peuterspeelzaalwerk
Positie nu en in de toekomst
Handreiking voor peuterspeelzalen bij het bepalen van een nieuwe toekomst
1
2
Inhoudsopgave VOORWOORD
5
1.
INLEIDING
7
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
ONTWIKKELINGEN Wensen en behoeften ouders De rol van de gemeente en de wmo Peuterspeelzalen Kinderopvang Harmonisatie Stimuleringsmaatregel Vorming Centra Jeugd en Gezin
9 9 10 10 11 11 12 12
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
UITGANGSPOSITIE Peuterspeelzalen Klanten Overheid Ketenpartners Financiers (gemeenten) Concurrentie Conclusies en kansen voor peuterspeelzaalwerk
13 13 15 16 16 16 17 18
4. 4.1 4.2
VISIE Visie op ontwikkelingen en uitgangspositie Voorwaarden voor verandering en innovatie
21 21 22
5. ONTWIKKELINGSSTRATEGIEËN 5.1 Ontwikkelingsrichtingen 5.2 Uitwerking ontwikkelingsstrategieën peuterspeelzaalwerk 5.2.1 Regulier peuterspeelzaalwerk met VVE 5.2.2 Samenwerking met kinderopvang I. G ecombineerde peutergroepen II. B uitenschoolse opvang (bso) III. G astouderopvang 5.2.3 Fuseren met kinderopvang 5.2.4 Productontwikkeling I. Verlengd dagdeel peuterspeelzaalwerk II. Uitbreiding dagdelen III. Peutercentra opgenomen in gemeentelijke register kinderopvang IV. Halve dag peuteropvang V. Buitenschoolse opvang VI. Gecombineerd aanbod
23 23 26 26 27 27 29 30 31 31 32 33 33 37 37 38
3
4
Voorwoord Als onderdeel van de kabinetsplannen verscheen op 13 juli 2007 de beleidsbrief ‘Samen spelen, samen leren’. In haar beleidsbrief gaf staatssecretaris Sharon Dijksma aan dat het kabinet de ontwikkeling van kinderen van nul tot vier jaar centraal wil stellen, waarbij de taalontwikkeling van essentieel belang wordt gevonden. Het kabinet onderschrijft het belang van educatieve programma’s die kinderen in hun taalontwikkeling stimuleren. Alle kinderen, die dat nodig hebben, moeten aan deze vorm van educatie kunnen deelnemen. Om dit alles te bewerkstelligen wil het kabinet een overzichtelijk systeem van financiële tegemoetkoming aan ouders reali seren, los van welke voorziening wordt gekozen. Hiervoor is volgens het kabinet een sluitend systeem van voorzieningen voor kinderen van nul tot vier jaar nodig. Men wil een dergelijk sluitend systeem bewerkstelligen door het nemen van maatregelen die resulteren in harmonisering van de regelgeving van voorzieningen voor kinderen van nul tot vier jaar (peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en voorscholen). Het kabinet vindt het daarbij belangrijk dat er ruimte blijft voor diversiteit in de uitvoering. Sindsdien kom je de term ‘Harmonisatie’ overal tegen. Op het moment van het verschijnen van deze handrei king is er nog weinig te zeggen over het tijdstip van een invoering van het gewenste overzichtelijke systeem van financiële tegemoetkoming aan ouders. De eerste aandacht ligt nu bij de uitbreiding van de VVE en bij het kwaliteitsaspect. Wel wordt er binnen de sector peuterspeelzaalwerk meer dan ooit de noodzaak gevoeld zich te bezinnen op de toekomst. Er zijn kansen, maar ook bedreigingen. Los van de harmonisatie ervaart de sector ook steeds vaker, als gevolg van beklemmende lokale subsidievoorwaarden, belemmeringen om een meer vraaggericht aanbod te realiseren. Dit terwijl de vraag van ouders in toenemende mate verder gaat dan het standaard aanbod van bijvoorbeeld twee dagdelen per week en een beperkte openstelling. Wij hopen dat deze handreiking organisaties die peuterspeelzaalwerk aanbieden helpt bij het bepalen van de toekomstige positie van het peuterspeelzaalwerk in de lokale samenleving. Ton Biesta Lid vanuit peuterspeelzaalwerk van het branchebestuur MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening.
5
6
1. Inleiding Het peuterspeelzaalwerk is volop in beweging. Nieuwe ontwikkelingen zorgen ervoor dat peuterspeelzaalonder nemers zich opnieuw moeten beraden welke positie zij willen innemen, voor nu en in de toekomst. Mede door de groei van en de dalende kosten van de kinderopvang en het gebruik van VVE door de kinderopvang staat de positie van peuterspeelzalen onder druk. Tegelijkertijd zijn de peuterspeelzalen nooit eerder zo’n sterke partner geweest in het lokale jeugdbeleid, brede school en VVE. Maar ook het beleidsvoornemen van het kabinet om peuterspeelzalen en kinderdagverblijven te harmoniseren dwingt peuterspeelzaalondernemers in beweging te komen en positie te kiezen. Vragen als, samenwerken of fuseren met kinderopvang of op eigen kracht werken aan productontwikkeling en een nieuwe toekomst, zijn hierbij relevant. Dit document dient als handreiking voor peuterspeelzalen bij het bepalen hoe die toekomst tegemoet te treden. Het beschrijft een aantal belangrijke ontwikkelingen, de uitgangspositie voor peuterspeelzalen en een visie hierop. Daarnaast wordt er een aantal mogelijke ontwikkelingsrichtingen voor peuterspeelzalen behandeld. Die ontwikkelingsrichtingen zijn gebaseerd op praktijkvoorbeelden of voornemens van verschillende organisaties. Deze organisaties staan achterin de handreiking vermeld.
7
8
2. Ontwikkelingen 2.1
Wensen en behoeften ouders
Peuterspeelzalen worden steeds vaker geconfronteerd met de wens van ouders om hun kinderen langer en va ker de peuterspeelzaal te laten bezoeken. Uit onderzoek in Arnhem en Overbetuwe blijkt dat 40% van de klant en hun kind meer dan twee dagdelen naar de peuterspeelzaal wil brengen en dat 50% hun kind graag langer wil brengen1. Hiermee geven ouders aan de peuterspeelzalen te willen gebruiken voor zowel peuterspeelzaal werk als kinderopvang. Peuterspeelzalen constateren ook een trek van kinderen van de peuterspeelzaal naar de kinderopvang. Deze trend wordt mede veroorzaakt door de economische ontwikkelingen in Nederland. Steeds meer ouders, voornamelijk vrouwen, gaan participeren in het arbeidsproces. Dit wordt ook gestimuleerd door de overheid. De arbeidsparticipatie van vrouwen is in de periode 2001-2006 toegenomen met ruim 2,5 procent punt tot 55,8%. Gemiddeld werkt de vrouw 24 uur per week2. Uit onderzoek in Zeeland door Scoop blijkt dat van de jonge moeders zelfs 70% meer dan twaalf uur per week werkt. De verwachting is dat de stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen de komende jaren doorzet. Indien de arbeidsparticipatie van niet-westerse al lochtonen ook toeneemt, zal de vraag naar kinderopvang vanuit deze groep sterk toenemen. Te meer daar het gemiddelde aantal kinderen per gezin voor deze groep grofweg het dubbele is van het aantal kinderen in autochtone gezinnen. Aangezien allochtone kinderen relatief vaak een peuterspeelzaal bezoeken, kan de be hoefte om de peuterspeelzaal ook te gebruiken als opvangvoorziening vanuit deze groep sterk stijgen. Tevens blijkt het gebruik van de informele kinderopvang voor nul tot vier- jarige sterk af te nemen. Dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een toename van het gebruik van de formele kinderopvang waaronder opvang door een gastouder. Het gebruik van formele gastouders heeft de laatste jaren een vlucht genomen doordat kinderoppas door familie ook onder de Wet kinderopvang kan plaatsvinden. Het minder gebruik kunnen maken van informele kinderopvang kan ook leiden tot een grotere behoefte van ouders om de peuterspeelzaal als opvangvoorziening te gebruiken. Ouders hebben in toenemende mate de behoefte om zelf een zogenaamd dagarrangement voor hun kind(-eren) samen te stellen. Hiervoor doen ze een beroep op verschillende voorzieningen. Om te kunnen werken zoeken ze een opvangvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een oppas, gastouder of kinderdagverblijf. Maar ze vinden het ook belangrijk dat hun kind kan spelen met buurtgenootjes en goed voorbereid naar school gaat. Hier voor maken ze dan graag gebruik van de peuterspeelzaal. Een flexibel en op elkaar afgestemd aanbod van de verschillende voorzieningen maakt dat ouders daadwerkelijk keuze vrijheid hebben en hun eigen arrangement kunnen samenstellen. Verder blijkt dat ouders, vooral moeders, tijdens de eerste levensjaren van hun kind hier graag zelf voor willen zorgen. Het liefst gaan ze weer aan het werk na het verstrijken van de babyfase. Opmerkelijk is dat zij hier (nog) niet naar handelen. De vraag naar dagopvang is de afgelopen jaren namelijk sterk gestegen en blijft de komende jaren ook toenemen. Indien gehoor wordt gegeven aan de vraag uit de samenleving om net als in het 1 Bron: Nieuwsbrief LPP 2 Bron: Sectorvisie kinderopvang ING Economisch Bureau
9
buitenland het ouderschapverlof te verruimen zullen aanzienlijk meer kinderen op oudere (peuter)leeftijd de dagopvang instromen.
