Praktijkinstructie Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2 (CBA01.2/CREBO:50175)
pi.cba01.2.v2 © ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1
Geld- en kredietwezen (eindterm 2.2 en 2.3)
5
Taak 2
Verzekeringen (eindterm 2.5)
8
Taak 3
Indexeren, tabellen en grafieken maken (eindterm 3.2, 3.3 en 3.4)
10
Taak 4
Kostprijscalculatie (eindterm 4.5)
13
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
Praktijk
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
Praktijk
Inleiding Iedere organisatie moet zijn kosten beheersbaar houden. Een commercieel bedrijf, zoals een winkelier, zal dit doen om zoveel mogelijk winst te maken. Een non-profit organisatie, zoals een verpleeghuis, zal met haar budget zo goed mogelijke dienstverlening nastreven. Dit economisch handelen wordt bestudeerd door de bedrijfseconomie. In deze praktijkinstructie besteden we aandacht aan enkele soorten kosten. Het onderzoeken hoe hoog die kosten zullen zijn, is van groot belang. Daarvoor is het maken van berekeningen noodzakelijk. Kosten en kostprijs vormen een veelomvattend terrein. In deze praktijkinstructie is daarom niet naar volledigheid gestreefd. In taak 1 leer je berekeningen uit te voeren met vreemde valuta en komt het geld- en kredietwezen aan de orde. In taak 2 leer je berekeningen te maken op het gebied van verzekeringen. Met het gebruik van indexen, tabellen en grafieken oefen je in taak 3. De kostprijscalculatie wordt behandeld in taak 4.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
3
Praktijk
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
4
Praktijk
Taak 1
Geld- en kredietwezen Nederland is sinds jaar en dag sterk georiënteerd op het buitenland. Nederland is een doorvoerland. De export vormt ruim de helft van het Nationaal Product van Nederland. Veel Nederlandse bedrijven die hun producten in het buitenland verkopen, ontvangen daarvoor buitenlandse valuta. De import is bijna net zo groot als de export. De import zullen we vaak met buitenlands geld moeten betalen. Door vraag en aanbod komen de koersen van vreemde valuta tot stand. Er zijn valutasoorten die zeer stabiel zijn; andere bewegen sterk. Juist dit schommelen van de koersen was een reden voor het invoeren van de euro (€). Al vanaf 1 januari 1999 zijn bedrijven geconfronteerd met de euro. Zij hoeven sinds die datum voor het betalen van hun invoer uit andere landen van de Europese Monetaire Unie (EMU) niet langer geld te wisselen, wat veel voordeel oplevert. De euro is per 1 januari 2002 ook chartaal ingevoerd. Hierdoor hoeven ook bankbiljetten en munten binnen de EMU-landen niet meer omgewisseld te worden. Voor niet-eurolanden moet echter nog steeds valuta worden omgewisseld om betalingen te kunnen doen. In veel organisaties is soms geld beschikbaar dat enige tijd niet nodig is. Op andere momenten is er juist geld nodig dat niet aanwezig is. Als er tijdelijk teveel geld beschikbaar is, is de bank bereid ons een rentevergoeding te betalen als we dat geld op de bank zetten. Als we geld bij de bank moeten lenen, moeten we rente betalen. Met interestberekeningen kunnen we uitrekenen hoeveel rente we mogen verwachten of moeten betalen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken met vreemde valuta (eindterm 2.3) ¾ enkelvoudige interestberekeningen maken (eindterm 2.2)
Activiteitenlijst 1
Berekeningen maken met vreemde valuta Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Taak 1
Onderzoek met welke landen de organisatie een handelsrelatie heeft. Zoek uit met welke vreemde valuta de organisatie te maken heeft en ga na of de organisatie één of meerdere vreemde valuta-rekeningen heeft. Zoek de aan- en verkoopkoersen op voor de vreemde valuta waar de organisatie mee te maken heeft. Onderzoek of de organisatie de koersen ook gebruikt voor het maken van calculaties. Leg uit waarom dit wel of niet gebeurt. Onderzoek welke kosten er door de bank(en) worden doorberekend bij het omwisselen van geld. Maak een bestelopdracht voor vreemde valuta voor een collega die voor de organisatie naar het buitenland gaat. Maak een bestelopdracht voor een product dat zowel in Nederland als in een land buiten de €-zone te koop is. Bepaal op basis van de berekening in welk land je het product zou kopen. Geef je argumenten weer.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
5
Praktijk Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3a. b. c. d. 3.
