Praktijkbeschrijving VVI Datum:
22 November 2010
Naam:
M. Smits, K. de Roos, F. de Neef
Functie:
Projectleider VVIR, deelprojectleider VVIR, teamleider Vuurtorengroep
Regio:
Rotterdam Rijnmond
Versienummer: 1
1. Algemene Informatie Naam Procesdiagnostiek bij jonge kinderen met een ontwikkelingsprobleem Initiatiefnemer STEK, dagbehandeling voor jonge kinderen Locatie ‘De kleine Plantage’ Rotterdam Doelgroep Jonge kinderen waarbij nog niet is uitgekristalliseerd wat er met hen aan de hand is, waarvan het IQ (vanwege bijvoorbeeld een Autisme Spectrum Stoornis (ASS)) niet is bepaald of waarvan wordt verwacht dat de reeds uitgevoerde IQ-bepaling niet in lijn is met de werkelijke intelligentie van het kind als gevolg van een belemmering door de aandoening. Samenvatting van de praktijkbeschrijving Sinds 1 december 2006 beschikt De kleine Plantage over een speciale observatiegroep: ‘de Vuurtorengroep’. In deze speciale groep kunnen gedurende een afgebakende periode van twaalf weken (officieel is de wettelijk afgesproken observatieperiode zes weken met een verlening van nogmaals zes weken) vier dagen per week zes kinderen worden geobserveerd. Tot de oprichting van de Vuurtoren stroomden deze kinderen met een jaarindicatie in bij de reguliere groepen met het gevolg dat zij: • Niet op de juiste plek waren en daardoor niet de gewenste ontwikkeling konden doormaken • Langdurig een (dure) plek bezet hielden • Andere kinderen in hun behandeling belemmerden Tijdens de observatieperiode worden bij de Vuurtorenkinderen hun sterke kanten en hun aandachtspunten in kaart gebracht. De problematiek van de kinderen wordt helder en de pedagogisch medewerksters ‘testen’ de leerbaarheid. De periode eindigt met een advies
1
Oktober 2010 ©VVI
aan de ouders over de vervolgsituatie. Vanwege de korte doorlooptijd, is de plaatsingsperiode voor ouders, kinderen en De kleine Plantage zeer intensief. Iets meer dan de helft van de kinderen die de Vuurtorengroep verlaat, kan worden aangemeld voor een behandelplek op De kleine Plantage. De rest verlaat de Vuurtorengroep met het advies Kinderdagcentrum voor kinderen met een verstandelijke beperking (KDC) of onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK), Speciaal Onderwijs (SO) of Speciaal Basisonderwijs (SBO). Het aanbod van de Vuurtorengroep voorziet in een grote behoefte in de regio. De kinderen die in de Vuurtorengroep komen, vallen vaak tussen de wal en het schip. Om hen een goede passende plek binnen de zorg of het onderwijs te kunnen bieden, is langdurige observatie noodzakelijk. Regelmatig verwijst Integrale Vroeghulp ouders en kinderen door naar de Vuurtorengroep. Beschouwd vanuit de keten, blijken er aan deze praktijkbeschrijving een groot aantal knelpunten te kleven. Het aanbod is noodzakelijk en (voor zover bekend) enig in zijn soort, maar voorafgaand en na afloop van de observatieperiode zijn er diverse punten voor verbetering vatbaar. Daar zijn partners uit de onderwijs- en zorgketen dringend bij nodig. VVIR spreekt in dit verband daarom liever over een praktijkbeschrijving dan over een good practice.
2. Doelstelling Tijdens een observatieperiode van twaalf weken in kaart brengen van de sterke kanten en aandachtspunten van jonge kinderen met een niet-uitgekristalliseerde problematiek of waarvan het IQ (als gevolg van een ASS) niet onomstotelijk is bepaald. Resultaat is een heldere problematiek en zicht op de leerbaarheid van het kind. De periode eindigt met een advies aan de ouders over de vervolgsituatie. 3. Aanleiding Al meer dan vijftien jaar is er bij ‘Stek, De kleine Plantage, dagbehandeling voor jonge kinderen’ sprake van observatieplaatsingen. Voorheen waren deze plaatsingen in behandelgroepen, maar sinds 1 december 2006 beschikt De kleine Plantage over een speciale observatiegroep: ‘de Vuurtorengroep’. In deze speciale groep kunnen gedurende een periode van twaalf weken vier dagen per week zes kinderen worden geobserveerd. Aanvankelijk duurde deze periode vier maanden. Sinds de zomer van 2009 is dit terug gebracht naar maximaal twaalf weken. Dit is wettelijk zo bepaald voor observatiediagnostiek. Tot de oprichting van de Vuurtoren stroomden deze kinderen met een jaarindicatie in bij de reguliere groepen met het gevolg dat zij: • Niet altijd op de juiste plek zaten en daardoor niet de gewenste ontwikkeling konden doormaken • Langdurig een (dure) plek bezet hielden • Andere kinderen in hun behandeling belemmerden (of de wachtlijst verstopten)
2
Oktober 2010 ©VVI
In de Vuurtorengroep krijgen de kinderen de rust en de ruimte om hun werkelijke potentieel te laten zien, zonder te worden overvraagd. Er wordt aandachtig gekeken naar de mogelijkheden van een kind en daar wordt een passende vervolgplek bij gezocht. Dit heeft een nadrukkelijke toegevoegde waarde en is geen ‘schiftingsklasje’.
4. Doelgroep Jonge kinderen waarbij nog niet is uitgekristalliseerd wat er met hen aan de hand is, waarvan het IQ (vanwege een mogelijke ASS) niet is bepaald of waarvan wordt verwacht dat de reeds uitgevoerde IQ-bepaling niet in lijn is met de werkelijke intelligentie van het kind als gevolg van een belemmering door de aandoening. Begeleiding door Integrale Vroeghulp Omdat de observatieperiode beperkt is (en de stappen die daarvoor en daarna moeten worden gezet, soms veel van ouders vergen) is trajectbegeleiding door Integrale Vroeghulp belangrijk. In de intakegesprekken wordt daarom altijd aandacht besteed aan de mogelijkheid van Vroeghulp. Vier van de vijf kinderen zit in een vroeghulptraject of komt hier tijdens de observatieperiode in terecht. De kleine Plantage zou graag alle kinderen aan een coördinator van Vroeghulp koppelen. Sommige ouders komen al via Vroeghulp binnen, maar sommigen komen ook via andere instanties, zoals Lucertis bij de Vuurtorengroep terecht. Sommige ouders kiezen ervoor om hun contactpersoon dan daar te houden en zich op één traject te concentreren. Adviezen en uitstroom Ongeveer de helft van de Vuurtorenkinderen krijgt na de observatieperiode het advies behandeling MKD. Eén op de zes kinderen krijgt het advies KDC en één op de vier ZMLK. Een zeer klein aantal kinderen krijgt het advies SBO of Open Lucht School. De adviezen worden vrijwel altijd door ouders opgevolgd. In de drie gevallen gebeurde dit niet. Bij deze kinderen was er onder meer sprake van een wachtlijst, waardoor ouders voor een alternatief hebben gekozen. Tabel: Adviezen Behandeling MKD KDC ZMLK Open Lucht School SBO Nog onbekend
Absoluut 33 11 16 2 1 4
Relatief (N = 63) 52,4% 17,5% 25,4% 3,2% 1,6% --
Van 15% van de kinderen is bekend dat zij na de observatieperiode niet direct naar een passende plek konden doorstromen. Zij blijven thuis of gaan naar een (regulier) kinderdagverblijf, voorschool, basisschool of ZMLK-school.
3
Oktober 2010 ©VVI
5. Aanpak & Methodiek Opzet en aanpak 0. Opnamebespreking1 1. Diagnostiek • Observatie in een therapeutisch groepsklimaat gedurende twaalf weken • Intelligentie-onderzoek • Logopedische observatie • Fysiotherapeutische observatie • Medische observatie 2. Informatie, advies of voorlichting aan ouders / verzorgers 3. Maatschappelijk werk • Gezinsdiagnostiek / inventarisatie gezinsfactoren die op ontwikkeling en gedrag van het kind van invloed kunnen zijn • Emotionele ondersteuning • Uitwisseling en geven van informatie De Vuurtorengroep biedt geen behandelklimaat, maar is gericht op actieve observaties en procesdiagnostiek. Doordat de doorlooptijd kort is, hebben niet alleen de kinderen, maar ook het team veel activiteiten in een betrekkelijk korte tijd te verrichten. Doordat het tempo hoger ligt, merkt het team dat op zowel pedagogisch als (para)medisch vlak in kortere tijd vanuit verschillende disciplines intensiever in een kind moet worden geïnvesteerd dan in de ‘gewone’ behandelgroepen. De voorgeschreven twaalf weken bieden geen uitwijkmogelijkheden, waardoor het programma strikt moet worden doorlopen. Voor sommige ouders en kinderen is dat problematisch. Een uitwijk naar zestien weken zou voor hen beter zijn, maar dat is binnen de huidige wijze van indiceren niet mogelijk. Alternatieve aanpak en mogelijkheden Voor deze good practice zijn vergelijkingen gemaakt met andere vormen van procesdiagnostiek bij Cardea (Gouda) en Trivium Lindenhof (Vlaardingen). Wat opvalt is dat bij beide MKD’s het aantal dagdelen dat kinderen in observatie zijn, veel beperkter is (vier dagdelen in plaats van vier dagen) en de observatieperiode potentieel zes maanden kan duren (in plaats van twaalf weken bij De kleine Plantage). Beide organisaties maken met ouders afspraken over de beëindiging van de observatieperiode. Wanneer het doel is bereikt, wordt de plaatsing eveneens beëindigd. Hierdoor kan een kind ook eerder uitstromen. Daarnaast blijven de kinderen de voorliggende voorziening (kinderdagverblijf of (voor)school) bezoeken. In het geval van de Lindenhof vindt zelfs een deel van de observatie thuis plaats. De kleine Plantage geeft aan dat de doelgroep die de Vuurtoren bezoekt dergelijke wisselingen niet aan kan. Daarom wil De kleine Plantage het aantal dagdelen van de observatie niet verlagen. Een vraag die niet is beantwoord, maar waar wel nader naar kan worden gekeken, is of de Vuurtorenkinderen daadwerkelijk het zelfde zijn als de kinderen in de observatiegroepen van Cardea en de Lindenhof.
1
Deze bespreking vindt plaats voor de officiële plaatsing, dus valt buiten de wettelijke observatietermijn van twaalf weken. De opnamebespreking wordt daardoor niet gefinancierd.