2.2
De rol van de gemeente en de Wmo
Met de invoering van de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen om op negen prestatie velden een samenhangend beleid te ontwikkelen en uit te voeren en hierop resultaten neer te zetten. Peuter speelzalen kunnen hierbij op de volgende twee prestatievelden een belangrijke rol spelen voor gemeenten. 1. bevordering van sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten. 2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met het opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden. Peuterspeelzalen zullen hun aanbod c.q. dienstverlening dusdanig moeten samenstellen dat deze in de behoef ten van gemeenten voorziet en past in het jeugdbeleid. Alleen dan zullen gemeenten bereid zijn te investeren in peuterspeelzaalwerk. In 2006 is de uitgave ‘peuterspeelzalen: midden in het maatschappelijke veld’ ver schenen, waarin nader wordt ingegaan op de rol van het peuterspeelzaalwerk binnen onder andere de Wmo (MOgroep, 2006).
2.3
Peuterspeelzalen
Peuterspeelzalen kunnen trots zijn op de sterke professionaliseringsslag die de afgelopen jaren heeft plaats gevonden. Mede gestimuleerd door het project ‘Sterk Peuterspeelzaalwerk’ van de MOgroep. De bedrijfsvoering is versterkt en de kwaliteit van de dienstverlening verbeterd. Er is en wordt steeds meer geïnvesteerd in VVEprogramma’s en een inhoudelijke aansluiting bij het basisonderwijs. Veel peuterspeelzalen zijn betrokken bij de brede schoolontwikkeling en vinden hierin een plek. Naast de samenwerking met scholen vindt er ook een intensivering plaats van de samenwerking met andere partijen die actief zijn rond het jonge kind. Peuterspeelzalen zijn zich steeds meer bewust van hun functie en rol in het maatschappelijke veld en handelen hiernaar. Hoewel het belang van peuterspeelzaalwerk door zowel ouders als landelijke en lokale overheid wordt onder kend en ervaren neemt het aantal kinderen dat gebruik maakt van deze voorziening af. Dit wordt mede veroor zaakt door het ontbreken van een structurele financiering waarmee peuterspeelzaalwerk kan worden neergezet als basisvoorziening voor alle kinderen. Peuterspeelzalen zijn en blijven voorlopig sterk afhankelijk van de gemeentelijke prioriteiten. Met een meer markt- en vraaggeoriënteerde benadering proberen peuterspeelzalen hiervoor een oplossing te vinden. Veel peuterspeelzalen weten hun positie te versterken door te fuseren met andere organisaties. Fusies vinden zowel plaats met organisaties binnen de branche als met organisaties buiten de branche. In dit laatste geval zijn het met name de kinderopvang- en welzijnsorganisaties waarmee gefuseerd wordt. In mindere mate geldt dit voor het onderwijs. Fusies vinden vooral plaats ter versterking van de bedrijfsvoering. Bij fusies met organi saties buiten de branche speelt het kunnen voorzien in een geïntegreerd aanbod zoals dagarrangementen ook een belangrijke rol.
10
2.4
Kinderopvang
De kinderopvang is lange tijd door de overheid gezien als arbeidsmarktinstrument. Het stelt ouders in staat werk en zorg voor hun kind(eren) te combineren, wat een voorwaarde is voor economische ontwikkeling. Steeds meer onderzoeken wijzen uit dat kinderopvang ook goed is voor de ontwikkeling van kinderen. Het leidt tot minder onaangepast gedrag op latere leeftijd en betere studieresultaten. De kinderopvang profileert zich dan ook steeds sterker op dit punt. Hiermee geeft zij aan eenzelfde functie te vervullen als de peuterspeelzalen waar de ontwikkeling van het kind centraal staat. De overheid onderkent de toegevoegde waarde van kinderopvang en investeert hier sterk in. De kosten van de kinderopvang zijn de laatste jaren voor ouders aanzienlijk afgenomen. Zeker voor ouders met een relatief laag inkomen is de kinderopvang steeds toegankelijker geworden. Waar voorheen ouders met een laag inkomen voornamelijk gebruik maakten van peuterspeelzalen en informele kinderopvang ontstaat er nu een beweging van deze groep richting de kinderopvang. In het verleden bood de kinderopvang mondjesmaat vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) programma’s aan. Zij financierden dit (grotendeels) uit eigen middelen. VVE was altijd min of meer een exclusief domein van de peuterspeelzalen. De laatste twee jaar is er echter een sterke groei geweest van door de gemeente gesubsi dieerde VVE binnen de kinderopvang. Hiermee begeven zij zich steeds nadrukkelijker op terrein van de peuter speelzalen. De kinderopvang wordt geconfronteerd met sterke stijging van de vraag naar kindplaatsen. Volgens een ge matigd scenario neemt de vraag naar dagopvang de komende vier jaar toe met 7% en de vraag naar bso met 12%3. Een dreigend tekort aan geschikte vestigingslocaties en personeel staat een groei in de weg. Door middel van onder andere samenwerking met peuterspeelzalen wordt door een aantal kinderopvangorganisaties getracht hier oplossingen voor te vinden. Daarnaast starten kinderopvangorganisaties ook zelf peuterspeelzalen. Van alle kinderopvangorganisaties beschikt 11% over peuterspeelzalen.
2.5
Harmonisatie
Het kabinet heeft onder het motto ‘Samen leven, samen spelen’ het beleidsvoornemen om peuterspeelzalen en kinderdagverblijven te harmoniseren. Hiermee wil zij segregatie in de kinderopvang/peuterspeelzalen tegen gaan, de kwaliteit verhogen en de aansluiting op het eerste jaar van de basisschool verbeteren. Het draagt bij aan de ambitie een sluitend systeem van voorzieningen te realiseren voor nul tot vier-jarigen. Hierbinnen kun nen (taal)achterstanden bij kinderen vroegtijdig worden onderkend en aangepakt. Harmonisatie heeft betrek king op regelgeving en financiering van kinderopvang, peuterspeelzalen en VVE. Ten aanzien van regelgeving betreft het voornamelijk kwaliteitsregelgeving, toezicht en handhaving, en versterken regierol van gemeenten voor de voorschoolse educatie. Belangrijke uitgangspunten bij de harmonisatie zijn: keuzevrijheid voor ouders, diversiteit in de uitvoering, één kader van kwaliteitseisen met ruimte voor maatwerk per voorziening, behoud van huidig recht ouders op kinderopvangtoeslag en behoud laagdrempelige karakter peuterspeelzaalwerk. Het kabinet brengt in het voorjaar van 2008 een hoofdlijnennotitie uit en komt met wetsvoorstellen in het najaar 3
Bron: Sectorvisie kinderopvang ING Economisch Bureau 2007
11
2008. Realisatie van benodigde wetswijzigingen worden voorzien per 1 januari 2010 met uitzondering van de financiële onderdelen. Deze zullen naar verwachting later volgen.
2.6
Stimuleringsmaatregel
Het kabinet heeft voor 2008 een subsidieregeling getroffen die de samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvangorganisaties moet stimuleren. Hiermee hoopt zij een impuls te geven aan haar streven om te komen tot één voorziening voor nul tot vier-jarigen. De regeling is ondergebracht bij de bestaande stimule ringsregeling kinderopvang. Het agentschap van SZW voert de subsidieregeling uit. De aanvraagtermijn voor de subsidie ter stimulering van de samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvang loopt van 1 september tot 1 oktober 2008. Het maximale subsidiebedrag bedraagt € 35.000 per project. De subsidieaanvrager mag maximaal twee aanvragen doen. De subsidie geldt ook voor peuterspeelzalen en kindercentra die tot dezelfde organisatie behoren maar op verschillende locaties gevestigd zijn. De subsidieregeling kinderopvang 2008 geeft peuterspeelzalen tevens de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor projecten gericht op verbetering van de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk. De aanvraagtermijn hiervoor loopt van 16 juni tot 16 juli 2008. Het maximale subsidiebedrag hiervoor bedraagt € 250.000. De volledige subsidieregeling kinderopvang is te vinden op de ledensite van MOgroep W&MD (www.mogroep.nl) in het dossier peuterspeelzaalwerk / ontwikkelingen.
