Praktijkinstructie Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3 (CBA01.3/CREBO:50144)
pi.cba01.3.v2 © ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1
Geld- en kredietwezen (eindterm 2.2)
5
Taak 2
Verzekeringen (eindterm 2.4)
7
Taak 3
Kostprijscalculatie (eindterm 3.2 en 3.3)
9
Taak 4
Bedrijfsminimum of break-even point (eindterm 3.4)
11
Taak 5
Budgettering (eindterm 3.8, 3.9 en 3.10)
14
Taak 6
Calculatieverschillen (eindterm 3.6)
16
Taak 7
Omzetbelasting (eindterm 4.5)
18
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
Praktijk
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
Praktijk
Inleiding In een bedrijfs- of productiehuishouding staat de leiding steeds weer voor het probleem haar schaarse middelen, haar productiemogelijkheden, zo te gebruiken dat het eindresultaat zo gunstig mogelijk wordt. De bedrijfseconomie bestudeert dit economisch handelen van bedrijfshuishoudingen. In deze praktijkinstructie staan kosten en kostprijs centraal. Dit zijn belangrijke onderdelen van de bedrijfseconomie, maar niet de enige. Ook de interne en externe organisatie, financiering en winst- en waarderingsvraagstukken zijn onderwerpen die door de bedrijfseconomie worden bestudeerd. Kosten en kostprijs zijn een veelomvattend terrein. In deze praktijkinstructie is daarom niet naar volledigheid gestreefd. In taak 1 leer je berekeningen uit te voeren met vreemde valuta en komt het geld- en kredietwezen aan de orde. In taak 2 leer je berekeningen te maken op het gebied van verzekeringen. De kostprijscalculatie wordt behandeld in taak 3. In taak 4 leer je het bedrijfsminimum, beter bekend als het break-evenpunt, te berekenen. In taak 5 leer je budgetten op te stellen en deze te bewaken. De calculatieverschillen worden behandeld in taak 6. De fiscus komt in taak 7 aan bod, waarbij je oefent hoe een aangifte omzetbelasting ingevuld moet worden.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
3
Praktijk
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
4
Praktijk
Taak 1
Geld- en kredietwezen Nederland is sinds jaar en dag sterk georiënteerd op het buitenland. Nederland is een doorvoerland. De export vormt ruim de helft van het Nationaal Product van Nederland. Veel Nederlandse bedrijven die hun producten in het buitenland verkopen, ontvangen daarvoor buitenlands geld. De import is bijna net zo groot als de export. De import zullen we vaak met buitenlands geld moeten betalen. Door vraag en aanbod komen de koersen van vreemde valuta tot stand. Er zijn valutasoorten die zeer stabiel zijn; andere bewegen sterk. Juist dit schommelen van de koersen was een reden voor het invoeren van de euro (€). Al vanaf 1 januari 1999 zijn bedrijven geconfronteerd met de euro. Zij hoeven sinds die datum voor het betalen van hun invoer uit andere landen van de Europese Monetaire Unie (EMU) niet langer geld te wisselen, wat veel voordeel oplevert. De euro is per 1 januari 2002 ook chartaal ingevoerd. Hierdoor hoeven bankbiljetten en munten binnen de EMU-landen niet meer omgewisseld te worden. Voor niet-eurolanden moet nog steeds geld worden omgewisseld om betalingen te kunnen doen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken met vreemde valuta (eindterm 2.2)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4.
Taak 1
Onderzoek met welke landen de organisatie een handelsrelatie heeft. Zoek uit met welke vreemde valuta de organisatie te maken heeft en ga na of de organisatie een of meerdere vreemde valuta-rekeningen heeft. Zoek de aan- en verkoopkoersen op voor de vreemde valuta waar de organisatie mee te maken heeft. Onderzoek of de organisatie de koersen ook gebruikt voor het maken van de calculaties. Zoek uit waarom dit wel of niet gebeurt. Onderzoek welke kosten er door de bank(en) worden doorberekend bij het omwisselen van valuta. Maak een bestelopdracht voor vreemde valuta voor een collega die voor de organisatie naar het buitenland gaat. Maak een bestelopdracht voor een product dat zowel in Nederland als in een land buiten de €-zone te koop is. Bepaal op basis van de berekening in welk land je het product zou kopen. Geef je argumenten weer.