Opdrachten
Taak 1
Wat is een wisselkoers? Hoe komt deze tot stand? Wat hebben devaluatie en een koersdaling met elkaar gemeen en waarin verschillen zij? Wat is de EMU? Welke landen maken deel uit van de EMU? Welke EU-landen maken geen deel uit van de EMU? Wat is de rol van de Europese Centrale Bank (ECB)? Wat zijn de voordelen voor de organisatie van het invoeren van de euro?
De opdrachten zijn een uitwerking van activiteitenlijst 1. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Bepaal aan de hand van inkoop- en verkoopfacturen met welke buitenlandse leveranciers resp. afnemers door de organisatie gewerkt wordt en in welke valuta dit gebeurt. Zoek van de gevonden vreemde valuta de aan- en verkoopkoersen op (denk aan chartale en girale koerslijsten).
2.
Bekijk samen met je praktijkopleider een eventueel aanwezige ‘vreemde valuta-rekening’. Ga na of deze rekening regelmatig wordt gebruikt, kijk welke koers de bank hanteert en welke koers de organisatie hanteert. (Als er binnen de organisatie gewerkt wordt met een vaste koers voor een munteenheid, beschrijf dan wat de gevolgen zijn als de werkelijke koers hoger of lager is.)
3.
Bestel in overleg met je praktijkopleider een product dat zowel in Nederland als in het buitenland te koop is. Bepaal op basis van een berekening waar je het product zult kopen en stel vast hoe de betaling plaatsvindt (chartaal of giraal).
4.
Ga na hoe de buitenlandse betalingen/ontvangsten in de organisatie plaatsvinden, (in €, in de valuta van het land waarmee wordt gehandeld of in bijv. Amerikaanse dollars). Leg uit wanneer en waarom voor welke valuta wordt gekozen.
5.
Bestel, wanneer dat voor de organisatie nodig is, in overleg met je praktijkopleider, verschillende hoeveelheden van een vreemde valuta. Beschrijf de werkzaamheden die je moet uitvoeren. Leg na afloop vast: hoeveel je van deze vreemde valuta kreeg wat er totaal betaald moest worden welke kosten aan de transactie verbonden waren.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
6
Praktijk Activiteitenlijst 2
Enkelvoudige interestberekeningen maken Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1.
2. 3. 4. 5.
Opdrachten
Taak 1
Ga na voor welke investering de organisatie leningen heeft lopen. Ga na wat de looptijd van deze leningen is. Ga na welke zekerheden aan de geldgever gegeven zijn. Bereken de effectieve rente die je over de leningen betaalt.
Welke formule moet gebruikt worden om het bedrag te berekenen dat aan rente wordt ontvangen/betaald moet worden? En welke formule moet gebruikt worden om het rentepercentage te berekenen als het rentebedrag bekend/gegeven is? Voor welke activiteiten trekt de organisatie een lening aan met een korte looptijd en voor welke met een lange looptijd? Wat zijn de huidige rentetarieven die de bank aanbiedt aan de organisatie? Wat zijn voor de organisatie de gevolgen van electronic banking? Van welke kredietvormen maakt de organisatie gebruik? Welke voor- en nadelen kleven aan deze vormen?
De opdrachten zijn een uitwerking van activiteitenlijst 2. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Neem ten hoogste drie leningen die de organisatie heeft lopen. Ga na wat de looptijd van deze leningen is. Ga na welke zekerheden aan de geldgever gegeven zijn. Onderzoek met behulp van de dagafschriften van de bank/giro welk bedrag de organisatie over het afgelopen jaar aan rente en kosten heeft gemaakt.
