Praktische opdracht
Huisvesting
Praktische opdracht voor VMBO-T 3. Inleiding De praktische opdracht voor VMBO-T 3 gaat over het onderwerp huisvesting. Dit onderwerp is goed in te passen in alle mens en maatschappij vakken. De praktische opdracht heeft onder andere tot doel dat de leerlingen leren samenwerken, leren onderzoeken en natuurlijk ook veel te weten komen over het onderwerp. Verdere doelen staan in de doelstellingen aangegeven in de opdracht. Waarom het onderwerp huisvesting? Het onderwerp is zeer actueel, je hebt er altijd mee te maken en staat dicht bij de leerlingen. Ook is de huisvesting van mensen door de jaren heen erg veranderd en is huisvesting in het ene land anders dan in het andere land. Huisvesting hier en nu, maar ook in andere tijden en culturen. Om een goed beeld te krijgen van de huisvesting in Nederland, is het goed om te kijken naar de huisvesting in een andere tijd en in een andere cultuur. Het is dus de bedoeling dat je niet alleen gaat kijken naar de huisvesting in Nederland, maar ook in een ander land en in een andere tijd. Presentatie vorm. Er is gekozen voor een schriftelijke presentatie. De presentatie gebeurt aan de hand van het vaardigheden boekje van de bovenbouw, dit is te vinden aan het einde van dit boekje. Maak hier gebruik van bij het schrijven van je verslag! Hoe jullie hiermee aan het werk? In de computerlokalen ga je aan het werk met de opdracht in groepjes van twee. Hoe telt het cijfer mee? Deze opdracht telt mee voor 10% van je schoolexamen economie, maatschappijleer, geschiedenis en aardrijkskunde. Voor het vak godsdienst telt het mee voor je rapport. (2x). Inleveren: De opdracht moet uiterlijk maandag 18 december om 8.45 zijn ingeleverd bij de balie.
3 VMBO
1
Praktische opdracht
Huisvesting
Hoe ga je te werk? Werkplan Op de laatste drie bladzijden van dit boekje vind je een leeg werkplan. Dit werkplan vul je met je groepje in, zodat de taken eerlijk verdeeld worden. Ook is het werkplan meteen de basis voor jullie logboek. Dat logboek lever je in met je verslag. Het verslag Voor dat je aan het verslag begint moet je op de volgende punten letten: 1. Wat moet er in het verslag staan? 2. Wanneer moet het af zijn? 3. Wie gaat er wat doen? 4. Hoe moet het in het verslag staan? Om een goed verslag te kunnen maken moet je binnen je tweetal de taken verdelen. Wie doet wat en wanneer? Om het ook aan de docent duidelijk te maken is het heel belangrijk dat dit ook in het verslag komt te staan, jullie maken een logboek. Ook is het heel belangrijk dat je al je bronnen duidelijk noteert, doe dit tijdens het onderzoeken gewoon op een kladblaadje zodat je het niet vergeet. In het bijgevoegde vaardighedenboekje lees je precies hoe je dit allemaal moet doen! De beoordeling Let op: achter de deelvragen staan de puntenaantallen die je met elke deelvraag kunt verdienen. In totaal zijn dat er 100. Met de verzorging van je verslag, juiste bronvermelding en het logboek kun je ook nog eens 30 punten verdienen. In totaal kun je dus 130 punten halen.
3 VMBO
2
Praktische opdracht
Huisvesting
Huisvesting: de hoofdvraag en deelvragen Het onderzoek draait om de huisvesting van mensen in Nederland zowel nu als vroeger, en in een ander land naar eigen keuze. De hoofdvraag voor het onderzoek is:
Hoe ziet de huisvesting in verschillende tijden en in verschillende landen er uit? De deelvragen zijn onderverdeeld in vier onderwerpen. A. B. C. D.