Wat is een wisselkoers en hoe komt deze tot stand? Wat hebben devaluatie en een koersdaling met elkaar gemeen en waarin verschillen zij? Wat is de EMU? Welke landen maken deel uit van de EMU? Welke EUlanden maken geen deel uit van de EMU? Wat is de rol van de Europese Centrale Bank (ECB)? Wat zijn de voordelen voor de organisatie van de invoering van de euro?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
5
Praktijk Opdrachten
Taak 1
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Bepaal aan de hand van inkoop- en verkoopfacturen met welke buitenlandse leveranciers resp. afnemers door de organisatie gewerkt wordt en in welke valuta dit gebeurt. Zoek van de gevonden vreemde valuta de aan- en verkoopkoersen op (denk aan chartale en girale koerslijsten).
2.
Bekijk samen met je praktijkopleider een eventueel aanwezige ‘vreemde valuta-rekening’. Ga na of deze rekening regelmatig wordt gebruikt, kijk welke koers de bank hanteert en welke koers de organisatie hanteert. (Als er binnen de organisatie gewerkt wordt met een vaste koers voor een munteenheid, beschrijf dan wat de gevolgen zijn als de werkelijke koers hoger of lager is.)
3.
Bestel in overleg met je praktijkopleider een product dat zowel in Nederland als in het buitenland te koop is. Bepaal op basis van een berekening waar je het product zult kopen en stel vast hoe de betaling plaatsvindt (chartaal of giraal).
4.
Ga na hoe de buitenlandse betalingen/ontvangsten in de organisatie plaatsvinden, ( in €, in de valuta van het land waarmee de organisatie handelt of in bijv. Amerikaanse dollars). Leg uit wanneer en waarom voor welke valuta wordt gekozen.
5.
Bestel in overleg met je praktijkopleider verschillende hoeveelheden van een vreemde valuta. Beschrijf de werkzaamheden die je moet uitvoeren. Leg na afloop vast: hoeveel je van deze vreemde valuta kreeg wat er totaal betaald moest worden welke kosten aan de transactie verbonden waren.
6.
Ga na welke bij- en/of afschrijvingen op de valutarekeningen dit boekjaar hebben plaatsgevonden. Achterhaal de kosten die aan deze bij- en/of afschrijvingen zijn verbonden. Als dit niet goed lukt, kun je hierover contact opnemen met de bank. Controleer de berekeningen. Maak hiervoor gebruik van een geautomatiseerd systeem, bijv. een spreadsheetprogramma. Leg de gegevens voor aan je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
6
Praktijk
Taak 2
Verzekeringen Verzekeringen zijn voor iedereen persoonlijk en voor elk bedrijf van belang. De risico’s van schade zijn zo groot dat een onverzekerde een grote kans maakt dat hij voor uitgaven komt te staan die hij onmogelijk kan opbrengen. Het is niet de opzet van deze taak een compleet overzicht te geven van alle verzekeringen. In deze taak richt je je op de belangrijkste, namelijk de wettelijke aansprakelijkheidverzekering, de uitgebreide gevarenverzekering en de motorrijtuigenverzekering. Je kijkt daarbij naar de berekening van de premie, de gedekte schade, de uitkering, etc.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken m.b.t. verzekeringen (eindterm 2.4)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Maak een inventarisatie van de lopende verzekeringen. Stap 2 Ga na of de in rekening gebrachte premies overeenstemmen met de verzekeringsovereenkomsten. Stap 3 Bepaal wat wel en niet gedekt is door de verzekering en controleer of dit overeenkomstig de gewenste, bij de werkelijkheid aansluitende, situatie is (werkelijke waarde, verzekerde waarde, indexclausules, kosten bij schades e.d.).