4
Oktober 2010 ©VVI
Gebruikte methodieken • Observatielijsten in de 1e en de 12e week • Lijst Analyse ontwikkelingstaken • Systeemgerichte en competentiegerichte benadering • Logopedisch, fysiotherapeutisch en intelligentie onderzoek als nodig • Auti-aanpak (onder meer structuur, voorspelbaarheid, visuele ondersteuning van het dagprogramma, elementen uit TEACCH, etc.) Betrokken Bestuurlijk: Uitvoerend:
Regionaal: Landelijk:
Directie STEK Team (Teamleider, Pedagogisch medewerkers, Maatschappelijk werk, Gedragswetenschapper / Orthopedagoog, Kinderarts, Fysiotherapeut, Logopedist) -
6. Voorwaarden & Valkuilen Voorwaarden voor een goede ketenzorg 1. Uitstroom naar vervolgplekken moet goed geregeld zijn 2. Voor een goede begeleiding naar vervolgplekken is (langdurige) trajectbegeleiding gewenst 3. Indicatietrajecten moeten integraal, snel en transparant verlopen Valkuilen/knelpunten 1. Niet altijd is er een vervolgplek beschikbaar na de observatieperiode. 2. Het indicatietraject is zowel vooraf als achteraf vaak een knelpunt doordat • Er onnodig lang op indicaties moet worden gewacht • Er verkeerd wordt geïndiceerd (een behandeljaar in plaats van een observatieperiode van twaalf weken) • Het IQ soms tot onduidelijkheid leidt over de plaatsing en plaatser, waardoor er heen- en weer wordt verwezen tussen BJZ (Bureau Jeugdzorg) en CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) • Ook na plaatsing en advies ‘dagbehandeling’ een tijdrovend indicatietraject plaatsvindt bij BJZ. Een verkort traject of plaatsing met terugwerkende kracht op grond van het advies van de gedragswetenschapper is tot nu toe niet mogelijk gebleken. • De vaardigheden die kinderen tijdens hun plaatsing bij de Vuurtoren hebben verworven, kunnen (deels) weer verdwijnen als kinderen door wachtlijsten of tijdrovende indicatieprocedures veelal thuis komen te zitten na het advies. Er is te weinig continuïteit in de keten. 3. De observatietermijn van twaalf weken is voor een aantal kinderen en hun ouders (procesbegeleiding) te kort. Voor de kinderen is niet altijd een vervolgplek beschikbaar en ouders worden soms ‘overvallen’ door het advies. 4. Als gevolg van wachtlijsten of de benodigde tijd voor het verstrekken van indicaties zit ongeveer 15% van de kinderen langere of kortere tijd thuis of moet een beroep doen op een andere voorziening. 5. De beperkte observatieperiode (twaalf weken) of het risico op een mogelijke wachttijd voordat dagbehandeling of KDC of (speciaal) onderwijs kan worden gestart
5
Oktober 2010 ©VVI
is voor sommige ouders reden om hun kind niet naar de Vuurtorengroep te laten gaan. 6. Niet alle kinderen komen via Vroeghulp bij de Vuurtorengroep. Omdat de observatie onderdeel uitmaakt van een langer (behandel)traject, is trajectbegeleiding voor deze doelgroep heel belangrijk. Ouders die niet bekend zijn bij Vroeghulp, missen deze ondersteuning en kunnen daardoor nog meer hinder ondervinden van slecht op elkaar aangesloten schakels in de keten. Knelpunten die ouders ervaren 1. Lange wachtlijst bij het andere MKD (dichterbij in de regio), betekende dat het kind uit zijn vertrouwde omgeving weg moest 2. Zelf brengen en halen gooit het werk- en privé-schema van het gezin behoorlijk in de war 3. De vroege sluitingstijd van ‘De kleine Plantage’ en het gebrek aan buitenschoolse opvang (BSO) of kinderopvang was belastend voor de ouders. Ze moesten daarom veel regelen in de Vuurtorenperiode. 4. De periode tussen de observatie (Vuurtoren) en de behandeling (MKD) is te lang. Hierdoor is er sprake van een terugval in de ingezette ontwikkeling bij het kind te zien. 5. Wanneer een kind door meerdere organisaties wordt geholpen, wordt het geconfronteerd met veel veranderingen en voortdurend afscheid nemen. Dit is belastend voor het kind en zijn ouders. 7. Inbedding VVI Deze praktijkbeschrijving houdt verband met bouwsteen 6, Zorg & Onderwijs, van VVI. Wat uit de vergelijking met procesdiagnostiek bij andere organisaties opvalt, is dat er vele regionale verschillen zijn: in aanpak, maar ook in de wijze van indiceren bij de Bureau’s Jeugdzorg. De aanpak en werkwijze zoals De kleine Plantage die hanteert is zeer intensief voor zowel kinderen, ouders als professionals. De inzichten en gebruikte methodieken zijn ook in andere regio’s toepasbaar. Wat open staat, is de vraag of de doelgroepen in de verschillende regio’s daadwerkelijk vergelijkbaar zijn.
8. Resultaten & Kwaliteitsbewaking Winstpunten / resultaat 1. De observatieperiode is intensief en heeft een betrekkelijk korte doorlooptijd. 2. De Vuurtorengroep levert hiermee een hoogwaardige vorm van procesdiagnostiek. In een gestructureerd klimaat kan het kind zich echt laten zien. 3. Ongeveer de helft van de kinderen blijkt in aanmerking te komen voor dagbehandeling. 4. Voor alle ouders van Vuurtorenkinderen geldt dat zij meer duidelijkheid hebben en er met een deskundige blik uitvoerig en integraal naar hun kind is gekeken, met een integraal advies als gevolg. 5. Vaak kunnen ouders met kinderen die naar een KDC of ZMLK-school doorstromen, meer vrede hebben met het advies. Er is meer helderheid voor ouders en er is sprake van procesbegeleiding.
6
Oktober 2010 ©VVI
Borging De Vuurtorengroep is een onderdeel van het aanbod van De kleine Plantage. Integrale Vroeghulp adviseert en begeleidt ouders die een kind hebben dat tot de doelgroep behoort, naar dit aanbod. Daarnaast adviseert De kleine Plantage bij aanvang ouders contact op te nemen met Integrale Vroeghulp (wanneer zij daar nog niet bekend zijn). Kinderen krijgen toegang tot de Vuurtorengroep op grond van een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg. Aan het begin van de plaatsing wordt BJZ uitgenodigd bij de opnamebespreking en aan het eind bij het adviesgesprek. Zonodig is er tussentijds contact met de casemanager. Wanneer Vroeghulp bij een kind betrokken is, wordt de coördinator gedelegeerd casemanager namens BJZ. Na plaatsing wordt gewerkt aan de hand van een individueel hulpverleningsplan. Over ieder kind wordt BJZ gedurende de plaatsing altijd over de voortgang geïnformeerd en verantwoording afgelegd. De kwaliteit van de observatie en het advies is gewaarborgd door een protocol en een multi-disciplinair team van De kleine Plantage, dat de kinderen en hun ouders gedurende de observatieperiode omringt. De borging van de kwaliteit van de trajectbegeleiding vindt plaats door in een zo vroeg mogelijk stadium Integrale Vroeghulp te betrekken. Het is echter de keus van ouders of zij deze ondersteuning aanvaarden. Wensen Vanuit De kleine Plantage 1. Betrokkenheid van Integrale Vroeghulp bij alle geplaatste kinderen in de Vuurtorengroep 2. Samenwerking tussen De kleine Plantage en BJZ verbeteren op basis van erkenning van professionaliteit, zodat kinderen sneller geïndiceerd (en dus behandeld) worden. Indicatie met terugwerkende kracht voor kinderen met een behandeladvies maakt hier onderdeel van uit. 3. Integrale indicaties op grond van één kind één plan 4. Goede doorstroming van de keten, zodat kinderen na afloop van de observatie terecht kunnen bij een geschikte instelling. Als tussenoplossing wordt gedacht aan een IOBK-klas, waar ruimte is voor Vuurtorenkinderen. Met andere woorden: Er is grote behoefte aan versnelling van afgifte van (vervolg)indicaties en een goede invulling van het hiaat tussen Dagbehandeling en Kinder Dagcentra èn een aansluitende keten die goed samenwerkt. Vanuit het team van de Vuurtoren 1. Helder verwachtingsmanagement Om de twaalf weken zo optimaal mogelijk te kunnen benutten is het belangrijk dat ouders met de juiste verwachtingen binnenkomen. Dit vraagt iets van de verwijzers en plaatsers. Als ouders andere verwachtingen hebben, gaat er veel tijd verloren aan het herstel van het vertrouwen en het wegnemen van eventuele teleurstellingen. 2. Langere trajectbegeleiding (voor en na de Vuurtorengroep) Door ouders voorafgaand naar de Vuurtorengroep te begeleiden, worden de verwachtingen realistischer. Daarnaast kan al een stuk van de verwerking worden opgepakt. Ook na de Vuurtorengroep hebben ouders vragen. Het is prettig als dit door de zelfde persoon kan worden gedaan. Integrale Vroeghulp is hiervoor een belangrijke partner, die dit – als ouders dit willen en vragen hebben - kan leveren. 7
Oktober 2010 ©VVI
3. Coördinatie van de zorg na het advies / Vuurtoren Na (of vlak voor) het advies moet er veel geregeld worden: indicaties aanvragen, bezoekjes aan mogelijke vervolg-instellingen, etc. Hier is coördinatie van de zorg zoals Integrale Vroeghulp die biedt heel welkom. Ouders moeten dan wel bekend zijn bij Integrale Vroeghulp. Bij sommige ouders is dat aan het begin van de plaatsing net een stap te ver of te belastend. Vanuit de ouders De gesproken ouders hebben geen specifieke wensen richting de Vuurtoren geuit. Zij kijken meer naar het hele traject en de wijze waarop de Vuurtoren aansluit op de rest (en ondersom) van de hulpverlening aan hun kind. Deze ouders hebben zich vooral gericht op de periode vóór de Vuurtoren. In algemene zin vinden ouders de volgende punten belangrijk: 1. Ouders benadrukken dat het belangrijk is (en blijft) dat professionals met een positieve blik naar hun kind kijken. Dit levert veel ruimte voor samenwerking. 2. Zorg voor kleinere groepen op de reguliere kinderdagverblijven of extra leidsters, zodat kinderen met een ontwikkelingsprobleem het makkelijker redden 3. Zorg voor meer (pedagogische) expertise / betere kennis over de (normale en afwijkende) kindontwikkeling bij kinderdagverblijven en bij consultatiebureau´s, zodat kinderen eerder worden gesignaleerd. Maak het onderwerp ‘autisme’ makkelijker bespreekbaar tussen professionals en ouders. 4. Een goede, langdurige relatie is voor (jonge) kinderen en hun ouders heel belangrijk. Daarom zouden er geen wisselingen van leidsters op kinderdagverblijven en wijkverpleegkundigen op consultatiebureau’s moeten zijn. Vanuit Stichting Vroeghulp Rotterdam 1. Zorg dat er direct na de Vuurtorengroep een passende vervolgplek is voor de kinderen, zonder dat er een gat valt door indicaties en/of wachtlijsten. 2. Zorg dat er tussen Bureau Jeugdzorg en De kleine Plantage duidelijkheid is over het type indicatie waarmee kinderen tot de Vuurtorengroep worden toegelaten, zodat er voor ouders en behandelaars snel duidelijkheid is en er geen tijd wordt verspild. 9. Kosten De exploitatiekosten van de observatiediagnostiekgroep Vuurtoren worden gefinancierd in het kader van stadsregionale jeugdzorg. Stek maakt hierover jaarlijks met de subsidiënt afspraken. Op basis van de zorgvraag worden programma’s ingekocht. In 2010 betrof dit 24 trajecten, dat wil zeggen: financiering van observatie diagnostiek voor 24 kinderen gedurende twaalf weken. 10. Tijd De Vuurtorengroep heeft een multi-disciplinair team. De volgende formatie is wekelijks beschikbaar: Teamleiding 8 uur Gedragswetenschapper 10 uur Pedagogisch Medewerker 72 uur Maatschappelijk werker 12 uur Paramedici worden kindafhankelijk ingezet.
