Naam:…………………………………………….
Praktijkbegeleiding Bureau Frontlijn September 2009
Handboek Projectmedewerker
Voorwoord Welkom bij Bureau Frontlijn! Voor je ligt het handboek voor de projectmedewerker. Dit handboek is bedoeld als uitgangspunt voor de trainingen tijdens de introductieweek. Daarnaast is het een belangrijk naslagwerk gedurende je stageperiode als projectmedewerker. Eigenlijk is het tegenstrijdig dat jullie van ons een handboek krijgen. We vinden het namelijk juist zo belangrijk dat jullie met de moeders die jullie straks gaan begeleiden op ontdekkingstocht gaan in de ‘Rotterdamse safari’ en sámen ontdekken wat de mogelijkheden zijn. Als je op ontdekkingstocht gaat is het juist niet goed dat je van te voren alles al weet. Als jullie alle ‘antwoorden’ zo maar uit je mouw kunnen schudden; dan leert de moeder er straks niets van en jullie leren er zelf ook minder van. Juist het óntdekken zorgt voor een diepgeworteld leerproces. Toch proberen we jullie via dit handboek een zetje in de goede richting te geven. Waarom doen we dat? Je zult straks merken dat er zo veel dingen zijn waar je ‘iets’ vanaf moet weten; daarom willen we alvast vertellen waar je moet zoeken. Daarnaast werken we met heel veel mensen bij hetzelfde project; we willen ook zorgen dat iedereen het werk ongeveer op dezelfde manier doet. Zorg dus dat je dit handboek altijd bij de hand hebt voor als je tegen zaken aanloopt komend jaar. Naast dit handboek zijn de andere projectmedewerkers, de werkbegeleiders en de rest van het team van Bureau Frontlijn ook een belangrijke plek waar je ‘antwoorden’ kunt vinden tijdens je ontdekkingstocht. Bij werk waarbij je zó dicht bij mensen staat; is het altijd belangrijk met je collega’s te bespreken hoe je dingen kan aanpakken. Verder willen we je vragen… •
…. mee te denken over hoe we kunnen blíjven groeien en ontwikkelen (jullie zijn hierbij samen met de moeders de sleutel!)
•
…. kritisch te zijn naar de wereld om je heen
•
…. datgene wat je hier leert en wat je is bijgebleven mee te nemen in je toekomst
We hopen dat jullie bij ons een leerzame en onvergetelijke tijd zullen krijgen!
Het team van Praktijkbegeleiding Bart, Arianne, Frank, Lydia, Maaike, Willemijn, Suzan
Let op: De tekst die je in dit handboek vindt mag in geen geval worden ‘gekopieerd’; je kunt wel citaten gebruiken maar dan moet je wel een goede bronvermelding maken.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
2
INHOUD Deel I ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Over de methodiek, frontlijnsturing en outreachende hulpverlening
Hoofdstuk 1 Bureau Frontlijn van de Gemeente Rotterdam 1.1 1.2 1.3 1.4
Wat is de taak van Bureau Frontlijn? Wat is de situatie in de stad Rotterdam? Analyse vanuit de frontlijn De verschillende projecten binnen Bureau Frontlijn De plaats van Bureau Frontlijn binnen de Gemeente Rotterdam
Hoofdstuk 2 Frontlijnsturing en de Frontlijnwerker 2.1 2.2 2.3
Frontlijnsturing en Bureau Frontlijn De Frontlijnwerker: een uitvoeringsprofessional De frontlijnwerker
Hoofdstuk 3 Bureau Frontlijn in het nieuws
Hoofdstuk 4 Het programma Praktijkbegeleiding 4.1 4.2 4.3 4.4
Visie van de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Werkwijze Kernpunten Succesfactoren
Hoofdstuk 5 Theoretische onderbouwing 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
Kernwoorden Het belang van vroegtijdige interventie Risicofactoren Het ‘waarom’ van een vroegtijdige aanpak Het sociaal ecologisch model van Bronfenbrenner Het Ontwikkelen van Capaciteiten – het model van Poiesz Waarom het huishouden? De Piramide van Maslow Hoe worden capaciteiten ontwikkeld? De zone van de naaste ontwikkeling
Deel II Aan de slag bij Praktijkbegeleiding Hoofdstuk 6 Algemene informatie over het werkproces Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
3
6.1 6.2 6.3
Primair Werkproces Gestandaardiseerde processtappen Criteria voor de overgang naar verschillende fasen
Hoofdstuk 7 – De Projectmedewerker Wat wordt mijn rol? 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11 7.12 7.13 7.14 7.15
De projectmedewerker binnen het team van Praktijkbegeleiding Functie van de Projectmedewerker Weekroutine Dagindeling projectmedewerker Rooster Intern onderwijsprogramma Projecten Overlegmomenten Reflectie Tijdsregistratie Verlofaanvraag en stage-uren Belangrijke Werkafspraken Proefperiode P-schijf Jaarplanning
Hoofdstuk 8 – Het werkproces onder de loep De begeleidingscyclus nader bekeken 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7
Begeleidingscyclus Actieve werving Intake Begeleiding Rapportage gekoppeld aan de begeleidingscyclus De Frontlijnmoeders Bezoek van externen – ‘kijkje in de keuken’
Hoofdstuk 9 – Jouw rol binnen de gezinsbegeleiding Over rapportage, overleggen, contacten met externen 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8 9.9 9.10 9.11 9.12
Intakeverslag Casusdossier Werkdossier Brondocument Begeleidingsplan en tijdslijn Deadlines voor rapportages Knelpunten Overdracht en afronding van gezinnen (intern) Verhouding Werkbegeleider en Gezin Casusoverleg Contact met externen Geen vrijwillige participatie
Hoofdstuk 10 – Stappenplan Begeleidingscriteria De toegepaste methodiek
10.1
Sociale Kaart Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
4
10.2 10.3
Basisstappen tijdens eerste huisbezoeken: vertrouwen opbouwen door te doen Geformaliseerde tijdslijnen: het stappenplan
BIJLAGE
Bijlage 1:
‘Begeleidingscriteria Urgente Fase’
Bijlage 2:
‘Begeleidingscriteria in routine in het huishouden’
Bijlage 3:
‘Eindstatus gezin’
Bijlage 4:
‘Belangrijke gegevens Praktijkbegeleiding’
Bijlage 5:
‘Officiële afspraken rondom stage-uren en vakantiedata’
Bijlage 6:
‘Protocol huisbezoek externen’
Bijlage 7:
‘Knipselkrant: ervaringen bij Praktijkbegeleiding uit het verleden’
Bijlage 8:
‘Gedragscode voor medewerkers van Gemeente Rotterdam’
Bijlage 9:
‘Ingevuld Intakeverslag’
Bijlage 10:
‘Informatie rondom Reflecteren’
Bijlage 11:
‘Informatie rondom Inburgering’
Bijlage 12:
‘Lid worden van de bibliotheek’
Bijlage 13:
‘Kindercampus Pendrecht’
Bijlage 14:
‘Sociale activiteiten in Pendrecht’
Bijlage 15:
‘Bouwen aan assertiviteit: tips voor in de thuissituatie’
Bijlage 16:
‘Gezonde Voeding’
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
5
INDEX P-SCHIJF
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
6
Belangrijke (contact)gegevens: Wie?
E-mailadres
Telefoonnummer
Algemeen telefoonnummer PB Bart Schrijver Suzan Daamen Maaike Wiersma Arianne Kibbelaar Xio Gregorius Lydia Kastelein
-
010-8920186
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Frank
[email protected]
Willemijn
[email protected]
06-12506263 06-19644033 06-20132605 06-22934973 06-30104419 010-8920187 06-10001941 010-8920185 06-51728793 010-8920188 06-12993856
Projectmedewerkers: Wachtwoord laptops
[email protected] Frontlijn (mét hoofdletter)
FUNCTIE
Praktijkbegeleiding
Projectleider: Bart Schrijver
Suzan (Methodiekontwikkeling & Onderwijszaken) Maaike (Onderwijszaken)
Casusbegeleider : Arianne en Xio
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
7
Werkbegeleiders: Lydia - Frank - Willemijn
Frontlijnmoeders:
Projectmedewerker
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
8
De Buurtjes: OOK
Naam
Functie
Pauline Huyts
Onderwijskundige
Marloes Endenburg
Ontwikkelingspsychologe
Solange Berg
Ontwikkelingspsychologe
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
9
Deel I ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Over de methodiek, frontlijnsturing en outreachende hulpverlening
MOTIVATIE
CAPACITEIT
GELEGENHEID
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
10
Hoofdstuk 1 Bureau Frontlijn van de Gemeente Rotterdam
Bureau Frontlijn is een projectbureau binnen de Gemeente Rotterdam. Het bureau is in 2006 opgericht vanuit de keten handhaving. In de keten handhaving zitten de directeuren van volgende instanties: de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting, de Directie Veilig, de (gemeentelijke) Belastingdienst en de dienst Publiekszaken. Omdat jullie straks deel uit maken van Bureau Frontlijn is het belangrijk om te weten wat de positie van Bureau Frontlijn binnen de gemeente is, en hoe de gemeente in elkaar zit. Dit wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. Bureau Frontlijn is een projectbureau van de gemeente. Dit betekent dat er verschillende projecten onder de naam ‘Bureau Frontlijn’ opereren. Bureau Frontlijn probeert met haar projecten nieuwe oplossingen te ontwikkelen voor bestaande problemen en situaties. In Rotterdam zijn er veel ‘stadse’ problemen. Deze problemen concentreren zich in bepaalde wijken. Deze wijken zijn bekend als achterstandswijken, probleemwijken, vogelaarwijken, prachtwijken… Wat voor naam je er ook aan geeft, de problematiek blijft hetzelfde en is erg complex. Bestaande structuren en hulpverlening slagen er niet voldoende in om de problematiek de baas te worden. Daarom gaat Bureau Frontlijn naast de burger staan om te kijken waar het misloopt en waar zij tegenaan lopen. Naast deze signaleringsfunctie, i.e. zien wat er misloopt, en oorzaken en gevolgen in kaart brengen, is de belangrijkste functie van Bureau Frontlijn om alternatieven te bedenken en te testen. Dit bedenken van alternatieven gebeurt projectmatig. In vogelvlucht verloopt een dergelijk project als volgt: 1. Signalering van probleemsituatie 2. Inventariseren wat de problemen precies inhouden en wat er nu tegen deze problematiek wordt gedaan 3. Aan de hand van deze inventarisatie het ‘gat’ in bestaande structuren en hulpverlening lokaliseren en omschrijven 4. Alternatieven bedenken en uitproberen (pilots draaien) 5. Werkzame ingrediënten uit de pilots behouden en verwerken tot programma 6. Programma draaien en indien nodig aanpassen/uitbreiden 7. Methodiek over het programma schrijven 8. Methodiek overdragen naar die diensten die zich met de betreffende doelgroep bezig houden. Bij Bureau Frontlijn lopen verschillende projecten. Sommigen zijn al in het laatste stadium (Praktijkbegeleiding, Moeder en Kind), terwijl anderen zich in de startfase bevinden.
1.1 Wat is de taak van Bureau Frontlijn? Bij Bureau Frontlijn staat het geven van maatschappelijke hulp en het stimuleren van maatschappelijke ontwikkeling centraal. Dit gebeurt niet alleen vraaggericht, maar ook ongevraagd en onaangekondigd. De ervaring leert dat de vraaggestuurde, niet-outreachende hulpverlening anno 2009 in Nederland geregeld tekortschiet; een grote groep Rotterdammers lijkt weg te zakken door een gebrek aan sociaal en cultureel kapitaal. De (simpele) conclusie na vele gesprekken met burgers is dat een grote groep burgers niet zelfsturend is en dat zij zich niet zelf ontwikkelen, omdat zij niet beschikken over de capaciteiten om dat te doen. Het college
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
11
1
van B&W accepteert niet dat burgers hierdoor ‘wegzakken’ en biedt hulp door een proactieve aanpak waar professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan. Burgers voelen zich gesterkt door de aanpak van Bureau Frontlijn waar het uitvoeren van acties centraal staat (niet praten maar doen). Denk daarbij aan acties als het inzichtelijk maken van in- en uitgaven, het samen regelen van een inboedel (een bed voor iedereen), aanschaffen van speelgoed voor de kinderen en het laten participeren van moeder in een (door Bureau Frontlijn opgezet) onderwijsprogramma. Deze aanpak is anders, vernieuwend en volgens sommigen controversieel omdat de overheid ‘over de drempel’ komt. De effecten van de aanpak zijn echter positief. Daarom is er veel politieke belangstelling voor projecten van Bureau Frontlijn. De taken van Bureau Frontlijn zijn 1) het signaleren van problemen vanuit de frontlijn Door veel contacten met burgers valt op hoe het gaat met de inwoners van Rotterdam. Wat gaat goed en welke problemen ondervinden mensen? Aan Bureau Frontlijn de taak dit in kaart te brengen en vervolgend passend beleid te ontwikkelen. Dit door: 2) het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe methodieken Eén nieuwe methodiek die in het jaar 2007 ontwikkeld is, is de methode ‘meegroeien van achterstandsgroepen’. Hier valt het programma ‘Praktijkbegeleiding’ onder. 3) het verbeteren van processen tussen de gemeentelijke diensten Alles wat opvalt in de frontlijn rapporteren we. Hoe ervaren mensen de hulp- en dienstverlening van de verschillende diensten van Rotterdam? Als de diensten een beter beeld hebben van hun doelgroep en de problemen waar zij mee te maken hebben; dan kunnen ze hier rekening mee houden en hun beleid op afstemmen. Om dit te bereiken koppelen we onze ervaringen gelijk terug aan de directeuren van de grote diensten en aan het college van B&W. De belangrijke diensten waar wij (via Praktijkbegeleiding) in Rotterdam mee te maken hebben, zijn: JOS (Jeugd, Onderwijs & Samenleving), SoZaWe (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Ds+V (Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting) en de GGD (Gemeentelijke Gezondheids Dienst). Denkwijze: In welke fase de projecten zich ook bevinden, ze hanteren allemaal eenzelfde denkwijze, die gekenmerkt wordt door drie belangrijke pijlers; 1. 2. 3.
1
Buiten de kaders denken, anders kom je nooit tot iets nieuws. Gebruik van het gezond boeren verstand; een frisse blik werpen leert soms dat juist kleine en simpele oplossingen meer bereiken dan grote interventies en ingewikkelde structuren. Met je poten in de modder; denk niet alleen vanuit de burger, praat met de burger, ga mee en zie zelf waar mensen tegenaan lopen. Beleid wordt helaas nog vaak vanachter de computer geschreven aan de hand van rapporten, cijfers en onderzoeken. Zonder de waarde en waarheid hiervan in twijfel te trekken valt écht contact met de doelgroep nooit te óverschatten. Bureau Frontlijn destilleert theorie uit de praktijk; de praktijk is altijd leidend!
College B&W: College van Burgemeesters en Wethouders Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
12
Identiteit: De projecten richten zich op verschillende doelgroepen en verschillende aspecten van de problematiek. De houding, of identiteit is echter gelijk. Hierin zijn enkele kernpunten te onderscheiden die kort besproken worden: o
o
o
Praat mét mensen en niet óver ze. Als je wilt weten hoe het met iemand gaat, wat iemand wil of niet wil en wat iemand denkt; vraag het dan! In de huidige bureaucratische structuren vinden vaak overleggen plaats over bepaalde ‘casussen’. In deze overleggen wordt besproken wat het beste voor iemand zou zijn. Een Frontlijner neemt in principe geen deel aan dergelijke overleggen, tenzij de cliënt er ook bij zit. Zet mensen in hun kracht terug. Elk mens heeft unieke eigenschappen. Benadruk die eigenschappen die goed zijn en hen in het dagelijks leven van pas komen (positieve bekrachtiging). Daarnaast is het belangrijk mensen weer het gevoel te geven dat zij invloed hebben op de omstandigheden in hun leven. In dit geval wordt vaak gesproken over ‘empowerment’: wat voor leven wil je leiden en wat moet je daarvoor doen? Laat zien dat mensen dit zelf op eigen kracht kunnen bereiken. Hiervoor is een zekere mate van assertiviteit noodzakelijk. Maak iemand onafhankelijk van je in plaats van afhankelijk. Reik iemand die hulp aan die nodig is om iets te kunnen, maar op een wijze waarop iemand het later zelf kan. Het motto is ‘eerst samen en dan alleen’!
1.2 Wat is de situatie in de stad Rotterdam? Analyse vanuit de frontlijn In de achterstandswijken is sprake van een ‘massieve problematiek’. Veel problemen hangen met elkaar samen. Het hebben van schulden leidt tot armoede en armoede leidt weer tot veel stress. Door het hoge stressniveau functioneren gezinnen en huishoudens slecht. Het slecht functioneren van gezinnen heeft weer een enorm negatieve weerslag, op de gezondheidszorg, op het onderwijs, op de veiligheid en op het totale functioneren van de wijk. Veel problemen hebben een repeterend karakter, omdat door de verkokerde aanpak maar zelden de totale problematiek wordt aangepakt. Daarnaast ontbreekt het ´lerend´ effect bij de aanpak. Bijvoorbeeld bij de basisscholen in de achterstandswijken zien we dat in iedere klas letterlijk vanaf groep 1 wel een aantal kinderen zitten met forse sociale en opvoedkundige problemen en achterstanden. Dit heeft grote negatieve consequenties voor de ontwikkeling en het niveau van alle kinderen uit die groepen. Maar ook op andere terreinen is de negatieve weerslag groot, weinig geld, veel stress en ongezond eten legt een groter beslag op de medische voorzieningen en datzelfde geld voor veiligheid, zowel daders als slachtoffers en onveiligheidsgevoelens komen meer voor in achterstandswijken. Wat zijn oorzaken: Veel bewoners in achterstandswijken ontbreekt het aan sociaal en cultureel kapitaal en daarmee aan vaardigheden om te functioneren in een ingewikkelde maatschappij. Men begrijpt die ingewikkelde maatschappij niet waardoor ze in een vicieuze cirkel zitten van steeds repeterende ellende. Het ene probleem is nog niet opgelost, of het volgende dient zich aan. Als je geen brief kunt schrijven, als je geen formulieren in kunt vullen en als je niet de juiste vragen kunt stellen dan heb je een groot probleem. Vooral kinderen en alleenstaanden worden extra getroffen. Wat is de gevolgschade: Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de gevolgen van de achterstanden. Welke gevolgschade is er voor de economie, voor het onderwijs, voor de gezondheidszorg en voor de veiligheidszorg. Welke kansen en talenten blijven onbenut liggen en welke schade heeft dat tot gevolg. En als laatste hoeveel imagoschade loopt de stad op als gevolg van de achterstandswijken. Zeker is dat het gaat om heel veel geld en heel veel schade.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
13
1.3 De verschillende projecten binnen Bureau Frontlijn De denkwijze van Bureau Frontlijn heeft geleid tot de ontwikkeling van verschillende methodieken binnen Bureau Frontlijn. Je krijgt hierover voorlichting tijdens de introductieperiode. Hieronder staat wat informatie over enkele van deze projecten:
Gebiedsregie Aanleiding voor de methodiek van gebiedsregie is dat een groot aantal wijken te maken hebben met complexe sociale problematiek, verloedering en criminaliteit. Naast diverse oorzaken op micro- en macroniveau is er ook sprake van een te éénzijdige sectorale benadering vanuit de Gemeente en onvoldoende samenhang in de uitvoering. Organisaties opereren vanuit een eigen invalshoek, mogelijk goed en mogelijk ook gebiedsgericht, waarvan de optelsom van alle plannen en inspanningen niet altijd het doel bereiken. Het doel van gebiedsregie is om vanuit een goede informatiepositie in achterstandswijken een sterke regie te hanteren en door een gezamenlijke aanpak de wijk te verbeteren.
Klachtenlijn asociale verhuurder Aanleiding voor de klachtenlijn was een aantal klachten over, met name, de particuliere woning verhuurders. Verder zijn er veel misverstanden en een gebrek aan kennis over wie verantwoordelijk is voor bepaalde reparaties en bepaalde vormen van onderhoud. Bijvoorbeeld wie is verantwoordelijk voor een kapotte kraan, het onderhoud van de cv ketel, het buitenschilderwerk en wie voor het schilderwerk binnen. Doel is om huurders te adviseren, te bemiddelen bij problemen tussen huurder en verhuurder, notoire asociale verhuurders mede aan te pakken vanuit overheidswege. Verder geeft het de gemeente een beter inzicht in dergelijke problemen. Huurders melden klachten variërend van (kleine) technische gebreken tot bedreigingen en stalking door verhuurders. Hierin heeft de gemeente/Team Pandenaanpak een adviserende en bemiddelende rol. Mocht de bemiddeling niet tot een positieve oplossing leiden of zijn de problemen groot dan worden huurders geadviseerd, doorverwezen of “warm” overgedragen naar andere instanties zoals de huurcommissie, Bouw en woningtoezicht van DSV, de brandweer of de politie.
Aanpak Jongerenoverlast Aanleiding voor de aanpak van jongerenoverlast is een verzoek uit Deelgemeente IJsselmonde om de overlast tegen te gaan. Deze overlast bestaat uit het bezit en gebruik van (soft-) drugs, geluids-, en verkeershinder met scooters, bedreiging / intimidatie, overlast buurtbewoners en (zware) vermogensdelicten. Problemen zijn ouders die geen gezag hebben, het groepsproces rondom de jeugdgroep en een aantal jongeren met een laag IQ en/of onvoldoende gewetensontwikkeling. De aanpak bestaat uit: 1. De insteek via jongeren, middels: • een gezamenlijke aanpak op de leefvelden en via begeleiding naar werk; en • stage of een opleiding. 2. Daarnaast worden de ouders betrokken middels: • Gezamenlijke aanpak op de problemen van de 6 leefvelden en aanbrengen structuur; • Vergroten capaciteit; • Herstellen gezagsverhouding; en • Verbeteren opvoedkundige kwaliteiten.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
14
1.3. Wetenschappelijk onderzoek Het Rotterdams Instituut voor Sociaal - wetenschappelijk Beleids Onderzoek (RISBO) is een zelfstandig, geprivatiseerd onderzoeksinstituut, opererend vanuit de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Zij hebben o.a. de stappenmethodiek beschreven die nodig is voor het ontwikkelen van een moeder-kind programma. Het moeder en kind programma blijft continu in ontwikkeling en daarom is het belangrijk dat er nauwkeurig en kritisch wordt gekeken naar het groepsproces. Dit is belangrijk voor het wetenschappelijk onderzoek, maar ook voor de projectleiders van Bureau Frontlijn. Aan de hand van een goede observatie van de begeleiders kan het programma groeien en zich blijven ontwikkelen.
Naast bovengenoemde projecten zijn er 2 andere projecten die erg veel raakvlakken hebben met de methodiek van Praktijkbegeleiding. Dit zijn OOK en het Moeder&Kind-programma: Het Moeder&Kind Programma Begin 2007 is Bureau Frontlijn begonnen met het geven van onderwijs aan moeders en hun kinderen tot 4 jaar. De directe aanleiding voor het opzetten van dit programma was de ernstige (opvoed)problematiek die tijdens verschillende huisbezoeken was aangetroffen. Het innovatieve idee achter het onderwijsprogramma voor moeder en kind was de effectiviteit van de investering in zowel moeder als kind. Het onderwijs zou een praktische en veilige leeromgeving voor moeder en kind worden. Directe opvoedingsondersteuning, praktische informatie over verschillende onderwerpen en het samenzijn van moeders en kinderen zouden de ingrediënten van het onderwijs vormen. Via onderwijsgroepen worden op dit moment in Pendrecht, IJsselmonde en Kralingen-Crooswijk moeders sámen met hun kinderen onderwezen vanuit een breed perspectief. Centraal hierbij staat de interactie tussen moeder en kind. Daarnaast richt het programma zich op verbetering van de zelfredzaamheid van de moeder en de stimulering van de ontwikkeling van het kind. Dit project wordt gedraaid door werkbegeleiders en pedagogiek-studenten. Hun uitvalsbasis is de meent 94. De uitvoering van de onderwijsprogramma’s (2 keer in de week op woensdag- en donderdagochtend) vinden plaats op de Kubus in IJsselmonde en op de Beatrixschool in Pendrecht. De samenwerking tussen M&K en PB is beschreven in hoofdstuk 10, leefgebied ‘Scholing’, p. 88. Doelstellingen: 1. Het bevorderen van de interactie tussen moeder en kind 2. Het versterken van de sociale positie van de moeder 3. Achterstanden van het kind voorkomen, en indien nodig beperken of elimineren OOK Tot slot is er dus het nieuwe project Ondersteuning Ouders en Kleuters (OOK). OOK is een nieuw project van Bureau Frontlijn. Dit jaar start OOK met een groep van 6 stagiaires. Dit project heeft een nieuwe doelgroep; kleuters in het basisonderwijs. Terwijl Praktijkbegeleiding en Moeder en Kind zich op ouders van kinderen van 0 tot 4 jaar richten, staat bij OOK het net schoolgaande kind, van 4 tot 6 jaar, centraal. Het project start in september op twee scholen, in IJsselmonde (de Kubus) en de Tarwewijk (de Akker). Op deze scholen is sprake van complexe problematiek. OOK richt zich op díe kleuters, die in de kleuterklassen ‘opvallen’. Dit opvallende gedrag wordt door de leerkracht of IB´er vastgesteld en besproken met de ontwikkelingspsycholoog van OOK. Ouders worden vervolgens verzocht door de IB´er om deel te nemen aan Ondersteuning Ouders en Kleuters. Het programma bestaat uit opvoedbijeenkomsten voor ouders en kinderen op school, gecombineerd met opgroei ondersteuning aan huis. Indien de thuissituatie daarom vraagt zal daarnaast Praktijk Begeleiding ingezet worden in de thuissituatie. Naast het verschil in leeftijdscategorie waarop het programma zich richt, onderscheid OOK zich tevens van Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
15
Moeder en Kind omdat het zich richt op kinderen met wie het dreigt mis te gaan. Het project is dus iets minder preventief van aard. De opvoedlessen vinden plaats op de scholen, gedurende één dagdeel. Ouders komen met hun kind naar school en leren onder andere over het belang van rust, reinheid en regelmaat, het stellen van regels, het belang van belonen en het geven van straffen. Omdat hun kind meekomt naar deze lessen, kunnen zij hier gelijk mee ‘oefenen’. Bij de opvoedondersteuning aan huis ga je één uur per week langs bij de ouders wanneer het kind thuis is. Samen met de ouders en het kind worden er activiteiten gedaan die aansluiten bij de thema’s die op school aan bod komen. Bij de huisbezoeken kan er echter gerichter ingegaan worden op dit specifieke kind, en de specifieke opvoedvragen van de ouders. Met de ontwikkelingspsycholoog samen wordt bedacht welke activiteiten gepast zijn en op de opvoedvraagstukken aansluiten. Om een compleet beeld te krijgen van het kind zal er ook in de klas worden geobserveerd. Voor dit programma worden er 6 stagiaires ingezet om het team van twee ontwikkelingspsychologen en één pedagoge te ondersteunen. Zij zullen drie dagen in de week de opvoedlessen en de opvoedondersteuning verzorgen en uitvoeren. De uitvalsbasis van het project bevindt zich op de Baarlandhof.
1.4
De plaats van Bureau Frontlijn binnen de Gemeente Rotterdam
In deze paragraaf gaan we in op de plaats van Bureau Frontlijn binnen de Gemeente Rotterdam. Om hier een goed inzicht in te krijgen is het belangrijk dat je ook begrijpt wat de functie van de gemeente is. Als we dit hebben uitgelegd focussen we op de rol van Bureau van Frontlijn binnen de gemeente.
De gemeente Met de gemeente komen mensen op allerlei manieren in aanraking. Om de vier jaar bij de verkiezingen voor de gemeenteraad, wekelijks als het vuil wordt opgehaald, om een vergunning aan te vragen voor de bouw van een dakkapel, bij de verlenging van het paspoort of rijbewijs of bij de aangifte van de geboorte van een kind. De gemeente is, na de rijksoverheid en de provincie, de kleinste zelfstandige bestuurseenheid in het Nederlandse staatsbestel. Sinds 1 januari 2007 zijn het er 443. In al die Nederlandse gemeenten wordt een aantal landelijke regels, bij voorbeeld ten aanzien van uitkeringen, op een zelfde manier toegepast. En de vorm van het paspoort moet er in alle gemeenten hetzelfde uitzien. Toch zijn er wel degelijk grote verschillen tussen de ene en de andere gemeente. Een grote stad, waar veel mensen dicht op elkaar wonen, kent andere problemen en voert een ander beleid dan een dunbevolkte plattelandsgemeente die uit een aantal kleine kernen bestaat. Ambtenaren, gemeenteraadsleden, wethouders en burgemeester zijn er samen verantwoordelijk voor dat de zaken in de gemeente goed lopen. Verschillen tussen gemeenten worden ook veroorzaakt door andere voorkeuren van de bevolking. Kiest men in de ene gemeente voor de uitbouw van een theater, in een naburige gemeente wil men het geld liever besteden aan de verhoging van de leefbaarheid in de oude wijken. Het maken van die keuzes is de voornaamste taak van het gemeentebestuur. Wat doet de gemeente? Gemeenten krijgen hun geld voor meer dan 90 procent van de rijksoverheid. Een deel van de inkomsten komt uit het zogenaamde Gemeentefonds, een fonds waarin het Rijk jaarlijks een deel van de belastingopbrengst stopt en verdeelt over de gemeenten. Deze inkomsten mag de gemeente naar eigen inzicht besteden. Naast inkomsten uit het Gemeentefonds ontvangen de gemeenten zogenaamde doeluitkeringen van het Rijk, uitkeringen voor een vast omschreven doel zoals openbaar vervoer of jeugdhulpverlening. Hoeveel een gemeente krijgt, is afhankelijk van het aantal inwoners en plaatselijke omstandigheden. Daarnaast mag een gemeente zelf belasting heffen. De onroerendezaakbelasting die voor woningen en bedrijfspanden geldt is de belangrijkste bron van eigen inkomsten. Andere bronnen van inkomsten zijn de toeristenbelasting, de hondenbelasting en de parkeergelden. De Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
16
hoogte van de belastingen wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Dat gebeurt ook met de vaststelling van de tarieven die de gemeente aan de burgers vraagt voor bepaalde diensten, zoals parkeren, leges, reinigingsrechten. Een van de belangrijkste taken van de gemeente is de zorg voor voldoende woonruimte. Voor de inwoners van de gemeente zijn bestemmingsplannen van groot belang, daarin ligt vast wat er met de grond mag gebeuren. Een ander belangrijk werkterrein voor de gemeente is verkeer. De gemeente maakt plannen voor een goede doorstroming van het verkeer. De gemeenteraad besluit over de aanleg van wegen, parkeerterreinen, woonerven, voetgangerstunnels, fietspaden. De gemeente heeft een verscheidenheid aan taken op onderwijsgebied. De gemeenteraad bestuurt het plaatselijk openbaar onderwijs. Ook voor het bijzonder onderwijs draagt ze de zorg voor voldoende schoolruimte. De ambtenaren die toezien op naleving van de leerplichtwet zijn in dienst van de gemeente. In toenemende mate vormen zaken als gezondheidszorg, welzijn, cultuur, sport en recreatie het werkterrein van de gemeente. De verruiming van de naschoolse opvang en het beheer van een cultureel centrum of een sportpark, het zijn allemaal zaken waarover de gemeenteraad besluiten neemt. Al geruime tijd hevelt de rijksoverheid bepaalde taken en bevoegdheden over naar de gemeenten. Deze 2 decentralisatie moet gemeenten meer armslag en verantwoordelijkheden geven. Hoe zit de gemeente in elkaar? Ambtenaren hebben tot taak besluiten voor te bereiden en uit te voeren. Ambtenaren zijn niet alleen op gemeentehuizen te vinden. Ook stratenmakers en de vuilnisophalers kunnen in dienst zijn van de gemeente. De ambtelijke organisatie is verdeeld in diensten of directies, met daaronder afdelingen voor onderdelen van het provinciale beleidsterrein, bijvoorbeeld voor milieu, waterstaatszaken, ruimtelijke ordening, economie, recreatie, natuur, verkeer en vervoer. Volgens de Grondwet is de gemeenteraad het hoogste orgaan in een gemeente. De samenstelling van de gemeenteraad wordt eens per vier jaar bepaald op grond van de gemeenteraadsverkiezingen. In principe kan iedere inwoner van 18 jaar of ouder lid worden van de gemeenteraad. Het zijn de politieke partijen die een lijst van kandidaten opstellen, waaruit de kiezers een keuze maken. Het raadslidmaatschap vergt, wanneer men het goed wil doen tenminste, behoorlijk wat tijd. Afhankelijk van de grootte van een gemeente gaat er per maand 30 tot 100 uur werk in het raadslidmaatschap zitten. En dat gebeurt doorgaans in de vrije tijd, want een raadslid krijgt wel een vergoeding voor de bezigheden, maar te weinig om van te kunnen leven. Het raadslidmaatschap wordt meestal uitgevoerd naast een andere baan. De functie van de gemeenteraad is te vergelijken met die van een algemeen bestuur van een organisatie, instelling of vereniging. Hoofdtaken van de gemeenteraad zijn het vaststellen van de hoofdlijnen van beleid en het toezien op de uitvoering daarvan. In de gemeenteraad heeft ieder lid een even zware stem. Beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Het college van B&W Het college van burgemeester en wethouders (B&W) is het dagelijks bestuur van de gemeente. Ook zorgt het college voor het uitvoeren van landelijke regelingen, het zogenaamde medebewind. Voorbeelden daarvan zijn het uitvoeren van de Algemene Bijstandswet, de Werkloosheidswet en de Wet Milieubeheer. Als dagelijks bestuur is het college van B&W de eerst verantwoordelijke instantie voor de financiën van de gemeente. Het college voert het personeelsbeleid van de gemeentelijke organisatie. Het college heeft voor de uitvoering van haar taken tal van wettelijke bevoegdheden. Een voorbeeld daarvan is het aan- en verkopen van gemeentelijke eigendommen. In het college heeft iedere wethouder zijn eigen taakgebied of portefeuille, maar over het gebruiken van bepaalde bevoegdheden moet door het college als geheel besloten worden. B&W beslissen bij meerderheid van stemmen, waarbij de stem van de burgemeester
2
Decentralisatie = spreiding van bestuurlijke bevoegdheden over een aantal lagere instanties
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
17
dubbel telt als de stemmen staken. Het college is over het gevoerde beleid verantwoording schuldig aan de gemeenteraad en kan door de gemeenteraad ter verantwoording worden geroepen. Als de gemeenteraad het niet eens is met een collegebesluit, kan de raad dit besluit echter niet herroepen. Wel kan de raad er bij het college op aandringen een ander besluit te nemen; in het uiterste geval kunnen een of meerdere wethouders naar huis worden gestuurd. De wethouder Wethouders worden door de raad benoemd. Ook is het mogelijk dat de raad iemand van buiten de eigen kring of zelfs van buiten de eigen gemeente tot wethouder benoemt. Wel geldt in dat laatste geval de eis dat de wethouder uiterlijk binnen een jaar na benoeming binnen de gemeentegrenzen komt wonen. Elke wethouder heeft zijn eigen taakgebied of portefeuille, zoals onderwijs, openbare werken, financiën, huisvesting, sport en cultuur. Net als het aantal raadsleden is het aantal wethouders van de gemeente afhankelijk van het aantal inwoners. Daarnaast maken de politieke partijen die het college vormen afspraken over het aantal wethouders en de specifieke inhoud van de portefeuilles. Het wethouderschap is in de meeste gemeenten een meer dan volledige dagtaak, al komen in sommige gemeenten zowel deeltijd- als voltijdswethouders voor en is het in het slinkend aantal kleine gemeenten een deeltijdbaan. De wethouder krijgt, afhankelijk van de grootte van de gemeente, een salaris. Tussen raad en wethouder geldt, net als tussen Tweede Kamer en minister, de vertrouwensregel. Verliest de wethouder het vertrouwen, dan moet hij aftreden. De burgemeester In tegenstelling tot raadsleden en (indirect) wethouders wordt de burgemeester niet gekozen, maar benoemd door de Kroon, dat wil zeggen bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Wanneer ergens een vacature ontstaat, worden sollicitanten opgroepen via een advertentie in de Staatscourant. Intussen maakt de gemeenteraad meestal een lijstje met eigenschappen waaraan de nieuwe burgemeester zou moeten voldoen. De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad en voorzitter van het college van B&W. De burgemeester heeft een aantal eigen wettelijke taken en bevoegdheden. Hij is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in de gemeente en in menige gemeente houdt de burgemeester zich ook bezig met het promotiebeleid of de voorlichting, de 'communicatie', van de gemeente. De benoeming van de burgemeester geldt steeds voor een periode van zes jaar. Na advisering door de gemeenteraad wordt een burgemeester meestal automatisch herbenoemd. Alleen de Kroon, de Koningin en de ministers, kan de burgemeester ontslaan, de gemeenteraad dus niet. Taakverdeling Raad en College van B en W De raad treedt op namens de bevolking, geeft kaders aan ('wij, of beter gezegd de Rotterdammers, willen graag dat er op dít gebied dát gebeurt') en controleert het college van burgemeester en wethouders. U kunt het vergelijken met de Tweede Kamer op landelijk niveau. Het college ‘regeert’, voert de maatregelen uit en legt achteraf verantwoording af. Dat gebeurt op eigen initiatief - op grond van de wettelijke informatieplicht - of op verzoek van de raad. Het aantal voorstellen aan de raad zal daardoor drastisch verminderen. Wanneer de raad eenmaal de grote lijnen heeft vastgesteld, is het aan het college om te bepalen hoe dat het gaat uitvoeren. Deelgemeenten Het centrale Gemeentebestuur richt zich vooral op de hoofdlijnen en de samenhang van het beleid. Om zaken op wijk- en buurtniveau goed tot hun recht te laten komen zijn de deelgemeenten ingesteld. Dit zijn stadsdelen die een eigen gekozen bestuur hebben: de deelgemeenteraden. Rotterdam bestaat uit heel wat wijken of stadsdelen. Het gemeentebestuur richt zich vooral op de hele gemeente. De deelgemeentebesturen hebben een ander werkgebied: de wijken en buurten. Zij staan dichter bij de inwoners van Rotterdam. De hele stad valt onder deelgemeentelijk bestuur. Een uitzondering geldt voor het havengebied, een aantal industriegebieden, het centrum en Pernis. Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
18
De deelgemeente verleent allerlei diensten aan de inwoners van de deelgemeente. U kunt er bijvoorbeeld een rijbewijs laten verlengen of een paspoort aanvragen. Maar ze heeft ook belangrijke taken op het terrein van economie, werkgelegenheid, wijkaanpak en veiligheid. Een deelgemeente heeft een eigen bestuur, budget en een ambtenarenapparaat. De ambtenaren werken bij de deelgemeentesecretarie. Bureau Frontlijn binnen de gemeentelijke organisatie Bureau Frontlijn valt eigenlijk ‘overal buiten’. Formeel vallen we onder de ‘Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting’. Dit houdt in dat we wat betreft personeelsbeleid onder het beleid van DS+V vallen. Vandaar dat jullie stagecontracten ook via DS+V worden geregeld. Het is niet voor niets dat Bureau Frontlijn ‘buiten de gevestigde orde’ valt. Herinner je de taken van Bureau Frontlijn nog? Om de taken uit te kunnen voeren is het belangrijk om een bepaalde ‘neutraliteit’ te hebben en dus niet onder één van de ‘grote bazen’ in de gemeente te vallen; maar tegelijkertijd moet er goed contact zijn met de belangrijke spelers in de stad: de wethouders; de ambtenaren bij de verschillende diensten enzovoorts. Dit is belangrijk omdat we ook steun nodig hebben van de gemeente om onze projecten uit te kunnen voeren. Het is namelijk ook weer erg belangrijk dat ze onze adviezen en kritieken gebruiken om hun beleid steeds beter te maken. Wethouders die veel te maken hebben met de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ (waar Praktijkbegeleiding onder valt) zijn wethouder Kriens en wethouder Geluk. Wethouder Geluk is voortijdig vertrokken als wethouder; andere wethouders nemen nu tijdelijk zijn taken waar. Wethouder Kriens steunt ons vaak; in de dvd-film over Praktijkbegeleiding legt ze uit waarom zij het belangrijk vindt dat Bureau Frontlijn deze methodiek heeft ontwikkeld. In maart 2010 vinden de gemeenteraadsverkiezingen plaats. Dit betekent dat de burgers dan gaan stemmen op mensen die hen in de lokale politiek gaan vertegenwoordigen. Dit is wel iets om alvast over na te denken.. Straks hebben andere mensen het voor het zeggen in Rotterdam! Zou onze doelgroep aan te moedigen zijn om te gaan stemmen? Kunnen we dit stimuleren? Wat zijn de belangen? Wat betekent dit voor Bureau Frontlijn? Op de volgende pagina staan de verschillende wethouders afgebeeld. De taken (‘portefeuilles’) zijn als volgt verdeeld: Wethouder Geluk: Wethouder Vervat: Wethouder Karakus: Wethouder Grashof: Wethouder Bolsius: Wethouder Kriens: Wethouder Schrijer: Wethouder Lamers:
Jeugd, Gezin en Onderwijs Economie, Verkeer en Vervoer Wonen & Ruimtelijke Ordening Participatie, Cultuur en Milieu Haven en Financiën Volksgezondheid, Welzijn en Maatschappelijke Opvang Werk, Sociale Zaken en Grotestedenbeleid Buitenruimte, Sport en Concernorganisatie
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
19
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
20
Hoofdstuk 2 Frontlijnsturing en de Frontlijnwerker
In dit hoofdstuk gaan we in op de begrippen ‘frontlijnsturing’ en ‘frontlijnwerker’; dit zijn begrippen die alles te maken hebben met de missie en de visie van Bureau Frontlijn. Het is belangrijk dat je weet wat deze begrippen betekenen omdat het samenhangt met het verwachtingspatroon dat we van projectmedewerkers hebben.