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Taak 2
Bij wie heeft de organisatie de verzekeringen afgesloten? Is er sprake van een tussenpersoon? Zo ja, waarom heeft de organisatie hiervoor gekozen? Wie is binnen de organisatie verantwoordelijk voor de verzekeringsportefeuille? In het kader van de wettelijke aansprakelijkheid kan een bedrijf een Aansprakelijkheids Verzekering voor Bedrijven (AVB) afsluiten. Waarom is het verstandig zo’n AVB af te sluiten? Wat is het verschil tussen een schadeverzekering en een sommenverzekering? Wat is een open polis? Wat is een direct writer? Welke gevolgen heeft oververzekering voor de uitkering bij schade? En onderverzekering? Wat is bij een auto het verschil tussen een WA-verzekering en een cascoverzekering? Welke factoren zijn van belang voor het vaststellen van de WA-premie voor een personenauto? Wat is het bonus/malussysteem?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
7
Praktijk Opdrachten
Taak 2
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Zoek binnen de organisatie alle documenten bijeen van de uitgebreide gevarenverzekering en de motorrijtuigenverzekeringen. Denk aan: polissen (blad en mantel), facturen, verzekeringsvoorwaarden e.d. Bereken de kosten van deze verzekeringen aan de hand van de polissen en voorwaarden, zet ze in een overzicht en vergelijk ze met de facturen. Houd rekening met: premie, poliskosten, eigen risico, franchise, indexeringen, assurantiebelasting, provisies, bonus/malusladder, terugval aantal treden na schade etc. Overleg met je praktijkopleider in geval van afwijkingen.
2.
Ga na of de lopende verzekeringen up-to-date zijn met betrekking tot: datum afsluiting en duur van de verzekering wat wel en wat niet gedekt is; werkelijke waarde, verzekerde waarde, oververzekering, onderverzekering indexclausules bijkomende kosten bij schades: opruimingskosten, bereddingskosten, expertisekosten eigen risico en franchise herbouwwaarde nieuwwaarde inschaling bonus/malus-ladder. Bespreek je conclusies met je praktijkopleider en doe zo nodig een voorstel voor aanpassing.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
8
Praktijk
Taak 3
Kostprijscalculatie Voor elke onderneming is het van belang om precies te weten hoe hoog de kostprijs is van de producten of diensten die geleverd worden. Produceert een onderneming maar één product of dienst, dan is kostprijsberekening tamelijk eenvoudig. Het wordt moeilijker als een onderneming meerdere producten of diensten levert. De gemeenschappelijke kosten moeten in dat geval aan de verschillende producten worden toegerekend. Dat kan op verschillende manieren. In deze taak leer je kostprijsberekeningen uit te voeren volgens de methode die in het bedrijf wordt gebruikt.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ m.b.v. verschillende methodieken de fabricagekostprijs van een product of dienst berekenen (eindterm 3.2) ¾ de commerciële kostprijs van een product of dienst berekenen (eindterm 3.3)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Verzamel de benodigde gegevens om de kostprijs van een product of dienst te berekenen. Stap 2 Bereken de kostprijs volgens de in het bedrijf gebruikte methode. Stap 3 Bereken de consumenten/verkoopprijs van het artikel of de dienst op basis van winstmarges en opslagen (en btw-percentage). Stap 4 Rapporteer de uitkomsten van de kostprijsberekening, in overleg met je praktijkopleider, aan belanghebbenden.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Taak 3
Welke methoden bestaan er om de kostprijs van een product of dienst te berekenen? Volgens welke methode wordt in de organisatie de kostprijs van een product of dienst bepaald? Worden er meerdere methoden gebruikt? Zo ja, welke? Welke specifieke kosten worden in de organisatie doorberekend in de kostprijs van een product of dienst? Wat zijn de voor- en nadelen van de variabele kostencalculatie in vergelijking met de integrale kostencalculatie? Wat zijn differentiële kosten? Geef twee voorbeelden van situaties waarin differentiële kostprijsberekening kan worden toegepast. Wat is prijsdifferentiatie? Wat is het verschil tussen prijsdifferentiatie en differentiële kosten? Door wie/welke afdeling en hoe wordt de normale productiecapaciteit vastgesteld? Door wie/welke afdeling en hoe worden de percentages afval en uitval gemeten tijdens het productieproces? Welke brutowinstmarges en opslagen hanteert de organisatie bij het bepalen van de verkoopprijs?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
9
Praktijk Opdrachten
Taak 3
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Kies met je praktijkopleider een product of dienst waarvoor de kostprijs al is vastgesteld. Onderzoek hoe deze kostprijs tot stand is gekomen. Kijk naar de kosten en eventuele andere factoren die van invloed op de kostprijs zijn geweest. Maak hiervan een overzicht en bespreek dit met je praktijkopleider. Bepaal de kostprijsberekeningsmethode.
2.