8
Oktober 2010 ©VVI
Er is geen inzicht in de tijd die het heeft gekost om de Vuurtorengroep op te zetten. Dit is niet met extra subsidies gebeurd en allemaal uit de eigen middelen van De kleine Plantage gefinancierd. 11. Opmerkingen Teamleider Vuurtoren, Francien de Neef: “Ik heb met veel plezier meegewerkt aan deze praktijkbeschrijving. Voor ons leverde dit nieuwe inzichten op. De gesprekken die we voerden en de doorlooptijd die ermee gemoeid was (half jaar), heeft hier en daar tot een natuurlijke aanpassing geleid in de samenwerking met anderen. Dat veranderingen langzaam gaan en soms met de nodige strubbelingen plaatvinden, is onvermijdelijk. Door goed bij het verhaal van de Vuurtoren stil te staan, het inzicht door de analyses van de gegevens en de reflectie die we kregen van de ouders, is er toch weer een ander licht geworpen op het werk wat we doen. Het spitst de zaken toe, mede ook op de knelpunten. In de afgelopen periode hebben we gemerkt dat Bureau Jeugdzorg meer inzicht krijgt in de wijze waarop de Vuurtoren voor kinderen kan worden ingezet. Er is meer helderheid over het hoe en waarom van de indicatie observatiediagnostiek.” 12. Contactgegevens Teamleider Vuurtoren STEK, De kleine Plantage Francien de Neef Kralingseweg 463 3065 RG Rotterdam tel. 010 - 202 30 44 ===================================== Bijlagen 1. Plan van Aanpak knelpunten analyse Vuurtorengroep (op basis van interview Teamleider & maatschappelijk werk en analyses van teamleider en projectleiders VVIR) 2. Primair Proces observatiegroep Vuurtoren 3. Inventarisatie knelpunten Vuurtoren vanuit Stichting Vroeghulp Rotterdam 4. Verslagen van twee oudergesprekken 5. Verslag van een gesprek met de Vuurtorengroep (PM / GW) 6. Gespreksverslag Margreet Smits van Stichting Vroeghulp en Cootje Jansen van TriviumLindenhof 7. Gegevensanalyse van de Vuurtorenkinderen
9
Oktober 2010 ©VVI
Good practice Vuurtorengroep STEK, Locatie ‘De kleine Plantage’ Rotterdam Dagbehandeling voor jonge kinderen
Plan van aanpak Vroeg, Voortdurend, Integraal Dit plan van aanpak is tot stand gekomen na diverse gesprekken met: Francien de Neef Teamleider Vuurtoren Marinke van der Knaap Maatschappelijk werker Yvette Wols Maatschappelijk werker
1
Inhoud Achtergrond............................................................................................................................................. 3 Doelgroep ............................................................................................................................................ 3 Doelstelling .......................................................................................................................................... 3 Activiteiten .......................................................................................................................................... 3 Team .................................................................................................................................................... 4 Resultaten en werkwijze ......................................................................................................................... 5 Knelpunten .............................................................................................................................................. 5 Vervolgplek niet altijd beschikbaar na observatieperiode .................................................................. 5 Indicatietraject werkt stroomlijning tegen.......................................................................................... 5 Wat als er niets gebeurt? .................................................................................................................... 7 Gewenste situatie................................................................................................................................ 8 Activiteitenplan ....................................................................................................................................... 9
2
Achtergrond Al meer dan 15 jaar is er bij ‘Stek, De kleine Plantage, dagbehandeling voor jonge kinderen’ sprake van observatieplaatsingen. Voorheen waren deze plaatsingen in behandelgroepen, maar sinds 1 december 2006 beschikt De kleine Plantage over een speciale observatiegroep: ‘de Vuurtorengroep’. In deze speciale groep kunnen gedurende een afgebakende periode zes kinderen worden geobserveerd. Aanvankelijk duurde deze periode vier maanden. Sinds de zomer van 2009 is dit terug gebracht naar maximaal twaalf weken. Dit is wettelijk zo bepaald voor observatiediagnostiek.
Doelgroep De Vuurtorengroep is gecreëerd voor kinderen waarbij nog niet is uitgekristalliseerd wat er met hen aan de hand is, waarvan het IQ (vanwege een mogelijke ASS) niet is bepaald of waarvan wordt verwacht dat de reeds uitgevoerde IQ-bepaling niet in lijn is met de werkelijke intelligentie van het kind als gevolg van een belemmering door de aandoening. Vrijwel ieder kind in deze groep heeft spraak-taal problemen. Tot de oprichting van de Vuurtoren stroomden deze kinderen met een jaarindicatie in bij de reguliere groepen met het gevolg dat zij: • • •
Niet op de juiste plek waren en daardoor niet de gewenste ontwikkeling konden doormaken Langdurig een (dure) plek bezet hielden Andere kinderen in hun behandeling belemmerden
Doelstelling Tijdens de observatieperiode worden bij de Vuurtorenkinderen hun sterke kanten en hun aandachtspunten in kaart gebracht. De problematiek van de kinderen wordt helder en de pedagogisch medewerksters ‘testen’ de leerbaarheid. De periode eindigt met een advies aan de ouders over de vervolgsituatie.
Activiteiten 0. Opnamebespreking1 1. Diagnostiek o Observatie in een therapeutisch groepsklimaat gedurende twaalf weken o Psychologisch onderzoek o Logopedische observatie o Fysiotherapeutische observatie
1
Deze bespreking vindt plaats voor de officiële plaatsing, dus valt buiten de wettelijke observatietermijn van twaalf weken. De opnamebespreking wordt daardoor niet gefinancierd.
3
o Medische observatie 2. Informatie, advies of voorlichting aan ouders / verzorgers 3. Maatschappelijk werk o Gezinsdiagnostiek / inventarisatie gezinsfactoren die op ontwikkeling en gedrag van het kind van invloed kunnen zijn o Emotionele ondersteuning o Uitwisseling en geven van informatie
Team Het team rond de Vuurtorengroep bestaat uit: • • • • • • •
Teamleider Pedagogisch medewerkers Maatschappelijk werk Gedragswetenschapper / orthopedagoog Kinderarts Fysiotherapeut Logopedist
De Vuurtorengroep biedt geen behandelklimaat, maar is gericht op actieve observaties en procesdiagnostiek. Doordat de doorlooptijd kort is, hebben niet alleen de kinderen, maar ook het team veel activiteiten in een betrekkelijk korte tijd te verrichten. Doordat het tempo hoger ligt, merkt het team dat op zowel pedagogisch als (para)medisch vlak in kortere tijd vanuit verschillende disciplines intensiever in een kind moet worden geïnvesteerd dan in de ‘gewone’ behandelgroepen. De voorgeschreven twaalf weken bieden geen uitwijkmogelijkheden, waardoor het programma strikt moet worden doorlopen.
4
Resultaten en werkwijze Vanwege de korte doorlooptijd, is de plaatsingsperiode voor ouders, kinderen en De kleine Plantage zeer intensief. Er wordt veel geïnvesteerd in het kind en de ouders om hen voor te bereiden op het advies. Het maatschappelijk werk begeleidt het proces, te beginnen met gezinsdiagnostiek. Dit wordt gekoppeld aan datgene wat de professionals die de kinderen begeleiden, testen en/of observeren constateren. Vanuit iedere discipline wordt zo nodig contact met de ouders gehouden en de bevindingen over hun kind gedeeld. Het acceptatieproces van de ouders bepaalt voor een groot deel de tijdsinvestering van het team. Iets meer dan de helft van de kinderen die de Vuurtorengroep verlaten, kan worden aangemeld voor een behandelplek op De kleine Plantage. De rest verlaat de Vuurtorengroep met het advies Kinderdagcentrum voor kinderen met een verstandelijke beperking (KDC) of onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) of Speciaal Basisonderwijs (SBO). Vaak zijn ouders bij de start erg ongerust over hun kind en blij met de helderheid die deze observatieperiode hen biedt. Doordat de observatieperiode zeer intensief is, het feit dat de onderzoeken op meerdere momenten plaatsvinden en daardoor een zo optimaal mogelijk beeld geven van de capaciteiten van een kind, kunnen ouders over het algemeen de eindconclusies en adviezen accepteren. In het eindgesprek geven de meeste ouders aan dat zij het gevoel hebben dat er goed naar hun kind is gekeken.
Knelpunten Vervolgplek niet altijd beschikbaar na observatieperiode Na twaalf weken observatie volgt een advies en wordt de plaatsing beëindigd. Zowel voor ouders, kind als voor het team is het schrijnend dat door wachtlijsten de vervolgstap zelden direct omgezet kan worden in een plaatsing. Dit geldt ook voor kinderen met een advies voor dagbehandeling2. De observatiegegevens en het advies zijn in feite het begin van een nieuw en onbekend traject, waarin ouders juist deskundig moeten worden begeleid. In plaats daarvan volgt meestal een wachttijd van enkele weken tot zelfs enkele maanden voordat een kind definitief op de geadviseerde plek kan worden geplaatst en behandeld. Intensieve Gezinsondersteuning in deze periode is meestal geen optie, omdat de behandelvraag van het kind voorop staat.
Indicatietraject werkt stroomlijning tegen Een observatie kan pas worden gestart met een juiste indicatie (twaalf weken). Een vervolgtraject of behandeling kan eveneens pas worden gestart na een juiste vervolgindicatie. Het verkrijgen van een indicatie vraagt de inzet van Bureau Jeugdzorg (observatie en/of dagbehandeling, IQ > 70) of het
2
Voor kinderen die de Vuurtorengroep met het advies ´dagbehandeling´ verlaten, worden op de wachtlijst geplaatst met de datum waarop zij voor de Vuurtorengroep zijn aangemeld. Dit bekort de wachttijd aanzienlijk, maar kan niet voorkomen dat kinderen soms toch tijdelijk thuis zitten of naar het reguliere kinderdagverblijf terug moeten.