2.1
Frontlijnsturing en Bureau Frontlijn
De stad biedt grote uitdagingen voor het aanpakken van maatschappelijke problemen. De dynamiek binnen steden is groot, er is een concentratie van problemen en kansen; er is veel te winnen en veel te verliezen. Beleidsuitvoering kent op stedelijk niveau dus een belangrijke positie. Door uitvoering op lokaal niveau wordt de koppeling gemaakt tussen (beleids)plannen en (beleids)praktijken. Een gangbare en bekende benadering van uitvoering is de ‘bottom-up’ benadering, daarbij wordt ervan uitgegaan dat beleid wordt uitgevoerd in de praktijk en dat ‘goed’ beleid tot ‘goede’ uitvoering leidt. Daar tegenover staat de ‘top-down’ benadering; in deze benadering wordt uitgegaan van de dynamiek die het uitvoeringsproces vaak laat zien en die vaak niet door beleid te beheersen is. De parallel tussen uitvoering en dit bottom-up wordt aangegeven door de term ‘frontlijnsturing’. Frontliniedenken beoogt ruimte te geven aan de eigen dynamiek van uitvoering en een situationele logica die tegenover de beleidsmatige logica wordt gepositioneerd. Wat is ‘de Frontlijn’? Het woord ‘frontlijn’ komt steeds terug; maar wat betekent dit eigenlijk? In het woordenboek staat: “lijn waarlangs zich het voorste deel van het leger bevindt, -front -vuurlijn -gevechtslinie -denkbeeldige lijn.”. Deze betekenis hebben wij meer symbolisch opgevat en wij zien de frontlijn dan ook als de plek waar de burger in aanraking komt met (overheids-)instanties en organisaties zoals de Sociale Dienst en de hulpverlening. De medewerkers aan loketten en de hulpverleners zijn ‘het gezicht’ van de organisatie voor de burger. Uiteindelijk bepaalt de ontmoeting en samenwerking van de burger en de mensen in de frontlinie de kwaliteit van de uitvoering binnen de instanties en organisaties. Een essentieel kenmerk van de frontlijnlogica is, in tegenstelling tot beleidslogica, dat er uitgegaan wordt van ‘het werk zelf’ op de publieke werkvloer van de grote stad. Het gaat om het ‘primaire proces in de relatie tussen burger en bestuur; van daaruit wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. Dit komt aan op de ‘operationele kwaliteit van het stedelijke bestuur door middel van concrete acties op een moment dat het er ook werkelijk toe doet’. Tops (2005) noemt dit een actielogica gericht op effectieve interventies. Het vermogen dat daarbij van frontliniewerkers gevraagd wordt is om de logica van concrete acties te kunnen doorzien en daarin effectief te kunnen interveniëren. Door bij uitvoering de nadruk te leggen op nabijheid van de klanten kan beter tegemoet gekomen worden aan effectieve hulpverlening. Dit komt doordat er binnengetreden kan worden in de wereld van de klant wat ervoor zorgt dat situaties beter begrepen worden en de juiste actie hierop volgt. Hierdoor wordt primair ingespeeld op de klant; de klant staat centraal. Bureau Frontlijn werkt volgens het principe van het ‘frontlijndenken’. Dit betekent dat ervaringen die we op doen in het werkproces worden vertaald naar belanghebbende spelers in de stad. Als er bijvoorbeeld een regeling bestaat die voor veel gezinnen problemen oplevert dan geven we dit aan bij de Sociale Dienst. Dit noemen we een ‘prikkel vanuit de frontlinie’ naar de gemeentelijke diensten zodat zij de processen voor alle burgers beter in kunnen richten. We doen een groot beroep op jullie en je gezinnen om dit soort prikkels te signaleren en te beschrijven! Jullie zijn de ogen en oren van Bureau Frontlijn. Het is erg belangrijk dat je gericht bent op het actief signaleren van dit soort problemen vanuit de frontlinie. Er is zelfs niemand die dit beter kan doen dan jullie en de gezinnen zelf! Hoe dit werkt lees je in hoofdstuk 8, onder het kopje ‘knelpunten’.
2.2
De Frontlijnwerker: een uitvoeringsprofessional Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
21
3
Hieronder zie je een functieprofiel van een uitvoeringsprofessional. Het is goed om dit door te lezen omdat je je dan bewust wordt van je rol van uitvoeringsprofessional. Deze rol is natuurlijk een rol waarin je nog veel moet ontwikkelen en moet groeien. Maar het is wel goed om te lezen wat voor zaken belangrijk zijn wanneer je bezig bent met ‘werken in de frontlinie’. Hieronder zie je een schema van verwachtingen, percepties, strategieën en stijlen die een rol spelen binnen het werk van de frontlijnwerker ofwel de uitvoeringsprofessional. Functieprofiel van de Uitvoeringsprofessional Verwachtingen
Percepties
Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø
Strategieën
Omgeving Wederkerigheid Afhankelijkheden Verantwoordelijkheden Stream Codes Dubbele Taak • Benadering Klant
•
Stijlen
Ø Ø Ø Ø
Benadering Netwerk
Ø Ø Ø Ø Ø
Neutrale categorisatie Persoonlijke Benadering ‘Doorpakken’ Verbinden Vertalen
Collegialiteit Signaleren Taxatie Afstandbepaling
Verwachtingen Om de ‘juiste’ inschattingen te maken en ‘goed’ te kunnen handelen moet de uitvoeringsprofessional een beeld hebben van verwachtingspatronen van zijn werkwereld. Deze omgeving wordt gekenmerkt door ‘onbereikbaarheid’ en ‘onbegrip’ binnen relaties tussen afzonderlijke werelden. De uitvoeringsprofessional moet kunnen inschatten waar mogelijkheden en gevoeligheden liggen bij contactlegging en het behouden van dit contact. De uitvoeringsprofessional moet daarnaast in kunnen schatten hoe er in de werelden wordt gedacht over ‘wederkerigheid’, met andere woorden: hij moet weten wat hij erin moet steken om er iets uit te halen. De kansen die de uitvoeringsprofessional aanwendt om werelden te verbinden kunnen ook worden ingeschat op basis van ‘afhankelijkheden’. Daar waar organisaties en cliënten van elkaar afhankelijk zijn doen zich mogelijkheden voor om verbindingen te leggen gericht op uitkomsten en resultaten. Tenslotte spelen ‘verantwoordelijkheden’ een rol. De uitvoeringsprofessional moet kunnen inschatten hoe ver verantwoordelijkheden van anderen in de praktijk gaan, en waar hij zelf actief met zijn verantwoordelijkheden moet omgaan. Uitvoeringsprofessionals zien verantwoordelijkheden (van cliënten en betrokken organisaties) niet als ‘vanzelfsprekend’. Zij leggen daarom accenten op ‘mogelijkheden’ en niet op de afhankelijkheid van verantwoordelijkheden. Dit illustreert zijn actieve rol als het gaat om verantwoordelijkheden.
3
Dit profiel en verdere informatie zijn afkomstig uit onderzoek van S. Daamen http://www.mentoringinonderwijs.nl/doc/doc_57.pdf Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
22
Percepties Het is belangrijk dat uitvoeringsprofessionals participeren in wat er om hen heen gebeurt zodat ze in kunnen schatten wat van belang is om doelen te bereiken. Percepties van hoe de werkwereld eruit ziet en wat daarin moet gebeuren om effectiviteit te bewerkstelligen is cruciaal. De uitvoeringsprofessional moet daartoe de ‘stream’ van verschillende werelden kennen. Deze ‘stream’ wordt gekenmerkt door heersende opvattingen, omgangsvormen en gevoeligheden. Daarbij moet hij de ‘codes’ van gedrag kennen die in een bepaalde wereld effectief werken met het oog op activering en het opbouwen van vertrouwen. Op die manier kan hij inschatten wat hij binnen de verschillende werelden ‘kan’ vragen en kan tot die grens gaan om uiteenlopende wensen en behoeften bij elkaar te brengen. Tenslotte is het van belang dat de uitvoeringsprofessional inziet dat zijn taak dubbelzinnig is. Enerzijds gaat het om het opbouwen van contacten met cliënten. Anderzijds moet dit contact gebaseerd zijn om een specifiek doel en op de derde plaats moet ‘bemiddeld’ worden tussen de twee werelden die hierdoor op elkaar betrokken worden (intermediairfunctie).
Strategie De uitvoeringsprofessional maakt gebruik van neutrale categorisatie bij zijn cliënten en binnen zijn netwerk omdat hij hierdoor ‘boven’ de gangbare denkwijze binnen de verschillende werelden kan staan. Normen en heersende opvattingen binnen een bepaald stramien werken hierdoor minder beperkend in zijn zicht op de situatie. Hierdoor is het voor hem beter mogelijk zich in te leven. Daarnaast is een persoonlijke benadering bij contactlegging met de cliënt belangrijk. Vanwege het centrale probleem van bereikbaarheid is de persoonlijke benadering om bijvoorbeeld vertrouwen op te bouwen waardoor afstanden kunnen worden overbrugd. Door deze persoonlijke benadering staat de cliënt steeds centraal binnen het handelingskader van de uitvoeringsprofessional. Dit zorgt er onder andere voor dat de uitvoeringsprofessional zoveel mogelijk inzet op een ‘warme overdracht. Een derde strategie is het ‘doorpakken’. Op sommige momenten weet de uitvoeringsprofessional ‘door te pakken’ en handelt hiermee via ongeijkte paden en ‘onconventioneel’. Bij de contactlegging tussen verschillende werelden spelen nog twee strategieën een rol. In de eerste plaats is dat het ‘verbinden’. Via de brugfunctie verbindt de uitvoeringsprofessional instanties en organisaties in allerlei verschijningsvormen aan de cliënt. Bij elke relatie die via het ‘verbinden’ wordt aangegaan moet de toegevoegde waarde duidelijk gemaakt worden (géven en némen). Deze toegevoegde waarde moet ‘vertaald’ worden in datgene wat interessant is voor de tegenpartij om te ontvangen. De uitvoeringsprofessional staat daarom dichtbij verschillende werelden zónder er deel van uit te maken. Omdat de uitvoeringsprofessional tijdens zijn vertaalslagen daardoor nooit het ‘grote plaatje’ uit het oog verliest kan hij inschatten waar vertalingen nodig zijn en hoe deze eruit moeten zien. Uitvoeringsprofessionals hechten tenslotte in grote mate aan elkaars inbreng en laten zich hierdoor ondersteunen en sturen.
Stijl Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
23
Stijlen zijn patronen in de uitvoering door de uitvoeringsprofessional. In de eerste plaats plaats speelt hierbij het ‘signaleren’ een rol. Signaleren is cruciaal binnen het werkpatroon van de uitvoeringsprofessional omdat hij inzicht heeft in verschillende werelden en door het signaleren deze werelden op elkaar kan laten aansluiten. Het spanningsveld ld bij het signaleren bevindt zicht tussen activiteit en passiviteit. Het is belangrijk steeds de ‘juiste informatie’ te verkrijgen, maar deze informatie moet ook gedoseerd zijn. Daarnaast speelt het terugkoppelen en doorverwijzen een rol: hier is het signaleren signaleren op gericht. Wat dit betreft is passiviteit geboden omdat de uitvoeringsprofessional zélf geen specialistische hulp verleent, maar tevens een actieve houding met het oog op ‘warme doorverwijzing’ waarbij wordt toegezien of de cliënt uiteindelijk ‘geholpen’ ‘geholpen’ wordt en niet tussen wal en schip valt. Een tweede stijl hangt samen met het ‘taxeren’.. Binnen de wereld van centrale voorzieningen enerzijds en cliënten anderzijds, wordt het spanningsveld zichtbaar in de vorm van standaardisering versus maatwerk en uniformiteit versus variatie. De vereiste houding van de uitvoeringsprofessional is binnen dit spanningsveld ‘zakelijk’ en ‘directief’. Deze houding hangt samen met de inschatting wat door de cliënt zélf gedaan moet worden en wat benodigd is bij het bieden bi van hulp. Tenslotte speelt ‘afstandbepaling’ een rol. Hierbij wordt steeds de afweging gemaakt tussen betrokkenheid enerzijds en zakelijkheid anderzijds. Afstand ontstaat doordat de uitvoeringsprofessional een duidelijk doel voor ogen heeft waardoor een zakelijke opstelling gewenst is, maar anderzijds moet de cliënt wel ‘bereikt’ worden en is betrokkenheid de enige manier om vertrouwen op te bouwen. De voortdurende vraag ‘hoe kan ik diegene binnenkrijgen?’ staat op gespannen voet met de begeleiding met met ‘kaders’ en ‘begrenzingen’. De stijl van de uitvoeringsprofessional is hier dus zakelijk en directief maar met behoud van betrokkenheid en contact gericht op bereik en activering.
Wanneer competenties alleen in de vorm van concrete eigenschappen genoemd genoemd worden (bijvoorbeeld ‘onconventioneel’ en ‘doorzettingsvermogen’), wordt voorbij gegaan aan context en staan ze af van de werkelijkheid. Er is juist ‘iets’ dat deze competenties ‘speciaal’ maakt. Het geheel aan strategieën, stijlen, verwachtingen en percepties epties zorgt ervoor dat dát wat de uitvoeringsprofessional ként en kán iets ‘extra’s’ vormt. Omdat de situationele logica hierbij leidend is, is het van groot belang dat competenties ook dichtbij de werkelijkheid blijven. De ‘schakelfunctie’ maakt dit mogelijk. mogelijk. Juist door het schakelen is het mogelijk dat het leidende perspectief naar elke wereld kan verschuiven en dat ruimte komt voor verschillende denkbeelden en handelswijzen. Het ene wordt niet afgekeurd; het ander wordt niet goedgekeurd, het gaat er juist jui om dat de werelden met elkaar in perspectief komen te staan. Hierdoor zorgt de uitvoeringsprofessional ervoor dat hij een geschikte ‘intermediair’ is en vertaalslagen kan maken.
Uitvoeringsprofessionaliteit is een ‘vak apart’ Context De context waarin n de uitvoeringsprofessional zich beweegt bestaat uit twee werelden. In figuur 1 uit het vorige hoofdstuk, zijn deze werelden in één figuur weergegeven. In de ene wereld is de cultuur van de straat heersend en moet een uitvoeringsprofessional de ‘straattaal’ ‘straattaa beheersen om contact te krijgen met de cliënten. In de andere wereld is de ‘burgercultuur’ heersend en moet de uitvoeringsprofessional de logica van netwerken en organisaties kunnen doorzien. De uitvoeringsprofessional moet in elke wereld kunnen laten blijken dat hij erbij hoort (‘ik ben één van hen’) zodat hij vertrouwen opbouwt en dingen voor elkaar kan krijgen. De uitvoeringsprofessional heeft binnen beide werelden iets tóe te voegen en moet dit kunnen aantonen, daarmee bouwt hij vertrouwen op en kan hij, naast het ‘geven’, ook ‘nemen’. Daartoe moet de uitvoeringsprofessional de taal van deze wereld spreken. De wereld (cultuur) moet ‘gekend’ worden. De uitvoeringsprofessional zet zich dus Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
24
niet af tegen één van de werelden, maar gaat erin mee. Daarmee opereert de uitvoeringsprofessional vanuit een ‘stream’. Deze stream wordt gekenmerkt door heersende omgangsvormen, opvattingen en gevoeligheden: de uitvoeringsprofessional moet de ‘codes’ kennen. De stream binnen de wereld van de cliënt heeft te maken met het ‘bereiken van onbereikbaarheid’ en wordt getekend door cliëntencultuur, omgangsvormen en systemen van wederkerigheid. De uitvoeringsprofessional moet open-minded zijn, de client serieus nemen en op zijn gemak stellen. Humor, inlevingsvermogen en respect voor de eigenwaarde van de cliënt worden gebruikt om mee te gaan in bewegingen binnen de ‘stream’. Daarbij moet de uitvoeringsprofessional ook na 17.00 uur bereikbaar zijn: de uitvoeringsprofessional kan niet meegaan in de stream als hij zich aan zijn reguliere werktijden houdt. Binnen de ‘stream’ van de wereld van de organisaties moet de uitvoeringsprofessional zich aan afspraken houden, situaties aan weten te grijpen die beide partijen (client én netwerk) voordeel opleveren, hij moet vertrouwen opbouwen met netwerkpartners en actief signaleren. De stream binnen het netwerk aan organisaties kan verschillend zijn; de uitvoeringsprofessional onderscheidt organisaties die formeel en informeel zijn ingericht. De uitvoeringsprofessional schat bij dit onderscheid steeds in wat hij ‘erin moet stoppen’ en wat hij ‘eruit kan krijgen’. Bij informele organisaties is discussie en eigen inbreng mogelijk. Formele organisaties staan dichtbij wet- en regelgeving en zijn lastiger te beïnvloeden.
Interactie Bij de interactie tussen de uitvoeringsprofessional en de verschillende werelden staat ‘afstand’ centraal. Deze afstand zorgt ervoor dat de uitvoeringsprofessional handelt in lijn met de grenzen van zijn bevoegdheid en de juiste ‘maat’ weet te houden. De interactie is ingegeven door codes uit de stream van de afzonderlijke werelden. De codes zijn concrete gedragsmechanismen die binnen een wereld effectief werken met het oog op activering en het opbouwen van vertrouwen. Doordat de uitvoeringsprofessional de ‘stream’ binnen de werelden kent, kan hij inschatten wat hij van cliënten en organisaties ‘kan’ vragen en gaat hij precies tot die grens (‘een voet tussen de deur’, ‘doorlullen zodat ze geen nee kunnen zeggen’).
Gedrag De zojuist genoemde inschatting is cruciaal om de uitvoeringsprofessional het ‘juiste’ gedrag te laten vertonen. Het gedrag van de uitvoeringsprofessional binnen de ‘stream’ houdt concreet in dat hij alert en snel signalen moet kunnen opvangen, plaatsen, bundelen en doorgeven. Hij kan inschatten waar kansen en mogelijkheden liggen en waar grenzen gesteld moeten worden. Het gedrag van de uitvoeringsprofessional valt dan ook te typeren als ‘onconventioneel’ en ‘buiten de geijkte paden’. Op de inschatting die met dit gedrag samenvalt wordt gereflecteerd door samenwerking binnen een team, dus niet alleen door individuele interne reflectie: het team stuurt op kansen en grenzen binnen het gedragsrepertoire van de uitvoeringsprofessional. Doordat de uitvoeringsprofessional tijdens de begeleiding van de cliënt een concreet doel voor ogen heeft is de inhoud van het gedrag ‘directief’ en ‘zakelijk’. Vanuit deze instelling ontwikkelt de uitvoeringsprofessional een gedragspatroon waarin centraal staat dat afstanden tussen werelden overbrugd worden met het doel ‘economische zelfstandigheid’ van cliënten te bewerkstelligen.
Schakelen tussen verschillende werelden Om steeds de juiste taxatie en beoordeling te maken en afstand te houden en daarmee het ‘juiste’ gedrag te vertonen is het nodig dat de uitvoeringsprofessional voortdurend als intermediair ‘schakelt’ tussen verschillende werelden. Dit betekent dat de uitvoeringsprofessional zich los maakt van zijn positie ‘tussen’ de werelden in, de positie waarin hij eigenlijk nergens écht bij hoort. Tegelijkertijd leeft de uitvoeringsprofessional zich juist zó in, dat het perspectief van één van de werelden tijdelijk leidend wordt waardoor tegenstrijdige doelen, behoeften, oplossingen maar ook mogelijkheden in zijn eigen hoofd zichtbaar worden. Doordat de verschillende handelswijze en denkbeelden (stream) in de afzonderlijke werelden gekénd worden, kan de
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
25
uitvoeringsprofessional een vertaalslag laten plaatsvinden. Hij gebruikt dus de kennis over de stream in wereld A om in wereld B begrip te creëren voor handelswijze en denkwijze in wereld A (en viceversa). Daarnaast gebruikt hij de codes uit de verschillende werelden om ingangspunten te vinden voor het participeren in elkaars werelden. De schakelfunctie van de uitvoeringsprofessional wordt tastbaar vanuit de metafoor van de Kameleon. De kameleon schakelt tussen werelden door tijdelijk de kleur van zijn omgeving aan te nemen. Om deze kleur aan te nemen moet de kameleon de kleur van de omgeving in de eerste plaats kénnen. Dit betekent dat hij inzicht moet hebben in de cultuur die in de betreffende wereld heersend is. Hij moet weten wat daar de codes zijn Zo moet hij bijvoorbeeld weten wat nodig is om vertrouwen op te bouwen en ingangen te vinden in de verschillende werelden (wat is nodig in de frontlinie: wat ‘verkoopt’?). De kameleon moet kleurloos zijn om überhaupt te kunnen schakelen: geen van de kleuren of disciplines mag overheersend zijn, anders kan de kameleon niet van de het ene uiterste in kleurschakering naar het andere uiterste gaan. Een voorwaarde voor dit proces zijn de voelsprieten voor de context van de verschillende werelden. Daardoor kan hij van kleur verschieten en vertaalslagen maken en verbindingen leggen. Maar hierdoor zorgt hij er ook voor dat er echt iets gebeurt. Via warme overdracht en nazorg zorgt hij ervoor dat uitvoering daadwerkelijk plaatsvindt: dat de cliënt uiteindelijk geholpen wordt.
Cliënt in de Knel
Uitvoeringsprofessional
Oplossingen
Figuur : De kameleon schakelt tussen 2 werelden: de wereld van de cliënt en de wereld van de oplossingen
2.3
De frontlijnwerker
Hieronder zie je een opsomming van de kennis, vaardigheden en gedrag- en houdingaspecten die in een frontlijnwerker bij Bureau Frontlijn worden gewaardeerd: Functie:
Kennis
Vaardigheden
Gedrag & Houding
Gezond Boeren Verstand
koppeling makken tussen praktijk en beleid
‘Voor elk probleem is een oplossing’
Sociale Kaart Frontlijn Werker
Kennis van gemeentelijke organisatie Kennis van Stedelijke Problematiek
schakelen communicatie met verschillende doelgroepen breed denken initiatief nemen proactief denken grijs gebied opzoeken; buiten geijkte paden
out-of-the-box denken flexibel/loslaten van eigen denkwijze onconventioneel creatief inspirerend/enthousiasmerend positief ingesteld assertief
doorpakken verbinden kritisch kijken mogelijkheden zien en zoeken
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
26
Hoofdstuk 3 Bureau Frontlijn in het nieuws
Omdat Bureau Frontlijn zich bezig houdt met het ontwikkelen van ‘nieuwe’ methodieken; staan we vaak in de belangstelling. Een voorbeeld hiervan is het artikel dat in dit hoofdstuk is opgenomen. Daarnaast zijn er enkele ‘filmpjes’ die leuk zijn om te bekijken: • • • •
dé voorlichtingsfilm: ‘Bureau Frontlijn – Moeder en Kind programma’ Netwerkuitzending van 22-10-2008 (zie krantenarchief) Voorlichtingsfilm over mw. Winklaar voor congres van Sociale Dienst (2008) Rijnmond-tv (augustus 2008) Het is goed om bovenstaande filmpjes eens te bekijken. Daarnaast is het ook aan te raden eens een blik te werpen in het ‘krantenarchief van Bureau Frontlijn’. Dit is een grote zwarte map. Hij staat in de boekenkast in de grote zaal. Als je zelf interessante artikelen vindt; kun je deze in het archief bijvoegen of op het prikbord hangen in de grote zaal. Je kunt dit soort artikelen en voorlichtingsmateriaal ook gebruiken voor in opdrachten voor school. Je kunt hier geen letterlijke teksten uit halen: je kunt wel citeren met duidelijke bronvermelding.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
27
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
28
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
29
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
30
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
31
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
32
Hoofdstuk 4 Het programma Praktijkbegeleiding
4.1
Visie van de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’
Bureau Frontlijn heeft zich toegelegd op de ontwikkeling van een methodiek die achterstandsgroepen laat meegroeien. Dit gebeurt vanuit de frontlijngedachte: de relatie tussen burger en bestuur staat centraal; van daaruit wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd georganiseerd en gestuurd. In het ontwikkelde programma ligt de focus op het ontwikkelen van capaciteiten om mee te draaien in de complexe samenleving anno 2009. ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is een methodiek die hier handen en voeten aan geeft. De methodiek methodi volgt twee sporen: de lijn ‘Praktijkbegeleiding’ en de lijn ‘Onderwijs Moeder en Kind’. Beide zijn in eerst instantie geënt op het geven van educatie aan gezinnen met minstens één kind onder de vier jaar. Selectie gebeurt niet op signaal; gezinnen worden worde actief benaderd om te participeren. In het spoor ‘Praktijkbegeleiding’ staat routine brengen in het huishouden centraal. Zeer pragmatische hulpverlening wordt geboden op de vijf verschillende leefvelden. In het spoor ‘Onderwijs Moeder en Kind’ krijgen moeders oeders opvoedingsondersteuning door middel van praktische interactie-activiteiten. activiteiten. De ontwikkelde methodiek is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar vroegtijdige interventie en risicofactoren in opvoeding. Het programma ontwikkelt zich door en naar aanleiding van wetenschappelijke inzichten. 4.2
Werkwijze
De selectie van de gezinnen gebeurt primair op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie. Hierin worden gezinnen in “achterstandswijken” met kinderen onder de vier jaar geselecteerd, het gezin kan dan natuurlijk ook oudere kinderen hebben. Op dit moment is het programma actief in Pendrecht, IJsselmonde en Kralingen. Gezinnen met jonge kinderen die door reeds participerende gezinnen of door instanties worden aangedragen worden ook bezocht. Hierbijj is het geen vereiste dat de kinderen onder de vier jaar oud zijn. Ook wordt samengewerkt met organisaties die reeds met het gezin aan de slag zijn. Tijdens de intake wordt een inventarisatie gedaan van de situatie van het gezin. Deze inventarisatie vindt vi plaats op basis van verschillende leefgebieden (Wonen, Werk en Inkomen, Sociale Participatie, Scholing en Veiligheid). Problemen beperken zich bijna nooit tot één leefveld of tot één gezinslid. Meervoudig kijken én werken maakt het oplossen van de problemen vele malen effectiever. Kort na het eerste huisbezoek worden studenten gekoppeld aan het gezin. Deze studenten (HBO Maatschappelijk Werk & Dienstverlening) lopen stage bij Bureau Frontlijn. Samen met de gezinnen werken de studenten aan de begeleidingpunten. Het aanleren van capaciteiten is een belangrijk aspect tijdens de begeleiding. Samen aan de slag en dingen voordoen is vaak genoeg om een gezin iets aan te leren. Gezinnen krijgen zo bijvoorbeeld hulp bij zaken zake als; schoonmaken, administratie, bibliotheekbezoek, sport, taal, opvoeding, contact met school etc. In dialoog met de burger (die in de Frontlijnsturing centraal staat) komt veelvuldig naar voren dat mensen Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
33
ervaren dat 1) lichamelijke jke behoeften, 2) behoefte beho aan veiligheid en 3) behoefte aan sociaal contact niet zijn voldaan. Dat impliceert dat het te kort door de bocht is om de focus bij achterstandsgroepen te sterk te leggen op het participeren op de arbeidsmarkt. In de praktijk gebeurt het (te) vaak dat mensen de overstap naar betaald werk maken, maar door een slechte thuissituatie zich niet kunnen redden. Concreet: mensen komen bijvoorbeeld verder in de schulden wanneer aan betaalde arbeid begonnen wordt wanneer er (nog) geen stabiliteit is in de thuissituatie van het gezin. Binnen de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ staat daarom centraal dat de overgang naar betaald werk pas gemaakt wordt wanneer enerzijds het huishouden op orde is en anderzijds risicofactoren in de opvoeding beperkt aanwezig zijn. Vanuit deze visie is een model opgesteld dat centraal staat binnen de methodiek. Dit is het zogenaamde ABCABC model. Hieronder wordt geschetst wat hier inhoudelijk mee bedoeld wordt. In de eerste fase (A) gaat het erom dat urgente problematiek binnen de thuissituatie wordt opgelost. opge Gezinnen beschikken nu over de noodzakelijke voorzieningen (zoals de inrichting van de woning, levensonderhoud). De ingrediënten die in fase A moeten worden verzameld, hebben te maken met het voorzien in primaire levensbehoeften. Wanneer deze primaire primair levensbehoeften zijn vervuld en het huishouden op orde is, kan de mate van stress in de gezinnen worden verminderd. De gezinnen kunnen in dat geval doorstromen naar de volgende fase. Dit is de fase waarin de opvoeding van de kinderen binnen het gezin in beeld komt. Pas wanneer de opvoeding naar tevredenheid van ouders verloopt en risicofactoren tot een minimum zijn beperkt, kunnen de ouders van het gezin ‘verder’ kijken naar de volgende fase. Dit is de fase waarin het gezin actief kan participeren in de samenleving. amenleving. In deze fase staat (zicht op) werk centraal.
4.3
Kernpunten ◊
◊ ◊
De basis aanbrengen in het gezin: de bodem van de pizza: pizza De begeleiding van de moeders is géén gespecialiseerde hulpverlening. Het biedt juist de basis waarop gespecialiseerde hulpverlening h voort kan bouwen. Daarbij staat centraal dat de moeders en vaders ’in hun kracht moeten worden gezet’ zodat zij vanuit die positie de juiste vragen kunnen stellen rondom hun behoeften. Breed kijken: alle gezinsleden & alle leefvelden‘Alles leefvelden grijpt in elkaar’ Stel prioriteiten en bouw de A-B-C A volgorde in: Eerst basale zaken op orde brengen, dan verder kijken. Samen met het gezin wordt gewerkt aan het verkrijgen van een overzicht rondom de problemen en worden toekomststappen helder gemaakt. Mensen moeten in de positie worden gebracht dat ze de juiste vragen kunnen stellen. ◊ Je praat niet over; je praat mét: dit zorgt voor ontwikkeling van zelfwaardering en trots ◊ Je doet het niet vóór iemand; je doet het sámen met iemand
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
34
4.4
Succesfactoren
Gezinnen geven aan dat medewerkers van het programma letterlijk en figuurlijk nabij zijn. Door achter de voordeur hulp aan te bieden en 'naast iemand' te gaan staan krijgen mensen het idee er niet langer alleen voor te staan. Het sociaal isolement waarin relatief veel gezinnen uit achterstandswijken vaak verkeren wordt doorbroken. Mensen geven in evaluaties aan dat dit zeer stressverlagend werkt. Ook voor de professionals werkt de methode. Zij geven aan het verschil te kunnen maken in de levens van gezinnen. Kortom: zij zijn door direct contact met burgers (wederom) in staat te doen waar zij voor zijn opgeleid. Ten tweede blijkt de integrale aanpak van het programma een sleutel tot het succes. Problemen manifesteren zich niet zelden op meerdere leefvelden. Met de aanpak ligt de aandacht niet langer bij één probleem of één incident, zoals in de huidige hulpverlening door verkokering vaak het geval is, en leven de gezinnen niet meer van probleem naar probleem. Door meervoudig te kijken en door het aanleren van capaciteiten centraal te stellen wordt cultureel en sociaal kapitaal ontwikkeld. Zodanig dat gezinnen dié vaardigheden ( denk daarbij bijvoorbeeld aan weerbaarheid en het bezitten van bureaucratische vaardigheden) bezitten om zich te kunnen redden in de (Rotterdamse) samenleving anno 2009. Wat maakt nu het verschil? Volgens Bureau Frontlijn is nabijheid het sleutelwoord. De methodiek richt zich op de algehele thuissituatie van gezinnen waar sociaal-economische problemen diepgeworteld zijn. De methodiek kijkt breed en wil in een totaalaanpak capaciteiten van gezinnen ontwikkelen. De overtuiging dat iedereen zich kan ontwikkelen staat centraal. Iedereen is zélf de motor voor de eigen ontwikkeling. Bureau Frontlijn houdt hier door uitvoering van de methodiek ‘Meegroeien met Achterstandsgroepen’ een vonkje bij.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
35
Hoofdstuk 5 Theoretische onderbouwing
Na het lezen van dit hoofdstuk zal het duidelijk worden wat de insteek is van het programma ‘Praktijkbegeleiding’ is. Er wordt duidelijk gemaakt op welke wetenschappelijke modellen het programma is gestoeld. De werkwijze van het programma is namelijk niet zomaar ontstaan, maar komt voort uit eerder onderzoek. Het is niet de bedoeling dat je de informatie uit deze les precies onthoudt, wel is het belangrijk dat je inzicht hebt in de wetenschappelijke onderbouwing van het programma.
5.1
Kernwoorden
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
36
5.2
Het belang van vroegtijdige interventie
Het is belangrijk om vroegtijdig ‘aan de slag te gaan’ met zogenaamde risicofactoren in de opvoeding van (jonge) kinderen. Onderzoek op het gebied van ontwikkeling van gedragsgedrags en psychische problemen bij kinderen levert kennis op over de manier waarop ernstige problemen in de ontwikkeling van kinderen ontstaat. Onderzoek laat zien dat probleemgedrag hun wortels hebben in de kinderenjaren. De meest ernstige problemen zijn er niet ni opeens en ook niet onverwacht! Dit betekent dat er kansen liggen om vroegtijdig problemen te onderkennen en vervolgens deze problemen te voorkomen (of minder ernstig te laten uitpakken). Het onderkennen van risicofactoren speelt hierin een belangrijke rol. rol. Wetenschappers zijn het met elkaar eens over de noodzaak van vroegtijdig ingrijpen boven interventies op latere leeftijd. Onderzoeken ondersteunen dit: interventies in gezinnen met kinderen onder de vier jaar zijn het meest effectief. Onderzoek laat zien zi dat een interventie vóór de leeftijd van 5 jaar het meeste effect zal hebben. Interventies op jonge leeftijd blijken tevens kosteneffectiever dan interventies op latere leeftijd. Op basis van economische studies is een model opgesteld waarin dit inzichtelijk htelijk wordt gemaakt; hoe eerder wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van kinderen, hoe groter de opbrengst. Vanuit dit perspectief is voorschoolse educatie een betere investering dan het lager onderwijs en is het lager onderwijs zelf weer belangrijker dan d het middelbaar ddelbaar onderwijs (zie Figuur hieronder). hieronder
Figuur:: Rendement van maatschappelijke investeringen in de jeugd (Carneiro and Heckman, 2003 in Hermanns et al, 2005)
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
37
5.3
Risicofactoren
Het blijkt (Hermanns, 1998) dat het van groot belang is om (het risico op) een opgroei -of opvoedprobleem vroegtijdig te signaleren. Bij vroegtijdige signalering speelt het concept ‘risicofactor’ een belangrijke rol. Een risicofactor wordt gedefinieerd als:
“ een kenmerk van kinderen (bijvoorbeeld een moeilijk temperament) of ouders (bijvoorbeeld geen of laag opleidingsniveau), een omstandigheid (bijvoorbeeld leven in armoede) of een gebeurtenis (bijvoorbeeld een overlijden) waarvan in goed opgezet onderzoek duidelijk is geworden, dat er een verband bestaat met latere, minder wenselijke ontwikkelingsuitkomsten van welke aard dan ook” (Hermanns, 1998).
4
Uit onderzoek blijkt steeds weer dat er een rechtlijnig, lineair verband bestaat tussen het aantal risicofactoren in de opvoedsituatie aan de ene kant en de kans dat er een problematische ontwikkelingsuitkomst optreedt. Dit verband is aangetoond op het gebied van intelligentieontwikkeling, psychische problemen, gedragsproblemen en delinquentie (Rutter, 1978; Loeber, 1997 in Hermanns et al., 2005 ).