2.7
Vorming Centra Jeugd en Gezin
Het huidige kabinet zet fors in op de realisering van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). In 2011 moet in elke gemeente een laagdrempelig CJG zijn. Het CJG is bedoeld voor alle kinderen en hun ouders van nul tot achttien jaar en moet informatie, advies en ondersteuning bieden voor lichte en zwaardere opvoedingsvraagstukken. De MOgroep heeft samen met andere landelijke partners een factsheet ontwikkeld. Deze is te vinden op de ledensite van de MOgroep W&MD (www.mogroep.nl) in het dossier jeugd. De factsheet wordt door veel ge meenten gehanteerd bij de invulling van het CJG. Uit een quickscan van de MOgroep (quickscan ketensamen werking peuterspeelzalen 2006) is duidelijk geworden dat de peuterspeelzaal een directe partner zal zijn van het CJG als het gaat om doorverwijzing van ouders en kinderen naar het CJG. Ook kan de peuterspeelzaal een belangrijke signaleringsplaats zijn en kunnen medewerkers van de peuterspeelzalen direct betrokken zijn bij de vorming van de zogenaamde zorgadviesteams (ZAT) rondom het CJG.
12
3. Uitgangspositie
3.1
Peuterspeelzalen
In Nederland zijn op dit moment naar schatting zo’n 1.727 instellingen die peuterspeelzaalwerk aanbieden. Onder regulier peuterspeelzaalwerk wordt verstaan ‘het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee (of twee en een half) tot vier jaar gedurende een dagdeel van maximaal drie en een half uur, tijdens (meestal) twee dagdelen per week gedurende ongeveer veertig weken per jaar met als doel om hun ontwikkeling te bevorderen en samen te spelen’4. In totaal exploiteert het peuterspeelzaalwerk naar schatting 4.200 peuterspeelzalen met een totale capaciteit van 235.658 kindplaatsen5. Eén kindplaats bestaat hierbij uit twee dagdelen. Het overgrote deel van de in stellingen is zelfstandig. Verder maken instellingen onderdeel uit van welzijns- en kinderopvangorganisaties en onderwijsinstellingen. Schatting aantal en percentage instellingen peuterspeelzaalwerk Zelfstandige organisaties
Welzijnsorganisaties
Kinderopvangorganisaties
Onderwijsinstellingen
Totaal
#
%
#
%
#
%
#
%
#
%
984
57
234
14
328
19
181
10
1.727
100
Het aandeel zelfstandige organisaties laat de afgelopen jaren een duidelijke daling zien ten gunste van de andere drie categorieën. De functies die peuterspeelzalen vervullen en het aanbod dat zij hierop ontwikkelen kan grofweg worden opgedeeld in drie groepen, ook wel ambitieniveaus genoemd6: • Ambitieniveau 0. functies: spelen en ontmoeten. • Ambitieniveau 1. functies: spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren. • Ambitieniveau 2. functies: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen (VVE).
4 Handreiking peuterspeelzaalbeleid, SGBO 2004 5 Bron: Regioplan oktober 2007 6 MOgroep expertmodellen 2007
13
Uit een onderzoek van de MOgroep komt grofweg de volgende verdeling naar voren ten aanzien van de functies die peuterspeelzalen in 2005 vervulden. Ambitieniveaus Organisatietype
0
1
Combi 1/2
2
6%
32%
3%
59%
Welzijnsorganisatie
33%
29%
38%
Kinderopvangorganisatie
52%
5%
43%
38%
11%
48%
Zelfstandige organisatie
Totaal
3%
Peuterspeelzalen brengen een vaste- of inkomensafhankelijke bijdrage in rekening bij ouders. De gemiddelde vaste ouderbijdrage bedraagt in 2006 zo’n 36 euro per maand. Dit komt overeen met een uurprijs van ongeveer 1,70 euro. De gemiddelde inkomensafhankelijke ouderbijdrage bij een modaal inkomen is 48 euro per maand wat overeenkomt met een uurprijs van 2,25 euro. De gemiddelde minimum inkomensafhankelijke ouderbij drage is 19 euro per maand oftewel zo’n 0,90 euro per uur7. De bekendheid van peuterspeelzalen bij ouders met kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar is zeer hoog en bedraagt maar liefst 95%. Bij allochtonen dit ligt percentage iets lager. Het feit dat peuterspeelzalen ook VVE kunnen aanbieden is minder bekend. Zo’n 80% van de laagopgeleiden is hiervan op de hoogte. Bij de hoogopgeleiden is dit slechts 64%8. De sterke punten van het peuterspeelzaalwerk zijn: • laagdrempeligheid; • toegankelijkheid voor alle kinderen; • grote bekendheid; • hoge mate van klanttevredenheid; • sterke betrokkenheid van ouders; • professionaliteit leidsters, met name op het gebied van ontwikkelingsstimulering; • imago dat de peuterspeelzaal er is voor het kind; • groepen kinderen met min of meer dezelfde leeftijd; • verankering in het (buurt)netwerk (o.a. onderwijs en gemeente); • convenanten en samenwerking met jeugdgezondheidszorg. Als minder sterke punten van het peuterspeelzaalwerk kunnen genoemd worden: • relatief hoge ouderbijdrage voor lage inkomens in relatie tot de kinderopvang; • professionaliteit van de bedrijfsvoering; • weinig investeringsmogelijkheden door geen of beperkt eigen vermogen; • de afbakening van de doelgroep tot kinderen van twee tot vier jaar; • door gemeentelijk beleid is peuterspeelzaal aanbodgericht en heeft weinig mogelijkheden tot meer vraaggericht werken.
7 Bron: Regioplan oktober 2007 8 Bron: Sardes, Voorschoolse educatie: waarom wel, waarom niet 2007
14
3.2
Klanten
In Nederland zijn ongeveer 400.000 kinderen in de voorschoolse leeftijd van twee en drie jaar. De trend laat zien dat dit aantal de komende jaren iets afneemt9. Leeftijd
2006
2007
2008
2009
2010
2 jaar
200.902
193.486
187.140
184.665
181.671
3 jaar
202.201
200.292
193.144
186.920
184.526
2-3 jarigen
403.103
393.778
380.284
371.585
366.197
0-3 jarigen
784.234
765.440
746.248
733.794
726.698
Van de twee en drie jarigen gaat ongeveer de helft naar een peuterspeelzaal. Zo’n driekwart van hen bezoekt de peuterspeelzaal twee dagdelen. Een kwart van de twee en drie jarigen (100.000) behoort momenteel tot de zogeheten doelgroepkinderen die aanmerking komen voor VVE programma’s. Uit de landelijke VVE-monitor blijkt dat de helft van deze kinderen via peuterspeelzalen en de kinderopvang wordt bereikt met taalstimule ringsprogramma’s. Uit het trendonderzoek kinderopvang van 2006 komt naar voren dat de werksituatie van ouders nauwelijks van invloed is op de keuze om kinderen naar een peuterspeelzaal te laten gaan. Dit wordt bevestigd door een onderzoek van de MOgroep onder leden die peuterspeelzalen exploiteren. Ook het opleidingsniveau en het inkomen van ouders heeft nauwelijks invloed op de keuze voor peuterspeelzalen. Enkel ouders die alleen basisonderwijs hebben gevolgd maken relatief meer gebruik van de peuterspeelzaal. Huishoudens met een maandinkomen van meer dan 5.000 euro blijken het minst gebruik te maken van de peuterspeelzaal (25%)10. Dit alles bevestigt de bevindingen van peuterspeelzalen dat een grote groep ouders (zo’n 60%) met kinderen op de peuterspeelzaal in aanmerking komt voor de kinderopvangtoeslag. De belangrijkste redenen voor ouders om hun kinderen een peuterspeelzaal te laten bezoeken zijn: • Het geeft de kinderen een voorbereiding voor de basisschool. • Kinderen spelen met leeftijdgenootjes en oefenen sociale vaardigheden. • Kinderen leren andere kinderen uit de buurt kennen waar ze later mee naar school gaan. Het gaat immers vaak om een wijkgerichte voorziening. Daarnaast is er een redelijk grote groep ouders waarvoor aandacht voor- en hulp bij (taal)ontwikkeling een belangrijke reden is (48% laag opgeleid, 32% hoog opgeleid)11. Tijd voor andere activiteiten zoals werk, ontspanning en aandacht voor andere kinderen is voor ouders ook een reden om hun kind(-eren) naar de peuterspeelzaal te brengen. Relatief weinig ouders (12%) geven aan de peuterspeelzaal te gebruiken als opvangvoorziening. Dit is opval lend weinig omdat veel ouders die gebruik maken van de peuterspeelzaal werken. Peuterspeelzalen constateren dat steeds vaker opa’s en oma’s en gastouders de kinderen brengen en halen. Hieruit kan de conclusie worden
9 Bron: CBS 10 Bron: Regioplan oktober 2007 11 Bron: Sardes, Voorschoolse educatie: waarom wel, waarom niet 2007
15
getrokken dat peuterspeelzalen weldegelijk door veel ouders als onderdeel van hun opvangarrangement wordt gebruikt.
3.3
Overheid
Het kabinet stelt tot doel dat in 2010 100% van alle doelgroepkinderen worden bereikt met VVE programma’s. Zij stelt hiervoor extra middelen ter beschikking, zowel voor peuterspeelzalen als de kinderopvang. Deze mid delen worden via gemeenten uitgezet. Daarbij wil het kabinet de regierol van gemeenten op het vlak van de VVE versterken.