Overleg met je praktijkopleider voor welk product of welke dienst de kostprijs moet worden berekend. Maak een lijst van alle kosten die gemaakt worden tijdens het productieproces. Deel de kosten in naar soorten, zoals directe, indirecte, constante en variabele kosten. Houd bij het bepalen van de kosten ook rekening met het eventuele afval- en uitvalpercentage. Bespreek de lijst met kosten met je praktijkopleider.
3.
Bereken nu, aan de hand van de gegevens uit opdracht 2, de kostprijs volgens de methode die voor de betreffende producten of diensten het meest van toepassing is of volgens de in het bedrijf gehanteerde methode. Leg de uitkomsten van de kostprijsberekening voor aan je praktijkopleider.
4.
Bereken aan de hand van de gegevens in opdracht 3 de verkoopprijs. Leg de uitkomsten van de verkoopprijsberekening voor aan je praktijkopleider.
5.
Bereken de kostprijs van het gekozen product of dienst volgens de differentiële kostprijsmethode. Leg deze naast de uitkomst van opdracht 3 en bespreek het resultaat met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
10
Praktijk
Taak 4
Bedrijfsminimum of break-even point Bij een daling van de productie (en de afzet) blijven de constante kosten gelijk en wegen dus steeds zwaarder. De variabele kosten dalen met de productie (en de afzet) mee. De constante kosten kunnen op een gegeven moment zo zwaar gaan wegen dat er geen winst meer overblijft. Op het moment dat er geen winst meer gemaakt wordt, terwijl er ook nog geen verlies wordt geleden, is het bedrijfsminimum of het breakeven point bereikt. Voor een onderneming is het zeer belangrijk om te weten waar dit punt ligt omdat dan tijdig beleidsbeslissingen genomen kunnen worden. Voorbeeld: een bedrijf is van plan een nieuw product op de markt te brengen. Uit een marktverkenning schat het bedrijf jaarlijks 50.000 stuks te kunnen verkopen tegen € 5,- per stuk. Dus een omzet van € 250.000,-. De totale kosten blijken echter bij een productie van 50.000 stuks € 325.000,- te bedragen. Kennelijk is de markt te klein. Slechts bij een veel grotere productie dalen de vaste kosten per eenheid product zo ver dat er met winst geproduceerd kan worden. Verdere berekeningen zijn overbodig. Het plan gaat niet door. In deze taak leer je break-even-analyses te maken voor industriële ondernemingen en handelsondernemingen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ het bedrijfsminimum berekenen (eindterm 3.4)
Werkplan 1
Bedrijfsminimum berekenen voor een industriële onderneming Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Stel voor een product de break-even-analyse op door het verzamelen van financiële gegevens en het ramen van de vaste kosten, de verkoopprijs en de variabele kosten per eenheid product. Stap 2 Bepaal de variabele kosten per eenheid product. Stap 3 Bepaal de constante kosten voor dit product. Stap 4 Bepaal de verkoopprijs per eenheid product. Stap 5 Bereken voor dit product de break-even-afzet. Stap 6 Bepaal voor een afgesloten periode de werkelijke productie. Stap 7 Bereken de veiligheidsmarge. Stap 8 Vergelijk de break-even-afzet met de verkoopprognose voor dit product. Beargumenteer in geval van afwijkingen welke maatregelen er mogelijk te nemen zijn.
Werkplan 2
Bedrijfsminimum berekenen voor een handelsonderneming Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 Stap 6
Taak 4
Bepaal de totale constante kosten voor de organisatie in haar geheel. Bepaal de brutowinst of de brutowinstmarge. Bepaal de variabele kosten of het percentage variabele kosten van de omzet. Bereken de break-even-omzet. Bepaal de huidige omzet en bereken de veiligheidsmarge. Stel met de gevonden gegevens een grafiek samen en bepaal grafisch het
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
11
Praktijk break-even point.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3.
Opdrachten
Wat wordt verstaan onder de break-even-afzet? Welke formules zijn er om de break-even-afzet te berekenen? Wat is het verschil tussen de break-even-omzet en de break-even-afzet? Wat is de veiligheidsmarge? Zijn er binnen de organisatie break-even-analyses van bepaalde producten? Zo ja, hoe zijn ze berekend? Is deze methode volgens jou juist? Zijn er binnen de organisatie break-even-omzet- en/of afzetgegevens beschikbaar? Zo ja, hoe zijn ze berekend? Is deze methode volgens jou juist?