Hoe woon je zelf? Huisvesting in Nederland nu Huisvesting in Nederland in het verleden Huisvesting in andere cultuur
Het eerste onderwerp wordt door alle leden van de groep gemaakt. Als je dus met zijn tweeën werkt, komen er twee uitwerkingen van deze vragen in je verslag. De andere deelvragen verdeel je. Het handigste is het om samen aan onderwerp B te werken en C en D te verdelen. A. Hoe woon je zelf? (let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!) 1. Geef een omschrijving van het huis waarin je woont. Dit doe je voor beide leerlingen. (5 punten) De volgende zaken moeten hierbij aan de orde komen: - het type huis bijv. een eengezinswoning - wanneer het huis gebouwd is - de lengte en de breedte van de woning - de totale oppervlakte van de woning (alle verdiepingen van deze woning) - de hoogte van de eerste woonlaag - de inhoud van de woning ( het aantal kubieke meters ) - uit welke materialen het voornamelijk is gebouwd: minimaal 4 benoemen. - tuin of balkon aanwezig is - zoek via internet op hoeveel de koopprijs van een soortgelijk huis in de plaats waar jij woont, nu zou bedragen. - het aantal vertrekken waaruit de woning bestaat - noem van elk vertrek de functie - geef van elk vertrek de lengte, de breedte en de hoogte aan - welke voorzieningen zijn erin het huis (waterleiding enz.) - uit hoeveel personen bestaat jullie gezin? - reken met behulp van de bovenstaande gegevens uit hoeveel vierkante meter elk gezinslid gemiddeld aan ruimte heeft in het huis waarin jullie wonen. - hoeveel vierkante meter bedraagt jouw eigen kamer (als je samen een kamer hebt noem je de helft) 2. Vertel iets over de woonomgeving. (4 punten) Benoem daarin de volgende zaken - woonerf - rijweg en stoep - groenvoorziening - speelvoorziening(en) - winkels 3 VMBO
3
Praktische opdracht
Huisvesting
- scholen 3. Teken met behulp van de computer een plattegrond van het huis. Als er meerdere woonlagen zijn , maak je meerdere plattegronden. (4 punten) 4. Zoek/maak afbeeldingen (het liefst foto’s) te van jullie woning, zowel van binnen als van buiten. (2 punten) 5. Is jullie eigen huis een gekocht huis (koophuis) of een gehuurd huis (huurhuis)? (2 punten) 6. Waaraan kun je bij jullie huis zien welke godsdienst/levensbeschouwing de inwoners hebben? (4 punten) B. Huisvesting in Nederland algemeen 7. Wat doet de overheid (de regering en de gemeente) voor mensen die van hun salaris geen huis kunnen kopen of huren? Noem zo veel mogelijk maatregelen en leg duidelijk uit wat ze inhouden. Kijk hiervoor onder andere op www.vrom.nl (8 punten) 8. Nog niet alle problemen die met wonen te maken hebben zijn opgelost. Daarom willen de politieke partijen daar iets aan doen. Wat staat er in de laatste verkiezingsprogramma’s van de verschillende politieke partijen over wonen? Beschrijf van 2 politieke partijen wat voor problemen er volgens hun nog zijn op de woningmarkt en wat zij er aan willen doen. Je beschrijving mag niet te kort zijn. Je kunt kiezen uit de volgende partijen: CDA, VVD, D66, PvdA, GroenLinks, SP, ChristenUnie, SGP, Fortuyn. Gebruik je eigen woorden. Schrijf het zo op dat je het zelf ook begrijpt. Als je de taal op de websites van de politieke partijen niet begrijpt vraag dan hulp aan je docent. Tip: De meeste partijen hebben ook een jongerenpartij. Die hebben een eigen website waar alles makkelijker op beschreven staat. (10 punten) 9. Welke grote verandering met betrekking tot wonen verwacht jij of zou je willen dat er in de komende honderd jaar zal plaatsvinden in Nederland ? (2 punten) C. Vragen bij huisvesting in het verleden (in de periode van 1850-1910) In deze opdracht ga je je bezig houden met de huisvesting van vroeger. Eerst moet je een paar keuzes maken. * Je moet kiezen uit de volgende onderdelen: A. Stad B. Platteland * Dan moet je een keuze maken uit een deel van Nederland: A. de noordelijke provincies B. Brabant, Limburg en Zeeland C. Holland D. Het midden-oosten van Nederland Als je je keuze hebt bepaald, ga je in de gekozen gebieden op zoek naar de volgende informatie: 10. Hoe is de woning ingedeeld? (5 punten) a. Wat is de oppervlakte van de woning? b. Maak een plattegrond van de woning. c. Is er een tuin? Zo ja, hoe groot? d. Hoeveel verdiepingen heeft het huis? e. Hoeveel kamers heeft het huis? 11. Hoe is de woning ingericht? (4 punten) a. Is er een badkamer? b. Is er een toilet? 3 VMBO
4
Praktische opdracht
Huisvesting