5
Centrum voor Indicatiestelling voor de Zorg (CIZ, IQ < 70). Voor beide organen geldt dat hier enige tijd overheen kan gaan in verband met drukte en/of toetsing van de aanvraag. Onnodig lang wachten op indicaties De kleine Plantage levert jeugdhulp. Kinderen worden in de Vuurtorengroep geplaatst na afgifte van een indicatie van Bureau Jeugdzorg (BJZ). De kleine Plantage hanteert een duidelijk plaatsingsbeleid: er worden alleen kinderen met een observatieindicatie van twaalf weken geplaatst in de Vuurtoren. Soms wordt een behandelindicatie (van een jaar) afgegeven in plaats van een observatie indicatie . In dat geval vraagt De kleine Plantage een aanpassing en moet soms de aanvraagprocedure opnieuw worden doorlopen. Ondanks duidelijke communicatie vooraf, is het voor ouders moeilijk te accepteren dat hun kind na twaalf weken moet vertrekken. Als na de observatieperiode het advies ‘dagbehandeling’ luidt, kan het verstrekken van een behandelindicatie opnieuw een aantal weken duren. Hierdoor moeten kinderen soms onnodig lang wachten op een behandelplek; zèlfs wanneer er ruimte is. Binnen De kleine Plantage worden ze met datum van het eerste indicatiebesluit (dus van de Vuurtoren) op de wachtlijst gezet en worden dus met voorrang geplaatst. Kinderen met een advies KDC of ZMLK-onderwijs moeten zich respectievelijk bij het CIZ of het Centrum voor Indicatiestelling (CvI) van het Expertise Centrum Speciaal Onderwijs (REC 3 of 4) aanmelden. Deze (voor ouders nieuwe) organen kennen hun eigen indicatieprocedures, die op hun beurt tot een (extra lang) nieuw indicatietraject leidt. Ook hier geldt weer: zonder indicatie geen plaatsing. Allesbepalend IQ Alleen met een indicatie voor observatie van BJZ kunnen kinderen bij de Vuurtorengroep terecht. Het komt voor dat een kind al een IQ-bepaling onder de 70 heeft gekregen , maar dat het vermoeden bestaat dat zijn/haar ontwikkelingsstoornis de uitkomst negatief heeft beïnvloed. In de Vuurtorengroep kan dit gedurende langere tijd en onder gecontroleerde omstandigheden worden vastgesteld. Wanneer BJZ op grond van de eerste (lage) IQ-bepaling meent dit kind niet te mogen indiceren voor behandeling in de jeugdzorg, verwijst zij naar het CIZ. Het CIZ is echter niet gerechtigd om indicaties voor jeugdhulp of De kleine Plantage af te geven. Een kind dat qua IQ op de grens van 60 – 70 zit, kan zodoende heen en weer geslingerd worden, terwijl het zeker zo hard ondersteuning en ontwikkelingskansen nodig heeft als ieder ander kind. Te veel thuiszittertjes Het komt bij één op de zes kinderen voor dat zij na afloop van de observatieperiode niet direct naar een geschikte vervolgplek kunnen. Vaak hangt dit samen met een langdurig traject om een indicatie te krijgen (BJZ of CvI) of zitten de behandelgroepen vol. Deze kinderen komen thuis te zitten of gaan terug naar een regulier kinderdagverblijf of basisschool. In deze periode wordt de reeds ingezette ontwikkeling van het kind (gedeeltelijk) teniet gedaan. Hoe kan de ketensamenwerking verbeteren? Bovenstaande problemen bieden een uitdaging tot verbetering van de samenwerking tussen De 6
kleine Plantage en BJZ. De huidige werkwijze van BJZ biedt geen ruimte om voort te bouwen op de expertise en het advies van de gedragswetenschapper van De kleine Plantage. Het advies wordt opnieuw afgewogen, wat extra tijd en inspanning vraagt. Daarnaast kan BJZ geen indicatie met terugwerkende kracht afgeven. Voor de financiering van de plaatsing is de plaatsingsdatum van groot belang. Dit alles leidt tot onnodige vertragingen en verhindert plaatsingen. Tot nu toe is het niet gelukt om hier over en weer meer inzicht in te creëren en oplossingen voor te vinden.
Wat als er niets gebeurt? Wanneer aan deze situatie niets verandert, blijft een aantal potentiële Vuurtorenkinderen tussen wal en schip vallen. De kleine Plantage zal aan de voorkant naar ouders toe nog duidelijker communiceren dat het kind alleen voor twaalf weken observatie terecht kan. Sommige ouders zullen daarom het risico vanwege een ontbrekende vervolgplek niet willen nemen. Kinderen waarbij twijfels zijn over het IQ worden geweigerd in de behandelgroepen, terwijl bij de helft van de Vuurtorenkinderen in het verleden is gebleken dat ze -ondanks twijfels over het IQ in de voorgeschiedenis - toch over meer mogelijkheden bleken te beschikken. Zij gaan daardoor sneller naar een KDC of ZMLK-school dan noodzakelijk, waarbij het de vraag is of het kind geen ontwikkelingskans wordt ontnomen. Het komt voor dat BJZ kinderen met een IQ onder de 70 verwijst naar het CIZ. Als er geen goede kennisoverdracht over deze doelgroep plaatsvindt, bestaat het risico dat BJZ (onder druk van de bezuinigingen) nog striktere indicatieregels gaat toepassen. Het gevolg is dat deze kinderen geen observatie-indicatie krijgen en daarmee op jonge leeftijd van een ontwikkelkans worden uitgesloten. Uiteindelijk wordt deze module uitgehold en het hiaat voor kinderen met moeilijk te begrijpen gedrag en ingewikkelde ontwikkelingsvraagstukken alleen maar groter. In het ergste geval verdwijnt de Vuurtorengroep helemaal.
7
Gewenste situatie 1. Betrokkenheid van Vroeghulp Rotterdam bij alle geplaatste kinderen op de Vuurtorengroep a. Bij de start van de observatieperiode b. Bij het adviesgesprek na de observatieperiode c. Bij het vinden van passende hulpverlening in het vervolgtraject 2. Samenwerking tussen De kleine Plantage en BJZ op basis van erkenning van professionaliteit a. Versnelling van de afgifte van (vervolg)indicaties / indicatieafgifte met terugwerkende kracht. Het advies van de gedragswetenschapper (De kleine Plantage) vormt hierbij de basis. Hiervoor is vertrouwen bij BJZ in de werkwijze en het advies noodzakelijk: b. Betere bekendheid bij BJZ met de Vuurtorengroep, zodat zij de doelgroep gerichter kan indiceren 3. Indicatietermijnen vormen geen belemmering meer voor de ontwikkeling van kinderen a. De keten stroomt ongehinderd door. Een kind kan onbelemmerd van schakel naar schakel overstappen en komt niet thuis te zitten b. Integrale indicaties op basis van één kind één plan 4. Een oplossing voor de doorstroom van kinderen naar een volgende schakel in de keten, waaronder het (speciaal) onderwijs of een KDC. Toelichting: Er is een wens om het gat tussen de Vuurtoren en de vervolgschakel op te vangen met behulp van een brugklasje (vanwege wachtlijsten en de beperkte instroommogelijkheden van het onderwijs gedurende het schooljaar). Dit moet in samenwerking met anderen, omdat de aanvoer van brugklaskinderen vanuit de Vuurtoren niet stabiel is (variërend van geen tot drie kinderen). a. Optie: een school voor in de ontwikkeling bedreigde kinderen (IOBK) in Rotterdam b. Optie: brugklas in samenwerking met een Sociaal Medisch Kinderdagverblijf of een Kinderdagcentrum voor kinderen met een verstandelijke beperking
Met andere woorden: Er is grote behoefte aan versnelling van afgifte van (vervolg)indicaties en een goede invulling van het hiaat tussen Dagbehandeling en Kinder Dagcentra. Hierbij wordt een IOBKschool met een brugklas voor kinderen die zijn geobserveerd in de Vuurtorengroep als potentiële oplossing gezien.
8
Activiteitenplan 1. In kaart brengen van de successen en knelpunten (maart / april) a. Gesprek coördinator en maatschappelijk werk b. Gesprek gedragswetenschapper, pedagogisch medewerkers en (para)medische medewerkers c.
Gesprek met ouders (één ononderbroken traject, één traject met knelpunten)
2. Overleg Francien, Margreet en Karin (26 mei 2010) a. Wenselijkheid bepalen van het in kaart brengen van de mogelijkheden / samenwerkingsafspraken met (26 mei): i. Integrale Vroeghulp ii. Bureau Jeugdzorg iii. Onderwijs / JOS iv. KDC’s b. Kijken hoe de wens van betrokkenheid Vroeghulp bij Vuurtorenkinderen kan worden geborgd. c.
Brugklas – mogelijkheden verkennen
3. Inventarisatie knelpunten Vuurtoren vanuit het perspectief van Stichting Vroeghulp Rotterdam (juni) a. Margreet benadert Vroeghulpteam b. Margreet benadert Vroeghulpcoördinatoren c.
Bundelen van reacties
d. Karin verwerkt de analyse in een bijlage 4. Gesprek VVIR en Bureau Jeugdzorg (dec 2010) a. Voorkoken dat samenwerkingsafspraken op papier komen i. Mondeling akkoord van BJZ obv advies Vuurtoren bindend verklaren voor indicatie en plaatsing kind ii. Plaatsingsdatum en indicatiedatum gelijkstellen / indicatie met terugwerkende kracht b. Vragen naar bekendheid met de knelpunten en verkennen van de oplossingsmogelijkheden c.
Onder de aandacht brengen van knelpunten rond indicaties Vuurtoren (vooraf, achteraf, termijnen, relatie BJZ / CIZ)
d. Doorvragen naar mogelijkheden om de termijn van de observatie-indicatie (twee x zes weken) te rekken naar vier maanden
9
e. Uitvragen van de verschillen met andere BJZ’s (Haaglanden in relatie tot MKD Vlaardingen) 5. Gezamenlijke analyse Francien, Margreet, Karin op basis van: a. Informatie Lindenhof i. Margreet vraagt aantallen kinderen en voorbeeldcontract over de behandeling dat wordt ondertekend door ouders op ii. Margreet vraagt na hoe men in Vlaardingen de relatie met de achterliggende voorziening (school, kdv, vve, etc) in stand houdt b. Kennismakingsgesprek Cardea (Gouda) door Francien 6. Gesprek VVIR, Bureau Jeugdzorg en MKD (sept) a. Samenwerkingsafspraken maken over wederzijdse erkenning van expertise BJZ / STEK b. Samenwerkingsafspraken maken over indicaties met terugwerkende kracht voor kinderen met advies Behandeling STEK na Vuurtoren 3
7. Ronde-tafel-gesprek ‘Thuiszitters’ (nader bepalen) a. Bepalen wenselijkheid van een ronde-tafel-gesprek (mei) b. Deelnemers: STEK, BJZ, IVH, MEE, Leerlplichtambtenaar, KDC, etc. (juni) c.
Doel: i. in kaart brengen problematiek (gedeelde zorg) ii. oplossingen inventariseren vanuit afzonderlijke organisaties iii. gezamenlijke mogelijkheden verkennen (brugklas)
8. Good practice VVI beschrijven ( sept) 9. Good practice laten lezen door het management van De kleine Plantage (sept) 10. Good practice vanuit ouderperspectief voor jubileumboek IVH (najaar)
3
Ronde tafelgesprek vervalt, omdat hier cijfermatig te weinig grond voor is
10
Bijlage 2 – Primair Proces observatiegroep Voorafgaand aan opname: • • • •
Instroom zorgt voor compleet dossier gerelateerd aan hulpvraag (zie ook lijst maatschappelijk werktaken Vuurtoren (december 2009)). Opnamebespreking (dit vindt plaats voor de indicatieperiode ingaat) Formulier planning onderzoeken invullen (inclusief intelligentieonderzoek) en rouleren (let op: datum eindbespreking invullen!) Kennismaking van kind en ouders op de groep, uitleg over de afspraken die gemaakt worden
Wk Activiteit
GW, TL, MW, PM PM
PM
Verantwoordelijke persoon
1
Start kind op de groep
2
Eind week 2: invullen observatielijst
PM
3
Werkplanbespreking: voor het kind/ ouders gerichte observatiepunten afspreken n.a.v. observatielijst.