5.4
Het ‘waarom’ van een vroegtijdige aanpak
Een belangrijke reden waarom vroeg ingrijpen belangrijk is, is het voorkomen van een negatieve spiraal van psychosociale problemen (bijvoorbeeld van agressie naar problematische sociale relaties) die op latere leeftijd moeilijker zijn om te buigen. Een tweede reden is de bescherming van kinderen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling of verwaarlozing. Kinderen hebben niet alleen het recht dat de mishandeling/ verwaarlozing zo snel mogelijk stopt, ook hebben zij een verhoogde kans om later externaliserend en internaliserend probleemgedrag te ontwikkelen (Hermanns et al., 2005). De ontwikkelaars van de methodiek ‘Praktijkbegeleiding’ menen dat het signaleren van risico’s op het ontstaan van opvoed- en opgroeiproblemen een kerntaak is voor alle professionals die met kinderen in aanraking komen. Deze taak is zó belangrijk dat het niet uitvoeren daarvan in strijd zou zijn met het Internationale Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Vooral artikel 19 van dit verdrag is in dit licht interessant: Artikel 19: De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, zolang het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft ( IVRK, Artikel 19) Wat hier staat is het volgende: de Staat is verplicht om kinderen te beschermen tegen elke vorm van mishandeling door ouders of door andere personen die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het kind en om in verband hiermee preventieve maatregelen te nemen en behandelingsprogramma’s op te zetten. 5.5
4
Het sociaal ecologisch model van Bronfenbrenner
Linear = Rechtstreeks (meer van het één betekent meer van het ander) Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
38
Een individu kan niet los worden gezien van zijn of haar omgeving en geschiedenis. Problemen waarin een individu zich bevindt staan ook niet op zichzelf. Een probleem isoleren en oplossen is vaak onmogelijk, net als het onmogelijk is een individu los te zien van zijn of haar omstandigheden en omgeving. Een individu is ingebed in verschillende contexten. Deze contexten kan je op meerdere niveaus onderscheiden. Bronfenbrenner (1974) spreekt in dit geval van systemen. Frontlijn gaat uit van de systeemtheorie van Bronfenbrenner. Hierin komt duidelijk naar voren dat een individu beïnvloedt wordt door het totaal van eigenschappen, familie, omgeving, cultuur en gebeurtenissen. Idealiter is dit totaal, dat kind en omgeving samen vormen, in evenwicht. Dat wil zeggen dat er geen discrepantie is tussen de mogelijkheden en kwaliteiten van het kind enerzijds en de eisen en verwachtingen van de omgeving anderzijds. Indien het evenwicht is verstoord, dienen interventies ten doel te hebben het systeem opnieuw te laten functioneren. Een verstoord evenwicht zou bijvoorbeeld kunnen komen door een instabiele thuissituatie voor het kind. Wanneer de opvoeders veel zorgen rondom het huishouden hebben (microsysteem), dan heeft dit een negatieve weerslag op de ontwikkeling van het kind (individu). Dit geldt ook voor interacties in overige zones. Wanneer er stoornissen optreden in de interacties tussen bijvoorbeeld een gezin en het sociaal regelsysteem daaromheen, heeft dit ook weer invloed op het individu. Figuur: Het ecologisch model van Bronfenbrenner.
5.6
Het Ontwikkelen van Capaciteiten – het model van Poiesz
Binnen het programma ‘Praktijkbegeleiding’ worden gezinnen begeleid die, levend aan de armoedegrens, vaak niet in staat zijn zelfstandig hun algemene thuissituatie te verbeteren luidt: De doelstelling van het programma “ Praktijkbegeleiding” luidt: Een methodiek ontwikkelen waarmee gezinnen met jonge kinderen begeleid worden in de ontwikkeling van dié capaciteiten die hun in staat stelt 1) zelfstandig de algehele thuissituatie te verbeteren en; 2) de risicofactoren in de opvoedingsituatie van de kinderen te bestrijden of tot een minimum te beperken. Centraal staat het ontwikkelen van capaciteiten bij gezinnen. Het gaat dan vaak om hele ‘simpele’ dingen als het doen van het huishouden. Heel vaak zien we binnen de gezinnen dat bijvoorbeeld het bijhouden van de administratie of het doen van de was niet of niet goed gebeurt. Gevolg is dan dat kinderen in deze gezinnen in een situatie opgroeien die risicovol (kan) zijn voor hun ontwikkeling. De zogenaamde randvoorwaarden van opvoeding zijn slecht en willen we met dit programma verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan: -
zeer vieze woning geen speelgoed voor kinderen geen ouderbetrokkenheid (moeder weet bijvoorbeeld niet waar haar kind op school zit).
Het ontwikkelen van capaciteiten gebeurt wanneer helder is wélke capaciteiten bij de participerende moeders niet aanwezig zijn. Door de huisbezoeken wordt duidelijk dat moeders gemotiveerd zijn zelfstandig hun situatie te verbeteren, maar niet de kennis en vaardigheden hebben hun situatie zelfstandig te verbeteren. Met
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
39
andere woorden: de capaciteiten ontbreken bij gezinnen en niet de motivatie of de gelegenheid. In dit licht is het triade-model van Poiesz (1999) relevant. Het Triade-model van Poiesz gaat uit van de veronderstelling dat gedrag het gevolg is van de samenhang tussen drie vaste hoofdoorzaken:
MOTIVATIE
CAPACITEIT
GELEGENHEID
Figuur: Het triade-model van Poiesz
5.7
•
Motivatie: De mate waarin een persoon belangstelling heeft voor (het resultaat) van het gedrag. Bij de 5 gezinnen zien we dat er een intrinsieke behoefte bestaat om hun huishouden op orde te krijgen en hun kinderen op te kunnen voeden.
•
Capaciteit: Capaciteit is gedefinieerd als de mate waarin iemand beschikt over de fysieke/mentale mogelijkheden en hulp(middelen) om het gedrag te vertonen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kennis, ervaring, vaardigheden, geld, instrumenten, informatie. Hier ligt een bron van aanknopingspunten waarop de hulpverlening binnen het programma op gebaseerd is! Niet voor niets staat het ontwikkelen van capaciteiten bij moeders centraal.
•
Gelegenheid: de factor gelegenheid is tenslotte de mate waarin de omgeving het gedrag (on)mogelijk maakt; is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor een belangrijke aanschaf als een bed?
Waarom het huishouden? De Piramide van Maslow
In het programma Praktijkbegeleiding staat het ontwikkelen van capaciteiten centraal. Het gaat dan met name om het brengen van routine in het huishouden. Het programma heeft als uitgangspunt dat mensen gelijk aan het werk helpen soms averechts werkt. Als mensen niet werken en het huishouden is niet op orde, dan is de kans groot dat als ouders wél gaan werken de thuissituatie (nog meer) verslechtert. Dit komt voort uit het idee van ‘de behoeftehiërarchie’ van Maslow. Maslow zegt dat een mens pas kan groeien wanneer hij voorzien is in zijn primaire behoeften. De drie ‘hogere behoeften’ (sociaal contact, waardering & erkenning, zelfontplooiing) worden geblokkeerd wanneer aan de meer ‘lagere behoeften’ (primaire biologische behoefte en de behoefte aan bestaanszekerheid) (zie Figuur 5) niet is voldaan. Een voorbeeld: de kans is klein dat een gezin naar de
5
Intrinsiek = innerlijk, van binnenuit Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
40
bibliotheek wil om boeken te lenen (zelfontplooiing) wanneer er geen geld is om te eten en wanneer mensen zich geïsoleerd voelen (de eerste twee behoeften).
Figuur: De behoeftehiërarchie naar Maslow (1972)
5.8
Hoe worden capaciteiten ontwikkeld? De zone van de naaste ontwikkeling
In het programma ‘Praktijkbegeleiding’ staat dus het ontwikkelen van capaciteiten van mensen centraal. De focus ligt op het verwerven van die kennis en vaardigheden om zelfstandig te kunnen functioneren in een complexe samenleving. Men zou het programma ‘Praktijkbegeleiding’ dan ook kunnen zien als een onderwijsprogramma waarin op een interactieve manier wordt geleerd. Voor een theoretische verantwoording van het belang van interactie voor het leren steunt het programma op de theorie van Vygotsky (1962). Een centraal concept uit Vygotsky's theorie is de 'zone van naaste ontwikkeling'. Vygotsky stelt de zone van de naaste ontwikkeling tegenover het feitelijk ontwikkelingsniveau van een lerende. Dit laatste verwijst naar datgene wat iemand op een gegeven ogenblik reeds zelfstandig kan presteren. Volgens Vygotsky kunnen mensen echter meer dan datgene waartoe ze aan zichzelf overgelaten in staat zijn, op voorwaarde dat ze een zekere hulp krijgen. De zogenaamde zone van naaste ontwikkeling heeft betrekking op déze prestaties en 6 activiteiten die de lerende weliswaar nog niet autonoom kan uitvoeren, maar waarin hij/zij wel slaagt mits de nodige ondersteuning van en interactie met een meer bekwame persoon. De taak van het onderwijs binnen het programma bestaat er uit gezinnen (veelal moeders) te begeleiden in het zelfstandig beheersen van de gedragsvormen die zich, op een gegeven moment, in de zone van naaste ontwikkeling bevinden. Het programma gaat uit van de gedachte dat men de ontwikkeling (van veelal moeders) als het ware voortduwt door nieuwe zones van naaste ontwikkeling te creëren door lerenden te confronteren met nieuwe taken die ze alweer niet zelfstandig aankunnen, maar wel mits een zekere ondersteuning. Samengevat staat in het programma leren op een sociale, interactieve en coöperatieve manier centraal. Eerst samen; dan alleen!
6
Autonoom = zelfstandig, onafhankelijk Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
41
Deel II Aan de slag bij Praktijkbegeleiding
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
42
Hoofdstuk 6 - Algemene informatie over het werkproces
In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven over het werkproces binnen het programma ‘Praktijkbegeleiding’. Met werkproces bedoelen we de manier waarop de begeleiding van de gezinnen er precies uit ziet. Deze begeleiding vindt plaats in verschillende stappen. Deze stappen worden in dit hoofdstuk uitgelegd. 6.1
Primair Werkproces
Gezinnen met jonge kinderen in IJsselmonde en Pendrecht worden bezocht door een klein team bestaande uit professionals. Tijdens dit huisbezoek wordt een inventarisatie gedaan op de zes leefvelden: Wonen, Werk en Inkomen, Scholing Gezondheid/hulpverlening, Veiligheid en sociale participatie. Bij een huisbezoek wordt dus gekeken naar zowel de fysieke situatie van de woning als ook de sociaal-economische situatie van de bewoner. Hiervoor wordt een checklist afgewerkt waarop de leefvelden staan vermeld. Hieronder wordt kort een beschrijving (indicatoren) gegeven wat onder deze leefwerelden verstaan wordt en waar aantekeningen over gemaakt worden (Tabel 1).
1.
Wonen -
2.
Werk en Inkomen -
3.
4.
Conditie van de woning Inrichting / stoffering /meubilair Hygiëne Bewoningsgraad Aanwezigheid speelgoed Omgevingsfactoren, zoals geluidsoverlast, buitenruimte, e.d. Aanwezigheid koelkast, wasmachine, gasfornuis
Op welke wijze wordt inkomen gegenereerd? Gebruik van sociale voorzieningen Uitgavenpatroon Administratie
Gezondheid/ Hulpverlening -
Zorgverzekering, WA-verzekering, tandartsverzekering Ingeschreven bij huisarts Bezoek tandarts Moederschap / ouderschap Opvoedingsproblemen Gezondheid / Voeding Schulden
-
Opleidingsniveau ouders Taalvaardigheid / inburgering
Scholing
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
43
5.
Veiligheid -
6.
Lidmaatschap bibliotheek Lezen / taalroutine Scholing kinderen Relatie met school, van schoolgaande kinderen Ouderbetrokkenheid Dagbesteding niet leerplichtige kinderen
Brandveiligheid Kindveiligheid Huiselijk geweld Veiligheid buurt
Sociale Participatie -
Sport Sociaal netwerk/ vangnet Gebruik rotterdampas Participatie in buurtactiviteiten / vrouwenstudio Verenigingsleven
Tabel: Meervoudig kijken op zes leefvelden
Waar nodig zal acute hulp worden verleend, denk hierbij aan het inschakelen van de Raad van de Kinderbescherming of bijvoorbeeld de woningbouwinspecteur. Verdere constateringen op de leefvelden en standaard begeleidingsaspecten zullen met de moeder van het gezin besproken worden. Binnen een week na het huisbezoek worden twee van de studenten en/ of vrijwilligers gekoppeld aan het gezin. Deze vrijwilligers zijn bij voorkeur ‘Frontlijnmoeders’, moeders die eerst zelf het programma hebben doorlopen waardoor er een krachtige zelfhulporganisatie ontstaat en het door hun geleerde toegepast kan worden. De studenten en/of vrijwilligers zullen de besproken punten samen met de moeder afwerken, (leren door (voor)doen). Naast deze punten zullen de standaard begeleidingsaspecten met het gezin worden doorlopen. Denk hierbij aan: schoonmaken, administratie, bibliotheekbezoek, sport, taal, opvoeding, contact met school etc. Elke student/vrijwilliger heeft een caseload van maximaal vijf gezinnen tegelijkertijd.
6.2
Gestandaardiseerde processtappen
Fase 1A - Intake In de eerste fase van het programma wordt een totaalscan van de thuissituatie en van het gezin gemaakt. De werkwijze van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen door Praktijkbegeleiding’ is erop gericht geen fragmentarische hulpverlening te verlenen. Door de interventie wil het programma risicofactoren binnen de gehele opvoed- en opgroeisituatie van kinderen bestrijden of doen afnemen. Een beginsituatie-analyse gebeurt daarom aan de hand van de genoemde zes leefvelden. Het intakeverslag ( Bijlage 2) dient als basis voor de actiepunten die centraal staan in de fase ‘Oplossen van acute problemen’. Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
44
§
Tijdsindicatie: het intakeverslag opstellen en het voorbereiden van de begeleiding neemt één week in beslag
Fase 1B - Dossiervorming Het dossier wordt gevormd volgens een vaste lay-out. Het volledige dossier bestaat uit het intakeverslag en een casusdossier waarin de begeleidingsaspecten zijn vernoemd en elke week nauwkeurig wordt genoteerd wat er binnen een gezin aan vanuit het programma heeft plaatsgevonden. §
Tijdsindicatie: het werkdossier wordt binnen één week opgemaakt.
Fase 2 – Aanvang begeleiding projectmedewerker Tijdens dit eerste huisbezoek maken projectmedewerkers kennis met gezinnen. Tijdens en vlak na dit kennismakingsgesprek wordt een begeleidingsplan opgesteld waarin samen met het gezin actiepunten en langtermijn doelen worden beschreven. Een begeleidingsplan omvat tevens een tijdsschema. §
Tijdsindicatie: het eerste vervolgbezoek vindt waar mogelijk plaats binnen één week na de intake.
Fase 3 - Oplossing acute problemen In deze uitvoeringsfase worden actiepunten uitgevoerd. Het doel van het uitvoeren van deze actiepunten is het verminderen van stress binnen gezinnen (stress wordt gezien als een zeer grote risicofactor binnen de opvoeding van kinderen, zie Theoretisch Kader). In bijlage 1 ‘Begeleidingscriteria Urgente Fase’ staat vermeld - per leefveld – welke problemen zich kunnen manifesteren en binnen welke tijd een oplossing gevonden moet zijn. De begeleidingscriteria uit Bijlage 1 dienen als uitgangspunt binnen de begeleiding van de gezinnen. Tevens dient het als ‘toetsinstrument’ om in te schatten wanneer een situatie dusdanig urgent is dat er opgeschaald dan wel geëscaleerd dient te worden. Een stabiele situatie creëren staat centraal in deze fase. §
Tijdsindicatie: voor het stabiliseren van de meest urgente problemen wordt twee maanden tijd ingeruimd.
Fase 4 - Routine in het huishouden en opvoeding In deze uitvoeringsfase wordt structureel gewerkt aan punten in het huishouden en de opvoeding. De hulpverlening richt zich nu op de eerste doelstelling van het programma namelijk: ”díe capaciteiten bij gezinnen ontwikkelen die hun in staat stelt zelfstandig de algemene thuissituatie te verbeteren”. Een zeer belangrijk instrument in deze fase is het standaardbegeleidingsmodel. Dit instrument is een hulpmiddel voor begeleiders en moeders om de doelstelling van routine in het huishouden te behalen. Dit model wordt uitgewerkt aan de hand van criteria in bijlage 2 ‘begeleidingscriteria in routine in het huishouden’. §
Tijdsindicatie: voor brengen van routine in het huishouden en de opvoeding wordt in totaal ongeveer 6 maanden uitgetrokken (inclusief acute fase)
Fase 5 - Afronding Afronding vindt plaats in samenspraak met gezinnen en begeleiders en het onderwijsprogramma. Het is logisch dat afronding pas plaatsvindt als de benodigde capaciteiten daadwerkelijk verworven zijn, er zicht is op werk en/of participatie en het idee bestaat dat moeder niet terug kan vallen in een fase waarin (urgente) hulpverlening nodig is. Welke criteria er in deze fase behaald moeten zijn staan in bijlage 3 ‘eindstatus gezin’.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
45
Signaal
Werving 48 uur - 2 weken
Intake & Inventarisatie
2 weken
Begeleiding door projectmedewerker
2 maanden
Begeleiding
Acute problemen opgelost, stabiele thuissituatie
Ca. 4 maanden Routine in huishouden en opvoeding, ondersteund door onderwijs-programma, randvoorwaarden voor werk ingevuld
Afronding
Nazorggesprek
Figuur: Processtappen methodiek ‘Praktijkbegeleiding’
6.3
Criteria voor de overgang naar verschillende fasen
In de praktijk wordt de focus bij achterstandgroepen vaak eenzijdig gericht op arbeidsmarktparticipatie. Indien er sprake is van een onstabiele en slechte thuissituatie, is een duurzame opstap naar betaald werk vaak moeilijk. Binnen de methodiek ‘Meegroeien met Achterstandsgroepen’ staat daarom centraal dat de overgang naar betaald werk pas gemaakt wordt wanneer enerzijds het huishouden op orde is en anderzijds risicofactoren in de opvoeding beperkt zijn. Vanuit deze visie is een model opgesteld dat centraal staat binnen de methodiek. Dit is het zogenaamde ABC-model. In de eerste fase (A) gaat het erom dat urgente problematiek binnen de thuissituatie wordt opgelost. Gezinnen beschikken nu over de noodzakelijke voorzieningen (zoals de inrichting van de woning, levensonderhoud). De ingrediënten die in fase A moeten worden verzameld, hebben te maken met het voorzien in primaire levensbehoeften. Wanneer deze primaire levensbehoeften zijn vervuld en het huishouden op orde is, kan de mate van stress in de gezinnen worden verminderd. De gezinnen kunnen in dat geval doorstromen naar de volgende fase. Dit is de fase waarin de opvoeding van de kinderen binnen het gezin in beeld komt. Pas wanneer de Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
46
opvoeding naar tevredenheid van ouders verloopt en risicofactoren tot een minimum zijn beperkt, kunnen de ouders van het gezin ‘verder’ kijken naar de volgende fase. Dit is de fase waarin het gezin actief kan participeren in de samenleving. In deze fase staat (zicht op) werk centraal. Hierbij wordt een doorstroom naar werk of maatschappelijke participatie (bv. vrijwilligerswerk) bewerkstelligd (vaak met behulp van lokale projecten die maatschappelijke participatie stimuleren zoals bv. een portfolioproject). Deze laatste stap vormt de sluitpost binnen de begeleiding. In figuur 2 is aan de hand van de A-B-C-fasering aangegeven waar belangrijke ijkpunten liggen voor het programma ‘Praktijkbegeleiding’. Deze liggen op de eerste plaats bij de afronding van de urgente fase (na 2 maanden). Op de tweede plaats ligt een ijkpunt bij de afronding van de ‘standaardbegeleiding’ (na ongeveer 6 maanden). Omdat de overgang naar een volgende fase afhankelijk is van de gecreëerde stabiliteit en capaciteiten in de vorige fase, is het van belang dat bij iedere ‘overgang’ bepaalde criteria een rol spelen. Deze criteria vormen zowel intern als extern een belangrijks toetsingsinstrument. Ze vormen in de eerste plaats een intern toetsingsinstrument omdat we aan de hand van de criteria kunnen evalueren of onze doelen behaald worden en of de gezinnen ‘vooruitgang’ boeken. Extern spelen deze criteria ook een rol om kritisch te bekijken of betrokken organisaties ook de gewenste inspanning doen om de problemen op te lossen of aan te pakken. Kanttekening hierbij is dat gezinnen zich tegelijkertijd in verschillende fasen kunnen bevinden; er is sprake van overlap. Zo zijn er veel gezinnen waarbij de acute fase nog niet is afgerond, maar die wel participeren in het Onderwijsprogramma. Stabiliteit bereiken binnen een fase is hierbij een kernwoord. Figuur: ‘IJkpunten voor programma ‘Praktijkbegeleiding’ binnen A-B-C-fasering’
A
IJkpunten: Urgente fase
B C
Ca. 2 maanden
Standaardbegeleiding Ca. 6 maanden
In dit hoofdstuk is globaal het belangrijkste werkproces (namelijk het primaire proces: de begeleiding van de gezinnen) beschreven. Dit dient als basis voor de volgende hoofdstukken waarin de werkprocessen die aan dit primaire proces vastzitten, verder worden uitgelegd.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
47
Hoofdstuk 7 – De Projectmedewerker Wat wordt mijn rol?
In dit hoofdstuk lees je hoe jouw rol binnen het ‘Praktijkbegeleiding’ er concreet uit zal zien. We bespreken jouw rol binnen het team en we bespreken het functieprofiel van de projectmedewerker. Daarnaast komen concrete zaken aan de orde als; weekroutine, je dagindeling, het onderwijsprogramma, de casusoverleggen en de reflectieoverleggen en ten slotte ook de tijdsregistratie en verlofaanvraag.
7.1
De projectmedewerker binnen het team van Praktijkbegeleiding
Binnen het team dat het programma ‘Praktijkbegeleiding’ uitvoert, komen de volgende functies voor: Functie
Hoofdtaken
Projectleider
Bepalen van de koers op proces- en uitvoerend niveau Promoten en uitdragen van frontlijnsturing zowel binnen het project als daarbuiten Personeelszorg binnen project Zorgen dat de randvoorwaarden (materialen/financiën/computers/meubilair ed) (kunnen) worden ingevuld Representatie Ondersteuning bij complexe casussen Eind verantwoordelijke voor het gehele project Intakes Procesbewaking: ontwerp, verbetering en omschrijving van processen Casus-escalatie en knelpuntenrapportage in het kader van frontlijnsturing Intakes Kennisontwikkeling Onderwijszaken Vertrouwenspersoon Ondersteuning van complexe casussen Administratieve en operationele ondersteuning tijdens werving-selectieproces 1. Begeleiden van projectmedewerkers frontlijnmoeders gezinnen 2. Het ondersteunen en uitdragen van de uitgangspunten binnen de methodiek en via een kritische en professionele houding een constructieve bijdrage leveren aan de methodiekontwikkeling 3. Inrichting werkomstandigheden projectmedewerkers Inzet tijdens begeleiding van de casussen als ‘ervaringsdeskundige’ Ondersteuning van projecten binnen Praktijkbegeleiding Begeleiding van gezinnen Organiseren en uitvoeren van projecten
Methodiekontwikkeling
Casusbegeleider Werkbegeleider
Frontlijnmoeder Projectmedewerker
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
48
De teamindeling binnen ‘Praktijkbegeleiding’ bevat op grond van de onderstaande bezetting uit de volgende functies (zie organigram): • • • • • • •
1 projectleider 2 kwaliteitsmedewerkers 1 casusbegeleider 3 werkbegeleiders 6 frontlijnmoeders 30 projectmedewerkers ca. 120 gezinnen in actieve begeleiding (40 per werkbegeleider)
Teamleider
Kwaliteitsmedewerker Inhoud
Administratieve ondersteuning
Kwaliteitsmedewerker Opleidingen
Casusbegeleider
Werkbegeleider
Ca. 10 Project medewerkers
2 Frontlijnmoeders
Ca. 65 Gezinnen
Aan de functies die hierboven beschreven zijn, zitten natuurlijk echte mensen vast. Deze mensen staan afgebeeld in het ‘Smoelenboek’ (p. 7). 7.2
Functie van de Projectmedewerker
De volgende taken worden van een projectmedewerker (HBO-student MWD) verwacht: -
Contact leggen en onderhouden met de doelgroep Begeleidingsproces van gezinnen monitoren en bijsturen Rapporteren en begeleidingsplan opstellen Samenwerking met medestudenten en frontlijnmoeders Coachen van medestudenten Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
49
-
Opzetten en uitvoeren van subprogramma’s in lijn met de visie van het programma ‘Praktijkbegeleiding’ (denk aan: voorlichting/activiteiten met gezinnen)
De uitgebreide functiebeschrijving ziet er als volgt uit: Functie:
Hoofdtaken
Takenpakket
Kennis
Vaardigheden
Gedrag & Houding
1.
Contact leggen en onderhouden met de doelgroep
Kennis rondom de doelgroep
Kunnen reflecteren
Professionele houding (grenzen, normen, loyaliteit)
Begeleidingsproces van gezinnen monitoren en bijsturen; dit communiceren via rapportage en casusoverleg
Specifieke opleidingskennis
Begeleidingsplan opstellen
Visie op eigen toekomst
Projectmede werker 2.
Begeleiding van gezinnen Organiseren en uitvoeren van projecten
Samenwerking met medestudenten en frontlijnmoeders Coachen van andere projectmedewerkers (samenwerkingspartner)
Sociale Kaart
Kennis van methodiek Praktijkbegeleiding
Feedback vragen; geven en ontvangen
Kritisch Gezond Boeren Verstand
Initiatiefrijk
Meervoudig Kijken
(Psychisch) stabiel
Voor jezelf opkomen
Pro-actief Sociaal bewust
Coachen van samenwerkingspart ner
Enthousiast Meedenken
Opzetten en evalueren van subprogramma’s in lijn met de visie van het programma ‘Praktijkbegeleiding’ (denk aan: voorlichting/activiteiten met gezinnen) Deelname aan briefings, voorlichtingsmomenten, introductieperiode, casus- en reflectieoverleggen
Meedenken met methodiekontwikke ling
Vragen stellen Doelgericht
Helicopterview Flexibel Communicatief vaardig Overzicht scheppen in complexe situaties
Creatief Lerende houding
Initiatieven ontplooien
7.3
Weekroutine
Met ‘weekroutine’ wordt gedoeld op de dagelijkse briefings en contactmomenten. De weekroutine is een belangrijk instrument dat rust en structuur in het werkproces brengt. We houden met het gehele team vast aan deze weekroutine omdat we dan weten wat we van elkaar kunnen verwachten. Door de hectiek die dit werk met zich meebrengt is het belangrijk om vaste tijdstippen te hebben waarop belangrijke zaken besproken en geventileerd kunnen worden. We verwachten dus van je dat je rekening houdt met deze weekstructuur; dit mag je ook van anderen verwachten. Doel weekroutine: -
Het delen van belangrijke en bruikbare informatie: tijdens de briefings kun je met anderen informatie delen waar anderen ook iets aan zullen hebben tijdens hun dagelijkse bezigheden (bijvoorbeeld belangrijke telefoonnummers van contactpersonen, succesverhalen, positieve en negatieve ervaringen, informatiemateriaal) Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
50
-
Sluitende planning: de projectmedewerker en de werkbegeleider houden elkaar op de hoogte van de planning van die dag en van de week Informatiedeling rondom casussen: vragen rondom de hulp aan de gezinnen worden besproken
Invulling weekroutine: Wanneer? Maandag 8.30
Wat?
Doel:
Algemene Briefing
•
Grote Zaal
Algemene mededelingen; centrale kennisdeling
•
• • •
9.00
Briefing met werkbegeleider
•
• •
16.45
Debriefing met werkbegeleider
•
• •
Dinsdag 8.30
Briefing met werkbegeleider
• •
• • •
Aanwezig:
Moment van informeel contact onderling Werkbegeleiders hebben een overzicht van te-laat-komers en absenten Planning wordt in hoofdlijnen besproken Korte bondige mededelingen worden besproken Een gezamenlijk begin aan een nieuwe week Check op sluitende planning casus- reflectiegesprekken en huisbezoeken Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen studenten (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het casusoverleg (team).
Alle werkbegeleiders en projectmedewerkers
Check op sluitende planning casus- reflectiegesprekken en huisbezoeken Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen studenten (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het casusoverleg (team).
Per team van werkbegeleider en projectmedewerkers
Moment van informeel contact onderling Werkbegeleiders hebben een overzicht van te-laat-komers en absenten Planning wordt in hoofdlijnen besproken Korte bondige mededelingen worden besproken Check op sluitende planning
Per team van werkbegeleider en projectmedewerkers
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
Per team van werkbegeleider en projectmedewerkers
51
• •
16.30
Algemene debriefing
Grote zaal
Woensdag 8.30
• •
Briefing met werkbegeleider
•
• • •
• •
16.45
Debriefing met werkbegeleider
•
• •
casus- reflectiegesprekken en huisbezoeken Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen studenten (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het casusoverleg (team). mogelijkheid voor bespreken casus/rollenspel/stelling iedere week organiseert één van de koppels de invulling van deze briefing (dus dit koppel bespreekt een casus, zet een rollenspel op of gooit een stelling in de groep)
Alle werkbegeleiders en projectmedewerkers
Werkbegeleiders hebben een overzicht van te-laat-komers en absenten Planning wordt in hoofdlijnen besproken Korte bondige mededelingen worden besproken Check op sluitende planning casus- reflectiegesprekken en huisbezoeken Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen studenten (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het casusoverleg (team).
Per team van werkbegeleider en projectmedewerkers
Check op sluitende planning casus- reflectiegesprekken en huisbezoeken Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen studenten (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het casusoverleg (team).
Per team van werkbegeleider en projectmedewerkers
Donderdag
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
52
8.30
Algemene Briefing
•
Grote Zaal
Algemene mededelingen; centrale kennisdeling
•
• •
16.45
Debriefing met werkbegeleider
• • •
•
Moment van informeel contact onderling Werkbegeleiders hebben een overzicht van te-laat-komers en absenten Planning van volgende week wordt in hoofdlijnen besproken Korte bondige mededelingen worden besproken Check op sluitende planning volgende week Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen studenten (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het casusoverleg (team). Gezamenlijke afsluiting van de week
Alle werkbegeleiders en projectmedewerkers
Per team van werkbegeleider en projectmedewerkers
Toelichting van belangrijke begrippen: Algemene (de-)Briefing: Om 8.30 gaat de deur dicht, projectmedewerkers die later komen, moeten wachten totdat de algemene briefing afgelopen is. Wanneer projectmedewerkers hierdoor informatie missen, hebben zij zelf de verantwoordelijkheid om alsnog deze informatie te achterhalen. Tijdens deze briefing worden aandachtspunten voor alle projectmedewerkers en werkbegeleiders besproken. Uitgangspunt hierbij is het rooster waarin de planning van alle projectmedewerkers en het projectteam in staan vermeld. De algemene planning wordt besproken. De individuele planning wordt in de briefing door de werkbegeleider besproken (9.00 uur). Tijdens de uitgebreide algemene briefing is er ook de mogelijkheid dat projectmedewerkers aandachtspunten inbrengen. Hiertoe kunnen zij op individueel niveau worden aangemoedigd door hun werkbegeleider. Tenslotte is er mogelijkheid om relevante artikelen of andere nieuwsitems te bespreken.
o o o o
§ DOEL: Werkbegeleiders hebben een overzicht van te-laat-komers en absenten Projectmedewerkers weten wat de planning van die week in hoofdlijnen is Projectmedewerkers en Werkbegeleiders delen belangrijke mededelingen en actiepunten met elkaar Een gezamenlijk begin aan een nieuwe week
Briefing door werkbegeleider: Werkbegeleiders lopen per koppel projectmedewerkers de planning van die dag door. Wanneer er absenten zijn kan dit op individueel niveau binnen de groep worden opgelost. Daarnaast wordt geïnventariseerd of met alle gezinnen afspraken staan voor de komende week. Ook wordt de planning van casus- en reflectiegesprekken doorgenomen. Werkbegeleiders doen mededelingen op casusniveau en zorgen ervoor dat de projectmedewerkers op de hoogte zijn van de laatste updates rondom de casussen. Als werkbegeleider bereidt je dit overleg voor door overzichtelijk mededelingen per gezin inzichtelijk te maken, daarbij is het ook handig om de algemene mededelingen op schrift te zetten zodat dit later op de dag en later in de week geëffectueerd kan worden à begeleidingscriteria (Bijlage 1,2,3 en p-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’). Deze voorbereiding vindt
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
53
plaats op basis van ervaringen uit huisbezoeken, doorlezen van casusdossier/begeleidingsplannen en tenslotte door eventuele telefoontjes/mails van externen of gezinnen zelf.
o o o
o
§ DOEL: Check op sluitende planning casus- reflectiegesprekken en huisbezoeken Informatiedeling op casusniveau Kennisdeling tussen projectmedewerkers (onderling) en werkbegeleiders (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het team-brede casusoverleg. Inbreng van projectmedewerkers bewerkstelligen (binnen werkproces, planning en casuistiek)
De-briefing door werkbegeleider. De werkgroep zit bij elkaar en bespreekt het verloop van de dag (negatieve maar ook positieve ervaringen delen). Werkbegeleiding zorgt voor effectuering van de planning (is het vandaag gelukt je plannen te behalen?). Het overzicht wat in de ochtend is besproken wordt geëvalueerd (zijn afspraken inderdaad gemaakt? Zijn actiepunten aangepakt?). Er vindt een inventarisatie plaats van belangrijke plenaire mededelingen. Er wordt ook kort bekeken of de planning van de rest van de week sluitend is.
7.4
Dagindeling projectmedewerker
In een gemiddelde stageweek zitten vier dagen waarop contact met de moeder plaatsvindt. Je plant je afspraken met de moeders dan ook op deze vier dagen. Om ervoor te zorgen dat je elke week al je gezinnen kunt bezoeken moet je je bewust zijn van de tijden waarop afspraken mogelijk zijn. Hierbij werken we met de volgende blokken: E V A L >
9.00-12.00
P A U Z E
12.30-15.00
15.00-16.30
E V A L >
Een bezoek van een moeder hoeft niet in een uurtje achter de rug te zijn. Zoals je ziet kun je in dit tijdsbestek de tijd nemen voor je bezoek. Dit is ook hard nodig omdat van je verwacht wordt dat je onderdeel maakt van het huiselijk leven van het gezin en om dat te kunnen moet je er ook vaak aanwezig zijn. Je plant je bezoeken dus bij voorkeur om 9.00 uur, om 12.30 (omdat je dan mee kunt kijken hoe het gezin luncht en eventueel mee naar school kan om de kinderen weg te brengen) en om 15.00. Deze tijden moet je aanhouden omdat het bijvoorbeeld erg zonde van je tijd is om je eerste bezoek pas om 10.00 uur te plannen, je hebt dan tot 10.00 weinig te doen. Je moet je tijdens het plannen van je afspraken dus bewust zijn van een effectieve planning. De bovenstaande blokken zijn hierbij dus een hulpmiddel. Per koppel krijg je maximaal 8 gezinnen om te begeleiden. Dit betekent dus dat je 2 tot 3 afspraken per dag moet plannen zodat je al je gezinnen iedere week kunt bezoeken. Houdt dus rekening met de bovenstaande dagindeling zodat je effectief gebruik maakt van je dag en niet in problemen komt met je beschikbare tijd. Een ander belangrijk aspect binnen je planning is dat je zelf verantwoordelijk bent elke week nieuwe afspraken te plannen met je gezinnen. We verwachten van je dat je tegen het einde van je stageweek voor al je gezinnen nieuwe afspraken voor de volgende week hebt gepland. Dit wordt dan ook gecheckt tijdens de evaluatie door de werkbegeleiding. Je moet dus altijd zorgen dat er een nieuwe afspraak voor je gezin gepland staat! Deze afspraken zet je in het rooster (zie volgende paragraaf) 7.5
Rooster Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
54
Iedere week wordt gewerkt met een rooster zodat duidelijk is hoe de individuele weekplanningen eruit zien. De projectmedewerkers houden hun afspraken bij die op een centrale (digitale) plaats wordt opgeslagen. Dit rooster wordt tijdens de maandagochtend-briefing kort besproken waar het gaat om de gezamenlijke planning. Verder dient het gedurende de week om op de hoogte te zijn van elkaars planning en zodat dagelijks de planning kort besproken kan worden met de werkbegeleider (tijdens de briefing in de ochtend). Het wekelijks rooster vindt je op de p-schijf (map: ‘Rooster’). Naast de afspraken die je met je gezinnen hebt; zet je ook de casusoverleggen en reflectiegesprekken in het rooster. Wanneer je van tevoren weet dat je afwezig bent; dan zet je dit ook in het rooster. Het rooster neemt een belangrijke plek in voor de planning van je werkzaamheden gedurende de week. De projectmedewerkers houden het rooster digitaal bij op de P-schijf. De projectmedewerkers zorgen ervoor dat uiterlijk donderdag vóór 15.00u al hun afspraken voor de week erna in het rooster staan. Per werkbegeleidersgroep is er een rooster. Elke student is gedurende het jaar in een bepaalde maand verantwoordelijk voor het maken van het rooster. De volgende punten moeten in het rooster staan: -
huisbezoeken casusoverleg reflectiegesprek vrije dagen/afwezigheid
Eventueel kan het bijwerken van je casusdossiers (administratie) ook in het rooster worden gezet. Hieronder vind je een voorbeeld voor een rooster: 08.30 09.00 1. MELINDA & 2. MELISSA & LAURAstraat 1 3. ARZU & VALERIE registratie 4.LOUBNAregistratie & SANTOESJA 5. NATHALIE & ANGELA 6. MARIAM & ASHNA 7. DENISE & MARGUERITE 8. ORHAN/HALIMA 9. HIDDE & DANIELLE 10. ANGELICA/SHALINIE 11. MARTINE & NACIRA 12. LISETH ANGELIQUE LYDIA WILLEMIJN SUZAN BART ARRIANE PAULINE
09.30
10.00
10.30
straat 1 straat 1 straat 1 straat 2 straat 2 straat 2 registratie registratie
11.00
11.30
straat 1 straat 2
straat 2
2009 WEEK 20 MAANDAG 12.00 12.30 13.00
straat 3
13.30
14.00
straat 3
straat 3
14.30
15.00
15.30
De werkbegeleiders machtigen de projectmedewerker voor hun agenda. Hierdoor weet je als projectmedewerker wanneer je werkbegeleider beschikbaar is voor bijvoorbeeld een huisbezoek.