c. Wat is er voor meubilair? d. Hoe is de watervoorziening geregeld? e. Hoe is de warmtevoorziening geregeld? 12. Wat zijn de kosten van de woning? (4 punten) a. Als het een huurhuis is, hoe hoog is dan de huur? Hoe groot is het deel van het inkomen dat aan huur besteed moet worden? b. Als het een koophuis is, hoe hoog is de koopsom? Hoe is de aankoop gefinancierd? C. Als het een koophuis is, hoe hoog zijn dan de kosten van onderhoud? D. Wat heeft de inboedel ongeveer gekost? E. Hoe hoog zijn de energiekosten? 13. Probeer afbeeldingen (het liefst foto’s) te vinden van de woning, zowel van binnen als van buiten. (2 punten) 14. Van welk materiaal is de woning gebouwd? Hoe is de staat van onderhoud? (2 punten) 15. In wat voor soort buurt ligt de woning? (1 punt) 16. Hoe zijn de voorzieningen in de buurt geregeld? (2 punten) Denk hierbij aan winkels, postkantoor, scholen, openbaar vervoer, groenvoorziening en medische hulp. 17. Waaraan kun je bij dit huis zien welke godsdienst/levensbeschouwing de inwoners hadden? (3 punten) 18. Maak een vergelijking van de woonsituatie van een gezin dat in in een dergelijk huis woonde en leefde en je eigen woonsituatie. Betrek in je vergelijking de volgende zaken: - ruimte per persoon - hygiëne - voorzieningen - huisdieren - woonkeuze - huren en of kopen van een huis - Geef met behulp van je vergelijking aan of je vindt dat de huisvesting verbeterd is en op welke punten het wel of niet verbeterd is. (5 punten) D. Vragen bij huisvesting in een andere cultuur Bij dit deelonderwerp ga je de vragen beantwoorden over huisvesting in een land buiten Europa. Je mag zelf kiezen welk land. Geef in je verslag duidelijk aan om welk land het gaat. Je gaat op zoek naar een voorbeeld van een hedendaagse woning in dit land. Beantwoord daarover deelvraag 19-27. 19. Hoe is de woning ingedeeld? (5 punten) a. Wat is de oppervlakte van de woning? b. Maak een plattegrond van de woning. c. Is er een tuin? Zo ja, hoe groot? d. Hoeveel verdiepingen heeft het huis? e. Hoeveel kamers heeft het huis? 20. Hoe is de woning ingericht? (4 punten) a. Is er een badkamer? b. Is er een toilet? 3 VMBO
5
Praktische opdracht
Huisvesting
c. Wat is er voor meubilair? d. Hoe is de watervoorziening geregeld? e. Hoe is de warmtevoorziening geregeld? 21. Wat zijn de beste plaatsen voor het bouwen van woning in dit land? Waarom daar? (3 punten) 22. Wat zijn de regels voor het bouwen van woningen in dit land? (3 punten) 23. Wat is de samenstelling van de huishouding in dit land? (3 punten) 24. Is de samenstelling van de huishoudens anders dan in Nederland? Wat zijn de verschillen en waardoor komen die? (3 punten) 25. Probeer afbeeldingen (het liefst foto’s) te vinden van de woning, zowel van binnen als van buiten. (2 punten) 26. Waaraan kun je bij dit huis zien welke godsdienst/levensbeschouwing de inwoners hadden? (3 punten) 27. Maak een vergelijking van de woonsituatie van een gezin dat in in een dergelijk huis woonde en leefde en je eigen woonsituatie. Betrek in je vergelijking de volgende zaken: - ruimte per persoon - hygiëne - voorzieningen - huisdieren - woonkeuze - huren en of kopen van een huis - Geef met behulp van je vergelijking aan of je vindt dat de huisvesting verbeterd is en op welke punten het wel of niet verbeterd is. (5 punten)
3 VMBO
6
Praktische opdracht
Huisvesting
Vaardighedenboekje BLZ.
INHOUDSOPGAVE
VAARDIGHEID NUMMER OMSCHRIJVING 1
HET FORMULEREN VAN HOOFD- EN DEELVRAGEN
8
2
HET WERKPLAN
9
3
SAMENWERKEN
10
4
HET LOGBOEK
11
5
BOEKEN ZOEKEN EN VINDEN
12
6
INFORMATIE ZOEKEN OP INTERNET
15
7
HET INTERVIEW
16
8
DE SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE
17
9
LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING
18
3 VMBO
7
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 1. HET FORMULEREN VAN HOOFD- EN DEELVRAGEN 1. Inleiding Als je een onderwerp gekozen hebt moet je weten wat je nu precies wilt gaan onderzoeken. Je kunt nu eenmaal van een onderwerp niet alles onderzoeken en daarom moet je een begrenzing aanbrengen: Dit hoort er wèl bij en dat niet. Stel: je onderzoek heeft betrekking op de problematiek van de allochtonen in Nederland. Over een onderwerp als dit zijn enkele bibliotheekplanken met boeken te vullen. In je (profiel)werkstuk kun je niet alles over dit onderwerp behandelen. Je moet je dus beperken en dat doe je door bij het onderwerp een hoofdvraag en een aantal deelvragen te ontwikkelen. Hoofd- en deelvragen vormen de rode draad in je onderzoek en daarom moet je er goed bij stilstaan. Goede hoofd- en deelvragen voorkomen onnodig oponthoud bij de voorbereiding en uitvoering van je onderzoek. 2. Wat zijn kenmerken van een goede hoofdvraag? a. Een hoofdvraag moet passen binnen het vak of de twee vakken waarop je (profiel)werkstuk betrekking heeft. b. Hij moet duidelijk afgebakend zijn. Onderwerp, periode en gebied moeten duidelijk aangegeven zijn. c. De hoofdvraag is éénduidig, d.w.z. maar op één manier uit te leggen. d. De vraag mag niet uit meerdere (deel)vragen bestaan. e. Op een hoofdvraag mag niet alleen ‘ja’of ‘nee’ kunnen worden geantwoord. f. De hoofdvraag moet nieuwe informatie opleveren. Wat je al weet hoef je immers niet meer te onderzoeken. g. De hoofdvraag moet uitvoerbaar zijn binnen de beschikbare tijd en met de beschikbare middelen. 3. Wat is de verhouding tussen de hoofd- en deelvragen? a. Een deelvraag bestaat uit één enkele vraag. b. Het antwoord op een deelvraag kan nooit ‘ja’of ‘nee’ zijn. c. Een deelvraag moet altijd passen binnen de hoofdvraag en mag dus niets aan de hoofdvraag toevoegen. d. Alle deelvragen samen leveren het antwoord op de hoofdvraag op. Leg altijd (voordat je verder gaat) het overzicht van hoofd- en deelvragen ter beoordeling voor aan je begeleidende docent(en).