GW, PM, MW
4
Groepsbezoek met nagesprek (organiseren vóór het buitenspelen, zodat tijdens het buitenspelen nagepraat kan worden (afstemming thuis – groep)) of videoafspraak plannen met ouders
PM
1e gesprek gezinsdiagnostiek (locatie is afhankelijk van gezinsfunctioneren)
MW
5 2e gesprek gezinsdiagnostiek (indien 1e gesprek niet voldoende is) en/ of oudergesprek gericht op emotionele ondersteuning (indien nodig)
MW
9
Intelligentie onderzoek afgerond, logopedisch onderzoek afgerond, fysiotherapeutisch onderzoek afgerond +conceptverslagen
GW, Log, Fys
10
Werkplanbespreking: formuleren van een voorlopig advies en eventueel nog gerichte observatiepunten; bekijken wat eventueel nog nodig is voor
GW, PM, MW
6
7 8
1
indicatieaanvraag vervolg. Pedagogisch verslag afronden
PM
Maatschappelijk werkverslag afronden
MW
Verslagen alle onderzoeken afgerond
Log/ fys/ k.a./ v.p./ R.T./ i.o
Competentieanalyse (bij plaatsing Dagbehandeling) GW SRZ eventueel invullen en verslag hiervan maken GW, PM Gesprek MW met ouders om de onderzoeken en het advies toe te lichten en de indicatie aanvragen (afspraak hoe de indicatie wordt aangevraagd).
11
MW, casemanager, leerplichtambtenaar GW
Evt. gesprek met GW om onderzoek toe te lichten 12
Eindbespreking observatieopname (eindverslag)
GW
Afscheid kind
PM
6 maanden na afsluiting van de plaatsing:
Evaluatieformulier
TL
Let op: op tijd beginnen met het maken van video-opnames van het gedrag en de ontwikkeling van een kind. Overige onderzoeken z.s.m. na wennen kind op de groep en in ieder geval voor week 9 afgerond: • • • • • •
Logopedisch Fysiotherapeutisch Medisch Kinderpsychiatrisch Observatie door R.T./ leerkracht Observatie in de thuissituatie/ binnen de peuterspeelzaal of op school
Toelichting op afkortingen: FYS Fysiotherapeut GW Gedragswetenschapper LOGO Logopedist MW Maatschappelijk Werker PM Pedagogisch Medewerker RT Remedial Teacher TL Team Leider i.o intelligentie onderzoek k.a. kinderarts v.p. verpleegkundige
2
Bijlage 3 - Inventarisatie knelpunten Vuurtoren vanuit Vroeghulp 79% van de kinderen in de Vuurtorengroep is bekend bij Stichting Vroeghulp Rotterdam. Het grootste deel van de adviezen die zij na afloop van de Vuurtorenperiode krijgen, wordt door de ouders opgevolgd. De zorgcoördinatoren hebben rond de Vuurtorengroep knelpunten gesignaleerd, die het verhaal van de Vuurtorengroep bevestigen. De grootste knelpunten liggen op het gebied van de wachttijden, indicaties en de vervolgplekken: 1. Voorafgaand aan de Vuurtorengroep •
De lengte van de observatieperiode is soms te kort. Hierdoor zien ouders soms af van een plaatsing
•
De wachtlijst om geplaatst te worden in de Vuurtorengroep is te lang. Hierdoor zien ouders soms af van plaatsing of is in de tussentijd een andere oplossing gevonden.
•
Een aantal kinderen heeft van Bureau Jeugdzorg een behandelindicatie van een jaar gekregen. De Vuurtorengroep werkt met indicaties van twaalf weken voor observatiediagnostiek. Ouders wilden liever de indicatie niet laten omzetten van een jaar naar twaalf weken. Dit leidde tot vertraging en een extra administratieve stap. Soms was de Vuurtoren in de tussentijd vol geraakt, waardoor hun kind een aantal extra weken moest wachten.
•
Een kind is heen en weer geslingerd tussen BJZ en CIZ. Het CIZ wilde namelijk geen indicatie voor het kind afgeven vanwege de psychiatrische grondslag.
2. Na afloop van de Vuurtorengroep •
Het overvalt sommige ouders om in het adviesgesprek te horen dat hun kind niet geschikt is voor dagbehandeling.
•
Diverse kinderen kwamen na observatie in de Vuurtorengroep voor kortere of langere tijd thuis te zitten, wachtend op een plaatsje in een behandelgroep van De kleine Plantage, een indicatie en plaatsje in het KDC of het (speciaal) onderwijs. Soms valt dit gunstig met een schoolvakantie, maar soms leidt dit tot problemen. In een enkel geval nemen ouders contact op met de leerplichtambtenaar, die dan een aantekening maakt, maar daar zelf ook weinig aan kunnen veranderen.
•
Om het gat tussen de Vuurtoren en de vervolgplek of dagbehandeling te dichten, gaan kinderen soms terug naar de voorschool, het kinderdagverblijf of een cluster 3 school.
•
Een specifiek voorbeeld werd gegeven over een kind dat na de Vuurtorengroep het advies Cluster 3 onderwijs / ZMLK kreeg. Daar was een wachtlijst. De keus was thuis zitten of een 1
alternatief zoeken. Die is gevonden in het regulier onderwijs. De school heeft geen extra middelen gekregen om het kind te begeleiden en kijkt nu intern naar de mogelijkheden. Gelukkig is het kind niet lastig en gaat haar eigen weg in de klas tot er zicht op vervolg. Dit duurde enkele weken. •
Voor een kind dat na de Vuurtorengroep niet direct naar het Kinderdagcentrum kon, is bij hoge uitzondering een plaats gecreëerd bij het kinderdagverblijf (KDV). Het kind was echter al vier, waardoor met hoge uitzondering de Sociaal Medische Indicatie (SMI) is verlengd. Omdat het kind te oud was voor het KDV, betekende dit dat het onverzekerd was. Het KDV heeft alleen verzekeringen voor kinderen tot vier jaar. Ouders hebben hier voor moeten tekenen.
3. Ten aanzien van advies / begeleiding door Stichting Vroeghulp Rotterdam •
Er is onduidelijkheid in het advies van Vroeghulp
•
Er heeft een wisseling van zorgcoördinator Vroeghulp plaatsgevonden
2
Bijlage 4 – Oudergesprekken INTERVIEWVERSLAG ‘Joaquin’ Moeder van Joaquin, dd 31 maart 2010 Joaquin is vier en een half jaar en heeft een geduldige, lieve en trotse moeder. Het gaat heel goed met Joaquin. Hij gaat sinds oktober 2009 naar Cluster 3-school ‘De regenboog’. Hij is zindelijk en dankzij een fijne tandarts, raakt hij ook steeds meer vertrouwd met een bezoekje aan een tandartspraktijk. Joaquin’s moeder is altijd heel duidelijk naar haar omgeving dat Joaquin klassiek autisme heeft. Op die manier kunnen ze rekening met hem houden. Ze is heel trots op zijn ontwikkeling en beschouwt alle kleine stapjes als mijlpalen. Dankzij Joaquin heeft zij zelf geleerd om heel bewust te filteren wat er op haar pad komt en vooral de positieve dingen te waarderen. De eerste zoektocht De zoektocht van Joaquin’s ouders begon al vroeg, zo rond zijn eerste jaar. Joaquin kon uit het niets boos worden, verkrampte en viel dan zelfs volledig weg. De huisarts en het consultatiebureau namen het serieus, mede omdat het oudere zusje van Joaquin een ernstige medische aandoening had gehad. In het ziekenhuis kon bij Joaquin echter geen medische oorzaak worden vastgesteld en zijn ouders werden naar huis gestuurd met als oorzaak ´breath-holding1´: lastig, maar onschuldig. Typisch gedrag valt op Ondertussen ging Joaquins’ gedrag steeds meer opvallen. Achteruit rijden in de auto leidde tot intense huilbuien, linksaf slaan op de fiets maakte hem boos, terwijl rechts afslaan geen probleem was. En van koeien was hij onverklaarbaar bang. Hij praatte niet, keek je niet aan en speelde op een bijzondere manier met gekleurde dopjes. Een nieuwe wijkverpleegkundige op het consultatiebureau stelde andere vragen en liet het er niet bij zitten. Toen Joaquin anderhalf was, werd hij verwezen naar het KITS-spreekuur van de Koninklijke Aurisgroep. Hier werd hij onderzocht op spraak-taal en zijn oortjes. Het onderzoek was veel te intensief voor Joaquin. Hij was erg van streek en daardoor was alleen de gehoortest gelukt. Zijn ouders hadden al het gevoel dat er meer was, maar ze wisten niet hoe ze ermee moesten omgaan. Een volgend (maar passend) loket Toen Joaquin twee jaar was, ging hij naar Babylon van Lucertis. Op 4 maart was de intake en op 3 april startte de dagbehandeling al. Dit was heel intensief (1 donderdag per week van 9 tot 3), maar ontzettend waardevol. Het hoofd van de Babylon en de pedagogen wisten door hun simpele adviezen grote effecten te bereiken. Daarnaast vonden Joaquins’ouders bij de andere ouders veel herkenning.
1
Medisch woordenboek: Een bij jonge kinderen voorkomende stoornis in de ademhaling als reactie op een onaangename ervaring. De ademhaling stopt reflexmatig en het kind loopt rood of blauw aan. Door de aanvallen kunnen bewustzijnsverlies of insulten plaatsvinden. Op schoolgaande leeftijd verdwijnen de aanvallen veelal.
