PPJ6RAMMA è f kefiéigbèiT vepeigcH om tst de versehtKenée klassee UÏI de tesgere faupppieiioai met friejarigen' mnm voor meisjes te Batavia te wöpdeH teegelatee. (Strekkende m voldoening aan de voorlaatste alinea van artikel 14 van het voor die inriiutinj vastgestelde reglement.)
I_
Vereiscliteu om toegeliiten te worden tot de l a a g s t e klasse. De kandidaat moet bewijzen geven:
A. Dat zij kan lezen en schrijven, zich in het Nederlandsch goed weet uit te drukken en bekend is met de beginselen der Nederlandsche spraakkunst. Uit het schriftelijk werk van de kandidaat moet blijken, dat zij eene duidelijk leesbare hand schrijven kan. Hare vaardigheid in het lezen wordt op de proef gesteld door het lezen van een gemakkelijk proza-stukje. Daarbij wordt gelet op uitspraak, klem- en leestoon. De meerdere of mindere gemakkelijkheid, waarmede de kandidaat zich mondeling in het Nederlandsch weet uit te drukken, blijkt bij de bespreking van den inhoud va:( uct gelezene. Daarbij wordt dan tegelijk hare vaardigheid in het onderscheiden der rededeelen, in het splitsen van eiken eenvoudigen zin in hoofd- en onderdeden en in het vlug herkennen der naamvallen op de proef gesteld. Hare vaardigheid om zich schrillelijk in het Nederlandsch uit te
2 drukken, wordt heoordeeld naar een opstel over een algeraeen hek end onderwerp. Door het opgeven van een dictee of een woordontleding wordt, zoo noodig, nader onderzocht hoe het gesteld is met de kennis van de heginselen der taal. Kennis van den samengestelden zin wordt niet gevorderd. De kandidaat kan, naar verkiezing, van de oude of van de nieuwe spelling gebruik maken. B.
Van hare vaardigheid in de behandeling van geheele en gebroken getallen en hare kennis van het metrieke stelsel van maten en gewichten.
Door toepassing van de vier hoofdregels der rekenkunde moet de kandidaat van eenvoudige vraagstukken met benoemde en onbenoemde getallen een oplossing weten te geven, waaruit blijkt, dat zij daarbij met oordeel te werk gaat en nauwkeurig de daarbij voorkomende bewerkingen weet uit te voeren. Door eer. mondeling onderzoek wordt beoordeeld, of zij een voldoend duidelijke voorstelling heeft van het lientallig talstelsel, een duidelijk begrip heeft van gewone breuken, van de gewone herleidingen, die deze ondergaan kunnen en van de wijzen, waarop de vier hoofdbewerkingen met geheele en gebroken gelallen verricht worden. Eene verklaring van de repeteerende breuken, van de kenmerken van deelbaarheid, van den grootsten gemeenen deeler en van het kleinste geraeene veelvoud wordt niet gevorderd. Voor de kennis van het metrieke stelsel van maten en gewichten is het voldoende als de kandidaat de verhouding kent tusschen de verschillende maten, hare onderdeelen en veelvouden. C.
Van hare kennis van de beginselen der aardrijkskunde, in hei bijzonder van Nederland en Nederlandsch-Indië.
Dit examen wordt alleen mondeling afgenomen. Onderzocht zal worden of de kandidaat bekend is met de betrekkelijke ligging van Nederland en Nederlandsch-Indië. Van Nederland dient zij te kennen de grenzen, de provinciën, de
3 voornaamste sleden, de eilanden en den loop der voornaamste rivieren; — van Nederlandsch-Indië de verdeeling der eilanden in groepen, de gouvernementen, de voornaamste handelsplaatsen op Java en de Bmfenheziltingen, de voornaamste bergen en rivieren. In 't algemeen zal hel moeien blijken, dat de kandidaat hare kennis door het gebruik van kaarten verkregen heeft. D.
Van hare bekendheid mei de Nederlandsche geschiedenis.
Ook dit examen wordt geheel mondeling afgenomen. De kandidaat moet weten, welke besturen elkander in Nederland zijn opgevolgd, in welke jaren en op welke wijze dit geschiedde, welke de voornaamste gebeurtenissen zijn, die onder die besturen plaats vonden. Hel Collegie voegt hierbij, dat meer zal gelet worden op het gedeelte der Nederlandsche geschiedenis, dat met het Bourgondische gravenhuis begint en met den nieuwsten tijd eindigt dan op 't geen aan dit tijdvak voorafgegaan is. E.
Van hare kennis van de eerste beginselen der Fransche taal en hare vaardigheid in het vertalen uit het Fransch in hel Nederlandsch en omgekeerd.
Het examen in de Fransche taal wordt zoowel schriftelijk als mondeling afgenomen. Door schriftelijke vertaling van eenvoudige, zinnetjes moet de kandidaat toonen, dat zij de gemakkelijkste regels over de veranderingen der naam- en werkwoorden kent. Bij het lezen van een gemakkelijk Fransch proza-stukje wordt hare uitspraak, hare kennis van de meest gebruikelijke Fransche woorden en van de eenvoudigste taalregels op de proef gesteld. De regels van de vervoeging der regelmatige werkwoorden dienen der kandidaat bekend te zijn; van de onregelmatige behoeit zij alleen de meest gebruikte te kunnen vervoegen. Kennis van eigenaardige Fransche zegswijzen wordt niet gevorderd.
\
4 Uit liet programma der lessen, dat vóór het begin vAn eiken cursus vustgestfcid v/ordt, kan elk jaar hiijken aan welke eischen kandidaten voor toelating lot de beide hoogste klassen voldoen moeten. A'iléén voor het examen, dat voor de eerste maal in 1882 zal afgenomen worden,ydaarvoor de volgende oischen gesteld.