3 VMBO
8
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 2. HET WERKPLAN Als je je hoofd- en deelvragen hebt geformuleerd (zie VAARDIGHEID 1 HOOFD- EN DEELVRAGEN), stel je een werkplan op. Een werkplan bevat (een aantal van) de volgende punten: 1. Eén of meer hypothesen met betrekking tot de geformuleerde hoofd- en/of deelvragen (vooral bij Natuurkunde/Scheikunde/Biologie); 2. Een ontwerp voor een practicumopstelling (bij Natuurkunde/Scheikunde/Biologie); 3. De bronnen die je wilt gaan gebruiken; 4. Een taakverdeling over de verschillende medewerkers van je groepje (zie VAARDIGHEID 3 SAMENWERKEN); 5. Welke tijdsplanning je voor de verschillende onderdelen van je onderzoek wil aanhouden (inclusief eventueel overleg met je begeleider).
3 VMBO
9
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 3. SAMENWERKEN Vaak moeten opdrachten in groepsverband uitgevoerd worden. Om een goede samenwerking te verkrijgen en te behouden én als groep een voldoende prestatie te leveren, is het van belang je aan de volgende regels te houden: 1. Taakverdeling Maak aan het begin van de opdracht een duidelijke taakverdeling. Verdeel, bijvoorbeeld, deelvragen over de verschillende groepsleden. Houd in de gaten dat ieder groepslid een ongeveer even zwaar onderdeel voor zijn/haar rekening krijgt. Dat voorkomt ruzie in de toekomst! Gun bij deze taakverdeling elkaar een favoriet onderwerp en verdeel de “vervelende” klusjes zo eerlijk mogelijk. 2. Afstemming Spreek met elkaar (en met je begeleider) af wanneer werkoverleg plaatsvindt en houd je aan deze afspraken. Communiceer ook tussendoor regelmatig met elkaar om te voorkomen dat je dubbel werk doet. Je kunt elkaar teksten mailen! Als iedereen zijn/haar opdracht uitgevoerd heeft, is het belangrijk dat uit de verschillende onderdelen een eenheid gesmeed wordt. Lees elkaars teksten door (zoek taal- en tikfouten) en verwijs, indien van toepassing, naar andere hoofdstukken. 3. Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid Uiteindelijk is de hele groep, ondanks de taakverdeling, verantwoordelijk voor het hele werkstuk, niet alleen voor de uitvoering, maar vooral ook voor de inhoud. Ieder lid van de groep moet antwoord kunnen geven op inhoudelijke vragen, ook al heeft hij/zij de betreffende deelvraag niet zelf uitgewerkt. 4. Beoordeling Een onevenredig groot verschil in inzet/prestatie tussen de verschillende groepsleden moet duidelijk worden uit het logboek (zie VAARDIGHEID 4 HET LOGBOEK) en kan aanleiding zijn tot een verschillende beoordeling voor de groepsleden.