2.
Bereken het effectieve rentepercentage per jaar dat de organisatie over de leningen verschuldigd is. Beschouw de kosten die je bij opdracht 1 hebt gevonden hierbij als rente. Bespreek de resultaten van opdracht 1 en 2 met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
7
Praktijk
Taak 2
Verzekeringen Verzekeringen zijn voor iedereen persoonlijk en voor elk bedrijf van belang. De risico’s van schade zijn zo groot dat een onverzekerde een grote kans maakt dat hij voor uitgaven komt te staan die hij onmogelijk kan opbrengen. Het is niet de opzet van deze taak een compleet overzicht te geven van alle verzekeringen. In deze taak richt je je op de belangrijkste, namelijk de wettelijke aansprakelijkheidverzekering, de uitgebreide gevarenverzekering en de motorrijtuigenverzekering. Je kijkt daarbij naar de berekening van de premie, de gedekte schade, de uitkering, etc.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken m.b.t. verzekeringen (eindterm 2.5)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Maak een inventarisatie van de lopende verzekeringen binnen de organisatie. Stap 2 Ga na of de in rekening gebrachte premies overeenstemmen met de verzekeringsovereenkomsten.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Taak 2
Bij wie heeft de organisatie de verzekeringen afgesloten? Is er sprake van een tussenpersoon? Zo ja, waarom heeft de organisatie hiervoor gekozen? Wie is binnen de organisatie verantwoordelijk voor de verzekeringsportefeuille? In het kader van de wettelijke aansprakelijkheid kan een bedrijf een Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven (AVB) afsluiten. Waarom is het verstandig een AVB af te sluiten? Wat is het verschil tussen een schadeverzekering en een sommenverzekering? Wat is een open polis? Wat is een direct writer? Welke gevolgen heeft oververzekering voor de uitkering wanneer er sprake is van schade? En onderverzekering? Wat is bij een auto het verschil tussen een WA-verzekering en een cascoverzekering? Welke factoren zijn van belang voor het vaststellen van de WA-premie voor een personenauto? Wat is het bonus/malussysteem?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
8
Praktijk Opdrachten
De opdracht is een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdracht gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdracht daarna uit. 1.
Taak 2
Zoek binnen de organisatie alle documenten bijeen van de uitgebreide gevarenverzekering en de motorrijtuigenverzekeringen. Denk aan: polissen (blad en mantel), facturen, verzekeringsvoorwaarden e.d. Bereken de kosten van deze verzekeringen aan de hand van de polissen en voorwaarden. Zet ze in een overzicht en vergelijk ze met de facturen. Houd rekening met: premie, poliskosten, eigen risico, franchise, indexeringen, assurantiebelasting, provisies, bonus/malusladder, terugval aantal treden na schade etc. Overleg met je praktijkopleider in geval van afwijkingen.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
9
Praktijk
Taak 3
Indexeren, tabellen en grafieken maken Cijfers, cijfers en nog eens cijfers. Op vele plaatsen binnen een organisatie wordt dagelijks met cijfers gewerkt. Een commercieel bedrijf wil bijvoorbeeld weten hoeveel dagen de debiteuren er over doen om facturen te betalen. Iedere dag dat dit langer duurt, kost geld. Een ziekenhuis wil bijvoorbeeld weten hoeveel mensen er gemiddeld op de wachtlijst staan voor bijvoorbeeld een staaroperatie. Meten is weten. Aangezien veel cijfers vrijwel elke dag wijzigen, is het heel belangrijk om orde te scheppen in de grote hoeveelheid gegevens die nu eenmaal in een bedrijf aanwezig zijn. De cijfers moeten dus duidelijk gepresenteerd worden, zodat anderen met