H .
Vereisclitcn om toegelaten te worden tot de t w e e d e klasse. A. Nederlandsche taal.
Dit examen wordt op dezelfde wijze afgenomen als dat voor het 1« studiejaar. Bij het mondeling onderzoek wordt een moeielijker proza-stukje of een gemakkelijk vers gelezen en besproken. Aan hel ^^^Ci verstaan van het gelezene zal meer waarde gehecht worden dan aan de kennis der taalregels, waarvoor de eischen ditmaal niet hooger gesteld worden dan voor de laagste klasse. Door een opstel over een bekend onderwerp wordt onderzocht of de kandidaat de noodige vaardigheid bezit zich schriftelijk in de Nederlandsche taal uit te drukken, zonder tegen de hoofdregels van spelling, verbuiging en vervoeging Ie zondigen. B.
Fransche taal.
Voor het schriftelijk examen worden wat moeielijker zinnetjes ter vertaling en voor bet mondeling een moeielijker Fransch proza-stukje ter lezing en vertaling opgegeven dan voor de laagste klasse. De woordenschat moet grooler, de kennis der taalregels grondiger zijn. De overeenkomst van het werkwoord met een of ander deel van denzin, de vorming der bijwoorden, de voegwoorden die den subjonclif vereischen, het gebruik der tijden, vooral van rmparfait en passé défmi, het gebruik der wijzen, vooral van indicalif en subjonclif mogen der kandidaat niet geheel onbekend zijn.
)
8 C.
Engelsche taal.
Door het schriftelijk vertalen van eenige eenvoudige zinnetjes uit het Nederlandsch in het Engelsch moet de kandidaat toonen de voornaamste regels der Engelsche laai te kunnen toepassen en geen te grove fouten te maken in de spelling der meest voorkomende Engelsche woorden. Door hel lezen en mondeling vertalen van een gemakkelijk Engelsch proza-stukje, genomen uit de eerste boekjes, die bij het onderwijs in de Engelsche taal gebruikt worden, wordt hare uitspraak beoord^eelj^ en hare kennis van de voornaamsle taalregels en van de meest gebruikelijke Engelscae woorden nader op de proef gesleld. De meest voorkomende onregel matige werkwoorden moei zij kunnen vervoegen. D.
De Geschiedenis.
Van de vaderlandsche geschiedenis wordt ditmaal de eisch niet hooger gesteld dan voor de laagste klasse, doch zal eenige kennis der oude geschiedenis tot aanbeveling strekken. E.
De Aardrijkshunde.
Bij de eischen in dit leervak voor de laagste klasse gesteld, moet nog gevoegd worden de aardrijkskunde van Europn. Het zal dihnaal voldoende geacht worden, als de kandidaat bekend is met de verschillende staten, met de hoofd- en voornaamste steden, de eilanden, bergen, rivieren en meren van Europa. F.
Beginselen der Wiskunde.
In 1882 zal dit examen alleen loopenover de rekenkunde, waarvan, behalve wat voor toelating tot het 1« studiejaar als eisch gesteld is. nog gevorderd wordt een goed begiip van de repeteerende breuken, van de kenmerken van deelbaarheid, van den grootsten gemeenendeeler en van het kleinste gemeene veelvoud. De kandidaat moet bovendien blijken geven van meerdere vaardigheid in het oplossen van vraagstukken, dan voor de toelating tot de laagste klasse gevorderd wordt.
i
6 G.
De Kennis der Natuur.
Dit leervak rekent in 1882 niet mede onder de examen-vakken. I H _
Vereischten om toegelaten te worden tot de h o o O' s te klasse.
A. De Nederlandsche, Fransche en Engelsche talen. Grondiger en meer uitgebreide kennis der taalregels, grooter woordenschat dan bij de toelating tot lagere klassen gevorderd worden, moeten blijken uit de wijze, waarop de kandidaat mocielijker stukken van proza en poëzie weet te verklaren en te vertalen. Voor de Fransche en Engelsche talen wordt bovendien gevorderd eenige vaardigheid om zich in die taleti mondeling uit te drukken. B.
De Duilsche taal.
Bij het schriftelijk en het mondeling onderzoek moet de kandidaat bewijzen, dat zij de grondregels der Duitsche taal, zooals die over de verbuiging der naam- en werkwoorden en de regeering der voorzetsels kent en Aveet toe te passen en bovendien een voldoend aantal woorden kent om een gemakkelijk proza-stukje te verstaan en te vertalen. C. De geschiedenis. Voor de Nederlandsche geschiedenis worden de eischen in 1882 niet hooger gesteld dan die voor toelating tot hel 2''*' studiejaar. Van de algemeene geschiedenis wordt een algemeen overzicht over de oude- en middel-geschiedenis gevorderd. D.
De aardrijkskunde.
Behalve hel voor toelating tot het 2'^^ studiejaar in dit vak geëischte, wordt nog gevorderd algemeene kennis van Asie en Australië.
,i
7 E,
De beginselen der wiskunde.
Behalve een grondiger kennis der rekenkunde dan voor loelating tot de twee laagste klassen gevorderd, wordt nog van de kandidaat geëischt. dat zij de regels voor de optelling, aftrekking, vernjenigvuldiging en deeling van eenvoudige geheele stelkunslige vormen weet toe te passen. F.
Kennis der natuur.
Ook tot toelating in deze klasse wordt in 1882 geen kennis van dit leervak gevorderd.
Aldus vastgesteld door het Collegie van Curatoren van het Gymnasium Willem lil, op den 12'^en j,jiy 1832. Flet Collegie voornoemd: Het voorzittend Lid, VAN DEN BERG. De Secretaris, LÜTJENS,