3 VMBO
10
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 4. HET LOGBOEK 1. Inleiding Meestal wordt een logboek gebruikt als een lijst waarin genoteerd wordt wie hoeveel tijd aan wat heeft besteed bij een project of groepsopdracht. Het is dan amper meer dan een tijdregistratie. Soms wordt deze zelfs als laatste onderdeel van een verslag verzonnen, omdat het moet…Dat is zinloos! Een logboek is wel zinvol als het een vastlegging is van alle tijdens een onderzoek verzamelde gegevens, metingen, gedachten en andere belangrijke zaken. Als je dan werkelijk aan het verslag begint, kan het logboek dienen als belangrijkste bron van gegevens!! 2. Logboek is niet alleen een tijdregistratie Een logboek is dus iets anders dan een lijst van wie wat wanneer deed en hoe lang. Noem zo’n lijst tijdregistratie. Natuurlijk mogen deze gegevens ook in een logboek, maar een logboek is veel meer! 3. Het logboek: hoe werkt dat? Neem als logboek een stevig schrift of een multomap. Het logboek heeft een chronologische of thematische opbouw. Bij een thematische opbouw heeft een multomap als voordeel dat je bepaalde onderdelen gemakkelijk kunt uitbreiden en dat bijdragen van verschillende personen ordelijk zijn samen te voegen. Je maakt een vaste indeling, bijvoorbeeld:
onderdeel: datum/tijd
bladzijde: gegevens
bron
4. Welke zaken komen in een logboek? a. Hoofd- en deelvragen; waarom/hoe heb je voor dit onderwerp gekozen?(zie VAARDIGHEID 1 HOOFD- EN DEELVRAGEN); b. Het werkplan (zie VAARDIGHEID 2 HET WERKPLAN); c. Alle vorderingen van het onderzoek, eventueel verdeeld per deelvraag. Hierbij horen informatie uit de diverse bronnen (zie VAARDIGHEID 12 LITERATUUR-VERWIJZING EN BRONVERMELDING), resultaten van experimenten en ook eventuele bijstellingen van onderzoeksvragen en onderzoeksplannen. d. Eventuele mislukkingen horen zeker ook thuis in het logboek; pas als je het verslag gaat schrijven, ga je selecteren wat je wel of niet kunt gebruiken. e. In het logboek verzamel je dus alle gegevens die van belang kunnen zijn. f. Zet elke keer als je iets noteert de datum erbij, zodat ook anderen inzicht krijgen in het verloop van het proces. Zoals al gezegd: als je klaar bent met het praktisch werk of het zoeken van bronnen, is het logboek de basis voor het schrijven van je verslag!
3 VMBO
11
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 5. BOEKEN ZOEKEN EN VINDEN Hoe kom je aan de boeken die je – naast informatie uit internet, kranten en tijdschriften – nodig hebt om een goed werkstuk te schrijven? 1. Boeken moet je pas gaan zoeken, als je de hoofd- en deelvragen (zie VAARDIGHEID 1 HOOFD- EN DEELVRAGEN) van je onderzoek hebt geformuleerd. Dan pas weet je waar je naar op zoek wilt gaan, dus dan pas is het zinvol om materiaal te gaan zoeken, want je vraagstelling bepaalt of het materiaal bruikbaar is. 2. Als je je onderzoeksvragen hebt opgesteld, ga je eerst naar de schoolbibliotheek. a. Het is verstandig om eerst in encyclopedieën en woordenboeken te kijken. Je kunt dan begrippen opzoeken die te maken hebben met je onderwerp. Zo kun je je onderwerp beter definiëren en kun je synoniemen en verwante begrippen verzamelen, en bedenken of je je onderwerp naar tijd of naar land moet inperken. Deze synoniemen en verwante begrippen zijn de trefwoorden waarmee je op zoek gaat. Zo krijg je al een scherper beeld van je onderwerp. Je bent nu beter in staat nieuwe informatie te toetsen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid. b. Kijk vervolgens in de catalogus van de bibliotheek of er met behulp van je trefwoorden boeken te vinden zijn over jouw onderwerp. Op internet kun je op www.obhm.nl zoeken in de catalogus naar alle beschikbare titels over jouw onderwerp. Ook in andere bibliotheken kun je op onderzoek uit gaan. Een handige methode om verder te zoeken, is via de literatuurlijst van de boeken die je over je onderwerp gevonden hebt. Een goed boek heeft altijd een lijst van boeken en andere informatiebronnen die de schrijver bij zijn onderzoek heeft gebruikt, en die jij dus eventueel ook kunt gebruiken. 3. Hoe weet je of een boek bruikbaar en betrouwbaar is? Daarvoor bestaan verschillende criteria: a. Kijk altijd naar het jaar van uitgave: hoe recenter een boek, hoe meer het gebaseerd zal zijn op de nieuwste opvattingen over het onderwerp. b. Kijk ook naar de verhouding tekst/plaatjes. Een boek met veel afbeeldingen hoeft niet per se slecht te zijn, maar een overvloed aan plaatjes naast een geringe hoeveelheid tekst geeft meestal aan dat het een minder diepgaand boek is dan je nodig hebt. c. Als achter in het boek een uitgebreide literatuurlijst staat en als een uitgebreid notenapparaat aanwezig is, wijst dit er op dat de auteur grondig onderzoek heeft verricht en dat je zijn/haar boek dus serieus mag nemen. d. Kijk ook wie de auteur is: is hij/zij een vakman/-vrouw op zijn/haar gebied, of is het boek geschreven door een amateur? Van een professioneel auteur mag je meer inhoud verwachten dan van een hobbyist. 4. Maak er een gewoonte van om bij het bestuderen van boeken, tijdschriften e.d. onmiddellijk alle gegevens over die bron te noteren die je nodig hebt om je literatuurlijst samen te stellen (zie ook VAARDIGHEID 12 LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING). En haal vooral niet alle boeken en andere informatiebronnen die je voor je werkstuk nodig hebt tegelijk in huis. Dan zie je door de bomen het bos niet meer en bovendien blokkeer je voor langere tijd boeken voor andere leerlingen die deze boeken ook nodig hebben voor hun eigen onderzoek. Maak een uittreksel van de boeken die je kunt gebruiken voor jouw onderwerp en doe dit aan de hand van je vraagstelling.