deze informatie aan de slag kunnen. Als het management bijvoorbeeld vraagt om de omzetcijfers van de vorige maand dan is het hoogstwaarschijnlijk ook geïnteresseerd in dezelfde cijfers van de maanden daarvoor. En omdat managers hun blik op de toekomst willen richten, willen ze ook een voorspelling van de omzet voor deze en volgende maanden. Kortom ze willen de tendens zien om goede besluiten te kunnen nemen. In deze taak leer je orde scheppen in cijfers en cijferreeksen. Je leert getallen onder te brengen in tabellen. Vervolgens leer je de gegevens uit de tabel uit te drukken in een grafiek. Tenslotte leer je werken met indexcijfers. Indexcijfers maken het je mogelijk de ontwikkeling van verschillende grootheden met elkaar te vergelijken. Zo kun je de ontwikkeling van de omzet en het grondstoffenverbruik alleen met elkaar vergelijken als je ze hebt omgerekend naar indexcijfers.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ tabellen en grafieken samenstellen (eindterm 3.2) ¾ de belangrijkste maten voor centrale tendentie berekenen (eindterm 3.3) ¾ enkelvoudige indexcijfers berekenen (eindterm 3.4)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Verzamel de gegevens die je in een tabel wilt opnemen. Stap 2 Bepaal wat er in de rijen en kolommen van de tabel moet komen. Maak de tabel. Stap 3 Zet de gegevens van de tabel in een grafiek. Stap 4 Bereken van de verzamelde gegevens het (gewogen) gemiddelde, de modus en de mediaan. Stap 5 Kies een basisperiode en druk je gegevens uit in indexcijfers.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Taak 3
Waarom is statistisch onderzoek voor de organisatie van belang? Welke vormen van statistisch onderzoek komen in de organisatie voor? Welke fasen in het statistisch onderzoek worden in de organisatie onderscheiden? Worden in de organisatie meervoudige tabellen gebruikt? Zo ja, waarvoor? Welke externe organisaties leveren statistische informatie die voor de organisatie van belang is? Wat is het verschil tussen een rekenkundig gemiddelde en een gewogen
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
10
Praktijk
7. 8. 9.
Opdrachten
gemiddelde? Hoe bereken je het gewogen gemiddelde? Wat zijn modus en mediaan? Worden in de organisatie indexcijfers gebruikt? Waarvoor?
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. Het is voor een organisatie van belang te weten hoelang het duurt voordat gefactureerde bedragen worden ontvangen. In de volgende opdrachten onderzoek je dit en voer je enkele statistische bewerkingen uit.
Taak 3
1.
Verzamel de verzonden facturen van drie maanden geleden van de organisatie. Bereken per factuur hoeveel dagen er liggen tussen de verzending van de factuur en de datum dat het factuurbedrag is ontvangen. Vergeet daarbij niet het factuurbedrag te noteren.
2.
Zet de gegevens uit opdracht 1 in een tabel, waarbij je aangeeft hoeveel facturen betaald zijn binnen zeven kalenderdagen, hoeveel tussen acht en veertien kalenderdagen, hoeveel tussen veertien en eenentwintig kalenderdagen, enz.
3.
Maak een zelfde tabel voor de factuurbedragen uit opdracht 1 (i.p.v. voor het aantal facturen). Geef aan welke factuurbedragen betaald zijn binnen zeven kalenderdagen, hoeveel tussen acht en veertien kalenderdagen, hoeveel tussen veertien en eenentwintig kalenderdagen, enz.
4.
Zet de gegevens uit de bij opdracht 2 en 3 gemaakte tabellen in twee staafdiagrammen.
5.
Bereken het rekenkundig gemiddelde van de tijd dat een factuur op betaling wacht met behulp van het resultaat van opdracht 2. Bereken de mediaan en de modus van de tijd dat een factuur op betaling wacht met behulp van het resultaat van opdracht 2. Bespreek je resultaten met je praktijkopleider.
6.