3.4
Ketenpartners
Peuterspeelzalen zijn actief in de keten van samenwerking rond het jonge kind. Hierin vervullen zij een pre ventieve, signalerende en doorverwijzende rol. Dit gebeurt door leidsters die zonodig zelf de kinderen bij sturen en contacten onderhouden met de ketenpartners. Actieve interventies in de zin van hulpverlening laten zij uitvoeren door de ketenpartners. De belangrijkste zijn maatschappelijk werk, consultatiebureaus, integrale zorgteams, MEE-teams, huisartsen en Bureau Jeugdzorg 12. Scholen zijn een belangrijke partner als het gaat om de doorgaande leerlijn. Samenwerking vindt plaats op casusniveau via kinderbesprekingen en op organi satieniveau waarbij bijvoorbeeld de doorgaande leerlijn wordt besproken en de uitvoering van programma’s zoals VVE. Leidsters van peuterspeelzalen nemen soms deel aan casusoverleggen als buurtnetwerken en zorg adviesteams.
3.5
Financiers (gemeenten)
Sinds 1 januari 2007 valt peuterspeelzaalwerk onder de Wmo. Hierdoor blijven peuterspeelzalen vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten en maken zij onderdeel uit van het jeugdbeleid van de gemeenten. Gemeenten financieren, stellen kwaliteitseisen op en houden toezicht. Niet alleen voor ouders en kinderen vervullen de peuterspeelzalen dus een functie, maar ook voor gemeenten. Dit komt mede tot uiting in de subsidieverlening van gemeenten aan peuterspeelzalen. Peuterspeelzalen vervul len de volgende functies voor gemeenten: • bijdragen aan sociale cohesie; • vindplaats en doorwijzen van zorgkinderen en –ouders; • opvoedingsondersteuning in de preventieve sfeer; • zorgdragen voor een doorgaande leerlijn; • partner in Centrum voor Jeugd en Gezin(CJG) en zorgadviesteams (ZAT).
12 Bron: Resultaten ketenonderzoek peuterspeelzaalwerk, MOgroep 2006
16
3.6
Concurrentie
De formele kinderopvang wordt in toenemende mate een concurrent van de peuterspeelzalen. Belangrijkste oorzaken hiervan zijn het groeiend aantal ouders dat onder de Wet kinderopvang valt, de afnemende kosten van de kinderopvang, toename beschikbaarheid door uitbreiding van het aantal locaties, de uitbreiding van het VVE aanbod en de profilering van de branche dat kinderopvang goed is voor de ontwikkeling van het kind. Met dit laatste punt verbreedt de sector kinderopvang haar oorspronkelijke doelstelling ‘opvang verlenen aan kinderen waardoor de combinatie arbeid en zorg mogelijk wordt gemaakt’ die wezenlijk afwijkt van die van de peuterspeelzalen. Kinderopvangorganisaties streven nu ook pedagogische doelen na en geven hier vorm en inhoud aan via een uitgebreid pedagogisch beleidsplan. Verschillen in de oorspronkelijke doelstelling leiden tot de volgende kenmerkende verschillen tussen beide sectoren: • openingstijden en omvang van een dagdeel; • al of niet open zijn tijdens schoolvakanties; • regels ten aanzien van leeftijd van kinderen; • aanwezigheid van slaap- en eetvoorzieningen; • kosten. In Nederland zijn ruim 1.800 kinderopvangorganisaties actief, waarvan zo’n 1.400 voornamelijk dagopvang (nul tot vier jarigen) en bso (vier tot twaalf jarigen) aanbieden. In totaal exploiteren zij naar schatting 3.250 centra waar dagopvang wordt aangeboden met een totale capaciteit van ruim 120.000 kindplaatsen13. Eén kindplaats bestaat hierbij uit tien dagdelen. Na een gestage stijging van het aantal kindplaatsen (93.345 in 2001) is het capaciteit in 2006 iets afgenomen ten opzichte van 2005. Van alle huishoudens (ouders) met kinderen in de leeftijd van nul tot twaalf jaar maakt 43% gebruik van formele en/of informele kinderopvang. Van huishoudens met enkel nul tot vier jarigen is dit 61%. Een kwart van de nul tot vier jarigen bezoekt een kinderdagverblijf en zo’n 4% gaat naar een gastouder. Verder blijkt dat 25% van de nul tot vier jarigen een onbetaalde oppas heeft en 9% een betaalde oppas14. Gemiddeld bezoekt een kind een kinderdagverblijf zo’n achttien uur per week. Een nul tot vier jarige die gebruik maakt van een oppas doet dit gemiddeld zo’n acht tot negen uur per week. Het gebruik van de oppas (informele kinderopvang) neemt de laatste jaren sterk af. Een klein aantal van de nul tot vier jarigen dat gebruik maakt van kinderopvang doet dit in een combinatie van formele en informele kinderopvang (16%). Verder is het zo dat hoe hoger ouders zijn opgeleid, hoe vaker zij kiezen voor formele opvang. Als ouders kiezen om gebruik te maken van kinderopvang dat zijn de belangrijkste redenen om te kiezen voor een kinderdagverblijf het stimuleren van de sociale vaardigheden van het kind (68%) en de kwaliteit van de kinderopvang (55%). Ouders die kiezen voor een oppas doen dit vanwege de huiselijke omgeving (57%), de flexibiliteit (41%) en de prijs (40%)15.
13 Bron: Buitenhek Management & Consult 14 Bron: Tweedemeting trendonderzoek kinderopvang 2006 15 Bron: Regioplan oktober 2007
17
Indien niet-gebruikers van kinderopvang toch gebruik moeten gaan maken van kinderopvang voor hun nul tot vier jarige kind, dan blijkt maarliefst 69% te kiezen voor een onbetaalde oppas, 40% een betaalde oppas en 29% kiest voor het kinderdagverblijf16. Toch is de verwachting dat de vraag naar formele kinderopvang de komende jaren sterk stijgt vanwege de volgende ontwikkelingen: • de gunstige conjuncturele ontwikkelingen; • stijging in het arbeidsaanbod van vrouwen; • inhaalslag bij de BSO (motie Aartsen / Bos); • gedaalde prijzen voor ouders; • stijging van kwaliteit met name door gebruik van educatieve programma’s (VVE); • vervanging van informele opvang door formele opvang. Door met name een gebrek aan geschikte locaties en personeel zal de sector moeite hebben om aan de toene mende vraag te kunnen voldoen. De kosten van de kinderopvang voor ouders zijn inkomensafhankelijk. Daarnaast nemen de kosten voor ouders af bij een tweede en volgend kind. Ouders ontvangen via de belastingdienst een kinderopvangtoeslag (tege moetkoming in de kosten). Hiervoor moeten zij wel onder de Wet Kinderopvang vallen. De gemiddelde uurprijs voor dagopvang bedraagt volgens OC&W in 2007 € 5,45. Voor ouders met een modaal gezinsinkomen bedragen de kosten (eigen bijdrage) zo’n 0,70 euro per uur voor het eerste kind en 0,25 euro voor een tweede en vol gend kind. Kinderopvangorganisaties brengen zo’n tien tot elf uur per dag in rekening en hanteren veelal de eis dat kinderen minimaal twee dagen het kinderdagverblijf bezoeken. Hiermee nemen de netto kosten op jaar basis aanzienlijk toe. Netto kosten per jaar peuterspeelzaal en dagopvang bij modaal gezinsinkomen* Peuterspeelzaal ink.afh. ouderbijdrage
Peuterspeelzaal vaste ouderbijdrage
Kinderdagopvang
1ste kind
€ 528,- (2,25 per uur)
€ 396,- (1,70 per uur)
€ 764,- (0,70 per uur)
2de kind
€ 528,- (2,25 per uur)
€ 396,- (1,70 per uur)
€ 273,- (0,25 per uur)
* Peuterspeelzaal 240 uur per jaar (2 dagen per week, 3 uur per dag, 40 weken per jaar) * Dagopvang 1092 uur per jaar (2 dagen per week, 10,5 uur per dag, 52 weken per jaar)
3.7
Conclusies en kansen voor peuterspeelzaalwerk
Uit de afname van het aantal zelfstandige peuterspeelzaal organisaties lijkt geconcludeerd te kunnen worden dat peuterspeelzalen meerwaarde zien in schaalvergroting en/of het opgaan in een andere organisatie zoals welzijn, kinderopvang of school. Het kabinet streeft naar 100% bereik van doelgroepkinderen met VVE programma’s. Een groot aantal peuter speelzalen biedt deze programma’s nog niet aan (werken vooral op ambitieniveau 1). Hier liggen dus nog uit breidingsmogelijkheden. 16 Bron: Regioplan oktober 2007, meerdere antwoorden mogelijk
18