7.6
Intern onderwijsprogramma
Naast de introductiecursus wordt ook een intern onderwijsprogramma voor de projectmedewerkers verzorgd. In principe is er elke maand een ‘onderwijsmoment’. Door vakanties en dergelijke komt dit in de praktijk neer op ongeveer 8 onderwijsmomenten per jaar. Het onderwerp van de onderwijsmomenten wordt ingegeven door bepaalde lacunes in kennis waar we in de praktijk tegen aan lopen. De lessen worden verzorgd door projectmedewerkers en andere teamleden van Praktijkbegeleiding (interne kennisdeling), of door externe instanties (voorlichting door GGD/BJZ/SoZaWe etc.). Als de lessen intern worden verzorgd; dan is er sprake van kennisuitwisseling. Vanuit de verschillende invalshoeken, pedagogiek en maatschappelijk werk, worden onderwerpen besproken die binnen de gezinsbegeleiding boven komen drijven. Te denken is hierbij aan; budgettering, opvoedingskwesties, Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
55
assertiviteitsvergroting bij moeders, omgaan met agressie etc. Het bespreken van deze onderwerpen vindt plaats in verschillende vormen (intervisie, rollenspellen, stellingen etc.). Als de lessen worden verzorgd door externe instanties komt dat veelal doordat we in de praktijk geconfronteerd worden met onwetendheid rondom bepaalde zaken. Hierbij valt te denken aan: informatie over huiselijk geweld door de GGD; hoe herken je huiselijk geweld, welke procedures zijn er en wat voor mogelijkheden hebben moeders die slachtoffer zijn van huiselijk geweld? Informatie over Bureau Jeugdzorg: Welke taken vervult Bureau Jeugdzorg nog meer naast de beruchte uithuis zettingen? Met welke vragen kan je bij Bureau Jeugdzorg terecht? Voorlichting vrouwenbesnijdenis: In welke culturen komt vrouwenbesnijdenis voor? Wat zijn de consequenties van vrouwenbesnijdenis? Als je ideeën hebt over onderwerpen waarvan je meer wilt weten dan kun je dit aankaarten bij je werkbegeleider. Als je ideeën hebt over hoe je zelf over bepaalde thema’s voor voorlichting of verdieping kunt verzorgen dan kun je dit ook aan je werkbegeleider doorgeven.
7.7
Projecten
Van de projectmedewerkers wordt gevraagd om in lijn met de methodiek ‘Praktijkbegeleiding’ projecten te ontwikkelen. Deze projecten staan in dienst van het doel tijdens de gezinsbegeleiding; meestal zijn het projecten in de vorm van trainingen of voorlichtingen met educatieve doeleinden. Daarnaast is een doelstelling om via ‘uitjes’ of ‘bijeenkomsten’ de sociale participatie te vergroten en de gezinnen af en toe een ontspannende activiteit te bieden. Voorbeelden van reeds ontwikkelde projecten zijn: -
Training over Gezonde Voeding Sinterklaasviering Training over ‘administratie en budgetteren’ Het ‘boodschappenproject’ (voorlichting en samen boodschappen doen) Uitje naar de dierentuin Het ‘kledingproject’ Het organiseren van vakantiekampen Assertiviteitstraining Projectplannen en draaiboeken rondom deze projecten slaan we centraal op in de map ‘Projecten’ op de p-schijf. Als je zelf een project hebt ontwikkeld willen we graag dat je de documenten ook in deze map opslaat.
7.8
Overlegmomenten
Er zijn verschillende structurele contactmomenten tussen werkbegeleider en projectmedewerker: 1.
2.
Casusoverleg: eenmaal in 2 weken vindt een uitgebreid casusoverleg plaats tussen het koppel projectmedewerkers en de werkbegeleider. Tijdens dit overleg wordt de voortgang van de casussen besproken. Het inhoudelijke uitgangspunt tijdens deze besprekingen zijn de (actiepunten uit de) casusdossiers en de bijbehorende tijdslijnen. Daarbij wordt kritisch in de gaten gehouden of de gezinsbegeleiding op de goede koers ligt wat betreft standaard begeleidingsaspecten en tijdslijnen/deadlines (zie bijlage 1,2,3 ‘criteria binnen gezinsbegeleiding’). Wanneer zaken ‘vastlopen’ wordt dit geëscaleerd naar projectleider of kwaliteitmedewerker Inhoud (tijdens casusoverleg of in de wandelgangen). Gesprekken met stagedocent: drie tot vier maal per jaar vinden gesprekken plaats met de stagedocenten van de projectmedewerkers. De projectmedewerker bereidt dit gesprek voor en Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
56
faciliteert agenda-punten; vaak moet de projectmedewerker ook opdrachten inleveren ter voorbereiding van het gesprek (zoals een begeleidingsplan). De werkbegeleider geeft commentaar vanuit voortgang van de projectmedewerker op de stageplaats. Daarnaast vindt tijdens deze gesprekken een ‘check’ plaats op basis van het behaalde aantal stage-uren en mogelijke inhaaluren.
7.9
Reflectie
Eenmaal in de maand vindt een reflectiegesprek plaats tussen werkbegeleider en projectmedewerker. Maandelijks schrijft de projectmedewerker een reflectieverslag over zijn of haar persoonlijke voortgang en voortgang binnen het leerproces. Ter voorbereiding van dit gesprek leest de werkbegeleider de reflectieverslagen door. Als uitgangspunt van een reflectieverslag kan een bepaalde competentie binnen het BPV-plan dienen. Daarnaast kan onderwerp van de verslagen en gesprekken de te ontwikkelen competenties zijn die bij Bureau Frontlijn centraal staan (zie figuur 2 op volgende pagina en zie voor competentiebeschrijving P-schijf map ‘informatievoorziening’à ‘reflectie’). Het format voor een reflectieverslag (belangrijk voor projectmedewerker én werkbegeleider) staat ook in deze map. De werkbegeleider kan één van de beschreven competenties of gedrag- en houdingsaspecten uitkiezen zodat de projectmedewerker zich daar een bepaalde periode op focust in de praktijk en daarop reflecteert. De projectmedewerker kan een dergelijk aspect ook zelf uitkiezen. Voor de ontwikkeling van de projectmedewerker in lijn met het gedachtegoed achter frontlijnwerk is het van belang dat dit soort punten in ieder geval op enige manier worden meegenomen tijdens het leerproces van de projectmedewerker. Figuur: competenties en gedrag- en houdingsaspecten als uitgangspunten tijdens reflectiegesprekken met projectmedewerkers:
Competenties
Vaardigheden
Gedrag & Houding
Vaardigheden
Frontlijnwerker
Frontlijnwerker
Frontlijnwerker
Projectmedewerker
Neutrale categorisatie
koppeling makken tussen praktijk en beleid
‘Voor elk probleem is een oplossing’
Kunnen reflecteren
Persoonlijke Benadering ‘Doorpakken’ Verbinden Vertalen
schakelen
out-of-the-box denken
communicatie met verschillende doelgroepen
flexibel/loslaten van eigen denkwijze
breed denken
Feedback vragen; geven en ontvangen
Gedrag & Houding Projectmedewerker
Professionele houding (grenzen, normen, loyaliteit) Kritisch
Gezond Boeren Verstand
Initiatiefrijk
Meervoudig Kijken
(Psychisch) stabiel
onconventioneel
Voor jezelf opkomen
Pro-actief
initiatief nemen
creatief
Sociaal bewust
proactief denken
inspirerend/entho usiasmerend
Coachen van samenwerkingspartn er Meedenken met methodiekontwikkeli ng
Meedenken
doorpakken
Helicopterview
Doelgericht
verbinden
Communicatief vaardig
Flexibel
grijs gebied opzoeken; buiten geijkte paden
positief ingesteld
Enthousiast
Vragen stellen
assertief
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
57
kritisch kijken mogelijkheden zien en zoeken
Overzicht scheppen in complexe situaties
Creatief Lerende houding
Initiatieven ontplooien
Bovenstaande tabel hebben we nog iets concreter vertaald in functie-eisen. Je kunt deze eisen nooit allemaal tegelijk hebben. Het zijn wel eigenschappen waarvan we van je verwachten dat je daar het komende stagejaar aandacht aan besteed. Als er van de genoemde eisen (vaardigheden, gedrags- en houdingsaspecten) zaken bij zitten die je wilt ontwikkelen; dan kun je die opnemen in de leerdoelen die je na de introductieperiode (uiterlijk 25 september) inlevert bij je werkbegeleider en bij Suzan. Ambitie Gedrag vertonen dat erop gericht is om persoonlijk succes te boeken. Stelt zichzelf doelen om dit te bereiken. Gedragsbeschrijvingen: § §
Maakt een doel en ontwikkelingsplan, teneinde op een bepaalde functie te komen. Accepteert extra taken en verantwoordelijkheden
Betrokkenheid Zich verbonden tonen met de taak en de professie en op basis hiervan anderen stimuleren. Gedragsbeschrijvingen: § § §
Laat verbondenheid met de eigen taak zien. Laat verbondenheid met het eigen vakgebied zien. Vertelt stimulerend en enthousiast over het werk.
Flexibel gedrag Indien zich problemen of kansen voordoen de eigen gedragsstijl veranderen teneinde een gesteld doel te bereiken. Gedragsbeschrijvingen: § § § §
Verandert in geval van kansen of problemen de eigen gedragsstijl om gesteld doel te bereiken. Schakelt bij weerstand over op een aanpak die wél tot het gestelde doel leidt. Bewandelt zo nodig andere wegen om het doel te bereiken. Weet, al naar gelang de situatie, variatie in de eigen gedragsstijl aan te brengen.
Analyseren Signaleren en herkennen van belangrijke informatie in een informatierijke omgeving. Verbanden leggen tussen gegevens. Gedragsbeschrijvingen: § § §
Haalt de kern uit een brij aan informatie en legt verbanden tussen gegevens. Brengt ordening aan in complexe informatie en geeft aan welke informatie nodig is om zicht te krijgen voor de verdere ontwikkeling. Legt verbanden tussen gegevens en weet mogelijke oorzaken van te benoemen. Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
58
§ §
Herkent en signaleert belangrijke informatie in een informatierijke omgeving. Gebruikt effectieve methode om informatie te verzamelen.
Initiatief Kansen onderkennen en ernaar handelen. Liever uit zichzelf beginnen dan passief afwachten. Gedragsbeschrijvingen: § § § §
Begint uit zichzelf, wacht niet af. Ziet kansen en handelt ernaar. Neemt het voortouw in projecten of andere gezamenlijke acties. Draagt uit eigen beweging oplossingen aan.
Innovatief handelen Vernieuwend denken en handelen; kansen en mogelijkheden zien voor vernieuwing van werkwijzen, producten of diensten; voorkeur voor uitproberen van verbeteringen boven handhaven van bestaande. Gedragsbeschrijvingen: § § § §
Staat open voor mogelijkheden om zaken en werkwijzen te verbeteren. Ziet kansen en bedenkt mogelijkheden voor nieuwe producten of diensten. Past ideeën voor verbetering van zaken zo mogelijk direct toe. Heeft voorkeur om andere inzichten uit te proberen boven bestaande werkwijzen.
Motiveren Stimuleren van anderen tot actie en betrokkenheid om een bepaald resultaat te bereiken. Gedragsbeschrijvingen: § § § §
Weet bij mensen de juiste snaar te raken om ze ergens voor te enthousiasmeren; mensen ‘in hun kracht kunnen zetten’ Weet mensen door eigen commitment te inspireren. Spreekt waardering uit en krijgt mensen zo ver dat ze zich committeren. Geeft medewerkers regelmatig erkenning voor hun bijdragen.
In bijlage 9 ‘informatie rondom reflecteren’ vindt je aanvullende informatie die je kunt gebruiken tijdens het maken van het reflectieverslag. Tijdens de introductieperiode wordt dit aan je uitgelegd. Je mailt maandelijks een reflectieverslag naar je werkbegeleider (tegelijkertijd met je tijdsregistratie).
7.10
Tijdsregistratie
Om erop toe te zien dat betrokken projectmedewerkers effectief omgaan met hun tijd is er een tijdsregistratiesysteem beschikbaar. Een lege versie van het tijdsregistratiesysteem staat op de p-schijf map ‘informatievoorziening’ à ‘tijdsregistratie’. Via dit systeem wordt inzichtelijk of de projectmedewerkers indien sprake van een stage; op de goede koers liggen wat betreft te behalen stage-uren. Daarnaast wordt inzichtelijk waar de projectmedewerker zijn tijd aan besteed. Hierdoor kan kritisch naar het werkproces gekeken worden, maar ook naar de effectiviteit van tijdsbesteding van de projectmedewerker. Deze tijdsbesteding kan tijdens het reflectieoverleg met de werkbegeleider kritisch besproken worden.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
59
Je mailt maandelijks een update van je tijdsregistratie naar je werkbegeleider (tegelijkertijd met je reflectieverslag).
7.11
Verlofaanvraag en stage-uren
Wanneer je buiten de vakantieweken om, verlof op wilt nemen dan doe je dit altijd in overleg met je werkbegeleider. Je vult een verlofaanvraag in en dient dit in bij je werkbegeleider. De verlofaanvraag staat op de p-schijf map ‘informatievoorziening’ à map ‘verlofaanvraag’. Geef afspraken bij de dokter of tandarts in de week voorafgaand aan je bezoek schriftelijk bij de werkbegeleider aan. Verlof voor langere tijd dient ruimschoots van te voren worden ingediend bij je werkbegeleider. Je moet gedurende het jaar zelf ook goed opletten dat je genoeg stage-uren maakt omdat je, als je te weinig uren maakt, niet zult voldoen aan de stage-eis vanuit school. Het bijhouden van je uren is je eigen verantwoordelijkheid en wordt 4 keer per jaar besproken met de werkbegeleider (tijdens het reflectieoverleg). Je zorgt er zelf voor dat je 4 keer per jaar een overzicht hebt van het aantal behaalde stage-uren zodat bekeken kan worden of je op de goede koers ligt (de peildata waarop dit wordt bekeken is opgenomen in 7.15 ‘jaarplanning’). In bijlage (bijlage 6: ‘afspraken stage-uren’) zijn de officiële contractuele afspraken rondom je stage-uren bij Bureau Frontlijn opgenomen.
7.12
Overige Belangrijke Werkafspraken
1.
2.
3. 4.
5. 6.
7. 8. 9. 10.
Te laat komen: De werkbegeleiding houdt ‘te-laat-komen’ per persoon bij. Wanneer je meer dan drie keer (ongeoorloofd) te laat bent, krijg je een gesprek met werkbegeleiding en waar nodig met school. Wanneer je te laat dreigt te komen, stel je je werkbegeleider hiervan telefonisch op de hoogte. Ziekmelding: ziekmelding vindt telefonisch plaats (niet via sms) vóór aanvang van je werktijd. In principe moet je je iedere dag ziek melden, tenzij je andere afspraken met je werkbegeleider hebt gemaakt. Gebruik laptops en (mobiele) telefoons: laptops en mobiele telefoons worden niet voor privédoeleinden gebruikt. Vertrouwelijk materiaal: wanneer je stuit op vertrouwelijk materiaal dat jij niet geacht wordt te lezen; dan lees je dit ook niet en meldt je dit bij je werkbegeleider. Het kan hierbij gaan om vertrouwelijke, persoonlijke rapportage. Tijdsregistratie: je slaat iedere week je tijdsregistratie op de p-schijf in één document op. Je mailt een update van de tijdsregistratie maandelijks naar de werkbegeleider (tegelijk met je reflectieverslag) Schoonmaken: elke week wordt er door een vast koppel schoongemaakt. Dit hoeft niet perse na werktijd, maar het is wel de bedoeling dat alles na werktijd in orde is. Het gaat hierbij om: vuilniszakken vervangen en wegbrengen, doekje over de tafels, zorgen dat er geen afwas achterblijf en het opruimen van de gezamenlijke werkplekken (bv. de grote zaal). Het is de bedoeling dat je altijd meteen even je eigen afwas doet en niets laat staan! Anders stapelt de afwas zich op.. Pauze: je hebt een half uur pauze per dag. Je bent in principe vrij om deze pauze voor jezelf te plannen. Koelkast: De spullen die je erin zet, moet je voorzien van een naam. Zorg dat je spullen niet over datum raken, gooi ze voortijdig weg. Verlofaanvraag: zie 7.11
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
60
7.13
Proefperiode
De proefperiode bij Praktijkbegeleiding duurt 3 maanden. Na 3 maanden krijg je een officiële ‘go’ om verder te gaan met je stage bij ons. De proefperiode werkt twee kanten uit; aan de ene kant kan je werkbegeleider verbeterpunten noemen die moeten plaatsvinden om je stage te kunnen vervolgen. Aan de andere kant verwachten we ook van jou als projectmedewerker dat je aan ons aangeeft wanneer de stage niet aan je (professionele) eisen voldoet. Dit kan het geval zijn wanneer je je bijvoorbeeld onvoldoende kunt ontwikkelen in je leerdoelen; of je BPV-eisen niet kunt halen bij ons. Het is niet zo dat je na 3 maanden ineens zult horen dat je moet stoppen met je stage: je krijgt voortijdig te horen welke punten je eventueel moet verbeteren. We vragen je ook aan ons tijdig aan te geven wanneer je verbeteringen wilt zien in je stageomgeving. Op die manier komt niemand voor verrassingen te staan. Als het zo is dat er dit soort zaken spelen dan kan dit besproken worden in een reflectieoverleg of in een aangevraagd gesprekje met je werkbegeleider. Tijdens dit gesprek worden verbeterpunten geformuleerd en wordt een tijdspad aangegeven waarop verbeteringen te zien moeten zijn. Concreet betekent het dat als je in september start met je stage; je uiterlijk op 1 december een ‘go’ zult krijgen, start je in februari dan ligt die datum op 1 mei.
7.14
Computergebruik en de ‘P-schijf’
Iedere werkbegeleider heeft een eigen ruimte. Dit betekent dat je met ca. 11 mensen dagelijks een ruimte moet delen. Er zijn per ruimte 6 vaste werkplekken. Dit zijn zogenaamde ‘flexplekken’. Omdat jullie veel op huisbezoek zullen zijn heb je de computer slechts een beperkt deel van de dag nodig. Omdat niemand een vaste werkplek heeft moeten we rekening met elkaar houden en flexibel zijn in het gebruik van de computerplekken. Enkele belangrijke aanwijzingen ten aanzien van de computers: -
We werken op de Baarlandhof via een Citrixomgeving. We zijn niet direct aangesloten op het netwerk van de gemeente omdat we niet in een officieel gemeentelijk gebouw zitten. Via citrix krijgen we tóch toegang tot het gemeentelijke netwerk. Hierdoor kunnen we gebruik maken van gemeenschappelijke schijven met informatie daarop (de ‘p-schijf’).
-
Je krijgt een eigen inlognaam en een eigen e-mailbox. We verwachten dat je dagelijks je mail checkt. Je kunt je mail checken door in te loggen op de computers; je kunt je mail ook buiten het systeem om checken via: https://webmail.sdr.rotterdam.nl.
-
Je krijgt een eigen USB-stick. Dit is een beveiligde stick. We hebben hier bewust voor gekozen omdat we te maken hebben met gevoelige informatie die alleen voor intern gebruik bestemd is. Zorg dat je een wachtwoord op je USB-stick zet voordat je deze gaat gebruiken.
-
Probeer zoveel mogelijk dubbelzijdig en zwart-wit af te drukken. Soms verspringen de instellingen hiervan; check dit altijd even, zeker als je grote documenten gaat uitprinten!
-
Gevoelige informatie (documenten met ‘namen’ en andere informatie over gezinnen erop) moet altijd worden versnipperd wanneer het wordt weggegooid. Doe dit meteen even indien dit nodig is; anders wordt de berg voor de versnipperaar steeds groter!
-
Wanneer je vragen hebt over de ICT-voorziening; kun je contact opnemen met de servicedesk via: 010-2676543.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
61
De gezamenlijke P-schijf De p-schijf is een schijf waar iedereen bij Praktijkbegeleiding op kan komen. Hierop staat belangrijke informatie zoals de casusinformatie, allerlei formats die in dit handboek worden genoemd en nog veel meer! Als je inlogt via Citrix en Windows Verkenner opent; dan vindt je daar op de p-schijf de gezamenlijke map ‘studenten Baarlandhof 21’ (locatie: P:\Bureau Frontlijn\projecten\Studenten Baarlandhof 21).
Korte uitleg van de mappen: -
-
-
-
-
Archief: hierin zitten oude mappen van studenten/gezinnen Brondocument: hierin zit een document waarin alle kerngegevens van de gezinnen (actief en afgerond) worden bijgehouden. Als je afwezig bent kunnen je collega’s hier belangrijke informatie vinden over je gezinnen: zorg dus dat je de gegevens van je gezinnen in dit document compleet hebt en goed bijhoudt! Casussen: hierin zit alle casusinformatie. Het is geordend op adres. Zorg dat je hier op overzichtelijke wijze de aangegeven documenten (intakeverslag; casusdossier etc.) in hebt staan. Foto’s: hierin vindt je allerlei foto’s van activiteiten en bijeenkomsten Informatievoorziening: hierin vindt je allerlei formats en registratieformulieren die te maken hebben met je stage (tijdsregistratie, reflectie). Ook staat er allerlei handige praktische informatie in. De informatie in deze map heeft géén directe betrekking op de gezinsbegeleiding, maar meer om alles daaromheen. Methodiekbeschrijving: hierin vindt je relevante achtergrondinformatie over de methodiek, te gebruiken als naslagwerk voor opdrachten voor school e.d. (let op dat je geen letterlijke informatie kopieert; tenzij met voetnoot!). Projecten: hierin worden draaiboeken en plannen voor projecten opgeslagen. Daarnaast worden hier ook de onderzoeksverslagen (door studenten gemaakt) opgeslagen. Roosters: hierin vindt je het rooster. Gedurende de week sla je hier je afspraken meteen in op. Sociale Kaart: hierin vindt je per leefgebied allerlei relevante informatie; als je zelf informatie hebt gevonden dan kun je dit bijvoegen. Stel het team hiervan bij voorkeur op de hoogte via de mail of in de briefing zodat iedereen weet wat je hebt ‘uitgevonden’. Systematiek van Intake tot Afronding: hierin vindt je alle formats en lege dossiers die je nodig hebt voor rapportage tijdens de gezinsbegeleiding Werkmappen Studenten: hierin kun je je eigen werkdocumenten opslaan.
Om de p-schijf werkbaar en overzichtelijk te houden zijn er een paar spelregels: -
Maak niet zomaar een nieuwe map in het beginscherm (indien nodig; overleg dit met je werkbegeleider)
-
Wis geen mappen of documenten (alleen de documenten in je eigen map) Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
62
-
Let goed op dat je je gegevens niet opslaat in een origineel bestand. Maak altijd eerst een kopie van het bestand (format) dat je nodig hebt. Vul vervolgens je gegevens in dit kopie-bestand in.
-
Er zijn maar enkele mappen waar je écht in werkt en waar je dus in bepaalde documenten wijzigingen in aanbrengt. Dit zijn de volgende mappen: Projecten, Casussen, Brondocument, Foto’s, Sociale Kaart, Rooster en Werkmappen Studenten. In de volgende mappen maak je nooit wijzigingen aan: ‘informatievoorziening’, ‘systematiek van intake tot afronding’ en ‘methodiekbeschrijving en naslagwerk’.
-
Je hebt een persoonlijke map waar anderen niet in kunnen komen. Als je inlogt dan zie je via verkenner waar die persoonlijke map staat. Daarnaast heb je een eigen map op de p-schijf: ‘werkmappen studenten’.
-
Zorg dat je af en toe de casusinformatie ‘opruimt’; oude documenten kunnen weg. Ook wanneer je de gezinnen overdraagt na je stageperiode zorg je dat de relevante informatie over de gezinnen op de juiste plaats terechtkomt en dat alle andere informatie wordt verwijderd.
7.15
Jaarplanning
Hieronder is de globale jaarplanning die voor projectmedewerkers van belang is, weergegeven: MAAND
ACTIVITEIT -
3 weken introductieperiode voor projectmedewerkers (september-instroom) Welkomstborrel september-instroom Peilmoment proefperiode september-instroom (eind oktober) Start intern onderwijsprogramma Start voorbereiding Sinterklaasactiviteit Start voorbereiding Boodschappenproject Inventarisatie stage-uren februari-instroom (peilmoment 3) Start overdracht en afronding gezinnen van februari-uitstroom Sinterklaasactiviteit vindt plaats (woensdagmiddag vóór Sinterklaas) Inventarisatie stage-uren septemberinstroom (peilmoment 1) Boodschappenproject vindt plaats Kerstactiviteit Kerstvakantie februari-studenten dragen gezinnen over
Maart
-
Afscheid februari-uitstroom 2 weken introductieprogramma februari-instroom Inventarisatie stage-uren septemberinstroom (peilmoment 2) Welkomstborrel met nieuwe februari-instroom Start werving vakantiekampen voor gezinnen
April
-
Start overdracht/afronding gezinnen in verband met zomerperiode en septemberuitstroom Start voorbereiding zomeractiviteit (dierentuin) Inventarisatie stage-uren septemberinstroom (peilmoment 3) Inventarisatie stage-uren februari-instroom (peilmoment 1) Start voorbereiding activiteitengids voor in de zomer Inventarisatie Rotterdampassen voor alle gezinnen (i.v.m. zomer) Overdracht en afronding gezinnen van projectmedewerkers die in september uitstromen
September Oktober
November
December
Januari Februari
Mei
Juni
-
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
63
Vakantiegids wordt uitgereikt aan de gezinnen, samen met brief over beperkte beschikbaarheid tijdens zomerperiode - September-uitstroom neemt afscheid - Inventarisatie stage-uren februari-instroom (peilmoment 2) - Zomeractiviteit (dierentuin) Vakantierooster -
Juli Augustus
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
64
Hoofdstuk 8 – Het werkproces onder de loep De begeleidingscyclus nader bekeken
In dit hoofdstuk lees je hoe de stappen rondom de gezinsbegeleiding er in de praktijk precies uit zien. De intake, het eerste huisbezoek en de afronding worden besproken. Daarnaast wordt ingegaan op de soorten rapportage die je binnen je werkzaamheden zult tegenkomen.
8.1
Begeleidingscyclus
In onderstaand figuur is schematisch weergegeven op welke manier de begeleidingscyclus is ingedeeld en hoe deze samenvalt met de dossiervorming rondom de gezinnen. Dit proces wordt in dit hoofdstuk nader toegelicht.
Werk Actieve Werving &Intake
1e huisbezoek & Intake verslag
dossier Begeleidingsplan Intake
Overdracht of afrondingsrapportage
Eind gesprek
dossier
BEGELEIDINGSPLAN
8.2
Actieve Werving &Intake
Overleg WB& projectmedewerker; check begeleidingsplan en voortgang gezin
Actieve werving De selectie van de gezinnen gebeurt primair op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie. Hierin worden gezinnen in “achterstandswijken” met kinderen onder de vier jaar geselecteerd, het gezin kan dan natuurlijk ook oudere kinderen hebben. Gezinnen met jonge kinderen die door reeds participerende gezinnen of door instanties worden aangedragen worden ook bezocht. Hierbij is het niet een vereiste dat de kinderen onder de vier jaar oud zijn. Ook wordt samengewerkt met organisaties die reeds met het gezin aan de slag zijn.
Door naamsbekendheid bij DOSA en LZN (e.d.) komt het vaak voor dat gevraagd wordt of we bezoeken willen doen bij gezinnen die zij aandragen. Wanneer deze gezinnen binnen de doelgroep vallen (kinderen onder de 4 jaar en woonachtig in ons werkgebied); dan wordt er actie op ondernomen. Wanneer vooraf informatie is verkregen over het gezin dan wordt dit aan het gezin kenbaar gemaakt. De spanning ontstaat wanneer de hoeveelheid bezoeken op verzoek van DOSA/LZN uit balans raakt; het programma is erop gericht om de willekeurigheid van het aanbellen bij welk huishouden dan ook, in stand te houden. Hoe de actieve werving precies plaatsvindt en welke dingen daarvoor nodig zijn is opgenomen in de bijlage (bijlage 6 ‘Begeleidingscyclus’).
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
65
8.3
Intake
In de eerste fase van het programma wordt een totaalscan van de thuissituatie en van het gezin gemaakt. De werkwijze van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen door Praktijkbegeleiding’ is erop gericht geen fragmentarische hulpverlening te verlenen. Door de interventie wil het programma risicofactoren binnen de gehele opvoed- en opgroeisituatie van kinderen bestrijden of doen afnemen. Een beginsituatie-analyse gebeurt daarom aan de hand van de genoemde zes leefvelden.
Intake
Binnen 2 weken na de intake gaan werkbegeleider en projectmedewerker gezamenlijk op huisbezoek om het intakeverslag compleet te maken (vaak blijkt tijdens het maken van het intakeverslag of tijdens analyse van problematiek dat nog aanvullende informatie nodig is). In deze beginfase worden ook betrokken hulpverleners ingelicht over de activiteiten van ‘Praktijkbegeleiding’ binnen het gezin. Het is van belang dat in de gaten wordt gehouden dat er in deze periode niet ‘te veel’ verschillende gezichten langskomen. Daarnaast is van belang dat deze eerste 2 weken stevig geïnvesteerd wordt in de begeleiding van het gezin. Er kan al snel vertrouwen opgebouwd worden door simpelweg dingen te ‘doen’. Het credo is in de eerste 2 tot 4 weken dan ook; ‘niet praten maar dóen!’. Gerichte actie is misschien wel het belangrijkste speerpunt tijdens de aanvang van gezinsbegeleiding. Vooral ook om hiermee het wantrouwen rondom hulpverlening dat vaak aanwezig is bij de gezinnen weg te nemen. Wie doet de intake? De werkbegeleider is altijd aanwezig tijdens de intake. Deze wordt vergezeld door Bart of Suzan. Daarnaast wordt zoveel mogelijk geprobeerd dat jijzelf als projectmedewerker ook mee gaat. De reden hiervan is dat je dan vanaf het begin betrokken bent bij het gezin. Wat wordt tijdens de intake besproken? • Bespreken van situatie rondom de verschillende leefvelden • Bespreken van mogelijke oplossingen rondom problemen en knelpunten en verwachtingen daarbij vanuit moeder en vanuit Praktijkbegeleiding • Bespreken van rol van moeder en verwachtingen van gezinsbegeleiding (we bieden hulp, maar de hulp is gericht op het idee dat de moeders het op termijn zélf gaan doen; daarmee heeft moeder zelf een actieve rol binnen het begeleidingsproces). Deze punten worden met moeder besproken: Wat kunt u van ons verwachten: Wij luisteren naar uw verhaal Wij gaan samen met u aan de slag met de besproken actiepunten We houden u op de hoogte: we bespreken met u wanneer we actie gaan ondernemen U kunt ons telefonisch bereiken wanneer u vragen heeft of een afspraak wilt maken of verzetten (bel uw contactpersoon, haar nummer staat bovenaan deze pagina) U kunt ons altijd vertellen wanneer u ontevreden bent (via uw contactpersoon of via uw begeleider) Wat verwachten wij van u: U gaat samen met uw begeleider aan de slag met de besproken actiepunten U probeert om de dingen die we samen doen ook zélf te leren Wanneer uw afspraak niet door kan gaan; bel ons even op of kom even langs aan de Baarlandhof We houden regelmatig contact met elkaar U geeft aan ons aan wanneer u ontevreden bent (via uw contactpersoon of via uw begeleider) Als projectmedewerker woon je de intake bij omdat je dan meteen op de hoogte bent van de situatie van het gezin. Daarnaast wordt je natuurlijk voorgesteld en weet de moeder ook meteen wie haar contactpersoon wordt. Er wordt van je verwacht dat je tijdens het gesprek alles opschrijft wat de moeder vertelt. Er worden altijd checklisten meegenomen waar je alle informatie op kunt noteren. Binnen een week na de intake werk je de antwoorden uit en mail je het intakeverslag naar degenen die aanwezig waren bij de intake. Je mag tijdens het gesprek natuurlijk zelf ook vragen stellen. Na de intake is het belangrijk dat je snel aan de slag gaat met de actiepunten. Ons motto is niet: ‘eerst Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
66
een vertrouwensband opbouwen door te praten’; maar juist ‘vertrouwen opbouwen door te doen’. Het is dus belangrijk dat je de eerste periode veel energie stopt in de begeleiding van het gezin.
8.4
Begeleiding
Na de intake gaat de begeleiding van start. Deze begeleiding is grofweg ingedeeld in 2 fasen. De eerste fase in de 2 maanden durende ‘acute fase’ (het ‘A’-tje van het ‘ABC-tje’). Tijdens deze fase worden de acute problemen aangepakt. Welke dat precies zijn is opgenomen in Bijlage 1: ‘Begeleidingscriteria Urgente Fase’. De tweede fase is de fase waarin routine wordt gebracht in het huishouden en opvoeding. De 3 R’s (Rust, Reinheid en Regelmaat) staan dan centraal. Tijdens deze fase worden de ‘standaardbegeleidingsaspecten’ afgewerkt, tenslotte gaan de gezinnen tijdens deze periode ook deelnemen aan het Moeder&Kind-programma voor zover dit beschikbaar is in het betreffende gebied (standaardbegeleidingsaspecten staan in Bijlage 2: ‘Begeleidingscriteria in routine in het huishouden’). Om deze criteria binnen de twee fasen te behalen maakt de projectmedewerker bij aanvang van begeleiding een plan. Dit is het begeleidingsplan. Daarbij wordt aan de verschillende criteria een tijdslijntje gehangen, afhankelijk van de termijnen die daaraan zijn toegekend volgens de methodiek van ‘Praktijkbegeleiding’ (zoals aangegeven in de tweede kolom van de zojuist besproken bijlagen). Het begeleidingsplan vormt het kompas tijdens de begeleiding; er wordt tijdens casusoverleggen steeds inhoudelijk gecheckt of de voortgang binnen het gezin voldoende is en of alles volgens planning loopt. Deze ‘check’ is ook een belangrijke ijkpunt binnen de kritische beschouwing van de werkprocessen rondom de methodiek. Door aan de begeleidingscriteria termijnen te hangen, geven we aan dat hier voor zowel onszelf, als voor betrokken instanties als voor de gezinnen zélf een tijdspad aan hangt dat onvrijblijvend is. Wanneer door betrokken instanties bijvoorbeeld binnen de gestelde termijnen zonder resultaat wordt gehandeld geven we dit ook actief terug aan deze betrokken organisatie. Wanneer de gezinnen onvoldoende inzet tonen om rondom de actiepunten aan de slag te gaan zal er hierover ook een gesprek plaatsvinden waarin de consequenties hiervan worden besproken. Dit alles geeft dus aanleiding om de methodiek en de gestelde doelen kritisch te blijven kijken; zowel intern naar de projectorganisatie toe, als naar de cliënten, als naar de ‘buitenwereld’; de betrokken organisaties en (gespecialiseerde) hulpverlening. We bespreken de voortgang van de gezinnen natuurlijk ook met henzelf. Dit gebeurt tijdens de begeleiding tijdens de huisbezoeken. Daarnaast is er een eindgesprek wanneer een gezin uit de begeleiding gaat; en een nazorggesprek (6 maanden na het eindgesprek). Op die momenten wordt besproken wat de moeder zelf vond van de begeleiding en of zij het idee heeft dat het haar heeft geholpen. De werkbegeleider doet deze gesprekken (samen met Bart of Suzan). Hoe lang duurt de begeleiding van een gezin ongeveer? Na de acute fase (ca. 2 maanden) zal de tweede fase nog ca. 4 maanden in beslag nemen zodat de begeleiding van een gezin na ongeveer 6 maanden in totaal ‘afgerond’ wordt. 8.5
Rapportage gekoppeld aan de begeleidingscyclus
Dossiervorming vindt op twee manieren plaats: in hardcopy (op papier) en digitaal. Dossiervorming en archivering is (wettelijk) verplicht bij deze vorm van gezinsbegeleiding. Op de Baarlandhof is er in één van de ruimtes een grote dossierkast te vinden. In deze kast vind je alle hardcopy-dossiers van de gezinnen. In deze kast zit ook het archief van de gezinnen die we eerder hebben begeleid. Het digitale dossier van het gezin bevind zich op de p-schijf in de map ‘casussen’ à ‘actieve gezinnen’; in deze map zijn de gezinnen op adres gesorteerd. In deze map werk je je dossiers bij. In de map per gezin zit weer een onderverdeling; begeleidingsplan/tijdslijn, intakeverslag, casusdossier.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
67
We verwachten van je dat je zowel het digitale dossier op de p-schijf; als het hardcopy-dossier in de dossierkast up-to-date houdt. Dit betekent dat wanneer je er niet bent; andere mensen (met name je werkbegeleider) moeten kunnen begrijpen wat er speelt binnen het gezin. Let goed op dat je belangrijke brieven en bewijsstukken niet te lang in je bezit hebt en tijdig terug geeft aan de moeders. Let ook goed op dat je tegen het einde van je stageperiode of tijdens grote perioden van afwezigheid (vakantie) deze zaken netjes opruimt en afhandelt. Soorten rapportage waar de projectmedewerker mee in aanraking komt: -
Begeleidingsplan Intakeverslag Casusdossier Afrondingsdossier Overdrachtsdossier Knelpuntrapportage
Deze soorten rapportage staan in de onderstaande figuur gekoppeld aan de stappen binnen de gezinsbegeleiding:
Start begeleiding
INTAKE
Overdracht of afronding
Nazorg
Stappen binnen de begeleiding
Intakeverslag
Begeleidingsplan
Casusdossier
Knelpuntrapportage
Overdrachtsrapportage of Afrondingsrapportage
Brondocument
Soort Rapportage
In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de inhoud van de bovenstaande soorten rapportage.