3 VMBO
12
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 6. INFORMATIE ZOEKEN OP INTERNET 1. Zoekmachines De meest gebruikte zoekmachines zijn: • Google (www.google.nl); • AltaVista (nl.altavista.com); • Ilse (www.ilse.nl). 2. Zoeken met trefwoorden Als je informatie via zoekmachines probeert te vinden, zul je moeten werken met trefwoorden. Een paar tips die voor de hierboven genoemde zoekmachines gelden: • Kies niet te veel trefwoorden tegelijk, bij voorkeur niet meer dan drie. • Je kan dingen uitsluiten van je zoekopdracht door een-min teken ("-") gelijk voor het woord te plaatsen. (Denk eraan om een spatie voor het min-teken te plaatsen.) Bijvoorbeeld: Als je informatie wilt hebben over atlassen, maar niet over de Bosatlas kun je opgeven: atlas -bosatlas • Je kunt ook zoeken naar hele zinnen of delen van zinnen door ze tussen (dubbele) aanhalingstekens te plaatsen. Tekst tussen aanhalingstekens ("zoals deze") zal in zijn geheel gezocht worden. Tekst tussen aanhalingstekens plaatsen is erg handig om bijvoorbeeld naar namen te zoeken. 3. Vraag je af: Wat is het doel van de site? Als je een boek uit een kast pakt, zul je in het algemeen eerst naar de kaft kijken. Op die manier krijg je al een aardige indruk wat voor soort boek je te pakken hebt. Met websites is dat vaak heel anders. Zeker als je een zoekmachine gebruikt, zul je vaak op een willekeurige plaats een site binnenkomen. Je zal enige moeite moeten doen om uit te zoeken met welk doel de informatie op internet geplaatst is. Met andere woorden: hoe objectief is de informatie? Ga op zoek naar de beginpagina, de homepage van de site. Daar heb je de meeste kans om een antwoord op deze vraag te vinden. 4. Hoe vind je de homepage van de site? Helaas is dat niet altijd even gemakkelijk, soms lukt het helemaal niet. Toch een paar tips: • Sommige pagina's hebben een duidelijke link naar >home=. Dan is het eenvoudig. • Kort de URL (het internetadres) in. • Voorbeeld: bij de volgende URL: http://zevenaar.sp.nl/betuwelijn/betuwelijn.stm staat de homepage op http://zevenaar.sp.nl 5. Afbeeldingen zoeken Google en AltaVista hebben aparte tabbladen waar je naar afbeeldingen kunt zoeken. Handig als je bijvoorbeeld illustratiemateriaal zoekt bij een werkstuk
3 VMBO
13
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 7. HET INTERVIEW Bij het toetsen van de vaardigheid HET INTERVIEW wordt zowel het proces als het product beoordeeld. A Proces 1. Voorbereiding a. b. c. d. e.
Doel vaststellen; wat wil je bereiken met het interview? Inlezen, informeren. Passende vragen bedenken. Juiste persoon vinden om te interviewen. Het maken van een werkplan (zie VAARDIGHEID 2 HET WERKPLAN en VAARDIGHEID 3 SAMENWERKEN).
De genoemde onderdelen worden getoetst door de docent: (a) Is het doel helder? (b) Ben je goed geïnformeerd? (c & d) Zijn de juiste vragen bedacht voor de juiste persoon? (e) Is het werkplan in orde? Pas als de voorbereiding in orde is kan worden overgegaan tot de uitvoering. 2. Uitvoering a. Interview afnemen; b. Interview vastleggen (hoe?). B Product 1. Afronding a. Uitwerken van de vragen, omwerken tot verslag (zie De schriftelijke presentatie). b. Evaluatie: is het doel bereikt? c. Interview opnemen in groter geheel van een praktische opdracht. Voor het product gelden de volgende beoordelingscriteria: • Is het doel bereikt? • Ben je te weten gekomen wat je wilde weten? 2. Logboek Om tijdens het proces en achteraf te kunnen zien of er sprake is van een goede samenwerking is het van belang dat je een logboek (zie VAARDIGHEID 4 HET LOGBOEK) bijhoudt, waarin nagekeken kan worden wie wat heeft gedaan: heeft iedereen zich aan het werkplan van de voorbereiding gehouden?