De vraag naar dagopvang voor nul tot vier jarigen neemt de komende jaren sterk toe. Door gebrek aan locaties en personeel kunnen kinderopvangorganisaties moeilijk aan deze vraag voldoen. Peuterspeelzalen beschikken over locaties en personeel en kunnen zodoende in dit gat springen door ook opvang aan te gaan bieden. Hier mee spelen zij tevens in op de harmonisatie wens van het kabinet. De peuterspeelzaal kan hierbij haar functie en expertise ten aanzien van de ontwikkeling van kinderen centraal blijven stellen en zich hierop profileren. De mogelijkheid tot kinderopvang kan hierbij als extra voordeel worden meegenomen. Kinderopvangorganisaties doen ook aan ontwikkelingstimulering maar worden nu nog voornamelijk beschouwd organisaties die de opvang centraal stellen. Tevens kunnen peuterspeelzalen zich profileren als voorziening waar alleen peuters worden opgevangen. Veel kinderopvangorganisaties kennen alleen verticale opvanggroepen met nul tot vier jarigen. Ouders vinden het aanbod voor hun peuters hier vaak onttoereikend. Daarnaast is er een groep (traditionele) ouders waarvoor de opvang van hun baby een brug te ver is. Maar opvang op peuterleeftijd gekoppeld aan de positieve aspecten van het peuterspeelzaalwerk is wel haalbaar voor hen. Zeker daar waar ouders hun opvangbehoefte graag willen invullen via informele opvang (oppas) maar moeite hebben hierin volledig te voorzien liggen interessante mogelijkheden voor combinaties met peuterspeelzalen. Maar ook de combinatie met gastouderopvang biedt mogelijkheden. Door de grote vraag naar dagopvang en vanuit commerciële doelstellingen verkopen veel kinderopvang organisaties bij voorkeur hele dagopvangplaatsen en plaatsen voor meerdere dagen per week aan ouders van wie de kinderen langere tijd het kinderdagverblijf zullen bezoeken. Ze bieden beperkt halve dagopvang en flexi bele plaatsen aan. Voor bepaalde doelgroepen zoals inburgeraars die behoefte hebben aan kortdurende opvang gedurende korte tijd is het hierdoor vaak moeilijk een plaats te krijgen op een kinderdagverblijf. Peuterspeelza len zouden voor dit soort doelgroepen een flexibel aanbod kunnen ontwikkelen. Hiermee spelen zij in op een grote vraag waar relatief weinig aanbod tegenover staat. Peuterspeelzalen kunnen financieel aantrekkelijker gemaakt worden voor een grote groep ouders. Hiervoor moeten peuterspeelzaalinstellingen hun peuterspeelzalen omvormen tot zogenaamde peutercentra die voldoen aan de eisen die gesteld worden voor opname in het gemeentelijke register kinderopvang. Ouders die in aan merking komen voor een kinderopvangtoeslag conform de Wet kinderopvang kunnen dan via de belasting een deel van de kosten terug ontvangen. In paragraaf 5.2.4 punt III wordt deze constructie verder toegelicht. De vraag naar BSO neemt een sterke vlucht. Scholen en kinderopvangorganisaties kunnen moeilijk aan de vraag voldoen. Peuterspeelzalen kunnen zich op dit terrein gaan begeven, zeker gezien het feit dat hun locaties veelal niet voor peuterspeelzaalwerk in gebruik zijn op het moment dat er behoefte is aan voor- en naschoolse opvang en opvang in de vakantieweken van de school. Peuterspeelzalen maken onderdeel uit van het jeugdbeleid van gemeenten. Belangrijk is dat gemeenten dit ook daadwerkelijk zien en ervaren. Uitdragen van (mogelijke) rol en toegevoegde waarde van peuterspeelzalen bin nen dit beleid en oog voor behoeften van gemeenten zijn hiervoor noodzakelijk.
19
20
4. Visie
4.1
Visie op ontwikkelingen en uitgangspositie
Lange tijd hebben peuterspeelzalen voornamelijk aanbodgericht gewerkt. Veel peuterspeelzalen willen, kunnen en gaan dus de komende tijd meer vraaggericht werken. Daarmee spelen zij in op veranderende wensen en behoeften van ouders en gemeenten, opkomende concurrentie vanuit de kinderopvang en het streven van de overheid om te komen tot één voorziening voor nul tot vier jarigen. De functies die peuterspeelzalen vervullen voor zowel ouders als gemeenten zullen worden heroverwogen. De positie die zij innemen in het lokaal jeugd beleid zal daarbij helder gedefinieerd en uitgedragen moeten worden. Het aanbod van peuterspeelzalen, de prijsstelling en de marktbewerking (promotie) zullen aangepast worden. Evenals de benodigde samenwerking met ketenpartners rond het jonge kind en het gezin. Dit zal weer gevolgen (kunnen) hebben voor de organisa tievorm van waaruit peuterspeelzalen hun dienstenverlening aanbieden. De al ingeslagen weg van verdere professionalisering zal versterkt worden voortgezet. Zo zal er aandacht zijn voor het verder vergroten van de efficiency. Optimaal inzetten van leidsters en ondersteunende zaken zoals administratie en middelen, waaronder het gebruik van locaties, zijn nodig om peuterspeelzalen betaalbaar te houden voor ouders en gemeenten en investeringsmogelijkheden te creëren. Dit alles garandeert een stevige concurrentiebasis richting de kinderopvang. Maar maakt de peuterspeelzalen ook een interessante partner om mee samen te werken of te fuseren. Peuterspeelzalen moeten er wel voor waken dat zij hun positie in het lokale jeugdbeleid niet veronachtzamen door zich bijvoorbeeld te eenzijdig te richten op een kinderopvangaanbod. Er moet oog blijven voor de rol die de gemeente aan hen heeft toegekend. In het lokale veld zijn verschillende mogelijkheden om bijvoorbeeld binnen welzijnsverband en onderwijsverband actief te zijn. Peuterspeelzalen kunnen de sociale infrastructuur in een wijk of dorp versterken, door actief ouders te betrekken bij activiteiten of hen door te verwijzen naar het buurt- en welzijnswerk. Maar ook in brede scholen zijn peuterspeelzalen een belangrijke partner als het gaat om het betrekken van ouders bij activiteiten in- en buiten de school. In kleine dorpen, waar veelal geen kinder dagverblijf is, kan het peuterspeelzaalwerk een stevige bijdrage leveren aan het lokale Wmo-beleid. Sociale samenhang en leefbaarheid kan hier bevorderd worden door een goede koppeling te maken tussen het peu terspeelzaalwerk en de kinderopvang door gastouders of oppas, of door uitbreiding van de dienstverlening met halve dag peuteropvang.
21
4.2
Voorwaarden voor verandering en innovatie
Om aan te haken bij de eisen die de veranderende omgeving stelt en het bestaansrecht voor peuterspeelzalen in de toekomst veilig te stellen, zijn (voortgaande) veranderingen en innovaties binnen het peuterspeelzaal werk noodzakelijk. Veranderingen en innovaties vinden niet vanzelf plaats. Allereerst dient hiervoor een draag vlak binnen de organisatie te zijn. De noodzaak, meestal een economische, moet tot in alle geledingen van de organisatie worden gevoeld. Stilstand is achteruitgang en de hieruit volgende consequenties zoals krimp van de organisatie, zal voor de medewerkers inzichtelijk gemaakt moeten worden. Helder moet zijn waar de organisatie naartoe gaat, waar haar ambities liggen, en welke weg bewandeld wordt om hier te komen. Sterk leiderschap en goede open communicatie, waaronder uitleg aan medewerkers waarom bepaalde besluiten zijn genomen, zijn hierbij voorwaarden. Een bottum-up benadering waarbij medewerkers worden betrokken bij planvorming heeft de grootste slagingskans. Verandering en innovatie vergt investeringen. Zowel in tijd besteding van medewerkers als in middelen. Hiervoor moet ruimte gevonden worden. Indien deze niet binnen de eigen organisatie aanwezig is, zal deze buiten de deur gevonden moeten worden. Op basis van een goed doortimmerd businessplan kan getracht worden externe financiers te vinden. Gemeenten en participatiefond sen zoals het Waarborgfonds Kinderopvang (waarborgfondskinderopvang.nl) zijn hierbij de eerste voor de hand liggende partijen. Ook samenwerking of samengaan met andere financieel krachtigere organisaties zoals welzijns- of kinderopvangorganisaties behoort tot de mogelijkheid. Belangrijk is dat er wordt opengestaan voor alle mogelijkheden die voorhanden zijn en dat er in dit soort processen flexibiliteit wordt betracht. Krampachtig vasthouden aan eigen inzichten, identiteit, etc. belemmert de mogelijkheden tot succesvol samenwerken of samengaan. Speciale aandacht vanuit de peuterspeelzalen verdient de relatie met de gemeente. Veel peuterspeelzalen heb ben het gevoel dat zij klem zitten tussen het eenduidig ingekaderd gemeentelijk beleid (subsidievoorwaarden) en de wensen en behoeften van hun klanten. Sommige gemeenten gaan zelfs zover dat zij niet alleen de hoogte van de subsidie vaststellen maar ook nog de hoogte van de ouderbijdrage. Dit alles maakt onderne merschap binnen het peuterspeelzaalwerk moeilijk, maar ook uitdagend. Toch moeten peuterspeelzalen zich voorbereiden op een vrij(ere) markt. De harmonisatieplannen van het kabinet, cijfers over de terugloop van kinderaantallen en de integrale verantwoordelijkheid van gemeenten voor het jeugdbeleid en het neerzetten van resultaten op de prestatievelden uit de Wmo verschaffen peuterspeelzalen argumenten richting gemeenten om hun beleid te verruimen en de subsidievoorwaarden te versoepelen. Zij dienen dan ook zo snel mogelijk het gesprek hierover aan te gaan met hun gemeente(n). Niet zo zeer de bedreigingen maar de kansen die er liggen voor zowel gemeente als peuterspeelzaal dienen hierbij de insteek te zijn. Er zijn voldoende praktische mogelijkheden om gezamenlijk te werken aan vernieuwing en innovatie van het peuterspeelzaalwerk. Er dient rekening gehouden te worden met regels en wetgeving maar hierdoor moet men zich niet laten tegenhouden. In gesprek met alle betrokkenen en met creatieve ideeën is veel mogelijk. Ondernemen in het peuterspeelzaal werk is dan goed mogelijk!