De opdracht is een uitwerking van werkplan 1. Voordat je de opdracht gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdracht uit. 1.
-
-
Taak 4
Bespreek met je praktijkopleider de mogelijkheden voor het opzetten van een break-even-analyse voor een product. Denk hierbij aan: ⋅ welke specifieke informatie je nodig hebt ⋅ waar je de gewenste informatie krijgen kunt (administratie, bedrijfsbureau, calculatieafdeling). Ga uit van de volgende veronderstellingen: ⋅ stel productie en afzet van het product aan elkaar gelijk (dus geen voorraadvorming) ⋅ ga uit van één opbrengstprijs ⋅ de variabele kosten zijn proportioneel variabel. Ga na wat de normale productie voor dit ene product is. Is deze niet te achterhalen, ga dan uit van de maximale capaciteit van de machine. Bepaal de variabele kosten per eenheid product. Bepaal de constante kosten voor dit product. Bepaal de verkoopprijs per eenheid product (deze is vaak al vastgesteld door de verkoopafdeling). Voer nu de break-even-analyse voor dit product uit en bereken ook de veiligheidsmarge. Maak een grafische voorstelling van de break-even-analyse. Vergelijk de break-even-afzet met de verkoopprognose voor dit product. Maak een analyse van de uitkomsten en de grafiek en bespreek deze met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
12
Praktijk Opdrachten
De opdracht is een uitwerking van werkplan 2. Voordat je de opdracht gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdracht uit. 1.
Taak 4
Maak een break-even-analyse voor de organisatie in haar geheel: Verzamel voor de berekening alle relevante financiële gegevens (zoals constante kosten, brutowinst, variabele kosten. Deze zijn grotendeels uit de jaarrekening te halen). Bereken de break-even-omzet. Zet deze analyse ook grafisch op. Bepaal de huidige omzet (deze informatie is wellicht te halen uit begrotingen e.d.) en bereken de veiligheidsmarge. Maak een analyse van de uitkomsten en van de grafiek en bespreek deze met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
13
Praktijk
Taak 5
Budgettering Voor geen enkel bedrijf geldt dat de bomen tot in de hemel groeien. Dat maakt dat er in bedrijven veel aandacht is voor het beheersen van de kosten. Een van de middelen die daarvoor gebruikt wordt, is het werken met begrotingen en budgetten. Ook de gemaakte kosten moeten volledig, maar in de juiste verhoudingen, in de verkoopprijs doorberekend worden. Op grond van ervaringen en een inschatting van de toekomstperspectieven zal de bedrijfsleiding aangeven wat er in een bepaalde periode van de medewerkers verwacht wordt. De financiële weerslag van deze verwachtingen treffen we aan in begrotingen en budgetten. Bij het opstellen van begrotingen en budgetten gebruikt men vaak gegevens uit het verleden. Als een budget eenmaal is opgesteld, dan moeten de gegevens uit het budget goed worden geregistreerd. De organisatie kan deze gegevens gebruiken als controle op de voortgang: blijft de kostenontwikkeling binnen de gestelde budgetgrenzen? Deze controle op kosten- en budgetontwikkeling moet regelmatig plaatsvinden. Soms kan dat leiden tot het bijstellen van een budget. De kunst is tijdig te ontdekken wanneer bijstelling noodzakelijk is. In deze taak leer je gegevens te verzamelen en een budgetoverzicht op te stellen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ aangeven hoe binnen een organisatie budgettering wordt toegepast (eindterm 3.8) ¾ gegevens verzamelen die nodig zijn voor het opstellen van een begroting en/of budget (eindterm 3.9) ¾ periodiek een budgetoverzicht opstellen (eindterm 3.10)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 Stap 6
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Taak 5
Onderzoek voor welke kosten in de organisatie met budgetten wordt gewerkt. Verzamel de gegevens die nodig zijn voor het opstellen van budgetten. Stel een budget op met behulp van de verzamelde gegevens. Onderzoek hoe de budgetten vertaald zijn in de begroting van de organisatie. Verzamel de gegevens die nodig zijn voor een budgetoverzicht. Stel het budgetoverzicht op.