3 VMBO
14
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 8. DE SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE A Opbouw Een schriftelijke presentatie (verslag) moet de volgende opbouw hebben: 1. Voorkant; 2. Inhoudsopgave; 3. Inleiding; 4. Beantwoording van alle deelvragen;, 5. Beantwoording van de hoofdvraag;, 6. Bronnenlijst. 1. Voorkant Op de voorkant moeten de volgende dingen staan: a. voor- en achternaam van de schrijver(s); b. je klas; c. de titel van je verslag (bedenk iets origineels!). Je kunt veel tijd steken in het maken van een prachtige voorkant, maar bedenk wel dat de inhoud van je werkstuk veel belangrijker is! 2. Inhoudsopgave De inhoudsopgave staat op een aparte bladzijde. In de inhoudsopgave staat vermeld op welke bladzijden de antwoorden op de hoofd- en deelvragen te vinden zijn. Ook de bladnummers van inleiding en bronnenlijst moet je vermelden. De bladzijden van je werkstuk moeten dan natuurlijk wel genummerd zijn!
3. Inleiding Op het eerste gezicht wellicht vreemd, maar de inleiding schrijf je pas als de rest van je verslag klaar is! In je inleiding moet je de volgende dingen vermelden: a. de hoofdvraag en de deelvragen; b. de motivatie voor de keuze van het onderwerp; c. eventueel de moeilijkheden die je hebt ondervonden bij het maken van je verslag. 4. Beantwoording van de deelvragen a. Iedere deelvraag krijgt een eigen hoofdstuk. b. Begin ieder hoofdstuk op een nieuwe pagina. c. Begin ieder hoofdstuk op een nieuwe bladzijde. d. De deelvraag is de titel van het hoofdstukje. e. Verzin er geen dingen bij die niets met het beantwoorden van de deelvraag te maken hebben! 3 VMBO
15
Praktische opdracht
Huisvesting
5. Beantwoording van de hoofdvraag Dit is de conclusie van je werkstuk. Eigenlijk doe je niets anders dan de antwoorden op de deelvragen nog eens even kort samenvatten. Kom niet met nieuwe informatie aan die je bij het beantwoorden van de deelvragen nog niet had gebruikt! 6. Bronnenlijst Aan het eind van je verslag moet je een lijst maken van alle informatie die je gebruikt hebt. Zet de titels van de boeken en tijdschriften netjes onder elkaar. Als je ook gebruik hebt gemaakt van internetpagina's, zet die dan op een aparte lijst. Zie ook VAARDIGHEID 12 LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING. B Opmaak 1. Gebruik een tekstverwerker a. Gebruik een gewoon lettertype (dus niet schuin of dik gedrukt en geen namaak handschrift); b. puntgrootte 10 of 12; c. regelafstand 1,5; d. titels, kopjes en bijschriften mogen natuurlijk wel in een ander lettertype! 2. Afbeeldingen hebben een doel a. Afbeeldingen gebruik je nooit zo maar als versiering, ze moeten bij de tekst horen. b. De afbeeldingen worden genummerd en voorzien van een bijschrift. c. In de tekst moet naar de afbeeldingen verwezen worden. 3. Gebruik je eigen woorden a. Schrijf niet zomaar stukken tekst uit een boek of van de computer over. b. Schrijf niet in boekentaal, zorg dat je alles wat je opschrijft ook zelf begrijpt. c. Als je stukken tekst citeert, moeten deze tussen aanhalingstekens worden geplaatst en voorzien van een bronvermelding. 4. Inleveren in een mapje a. Blaadjes aan elkaar. b. Niet ieder velletje apart in een plastic mapje.
3 VMBO
16
Praktische opdracht
Huisvesting
VAARDIGHEID 9. LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING 1. Bronnenlijst Bij de meeste praktische opdrachten en het profielwerkstuk zul je een bronnenlijst moeten maken. Het spreekt vanzelf dat je alleen de bronnen opneemt die je ook daadwerkelijk gebruikt hebt.
a. Boeken De volgende zaken moeten vermeld worden: • naam van auteur in hoofdletters; • initialen van de voornaam; • titel, deze begint met hoofdletter, eindigt met punt en wordt cursief of onderstreept weergegeven; • plaats van uitgave en de uitgeverij; • jaar van verschijnen; • aantal bladzijden. • NB: academische titels (zoals: drs, dr, ir, prof) worden weggelaten. Voorbeelden: * Bij één auteur: SMIT, F., De sigarenroker. Haarlem, De Bezige Bij, 1955, 35 pp. * Bij twee auteurs SMIT, F., JANSEN, A., De sigarenroker. Haarlem, De Bezige Bij, 1955, 35 pp. * Bij drie auteurs, drie namen vermelden. * Bij meer dan drie auteurs achter de eerste naam e.a. (en anderen) vermelden. * Als het werk onder redactie geschreven is schrijf je de naam van de redacteur met de toevoeging (red.) WOLTERS, H. (red.), Sigarenroken als hobby. Haarlem, De Bezige Bij, 1983, 8 pp.