Neem het totaalbedrag aan vorderingen bij afnemers van de eerste maand van het jaar als basis. Bereken met dit bedrag als basis de indexcijfers van het bedrag aan uitstaande vorderingen van de volgende elf maanden. Zet de indexcijfers en de maanden in een tabel met behulp van een spreadsheetprogramma. Maak hiervan een lijngrafiek en een staafdiagram. Voorzie de grafieken van duidelijke titels (hoofdtitel, xas en y/z-as) en een legenda. Druk het resultaat af. Bekijk de grafiek. Zou je de organisatie een advies kunnen geven m.b.t. het debiteurenbeheer? (Houd hierbij rekening met de gebruikelijke gemiddelde duur van afnemerskrediet in de branche waar de organisatie in opereert.) Bespreek dit advies met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
11
Praktijk
Taak 4
Kostprijscalculatie Voor elke onderneming is het van belang om precies te weten hoe hoog de kostprijs is van de producten of diensten die geleverd worden. Bij de vaststelling van de kostprijs worden de kosten per eenheid eindproduct bepaald, waarbij materiaalkosten en de kosten van het productieproces worden meegewogen. Produceert een onderneming maar één product of dienst, dan is de kostprijsberekening tamelijk eenvoudig. Het wordt moeilijker als een onderneming meerdere producten of diensten levert. De gemeenschappelijke kosten moeten in dat geval aan de verschillende producten worden toegerekend. Er worden daarvoor verschillende methoden gebruikt. In deze taak leer je eenvoudige kostprijsberekeningen maken.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken ten dienste van de kostprijs (eindterm 4.5)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Verzamel de benodigde gegevens om de kostprijs van een bepaald product of bepaalde dienst te berekenen. Stap 2 Bereken de kostprijs volgens de integrale kostprijsmethode. Stap 3 Bereken de consumenten-/verkoopprijs van het artikel of de dienst op basis van winstmarges en opslagen (en btw-percentage).
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Taak 4
Welke methoden bestaan er om de kostprijs van een product of dienst te berekenen? Volgens welke methode wordt in de organisatie de kostprijs van een product of dienst bepaald? Worden er meerdere methoden gebruikt? Zo ja, welke? Welke specifieke kosten worden door de organisatie doorberekend in de kostprijs van producten of diensten? Zijn dit variabele of constante kosten? En directe of indirecte kosten? Welke diensten van derden moeten worden opgenomen in de kostprijs? Moet dit met of zonder btw? Verklaar je antwoord. Bij productiemiddelen die langer dan een productieproces meegaan, zoals machines, zijn de kosten wat anders dan de uitgaven. Wat is het verschil? Bij het productieproces kan zowel afval voorkomen als uitval. Wat is het verschil tussen die twee en wat is in de organisatie afval en wat is in de organisatie uitval? Als de term ‘restwaarde’ valt, moet je dan denken aan arbeid, aan duurzame productiemiddelen of grond- en hulpstoffen? Verklaar je antwoord. Door wie/welke afdeling en hoe wordt de normale productiecapaciteit vastgesteld? Door wie/welke afdeling en hoe worden de percentages afval en uitval gemeten tijdens het productieproces? Welke brutowinstmarges en opslagen hanteert de organisatie bij het bepalen van de verkoopprijs?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
12
Praktijk Opdrachten
Taak 4
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Kies met je praktijkopleider een product of dienst waarvoor de kostprijs al is vastgesteld. Onderzoek hoe deze kostprijs tot stand is gekomen. Kijk naar de kosten en eventuele andere factoren die van invloed op de kostprijs zijn geweest. Maak hiervan een overzicht en bespreek dit met je praktijkopleider.
2.
Overleg met je praktijkopleider voor welk product of welke dienst de kostprijs moet worden berekend. Maak een lijst van alle kosten die gemaakt worden tijdens het productieproces. Deel de kosten in naar soorten, zoals directe, indirecte, constante en variabele kosten. Houd bij het bepalen van de kosten ook rekening met het eventuele afval- en uitvalpercentage. Bespreek de lijst met kosten met je praktijkopleider.
3.
Bereken nu, aan de hand van de gegevens uit opdracht 2, de kostprijs volgens de integrale kostenmethode. Leg de uitkomsten van de kostprijsberekening voor aan je praktijkopleider.
4.
Bereken aan de hand van de gegevens uit opdracht 3 de verkoopprijs. Leg de uitkomsten van de verkoopprijsberekening voor aan je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2
13