8.6
De Frontlijnmoeders
De frontlijnmoeders hebben ook een belangrijk bijdrage binnen de gezinsbegeleiding. Frontlijnmoeders zijn over het algemeen moeders die ná begeleiding door Praktijkbegeleiding een vrijwilligerstraject doen binnen het project. Deze moeders hebben zelf het begeleidingsproces doorlopen en bevinden zich in de C-fase. Deze moeders krijgen een training en kunnen daarna binnen het primaire proces aan de slag om binnen casussen als ‘ervaringsdeskundige’ ondersteuning te bieden. Zij gaan altijd samen met de projectmedewerker op huisbezoek. Taken van de frontlijnmoeders zijn: Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
68
-
Mee naar school lopen Samen naar de bieb Mee naar de vrouwenstudio Samen boodschappenlijstjes maken Boodschappen doen Orde op zaken stellen in het huishouden Post sorteren Brieven in map doen Kind voorlezen Met kinderen en moeder binnen spelen Met kinderen en moeder buiten spelen Met moeder ontbijten/lunchen Met moeder koken Mee met activiteiten rotterdampas Met moeder Nederlands oefenen Ondersteuning tijdens uitvoering van projecten Taalspecifieke ondersteuning (bv. Spaans)
De frontlijnmoeder is gekoppeld aan een vaste werkbegeleider. De frontlijnmoeder is minimaal 2 dagen van 9.00-15.00 aanwezig. De werkbegeleider plant huisbezoeken waar de frontlijnmoeder aan deelneemt. Aan het begin van de dag en aan het einde van de dag is er een korte briefing tussen werkbegeleider en frontlijnmoeder. 8.7
Bezoek van externen – ‘kijkje in de keuken’
Wij krijgen vaak bezoek van ‘externen’ (zoals een directeur van een gemeentelijke dienst, een wethouder of andere politici). Zij zijn geïnteresseerd in de manier waarop wij de gezinnen begeleiden. Voor het programma ‘Praktijkbegeleiding’ is het van groot belang dat veel mensen bekend worden met onze aanpak. Om beter te worden en onszelf steeds te ontwikkelen krijgen we mensen over de vloer die dit proces vanuit hun functie kunnen steunen of die ervan willen leren om het in hun eigen organisatie beter te doen. Wanneer ‘externe belangstellenden’ langskomen om een ‘kijkje in de keuken’ te krijgen dan is het meest representatief om deze belangstellenden mee te laten gaan op een huisbezoek. Op die manier kunnen zij het beste zien wat de methodiek inhoudt. Ze kunnen aan de moeders vragen stellen over wat zij zélf van de begeleiding vinden en de projectmedewerkers kunnen een beeld schetsen van hun werkzaamheden. De moeders en de projectmedewerkers weten het meest van het ‘echte werk’ en kunnen dit dan ook het beste zélf vertellen. Jullie zijn ervaringsdeskundigen! We vragen van jullie dan ook jullie medewerking bij deze huisbezoeken. Voorafgaand aan dit huisbezoek wordt door de projectleider kort de methodiek toegelicht, daarna vertelt de werkbegeleider of de projectmedewerker wat over achtergrondinformatie rondom het gezin. In bijlage 6 ‘protocol Huisbezoeken extern’ is het ‘protocol huisbezoek door externen’ opgenomen. Het is de bedoeling dat je dit goed doorleest en dat je hier rekening mee houdt wanneer er iemand met je mee gaat op huisbezoek.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
69
Hoofdstuk 9 – Jouw rol binnen de gezinsbegeleiding Over rapportage, overleggen, contacten met externen
In dit hoofdstuk lees je hoe de gezinsbegeleiding er in de praktijk uit zal zien. Je ziet op welke manier de rapportage aan de gezinsbegeleiding is gekoppeld en wat daarbij jouw rol is.
Start begeleiding
INTAKE
Overdracht of afronding
Nazorg
Stappen binnen de begeleiding
Intakeverslag (1 week na intake, definitieve versie na 2 weken)
Begeleidingsplan
Casusdossier (2 weken
Knelpuntrapportage
(definitief na 1 maand na eerste huisbezoek)
Overdrachtsrapportage of Afrondingsrapportage
na intake)
Brondocument: voer basisgegevens van het gezin in en wijzig waar nodig (4 dagen na intake)
Soort Rapportage
9.1
Intakeverslag
Waar vind je een format van een intakeverslag? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘intake’ Werk het intakeverslag nauwkeurig uit. Leg vast wat er tijdens het intakegesprek per vraag is beantwoord door moeder. Arceer of geef duidelijk aan wat nog niet duidelijk is geworden uit het intakegesprek en wat in het eerst volgende gesprek nog nagevraagd moet worden aan moeder. Zorg ook dat je duidelijk aangeeft welke punten een actiepunt worden en die dus in het casusdossier opgenomen moeten worden. Maak ook een lijstje met blinde vlekken, zodat je deze de volgende keer op kan helderen of hier meer informatie over kan opzoeken/opvragen etc. Wanneer je het intakeverslag hebt afgerond stuur je het per mail naar de mensen die tijdens het intakegesprek aanwezig waren. Zij lopen het document na en vullen de eindconclusie aan. De aanvullingen en openstaande vragen worden tijdens het eerste huisbezoek na het intakegesprek beantwoord en toegevoegd aan het intakeverslag. Dit levert het definitieve intakeverslag op. Dit verslag gaat in het werkdossier en wordt opgenomen in het archief.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
70
9.2
Casusdossier
Waar vind je een format van een casusdossier? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’ Het casusdossier is een belangrijk werkdossier. Na elke afspraak of na elk contact wordt in dit dossier relevante informatie opgenomen. Het casusdossier is zó ingericht dat per actiepunt (ingedeeld onder de verschillende leefgebieden) de ontwikkelingen worden bijgehouden. Daarnaast wordt de algemene ontwikkeling beschreven in de algemene voortgangsrapportage. Hiermee is het een belangrijk instrument dat de werkbegeleider gebruikt om te kijken of de voortgang binnen het gezin voldoende is. Het is dan ook een belangrijk uitgangspunt tijdens de bespreking van de gezinnen binnen de casusoverleggen tussen werkbegeleider en projectmedewerker. Je maakt voor elk nieuw gezin een dergelijk casusdossier aan. Hierin zet je de actiepunten uit het intakeverslag. Daarnaast kunnen er tijdens de begeleiding natuurlijk nieuwe actiepunten bij komen. Let goed op dat alle actiepunten uit het intakeverslag in het casusdossier komen te staan. Wees ook altijd alert op het toevoegen van nieuwe actiepunten.
9.3
Werkdossier
Het werkdossier is een map waarin alle informatie van het gezin zit. Je werkt dagelijks vanuit dit dossier. Dit dossier wordt bewaard in de centrale dossierkast. Voor elk gezin dat je gaat begeleiden maak je gebruik van een (hardcopy) werkdossier. Dit werkdossier is een mapje waarin je overzichtelijk de belangrijke (schriftelijke) informatie van het gezin in bewaart. Zaken die in een werkdossier zitten zijn: -
9.4
casusdossier intakeverslag belangrijke papieren van de gezinnen (of kopieën hiervan) eventueel bezwaarschriften die je hebt geschreven overige relevante (schriftelijke) informatie
Brondocument
Waar vind je het gezamenlijke brondocument: p-schijf map ‘brondocument’
Het brondocument is bedoeld als administratieve ondersteuning tijdens de begeleiding van de gezinnen. Op deze manier kan gemakkelijk worden achterhaald wat de actieve caseload is en kunnen belangrijke kerngegevens worden opgezocht. Je bent niet de enige die in dit document wijzigingen aanbrengt; ook anderen gebruiken dit document om gegevens van hun gezinnen in te noteren of om dingen op te zoeken.
Na afloop van de intake noteer je de kerngegevens van je nieuwe gezin in het brondocument. Let op dat je regelmatig in het brondocument bekijkt of de gegevens van je cliënten nog kloppend zijn. In het brondocument staan de gegevens van alle gezinnen die in begeleiding zijn via Praktijkbegeleiding. Ook de gezinnen die al zijn afgerond zijn hierin opgenomen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
71
9.5
Begeleidingsplan en tijdslijn
Waar vind je een format van een begeleidingsplan en tijdslijn? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’à à ‘begeleidingsplan’ Wanneer een gezin via Praktijkbegeleiding wordt begeleid, wordt er binnen een maand een definitief begeleidingsplan opgesteld. Dit begeleidingsplan dient bondig en overzichtelijk te zijn. Kernelement van het begeleidingsplan is de tijdslijn. De tijdslijn bestaat uit de hierboven omschreven actiepunten; maar deze punten zijn gespecificeerd per gezin. Door deze tijdslijn in de gaten te houden wordt ondervangen dat de algemene begeleiding en bijbehorende prioriteiten overzichtelijk blijven en dat planmatig gewerkt wordt. Het begeleidingsplan wordt met moeder besproken zodat zij op de hoogte is van het plan. Daarnaast wordt duidelijk wat moeder kan verwachten van de begeleiding en wat er verwacht wordt van moeder zelf. Wanneer de begeleiding hapert kan ook teruggevallen worden op het begeleidingsplan. Het begeleidingsplan wordt binnen een maand na de intake opgesteld. Het is belangrijk dat het zo snel mogelijk gebeurd en dat van deze termijn niet wordt afgeweken, omdat er dan vanaf de start van de begeleiding gericht en planmatig gewerkt wordt. Binnen deze periode bespreek je het begeleidingsplan ook met de moeder en maak je eventueel aanpassingen. Tijdens het opstellen van de tijdslijn kun je gebruik maken van de ‘geformaliseerde tijdslijnen’. Hoofdstuk 9 (Stappenplan Begeleidingscriteria) gaat hier uitvoerig op in. Hierin wordt uitgelegd wat voor stappen worden gevolgd bij het oplossen van de verschillende begeleidingscriteria. Zoals opgenomen in de format van het begeleidingsplan bestaat dit plan uit 2 delen: Inhoud van het Begeleidingsplan: 1 a4: Eigen korte en bondige probleemanalyse en formulering van hoofd- en subdoelen -
Hulpvraag door PB geformuleerd
-
Overzicht actiepunten (vanuit intakeverslag)
-
Eigen interpretatie van problematiek (aandachtspunten/overzicht)
-
Eigen interpretatie van aanpak (prioriteiten, hoofddoelen en subdoelen formulieren in de vorm van actiepunten)
1 a4: De tijdslijn: je plan van aanpak -
Per leefgebied geef je schematisch weer wat hoofd- en subdoelen zijn
-
Daarbij geef je een deadline aan waarop hoofd- en subdoelen zijn behaald
-
Houd rekening dat alle SBA-aspecten worden meegenomen in je tijdslijn
-
Zorg dat je brede hoofddoelen, nauwkeurig uitwerkt in subdoelen met bijbehorende deadlines (zodat je stapje-voor-stapje je doel gaat bereiken en dat je dus bij ‘brede’ doelen wel op gezette kunt kijken of je op ‘schema’ ligt.)
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
72
In de onderstaande tabel is als voorbeeld een tijdslijn opgenomen rondom het actiepunt ‘administratie’. Het is belangrijk dat de projectmedewerker ieder actiepunt in haalbare en afgebakende subdoelen indeelt zodat het werk concreet blijft en zodat goed in de gaten kan worden gehouden of de begeleiding volgens planning verloopt. WERK & INKOMEN: actiepunten ADMINISTRATIE Eerste ordening papieren Schuldenoverzicht maken Kasboek gebruik aanleren Herhaling administratie Herhaling administratie Boodschappenlijstje samen opstellen en samen boodschappen doen Check
Korte toelichting Mappen en perforator mee
Samen brieven openen en opbergen Kasboekgebruik a.d.h.v. budget voor boodschappen in het kasboek Doet moeder zelfstandig administratie? (brieven en kasboek?)
Deadline Week 20 Week 12 Week 13 Week 14 Week 15 Week 16 Week 17 Week 18
Het gebruik van tijdslijnen is een centraal aspect binnen de gezinsbegeleiding. De reden hiervan is dat er kritisch gekeken kan worden naar de voortgang van de begeleiding; maar ook kritisch gekeken kan worden naar de prestaties van externe instanties die een rol spelen binnen het afwerken van de actiepunten. Wanneer de Sociale Dienst bijvoorbeeld binnen 6 weken geen uitslag geeft over BB-aanvragen; dan kan hierover contact met hen worden opgenomen om te voorkomen dat het proces hierdoor vertraging oploopt.
9.6 Deadlines voor rapportages
1.
Actieve werving: Bron: GBA-lijst inwoners met kinderen onder de 4 jaar. Alternatieve bron: gemeentelijke organisaties die verzoek doen om een intake te doen in het betreffende geografische gebied en gezinnen die in begeleiding zijn dragen nieuwe gezinnen aan. Projectleiding en casusbegeleiders organiseren de actieve werving.
2.
Intake: Projectleiding doet de intakegesprekken samen met de betrokken werkbegeleider en geassisteerd door projectmedewerker (i.v.m. verslaglegging). Opbrengt: conceptversie intakeverslag. -
Je ontvangt van Suzan een mail waarin de intake wordt aangekondigd Na afloop van de intake komt het intakedossier in het postvak ‘intake in behandeling’ in de intakekast. Werkbegeleider en projectmedewerker plannen eerste huisbezoek na intake (binnen week na intake) Projectmedewerker mailt eerste opzet intakeverslag binnen 4 dagen na de intake naar de werkbegeleider en andere aanwezigen tijdens intakegesprek Projectmedewerker werkt binnen 4 dagen gegevens van nieuw gezin bij in het brondocument
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
73
3.
Betrokken werkbegeleider en projectmedewerker doen eerste huisbezoek na intakegesprek. Opbrengst: definitieve versie intakeverslag. Termijn: binnen 2 weken na intakegesprek. Werkbegeleider en projectmedewerker zorgen dat binnen 2 weken na intake het complete intakedossier wordt gearchiveerd in dossierkast en op p-schijf Projectmedewerker en werkbegeleider zorgen ervoor dat binnen 2 weken na de intake het intakeverslag compleet is. Projectmedewerker maakt casusdossier en werkdossier aan (hardcopy en op p-schijf)
Wat zit er in een werkdossier? Locatie: Dossierkast (ingericht per werkbegeleider en vervolgens per gezin) en op p-schijf studenten à casussen -
casusdossier (actiepunten uit intakeverslag zijn hierin per tabel verwerkt) definitieve versie van het intakeverslag PIV Kopie begeleidingsverklaring (voor moeder) Eventuele formulieren en brieven die in behandeling zijn
4.
Werkbegeleiding/projectmedewerker nemen contact op met betrokken organisaties (DOSA/LZN). Student neemt contact op met betrokken hulpverlening om deze op de hoogte te stellen van onze aanwezigheid in het gezin en het aanbod van onze zorg (ondersteund door Werkbegeleider). Deadline: 3 weken na intake.
5.
Begeleiding gaat van start:
Projectmedewerker mailt na 3 weken na intake het begeleidingsplan naar de werkbegeleider. Na 4 weken is het begeleidingsplan definitief en besproken met het gezin. Projectmedewerker en werkbegeleider stellen een evaluatiemoment vast (na ca. 3 maanden). Dit wordt besproken met moeder en wordt in gezamenlijke agenda’s genoteerd en opgenomen in het begeleidingsplan
6.
Wanneer projectmedewerker vóór afronding van gezinsbegeleiding stage beëindigt; of langdurig afwezig is (vakantie/ziekte): Projectmedewerker stelt overdrachtsrapportage op en bespreekt dit uiterlijk 2 weken vóór (tijdelijk) vertrek met werkbegeleider
7.
Na ca. 6-8 maanden vindt een eindgesprek plaats. Deze gesprekken worden gehouden door Projectleiding en werkbegeleider. Tijdens dit laatste gesprek wordt een foto gemaakt (als positief beeld). De gezinnen ontvangen deze foto. Daarnaast wordt de gezinnen medegedeeld dat zij uitgenodigd blijven voor activiteiten die Bureau Frontlijn organiseert, zij zullen daar schriftelijk van op de hoogte worden gesteld.
Projectmedewerker maakt voorafgaand aan het eindgesprek een eindrapportage Projectmedewerker zorgt ervoor dat het gezin de foto ontvangt Projectmedewerker handelt werkdossier af en zorgt dat alles overzichtelijk is (hardcopy/p-schijf) Project medewerker werkt brondocument bij met laatste gegevens (datum afronding) Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
74
8.
9.7
Ca. 6 maanden na het eindgesprek vindt een (nazorg)gesprek plaats met de gezinnen om te inventariseren in hoeverre hulpaanbod effectief is geweest en terugval is uitgebleven (project- en kwaliteitsevaluatie). De werkbegeleider is verantwoordelijk voor de planning van deze gesprekken.
Knelpunten
Waar vind je een leeg format van een knelpuntrapportage? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘knelpunten’ Een knelpunt is een actiepunt dat moeizaam of niet van de grond komt zodat het gezin in een onwenselijke en soms gevaarlijke situatie terecht komt. We kunnen hierbij denken aan zaken variërend van het uitblijven van maand- of weekgeld door de KBR tot een dringende behoefte aan opvoedingsondersteuning via een indicatie van Jeugdzorg etc. Knelpunten kunnen zich op twee manieren manifesteren: Stelselmatig bij verschillende gezinnen Zeer ernstige en ingewikkelde problematiek waarbij vaak vele verschillende actoren betrokken zijn Het signaleren, beschrijven en aanpakken van knelpunten neemt een belangrijke positie in binnen de begeleiding van gezinnen door Praktijkbegeleiding. Via deze functie levert Praktijkbegeleiding opbouwende kritiek aan betrokken instanties die soms niet goed zijn ingericht op de cliënten, of steken laten vallen. Hiermee worden vanuit de frontlinie (de realiteit, met de poten in de modder) signalen doorgegeven aan management en beleidsmakers op verschillende niveaus zodat zij beter kunnen anticiperen op de realiteit van hun doelgroep. Via deze opbouwende kritiek zouden betrokken instanties en gemeentelijke diensten hun werkprocessen beter kunnen inrichten op de vraag van de burger. Van alle teamleden wordt gevraagd alert te zijn op het signaleren van deze knelpunten. Dit begint al op het niveau van de projectmedewerker die in het casusdossier een knelpunt kan beschrijven. Deze knelpunten worden met de werkbegeleider besproken in het casusoverleg of (indien sprake is van een urgente situatie) tijdens de briefings. Als de projectmedewerker het knelpunt niet kan oplossen, adviseert de werkbegeleider hem of haar daarbij. Waar nodig neemt de werkbegeleider ook zélf initiatief, met name met het oog op de eindverantwoordelijkheid binnen de casussen. Als ook dit niet het gewenste resultaat oplevert dan laat de werkbegeleider zich adviseren door de projectleider of kwaliteitsmedewerker Inhoud. Dit kan dagelijks (indien sprake van een urgente situatie) of tijdens het gezamenlijke casusoverleg. Hier zit wederom een ‘opschalingsmogelijkheid’; wanneer het knelpunt niet wordt opgelost kan de projectleider of de kwaliteitsmedewerker Inhoud ook initiatief nemen om de situatie op te lossen. Los van de inspanning naar de concrete oplossing van het probleem toe, dient er op elk niveau ook inspanning te gaan naar het beschrijven van het knelpunt zodat hier een toekomstles uit gehaald kan worden. Er dient daarbij naar gestreefd te worden dat deze informatie ook gedeeld wordt met de betrokken instantie/organisatie. Hiervoor is een format opgesteld. Deze vindt je op de p-schijf.
9.8
Overdracht en afronding van gezinnen (intern)
Waar vind je een format van een overdrachts- en afrondingsdossier? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘overdracht’ en ‘afronding’
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
75
Overdracht Wanneer je langdurig afwezig bent of het einde van je stage nadert; dan ga je aan de slag om overdrachtsrapportages van je gezinnen te maken. De gezinsbegeleiding moet dan namelijk (tijdelijk) overgedragen worden naar andere projectmedewerkers. Om dit gat te overbruggen wordt er een overdrachtsdossier gemaakt zodat (nieuwe) medewerkers inhoudelijk goed op de hoogte zijn van het gezin wanneer de vaste begeleider er (niet meer) is.
Afronding Wanneer de begeleiding van je gezin afgerond gaat worden, stel je een afrondingsrapportage op. Je besteedt hierbij aandacht aan de bijdrage vanuit Frontlijn per leefgebied (wat is er gebeurd? Welke punten zijn aangepakt? Wat is het verschil tussen begin- en eindsituatie). Daarnaast besteed je aandacht aan de huidige stand van zaken van het gezin per leefgebied. Tenslotte bespreek je openstaande actiepunten of nog lopende zaken (per leefgebied) en geef je aan wat aandachtspunten zijn voor het nazorggesprek (na 6 maanden vindt een nazorggesprek plaats met het gezin en werkbegeleider: daarbij kan worden ingegaan op enkele zaken die jullie belangrijk vinden om na een tijdje nog eens na te vragen omdat ze op dat moment nog onstabiel zijn). Op basis van je afrondingsrapportage vindt een afrondingsgesprek plaats waarbij de werkbegeleider en Bart/Suzan aanwezig zijn. Tijdens de laatste huisbezoeken zorg je ervoor dat er een foto wordt gemaakt van het hele gezin samen. Deze kun je plastificeren en aan de gezinnen geven als eindbeeld waar ze trots op kunnen zijn! Verder let je goed op de afhandeling van papieren en bewijsstukken: deze dienen allemaal aan in het bezit van de gezinnen te zijn en niet meer in de dossiers te zitten. Zorg er tenslotte voor dat je het dossier zo goed mogelijk ordent zodat het mee genomen kan worden tijdens het afrondingsgesprek (laatste versie casusdossier, intakeverslag, afrondingsrapportage).
9.9
Verhouding Werkbegeleider en Gezin
Je werkbegeleider gaat minimaal één keer per 2 maanden mee op huisbezoek bij de gezinnen in zijn of haar caseload. De werkbegeleider heeft meestal een vaste dag in de week waarop hij of zij meegaat op huisbezoek (ca. 3-4 per dag). De reden hiervan is dat de werkbegeleider dan ter plaatse ondersteuning kan bieden aan de projectmedewerker (binnen de gezinsbegeleiding). Daarnaast onderhoudt de werkbegeleider op deze manier ook het contact met de gezinnen. De werkbegeleider is op de achtergrond namelijk altijd de stabiele factor binnen de gezinsbegeleiding (de werkbegeleider is een vaste kracht bij Frontlijn en heeft structureel contact met de moeders). De werkbegeleider is eindverantwoordelijke voor de begeleiding van de gezinnen en is ten alle tijden op de hoogte te van wat er zich afspeelt binnen de gezinnen. Daarvoor is dan ook de uitgebreide communicatiestructuur ingericht (casusoverleg, casusdossiers etc.). Zorg ervoor dat je je rapportage altijd zó inricht dat de werkbegeleider ook een goed inzicht heeft in de stand van zaken rondom je gezinnen.
9.10
Casusoverleg
Casusoverleg tussen werkbegeleider en student: -
Het overleg vindt plaats tussen de werkbegeleider en een koppel projectmedewerkers. Er worden dus ongeveer 8 gezinnen besproken tijdens dit casusoverleg. Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
76
9.11
-
Er zou ongeveer een uur uitgetrokken moeten worden voor een casusoverleg.
-
Het casusoverleg vindt eens per twee weken plaats.
-
Tijdens het casusoverleg worden grofweg twee onderwerpen besproken; 1. de algemene voortgang van het gezin en de stand van zaken wat betreft routine in het huishouden (de standaard begeleidingsaspecten) en 2. de voortgang van concrete actiepunten vanuit het casusdossier.
-
Qua voorbereiding zorgt de werkbegeleider dat hij/zij op de hoogte is van de laatste versie van het casusdossier en dat eventuele punten die daaruit opvallen genoteerd zijn. Daarnaast is de werkbegeleider (continu) op de hoogte van het begeleidingsplan en de bijbehorende tijdslijnen.
-
Een belangrijk kernelement tijdens de bespreking van de afzonderlijke gezinnen zijn de ‘tijdslijnen’. In de tijdslijn komt de inhoud van het casusdossier samen met de planning die hieromtrent gemaakt is. Door het bespreken van de tijdslijnen wordt dus het begeleidingsplan besproken en daarmee of het gezin op ‘de goede weg’ zit.
-
Eens in de zoveel tijd kan het document ‘begeleidingscriteria’ (P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’) tijdens het casusoverleg besproken worden om te kijken of er geen zaken bij in zijn geschoten en om te kijken of aan alle actiepunten nog wel wordt gedacht. Het gaat hierbij met name om de standaardbegeleidingsaspecten die ervoor zorgen dat er na de eerste 2 maanden van de acute fase, ook routine in het huishouden wordt gebracht.
-
De projectmedewerker bereidt dit overleg voor door ervoor te zorgen dat de tijdslijnen up-to-date zijn en de casusdossiers bijgewerkt zijn. De projectmedewerker kan ook zelf belangrijke punten inbrengen om te bespreken zoals knelpunten bij instanties, of binnen de begeleiding, of begeleidingsaspecten waar steeds opnieuw tegen aan gelopen wordt.
Contact met externen
Contact met externen: Wanneer rapportage naar externen plaatsvindt dan is het gezin hiervan op de hoogte. Over het algemeen wordt het credo ‘need to know en nice to know’ gehanteerd. Dit houdt in dat er minimale informatie wordt verstrekt aan derden wanneer zij hierom vragen. Om hier harmonie in te brengen is er een format ‘rapportage naar externen’ (P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’). Projectmedewerkers of werkbegeleiders nemen ook geen deel aan (externe) casusoverleggen. Dit heeft als reden dat we niet voorstaan dat er óver moeders wordt gesproken; maar mét moeders. In een enkel geval is het nodig dat een duidelijke taakverdeling wordt afgesproken (wanneer bijvoorbeeld veel verschillende hulpverleners in het gezin aanwezig zijn); in die gevallen vindt er afstemming plaats. De uitkomst hiervan wordt met de moeders besproken. De projectmedewerkers handelen over het algemeen samen met de moeders de communicatie met externen af op het niveau van de dagelijkse contacten (klantmanager/belastingdienst/kinderopvang e.d.). De werkbegeleider monitort dit intensief. Wanneer er contact plaatsvindt met hulpverleners of andere betrokkenen die het ‘dagelijkse contact’ overschrijden, dan wordt dit expliciet besproken tussen projectmedewerker en werkbegeleider. Afhankelijk daarvan neemt één van hen contact op met de betrokken hulpverlener (bij voorkeur is dit de werkbegeleider i.v.m. continuïteit en verantwoordelijkheid voor en betrokkenheid bij het begeleidingsproces). Wanneer, ondanks de inspanningen van moeder en projectmedewerker, bepaalde zaken ‘vastlopen’; dan grijpt de werkbegeleider in, in overleg met de projectmedewerker. Hij of zij bespreekt dit tijdens het casusoverleg ook met projectleider en kwaliteitsmedewerker Inhoud. Afhankelijk van de zwaarte van de problematiek van Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
77
het vastgelopen actiepunt pakt de werkbegeleider dit zelf op voorzien van advies van projectleider en kwaliteitsmedewerker, óf de kwaliteitsmedewerker pakt het op wanneer sprake is van veel voorkomende of zeer ernstige problematiek (knelpunt).
Rapportage naar externen: Rapportage naar externen gaat altijd via je werkbegeleider: de werkbegeleider wordt hierover door jou op de hoogte gebracht. Zorg er dus altijd voor dat je eventuele rapportage eerst aan je werkbegeleider voorlegt. Er zijn verschillende vormen van externe rapportage rondom de gezinnen:
9.12
-
DOSA: Inschakelen van de DOSA vindt plaats op twee manieren: wanneer gezinnen níet mee willen werken en er zijn zorgen over de kinderen in het gezin wordt dit gemeld bij de DOSA. Daarnaast wordt de DOSA ingeschakeld wanneer er een gat wordt geconstateerd in de reguliere hulpstructuur rondom het gezin. Bijvoorbeeld wanneer het gezin een gezinscoach heeft maar het gezin zelf nog nooit van deze coach heeft gehoord. Daarbij kan de DOSA ook advies geven over bovenstaande situaties.
-
LZN: bij het Lokaal Zorgnetwerk kan een probleem neergelegd worden waarbij méér nodig is dan de basis-aanpak die Praktijkbegeleiding voorstaat. Hierbij valt te denken aan opvoedondersteuning; thuiszorg etc. Daarbij kan het LZN ook om advies gevraagd worden rondom bovenstaande situaties. Overigens melden de gezinnen die in begeleiding zijn vaak andere mensen aan die in de problemen zitten. In die gevallen wordt vaak een melding gedaan bij het LZN. Een aanmeldformulier voor het LZN staat op de USB-stick (map ‘Contact met Externen’).
Geen vrijwillige participatie
Er zijn verschillende momenten waarop gezinnen de begeleiding door Praktijkbegeleiding kunnen weigeren. Tijdens de actieve werving op basis van de GBA-lijsten kan het voorkomen dat moeders en/of vaders tijdens het eerste contact al aangeven dat zij geen hulp nodig hebben. De ervaring leert dat er weinig mensen zijn die dit bij voorbaat aangeven. Wanneer de begeleiding van start gaat wordt de begeleidingsovereenkomst (zie USB-stick map ‘Geen vrijwillige participatie’) door een Praktijkbegeleider en door de moeder/vader getekend. Hiermee verbinden zowel de moeder/vader als de Praktijkbegeleider zich aan de begeleiding. Het uitgangspunt hierbij is dat de begeleiding niet verplicht is, maar ook niet vrijblijvend. Wanneer de moeder/vader in een daaropvolgende fase binnen het begeleidingsproces aangeeft ‘niet meer te willen’; dan zijn daar consequenties aan verbonden. In de eerste plaats wordt via een gesprek met de werkbegeleider (en waar nodig ook de projectmedewerker) besproken wat de reden hiervan is. Wanneer moeder/vader niet reageren op telefoontjes en/of aanbellen wordt een brief geschreven met een verzoek om een afspraak. Het uitgangspunt is dat er ten alle tijden een afrondingsgesprek plaatsvindt met moeder/vader. Wanneer er zorgen zijn omtrent de thuissituatie en de positie van de kinderen daarin, wordt dit gemeld in het afrondingsgesprek en als moeder/vader dit niet onderkennen of hier niet samen mee aan de slag willen gaan; dan wordt dit gemeld bij LZN of DOSA. Moeder/vader worden hiervan op de hoogte gesteld. Wanneer gedurende het begeleidingsproces problemen ontstaan rondom de motivatie van de moeder dan wordt dit door de projectmedewerker en de werkbegeleider met moeder besproken. Soms is het nodig dat er duidelijke afspraken worden gemaakt zodat duidelijk is wat moeder van praktijkbegeleiding kan verwachten en wat er van moeder verwacht wordt. De openstaande actiepunten en de bijbehorende planning kunnen in zo’n gesprek op papier worden gezet en door projectmedewerker, werkbegeleider en moeder worden ondertekend. Op deze manier kan ook teruggegrepen worden op deze afspraken en waar nodig consequenties aan worden verbonden.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
78
Wanneer problemen ontstaan rondom bovenstaande zaken kan dit worden ingebracht tijdens briefings (rollenspellen/stellingen). Het is zaak dat je met collega’s bespreekt hoe je dit soort dingen kunt aanpakken.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
79
Hoofdstuk 10 – Stappenplan Begeleidingscriteria De toegepaste methodiek In dit hoofdstuk lees je waar je belangrijke informatie rondom de Sociale Kaart kunt vinden. Het is de bedoeling dat je ‘samen met de moeders’ op zoek gaat naar antwoorden. Wij helpen je via dit hoofdstuk alvast een stukje op weg. Op die manier weet je waar je moet zoeken. Een groot deel van het hoofdstuk is gewijd aan de beschrijving van de stappen die je kunt doorlopen wanneer zich op de leefgebieden specifieke problemen voordoen. Je kunt dit hoofdstuk in je dagelijkse werk als belangrijk naslagwerk gebruiken.
10.1
Sociale Kaart
Handige vindplaatsen voor je ontdekkingstocht samen met de gezinnen: Belangrijke kennisbronnen rondom Sociale Kaart Rotterdam: Websites: ◊ www.rotterdam.nl/rondkomen - website van de Gemeente Rotterdam voor mensen die een laag inkomen hebben. ◊ http://www.rotterdam.nl/smartsite2209556.dws?MainMenu=&Menu=2209556 – website met Rotterdamse Zorg en Welzijngids. Een sociale kaart van Rotterdam, ingedeeld in verschillende leefgebieden. Hierop kunnen alle contactgegeven en websites van allerlei (maatschappelijke) organisaties gevonden worden. Hier zit een goede index bij waardoor zoeken gemakkelijk gaat. Relevante literatuur: ◊ Fondsenboek en Fondsendiskette (verkrijgbaar via: http://www.verenigingvanfondsen.nl/pagina's/fondsenboek/fondsboek.htm) ◊ Belastinggids (jaarlijkse uitgave) ◊ Kleine Gids van de Nederlandse Sociale Zekerheid (over nationale wetgeving rondom uitkeringen etc.) ◊ BRUG-boekje (via Sociale Dienst) Hardcopy naslagwerk: ◊ In de grote zaal staat een brochurekast met daarin allerlei relevante folders en informatiemateriaal
10.2
Basisstappen tijdens eerste huisbezoeken: vertrouwen opbouwen door te doen
Let tijdens de aanvang van de begeleiding op dat deze onderstaande afspraken tijdens de eerste huisbezoeken (eerste maand na intake) worden besproken en aangepakt: Actiepunt:
Stappen
Start met administratie
Tijdens de eerste huisbezoeken ga je aan de slag met de administratie en neem je mappen, tabbladen en perforator mee. Dit is een belangrijk beginpunt tijdens de begeleiding. Als de financiën niet op orde zijn is het lastig om andere actiepunten aan te pakken Je neemt een agenda voor de moeder/vader en legt het gebruik uit en checkt in het begin ook of jullie afspraken hierin worden gezet Je maakt heldere afspraken en herhaalt tijdens de eerste bezoeken af en toe wat de bedoeling is van de begeleiding; wat je van de moeder verwacht en wat zij van jou kan verwachten. Je kunt ervoor kiezen om in overleg met je cliënt een vaste dag en vast tijdstip te kiezen waarop de afspraken plaatsvinden.
Agenda Startbrief uitleggen en belangrijke communicatieafspraken maken
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
80
Begeleidingsplan bespreken met moeder
Gebruik uitleggen van deelgemeentegids
Kledingbon bespreken en afspraak maken Uitje plannen
Wat doe je tijdens het huisbezoek?
Planning van afspraken met moeder
10.3
Na enkele weken is je begeleidingsplan af en bespreek je dit met de moeder. Zij weet dan beter wat haar te wachten staat en wat er van haar verwacht wordt. Zorg er eventueel voor dat zij ook een exemplaar van de planning in haar bezit heeft; of noteer belangrijke data samen in de agenda. Je maakt tijdens de begeleiding gebruik van de deelgemeentegids voor het vinden van handige adressen en telefoonnummers. Er is een ‘dikke’ deelgemeentegids; die haal je bij het deelgemeentekantoor. Er is een ‘dunne’ deelgemeentegids met een overzicht van belangrijke contacten per leefgebied. Deze kun je meenemen vanaf de Baarlandhof. Je bespreekt of het gezin gebruik wil maken van de kledingbon en maakt een afspraak om hier gebruik van te maken. Op die manier weet de moeder onze locatie ook te vinden. Wanneer het gezin veel problemen heeft is het goed om tijdens de aanvang van de begeleiding ook iets leuks te doen ter afleiding. Ook tijdens de rest van de begeleiding is het aan te raden om af en toe een leuk uitstapje te organiseren; bij voorkeur met andere gezinnen; zodat er ook tijd is voor afleiding en ontspanning. Maak hierbij gebruik van de Rotterdampas Maak vooral tijdens de beginperiode een planning van de dingen die je tijdens het huisbezoek wilt bespreken en aanpakken. Bespreek deze dingen ook met de moeder. Zij weet dan waar ze aan toe is. Probeer na afloopt van je huisbezoek altijd een volgend huisbezoek te plannen. Zorg in ieder geval dat je tegen het einde van de week de afspraken voor die week erop al hebt gemaakt en in het rooster hebt gezet.
Geformaliseerde tijdslijnen: het stappenplan
In de rest van dit hoofdstuk zijn de zogenaamde ‘geformaliseerde tijdslijnen’ opgenomen. Dit is een soort stappenplan, ingedeeld per begeleidingsaspect (bijlage 1,2,3). Houd dit als hulpmiddel bij de hand bij het maken van je begeleidingsplan en tijdslijnen, maar ook tijdens de begeleiding van de gezinnen. Het is belangrijk dat je tijdens de begeleiding zélf ook kijkt naar de volgorde, prioriteiten en de belangrijkheid van de actiepunten. Denk hierbij aan het ABC-model,en maak daar gebruik van. Je tijdslijnen zijn een hulpmiddel en houvast in de begeleiding. Het is handig deze ook met je cliënt door te nemen, zodat duidelijk is wat hij/zij van jou kan verwachten en wat van de cliënt verwacht wordt. Hoe te werken met de tijdslijnen? De tijdslijnen die in dit hoofdstuk zijn uitgewerkt moet je zien als ‘standaard-tijdslijnen’. Je kunt deze tijdslijnen kopiëren naar je begeleidingsplan; maar je dient wel wijzigingen aan te brengen zodat je het specificeert voor jouw gezin. Aandachtspunten hierbij zijn: -
-
In plaats van de genoemde termijn een data invullen waarop je wilt dat het actiepunt is afgerond (zodat je echt data hebt waar je naar toe werkt en dat je met deadlines werkt.) chronologische volgorde bepalen, dus wat moet eerst gebeuren voor welke datum (prioriteiten stellen!). Hierbij probeer je ook in te schatten welke onderwerpen veel; of juist weinig tijd nodig hebben. Regelmatig evalueren met de cliënt hoe het gaat met de afwerking van de actiepunten. Op die manier wordt het niet alleen jóuw plan; maar ook die van het gezin! Je kunt dit bijvoorbeeld eens in de vier weken of eens in de zes weken inplannen. Afspraken kunnen worden genoteerd in de agenda (of in een apart schriftje als dit te onoverzichtelijk wordt). Op die manier wordt duidelijk voor de cliënt wat er wekelijks moet gebeuren, en wat hij/zij daarbij zélf moet doen en wat jij doet.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
81
LEEFGEBIED 1: Werk & Inkomen
Werk & Inkomen
-
WA/inboedelverzekering Stabiele en minimale inkomenssituatie (uitkering/studiefinanciering/minimuminkomen) Gebruik maken van bijzondere voorzieningen (inrichting, schoolgeld etc.)