1
Langzaam maar zeker leerden zij Joaquins’ ‘taal’ te spreken. Dat voelde in het begin heel onnatuurlijk, maar het was wel een uitkomst: eindelijk contact! Na negen maanden was in december 2008 het afscheid daar. Dat was heel moeilijk, omdat Joaquins’ ouders veel hadden opgebouwd met de mensen van Babylon. Ze hebben hun uiterste best gedaan om Joaquin bij de Vuurtoren van ‘De kleine Plantage’ te krijgen. Dat viel niet mee, omdat zijn IQ-tests slecht waren uitgevallen en er ook bij indicatie voor de Vuurtorengroep eisen aan het IQ worden gesteld. Volgens de onderzoeken liep Joaquin 13 maanden achter in zijn ontwikkeling. Angst voor een zwart gat De zoveelste overgang kwam er aan. De moeder van Joaquin was bang dat er opnieuw niemand meer zou zijn om hen op te vangen. Gelukkig bleef de ouderbegeleidster van Lucertis maandelijks bij het gezin betrokken. Joaquin moest zes maanden wachten voor hij juni 2009 bij de Vuurtoren voor een uitgebreide observatie en onderzoek terecht kon. In de tussentijd wist zijn moeder Joaquin goed te begeleiden naar de nabijgelegen peuterspeelzaal. Net als bij Babylon heeft ze hem stapje voor stapje in de peuterklas geïntroduceerd, net zo lang tot hij er zelfstandig kon blijven. Dit was een prachtige overbrugging (en overwinning). Met de stichting waar de peuterspeelzaal onder valt, sprak ze af dat Joaquin na de Vuurtorengroep mocht terugkomen, ook al was hij dan al vier jaar. In de Vuurtorengroep was geen druk, kon er rustig naar Joaquin worden gekeken en zijn niveau worden bepaald. Het maatschappelijk werk van ‘De kleine Plantage’ sloot bij de ouders aan, maar zij hadden liever een vertrouwd persoon van Lucertis. De uitslag van zijn IQ was 69. Doordat Joaquin daarmee een grensgeval was, was het heel lastig te bepalen waar hij na de Vuurtoren naar toe kon. Dit gaf veel onrust en onzekerheid. Zijn ouders konden uit veel mogelijkheden kiezen (MKD Gouda (te ver weg), ‘De kleine Plantage’ in Rotterdam (mogelijk één jaar wachten), Cluster 3-school De Regenboog of - na een jaar Regenboog - nog een keer behandeling bij ‘De kleine Plantage’). Behandeling of naar school? Het liefst wilden zijn ouders voor hem dagbehandeling bij ‘De kleine Plantage’, maar de BeO2-groep was vol en de wachtlijst was lang. De angst voor het zwarte gat doemde weer op. Weer onzekerheid en mogelijk een lange periode thuis. In die periode heeft de vader van Joaquin zich intensief georiënteerd op passende onderwijsvoorzieningen voor zijn zoon. Na een bezoekje op de Cluster 3scholen Mattheusschool en De Regenboog, kozen zijn ouders voor de laatste. Hier kon Joaquin direct na de Vuurtorengroep (najaar 2009) terecht en wordt hij heel liefdevol en vriendelijk begeleid. Een paar maanden later bleek er toch plek in de BeO-groep. Ouders waren bang dat de drukte op de groep hem uit zijn doen zou brengen en dat het te belastend voor hem zou zijn. De Regenboog blijkt een heel goede plek voor hem te zijn. Hij gaat met veel plezier naar school en voor zijn ouders is het een geruststellende gedachte dat er voor Joaquin voldoende uitdaging zal zijn - ook als hij zich voorspoediger ontwikkeld. Wat beter kon: overgangen en begeleiding De vele overgangen en het voortdurende afscheid nemen, waren heel belastend voor Joaquin en zijn ouders. Steeds weer was daar de angst dat hij in zijn ontwikkeling zou stoppen of zelfs achteruitgaan. Daarnaast was er steeds (de angst voor) het verlies van iemand om op terug te kunnen vallen bij 2
BeO: Behandeling en onderwijs in één klimaat
2
vragen of problemen. Lucertis heeft dit gat voor een groot deel gevuld, maar toen het definitieve IQ van Joaquin was bepaald, volgde toch een gedwongen afscheid van de ouderbegeleidster. Wel is er de belofte gedaan dat zij opnieuw ondersteuning konden aanvragen. Aan het eind van de periode bij de Vuurtoren is er een spoedaanvraag bij Integrale Vroeghulp gedaan. Ouders hebben weinig gebruik gemaakt van de zorgcoördinator die hen werd toegewezen, omdat het meeste al geregeld was. Nu blijken er eigenlijk toch nog veel praktische vragen te zijn, zoals de ondersteuning in de thuissituatie of bij sport, (straks) zwemles en de hoge kosten die zijn ouders maken door schade of Joaquins’ grote passies (openbaar vervoer en tennissen). Misschien dat de ouders van Joaquin deze vragen nog eens aan hun vroeghulpcoördinator gaan stellen. Een drempel hierin is dat zij weer opnieuw contact op moeten nemen en misschien weer een andere coördinator toegewezen krijgen. Als moeder het voor het zeggen heeft Het valt de moeder van Joaquin op dat er onder de professionals die ontwikkelingsproblemen moeten signaleren (consultatiebureau) een taboe of ten minste kennisgebrek lijkt te zijn op het gebied van autisme. Zij was liever veel eerder op het juiste spoor gezet en had haar kind graag alle onnodige medische (en belastende) onderzoeken bespaard. Er waren ook op zeer jonge leeftijd al veel signalen die in deze richting wezen. Wat haar betreft, wordt er meer geïnvesteerd in kennisoverdracht over autisme bij jonge kinderen bij het consultatiebureau, de GGD en de oorarts. Ze hoeven geen diagnose te stellen, maar moeten wel het onderscheid kunnen maken tussen een normale en een afwijkende kindontwikkeling. Hoe vroeger je erbij bent, hoe meer je kan bereiken.
3
INTERVIEWVERSLAG ‘Samuel’ Ouders van Samuel, dd 1 april 2010 Samuel is drie en een half jaar en hij heeft twee ouders die het volste vertrouwen in hun zoon hebben. Het was hen en het consultatiebureau opgevallen dat hij zich – vooral motorisch – wat trager ontwikkelde. Hier werden ouders echter steeds geconfronteerd met een nieuwe wijkverpleegkundige. Het bleef dus steeds bij een constatering, maar er gebeurde verder niets. De CB-arts kende Samuel wel. Toen zij haar zorg over Samuels ontwikkeling uitsprak, kon dat op basis van vertrouwen bij zijn ouders en kreeg Samuel fysiotherapie. Thuis ging het verder allemaal prima, maar op het kinderdagverblijf trok de leiding na een tijdje aan de bel. De groep van Samuel was groot (vijftien kinderen op twee leidsters) waardoor er weinig gelegenheid was om één op één met hem te gaan zitten. Doordat hij anders communiceerde, leidde dit nog weleens tot conflicten met andere kinderen. De leidsters stelden de ouders een observatie voor. Zoveel ogen, zoveel meningen Een periode met veel observaties volgde, nadat het kinderdagverblijf haar vraagtekens met de ouders van Samuel deelden. De coördinator en pedagogisch medewerkers keken wat nauwkeuriger en uiteindelijk werd een deskundige van de CED-groep uitgenodigd. Haar observatieverslag kwam hard aan bij ouders. Ze schrokken van het (autistische) beeld dat de CED-pedagoog schetste. Dit sloot niet aan bij het beeld dat zij van Samuel hadden. De focus van de observatie was bovendien erg negatief. In het verslag stond alleen wat Samuel niet kon en niet wat hij allemaal wel kon. Zij waren het daarom met een aantal conclusies niet eens. Natuurlijk merkten ze wel iets aan Samuel, maar ze hadden altijd het gevoel gehad dat hij er met zijn eigen talenten heus wel zou komen. Casemanager BJZ zorgt voor beweging Samuels ouders volgden het advies van de CED op om Bureau Jeugdzorg in te schakelen. Daar troffen ze een fijne casemanager, die besloot zelf ook eens naar Samuel te komen kijken. Zij keek met positievere ogen naar Samuel en raadde zijn ouders aan om Samuel in het MKD (Klavertje 4, Hoogvliet) wat langer te laten observeren. Daar was een wachtlijst van een jaar, waar ook BJZ geen beweging in kreeg. In de Vuurtorengroep van De kleine Plantage (Rotterdam) kon Samuel in het najaar van 2009 voor drie maanden terecht. Dit betekende voor Samuels ouders dagelijks heen en weer rijden en kortere werkdagen – ‘De kleine Plantage’ sluit om 15.00 uur – maar dit hadden zij er graag voor over. Een nieuwe blik ontwikkelen In de Vuurtorengroep was meer aandacht en rust. Samuel zat in een klein groepje van zes kinderen met twee leidsters. In drie maanden tijd ging Samuels ontwikkeling merkbaar vooruit. Hij werd positief gestimuleerd, zijn concentratie verbeterde, hij kon langer met een werkje bezig zijn en ook puzzels en spelletjes gingen hem steeds beter af. Hij liet zichzelf ook echt meer zien in de groep. Dat had hij op het kinderdagverblijf niet op die manier gedaan. Het dagelijks contact tussen de ouders en de pedagogisch medewerksters, het gebruik van videobeelden en de positieve en genuanceerde benadering van de mensen die met Samuel werkten, gaven zijn ouders vertrouwen en handvatten om verder te kunnen. Ze werden bevestigd dat ze het thuis prima deden en tegelijkertijd kregen ze meer inzicht in hun kind en het hele autistische spectrum. Het begon er steeds meer op te lijken dat 4
Samuel vooral problemen heeft met de informatieverwerking en niet zozeer in het maken of onderhouden van contact. Toen in het eindgesprek werd geadviseerd om nader onderzoek te laten doen naar eventuele autisme spectrumproblematiek bij Samuel, kwam dit niet meer zo bedreigend over als indertijd het observatieverslag van de CED-groep. Nader onderzoek Inmiddels is Samuel weer terug op het oude kinderdagverblijf. Deze overgang verliep goed en hij is met open armen ontvangen. Wel zien zijn ouders dat Samuel wat kwijt raakt van zijn nieuw verworven vaardigheden. Bij Lucertis loopt een versneld diagnostisch traject (op basis van samenwerkingsafspraken met behulp van de observatieverslagen van de vuurtorengroep en een gesprek met de kinderpsychiater). Samuel staat op de wachtlijst voor dagbehandeling in het MKD Klavertje 4, waar hij waarschijnlijk deze zomer terecht kan. Samuels ouders zijn daar blij mee. Het stelt ook de keus voor een basisschool nog eventjes uit. Betrokkenheid en tevredenheid Het kan natuurlijk altijd beter, maar Samuels ouders zijn op zich blij met de hulp, betrokkenheid en medewerking die ze tot nu toe hebben gekregen. Doordat het kinderdagverblijf de zorgen met hen deelden, konden ze op zoek naar passende hulp. Hierbij zijn ze goed ondersteund en geïnformeerd door Bureau Jeugdzorg. Drie maanden Vuurtoren was voldoende: iedereen had naar hem gekeken. Het aangeboden maatschappelijk werk was prettig, maar geen absolute must. Ouders voelden zich mans en mondig genoeg om hun weg met Samuel te vinden. Verbeterpunten Terugkijkend op alles, had er vakmatig gezien niet veel beter gekund. Er zijn wel dingen, die het voor Samuels ouders makkelijker hadden gemaakt. 1. De lange wachtlijst van het MKD in de buurt, betekende dat Samuel en zijn ouders uit hun vertrouwde omgeving weg moesten 2. Zelf brengen en halen gooide het werk- en privé-schema van het gezin behoorlijk in de war 3. De vroege sluitingstijd van ‘De kleine Plantage’ en het gebrek aan buitenschoolse opvang (BSO) of kinderopvang was belastend voor de ouders. Ze moesten daarom veel regelen in de Vuurtorenperiode. 4. De periode tussen de observatie (Vuurtoren) en de behandeling (MKD Klavertje 4) is te lang. Hierdoor is er sprake van een terugval in de ingezette ontwikkeling bij Samuel te zien. 5. Ook in de behandelperiode worden Samuels ouders geconfronteerd met vroege sluitingstijden en gebrek aan een BSO. Gelukkig hebben zij met de (reguliere) BSO van hun dochter al geregeld dat Samuel hier vanaf de zomer ook terecht kan.