22
5. Ontwikkelingsstrategieën
5.1
Ontwikkelingsrichtingen
Globaal kunnen peuterspeelzalen zich langs drie lijnen ontwikkelen. 1. Door het aanpassen van de functie die zij vervullen voor ouders, kind en gemeenten en aanpassingen in het dienstverleningsaanbod. 2. Door het wijzigingen van het wetgevings- en financieringskader waaronder zij opereren. 3. Door samenwerking met andere organisaties. Ontwikkelingen kunnen uiteraard langs meerdere lijnen tegelijk lopen. Zo kunnen peuterspeelzalen een aan trekkelijkere voorziening worden en meer ouders en kinderen bereiken. Functies die peuterspeelzalen voor ouders en kinderen kunnen vervullen: 1. Kinderen leren omgaan en laten spelen met leeftijdsgenootjes (spelen en ontmoeten). 2. Kinderen actief begeleiden in hun ontwikkeling, eventuele achterstanden signaleren en adviseren hoe hier mee om te gaan waardoor kinderen een goede start maken op c.q. uitgangspositie hebben voor de basis school (ontwikkelen en signaleren). 3. Actief bestrijden van ontwikkelingsachterstanden bij kinderen (ondersteuning/VVE). 4. Kinderen opvangen op het moment dat ouders niet zelf voor hen kunnen zorgen (kinderopvangvoor ziening). De volgende variabelen zijn hierbij van belang: • leeftijdsgroepen (nul tot twee, twee tot vier, vier tot twaalf jarigen). • openingstijden (kortdurend. vijf u/p, langdurend tien u/p, na schooltijd). • opvangperiode (veertig weken p/j, 52 weken p/j). • verzorging (eten, slapen). • financiering (ouderbijdrage, Wmo=gemeente, Wk=rijk). Maatschappelijke functies die peuterspeelzalen voor gemeenten kunnen vervullen: 1. Bevorderen van sociale cohesie. 2. Signaleren en doorverwijzen van kinderen en ouders met opgroei- en opvoedproblemen. 3. Preventief advies en ondersteuning voor ouders op het gebied van opvoeding. 4. Geven van informatie en advies op het gebied van preventie, signalering en de keten jeugd- en ouderondersteuning. 5. Wegwerken ontwikkelingsachterstanden bij kinderen waaronder taal. 6. Bevorderen van een doorgaande ontwikkelings-/leerlijn. 7. Kinderopvang voor kinderen waarvan de ouders niet onder de Wet kinderopvang vallen maar vanuit maatschappelijk belang hier wel bij gebaad zijn (vrijwilligerwerkers, reïntegrerende) of moeilijk een opvangplek kunnen krijgen binnen de reguliere (commerciële) kinderopvang.
23
Het wetgevings- en financieringskader waaronder peuterspeelzalen kunnen opereren: 1. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); 2. Wet op primair onderwijs (Wpo) in verband met VVE; 3. Wet kinderopvang (Wk); Mogelijke samenwerkingsorganisaties voor peuterspeelzalen: 1. andere peuterspeelzalen; 2. welzijnsorganisaties; 3. kinderopvangorganisaties; 4. basisscholen. Op basis van de elementen uit bovengenoemde lijnen kunnen peuterspeelzalen een aanbod samenstellen dat aansluit bij de behoeften van groepen ouders en hun kinderen (marktsegmenten) en de gemeenten waarin zij actief zijn. Het samenstellen van volledige dagarrangementen is binnen dit denkkader ook mogelijk. Hieronder staat een schema waarin een aantal opties en hun samenstelling is weergeven ten aanzien van mogelijke ontwikkelingsrichtingen. Schematische weergave mogelijke ontwikkelingsrichtingen en samenstellingen Optie Variabelen Functies ouder en kind 1) spelen en ontmoeten 2) ontwikkelen en signaleren 3) ondersteunen 4) kinderopvang a) leeftijd i) 0-2 jaar ii) 2-4 jaar iii) 4-12 jaar b) openingstijden i) +/-5 uur per dag ii) +/-10 uur per dag iii) na schooltijd c) openingsperiode i) 40 weken ii) 52 weken d) verzorging i) eten ii) slapen
24
0.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
X X
X X X
X X X
X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
+
+
+
+ + +
+
+
+ +
+ + +
+
+
+
+
+
+
+
+
+ +
+
Optie Variabelen Functies gemeente 1) sociale cohesie 2) signaleren en doorverwijzen 3) preventief advies ouders 4) informatie advies gemeente 5) bestrijden achterstanden 6) doorgaande leerlijn 7) kinderopvang doelgroepen Wetgevings-/fin.kader 1) Wmo 2) VVE 3) Wk 4) ouderbijdrage
0.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
X X X X
X X X X X X
X X X X X X
X X X X X X X
X X X X X X X
X X X X X X X
X X X X X X X
X X X X X X X
X
X X
X X
X X
X
X
X
X
X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
Samenwerking 1) peuterspeelzalen 2) welzijnsorganisatie 3) kinderopvangorganisatie 4) basisschool Bediende segmenten 1) ouders Wk 2) ouders niet Wk 3) 0-2 4) 2-4 5) 4-12 6) doelgroepkinderen
X X (X) X
(X) X
X X
(X) X
X X
X X
X
X
X
X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X
X
X X X X X
(X) = geen primaire doelgroep X=onderdeel arrangement / aanbod , +=samenstelling kinderopvang 0.= psz werkend met ambitieniveau 1 4.= psz met verlengd dagdeel werkend onder Wk 1.= psz werkend met ambitieniveau 2 5.= psz met peuteropvang 2.= psz met combigroep kinderopvang 6.= psz met dagopvang 3.= psz met verlengd dagdeel onder Wmo. 7.= psz met bso
25
5.2
Uitwerking ontwikkelingsstrategieën peuterspeelzaalwerk
Er zijn verschillende strategische opties voorhanden waarmee peuterspeelzalen vorm kunnen geven aan een nieuwe toekomst. Een aantal van deze opties worden hieronder beschreven.
5.2.1
Regulier peuterspeelzaalwerk met VVE
Peuterspeelzaalinstellingen kunnen zich blijven richten op het reguliere peuterspeelzaalwerk. Kortweg te omschrijven als ‘ontwikkelingsstimulering van peuters door ze, onderbegeleiding van professionele leidsters, met elkaar te laten spelen’. Aanvullend kunnen zij VVE-programma’s aanbieden. De meerwaarde van VVEprogramma’s voor peuters en ouders is gelegen in versterking van de ontwikkelingsstimulering doordat gericht gewerkt wordt aan het bestrijden van ontwikkelingsachterstanden bij zogenaamde doelgroepkinderen. Daar naast dragen VVE-programma’s sterk bij aan het realiseren van een doorgaande leerlijn. De meerwaarde van het aanbieden van VVE-programma’s voor peuterspeelzalen zelf is gelegen in een versterking van de profile ring als instelling die primair gericht is op de ontwikkeling van het kind. Daarnaast is er een positieve invloed op de bezettingsgraad doordat er een passend aanbod is voor doelgroepkinderen (vergroting marktbereik) en doelgroepkinderen die een VVE-programma volgen doorgaans meer dagdelen (drie tot vier) de peuterspeelzaal bezoeken. Gemeenten zijn gebaat bij peuterspeelzaalinstellingen die VVE-programma’s aanbieden omdat zij hiermee uitvoering kunnen geven aan de kabinetsdoelstelling om in 2010 alle doelgroepkinderen te bereiken met VVE-programma’s. Een onderzoek naar het aantal doelgroepkinderen in het verzorgingsgebied van de peuterspeelzaal zal ten grondslag moeten liggen aan een besluit omtrent het aanbieden van een VVE-programma. Via de gemeente of het CBS, www.statline.nl, zijn gegevens beschikbaar. Bij het bepalen of een kind tot de doelgroep behoort wordt in de nieuwe gewichtenregeling gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders en niet meer naar etniciteit. Informatie hierover is te vinden op www.cfi.nl. In de grote steden zijn sterke voorbeelden van voorschoolpeuterspeelzalen, die zich richten op doelgroepkin deren en kinderen twee of meer dagdelen laten komen. Veelal gevestigd in de basisschool die een centrale rol speelt in de wijk. Door een lage toegangsprijs en sterke band met de school hebben zij een hoog bereik en een goede toeleiding naar de basisschool. De voorscholen worden vooral betaald door rijksbijdragen (VVE) en gemeentelijke middelen, waaronder budgetten uit grote steden beleid. Ouders betalen een kleine bijdrage of niets. Peuterspeelzalen die VVE-programma’s willen gaan aanbieden moeten rekening houden met de volgende zaken: • Met de gemeente moeten afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van VVE-gelden. • Een eventuele verhoging van ouderbijdrage in verband met uitvoering VVE17. • Er dienen twee professionele leidsters per VVE-groep aanwezig zijn. • Het inrichten van specifieke op de VVE gerichte bevordering van de deskundigheid van de leidsters. • Het opzetten en toepassen van een peutervolgsysteem.