-
Stabiel contact met uitkeringsinstantie en bespreken van toekomstperspectief (ten minste één gesprek/huisbezoek) Deelname aan juiste traject van Sociale Dienst (werk, re-integratie, activering) Toeleiding naar Kredietbank Rotterdam (indien sprake van schulden)
-
Werk & Inkomen
Werk & Inkomen
Administratie: Opmaken financieel maandoverzicht Controleren betaling vaste lasten Controleren voortgang afbetalingsregelingen Controleren vaste inkomsten Invullen kasboek, controle afgelopen periode Vaststellen weekbudget boodschappen Boodschappenlijst maken, boodschappen doen Rekeningen indienen voor bijzondere bijstand Sorteren post (bewaren, betalen, controleren, reageren) Administratie ordenen en opbergen Gebruik van agenda Participatie of werk: Toewerken naar werk of maatschappelijke participatie
-
Administratie op orde Stabiele inkomenssituatie Gebruik kunnen maken van financiële aanvullende voorzieningen (zoals BB) Werk of maatschappelijke participatie
4 weken 6-8 weken na indienen aanvraag SZW 6-8 weken na indienen aanvraag SZW 6 weken 6 weken 3 weken
Maandelijks Maandelijks 2 wekelijks 2 wekelijks 2 wekelijks Wekelijks Wekelijks Dagelijks Dagelijks Dagelijks Wekelijks
Totale begeleidingstermijn is ca. 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
WA/Inboedelverzekering
Moeder gaat zelf een verzekering zoeken Moeder gaat samen met projectmedewerker een verzekering zoeken Moeder sluit verzekering af Projectmedewerker bekijkt samen met moeder voorwaarden en momenten waarop zij aanspraak kan doen op de verzekering
Actiepunt:
Stappen
Stabiele en minimale inkomenssituatie
Maak het maandoverzicht van vaste in- en uitgaven compleet samen met moeder Bij uitkering: check stromenschema; ontvangt het gezin voldoende inkomen volgens wettelijke afspraak?
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
82
Bij werk: zit het gezin op het wettelijke minimum? Bij studiefinanciering: zit het gezin op het wettelijke minimum? Wanneer het gezin niet op minimale inkomensgrens zit; contact opnemen met Sociale Zaken & Werkgelegenheid en dit regelen (raadpleeg BRUG-boekje of Nederlandse Gids van Sociale Zekerheid). Wanneer aanvraag is goedgekeurd: maak een nieuw maandoverzicht van vaste in- en uitgaven voor in het kasboek
Actiepunt:
Stappen
Gebruik maken van Bijzondere Voorzieningen
Wanneer het gezin aanspraak wil doen op BB; raadpleeg met moeder het BRUGboekje. Bekijk samen wat er nodig is om de aanvraag te doen (bv: inrichting, kraampakket, bijzondere ziektekosten; advocaatkosten; kosten voor kinderen i.v.m. school/sport). Haal een formulier bij SOZAWE of neem er eentje van de Baarlandhof mee en leg moeder uit waar ze de formulieren normaalgesproken kan halen. Moeder haalt proforma-nota indien nodig. Vul met moeder de formulieren in en stuur het op Bereken wanneer de uitslag van de aanvraag binnen moet zijn en noteer dit in agenda van moeder. Check of op de afgesproken tijd uitslag van de aanvraag binnen is en als dit niet het geval is; raadpleeg klantmanager
Actiepunt:
Stappen
Stabiel contact met uitkeringsinstantie en bespreken van toekomstperspectief
Benadering klantmanager: Je bent tijdens de gesprekken aanwezig om te zorgen dat zowel moeder als klantmanager hun verhaal kunnen doen. Let er op dat tijdens het gesprek de mogelijkheid ontstaat voor zowel klant als klantmanager om dit te doen. Let er daarnaast op dat je de klantmanager niet aanvalt. Je bent er om een oplossing te vinden, niet om ruzie te maken. Dit betekent niet dat je niet mag zeggen hoe de zaken ervoor staan, maar let er wel op HOE je dat doet. Daarnaast is het ook de bedoeling dat de cliënt goed wordt behandeld door de klantmanager. Wanneer deze zich niet goed behandeld voelt; laat hem of haar dit eerst zélf aangeven. Je kunt ook altijd zelf benoemen wanneer je het oneens bent met de bejegening. Houd daarbij ook rekening dat je uiteindelijk ook resultaten moet boeken tijdens het gesprek. In dit verband kun je er ook voor kiezen een gespreksverslag te maken en de houding van klantmanager met je werkbegeleider te bespreken. Die kan hierop samen met jou actie ondernemen naar de klantmanager toe. Daarnaast kan er altijd door de cliënt zelf een klacht worden ingediend. Bij uitkering niet in lijn met toekomstperspectief: bespreek met moeder haar toekomstperspectief aangaande werk/scholing/participatie. Indien dit niet in lijn is met het traject waar moeder zich in bevindt via SoZaWe; plan een afspraak met de klantmanager om dit te bespreken. Ga mee naar dit gesprek en bereid het gesprek samen met moeder voor door puntsgewijs onderwerpen van gesprek te bespreken en op te schrijven zodat moeder zelf het woord kan doen. Bij uitkering en slecht contact met klantmanager: bespreek met moeder wat de oorzaak is van het slechte contact. Arrangeer (samen met moeder) een gesprek met de klantmanager ‘Werk’ waarbij het doel is om tot goede afspraken te komen en verwachtingen van twee kanten uit te spreken. Het is vaak belangrijk dat moeder de kans krijgt te vertellen over haar persoonlijke situatie zodat de klantmanager weet wie zij of hij voor zich heeft. Daarnaast is het belangrijk dat de lucht geklaard wordt en dat er goede afspraken worden gemaakt voor de
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
83
toekomst (bv. op inhoudelijk vlak over te volgen traject, of over communicatie.) Bereid dit gesprek voor door puntsgewijs onderwerpen van gesprek te bespreken en op te schrijven zodat moeder zelf het woord kan doen. Bij werk/studie: bespreek met moeder/vader hoe zij de toekomst voor zich zien. Misschien betekent het dat er opleidingen gevolgd moeten worden. Laat de betrokkene een planning maken over de te nemen stappen en neem belangrijke stappen over in je eigen tijdslijn en in de agenda van de moeder/vader
Actiepunt:
Stappen
Deelname aan juiste traject SoZaWe (werk, re-integratie, activering)
Alle cliënten met een uitkering zitten via de Sociale Dienst in een traject. Er zijn 3 soorten trajecten: werk; re-integratie en activering. De indeling in één van deze trajecten is afhankelijk van de mate waarin de cliënt in staat is om de arbeidsmarkt op te gaan. Als zij hier klaar voor zijn zitten ze in de poule ‘werk’; als ze een traject nodig hebben zitten ze in ‘re-integratie’. Als ze meer zorg nodig hebben en pas op langere termijn kunnen gaan werken of participeren zitten ze in de poule ‘activering’. Bij uitkering niet in lijn met toekomstperspectief: bespreek met moeder haar toekomstperspectief aangaande werk/scholing/participatie. Indien dit niet in lijn is met het traject waar moeder zich in bevindt; plan een afspraak met de klantmanager om dit te bespreken. Ga mee naar dit gesprek en bereid het gesprek samen met moeder voor door puntsgewijs onderwerpen van gesprek te bespreken en op te schrijven zodat moeder zelf het woord kan doen.
Actiepunt:
Stappen
Toeleiding naar Kredietbank Rotterdam
Indien binnen het gezin sprake is van schulden wordt hulp ingeschakeld van de Kredietbank Rotterdam (KBR). Maak samen moeder een schuldenoverzicht Zoek samen met moeder uit wat de mogelijkheden zijn om vanuit haar individuele situatie hulp in te schakelen van de KBR (folder/bellen om advies in te winnen). Als moeder twijfels heeft over hulpverlening door de KBR kan eventueel een adviesgesprek aangevraagd worden. Moeder meldt zich aan bij KBR en levert benodigde papieren en formulieren in Nadat papieren in behandeling zijn genomen vraag je naar de termijn waarop een intakegesprek zal plaatsvinden. Deze deadlines neem je op in je tijdslijn en in de agenda van moeder. Monitor samen met moeder of de aanvraag vordert en je op tijd bericht krijgt van KBR. Als dit niet zo is neem je samen contact op met de KBR/contactpersoon. Wanneer duidelijk is hoe het traject zal gaan lopen bespreek je met moeder aandachtspunten waar zij tijdens het traject op moet letten en benadruk je wanneer het traject zal eindigen en wat daarna belangrijk is voor haar om op te letten om haar financiële huishouding op orde te houden. Indien moeder aangeeft extra budgethulp te krijgen kan zij meedoen aan cursus budgetteren van Frontlijn (halfjaarlijks) of een beroep doen op budgetcursus gegeven door KBR.
Actiepunt:
Stappen
Administratie
Opmaken financieel maandoverzicht: je werkt samen met moeder netjes uit wat zij per maand aan vaste lasten betaalt en wat zij per maand vast binnen krijgt aan inkomsten. Je maakt een maandbalans op. Dit overzicht komt voorin de administratiemap te zitten. Zo kan moeder altijd terugkijken hoeveel geld ze per
Let op: gebruik voor het aanleren van administreren en budgetteren de
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
84
hand-out: ‘Hand-out administratie en budgetteren op huisbezoek door projectmedewerkers’
maand over houdt voor incidentele uitgaven en weekboodschappen.
Ordenen van administratie. Je ordent de brieven en papieren in grote administratiemappen m.b.v. tabbladen. Je legt uit dat moeder haar nieuwe post op de juiste plaats in haar map stopt. Je maakt samen een overzicht van schulden, recente schuldbedragen en afbetalingen per maand. Waar nodig tref je een regeling met schuldeisers als dit nog niet gebeurd is. Indien sprake van toeleiding naar KBR: je gebruikt de standaardbrief voor schuldeisers om een recent schuldbewijs op te vragen en geeft aan dat de cliënt wordt aangemeld bij de KBR en doet het verzoek om de acties rondom het openstaande bedrag tijdelijk te bevriezen. Opbrengst: recente schuldbewijzen die nodig zijn voor aanmelding bij KBR. Introductie van kasboek: je legt aan moeder het nut en gebruik van het kasboek uit. Je gebruikt het opgestelde maandoverzicht als ijkpunt. Je leert moeder om wekelijks haar uitgaven en inkomsten bij te houden. Je zorgt dat moeder in staat is om een wekelijkse en maandelijkse financiële planning te maken. Je zorgt dat moeder weer hoe zij reserveringen kan doen voor incidentele uitgaven. Je zorgt dat moeder overzicht heeft over haar financiën. Stel het weekbudget vast voor boodschappen en plan een afspraak waarbij je meegaat om boodschappen te doen. Alvorens je op pad gaat maak je samen met moeder een boodschappenlijst. Maak gebruik van de voorlichtingsinformatie van het ‘boodschappenproject’ (leerdossier) om handige tips te geven over het boodschappen doen. Bouw in de tijdslijn momenten in waarop je terugkomt op regelmaat en checken van financiële huishouding. Maak afspraken over wanneer de moeder zaken zelfstandig kan gaan doen
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
85
LEEFGEBIED 2: Wonen
Wonen
Servicecontract aanvragen Reparaties aan huis Onderhoud aan huis Urgente herhuisvesting Minimale inrichting (bed, tafel, stoelen etc) à Indien urgente situatie: Piekfijn
Wonen
Huishouden op orde: Opruimen en schoonmaken woonkamer Opruimen en schoonmaken keuken Schoonmaken toilet Schoonmaken badkamer Opruimen en schoonmaken koelkast Wassen, opvouwen kleding Kleding in kasten leggen Bedden verschonen Schoonmaakmiddelen veilig opbergen Uitzoeken van te klein geworden kleding Opruimen schoonmaken kledingkasten Schoonmaken van filters en roosters ventilatiesysteem Balkon opruimen Glas naar de glasbak Vuilnis aan straat zetten Ramen wassen Overig: (Stabiel) contact met buren
Wonen
-
Huis wordt onderhouden Huis is voldoende ingericht Huis is schoon en leefbaar
2 weken 4 weken 8 weken 8 weken 6-8 weken na indienen aanvraag SZW 2 weken
Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Half jaarlijks Half jaarlijks Per kwartaal Maandelijks Wekelijks Wekelijks Per kwartaal Dagelijks
Totale begeleidingstermijn is ca. 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Servicecontract aanvragen
Neem contact op met woningbouwvereniging en sluit een servicecontract af Zorg dat moeder zelf naar woningbouwvereniging belt wanneer er mankementen in de woning zijn. Leg haar uit wat het principe van een servicecontract is.
Actiepunt:
Stappen
Reparaties en onderhoud aan huis
Neem contact op met woningbouwvereniging wanneer reparaties uitgevoerd dienen te worden Wanneer onderhoud of reparaties nodig zijn die de woningbouw niet uitvoert; probeer via een alternatieve weg dit te laten plaatsvinden (denk aan: fondsaanvraag; frontlijnmoeder, zelf meehelpen) Denk met moeder mee hoe zij haar woning gezellig kan maken. Je kunt een keer samen (of samen met de frontlijnmoeder) iets opknappen of knutselen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
86
Actiepunt:
Stappen
Urgente herhuisvesting
Wanneer het gezin verhuisplannen heeft moet het een woonpas hebben of zich hiervoor aanmelden. Leg altijd aan het gezin uit dat verhuizen niet altijd betekent dat er een eind komt aan alle problemen. Verhuizen is in de eerste plaats erg duur en daarnaast kunnen de problemen op een andere plaats ook ontstaan. Wanneer de verhuiswens te maken heeft met onveilige gevoelens kan hierover contact worden opgenomen met woningbouw en buurtagent (raadpleeg werkbegeleider) Wanneer het gezin een woonpas heeft moet het regelmatig reageren; dit is nodig om de account actief te houden. Als een gezin nog maar kort is ingeschreven helpt het soms om op loting-woningen te reageren. Indien sprake is van urgente herhuisvesting kan urgentie worden aangevraagd
Actiepunt:
Stappen
Minimale inrichting huis
Noodzakelijke goederen moeten aanwezig zijn in de woning. Denk hierbij aan : bed, koelkast, wasmachine, gasfornuis, kasten, tafel, stoelen. Vaak kan er via Bijzondere Bijstand (zie BRUG-boekje) een aanvraag voor deze goederen worden gedaan. Na 6-8 weken moet hier uitslag over zijn. Als de aanvraag wordt afgewezen kan er bezwaar worden aangetekend. Als geen BB wordt toegekend, of als er sprake is van een urgente situatie; dan kan beroep worden gedaan op de piekfijn-procedure. Via het Sociaal Raadslid in de wijk wordt een piekfijnbon uitgegeven voor de goederen die nodig zijn. De cliënt kan deze goederen dan binnen 2 weken uitzoeken in één van de piekfijnwinkels. De goederen worden thuisbezorgd.
Actiepunt:
Stappen
Huishouden op orde
Het gezin moet routine krijgen in het schoonmaken en schoon houden van de woning. Het gaat om de volgende zaken (zie bovenstaande tabel): Opruimen en schoonmaken woonkamer Opruimen en schoonmaken keuken Schoonmaken toilet Schoonmaken badkamer Opruimen en schoonmaken koelkast Wassen, opvouwen kleding Kleding in kasten leggen Bedden verschonen Schoonmaakmiddelen veilig opbergen Uitzoeken van te klein geworden kleding Opruimen schoonmaken kledingkasten Schoonmaken van filters en roosters ventilatiesysteem Balkon opruimen Glas naar de glasbak Vuilnis aan straat zetten Ramen wassen Om hier structuur in te krijgen kan er een schoonmaakrooster worden gemaakt waarin staat op welke dagen van de week/maand welke dingen moeten gebeuren. Om eventuele oudere kinderen ook aan te moedigen hun steentje bij
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
87
te dragen kunnen de klusjes ook onder hen worden verdeeld. Om een goed begin te maken is het goed om met de moeder een eerste ´projectje´ samen aan te pakken. Denk hierbij aan het opruimen van een kledingkast o.i.d. Je kunt ook aan moeder vragen of ze zelf wil dat je haar met een specifiek karweitje helpt.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
88
LEEFGEBIED 3: Scholing Scholing
Scholing
Scholing
-
Ouderbetrokkenheid: structureel contact met docent/leerkracht van de school Deelname aan Inburgeringcursus Deelname taalcursus
School kinderen: Deelname aan M&K-lessen Ouders zijn in staat hulp te bieden bij huiswerk Ouders zijn op de hoogte van schoolprestaties kinderen Aanwezigheid 10-minuten avonden op basisschool Ondersteuning van kinderen met leerachterstanden (via school) Korte contactmomenten moeder met leerkracht Overig: Nederlandse taalroutine binnen het gehele gezin Aanwezigheid cursus/inburgering/re-integratie -
Structureel en stabiel contact met school kinderen Voldoende scholing i.v.m. maatschappelijke participatie en/of werk
6 weken 6 weken 6 weken
Wekelijks Dagelijks Dagelijks Per kwartaal Maandelijks Wekelijks Wekelijks
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Ouderbetrokkenheid
Bespreek met moeder of zij een beeld heeft bij de ontwikkeling van haar kind(eren) op school. Spreekt zij de leerkracht regelmatig (ca. 1 keer per 2 weken)? Gaat ze naar de ouderavonden of rapportbesprekingen? Als dit niet het geval is kun je een afspraak maken om de kinderen een keer samen uit school te halen. Je kunt dan een praatje met de leerkracht aanknopen over de ontwikkeling van het kind. Vraag of je het rapport van de kinderen eens mag zien. Kan moeder/vader voldoende ondersteuning of prikkels geven bij positieve of negatieve resultaten? Bespreek of zij hier extra hulp voor wil. Een mogelijkheid is huiswerkbegeleiding (vraag aan werkbegeleider). Een andere mogelijkheid is dat jij zelf enkele keren mee kijkt met het huiswerk van de kinderen ten behoeve van een specifieke vraag of probleem.
Huiswerk:
Actiepunt:
Stappen
Deelname aan inburgeringcursus
Uitleg over inburgeren vind je in bijlage 11. Lees dit eerst goed door. Wanneer een cliënt een uitkering heeft moet contact worden opgenomen met de klantmanager om in te burgeren. Wanneer de cliënt géén uitkering heeft kun je contact opnemen met het CIL. Bureau Frontlijn heeft een ander project (gebiedsregie) dat zich bezig houdt met bemiddelen naar inburgering. De projectleider hiervan is Rob van Vliet. Wanneer er problemen ontstaan tijdens de aanmelding naar inburgering kan er contact met hem worden opgenomen. Stimuleer het gezinslid dat de inburgeringscursus volgt om hierheen te gaan. Neem de lessen op in de weekplanning en dus in de agenda. Probeer eventueel een keer te helpen met huiswerk.
Actiepunt:
Stappen
Deelname taalcursus
Het is belangrijk dat de moeders/vader het niveau NT2 behalen in Nederlandse taal. Wat is NT2? Dit is een examen Nederlands voor mensen met een andere moedertaal die op
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
89
latere leeftijd Nederlands hebben geleerd. Met staatsexamen N2 kan men later zien dat de Nederlandse taal voldoende beheerst om in Nederland te kunnen werken of studeren. Zoek voor een taalaanbieder op: http://www.rotterdam.nl/smartsite2209556.dws?MainMenu=&Menu=2209556 Dit is de website van de Rotterdamse Sociale Kaart (zoals eerder aangegeven) Enkele taallesaanbieders zijn: Centrum Voor Dienstverlening CVD Stap Gilde (010)4362844 Legato Opleidingen (010)5217070 Stichting Avanco (010-)4484300 Stichting Leer- en Ontmoetingproject voor Vrouwen (010)4439055 Stichting VluchtelingenWerk Maasdelta (010)2827878 Zoek bij voorkeur een taalaanbieder in de wijk (bijvoorbeeld via vrouwenstudio) en zorg dat kinderopvang voor de kleinste kinderen die nog niet naar school gaan; ook geregeld is. Uitkeringsgerechtigden kunnen taalcursus meestal via de klantmanager regelen. Bureau Frontlijn heeft een ander project (gebiedsregie) dat zich bezig houdt met bemiddelen naar inburgering/taaleducatie. De projectleider hiervan is Rob van Vliet. Wanneer er problemen ontstaan tijdens de aanmelding naar inburgering/taalles kan er contact met hem worden opgenomen. Stimuleer het gezinslid dat de inburgeringscursus volgt om hierheen te gaan. Neem de lessen op in de weekplanning en dus in de agenda. Probeer eventueel een keer te helpen met huiswerk.
Actiepunt:
Stappen
Deelname M&K (zie ook voorlichting tijdens introductieperiode)
Het uitgangspunt is dat alle moeders die een kind onder de 4 jaar hebben; mee gaan doen aan het M&K-programma in Pendrecht (bij Beatrixschool) of IJsselmonde (Kubus). Stimuleer moeder ten alle tijden om hieraan deel te nemen. Argumenten zijn: opvoedingsverdieping, sociale participatie (in contact komen met andere moeders), samen met het kind aan de slag. Let op: De M&K-studenten zjin aanwezig van dinsdag t/m donderdag (uitvalsbasis is Meent 94; anders zijn ze op onderwijslocatie) Het onderwijsprogramma vindt plaats op woensdag- en donderdagochtend (van 9.00 uur tot 12.00 uur). Plan op deze momenten geen afspraken met de gezinnen die ook het lesprogramma volgen. Wanneer moeder aangeeft niet bij een bepaalde M&K-les aanwezig te zijn; laat moeder dit zélf communiceren met contactpersoon van M&K. Stuur wel alvast een mailtje naar de betrokken contactpersoon van M&K om aan te geven dat je weet dat moeder niet zal komen. Naar aanleiding van de intake wordt een termijn afgesproken waarop de moeders mee kunnen doen aan het M&K-programma. Voorafgaand hieraan wordt een afspraak gemaakt waarop medewerkers van M&K voorlichting kunnen geven (thuis) over het programma. Hierover kun je contact opnemen met de volgende locatieleiders van M&K, CC altijd je werkbegeleider!: Pendrecht: Kirsten Wittenberg à
[email protected]
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
90
IJsselmonde: Stefanie den Breems à
[email protected] Wanneer de moeder gaat participeren aan het M&K-programma kun je de eerste les mee gaan om het ‘ijs te breken’. Een eerste keer is altijd spannend.. Via je contactpersoon bij M&K vraag je welke stagiaire zich met het gezin bezig houdt. Je vraagt zijn of haar e-mailadres en houdt regelmatig contact over het gezin per mail (CC ook hier altijd de werkbegeleider en de locatieleider van M&K!). Je hebt contact over zaken die je opvallen rondom de opvoeding. Je kunt ook zaken aankaarten die van invloed zijn op moeders inzet bij M&K. Wellicht kan de stagiaire van M&K hier dieper op in gaan bij de moeder. Het is ook mogelijk om een gezamenlijk huisbezoek te doen. Hierbij kan MWD-kennis en pedagogische kennis samengevoegd worden om de moeder beter te kunnen helpen. Het uitgangspunt is dat moeder altijd zélf afbelt wanneer zij niet naar het M&Kprogramma gaat. Stuur voor de zekerheid wel alvast een mailtje naar je contactpersonen van M&K als je van te voren al weet dat de moeder afwezig zal zijn. Let goed op dat je geen huisbezoeken plant op woensdag- en donderdagochtend! Dan vindt het M&K-programma plaats! Vraag wekelijks hoe het M&K-programma was en herinner moeder aan het deelnemen hiervan. Neem het op in de weekplanning via de agenda. Stimuleer moeder, wanneer zij ontevreden is of juist erg tevreden, dit terug te koppelen naar M&K tijdens de lessen.
Actiepunt:
Stappen
Deelname OOK (zie ook: bijlage 17)
Als het gezin van de ‘rode’ fase naar de ‘oranje’ fase gaat; komt het onderwerp ‘opvoeding’ meer in de schijnwerpers te staan. De stagiaires van OOK (pedagogiek-studenten); kunnen hierbij soms tips geven. Dit kan doordat je ze om advies vraagt; of doordat je vraagt of ze een keer mee willen gaan naar een huisbezoek om in de thuissituatie praktische tips te geven. Je bespreekt dit in eerste instantie met het gezin. Daarnaast bespreek je dit met je werkbegeleider. Omgekeerd kan het ook voorkomen dat de OOK-studenten tips willen hebben over praktische zaken zoals regelingen en voorzieningen. Je kunt ze dan ten alle tijden mondelinge tips geven; maar je kunt ook (in overleg met betrokken werkbegeleiders) een keer meegaan op huisbezoek om met (enkele) concrete actiepunten aan de slag te gaan (tips te geven). De kennis van PB en OOK kan dus aanvullend en versterkend werken! Daarom kiezen wij bepaalde weken, de PB-jij-OOK weken, per jaar waarin PB stagiaires met OOK stagiaires meekunnen en OOK stagiaires met PB stagiaires meekunnen. Als een PB stagiaire bijvoorbeeld vragen heeft over het drukke gedrag van een driejarige peuter van een moeders, kan een OOK stagiaire maximaal 2 maal meegaan naar het gezin om te kijken wat de situatie is en hier wat concrete tips en handvatten voor te geven. Het is de bedoeling dat het bij deze tips en handvatten blijft! Ook is het niet de bedoeling dat voor deze begeleiding nieuwe materialen ontwikkeld worden, maar dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande materialen. NB: het is niet de bedoeling dat de OOK- vragen zich ‘opstapelen’; als een ouder jou als stagiaire vertelt over bepaalde opvoedkundige problemen; bespreek je dit altijd direct met je werkbegeleider. Deze kan bepalen of hier direct wat mee moet gebeuren of dat de PB-jij-OOK week wordt afgewacht.
Actiepunt:
Stappen
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
91
Leerachterstanden of ontwikkelingsproblemen van de kinderen
Wanneer je merkt dat een kind ontwikkelingsproblemen heeft, of bepaalde achterstanden. Bespreek je dit met je werkbegeleider. Je kaart het ook aan bij moeder. Vaak komen de ouder(s) ook zelf met dit soort problemen. Je kunt via MK of OOK ondersteuning vragen. Zij kunnen een keer meegaan op huisbezoek om te bekijken wat de situatie is vanuit pedagogisch oogpunt. Als de problematiek ‘zwaar’ is; wordt SMW ingeschakeld vanuit de basisschool. Als het kind nog niet op de basisschool zit kan moeder via het consultatiebureau hulp vragen. Overleg deze stappen altijd goed met je werkbegeleider. Bereid je goed voor op dit soort gesprekken door na te gaan wat de mogelijkheden zijn qua hulpaanbod. Kijk wederom op de website van de Sociale Kaart van Rotterdam; vraag je werkbegeleider om advies en raadpleeg zo nodig mensen van OOK.
Actiepunt:
Stappen
Aanvullende scholing ouder(s)
Wanneer ouder(s) aanvullende opleiding willen gaan doen; wordt dit besproken tijdens een gesprek met de klantmanager (van het team ‘werk’). Wanneer ouder(s) een opleiding/cursus willen gaan volgen is het belangrijk om aan de volgende zaken te denken: Financiering Kinderopvang Toekomstperspectief (wat levert het me op?) Evt. aanmelding IBG
Actiepunt:
Stappen
Nederlandse Taalroutine binnen het gezin
Het uitgangspunt is dat binnen het gezin in ieder geval regelmatig Nederlands gesproken wordt. Zonder regelmatige oefening is het bijna onmogelijk om de Nederlandse taal te gaan beheersen. Bespreek met ouders of dit wel/niet het geval is. Bespreek de oorzaken en gevolgen hiervan. Maak afspraken over de momenten waarop Nederlands wordt gesproken. Bijvoorbeeld tijdens het avondeten, of tijdens het in bad gaan. Idee: maak een lijst met woordjes die tijdens deze gebeurtenis van toepassing zijn (bij avondeten: lepel, vork, bord, groente etc.). Oefen alvast deze woorden zodat ouder(s) dit in de praktijk kunnen brengen. Je kunt ook zelf aanwezig zijn bij zo’n eerste oefening. Je kunt bijvoorbeeld bij de lunch aanwezig zijn. Samen met ouder(s) oefen je dan van te voren de woordenlijst; daarna ga je samen lunchen en breng je het geleerde in de praktijk.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
92
LEEFGEBIED 4: Sociale Participatie
Sociale Participatie
Sociale Participatie
-
Sport- hobbyvereniging kinderen Rotterdampassen Lidmaatschap bibliotheek
-
Sociale Participatie
-
6 weken 4 weken 4 weken
Actief gebruikmaken van bibliotheek Sociaal netwerk opbouwen: contact leggen met vereniging of sociale ontmoetingsplaats (bv. vrouwenstudio) Kinderen spelen buiten (samen met ouders) Kinderen spelen binnen (samen met ouders) Ouders zijn op de hoogte van activiteiten in de wijk en kinderen participeren hieraan Assertiviteit van het gezin
De juiste instanties kunnen vinden op de sociale kaart Sociale participatie met het gehele gezin (ontspanning/samen spelen) Structureel gebruik maken van bibliotheek
Per 3 weken Wekelijks x Wekelijks Dagelijks Wekelijks Dagelijks
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Sport of hobbyclub kinderen
Bespreek met ouder(s) en kinderen welke sporten/hobby’s de kinderen leuk vinden. Ga samen bekijken wat de plaatselijke mogelijkheden zijn Gezinnen met kinderen ontvangen eenmaal per jaar een toelage van de Sociale Dienst voor school- en sportkosten voor de kinderen. Als ze dit niet hebben ontvangen moet je via een BB-formulier hier alsnog een aanvraag voor doen. Als er, om welke reden dan ook, onvoldoende financiële middelen zijn om de kinderen naar sport te krijgen dan kan het via het sportfonds of via stichting Leergeld: http://www.leergeld.nl/. Bespreek deze mogelijkheden met je werkbegeleider. Zorg ook dat er sportkleding of eventuele attributen worden aangeschaft en dat deze worden vergoed. Zorg dat het lessenschema in het systeem van de ouder(s) komt; zet het in de agenda!
Actiepunt:
Stappen
Rotterdampas
Alle gezinnen krijgen van ons een Rotterdampas. Kinderen vanaf 3 jaar kunnen een rotterdampas krijgen. Met de Rotterdampas krijg je gratis toegang tot allerlei musea en culturele instellingen. Je kunt de pas aanvragen bij de Rotterdampaswinkel bij de Centrale Bibliotheek, of bij SoZaWe-kantoren in de wijk. Neem een fototoestel mee op huisbezoek en maak pasfoto’s van de gezinsleden (vanaf 3 jaar). Vul het aanvraagformulier Rotterdampas in en zorg dat de gevraagde bijlagen beschikbaar zijn. De aanvraagformulieren zijn meestal op de Baarlandhof aanwezig. Moeders ontvangen er zelf ook één. Tenslotte zijn ze op de SoZaWe-kantoren verkrijgbaar. Print de foto’s op pasfoto-formaat uit in kleur; en plastificeer de foto’s Maak een afspraak om samen met moeder de Rotterdampas af te halen. Zij Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
93
Uitje
moet dan het aanvraagformulier, geldige legitimatie en benodigde bijlagen meenemen. Jij zorgt ervoor dat je voldoende geld mee neemt om de kosten te betalen. Je kan dit voorgeschoten krijgen van Bart of een werkbegeleider. Let goed op dat je het bonnetje indient bij diegene die je het geld heeft voorgeschoten; anders kunnen we het geld niet declareren! Wanneer het gezin voorzien is van Rotterdampassen stimuleer je dat zij de passen regelmatig gebruiken. Bekijk samen met de gezinnen regelmatig het Rotterdampas-magazine of de website. Zorg dat ze gedurende het jaar, met name in schoolvakanties, ‘leuke uitstapjes’ plannen. Je kunt zelf ook een keer meegaan om een uitje te maken (kinderboerderij, euromast, museum etc.). Lever een financiële begroting in en bespreek dit met je werkbegeleider. Wat is je bestedingsruimte? Per gezin 15 euro startbedrag + 5 euro per kind, exclusief reiskosten. Nodig meerdere gezinnen tegelijk uit zodat ze elkaar kunnen leren kennen. Je kunt ook met andere projectmedewerkers samen een uitje organiseren; let wel op dat er van iedereen gezinnen mee gaan. In de zomerperiode wordt er een vakantiegids gemaakt; zorg dat je dit aan je gezinnen uitreikt en bespreek de mogelijkheden met ze. Als je een leuk idee hebt voor een uitje of een leuke ervaring hebt gehad: bespreek dit met de groep tijdens de briefing zodat anderen ook van jouw ideeën gebruik kunnen maken.
Actiepunt:
Stappen
Lidmaatschap bibliotheek
Zie voor specifieke informatie rondom lid worden van de bibliotheek, bijlage 12. Zorg dat de kinderen van het gezin in ieder geval lid worden van de bibliotheek M aak een afspraak om mee te gaan naar de bibliotheek om boeken te lenen Laat moeder in de agenda opnemen dat er om de 3 weken boeken worden gehaald en teruggebracht Spreek af om een keer samen met moeder aan de kinderen voor te lezen Houdt samen met moeder in de gaten wanneer er leuke activiteiten zijn in de (plaatselijke) bibliotheek en stimuleer het gezin hieraan deel te nemen. Wanneer er een leuke activiteit is; stel andere projectmedewerkers hiervan per mail of in de briefing op de hoogte zodat zij dit aan hun moeders kunnen doorgeven.
Actiepunt:
Stappen
Sociaal Netwerk
Probeer samen met het gezin te achterhalen wat het sociale netwerk in de buurt is en wat de mogelijkheden zijn om dit uit te breiden. Bespreek met moeder de mogelijkheden om haar netwerk uit te breiden; deelname aan cursussen/clubjes/vrouwenstudio etc. Neem dergelijke uitstapjes op in de weekplanning via de agenda. Zie voor informatie over de mogelijkheden in de wijk Pendrecht, bijlage 13: ‘Sociale activiteiten in Pendrecht’
Actiepunt:
Stappen
Buiten/binnen spelen
Stimuleer het buiten en binnen spelen van de kinderen. Maak bijvoorbeeld een afspraak om een keer samen naar een nabijgelegen speeltuintje te gaan, je kunt ook een keer een picknick organiseren. Wat betreft binnen spelen kun je suggesties en ideeën bedenken voor leuke spelletjes met ouder(s) en kinderen samen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
94
Wanneer kinderen onvoldoende speelgoed hebben kun je speelgoed meenemen vanaf de Baarlandhof (berging). Daarnaast kun je bekijken of het gezin lid kan worden van de speel-o-theek om daar speelgoed te kunnen lenen.
Actiepunt:
Stappen
Deelname aan activiteiten in de wijk
Probeer op de hoogte te blijven van actuele activiteiten voor ouder(s) en voor kinderen in de wijk. Denk hierbij aan de kindercampus, aan activiteiten die worden georganiseerd door buurthuizen, scholen, TOS (thuis op straat, http://www.thuisopstraat.nl/) etc. Leer ouder(s) ook om hier zelf naar op zoek te gaan en alert op te zijn. Stimuleer deelname aan dit soort activiteiten. Zet het samen met ouder(s) in de agenda of ga een keer mee.
Actiepunt:
Stappen
Assertiviteit (bureaucratische vaardigheden)
Er wordt een assertiviteitstraining door projectmedewerkers van frontlijn gegeven. Het is nog niet bekend hoe vaak in het jaar dit gaat plaatsvinden. Dit krijg je gedurende het jaar te horen. Het is belangrijk tijdens elk huisbezoek aandacht te besteden aan de ontwikkeling van capaciteiten van de ouder(s). Zij moeten leren wat hun rechten zijn, en voor zichzelf op komen. Je moet de ouder(s) dus ook belonen wanneer zij zelf dingen hebben geregeld. Stimuleer ze steeds om dingen zélf te doen. Zie bijlage 15 voor tips om aan assertiviteit van ouder(s) in de thuissituatie te werken.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
95
LEEFGEBIED 5: Gezondheid & Hulpverlening
Gezondheid & Hulpverlening
-
Gezonheid & Hulpverlening
-
Gezondheid & Hulpverlening
-
-
Passende hulpverleningssituatie organiseren of monitoren (contact met hulpverlening/initiëren van hulp) Inschrijven tandarts Inschrijven huisarts
Regelmatig bezoek tandarts Vaste huisarts; gezin maakt afspraak indien nodig Gezonde Voeding: gezin eet 3 maal per dag een maaltijd
8 weken 4 weken 4 weken
Halfjaarlijks Dagelijks
Huisarts en tandartsbezoek Gezin krijgt hulp van de juiste instantie (afhankelijk van behoefte) en kan zélf de juiste vragen stellen omtrent zorg
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Passende hulpverleningssituatie
Wanneer er aanvullende hulp nodig is (‘beleg op de pizza’); wordt dit met ouder(s) besproken. Ouder(s) kunnen zélf aangeven hulp te willen; het kan ook zo zijn dat dit een constatering van Frontlijn is. Als dit het geval is; wordt dit ten alle tijden met ouder(s) besproken. In principe worden de reguliere wegen bewandeld om hulp te krijgen: via consultatiebureau/SMW. Soms is er hulp voor (één van de) ouders nodig; dan wordt het lokale aanbod verkend. Samen met ouder(s) wordt bekeken wat de hulpvraag is en wat de opties zijn. Als er hulpverlening in een gezin komt of is; is het uitgangspunt ervoor te zorgen dat ouder(s) de juíste vragen kunnen stellen; dat zij kritisch kunnen zijn; dat zij hun eigen bijdrage leveren (bv. afspraken nakomen) en tenslotte dat ze zelf het overzicht hebben welke hulpverlener waarvoor komt. Binnen 2 weken na de intake wordt eventueel reeds aanwezige hulpverlening door ons op de hoogte gesteld en wordt uitgelegd wat wij bij het gezin gaan doen. Het organiseren van hulpverlening is een voorbeeld van een actiepunt dat je in nauwe samenwerking en samenspraak met je werkbegeleider oppakt.
Actiepunt:
Stappen
Tandarts
Als het gezin geen tandarts heeft; wordt er een tandarts gezocht (deelgemeentegids!) Kinderen mogen altijd (gratis) naar de tandarts (ze zitten bij hun ouder(s) in het pakket). Ouders moeten een aanvullende tandartsverzekering hebben. Wanneer er sprake is van schulden wordt deze aanvullende verzekering door bijna alle verzekeringsmaatschappijen meteen stopgezet. Als dit het geval is moet bekeken worden op welke termijn zo’n verzekering weer afgesloten kan worden.
Actiepunt:
Stappen
Huisarts
Als het gezin geen huisarts heeft; wordt er een huisarts gezocht en wordt het gezin er aangemeld (voor adressen: zie deelgemeentegids!)
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
96
Actiepunt:
Stappen
Gezond Voedingspatroon
Voor meer informatie: http://www.voedingscentrum.nl/ Het is belangrijk dat de gezinnen 3 maal per dag (kunnen) eten. Als er onvoldoende geld is voor boodschappen dan moeten er 2 dingen gebeuren: 1. Er worden noodboodschappen gedaan en het gezin wordt aangemeld bij de voedselbank (overleg met je werkbegeleider; aanvraagformulier zit in de map ‘informatievoorziening’ op de p-schijf). 2. De nodige maatregelen worden getroffen om het maandbudget te verruimen (zie leefgebied inkomen). Daarnaast wordt m.b.v. het kasboek een maand en weekplanning gemaakt zodat er voldoende geld overblijft om boodschappen te doen. Introduceer de ‘schijf van 5’; bespreek wat ‘gezonde voeding’ inhoudt. Maak een boodschappenlijstje samen met ouder(s). Bekijk daarbij of er goede en gevarieerde artikelen op staan. Ga een keer samen koken. Veel ouder(s) geven bijvoorbeeld aan dat zij het lastig vinden om iets ‘lekkers’ te maken van het eten uit de voedselpakketten. Je kunt hier goedkope, lekkere recepten voor bedenken of opzoeken.