b. Tijdschriften De volgende zaken moeten vermeld worden: • naam van auteur in hoofdletters; • titel, deze begint met hoofdletter en eindigt met punt; • naam tijdschrift met hoofdletter en cursief of onderstreept; • jaargang, nummer van het tijdschrift, datum van verschijnen; • begin- en eindbladzijde van artikel; Voorbeeld: SCHENK, A., Schaatsen in de Sahara. Sport International, 7de jrg. (1986), nr. 23, 2 dec 8 dec 1986, 31-49.
3 VMBO
17
Praktische opdracht
Huisvesting
c. Websites Als je naast boeken en tijdschriften ook gebruik gemaakt hebt van internet, moet je een aparte lijst met de geraadpleegde pagina's toevoegen. De volgende zaken moeten vermeld worden. • De titel van de pagina, bij voorkeur die van de homepage van de site. Deze titel is te vinden in de balk aan de bovenkant van het scherm. Meestal wordt de titel gevolgd door de naam van de browser die je gebruikt, bijv. Microsoft Internet Explorer. Dit hoef je natuurlijk niet te vermelden. • De URL (het internetadres) van de pagina waarop de daadwerkelijk gebruikte informatie staat. Kies hiervoor een cursief lettertype. Let daarbij op de volgende zaken. - Vaak zijn URL's lang en onoverzichtelijk. Gebruik bij voorkeur de kopieer- en plakfuncties op de computer. - Voer de volgende controle uit: vul de URL opnieuw in in de adresbalk van je browser en druk op Enter. Kijk of je opnieuw uitkomt bij de bedoelde pagina. Zo ja, dan is deze URL bruikbaar in de bronnenlijst. Zo nee, dan geef je in de bronnenlijst aan hoe je vanaf deze URL al doorklikkend op de bedoelde pagina terecht kunt komen (zie voorbeeld b). - Als je meerdere pagina's van een site gebruikt, moet je deze allemaal onder de titel opnemen. (Zie voorbeeld a.) - Zoekmachines mogen niet in de bronnenlijst opgenomen worden, net zo min als pagina's waarop alleen maar links staan. voorbeeld a: Informatie over landen en eilanden http://www.landenweb.com/l.cfm?LandID=151&GRIEKENLAND http://www.landenweb.com/l.cfm?LandID=32&TURKIJE voorbeeld b: Europese Beweging http://www.europese-beweging.nl/ Klik op 'Landen-info', 'Griekenland' 2. Voetnoten Voetnoten gebruik je in de volgende situaties: a. Bij citaten: Een citaat wil zeggen dat je letterlijk de woorden van iemand anders gebruikt. Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens. Achter het citaat staat dan een cijfer dat naar een voetnoot verwijst onder aan de bladzijde. Je noteert dan het volgende: F. SMIT, De kunst van het sigarenroken, Haarlem, 1967, blz. 34. b. Bij begrippen: Wanneer je een onderwerp hebt, waarin geregeld begrippen / vaktermen voorkomen die niet algemeen bekend zijn, dan kun je deze begrippen uitleggen in een voetnoot. (Je kunt er ook voor kiezen om ze onder te brengen in een aparte begrippenlijst. In de tekst geef je dan d.m.v. een * aan dat dit begrip apart vermeld wordt. Rangschik je begrippenlijst op alfabetische volgorde.)
3 VMBO
18
Praktische opdracht
Werkplan Deelvraag Wie A. Hoe woon je zelf?
1 2 3 4 5 6
Huisvesting
Waar/hoe lang?
Aantekeningen?
(let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!) (let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!) (let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!) (let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!) (let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!) (let op! Deze vragen moeten alle leden van de groep beantwoorden!)
B. Huisvesting in Nederland algemeen
7 8 9 3 VMBO
19
Praktische opdracht
Huisvesting
Werkplan Deelvraag Wie Waar/hoe lang? Aantekeningen? C. Vragen bij huisvesting in het verleden (in de periode van 1850-1910)
10 11 12 13 14 15 16 17 18
3 VMBO
20
Praktische opdracht
Werkplan Deelvraag Wie Waar/hoe lang? D. Vragen bij huisvesting in een andere cultuur
Huisvesting
Aantekeningen?
19 22 21 22 23 24 25 26 27 3 VMBO
21
Praktische opdracht
3 VMBO
Huisvesting
22