17 MOgroep: Expertmodellen bedrijfsvoering 2007
26
Marktbewerking Om te zorgen voor voldoende instroom van nieuwe peuters zal de peuterspeelzaal actief aan marktbewerking moeten doen. Voorlichten en inschakelen van het netwerk dat doorgaans bestaat uit de jeugdgezondheidszorg en scholen is een effectieve methode. Maar ook andere organisaties en instellingen die achter de voordeur komen bij gezinnen kunnen een belangrijke rol spelen bij het motiveren van over het algemeen moeilijk bereik bare ouders om hun peuter naar de peuterspeelzaal te brengen. Hierbij kan gedacht worden aan conciërges, jongeren- en opbouwwerkers, wijkmanagers en de wijkagent. Maar ook imams en andere geestelijk leiders hebben vaak zicht op de situatie bij gezinnen en grote invloed op hun gedrag. Door deze groepen te enthou siasmeren en de toegevoegde waarde van peuterspeelzaalwerk te laten inzien voor zowel de ontwikkeling van kinderen als bij het ondersteunen van gezinnen met opvoedingsproblemen kunnen zij als ambassadeur van de peuterspeelzaal functioneren. Voor deze beïnvloeders kan een informatiebijeenkomst worden georganiseerd maar effectiever is om deze personen regelmatig zelf op te zoeken en met hen in gesprek te gaan. Daarnaast kunnen peuterspeelzaalmedewerkers zelf actief de boer op gaan. In samenwerking met gemeente, die bijvoor beeld adresbestanden aanlevert van gezinnen met kinderen in de peuterleeftijd, kunnen zij gezinnen bezoeken. Maar ook het aanwezig zijn bij buurtevenementen zoals braderieën biedt de mogelijkheid om in contact te ko men met de doelgroep. Ter ondersteuning van de persoonlijke benadering is het handig om gebruik te maken van eenvoudig informatiemateriaal in verschillende talen. Sterke punten: • De peuterspeelzaal kan zich sterk en eenduidig profileren als voorziening die zich richt op de ontwikkeling van het kind. • Betreft een relatief eenvoudige organisatievorm zonder ingewikkelde samenwerkingsverbanden, finan ciële- en administratieve processen, etc. Zwakke punten: • Er wordt niet of nauwelijks geanticipeerd op de voorgenomen harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang. • Er wordt niet ingespeeld op ontwikkelingen in wensen en behoeften van klanten die met name liggen op het gebied van verruiming van openingstijden. • De peuterspeelzaal blijft relatief duur ten opzichte van de kinderopvang voor werkende ouders.
5.2.2
Samenwerking met kinderopvang
Peuterspeelzaalinstellingen kunnen er voor kiezen om een samenwerking te zoeken met kinderopvangorgani saties. Verschillende vormen zijn hierbij mogelijk. Hieronder worden een aantal succesvol gebleken vormen behandeld.
I. Gecombineerde peutergroepen Binnen deze samenwerkingsvorm krijgen de ouders van peuters die het kinderdagverblijf bezoeken het aanbod om hun kind vanuit het kinderdagverblijf ook deel te laten nemen aan de peuterspeelzaal. De ouder brengt zijn kind naar de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf waarna de leiding van het kinderdagverblijf of de peuter speelzaal de peuters in dit laatste geval naar de peuterspeelzaal brengt. Voordat de ouders van de reguliere
27
peuterspeelzaal hun kinderen komen ophalen worden de peuters teruggebracht naar het kinderdagverblijf. Dit om te voorkomen dat de peuters zien dat andere kinderen door hun ouders worden opgehaald wat vervelend voor hen kan zijn. De peuterspeelzaal biedt de peuters van het kinderdagverblijf omgang met leeftijdgenootjes en een programma dat is afgestemd op hun leeftijdtijd en hen voorbereid op de basisschool. Binnen VVE-peuterspeelzalen kunnen peuters van het kinderdagverblijf die behoren tot de VVE-doelgroep extra ondersteuning krijgen door deelname aan het VVE-programma. Deze samenwerkingsvorm is aantrekkelijk voor kinderopvangorganisaties omdat de kwaliteit van de opvang voor peuters toeneemt. Via de peuterspeelzaal kunnen ze een VVE-programma aanbieden zonder hier zelf in te investeren en bieden ze een oplossing voor ouders die naast kinderopvang ook graag gebruik willen maken van peuterspeelzaalwerk. Allemaal zaken om zich sterk naar ouders te profileren. Tevens kunnen ze, hoewel beperkt, hun capaciteit uitbreiden. Voor peuterspeelzalen biedt deze samenwerkingsvorm met name een op lossing voor teruglopende kinderaantallen en voor eventuele aanwezige segregatie. Zowel de peuterspeelzaal als de kinderopvangorganisatie versterken zo hun netwerk en anticiperen op de inte gratie- en harmonisatie ambities van het kabinet. Hoewel beide organisaties zich in eerste instantie blijven rich ten op hun kerntaken en dat waar zij goed in zijn, kan deze samenwerkingsvorm een eerste verkennende stap zijn in een traject van verdere en nauwere samenwerking in de toekomst. Ook wordt met deze samenwerking invulling gegeven aan het door gemeenten voorgestane integrale jeugdbeleid. De financiering van de deelname van kinderen uit de kinderopvang aan het peuterspeelzaalwerk kan op ver schillende manieren worden vormgegeven. Het meest voor de hand ligt dat de kinderopvangorganisatie plaats en koopt bij de peuterspeelzaal. Deze betaalt dan de ouderbijdrage die normaliter voor het geplaatste kind betaald zou worden. Het is immers de kinderopvang die haar aanbod verrijkt door gebruikt te maken van de peuterspeelzaal. Daarnaast kan de peuterspeelzaal de kosten van de peuterspeelzaalplaats in de vorm van een ouderbijdrage in rekening brengen bij de ouders. Tegen de kostenverhoging voor ouders staat een verbeterd en voor hun peuter verrijkt aanbod. Het zal echter niet altijd even eenvoudig zijn ouders hiervan te overtuigen als kosten een struikelblok gaan vormen. Ook de gemeente kan gevraagd worden een financiële bijdrage te leve ren. De gemeente is gebaat bij een efficiënte aanwending van VVE-gelden, het tegengaan van segregatie op peuterspeelzalen, een bevordering van de doorgaande leerlijn, een integraal jeugdbeleid en een groter bereik van doelgroepkinderen met VVE-programma’s. Allemaal zaken waaraan deze vorm van samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen bijdraagt. Hoewel niet eenvoudig administratief te ondersteunen behoort een combinatie van genoemde financieringsopties natuurlijk ook tot de mogelijkheid. Peuterspeelzalen en kinderopvangorganisaties die willen gaan samenwerken in de vorm van gecombineerde peutergroepen moeten rekening houden met het volgende: • Samenwerking is vooral interessant voor de kinderopvangorganisatie als de peuterspeelzaal op ambitie niveau 2 werkt. • De peuterspeelzaal- en kinderopvanglocatie dienen dicht bij elkaar te liggen. • De pedagogische uitgangspunten van beide organisaties mogen niet conflicteren. • Er moet voor worden gewaakt dat er wachtlijsten ontstaan voor het peuterspeelzaalwerk waardoor ouders die geen gebruik maken van kinderopvang moeilijker aan een plaats komen. • Ouders van peuters die vanuit het kinderdagverblijf de peuterspeelzaal bezoeken, komen hun kind misschien niet zelf brengen. Zo mist de peuterspeelzaal het contact met deze ouders. Hiervoor moet een alternatief worden ontwikkeld.
28
•
• •
Indien de peuterspeelzaal werkt met vaste groepen en voorschrijft dat kinderen de peuterspeelzaal twee dagdelen per week bezoeken, kan het zijn dat de opvangdagen in het kinderdagverblijf hier niet volledig parallel aan lopen. De ouder zou dan verplicht moeten worden een tweede dagdeel zelf af te nemen en zijn kind op deze dag zelf te brengen en te halen. Voldoende draagvlak voor deelname staat of valt met goede voorlichting aan ouders over het hoe en waarom van deze samenwerkingsvorm. Verder vergt deze constructie de nodige inhoudelijke (bijvoorbeeld ten aanzien van het gehanteerde pedagogisch beleid) en praktische afstemming tussen beide organisaties.