Actiepunt:
Stappen
Voedselpakket à in noodsituaties
In noodsituaties (vooral bij aanvang gezinsbegeleiding) is het soms nodig een voedselpakket aan te vragen bij de voedselpakket. Dit kan in de vorm van een noodpakket of een tijdelijke ondersteuning door de voedselbank. Het gezin kan in dat geval wekelijks een pakket ophalen bij het uitgiftepunt in de wijk. Overleg de situatie met je werkbegeleider In het geval van een noodpakket neem je contact op met de voedselbank om een noodpakket op te halen (werkbegeleider). In het geval van structurele hulp van de voedselbank vul je een aanvraagformulier in (p-schijf; map sociale kaart). De voedselbank neemt zelf contact op met het gezin om door te geven waar en wanneer de pakketten wekelijks kunnen worden opgehaald. Let op dat de gezinnen een legitimatiebewijs meenemen als ze hun pakket ophalen. Sommige gezinnen geven aan dat ze het moeilijk vinden om met het eten uit het pakket maaltijden te maken. Bied hierbij eventueel hulp: je kunt ook een keer samen koken; of samen recepten zoeken.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
97
LEEFGEBIED 6: Veiligheid
Veiligheid
-
Veiligheid
-
Indien sprake of vermoeden van huiselijk geweld: passende hulpverlening inschakelen Bij sprake of vermoeden van kindermishandeling: Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) raadplegen of inschakelen Afwezigheid open stopcontacten Afwezigheid valmogelijkheden voor kleine kinderen Gevaarlijke schoonmaakmiddelen opgeborgen Afwezigheid van zware voorwerpen die kunnen vallen (friteuse/tv etc.)
Veilige leefomgeving van het kind en het gehele gezin
1 week (zie protocol) 1 week (zie protocol) 3 weken 1 week 1 week 1 week
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Open stopcontacten
Op de baarlandhof zijn kindveilige stopcontacten aanwezig. Zorg dat je deze stopcontacten meeneemt indien er sprake is van onbeveiligde stopcontacten in de buurt van kleine kinderen. Wanneer de stopcontacten loszitten moet contact worden opgenomen met de woningbouwvereniging om ze vast te zetten.
Actiepunt:
Stappen
Valmogelijkheden kleine kinderen, zware voorwerpen die kunnen vallen
Bespreek met moeder het gevaar van openstaande ramen/onveilige balkons en zware voorwerpen die kunnen vallen (zoals de frituurpan) Zorg dat ouder(s) deze voorwerpen elders zetten. Zorg dat er haakjes komen op ramen die gevaarlijk ver open kunnen.
Actiepunt:
Stappen
Schoonmaakmiddelen opbergen
Bespreek met ouder(s) het gevaar van schoonmaakmiddelen die niet goed zijn opgeborgen. Zorg dat schoonmaakmiddelen goed worden opgeborgen zodat (kleine) kinderen er niet bij kunnen. Bespreek wat er moet gebeuren wanneer kinderen giftige stoffen binnen krijgen (www.gifwijzer.nl)
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
98
BIJLAGE
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
99
Bijlage 1:
‘Begeleidingscriteria Urgente Fase’
Bijlage 2:
‘Begeleidingscriteria in routine in het huishouden’
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
100
Bijlage 3:
‘Eindstatus gezin’
Bijlage 4:
‘Belangrijke gegevens Praktijkbegeleiding’
Adres: Praktijkbegeleiding Baarlandhof 21 3086 EA, Rotterdam Wie?
E-mailadres
Telefoonnummer
Algemeen telefoonnummer PB Bart Suzan Maaike Arianne Lydia
-
010-8920186
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Frank
[email protected]
Willemijn
[email protected]
06-12506263 06-19644033 06-20132605 06-22934973 010-8920187 06-10001941 010-8920185 06-51728793 010-8920188
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
101
06-12993856 Projectmedewerkers: Wachtwoord laptops
Bijlage 5:
[email protected] Frontlijn (mét hoofdletter)
‘Officiële afspraken rondom stage-uren en vakantiedata’
Als projectmedewerker bij Bureau Frontlijn teken je een contract voor 10 maanden stage. Er zijn 2 soorten contracten: -
28 uur per week 32 uur per week
Je ontvangt een stagevergoeding die past bij het aantal uren dat je stage loopt. Deze stagevergoeding bedraagt 540 euro p/m per 36-urige werkweek. Als je 10 maanden stage loopt dan krijg je dus over 10 maanden stagevergoeding uitbetaald. Dit komt neer op het volgende aantal uren: -
28 uur per week: 1232 uur 32 uur per week: 1408 uur
De betaalde uren werk je niet volledig; je mag 10 verlofdagen opnemen (in overleg met je werkbegeleider). Dit betekent dat je minimaal het volgende aantal uren dient stage te lopen: -
28 uur per week: 1152 uur 32 uur per week: 1328 uur
Naast deze 10 verlofdagen zijn er enkele dagen waarop we gesloten zijn en waarop je geen verlof hoeft op te nemen. Dit zijn ‘vaste vrije dagen’ en deze vallen op de volgende feestdagen: -
Kerst: 24 t/m 1 januari Koninginnedag Goede vrijdag Bevrijdingsdag Hemelvaart: 13 mei Pinksteren: 23-24 mei
Bijlage 6:
‘Protocol huisbezoek externen’
Spelregels: de student en de gezinnen zijn goed voorbereid en weten wat hen te wachten staat de studenten zijn altijd in koppelvorm aanwezig tijdens het huisbezoek (of vergezeld door werkbegeleider/casusbegeleider) bij onstabiele gezinnen geen huisbezoek met externen vanwege de kwetsbaarheid van het contact Gezinnen worden benaderd voor medewerkers Bureau Frontlijn (door werkbegeleiders
Minimaal
en/of studenten). Er wordt een afspraak gepland voor een voorbereidingsgesprek (kan ook
1 week voor het bezoek
telefonisch). Bij grote omvang van bezoek (meer dan 2 bezoeken): er worden zogenaamde ‘reservegezinnen’ benaderd. Aan hen wordt duidelijk gecommuniceerd dat we in geval van uitval bij hen op bezoek komen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
102
Verantwoordelijke werkbegeleider van Bureau Frontlijn maakt een plan en bij grote
Minimaal 1 week voor het
omvang van bezoek een draaiboek. Hierin staan de gezinnen die benaderd zijn en hebben
bezoek.
aangegeven mee te werken (óók: een lijst met ‘reservegezinnen’). Deze lijst wordt doorgestuurd naar alle medewerkers (ook studenten!) die bij het bezoek betrokken zijn. Voorbereidingsgesprekken vinden plaats met gezinnen en studenten.
Minimaal een dag voor het
Qua gezinnen: verwachtingen m.b.t. het gesprek worden uitgesproken. Verder worden er
bezoek
concrete afspraken gemaakt met moeder. (Hoe laat? Wie komt er? Hoe lang zal het gesprek duren?). Qua betrokken studenten: besproken wordt wie komen, wat het doel is van het bezoek, waar de mogelijke meerwaarde van het bezoek voor ons project zit. Daarnaast wordt de inhoud van het bezoek besproken (wat gaat er gebeuren? Wat wordt er besproken? Is nog voorbereiding benodigd?) Een laatste ‘check’ vindt plaats (door student of werkbegeleider). Idealiter bij moeder thuis
De (vroege) ochtend op de
anders telefonisch. Nagevraagd wordt of moeder echt thuis is en weet wat er gaat
dag van het huisbezoek
gebeuren. Op basis hiervan worden (eventueel) reservegezinnen gebeld. Het huisbezoek vindt plaats.
Tijd en datum te bepalen.
Er vindt een korte evaluatie tussen moeder en medewerker plaats. Gevraagd wordt hoe
Of op dezelfde dag als het
moeder het vond. Ook wordt de vraag gesteld of moeder vaker bezoek wil ontvangen/ haar
bezoek, of een dag/ twee
verhaal wil doen. Een klein presentje wordt overhandigd.
dagen erna.
Bijlage 7:
‘Knipselkrant: ervaringen bij Praktijkbegeleiding uit het verleden’
Onderstaande tekst is afkomstig uit verslagen van studenten die bij ons stage hebben gelopen. Het is de bedoeling dat het jullie een beeld geeft van de stage die je bij ons gaat lopen. Werkzaamheden… • • • • • • • • • • • •
Het ondersteunen van onderzoek ‘Armoedebestrijding door ontwikkelen capaciteiten Gezinnen begeleiden door het uitvoeren van standaard begeleidingsaspecten en actiepunten Knel en verbeterpunten voor het programma en de instanties die werken met de gezinnen aangeven Casusbeschrijvingen opzetten van eerste huisbezoeken Activiteiten organiseren voor gezinnen Trainingen geven en projecten opzetten Het stimuleren van ontwikkelen van de capaciteiten bij de moeders Afronden van hulpverlening aan gezinnen Gezin leren zelfstandig te zijn Gezin leren verantwoordelijkheid te nemen voor hun gekozen keuzes Het maken van overdrachtdossiers voor nieuwe collega’s Het maken van hulpverleningsplannen
De Beginperiode… In het begin van de stageperiode had ik erg het idee dat ik in het diepe werd gegooid. Wel hebben we tijdens de eerste twee introductie weken verschillende trainingen gehad, rollenspellen, hoe je de casusdossiers bijhoudt, afspraken plant, met welke organisaties en instanties we samen werken. Hier heb ik vooral geleerd wat het doel is van bureau Frontlijn. Namelijk capaciteiten ontwikkelen bij de ouders en nieuwe methodieken ontwikkelen om de samenwerking tussen overheidsinstanties en burger te verbeteren. De reden waarom ik aangeef dat ik in het diepe werd gegooid is omdat je samen met je collega huisbezoeken aflegde bij gezinnen. Je komt bij de mensen thuis. Als iemand de deur voor je open doet en je mag een kijkje binnen nemen, kan dit behoorlijk heftig zijn. Ik probeer Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
103
goed op te letten, dus hoe is de staat van de woning, hoe gaat het met de cliënten, hoe is het met de kinderen, moet er meteen iets veranderen voor het gezin, en wat hebben de ouders mij te vertellen. Tijdens de eerste huisbezoeken in het begin van mijn stageperiode is het van belang om kennis te maken. Nadat we even gepraat hebben, legde ik uit dat ik werk bij bureau Frontlijn als stagiaire. Samen met de cliënten bespreek ik de actiepunten. De belangrijke actiepunten zoals gezondheid en inkomen pakken we als eerst aan. Ik moet eerlijk toegeven dat ik in de eerste weken van mijn stageperiode op de bank zat bij cliënten en ik soms gewoon niet wist was ik kon doen om de situatie van mijn cliënt te veranderen. Er was een keer een cliënt die mij een stapeltje brieven gaf met schulden en achterstanden. Ik dacht dat ik dat wel even kon regelen als ik weer terug was op kantoor. Terwijl dat vaak niet het geval was. Dit is ook geen goed idee. Ik kwam erachter dat de cliënt juist moet meekijken zodat hij/zij het zelf leert en op deze manier ook zijn capaciteiten ontwikkeld. Er zijn ook cliënten geweest die een slachtofferrol aangenomen hadden. De cliënten hebben allemaal hun eigen verhaal. Zij hebben veel meegemaakt. Ik geloof ook dat wat je allemaal meemaakt in je verleden, je hierdoor uiteindelijk gevormd wordt door alle ervaringen. Dit kunnen goede en slechte ervaringen of gebeurtenissen zijn. Ik probeer dan wel aan te geven dat de cliënten ontzettend veel hebben meegemaakt, maar dat zij ook moeten kijken naar wat ze tot nu toe bereikt hebben. Een cliënt voedt als alleenstaande moeder drie kinderen op, waarvan een kind gehandicapt is. Hiernaast werkte zij ook nog fulltime. Ik geef vaak aan bij mijn cliënten dat ik trots op hun ben. Ik vertel ook dat we allemaal fouten maken, verkeerde keuzes, maar dat op dat moment misschien gedacht werd dat het de goede keuze was. Als dit niet het geval was, dat we de scherven moeten opruimen en ervan moeten leren. Proberen door te gaan en het in de toekomst anders te doen. Omdat dit weer erg belangrijk is voor hun kinderen. Mijn functie is projectmedewerker bij bureau frontlijn. Je hebt hier een uitvoerende functie. Je begeleidt gezinnen. Dit kan op verschillende gebieden zijn, bijvoorbeeld op financieel gebied, gezondheid, hygiëne, opvoeding, ontwikkelen van capaciteiten, werk enzovoorts. De werkzaamheden die ik nog steeds heb gedaan in de laatste fase zijn: • • • • • • • • • • • • •
Bellen voor de cliënt met de instantie Brieven schrijven Uitleggen welke rechten de cliënt heeft Uitleggen welke plichten de cliënt heeft Formulieren invullen Betalingsregelingen aanvragen Uitkering aanvragen Bijzonder Bijstand aanvragen Inschrijven voor scholing Het begeleiden van cliënt naar vinden van een baan Gezin motiveren voor sociale participatie Brieven lezen voor cliënt Informatie opzoeken voor cliënt
In de laatste fase van mijn stageperiode is er wel een groot verschil met betrekking tot de eerste fase van mijn stage. In de laatste fase laat ik cliënten ook zelf bellen naar instanties, formulieren invullen, brieven lezen en zelfs brieven schrijven. In de laatste fase ben ik bezig met het afronden van mijn werk bij de cliënten. Er zijn cliënten die overgedragen worden aan nieuwe collega’s. Er zijn ook gezinnen van wie het dossier wordt gesloten. In de laatste fase heb ik mij ook bezig gehouden met cliënten van mijn nieuwe collega Mellinda. De samenwerking verliep goed. Het was ook weer een uitdaging om nieuwe cliënten te begeleiden. Nieuwe cliënten begeleiden haalde mij uit mijn sleur Leerproces… Ik merk dat cliënten van bureau Frontlijn, Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien als een instelling die je tegenwerkt, beslist over het inkomen van de cliënt, beslist over het leven van een cliënt. Cliënten zijn niet positief over Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De cliënten hebben verschillende klantmanagers. Er zijn klantmanagers die over werk en inkomen gaan. De cliënt heeft dus in vele gevallen vier klantmanagers. De een beslist over werk, de ander beslist over inkomen, er is nog iemand die beslist over de bijzonder bijstand. Zo gaat het maar door. Het is de vraag of de klantmanagers die de cliënt begeleiden, wel een keer in de zoveel tijd samen komen om het dossier van deze cliënt te bespreken. Ik heb ook gemerkt dat het moeilijk is om een afspraak te plannen met de klantmanagers. Ik wil dan een afspraak met hun plannen om samen met mijn cliënt daar een gesprek te voeren. De klantmanagers geven in de meeste gevallen aan dat ze het liever telefonisch willen doen. Ik heb een cliënt gehad die dolgraag voltijd wou werken. Zij had hier begeleiding bij nodig. Ik vond dat ze geen genoeg begeleiding kreeg van haar klantmanager die over werk ging. Ik neem aan dat het de bedoeling is dat deze haar ook begeleidt en hierin ondersteunt, in het vinden van een baan. Het is soms een cirkel. De cliënt dwarrelt dan op deze manier makkelijk circa tien jaar door en blijft een uitkering krijgen. Terwijl als er ook vanuit het Sozawe meer actie en begeleiding is van de klantmanager, zou de kans groot zijn dat de cliënt eerder werkt, of begint met een opleiding om zijn huidige situatie te veranderen. Zelf vind ik dat de cliënten die een uitkering hebben, deze een soort loopbaanbegeleider horen te hebben vanuit het Sozawe. De klantmanager zou zich dan kunnen bezig houden met het dossier en de administratie. En de loopbaanbegeleider zou zich kunnen bezig houden met de cliënt inschrijven voor een opleiding, vinden van een baan, samen met cliënt opvang regelen voor de kinderen enzovoorts. Cliënten hebben al jaren dezelfde structuur omdat zij niet beter weten. Voor een groot Deel zit er natuurlijk ook een verantwoordelijkheid bij de cliënten zelf. Door de stage bij bureau Frontlijn heb ik gezien dat er nog een keiharde wereld is die niet voor iedereen te zien is. Het is een wereldje dat misschien ontkend word, of de maatschappij sluit zijn ogen ervoor. Het is in ieder geval een donker wereldje. Met donker wereldje bedoel ik dat de woningen donker zijn van de cliënten. Cliënten hebben vaak hun gordijnen dicht omdat zij niet willen dat de buren naar binnen kunnen kijken. Dit kan zijn omdat er geen vloerbedekking ligt, of geen bank staat, de muren niet zijn behangen enzovoorts. In dit wereldje gaat het om ouders en alleenstaande moeders die in armoede leven. Moeders met drie kinderen die wekelijks van een voedselpakket en
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
104
misschien 35 euro moeten leven. Moeders die al jaren niet op vakantie zijn geweest met hun kinderen. Als een gezin een uitkering heeft en zij bijvoorbeeld te laat een formulier bij het Sozawe hebben ingeleverd zij meteen een sanctie krijgen, er word dan in sommige gevallen gekort op hun uitkering. Er is een grote onwetendheid van de maatschappij voor deze doelgroep. Dus de groep die een uitkering ontvangt en tijdelijk niet kan werken. Zelf had ik in het begin ook vooroordelen over de cliënten. Maar als je uiteindelijk toch de achtergrond leert kennen dan heb je meer begrip voor deze doelgroep. Het is een doelgroep die in armoede leeft. In veel gevallen is dit door onmacht, bijvoorbeeld door ziekte. Het is absoluut niet de keuze van deze groep om in armoede te leven. Terugblik…. Ik heb nu inmiddels bijna tien maanden stage gelopen. De stage bij bureau Frontlijn vind ik nog steeds erg divers. Ik heb me de afgelopen tien maanden bezig gehouden met verschillende leerprocessen op verschillende gebieden. Deze gebieden zijn wonen, werk, inkomen, gezondheid en hulpverlening. Ik heb absoluut geen eentonig werk. Omdat ik met verschillende instanties werk. De ene keer bel ik voor een cliënt, Ik lees een brief voor, vul formulieren in, motiveer gezinnen, begeleid cliënten naar scholing enzovoorts. Hiernaast combineer ik mijn taken en opdrachten op mijn werkzaamheden op mijn BPV. Ik houd mijn competenties goed in de gaten zodat ik mijn taken en opdrachten goed uitvoer op mijn BPV. Tijdens de stage heb ik geleerd om grenzen aan te geven, de sociale kaart leren kennen, professioneel zijn, formele gespreken voeren, samenwerken met collega’s, hoe je vergaderd, hoe ik brieven schrijf, cliënten motiveren, capaciteiten ontwikkeld bij cliënten, cliënten zelfstandig laten zijn en hoe ik een gezin kan begeleiden. Ik vond het erg bijzonder om een gezinnen te mogen begeleiden. Het is een hele verantwoordelijkheid om een echt gezin te begeleiden. Bij de begeleiding van de gezinnen heb ik rekening proberen te houden met de onderstaande actiepunten: • • • • • • • •
Laat zien dat je trots bent op je cliënt wanneer hij/zij iets heeft bereikt Houd een open houding tegenover je cliënten Geef complimenten aan cliënt over bijvoorbeeld hoe schoon het huis is, of hoe netjes de administratie is geordend, als cliënt geen schulden meer heeft enz. Vraag door bij cliënt als je ziet dat zij verdrietig is Blijf positief bij de cliënt, wanneer je als projectmedewerker positief blijft, zal de cliënt dit waarderen, hierdoor wil cliënt ook haar thuissituatie veranderen Het woord probleem probeer ik te vermijden, omdat het woord probleem negatief is. Ik gebruik liever woorden als incident, voorval, situatie Ik neem mijn cliënten altijd serieus, ongeacht in wat voor positie of situatie zij zich bevinden Door mijn cliënt te respecteren, krijg ik wederzijds respect terug
Omdat je bij de begeleiding helemaal onderaan begint ken je de gezinsituatie goed. Door te bellen of brieven te schrijven voor cliënten leer je de belangen te behartigen voor de hen. En bijvoorbeeld uitwerken van sociale netwerken. Ik stimuleer mijn cliënten erg veel om meer buitenshuis te zijn, om sociale contacten te zoeken. Door bijvoorbeeld een sport of hobby. Ik ben door het stage lopen ook veel scherper. Ik signaleer punten veel sneller. Ik vind dat ik ook sneller punten oppik. Dit kan bijvoorbeeld een actiepunt zijn op de stageplek of bij een gezin thuis. In het begin moest ik eerst helemaal uitzoeken bij welke instantie ik moest zijn of uitzoeken welke formulieren ik nodig heb. Nu weet ik meestal meteen bij welke instelling ik moet zijn en wie ik moet bellen. En ik weet sneller welke formulieren ik nodig heb. Ik heb erg veel geleerd. Ik hoop dat bureau Frontlijn nog lang doorgaat met het project. Als projectmedewerker hoef je de cliënten een duwtje in de rug te geven, zij veranderen dan hun toekomst en die van hun kinderen. Ik heb verder geleerd mijn cliënten meer los te laten.(competentie samenwerken, verantwoorden en professionaliseren). Het eerste half jaar heb ik erg moeite gehad om sommige situaties en problemen van cliënten los te laten als ik naar huis ging. Als er iets heel heftigs gebeurde in een gezin, vond ik het lastig om zodra ik bij Bureau Frontlijn wegging, dit uit mijn hoofd te zetten. Ik heb hiervoor een manier gevonden, namelijk een stuk lopen en ik geef mezelf een half uur om nog even te analyseren wat er precies gebeurd is die dag en wat ik aan de problemen heb gedaan, vooral ook wat de cliënt eraan heeft gedaan en had kunnen doen en dan sluit ik het af. Ik heb de gedachte namelijk dat het nog veel erger had gekund als wij niet in het gezin gekomen waren om te helpen, was er aan de situatie waarschijnlijk niets verbeterd, maar eerder verslechterd. Verder kan ik door het schrijven van reflecties voor mezelf op een rijtje zetten wat er precies gebeurd is, wat mijn handelen was en hoe ik dat kan verantwoorden, maar vooral ook wat de cliënt zelf aan het probleem had kunnen doen en heeft gedaan. Dit werkt voor mij in 99 procent van de gevallen heel goed en anders schrijf ik het van me af, want ik wil mijn werk niet mee naar huis nemen. Ik heb ook geleerd om mijn cliënten meer los te laten wat betreft de problemen. Ik had erg de neiging om de problemen van de cliënt over te nemen en op me te nemen en hier vooral zelf hard aan te werken, terwijl de cliënt lui op haar stoel zat af te wachten wat ik ging regelen of ging doen. Dit kostte me erg veel energie en ik besefte dat de cliënt hier niets van leerde. Het doel van het project is dat de cliënt capaciteiten ontwikkeld om zichzelf te kunnen redden. Als ik alles voor de cliënt blijf doen, weet de cliënt nog niet hoe ze bijvoorbeeld een telefoontje kan plegen of formulieren aan moet vragen en in moet vullen. Toen ik dit besefte is er eigenlijk een knop omgegaan en heb ik met mijn cliënten besproken dat mijn werkwijze ging veranderen, omdat ik wilde dat de cliënten het zelf leerden. Dit ging niet vanaf het begin af aan goed, maar met vallen en opstaan, maar van elke situatie waarin het mis ging, heb ik weer geleerd. Op dit moment gaat het goed, ik leer de cliënten door het eerst voor te doen, het dan samen te doen en het de cliënt uiteindelijk zelf te laten doen. Hierin kan ik de cliënt natuurlijk nog ondersteunen, maar de cliënt mag ook fouten maken en leren van haar eigen fouten, zodat ze zelf weet wat er mis ging en ze weet hoe het de volgende keer beter kan. (competentie verantwoorden en samenwerken, maar ook methodisch werken)
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
105
Daarnaast heb ik dit jaar een project opgezet, naar aanleiding van wat ik heb gezien op stage wat verbeterd kon worden of wat nog ontbrak. Het leek me een goed idee een cursus op te zetten voor de moeders die we begeleiden, waarin zij een basis krijgen in het doen van de administratie en budgetteren. Het voordeel hiervan kan zijn dat we alle moeders niet bij elk huisbezoek dit helemaal opnieuw uit moeten leggen en dit kan veel tijd schelen. Tijdens dit project heb ik geleerd om te ondernemen en te innoveren, omdat ik iets nieuws op heb gezet, wat nog wel past binnen het maatschappelijk werk. Ik heb leren nadenken over hoe ik een project op kan zetten en hierin heb ik ook weer methodisch gewerkt. (competentie methodisch werken, innoveren, legitimeren, ondernemen, samenwerken, verantwoorden). Allereerst vind ik de doelgroep een hele goede keus voor dit project, omdat dit een kansarme en vaak wat weggestopte groep is, vaak alleenstaande moeders, met een minimuminkomen, met jonge kinderen, moeders zonder opleiding en werk die leven in een achterstandswijk. Het is zo belangrijk juist deze doelgroep te begeleiden, omdat zij kinderen hebben die de toekomst zijn voor dit land, maar die opleven in een achterstandswijk met een moeder als voorbeeld die leeft van zeer weinig geld, vaak schulden heeft en geen opleiding of baan heeft. Deze kinderen die vaak nog jong zijn, zijn nu nog vormbaar. Kinderen in de leeftijd van 0-10 jaar zijn nog in de ontwikkelingsfase en zij hebben een veilige omgeving nodig om zich goed in te kunnen ontwikkelen. De kans is groot dat zij in een vicieuze cirkel terecht komen, omdat zij het gedrag van de moeder vaak over gaan nemen. Het is juist daarom zo belangrijk dat de moeder een goed voorbeeld geeft en dat zij Nederlands leert, een baan vindt door eventueel een opleiding te volgen, uit de bijstand komt, uit de schulden komt en dat zij capaciteiten ontwikkelt, om zelfstandig te kunnen leven zonder schulden. Wat ik echt enorm sterk vindt aan het project is dat dit project zich richt op alle problemen die spelen binnen een gezin. Er wordt niet maar naar één probleem gekeken, zoals veel hulpverlenende instanties doen, maar er wordt naar alle problemen gekeken en aan de hand hiervan wordt een begeleidingsplan geschreven in samenwerking met de moeder. Het nadeel hiervan is echter wel dat er zoveel problemen zijn, dat het erg lastig is om ergens te beginnen, maar als hiervoor het ABC-model gebruikt wordt en er duidelijke afspraken worden gemaakt, zal ook dit goed kunnen lopen. Ik vind het heel positief dat juist naar alle basiszaken als het huis schoonmaken, de administratie etc. gekeken wordt en dat van daaruit gewerkt wordt. Het is namelijk belangrijk dat er een goede basis is en als deze basis goed is, kan er verder gewerkt worden. Wat een valkuil bij dit project is, is dat moeders gemakzuchtig worden en te lang doen alsof ze het zelf niet weten/kunnen en zo profiteren van onze hulp. Daarnaast leggen veel moeders het probleem ook echt bij het begeleidende koppel van Bureau Frontlijn en dit is niet de bedoeling. De cliënten zullen zelf op moeten staan en zelf ook iets moeten doen. Het is dus zaak de moeders te motiveren om initiatief te nemen en de moeders ook de ruimte geven om zichzelf hierin te kunnen ontwikkelen. Ook zullen de moeders moeten beseffen dat de problemen hun verantwoordelijkheid zijn en dat wij er zijn om hen te ondersteunen en te begeleiden, zodat ze meer capaciteiten ontwikkelen om een huishouden te runnen en hun kinderen goed op te voeden. Wat ik heel positief vind van Bureau Frontlijn is dat we op huisbezoek gaan. Het voordeel hiervan is dat de cliënt zich al meer op zijn gemak voelt, omdat deze in zijn eigen omgeving is. Ook kan ik bekijken hoe het huis eruit ziet, hoe een cliënt met zijn kinderen omgaat etc. Het nadeel ervan vind ik is dat cliënten de hulp in de schoot geworpen krijgen en zelf niet op stap hoeven te gaan, terwijl dit bij eigenlijk alle andere instanties waarmee ze te maken hebben, wel nodig is. Ik denk dat hiermee ook de gemakzucht een beetje in de hand gewerkt wordt. Daarnaast vind ik het zelf lastiger om als ik in iemands thuissituatie ben, echt zakelijk te blijven en me als professional op te stellen en niet als de buurvrouw die even komt buurten. Ik vind het heel goed dat er casusoverleggen zijn eens in de twee weken, zodat duidelijk wordt gekeken naar wat er nu speelt en hoe de begeleiding gaat en wat goed gaat en wat beter kan. Daarnaast vind ik het prettig om elke dag een briefing te doen en met elkaar te beginnen en de dag door te spreken. Ook de evaluatie aan het eind van de dag vind ik prettig, omdat er ruimte is om dingen te vragen of casussen in te brengen etc. Overdag kunnen we ook dingen aan elkaar vragen, maar tijdens zo’n briefing kan het centraal en zo kunnen er ook discussies ontstaan over bijvoorbeeld hoever mag een cliënt gaan voordat de begeleiding gestopt wordt.
Bijlage 8:
‘Gedragscode voor medewerkers van Gemeente Rotterdam’
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
106
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
107
Bijlage 9:
‘Ingevuld Intakeverslag’
PERSONALIA
Naam: Adres: Telefoon: Mobiel: E-Maildres: Geboortedatum: BSN-nummer: Nationaliteit: Partner: Huwelijkse staat: Melding:
GEGEVENS VAN GEZINSLEDEN
KERNGEGEVENS (zet deze gegevens in het brondocument na het invullen van het intakeverslag!) Inkomenssituatie (Uitkering – U, Studiefinanciering – S -, Werk – W-): Vader: Nog niet. WW uitkering is aangevraagd op 26 januari 2008 (door iemand in het Servicepunt van Charlois Welzijn). WW uitkering loopt tot 25 april 2009. Daarna WWB uitkering aanvragen. Moeder: heeft in Hellevoetsluis een WWB uitkering aangevraagd. Zij moet in week 16 komen op gesprek. Vader en moeder moeten een gezamenlijke uitkering aanvragen! Klantmanager Inkomen: hebben ze (nog) niet. Klantmanager Werk: n.v.t. Poule: Werk/Re-integratie/Activering Traject Schuldhulpverlening: ja, moeders schulden zijn in Hellevoetsluis aangemeld bij de kredietbank. Dit loopt echter nog niet, omdat de uitkering van moeder nog niet rond is. Contactpersoon KBR:nvt School kinderen: Shaniqua gaat naar basisschool. School ouders: Woningbouw:Vestia LEEFGEBIED 1: WONEN Aantal personen ingeschreven in de woning: 1 Koopwoning/Huurwoning: Huurwoning (antikraak) WA-Inboedelverzekering?: Nee Woningbouw: Vestia Servicecontract: Ja Plannen rondom verhuizing (woonpas/urgentie): Ze willen verhuizen naar Spijkenisse. Ze hebben wel een woonpas. ste Moeder heeft een Woonpas voor Rotterdam-Rijnmond (moeder geeft aan ongeveer 32 te staan), vader heeft een woonpas voor Spijkenisse. Deze heeft hij echter pas net aangevraagd en vader geeft aan dat hij niet weet hoe hij moet reageren op huizen. Vader heeft daar hulp bij nodig. Ze wonen nu in anti-kraak en daar moeten ze snel uit. Zo snel mogelijk een ander huis vinden voor vader en moeder (of vader en moeder apart) Aantal kamers:4 Tuin: Nee, balkon. Gesloten keuken: ja Slaapplek voor ieder gezinslid: Baby heeft geen eigen bed. Aanwezigheid speelgoed in de woning: Nee, alleen een paar knuffels. Aanwezigheid wasmachine/droogrek: ja Onderhoud: Goed, alleen lekkage geweest. Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
108
Vervuiling:nee Gebreken:mee Last van buren of overlast aan buren?: nee, geen contact. Gevaarlijke stoffen op kindhoogte: nee Aanwezigheid open bedrading (inclusief open stopcontacten): ja, en ook open stopcontacten, Mogelijkheid tot openen van ramen door kinderen waar sprake is van valmogelijkheid? nee Aanwezigheid kinderhekje in geval van trap: geen trap. Aanwezigheid van kindvriendelijke stopcontacten: nee Aanwezigheid van zware voorwerpen die kunnen vallen (friteuse/spiegel/tv): nee kan niet vallen.
LEEFGEBIED 2: WERK & INKOMEN WERK Werk/Scholing:Vader heeft niveau 1 lassen, moeder heeft niveau 1 kappersopleiding. Traject: Toekomstperspectief werk: ze willen allebei studie afmaken. NB: Vermoeden dat vader niet kan lezen en schrijven, dit checken!
INKOMEN Inkomstenbron (soort uitkering/studiefinanciering/werk): geen/ giften van vrienden. Netto inkomsten per maand: Werkgever: vader werkt af en toe voor uitzendburo. Dit uitzendbureau heeft echter veel werk in Spijkenisse. Dit vindt vader niet fijn, want dan moet hij ook reiskosten betalen en houdt hij weinig over. Kijken of vader dichterbij huis kan werken via uitzendbureau/CWI/werk-en leertraject Ziektekostenverzekering (naam, premie en klantnummer): vader interpolis betaalt 84 euro in de maand. Moeder CZ betaalt 121euro per maand, haar klantnummer is 100650573. Toeslagen (zorg- huur- kindertoeslag en kinderbijslag):zorgtoeslag voor moeder wordt in gehouden door schuld. Energiemaatschappij en maandbedrag: Eneco per maand 200 euro.
Overzicht Inkomsten en Uitgaven (in euro’s): IN Inkomen Toeslagen (uitgesplitst) Kinderbijslag
TOTAAL: 0
UIT Energie 200 Ziektekostenverzekering 121+84 Huur 335 TV/telefoon/overige verzekeringen afgesloten TOTAAL:880
Is er sprake van schulden? Ja Heeft moeder hulp nodig bij administratie en budgettering? Ja Nb: checken of moeder alleenstaande ouderkorting, kindtoeslag en kinderbijslag ontvangen. Overzicht van Schulden Schuldeiser en omvang schuld (euro) Afbetalingsregeling per maand (euro) Eneco- 600 euro Nog geen een regeling getroffen. Zorgverzekering 240 euro Huur 1000 euro Water 133 euro RET 300 euro Tandarts vader Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
109
Giften van vrienden Totaalbedrag schulden: +/- 3000 euro Maakt het gezin gebruik van Bijzondere Bijstand en voorzieningen: Nee, alleen voedselbank Voor de volgende zaken dient Bijzondere Bijstand aangevraagd te worden: Heeft het gezin goed en stabiel contact met klantmanager? nvt Ontvangt het gezin LDT (indien zij hier recht op hebben)?nvt LEEFGEBIED 3: GEZONDHEID EN HULPVERLENING
Naam huisarts:Vader heeft een huisarts in Spijkenisse. Wil vader deze huisarts houden? Heeft moeder een huisarts? Naam tandarts en frequentie van bezoek aan tandarts: Moeder heeft tandarts en heeft binnenkort afspraak gemaakt. Vader heeft schulden bij tandarts. Gezondheidsklachten van gezinsleden (lichamelijk/geestelijk): Nee Maken gezinsleden gebruik van voorzieningen voor ziekte/handicap: nvt Is er gespecialiseerde hulpverlening betrokken in het gezin (reden, duur, organisatie):nee Eet het gezin eenmaal per dag een warme maaltijd en tweemaal per dag een koude maaltijd (ontbijt-lunch-avondeten)? Het gezin eet alleen warme maaltijden. Steeds klein beetje om het zo zuinig mogelijk aan te doen. Spelen de kinderen van het gezin vaak buiten? Woont nu alleen baby in huis dus deze vraag is niet van toepassing. Hoeveel uur kijken de kinderen per dag naar televisie? Hoeveel uur zitten de kinderen per dag achter de computer? Zijn gezinsleden zwanger? Nee. Zijn de gezinsleden op de hoogte van anticonceptie en geboortebeperking? Ja, ze gebruikt anticonceptie sinds kort.
LEEFGEBIED 4: SCHOLING Hoogst genoten opleiding: Vader heeft niveau 1 lassen en moeder heeft niveau 1 kappersopleiding. Inburgeringcursus: niet nodig. Nederlands taalonderwijs: misschien nodig voor vader i.v.m. zijn vermoedelijke analfabetisme (NB checken of vader wel in zijn moedertaal kan lezen en schrijven) Toekomstperspectief scholing: Ze willen beiden in hun vakgebied een hoger niveau halen. Vader had het zelfs over het leger. Kijken naar mogelijkheid werken/leren of meedoen kun je leren
SCHOLING KINDEREN Basisschool; namen kinderen en klas/leerkracht:onbekend (kind van 5 woont niet bij ouders) Middelbare school; namen kinderen en niveau/richting van opleiding:nvt Weten opvoeders wanneer kinderen huiswerk hebben?nvt Hebben opvoeders contact met de leerkracht van de kinderen (kan zij de naam van de leerkracht noemen)?nvt Hoe omschrijft moeder de schoolresultaten van de kinderen?nvt Hoe presteren de kinderen op school?nvt Krijgen de kinderen extra ondersteuning via school of is dit nodig?nvt Is er sprake van Nederlandse taalroutine?