5
Wensen voor de toekomst De ouders van Samuel benadrukken dat het voor ouders heel belangrijk is dat professionals met een positieve blik naar een kind kijken. Doordat de medewerkers van ‘De kleine Plantage’ al op de eerste dag dat Samuel de groep bezocht, zeiden dat Samuel een heerlijk ventje was, ontstond er heel veel ruimte voor samenwerking. Als Samuels ouders het voor het zeggen hebben, zouden ze met name in de voorliggende sfeer verbeteringen zien, zoals: 1. Kleinere groepen op de kinderdagverblijven of extra leidsters 2. Meer pedagogische expertise beschikbaar op kinderdagverblijven 3. Een goede, langdurige relatie is voor (jonge) kinderen en hun ouders heel belangrijk. Daarom zouden er minder wisselingen van leidsters op kinderdagverblijven en wijkverpleegkundigen op consultatiebureau’s moeten zijn. 4. Betere kennis over de (normale en afwijkende) kindontwikkeling bij kinderdagverblijven en op consultatiebureau’s leidt tot vroegere signalering, ondersteuning en behandeling. Al met al zijn Samuels ouders blij dat het kinderdagverblijf aan de bel heeft getrokken. Hierdoor zijn ze in een vroeg stadium op onderzoek uitgegaan en kan Samuel worden geholpen. En Samuel? Die komt er echt wel!
6
Bijlage 5 – Gesprek met het team van de Vuurtorengroep Perspectief van de pedagogisch medewerkers en gedragswetenschapper 7 juni 2010 Ruth van Pelt Marcia Tawjoeram Alicia de Water
- Gedragswetenschapper - Pedagogisch medewerker Vuurtoren - Pedagogisch medewerker (inval)
“Vuurtorenkinderen zijn terechte observatiekinderen. Ze hebben allemaal een forse ontwikkelingsachterstand, vaak op alle gebied en kunnen weinig opdrachtgericht werken. Ze vragen om veel individuele begeleiding en er zijn veel voorwaarden nodig om hen in het dagprogramma te kunnen laten meedraaien. Het ontbreekt hen veelal aan een groot aantal basale vaardigheden, zoals aan- en uitkleden, tanden poetsen, plaatjes herkennen, etc. Dit moet stap voor stap worden ingetraind. Het contact en imitatie is zeer basaal en ze hebben vaak weinig interesse in (gevarieerd) spelen. Vrijwel alle kinderen hebben spraak-taal problematiek.” Procesdiagnostiek broodnodig Bij de Vuurtorengroep kunnen kinderen terecht die bij eerder diagnostisch onderzoek een onvoldoende duidelijk beeld gaven. In deze groep krijgen zij de rust en de ruimte om hun werkelijke potentieel te laten zien. Voorheen gingen veel van deze kinderen na aanmelding bij De kleine Plantage naar ‘De Knabbels’, een gecombineerde observatie- en behandelgroep. Hier werden ze vaak overvraagd. Bij de Vuurtoren wordt er in kleine groepjes (maximaal zes kinderen) goed naar ze gekeken en krijgen ze goed onderbouwd advies. Voor de kinderen betekent de Vuurtorengroep dat hun problematiek en competenties beter in beeld kunnen worden gebracht, waardoor zij uiteindelijk sneller en beter op hun plek komen. Ongeveer de helft van de kinderen stroomt uit met het advies behandeling. De andere helft gaat na drie maanden naar een Kinderdagverblijf voor kinderen met een verstandelijke beperking (KDC) of het speciaal onderwijs (cluster 3). Er zijn ook ander mogelijkheden, maar in de praktijk komen de meeste kinderen op één van bovenstaande adviezen uit. Voor de kinderen die behandeld worden bij De kleine Plantage zijn in de Vuurtorengroep de voorwaarden gecreëerd om de behandeling te laten slagen. Er is bij hen een basis gelegd, waardoor ze het nu wel redden op een behandelgroep, zoals ‘De Knabbels’ en er is voldoende ingang voor contact. Voor ouders betekent de Vuurtorengroep een plek waar er zorgvuldig naar hun kind kan worden gekeken. De ervaring is dat veel kinderen baat hebben bij de geboden structuur en het dagprogramma tijdens de observatieopname. Hoewel de groep niet primair gericht is op behandeling, krijgen de medewerkers van ouders vaak terug dat hun kind door de Vuurtorengroep duidelijke gedragsverbeteringen heeft laten zien of een ontwikkelingsstap heeft gemaakt.
1
De medewerkers die met de Vuurtorenkinderen werken, zijn trots op hun werk, hun collega’s en natuurlijk op hun kinderen. Zij kijken naar de positieve kanten. In de verslagen moeten zij vaak op negatieve zaken focussen als zij toeschrijven naar een advies KDC of ZMLK. Dat voelt soms tegennatuurlijk. Met klem zeggen ze: Het is geen schiftingsklasje. We kijken aandachtig naar de mogelijkheden van een kind, zoeken daar een passende vervolgplek bij en hebben een nadrukkelijke toegevoegde waarde. Hoge druk De Vuurtorengroep werkt onder hoge druk. Voorheen werden indicaties afgegeven voor vier maanden. Nu moet alles in twaalf weken zijn afgerond. De meeste kinderen starten gelijktijdig. Daardoor doorlopen ze tegelijkertijd dezelfde onderzoeksfasen. De doorlooptijd is zodanig beperkt, dat geen uitwijk meer mogelijk is. Daarnaast heeft de beperkte doorlooptijd tot gevolg dat er nauwelijks ruimte is om een vervolgplek voor het kind in gang te zetten. Het eindadvies is ook daadwerkelijk het eindtraject voor de ouders. Dit overvalt hen soms. Voorheen was er meer ruimte om ouders naar de eindfase te begeleiden, maar dit is er nu af. Ook voor de kinderen is de korte doorlooptijd merkbaar. Het eindtraject verloopt vrij hectisch. Verslagen moeten worden afgemaakt, gesprekken worden gevoerd, etc. Bij de meeste kinderen is na een week of tien al een redelijk duidelijk beeld, maar er zijn ook kinderen die kleinere stapjes zetten en zeker drie maanden nodig hebben om een duidelijk beeld te krijgen. Van kinderen die in aanmerking komen voor dagbehandeling is het vaak vrij snel zichtbaar dat ze bij De kleine Plantage passen. De kinderen waarover twijfel bestaat, laten vaak een wisselend beeld zien en zijn veel moeilijker te testen. Beeld van de ouders Ouders hebben vaak een negatief beeld van een KDC. Het is lastig om hen een dergelijk advies over te brengen. In de communicatie letten de medewerkers er daarom op dat zij benadrukken wat een kind op het KDC wel kan. Dit proces wordt positief en eerlijk begeleid. Vaak oriënteert een zorgcoördinator van Vroeghulp met de ouders op het KDC. Dit is heel belangrijk. Methodieken •
Observatielijsten in de 1e en de 12e week
•
Lijst Analyse ontwikkelingstaken
•
Systeemgerichte en competentiegerichte benadering
•
Logopedisch, fysiotherapeutisch en intelligentie onderzoek als nodig
•
Auti-aanpak (onder meer structuur, voorspelbaarheid, visuele ondersteuning van het dagprogramma, elementen uit TEACCH etc.)
2
Samenwerking met het REC Er is een positieve samenwerking met het REC rondom de indicatie voor kinderen van de Vuurtorengroep. De pedagogisch medewerksters hebben meerdere malen kunnen kijken bij cluster 3 scholen. Daar hebben ze veel tips gekregen waar je op let om te bepalen waar een kind het best tot zijn recht kan komen. Er is wel behoefte aan een nauwere samenwerking. Een overbruggingsperiode na de Vuurtoren Ook toen de Vuurtoren nog vier maanden draaide, was er vaak een gat na het advies. Doordat de periode is bekort, is dit gat nog dwingender geworden. Overigens is vooral de onzekerheid of (en waar) een kind terecht kan voor de ouders het grootste probleem. Waar een kind ook naartoe gaat, het is belangrijk dat het continuïteit heeft na de Vuurtoren. Dat betekent dat zijn leven gestructureerd moet blijven door middel van een overzichtelijk dagprogramma en zo min mogelijk wisselingen. Een standaard brugklasje voor de Vuurtorenkinderen is daarin geen oplossing. Voor kinderen met een KDC-advies is het het best als zij zo dicht mogelijk bij het KDC terecht komen en voor kinderen met een behandeladvies moet juist de omgeving van De kleine Plantage behouden blijven. Ouders worden bij plaatsing in de vuurtoren altijd gestimuleerd om de relatie met het kinderdagverblijf of de peuterklas / school te behouden, zodat een kind na het advies eventueel tijdelijk terug kan. Daarnaast wordt gekeken of de ouders in staat zijn om hun kind thuis iets aan te bieden door middel van picto’s, etc. Dit is wel sterk afhankelijk van de leeftijd van het kind en de vaardigheden van de ouders. Er wordt altijd aangeboden dat een kinderdagverblijf contact op mag nemen met de vuurtorengroep bij vragen of voor advies. Voorwaarden voor een geslaagd traject 1. Helder verwachtingsmanagement Om de twaalf weken zo optimaal mogelijk te kunnen benutten is het belangrijk dat ouders met de juiste verwachtingen binnenkomen. Dit vraagt iets van de verwijzers en plaatsers. Als ouders andere verwachtingen hebben, gaat er veel tijd verloren aan het herstel van het vertrouwen en het wegnemen van eventuele teleurstellingen. 2. Langere trajectbegeleiding (voor en na de vuurtorengroep) Door ouders voorafgaand naar de Vuurtorengroep te begeleiden, worden de verwachtingen realistischer. Daarnaast kan al een stuk van de verwerking worden opgepakt. Ook na de vuurtorengroep hebben ouders vragen. Het is prettig als dit door de zelfde persoon kan worden gedaan. Integrale Vroeghulp is hiervoor een belangrijke partner. 3. Coördinatie van de zorg na het advies / Vuurtoren Na (of vlak voor) het advies moet er veel geregeld worden: indicaties aanvragen, bezoekjes aan mogelijke vervolg-instellingen, etc. Hier is coördinatie van de zorg zoals Integrale Vroeghulp die biedt heel welkom. Ouders moeten dan wel bekend zijn bij Integrale Vroeghulp. Bij sommige ouders is dat aan het begin van de plaatsing net een stap te ver of te belastend. Zorgpunten 3
•
De vuurtoren levert een goed aanbod, maar voor sommige kinderen is de periode van twaalf weken te kort
•
De vaardigheden die kinderen tijdens hun plaatsing bij de vuurtoren hebben verworven, kunnen (deels) weer verdwijnen als kinderen door wachtlijsten of tijdrovende indicatieprocedures veelal thuis komen te zitten na het advies. Er is te weinig continuïteit in de keten.
•
Niet alle kinderen komen via Vroeghulp bij de Vuurtorengroep. Het ontbreekt nog aan inzicht hoe Vroeghulp in het voorgaande traject bij deze kinderen beter betrokken kan worden. (Dit neemt Vroeghulp als actie mee).