Welke kostensoorten en kostenplaatsen zijn er in de organisatie? Welke medewerkers in de organisatie dienen de begrotingsgegevens/-wensen aan te leveren? Met welk softwarepakket worden in de organisatie de begrotingsgegevens verwerkt? Waarom is voor dit pakket gekozen? Wie is belast met de goedkeuring van de begroting en budgetten? Waarom? Welke soorten budgetten zijn er? Welke daarvan worden in de organisatie gebruikt? Welke procedure wordt er in de organisatie gevolgd om de gegevens voor een begroting te verzamelen?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
14
Praktijk 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Opdrachten
Welke procedure wordt er in de organisatie gevolgd om een begroting samen te stellen? Welke procedure wordt er in de organisatie gevolgd om een budget vast te stellen? Hoe vaak wordt in de organisatie een begroting opgesteld en over welke periode wordt deze begroting opgesteld? Welke personen hebben inspraak in/bij het opstellen van de begroting? Tot welke gegevens heb je, als stagiair, toegang? Wie zijn verantwoordelijk voor het budget in de organisatie? Geef aan welke functies deze mensen hebben of om welke afdeling(en) het gaat. Welke afdeling of medewerkers is/zijn in de organisatie verantwoordelijk voor het tijdig signaleren van budgetverschillen? Hoe vindt in de organisatie rapportage en overleg over budgetverschillen plaats? Wie zijn hierbij betrokken?
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak voor (een deel van) de organisatie waar je werkt een kostenverdeel- en dekkingsstaat op de manier die in de organisatie gebruikelijk is.
2.
-
Taak 5
Verzamel de gegevens die nodig zijn voor het maken van een budget voor een (in overleg met je praktijkopleider af te spreken) deel van de organisatie. Stel een budgetoverzicht op voor dit deel van de organisatie. Doe dit op de binnen de organisatie gebruikelijke manier. Vergelijk de werkelijke uitgaven/inkomsten in een periode met het oorspronkelijk opgestelde budget voor deze periode. Geef eventuele verschillen duidelijk weer. Bespreek je bevindingen met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
15
Praktijk
Taak 6
Calculatieverschillen In verband met de beheersing van kosten is het noodzakelijk dat er in (een afdeling van) een onderneming inzicht is in de relatie tussen gemaakte en toegestane kosten. Werkelijk gemaakte kosten moeten daarom vergeleken worden met het budget. Dit gebeurt via een systeem van voor- en nacalculatie.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ calculatieverschillen berekenen (eindterm 3.6)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Vraag de voorcalculatie van een order, product of dienst op. Stap 2 Verzamel de gegevens over de werkelijk gemaakte kosten voor het betreffende product of de dienst in de gekozen budgetperiode en bereken de nacalculatie. Stap 3 Bereken het eventueel ontstane budgetverschil door het berekenen van efficiency-, prijs- en bezettingsverschillen.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Opdrachten
Taak 6
Hoe en door wie/welke afdeling wordt de voor- en nacalculatie van een product of dienst vastgesteld? Door wie/welke afdeling wordt het (deel)budget voor het betreffende product of de betreffende dienst of afdeling vastgesteld? Voor welke periode wordt het budget vastgesteld? Wat zijn de gevolgen van de calculaties voor het budget? Door wie/welke afdeling wordt de realisatie van het budget geregistreerd? Hoe en door wie/welke afdeling worden verschillen tussen de gemaakte kosten en de toegestane kosten vastgesteld en geanalyseerd?
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Overleg met je praktijkopleider voor welk(e) product of dienst de werkelijke kosten met de toegestane kosten vergeleken moeten worden. Verzamel de gegevens van de voorcalculatie. Maak een lijst met de kosten die zijn meegenomen in de voorcalculatie. Bespreek deze lijst met je praktijk-opleider.
2.
Neem de voorcalculatie van het bij opdracht 1 gekozen product of de dienst en ga bij de betreffende afdelingen na wat de werkelijke kosten zijn geweest. Maak aan de hand van deze werkelijke kosten een nacalculatie. Vergelijk de nacalculatie met de voorcalculatie. Bespreek een eventueel verschil met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
16
Praktijk 3.