LEEFGEBIED 5: SOCIAAL SOCIALE PARTICIPATIE: Heeft moeder/ouders voldoende sociale contacten in de buurt? Nee, ze heeft alleen een vriend van haar vriend. Verder kent ze helemaal niemand. Ze heeft voorheen bij haar moeder en 4 zusjes en broertjes gewoond maar ze is bij haar zwangerschap uit huis gezet. Nu geen contact meer. Ze heeft nog wel een oma die af en toe haar eigen dochter (van andere vader) brengt. Kan het gezin rekenen op ondersteuning vanuit vrijwillige organisaties (kerk/buurtnetwerk etc.)Nee Is moeder op de hoogte van het bestaan van de vrouwenstudio en gaat zij hierheen? Nee Kunnen de kinderen op een veilige manier worden opgevangen wanneer ouders niet thuis zijn? nee Is het gezin voorzien van Rotterdampassen? Nee Onderneemt het gezin gezamenlijke activiteiten? Nee Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
110
Is het gezin lid van de bibliotheek en maakt het actief gebruik van dit lidmaatschap? (1x in de 3 weken boeken halen) Ja moeder in Hellevoetsluis, dus moet in Rotterdam lidmaatschap worden aangevraagd. Wordt aan de kleine kinderen voorgelezen door ouder(s)? ja aan shaniqua Zitten de kinderen op een sportclub/hobbyclub?nee, shaniqua wil op turnen (pas te regelen als ze bij moeder woont en moeder het gezag over haar heeft) OPVOEDING: Geeft moeder/vader aan moeite te hebben met de opvoeding?nee gaat goed. Geeft moeder/vader aan voldoende hulp te krijgen bij de opvoeding?ja Zijn de ouders van de kinderen gescheiden?nee Hebben de kinderen contact met hun vader?ja, alleen kind van vader in curacoa niet. Vader wil kind naar NL halen. Is er volgens één van de ouders sprake van een conflictueuze relatie tussen ouders?nee Is er volgens één van de ouders sprake van geweld binnen het gezin?nee Wil moeder participeren in het onderwijsprogramma?ja
LEEFGEBIED 6: VEILIGHEID Is er voldoende ventilatie in het huis?ja Is er een afzuiginstallatie aanwezig in de keuken?nee Wordt de CV-ketel regelmatig nagekeken?ja Is er sprake van een brandveilige omgeving?ja Voelt het gezin zich veilig in de buurt waar zij wonen? Ja opzich wel, maar voor een opgroeiend gezin vinden ze het niet veilig genoeg. Daarom willen ze verhuizen. Is sprake van huiselijk geweld?nee
EINDCONCLUSIE: Overzicht van alle actiepunten (overnemen in casusdossier): (let op: dit is een voorbeeld van een actielijst van een ander gezin dan het hierboven uitgewerkte intakeverslag!) LEEFGEBIED
ACTIEPUNTEN
Wonen
•
Werk & Inkomen
• • •
•
•
Gezondheid & Hulpverlening
• §
Gezin helpen met meer routine brengen in het doen van het huishouden. Om te beginnen moeder helpen/ motiveren met het schoonmaken van de keuken en de slaapkamers. Het aanbod speelgoed is zó groot dat het hoofdzakelijk zorgt voor rotzooi. Daarom aanbod beperken tot dát waarmee gespeeld wordt en zorgen dat speelgoed ergens in opgeruimd kan worden. De bedden van de kinderen moeten worden gemaakt Bijzondere Bijstaand aanvragen voor schoolgeld van de kinderen. Contact opnemen met de belastingdienst om duidelijkheid te krijgen over aangifte en teruggave belastinggelden. Op basis hiervan nieuwe actiepunten opstellen. Het gezin zou navraag doen bij Het Zilveren Kruis voor het aangaan van een betalingsregeling m.b.t. schuld. Nagaan of dit gebeurd is en,indien nodig, hierin bemiddelen. De bewindsman van KBR heeft aangegeven de zaken aan het gezin over te dragen. Dit monitoren. Zorgen dat het gezin budgettraining krijgt (bij KBR) Contact opnemen met psychiater oudste zoon. Navraag doen hoe het zit met de hulpverlening van
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
111
§ §
Scholing
• • •
Sociale Participatie
•
Veiligheid
• •
jongen. Aangeven dat de zoon zorgt voor een zeer zorgwekkende situatie in huis (Zo voelt moeder zich bedreigd en heeft dochter een eetstoornis ontwikkeld). Het is van belang dat er goede hulpverlening komt. Deze situatie is onhoudbaar. Bemiddelen tussen ouders en tandarts. Zorgen voor een eerste afspraak ter controle. Navraag doen bij de Interne Begeleider van de basisschool hoe het zit met de logopedie van kind 2002. De logopediste heeft een ander verhaal dan moeder. Op basis van gesprek IB-er actiepunten opstellen. structureel contact tussen moeder en basisschool kind moeder gaat taalcursus volgen moeder wil graag opleiding volgen; dit bespreken met klantmanager Bemiddelen tussen gezin en sportverenigingen. Zorgen dat kinderen actief lid worden van een sportvereniging. Hierbij is het belangrijk dat de kinderen onafhankelijk van elkaar bezig zijn. kindvriendelijke stopcontacten regelen haakjes op de ramen slaapkamer ouders i.v.m. gevaar dat de kinderen naar buiten vallen
Planning Evaluatiegesprek (3-4 maanden na eerste huisbezoek): eind augustus Werkbegeleider: Lydia Begeleidend Student: Denise Fasering (rood-oranje-groen): ROOD Participatie Praktijkbegeleiding? ja Participatie Onderwijsprogramma? Ja, in september beginnen Participatie Frontlijnmoeder? Misschien op termijn Bijzonderheden: Algemeen Beeld en Conclusie: Het gezin woont in een rommelige eengezinswoning. De woning heeft een redelijke staat van onderhoud maar met name de keuken en de kinderkamers zijn vervuild en zeer rommelig. Met name in de slaapkamers ligt veel speelgoed en kleren verspreid over de grond. Het gezin heeft een inkomen van €1100,- netto per maand, vader werkt part time, en zit op dit moment in de laatste fase van de schuldhulpverlening. Inmiddels zijn er wel nieuwe schulden opgebouwd. Het kind 1996, uit een eerder huwelijk, is autistisch en gedraagt zich agressief richting moeder, en zijn broertjes en zusjes. Moeder durft uit angst niet alleen thuis te zijn met de oudste. Het oudste kind kan volgens moeder werkelijkheid en fantasie niet scheiden. Het kind 2002 is in behandeling voor een eetstoornis. Moeder is herstellende van een borstoperatie en vader is in het verleden arbeidsongeschikt geweest en werkt nu part time (dit is ook omdat hij thuis wil zijn als het oudste kind wakker is. Verschillende hulpverleners zijn met het gezin bezig geweest maar hebben zich over de jaren uit het gezin teruggetrokken. Vader en moeder hebben beide een lagere schoolopleiding maar zijn ook bereid zich verder te scholen. Bij moeder heerst er nog veel angst voor haar ex man, die haar in het verleden veelvuldig heeft mishandeld, en komt daardoor bijna de deur niet uit. Conclusie: Het gezin leeft in financiële armoede, maakt te weinig/geen gebruik van bijzondere bijstand. Het autistische kind is de baas thuis en beide ouders worden onvoldoende begeleid in de omgang met hun zieke kind. Dit drukt op de gehele gezinssituatie waardoor zowel het huishouden als de zorg voor de andere kinderen er bij inschiet. Het gezin heeft een dozijn hulpverleners gekend en is daar op sommige punten beter van geworden maar deze contacten hebben nimmer geleid tot een totale stabilisatie binnen het gezin. Sociaal leeft het gezin bijna in isolement, er is geen participatie in sport of verenigingsleven en grote angst voor een ex die echter na zijn veroordeling van 7 jaar geleden geen geweld meer heeft aangewend naar de moede.
Bijlage 10:
‘Informatie rondom Reflecteren’
Leren in een organisatie door reflectie
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
112
Er zijn veel verschillende definities van reflectie. Bij de meeste draait het om het terugkijken op eigen ervaringen om daarvan te kunnen leren. Reflecteren betekent dat je jezelf een spiegel voorhoudt om zo stil te staan bij hoe je bijvoorbeeld werkt, welke keuzes je daarbinnen maakt, welke vaardigheden je inzet en hoe dat voelt. Er zijn drie vormen van reflectie: 1. 2. 3.
Reflecteren op persoonlijk functioneren: Daarbij sta je vooral stil bij wie jij bent, wat je motivatie en je doelen zijn. Deze vorm van reflectie kan je helpen bij je persoonlijkheidsontwikkeling. Reflecteren op beroepsmatig handelen: Deze vorm van reflecteren richt zich vooral op het methodisch handelen. Je kunt zo onderzoeken wat het effect is van de methoden die jij inzet. Reflecteren op persoonlijk beroepsmatig handelen in de maatschappelijke context: Bij deze vorm van reflecteren kijk je ook naar de context van jouw functioneren en handelen. Hierbij vraag je je af wat het effect is op de omgeving, de maatschappij en in hoeverre jij hier verantwoordelijk voor bent.
Deze drie vormen van reflectie zijn niet altijd zo duidelijk van elkaar te onderscheiden; de ene hangt nauw samen met de andere. Het draait bij reflectie in ieder geval altijd om jou. Bij reflecteren onderzoek je je manier van handelen, maar ook hoe je reageert op een bepaalde situatie en hoe dat voelt. Dat laatste, je gevoel, is een thema waarbij je uitgebreid stil moet staan in je manier van reflecteren. Vaak reageren we uit een eerste impuls op een situatie. Dat betekent dat je niet eerst nadenkt voor je iets doet, maar handelt op basis van je eigen emoties. Ook kan het zijn dat je werkt vanuit vooringenomen standpunten of overtuigingen zonder dat je dit zelf in de gaten hebt. Je gaat er bijvoorbeeld vanuit dat een collega met wie je samenwerkt iets niet kan, en zonder er echt over na te denken heb je zijn taken daarom overgenomen. Door te reflecteren: § Vergroot je je zelfkennis. § Ben je je bewust van de emoties die in bepaalde situaties bij jou een rol spelen. § Krijg je inzicht in hoe je daarnaar handelt.
Hoe moet je reflecteren? Niet iedereen kan van nature gemakkelijk reflecteren. Sommige mensen geven bijvoorbeeld de voorkeur aan het kennisleren. Zij vinden het leuker om met theorieën bezig te zijn dan met hun eigen houding. Welke manier van leren jij vooral zult gebruiken is afhankelijk van je eigen leerstijl. Reflecteren is niet hetzelfde als evalueren Het gaat er bij reflecteren dus om steeds terug te kijken op, en jezelf vragen te stellen over hoe jij aan het werk bent en wat daar de achtergronden van zijn. Het gaat er dan niet zozeer om of je het werk goed of juist niet goed hebt gedaan. Dat is evalueren. Het is juist belangrijk het beoordelen (evalueren) van je eigen handelen uit te stellen. Dit geeft ruimte voor zelfonderzoek, waardoor je meer leert over je eigen handelen. Bij evalueren gaat het ook veel meer om het beoordelen van je voorgenomen werkplan. Iemand die evalueert vergelijkt de verwachting die hij van te voren had met de feitelijke gang van zaken. Na reflectie kan evaluatie plaatsvinden. Dan kun je conclusies trekken en doelen stellen voor een volgende keer. Bij evalueren: Beoordeel je de resultaten van je acties. Kijk je welke eventuele storende factoren een rol hebben gespeeld. Trek je conclusies voor de werkwijze in soortgelijke situaties. Bij reflecteren: Omschrijf je de situatie en omgeving. Onderzoek je je gedrag. Stel je vragen over je eigen vaardigheden. Achterhaal je je motivatie of overtuigingen. Sta je stil bij je identiteit. Is er oog voor je dieperliggende drijfveren. Binnen het programma ‘Praktijkbegeleiding’ wordt wekelijks gereflecteerd met gebruik van het reflectiemodel van Korthagen. Hieronder zie je in schema hoe dat model eruit ziet. Ook staan hieronder vragen genoteerd die bij de verschillende fasen horen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
113
Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen
4
Bewustwording van essentiële aspecten
5 1
3
Uitproberen
Handelen / ervaring
2 Terugblikken
Reflectie vragen behorende bij fasen uit de cyclus van Korthagen: Fase 5 van de vorige keer = fase 1 van deze keer 1. wat wilde ik bereiken 2. waar wilde ik op letten 3. wat wilde ik uitproberen Fase 2: terugblikken 4. wat gebeurde er concreet? wat zag ik wat deed ik wat dacht ik wat voelde ik Fase 3: bewustwording van essentiële aspecten 5. Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen? 6. Wat betekent dat nu voor mij? 7. Wat is dus het probleem (of de positieve ontdekking)? Fase 4: alternatieven. 8. Welke alternatieven zie ik? (oplossingen of manieren om gebruik te maken van mijn ontdekking) 9. Welke voor- en nadelen hebben die? 10. Wat neem ik me nu voor, voor de volgende keer? Vragen die de reflectie bevorderen tijdens het reflectiegesprek (gebaseerd op het spiraalmodel van Korthagen, 2001) Handelen (gewenste situatie) • Wat heb je je voorgenomen? Wat wil je bereiken? • Waar wil je speciaal op letten? • Wat wil je uitproberen? • Waar zie je het meest tegen op? Terugblikken • Wat gebeurde er in werkelijkheid? • Hoe kwam dat? Welke oorzaken zijn aan te wijzen? • Hoe was je aanpak? Wat deed je precies? (geef een concrete beschrijving van een situatie)
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
114
• •
Wat vind je daarvan? Hoe voelde je je daarbij? (zie ook figuur 2)
Bewustwording • Wat/ wie heeft je het meest belemmerd? • Wat/ wie heeft je het meest geholpen? • Wat waren je sterke/ zwakke punten? • Hoe heeft de school, de omgeving, je resultaten beïnvloed? • Wat betekent je antwoord op de vorige vragen nu, op dit moment, voor jou? • Wat is dus het probleem (of positieve ontdekking)? Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen • Welke mogelijkheden zie je om te veranderen? (in je aanpak, planning, werkhouding?) • Tot welke voornemens leidt dit? • Hoe reëel zijn die? • Welke activiteiten ga je dus ondernemen? • Hoe zorg je ervoor dat het ook lukt? • Wat zal je waarschijnlijk tegenwerken? • Wat doe je daaraan? • Welke hulp heb je van anderen nodig?
Bijlage 11:
‘Informatie rondom Inburgering’
Bron (raadpleeg voor meer informatie!): http://www.rotterdam.nl/smartsite2147972.dws Inburgeren in Rotterdam betekent meedoen en dus ook Nederlands kunnen lezen en schrijven, kunnen verstaan en weten hoe we in Nederland (en dan met name in Rotterdam) met elkaar samen leven. In Nederland geldt vanaf januari 2007 de Wet Inburgering. Deze wet verplicht mensen die in Nederland wonen ertoe Nederlands te kunnen spreken en te weten hoe men in Nederland met elkaar omgaat. Dit heet inburgeren. Om in te burgeren moet u een inburgeringsexamen doen. In dit examen kijken we of u voldoende Nederlands kunt spreken, lezen en schrijven en of u genoeg weet van de Nederlandse samenleving. Als u slaagt voor het inburgeringsexamen, bent u ingeburgerd. Vrijwillig inburgeren De gemeente Rotterdam wil dat iedere burger in Rotterdam prettig kan leven, wonen en werken en daarnaast goed met elkaar om kan gaan. Daarom kunt u ook vrijwillig inburgeren. Wanneer u niet hoeft in te burgeren, maar wel wilt inburgeren, helpt de gemeente Rotterdam u graag. Want de gemeente vindt het belangrijk dat iedereen in Rotterdam prettig kan leven, wonen en werken studeren. Met een betere beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving heeft u natuurlijk ook meer kans op een goede baan. Wanneer u vrijwillig wilt inburgeren, kunt u bij het Centraal Inburgeringsloket een inburgeringstraject aanvragen. U kunt vrijwillig inburgeren wanneer: • •
u volgens de Wet inburgering niet hoeft in te burgeren; de gemeente u een inburgeringstraject aanbiedt.
De gemeente beslist of zij u een inburgeringstraject aanbiedt. De gemeente geeft vaak een inburgeringstraject voor vrijwillige inburgering aan de volgende doelgroepen: • • • •
uitkeringsgerechtigden; opvoeders; asielmigranten; geestelijk bedienaars.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
115
Staatsexamentraject Het Staatsexamen NT2* heeft twee programma's. Programma I beoordeelt taalniveau op B1** voor alle vaardigheden; programma II beoordeelt taalvaardigheid op niveau B2***. Het examen van programma I bevat taken en opdrachten voor mensen die werken op het vakgeschoolde niveau op de arbeidsmarkt (de gediplomeerde mbo-er). Programma II daarentegen sluit nauw aan bij de hogere functies op de arbeidsmarkt, namelijk kaderfuncties en academische functies. Het diploma Staatsexamen NT2 programma II dient als eis voor taalniveau bij instroom in hbo en universitaire opleidingen; programma I vertegenwoordigt het vereiste taalniveau voor deelname aan mbo-3 en mbo-4 opleidingen. * NT2 = Nederlands als tweede taal ** B1 = Basisniveau Nederlands *** B2 = Gevorderdenniveau Nederlands Uitkeringsgerechtigden Mocht u een uitkering hebben, dan kunt u contact opnemen met uw klantmanager voor een inburgeringstraject in combinatie met een re-integratietraject. De dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (gemeente Rotterdam) heeft bij de volgende partijen een traject ingekocht: Kaleos, Mondriaan, NCB en Zadkine Educatie. Voor de voorwaarden voor deelname kunt u contact opnemen met het Centraal Inburgeringsloket: Centraal Inburgeringsloket (CIL) Schiekade 830 (010) 498 45 20
[email protected] Openingstijden: 08:30 uur – 16:30 uur
Bijlage 12:
‘Lid worden van de bibliotheek’
Wilt u lid worden van Bibliotheek Rotterdam, dan kan dat op verschillende manieren. Aan de balie Bij alle vestigingen van Bibliotheek Rotterdam kunt u een inschrijfformulier invullen. Na betaling van het abonnementsgeld en het tonen van een geldig legitimatiebewijs (paspoort, rijbewijs of identiteitsbewijs) plus adreslegitimatie (een recent bank- of giroafschrift) bent u lid van de bibliotheek en ontvangt u een ledenpas. Via de website In het onderdeel 'Lid worden' van deze website kunt u een electronisch formulier invullen. Uw gegevens worden opgeslagen in de computer van Bibliotheek Rotterdam. Als u vervolgens naar een van de vestigingen gaat, uw geldige legitimatiebewijs plus adreslegitimatie toont en het abonnementsgeld betaalt, dan bent u lid van de bibliotheek en ontvangt u een ledenpas. Tarieven 2009 Jeugd t/m 17 jaar:
gratis
18 t/m 64 jaar:
€ 30,00 per 12 maanden
65 jaar en ouder:
€ 24,00 per 12 maanden
Sterabonnement:
€ 46,00 per 12 maanden
(met een sterabonnement leent u maximaal 15 i.p.v. 10 bibliotheekmaterialen; daarnaast leent u 6 in plaats van 3 weken) Inschrijfgeld leners 18 jaar en ouder:
€ 3,00
Bij inschrijving is een geldig legitimatiebewijs plus adreslegitimatie noodzakelijk. Kortingen 2009 Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
116
RotterdamPas nieuw lid of verlengen lidmaatschap: € 10,00 korting Opzeggen lidmaatschap Het lidmaatschap van Bibliotheek Rotterdam wordt automatisch verlengd, tenzij u voor of uiterlijk op de vervaldatum hebt opgezegd. Een opzegging dient u te richten aan: Bibliotheek Rotterdam, afdeling Klantenservice, Hoogstraat 110, 3011 PV Rotterdam of per e-mail:
[email protected]. Ook via 'Mijn Bibliotheek' kunt u uw lidmaatschap opzeggen.
Bijlage 13:
‘Kindercampus Pendrecht’
Bron: http://www.kindercampuspendrecht.nl/
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
117
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
118
Bijlage 14:
‘Sociale activiteiten in Pendrecht’
Als u één van onderstaande cursussen of activiteiten leuk vind; dan kunt u informatie inwinnen of aanmelden via de Middelburgt op Plein 1953. U kunt daar gewoon binnenlopen en vragen naar het programma of inschrijven voor één van de cursussen. Wijkaccommodatie De Middelburgt | wijkcentrum Pendrecht Plein 1953 no: 191 3086 EM Rotterdam Tel: 010-4819094 Cursus: Creatieve vrouweninloop De creatieve vrouweninloop is een gezellige en creatieve club met vrouwen die wekelijks bij elkaar komt! De vrouweninloop is elke week, behalve tijdens de vakantieperiodes van de basisscholen. Wat doen we tijdens de inloop? Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zelf maken van kaarten, van bloemen, een lampenkapje, het vlechten van touw of het beschilderen van bekers. Verder is het vooral ook een gezellig en sociaal gebeuren, waar u andere vrouwen uit de buurt ontmoet. Voor wie ? Voor vrouwen van alle leeftijden. Waar ? De creatieve vrouweninloop wordt gehouden in Activiteitencentrum de Phoenix, woensdag van 9.30 - 11.30 uur Activiteitencentrum Arend en de Zeemeeuw, maandag van 12.00 - 15.00 uur Activiteitencentrum Pendrecht, woensdag van 9.00 - 12.00 uur Wanneer ? Woensdagochtend van 09.30 tot 11.30 uur. In de vakanties is er geen creatieve vrouwenloop. Wat kost het ? De creatieve vrouweninloop kost € 1.50 incl. bijdrage materiaalkosten. Meer informatie of aanmelden ? Omdat dit een vrouweninloop is hoeft u zich niet aan te melden. Gewoon een keertje komen kijken en meedoen.
Cursus: Fietsen
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
119
Het lijkt zo vanzelfsprekend: iedereen fietst in Nederland. Toch is dit niet vanzelfsprekend als je dit niet als kind hebt geleerd, bijvoorbeeld omdat u uit een andere cultuur komt. Als je volwassen bent is het leren fietsen ook moeilijker. Het helpt u om gemakkelijker en goedkoper te verplaatsen. Daarom organiseert Charlois Welzijn speciaal voor u fietslessen…! Hier leert u in acht lessen fietsen. Waar? In elke wijk worden regelmatig fietslessen gegeven. Vraag er naar bij het activiteitencentrum bij u in de wijk. Wanneer? De fietslessen vinden plaats tijdens de schooltijd van uw kind. Als u zich aanmeldt, hoort u op welke dag we gaan fietsen. Wat kost het? De fietslessen kosten € 13,00 voor acht lessen. Heeft u de RotterdamPas dan krijgt u 35% korting. U betaalt bij inschrijving. Meer informatie of aanmelden? U kunt zich voor de fietslessen opgeven bij de activiteitencentra in uw wijk.
Cursus: naai- en praatgroep Onder leiding van een deskundige vakkracht leert u alle beginselen van het naaien, patronen maken en knippen. In deze gezellige groepen is er volop mogelijkheid om met elkaar te praten over van alles en nog wat. Zeker voor mensen die de Nederlandse taal nog niet geheel machtig zijn, is dat een goede gelegenheid om de taal sprekenderwijs beter te leren. Waar? In (bijna) alle activiteitencentra Wanneer? Op verschillende tijden, over het algemeen tijdens de schooluren. Wat kost het? € 1,50 per keer (U betaalt voor een blok van ongeveer een half jaar) Informatie of aanmelden: bij het activiteitencentrum bij u in de buurt
Kinderwerk activiteiten Charlois Welzijn in Pendrecht dag Maandag Dinsdag
Woensdag
Donderdag
activiteit Dansen over de wereld Huiskamergroep 1 In Kindercampus Koppeling Huiskamergroep 2 Instuif groep 1 In Kindercampus Instuif groep 2 Judo groep 1 Judo groep 2 Meidenclub In Kindercampus
doelgroep Groep 3,4, 5 Groep 3,4,5
locatie Mosselzaal Mosselzaal
tijdstip 15.30 tot 16.30 15.15 tot 16.45
Groep 6,7,8 4 t/m 9 jaar
Mosselzaal Mosselzaal
17.00 tot 18.15 13.00 tot 14.45
10 t/m 12 jaar 6 t/m 9 jaar 10 t/m 13 jaar 9 t/m 12 jaar
Mosselzaal Oosterscheldezaal Oosterscheldezaal Mosselzaal
15.15 tot 17.00 18.00 tot 19.00 19.00 tot 20.00 15.15 tot 16.45
Tieneractiviteiten Ben je tussen de 12 en 16 jaar en hou je van voetballen, darten, video kijken, of gewoon chillen met je matties? Kom dan langs bij de tieneractiviteit bij jou in de buurt. Pendrecht Wat? : sport Wanneer? : Elke maandag Hoe laat? : van 16.00 tot 18.00 uur Waar? : Sjop, Zijpe 18, 3086 HZ Rotterdam Meidenactiviteiten Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
120
Wil je samen met je vriendinnen leuke activiteiten doen? Dan hebben we speciaal voor jou en je vriendinnen de meidenclub. Een club waar we kunnen koken, sieraden maken, dansen, en nog veeeeeeel meer. Dus kom gezellig langs bij de meidenclub bij jou in de buurt. Pendrecht Wanneer? : Elke dinsdag Hoe laat? : van 16.00 – 18.00 uur Waar? : Sjop, Zijpe 18, 3086 HZ Rotterdam, 010-4810179 Voor jongeren van 12-23 Meiden- en meisjesclub Met meiden uit je eigen buurt kun je lekker knutselen en kletsen over van alles en nog wat. Over gezellige dingen, maar ook over serieuzere onderwerpen, die jullie zelf aandragen, zoals over school (bv wat staat me te wachten op het voortgezet onderwijs) het geloof (bv wat zijn de gewoonten bij de een en bij de ander en waarom kiezen we daarvoor, en wat voor werk je zou willen doen later). Dit gebeurt door middel van spel en discussie. Soms worden er ook gastsprekers uitgenodigd om een thema toe te lichten. PENDRECHT: Meidenclub wordt gehouden in de Mosselzaal in het activiteitencentrum de Middelburgt, Plein 1953 nr.191. De meidenclub is iedere donderdag van 15.15 tot 17.00 uur en is helemaal gratis! Informatie: De meidenclub is voor meiden uit groep 6, 7 en 8. Deze groep valt ook onder de kindercampus. De kinderen kunnen zich opgeven via de formulieren die ze op school krijgen. Er zijn nog wel enkele plekjes voor meiden die niet in Pendrecht op school zitten. Geef je van tevoren op bij de kinderwerker
Sporten voor jongeren Sporten in de Wielewaal Hou je van lekker sporten? Leef je dan uit in de sporthal ‘De Wielewaal’ Voor iedereen vanaf 12 jaar. Wat: verschillende sporten Wanneer: Elke vrijdag Hoe laat : van 15.00 tot 17.00 uur Waar: Sporthal de Wielewaal ( eindpunt lijn 2 ) Voor: Jongeren (12-23)
Bijlage 15:
‘Bouwen aan assertiviteit: tips voor in de thuissituatie’
Assertiviteit in gezinnen In de thuissituatie van de gezinnen zal je te maken krijgen met assertief gedrag. Het is goed om je hiervan bewust te zijn zowel voor jezelf als voor de cliënt. Assertief gedrag onderscheid zich in 3 vormen. Deze zijn: 1. 2. 3.
Subassertief gedrag. Assertief gedrag. Agressief gedrag.
De kenmerken van subassertief gedrag zijn: • •
Niet uit durven komen voor de eigen wil en mening. Snel toegeven/geen nee durven zeggen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
121
• • • • •
Geen feedback durven geven. Moeilijk complimenten kunnen ontvangen. Onenigheid/discussie vermijden. Zichzelf wegcijferen. Zachtjes praten, oogcontact vermijden.
Omgaan met subassertief gedrag kun je doen door het gedrag te benomen en echt concreet benoemen welk gedrag je ziet en welk gedrag je graag zou zien. Je zou hiervan met de cliënt leerdoelen kunnen maken. Een voorbeeld van hoe je hiermee kunt trainen is als een cliënt moet bellen, maar dit niet durft, door de cliënt te stimuleren om dit wel te doen. Je zou het vast in scène kunnen zetten en het gesprek met de cliënt door kunnen nemen. Als het gesprek niet zo goed gaat, kun je vast wel de punten benoemen die wel goed zijn gegaan en bespreken hoe de punten die minder goed zijn gegaan, de volgende keer beter kunnen en hoe de cliënt dit aan kan pakken. Tevens zou je met de cliënt kunnen oefenen in het ‘nee zeggen’ door bijvoorbeeld rollenspellen met de moeder te doen, waarin je een situatie uit de werkelijkheid nabootst. Door veel te oefenen met een cliënt en positieve zaken te benoemen, maar ook duidelijk te maken dat het maken van fouten niet erg is, maar dat het erbij hoort en dat het alleen maar is om van te leren, kan je bouwen aan de eigenwaarde van de moeder, zodat zij zich zekerder voelt over zichzelf en de moed krijg om voor zichzelf op te komen. Tijdens de oefeningen kun je tevens oefenen met de lichaamstaal van moeder, zodat de non-verbale communicatie congruent is met de verbale communicatie, zoals bijvoorbeeld harder praten of oogcontact maken. De kenmerken van assertief gedrag zijn: • • • • • • •
Opkomen voor de eigen wil en mening zonder daarbij de mening van de ander uit het oog te verliezen. Kritiek durven uiten. Emoties durven uiten. Complimenten kunnen geven en ontvangen. Verzoeken kunnen weigeren/nee durven zeggen. Discussie durven aangaan en onenigheid niet uit de weg gaan. Negatieve feedback durven geven.
Het is belangrijk dat een moeder zich er bewust van is, welk soort gedrag ze heeft, zodat ze hier gebruik van kan maken. Assertief zijn, klinkt bij veel moeders negatief in de oren, maar het is juist goed en heeft veel voordelen. Als student kun je deze voordelen benoemen, zodat de moeder haar assertiviteit gaat zien als een middel om haar doel te kunnen bereiken. Een voordeel van assertief gedrag is dat het de moeder meer zelfvertrouwen geeft, maar haar ook het gevoel geeft dat ze de macht over zichzelf heeft, omdat ze kan zeggen wat ze graag wil en dit niet voor zich houdt, omdat ze bang is. Assertiviteit is een kwaliteit die gebruikt moet worden. Het is dan ook belangrijk dat je hier aandacht aan besteedt en dit ook bespreekbaar maakt met je moeder, zo kun je met de moeder ook bespreken wat zij hierin nog meer wil leren. De kenmerken van agressief gedrag: • • • • • • •
Het overheersen van anderen. Anderen negeren. Slecht luisteren. Overdreven veel kritiek op anderen geven en deze blijven herhalen. Stem verheffen of schreeuwen. Geen aandacht hebben voor de mening van de ander. In de aanval gaan bij het ontvangen van negatieve feedback.
Stel iemand is agressief wat zou je dan doen? Verstijf je van angst? Word je zelf ook heel erg boos? Wil je het liefst heel hard wegrennen? Of blijf je rustig?
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
122
Iedereen reageert anders op agressief gedrag. Het is belangrijk dat je leert dat je rustig blijft en dat je je niet laat meeslepen in de gevoelens van die ander. Het is belangrijk dat je beleefd blijft, oogcontact houdt, de ander met respect behandelt, niet de discussie aangaat (niet gaan welles/nietessen), benoem het gedrag dat je ziet, geef aan wat jouw grenzen zijn. Wij kunnen jou niet vertellen hoe je precies moet handelen, maar hierboven staan wat tips die je zou kunnen gebruiken.
Jij als beginnend praktijkbegeleider in het gezin Het is logisch dat je als beginnend praktijkbegeleider (in het begin) wat onzeker bent tijdens de begeleiding van je gezinnen. Hierdoor kan het voorkomen dat je subassertief gedrag vertoont. Het is belangrijk dat je je hiervan bewust bent, omdat de cliënt je grenzen op zal zoeken. Wat ook belangrijk is, is dat je voor jezelf na moet gaan waar jou grenzen liggen. Dit zal voor iedereen anders zijn. Wanneer je (ongeveer) weet wat jou grenzen zijn is het heel belangrijk om deze te bewaken. Het zal vast wel eens gebeuren dat een cliënt over jou grens heen gaat, maak dit dan bespreekbaar zodat herhaling uit blijft. Wat heel belangrijk is, is dat jij je niet door de cliënt laat overrompelen en je subassertief gedrag vertoont of je misschien agressief wordt. Jij bent de professional en jij bent er om de cliënt te helpen. Hierbij is het belangrijk dat jij de cliënt met respect behandelt, maar dat de cliënt jou ook zo behandeld.
Bijlage 16:
‘Gezonde Voeding’
Regels Schijf van Vijf De 5 regels geven aan waar gezonde voeding om draait. Dit zijn de belangrijkste aandachtspunten. 1. Eet gevarieerd Er is niet één voedingsmiddel dat alle voedingsstoffen in voldoende mate heeft. Wie gevarieerd eet, krijgt alle stoffen binnen die nodig zijn. Bovendien wordt het risico op het binnenkrijgen van eventueel aanwezige ongezonde stoffen gespreid.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
123
2. Niet te veel en beweeg
Om op een gezond gewicht te blijven, is het belangrijk gevarieerd en gezond te eten met niet te veel calorieën en veel te bewegen. Een gezond lichaamsgewicht verkleint de kans op chronische ziekten. Iemand met een te hoog gewicht heeft meer kans op hart- en vaatziekten, diabetes en bepaalde vormen van kanker. Niet te veel eten betekent ook zuinig zijn met zout en matig met alcohol. 3. Minder verzadigd vet Door het gebruik van verzadigd vet te beperken wordt de kans op hart- en vaatziekten kleiner. Vet is wel nodig als bron van onverzadigde vetzuren, vitamine A, D en E en energie. Kies daarom voor grotendeels onverzadigde vetten, zoals halvarine, plantaardige oliën en vloeibaar bak- en braadvet. Het eten van twee keer vis per week (waarvan ten minste één keer per week vette vis) is van belang vanwege de gezonde visvetzuren. 4. Veel groente, fruit en brood Een gezonde voeding bevat ruime porties groente, fruit en brood. Groente, fruit en brood zijn vezelrijke voedingsmiddelen die in verhouding tot hun volume en gewicht weinig calorieën en veel voedingsstoffen leveren. Er wordt dus niet snel te veel van gegeten. Dit is belangrijk voor mensen die letten op hun gewicht. Bovendien verlaagt een ruime consumptie van groente en fruit het risico op chronische ziekten. 5. Veilig In voedsel kunnen ongezonde stoffen en bacteriën voorkomen. Ons voedsel is nog nooit zo veilig geweest, maar honderd procent veilig voedsel bestaat niet. Thuis zijn consumenten zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. Met het nemen van een aantal eenvoudige maatregelen kan besmetting en ziekte, bijvoorbeeld het risico van een voedselinfectie of vergiftiging, worden verkleind of voorkomen.
Bijlage 17:
OOK: Opvoed Ondersteuning Kleuters
OOK is een nieuw project van Bureau Frontlijn. Dit project heeft een nieuwe doelgroep; kleuters in het basisonderwijs. Terwijl Praktijkbegeleiding en Moeder en Kind zich op ouders van kinderen van 0 tot 4 jaar richten, staat bij OOK het net schoolgaande kind, van 4 tot 6 jaar, centraal. Het project start in september op twee scholen, in IJsselmonde (de Kubus) en de Tarwewijk (de Akker). Op deze scholen is sprake van complexe problematiek.
OOK staat voor Ondersteuning Ouders en Kleuters. In principe vindt aanmelding voor OOK plaats via de scholen; juffen uit de kleuterklassen en de IB’er kijken samen met OOK welke kleuters ‘opvallen’ en vervolgens gaat school een gesprek met de ouders aan. Als ouders hiermee instemmen gaat OOK vervolgens aan de slag, zie onderstaand schema.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
124
Signaal
School OOK School en OOK
Gesprek ouders
PB
Intake
Huisbezoeken
Huisbezoeken
Bijeenkomsten
Afronding
V O O R T R A J E C T
B E G E E L E I D I N G
Mocht tijdens de intake van OOK blijken dat huishouden, administratie, financiën of huisvesting grote stressfactoren voor het gezin zijn, wordt PB begeleiding aangeboden en indien gewenst ingeschakeld. Indien PB aan de slag gaat wordt gekeken of het wenselijk is gelijktijdig met OOK begeleiding te beginnen of deze op een later moment in te zetten als de grootste stress verminderd is (A-fase) en de focus verschuift naar opvoeding en opleiding (B-fase). Het is natuurlijk mogelijk dat er vanuit school geen problemen met een kind worden ondervonden, maar dit thuis anders ligt. Daarom is aanmelding vanuit PB voor OOK mogelijk. Dit kan enkel als; 1) 2)
de kinderen op de Akker (Tarwewijk) of de Kubus (IJsselmonde) zitten er één kind is met opvoedproblematiek in de leeftijd van 4 tot 6 jaar
Voldoet een gezin niet aan de criteria maar heb je toch vragen/zorgen over de opvoeding? Wacht dan de PB-jij-OOK weken af; hierin kunnen OOK stagiaires mee naar PB gezinnen om over opvoeding te praten en concrete tips en adviezen te geven. Andersom kunnen OOK stagiaires advies en hulp van PB stagiaires vragen. Verdere informatie over samenwerking met OOK vindt je in hoofdstuk 10, leefgebied ‘Scholing’, p. 89.
Wat houdt de begeleiding door OOK in? Signaal: OOK richt zich op díe kleuters, die in de kleuterklassen ‘opvallen’. Dit opvallende gedrag wordt door de leerkracht of IB´er vastgesteld en besproken met de ontwikkelingspsycholoog van OOK. Als deze het gedrag ook opvallend vindt, zal school een gesprek met de ouders aangaan. Onder school wordt hier de IB’er en de betrokken leerkracht verstaan. Gesprek ouders Dit gesprek wordt in principe door school uitgevoerd. Ouders worden uitgenodigd en de IB’er legt hen uit waarom het OOK programma voor hen geschikt zou zijn. Ouders krijgen een informatiebrief en worden gevraagd of het goed is dat OOK hen
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
125
benadert. In principe neemt OOK geen deel aan dit gesprek (omdat het aantal mensen dan erg groot is) maar bij wijze van uitzondering kan er iemand van OOK aanschuiven. Begeleiding: De begeleiding vanuit OOK omvat twee onderdelen: bijeenkomsten op school voor de ouders en wekelijkse huisbezoeken bij de gezinnen thuis. De bijeenkomsten en huisbezoeken sluiten inhoudelijk op elkaar aan. Er is gekozen voor een tweedeling omdat beide onderdelen hun eigen sterke punten hebben. Tijdens de bijeenkomsten krijgen ouders informatie, kunnen ze ervaringen en tips uitwisselen en gaan ze de tips toepassen. Dit laatste is een uniek aspect aan de bijeenkomsten; het laatste half uur participeren de kinderen namelijk bij de bijeenkomsten. De bijeenkomsten zijn gericht op de rol en vragen van de ouders. De huisbezoeken zijn gericht op het geven van op het geven van praktische handvatten en tips om bepaalde basale opvoedingszaken thuis toe te passen. In de bijeenkomsten wordt hier ook aandacht aan geschonken; er worden tips en ‘tools voor thuis’ aangereikt. Door zowel bijeenkomsten te houden als huisbezoeken af te leggen, wordt het voor de ouders steeds makkelijker om tips in de praktijk te brengen en toe te passen.
Handboek Projectmedewerker – Praktijkbegeleiding – September 2009
126