4
Bijlage 6 – Gesprek TriviumLindenhof Telefonisch interview van Margreet Smits met Cootje Jansen van de Observatie Diagnostiekgroep van TriviumLindenhof, Dagbehandeling van 0 tot 7 Verzorgingsgebied en aanbod TriviumLindenhof bedient een kleiner gebied dan De kleine Plantage. Het gebied omvat Schiedam, Vlaardingen, Maassluis (Nieuwe Waterweg Noord). BJZ Schiedam is voor hen het indicatie orgaan. Naast dagbehandeling voor kinderen van nul tot zeven jaar, heeft TriviumLindenhof ook een Observatie Diagnostiekgroep (Apengroep). Procesdiagnostiek bestaat uit observatie in de Observatie Diagnostiekgroep, observatie op de dagbesteding van een kind, school of voorschool en observaties thuis. Dit wordt eventueel aangevuld met testdiagnostiek. Het einde van de plaatsing is maximaal zes maanden na de start. Als de observatiedoelen eerder beantwoord zijn, stopt de plaatsing eerder. Werkwijze Kinderen die bij TriviumLindenhof komen, hebben specifieke kindproblematiek. De Apengroep heeft zeven kinderen. De groep kent een goede doorstroming, doordat de kinderen niet de hele week geplaatst zijn en hun observatieperiode varieert van drie tot zes maanden. De kinderen blijven bij hun oorspronkelijke dagbesteding en komen vier dagdelen per week naar de Apengroep. Het kind blijft daardoor op twee plekken. De ervaring is dat dit niet verwarrend is voor het kind. Deze tijdelijke situatie kan aan hen en hun omgeving uitgelegd worden. De procesdiagnostiek loopt naast de oorspronkelijke dagbesteding. Door deze werkwijze is een kind twee dagen per week weg van de (voor)school. Voor de (voor)school is dit ook een ontlasting. Maar men weet: het kind komt weer terug. TriviumLindenhof informeert de (voor)scholen vooraf over de observatie (wat betekent het, wat doen we en hoe verloopt alles?). Er wordt veel geïnvesteerd in het netwerk en de (keten)partners. Er wordt niet gewerkt met contracten met ouders. In het startgesprek wordt afgesproken wanneer het einde van de plaatsing is. Dit is maximaal zes maanden na de start. Men maakt een hulpverleningsoverkomst, die door ouders en TriviumLindenhof wordt ondertekend. De meeste kinderen stromen al voor zes maanden uit. Dit varieert tussen de drie en zes maanden. Dit hangt af van het moment waarop een goede observatie heeft plaatsgevonden. De ontwikkelde werkwijze bevalt heel goed. Een aanvraag bij BJZ wordt niet als observatie aangevraagd. Als het zo wordt aangevraagd, zit ook TriviumLindenhof vast aan twaalf weken (twee keer zes weken). Naast die vier dagdelen observatie in de groep, komt een ambulante begeleider wekelijks thuis over de vloer. Daarnaast komt twee tot drie keer in de observatieperiode een pedagogisch medewerker thuis en drie tot vier keer op de dagbesteding. Deze observatie duurt een uur. Daarna volgt een nagesprek.
1
De Apengroep is geen behandelgroep. Er worden regelmatig kinderen aangemeld via WSNS. Er is jaarlijks meerdere malen structureel overleg. WSNS geeft op basis van advies vanuit de Observatie Diagnostiekgroep de begeleiding op school verder inhoud.
Indicatie aanvraag en drempels De problemen rond de indicaties in Rotterdam Rijnmond worden ook door TriviumLindenhof herkend. Tot nu toe vraagt men voor een kind in de Apengroep de volgende indicaties aan: thuishulp, dagbesteding, jeugdhulp en kortdurend verblijf. De kinderen blijven bij de (voor)school waar ze toch al naartoe gingen. De combinatie van handhaven dagbesteding in combinatie met observatie diagnostiek ervaren ouders over het algemeen als een minder grote stap dan volledige plaatsing op de dagbehandeling. Als een kind vervolgens wordt geadviseerd naar een behandelgroep te gaan (een derde van de observaties leidt hiertoe) zijn ouders al bekend met de dagbehandeling en is het voor hun kind een vertrouwde plek. Ook in 2011 blijft de indicatie aanvraag voor de Observatie Diagnostiekgroep vooralsnog • verblijf accommodatie zorgaanbieder deeltijd • jeugdhulp accommodatie zorgaanbieder individueel • jeugdhulp accommodatie zorgaanbieder groep • jeugdhulp thuis Alle zorgaanspraken zijn voor de duur van zes maanden. Uit de beschrijving en de doelen in het indicatiebesluit moet dan duidelijk worden cq aangegeven worden dat het om observatiediagnostiek gaat.
Uitstroom Een derde van de kinderen krijgt vervolgbehandeling bij TriviumLindenhof en gaat dan volledig over naar de groep. Overige kinderen gaan terug naar de (voor)school, KDC of speciaal (basis)onderwijs. De jongste is 2 jaar, de oudste is 6,5 jaar. De variatie in leeftijd is groter dan bij de Vuurtoren (STEK). Omgaan met wachtlijsten Er is soms een wachtlijst voor de Observatie Diagnostiekgroep. Indien er een wachtlijst is, wordt per kind gekeken of het voorafgaand aan de Observatie Diagnostiekgroep kan starten in een reguliere behandelgroep. Hier wordt de observatie gestart, waarna het kind kan doorstromen naar de Apengroep. Dit is overigens geen standaard oplossing. Terugloop in aanmeldingen Het aandeel aanmeldingen voor de behandelgroep loopt terug bij TriviumLindenhof. Cootje weet niet of dit komt doordat er via de CJG’s veel geïnvesteerd wordt in niet-geïndiceerde hulp, zoals opvoedingsondersteuning en thuisondersteuning.. De verwachting bestaat dat dit invloed heeft, maar zeker weten doet zij dat niet. Via peuterspeelzalen en CJG worden problemen in een vroeg stadium aangepakt. Wanneer de problemen kindgerelateerd zijn, biedt dit onvoldoende soelaas en komen ze uiteindelijk toch bij TriviumLindenhof uit. 2
Voordelen en nadelen in vergelijking met de Vuurtorengroep van De kleine Plantage Naar aanleiding van het gesprek met Cootje, trekt Margreet de volgende conclusies. Voordelen: •
De relatie met achterliggende voorzieningen (kinderdagverblijf of (voor)school) blijft intact, waardoor het kind mee blijft ontwikkelen binnen de bestaande voorziening. Relaties worden niet verbroken.
•
De achterliggende voorziening wordt goed geïnformeerd en meegenomen in het proces dat het kind doorloopt.
•
Er worden duidelijke afspraken met ouders en andere voorzieningen gemaakt op basis van een hulpverleningsovereenkomst die tevens de nodige flexibiliteit biedt. Een kindergerichte aanpak is dus mogelijk.
•
Het kind wordt zowel in het 1e, 2e als 3e milieu geobserveerd op meerdere momenten
•
Ouders krijgen wekelijks ambulante begeleiding
•
Er is intensief overleg en samenwerking met WSNS
Nadelen: •
Voor sommige kinderen betekent dit dat zij in te veel verschillende werelden moeten functioneren. De kleine Plantage vraagt zich af of hun Vuurtorenkinderen dit aankunnen.
•
Kinderen waar nog geen observatieplek voor beschikbaar is, kunnen weliswaar sneller instromen in een behandelgroep, maar dit betekent ook meer wisselingen.
•
Er is een groter leeftijdsverschil tussen de kinderen
•
Er zijn voortdurend wisselingen in de groep door de grotere doorstroom
•
Kinderen kunnen slechts vier dagdelen terecht
3
4
Bijlage 7 – Gegevensanalyse Analyse over de gegevens van de Vuurtoren Kinderen Van de 67 Vuurtorenkinderen, zijn er 53 bekend bij Vroeghulp. Dit betekent dat vier van de vijf kinderen in een Vroeghulptraject zit of komt bij plaatsing in de Vuurtorengroep. Sinds de beperking van de observatieduur, neemt het totale aantal geplaatste kinderen per jaar sterk toe. Ten opzichte van 2007 en 2008 werden in 2009 bijna anderhalf keer zoveel kinderen geplaatst. De gemiddelde leeftijd bij vertrek is 4,3 jaar. Tabel 1: Kinderen Absoluut
Relatief
Totaal aantal kinderen
67
100%
Kinderen bekend bij Vroeghulp
53
79%
2006
6
9%
2007
12
18%
2008
14
21%
2009
22
33%
2010(peiling tot juni?)
13
19%
Tabel 2: Kinderen per jaar geplaatst
Adviezen Ongeveer de helft van de kinderen krijgt advies behandeling MKD. Eén op de zes kinderen krijgt het advies KDC en één op de vier ZMLK. Een zeer klein aantal kinderen krijgt het advies SBO of Open Lucht school. De adviezen worden vrijwel altijd door ouders opgevolgd. In drie gevallen gebeurde dit niet. Hier was onder meer sprake van een wachtlijst. Ouders kiezen in die gevallen voor een alternatief. Tabel 3: Adviezen Absoluut Behandeling MKD
Relatief (N = 63)
33
52,4%
KDC
11
17,5%
ZMLK
16
25,4%
Open Lucht School
2
3,2%
SBO
1
1,6%
Nog onbekend
4 --
Behandeling / onderwijs Vervolgbehandeling vindt vrijwel altijd plaats bij De kleine Plantage, tenzij de woonplaats van het kind niet in de regio Rijnmond ligt. In die gevallen vindt behandeling elders plaats . Ontvangende KDC's zijn Bride, Ellemare, Cocon en Huize Thomas. Ontvangende ZMLK-scholen zijn De Regenboog,
Mattheus, Schreuderschool, Voorthuijsenschool en de Willeboerschool. Overbrugging na het advies Van 15% van de kinderen is bekend dat zij na de observatieperiode niet direct naar een passende plek konden doorstromen. Zij blijven thuis of gaan naar een kinderdagverblijf, voorschool, basisschool of ZMLK-school. Tabel 4: Overbrugging Absoluut
Relatief (N = 9)
thuis
3
33%
kdv
2
22%
voorschool
2
22%
ZMLK
1
11%
basisschool
1
11%
Totaal
9
Relatief (N = 61)
15%
Observatieduur Gerekend over de periode sinds 2006 duurt een observatieperiode gemiddeld 17 weken. Dit cijfer is echter sterk vertekend door een aantal langdurige plaatsingen. Daarom is dit cijfer gecorrigeerd voor de hoogste en laagste plaatsingen. Daarnaast is gekeken naar de plaatsingsduur per jaar. Dit laatste biedt de meeste informatie. Sinds februari 2009 is een observatieplaatsing slechts bij hoge uitzondering langer dan 12 weken geweest. De lange gemiddelde plaatsingsduur in 2010 wordt veroorzaakt door twee kinderen met een jaarindicatie. Wanneer deze kinderen niet in de berekening worden meegenomen, blijkt de gemiddelde plaatsingsduur exact 12 weken te bedragen. Tabel 5: Observatieperiode (N = 61), 2006 – 2010 Dagen
Weken
Gemiddeld
117
16,7
Langst
328
46,9
Kortst
77
11,0
Tabel 6: Observatieperiode gecorrigeerd voor outliers (N=51), 2006 – 2010 Dagen
Weken
Gemiddeld
120
17,2
Langst
193
27,6
Kortst
82
11,7
Tabel 7: Observatieperiode per jaar (N = 61) Dagen Weken 2006
131
18,7
2007
152
21,6
2008
145
20,6
2009
85
12,2
2010 Gecorrigeerd 2010
157
22,5
84
12,0