Taak 6
Splits het eventueel bij opdracht 2 gevonden budgetverschil uit in de denkbare oorzaken, zoals efficiency-verschil, prijsverschil, bezettingsverschil en eventueel uitvalresultaat. Verzamel hiervoor de benodigde informatie zoals de werkelijk verbruikte hoeveelheden materialen, gemaakte arbeidsuren, fabricagekosten, uitval, prijzen en afzet. Bespreek de verzamelde gegevens met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
17
Praktijk
Taak 7
Omzetbelasting Omzetbelasting is de belasting over de toegevoegde waarde. De waarde die in een onderneming aan een product wordt toegevoegd, bestaat uit de verkoopprijs min de inkoopwaarde van het product. Vrijwel iedere organisatie -voorzover niet vrijgesteldmoet bij levering van goederen en diensten omzetbelasting berekenen en afdragen. Ondernemers moeten de betaalde en berekende omzetbelasting periodiek met de belastingdienst verrekenen. Als aangifte moet worden gedaan, gaat dit gepaard met allerlei voorschriften. Vaak ligt de grootste hobbel in het goed interpreteren en goed uitvoeren van deze voorschriften. In deze taak leer je berekeningen te maken en aangifte te doen van de omzetbelasting.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen m.b.t. de omzetbelasting maken (eindterm 4.5)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Verzamel de belastingvoorschriften m.b.t. de omzetbelasting en bepaal welke van belang zijn voor de organisatie. Stap 2 Verzamel alle gegevens die nodig zijn voor de belastingaangifte. Stap 3 Maak de berekeningen en stel de aangifte op.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Taak 7
Op welke producten/diensten heeft in de organisatie de omzetbelasting betrekking? Welke goederen worden belast met het lage btw-tarief? Welke goederen worden belast met het 0%-tarief? Wat is een voor de btw vrijgestelde prestatie? Maakt de organisatie gebruik van de margeregeling? Leg je antwoord uit. Maakt de organisatie gebruik van de kleine ondernemersregeling (kor)? Leg je antwoord uit. Er zijn verschillende stelsels om de omzetbelasting te voldoen. Welk stelsel volgt de organisatie waar je werkt? Hoe wordt de omzetbelasting van inkoopfacturen en verkoopfacturen in het grootboek vastgelegd? Hoe wordt de omzetbelasting in het inkoop- en verkoopboek vastgelegd? Mag de organisatie de btw-heffing verleggen? Leg je antwoord uit. Gebruikt de organisatie het factuurstelsel of het kasstelsel? Leg je antwoord uit. Aan welke eisen moet een factuur voldoen om betrokken te worden bij de btw-berekening? Wat zijn de gevolgen als een organisatie geen btw-aangifte doet of een verkeerd bedrag opgeeft? Als de organisatie aankopen en of verkopen doet van of naar een ander EUland, welke voorschriften gelden er dan? Mag de organisatie zelf correcties aanbrengen op in rekening gebrachte omzetbelasting? Zo ja, hoe gebeurt dit? Zo nee, waarom mag dat niet? Is er in de organisatie sprake van vrijgestelde prestaties? Zo ja, welke zijn dat
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
18
Praktijk
17. 18.
Opdrachten
Taak 7
dan? Welke medewerker verzorgt in de organisatie de aangifte omzetbelasting? Hoe houdt de betreffende medewerker zich op de hoogte van veranderingen in de voorschriften?
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, als dat nodig is, aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak een overzicht met de belangrijkste bedrijfsrichtlijnen voor het opstellen van een aangifte omzetbelasting en betrek hierin ook de wettelijke voorschriften die op de organisatie van toepassing zijn. Bespreek dit met je praktijkopleider.
2.
Bestudeer een ingevuld aangiftebiljet. Bespreek met een deskundige de grondslagen van de diverse ingevulde bedragen.
3.
Verzamel van de laatst afgesloten periode alle financiële gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de afdracht omzetbelasting. Let speciaal op: de in- en/of verkoop van goederen van of naar een ander EU-land de omzetbelasting op dubieuze of oninbare debiteuren de inruilregeling het privé-gebruik de kleine ondernemersregeling. Ga na waar je alle gegevens kunt vinden en wie verantwoordelijk is voor de aanlevering van deze gegevens. Bespreek je bevindingen met je praktijkopleider.
4.
Bereken -op grond van de in opdracht 3 verzamelde gegevens- de af te dragen of terug te vorderen omzetbelasting en vul in concept een aangiftebiljet in. Bespreek met de verantwoordelijke medewerker het door jou ingevulde aangiftebiljet.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3
19