Een variant op bovenstaand samenwerkingsmodel is het gezamenlijk opzetten en draaien van een zogenaamde ‘drie-plusgroep’ binnen de peuterspeelzaal. Daarmee wordt een nog sterker op de leeftijd van de peuters afgestemd programma van activiteiten aangeboden. Op de groep worden zowel leidsters vanuit de peuter speelzaal als de kinderopvang ingezet. Meerwaarde voor beide organisaties is gelegen in een onderscheidend aanbod voor peuters van drie jaar op maat welke voor iedere organisatie individueel moeilijk te realiseren is. Daarnaast kan binnen deze groep een VVE-programma aangeboden worden voor peuters uit beide organisaties. Op deze manier wordt efficiënt omge gaan met VVE-gelden doordat deze niet versnipperd worden aangewend.
II. Buitenschoolse opvang (bso) Samenwerking kan ook door tegen een financiële vergoeding de peuterspeelzaalfaciliteit(en) aan een kinderop vangorganisatie beschikbaar te stellen. Die gebruikt deze dan voor een buitenschoolse opvangvoorziening. Via deze constructie beschikt de peuterspeelzaal over een extra financiële bron waarmee bijvoorbeeld investe ringen kunnen worden gedaan in locaties en kwaliteitsverbetering. Peuterspeelzalen moeten hierbij rekening houden met de volgende zaken: • De gemeente die veelal eigenaar is van de locatie dient toestemming te geven voor medegebruik en behoud van de huurinkomsten. • Er zullen aanpassingen gedaan moeten worden aan de locatie om deze opgenomen te krijgen in het gemeentelijke kinderopvangregister. • De tijden van de peuterspeelzaal zullen aangepast c.q. afgestemd moeten worden op die van de buiten schoolse opvang. • Er dienen goede afspraken en overeenkomsten te worden opgesteld over het gebruik, onderhoud en eigendom van faciliteiten en de verdeling van kosten. • Er dient aandacht te zijn voor eventuele detachering leidsters en bijkomende kosten als BTW daarvoor. • De constructie vergt extra administratie en afstemmingsoverleg. Tevens is een peuterspeelzaallocatie vooral ingericht voor kleine kinderen. Een bso in een peuterspeelzaal is goed mogelijk, mits de kinderen van de bso niet te oud zijn. De ruimte kan dan te ‘kinderachtig’ aandoen en het meubilair is te klein voor deze kinderen. In de praktijk past een bso onderbouw (vier tot zeven jaar) het beste in een peuterspeelzaallocatie. Hiervoor hoeven dan geen grote veranderingen in inrichting en (spel)mate riaal te worden gedaan.
29
Het starten van een buitenschoolse opvangvoorziening op de peuterspeelzaallocatie in samenwerking met een kinderopvangorganisatie heeft de volgende voordelen ten opzichte van het zelfstandig starten van buitenschool se opvang: • De peuterspeelzaal hoeft geen financiële middelen te vinden en aan te wenden om de locatie geschikt te maken voor bso. Hiervoor is de kinderopvangorganisatie verantwoordelijk. • De peuterspeelzaal loopt geen financieel risico bij tegenvallende bezettingsgraad. • Er zijn geen ingewikkelde organisatorische en juridische constructies nodig. • De peuterspeelzaal hoeft niet op zoek naar extra personeel en kan vasthouden aan haar veertig-weken bereikbaar-/beschikbaarheid. • De kinderopvangorganisatie beschikt over ervaring en expertise waardoor het kans op een succesvolle exploitatie groot is.
III. Gastouderopvang Een interessante samenwerkingsmogelijkheid ligt er op het gebied van de gastouderopvang. Gastouderopvang is een flexibele en kleinschalige opvangvorm in een huiselijke omgeving. Veel ouders kiezen hierom bewust voor deze opvangvorm. De gastouderopvang is de laatste jaren sterk gegroeid. Mede vanwege de mogelijkheid om familie zoals opa’s en oma’s als gastouder aan te merken. Op het moment van verschijnen van deze hand reiking is nog onduidelijk of het kabinet gastouderopvang door opa’s en oma’s financieel blijft ondersteunen. Een combinatie van gastouderopvang en peuterspeelzaalwerk voorziet in de behoefte van ouders om zelf dag arrangementen voor hun kind samen te stellen. Arrangementen waarin bijvoorbeeld opvang, in dit geval door gastouder én peuterspeelzaal, gecombineerd wordt met het spelen met leeftijdgenootjes uit de buurt en een programma dat bijdraagt aan een goede start van het kind op de basisschool. Samenwerking met een gastouderbedrijf, vaak onderdeel van een kinderopvangorganisatie, zou vorm kunnen krijgen door afspraken over informatievoorziening aan ouders. Maar wellicht ook door het reserveren van peu terspeelzaalplaatsen voor kinderen van het gastouderbedrijf of zelfs het verkopen van plaatsen aan het gastou derbedrijf. Het is belangrijk goede afspraken te maken over het halen en brengen van de peuter van en naar de gastouder en de peuterspeelzaal. Als dit goed geregeld kan worden, worden de ouders hierdoor ontlast en versterkt dit de dienstverlening naar de ouders toe. Vooral in gebieden waar geen kinderdagverblijf is, maar wel een peuter speelzaal, kan dit een goede aanvulling zijn voor het kind en de ouders. Het kind wordt opgevangen en leert tegelijkertijd andere leeftijdsgenoten kennen en kan meedoen met gerichte (vve) programma’s.
Sterke en zwakke punten De keuze voor welke vorm van samenwerking dan ook met een kinderopvangorganisatie heeft sterke en zwak ke punten. Sterke punten zijn: • De peuterspeelzaal behoudt zijn eigen autonomie en hiermee bijvoorbeeld ook haar eigen identiteit. • Samenwerking kan zich beperken tot die punten waarop beide organisaties meerwaarde behalen. • Samenwerking is een makkelijk omkeerbaar proces dat bij onvoldoende succes eenvoudig kan worden stopgezet. • Samenwerking kan een eerste en leerzame stap zijn in de integratie en harmonisatie opgave.
30
Zwakke punten zijn: • Samenwerking kan makkelijk een te vrijblijvend karakter hebben waardoor partijen zich niet volledig committeren en inzetten. • Samenwerking kan eenvoudig worden opgezegd indien zich voor een van de partijen een interessanter alternatief voordoet. Een belangrijk punt bij samenwerking is dat er oog is voor eventuele cultuurverschillen tussen de organisaties die zich met name op de werkvloer zullen voordoen. Zo kunnen de peuterspeelzaalleidsters meer gericht zijn op ontwikkeling en educatie van de peuters en de kinderopvangleidsters meer gericht zijn op begeleiding en verzorging.
5.2.3
Fuseren met kinderopvang
Peuterspeelzaalinstellingen kunnen op zoek gaan naar fusiepartners binnen de kinderopvangbranche. Vanuit gefuseerde organisaties is het eenvoudiger invulling te geven aan de vernieuwings- en harmonisatieopgave. Het belang van de nieuwe organisatie wordt dan leidend. Dat is een groot voordeel ten opzichte van vrijere vormen van samenwerking, waarin individuele organisaties geneigd zijn voor zichzelf het maximale uit de samenwer king te halen. Daarnaast is het vanuit één organisatie makkelijker sturen op beleidszaken als personeel, kwaliteit en locatie. Ook het samenstellen van nieuwe arrangementen voor de klant is vanuit één organisatie makkelijker te realiseren en te faciliteren: één factuur, één vraag- en aanspreekpunt voor klanten, etc. Fuseren brengt over het algemeen ook schaalvoordelen met zich mee. Functies als administratie, planning, financiën, etc. kunnen worden samengevoegd. Maar ook pedagogisch beleid en bijvoorbeeld vertegenwoordigingen kunnen ineen worden geschoven. Dit scheelt over het algemeen tijd en kosten. Fusies leiden niet altijd tot een succes. De juiste partnerkeuze is cruciaal. Belangrijk is dat de doelstellingen van beide organisaties in elkaars verlengde liggen en de visie op pedagogisch beleid, bestaansrecht en toekomst overeenkomen. Verder is het van belang dat bedrijfscultuur, identiteit en stijl van leidinggeven op elkaar aan sluiten. Gelijkwaardigheid is een ander belangrijk aspect. Hoewel de omvang van de organisaties kan ver schillen is het belangrijk dat beide organisaties uitgaan van gelijkwaardigheid. Dit is de basis voor een goede samenwerking. Wanneer de kleinere organisatie het gevoel heeft opgeslokt te worden en niet echt mee te tellen, is er risico op een negatieve sfeer die een constructieve samenwerking in de weg zit. In de brochure ‘Samen sterk staan, hoe regel je dat?’ van de MOgroep (2005) wordt uitgebreid beschreven op welke wijze samenwerkingsverbanden door peuterspeelzalen, waaronder fusies, tot stand kunnen worden gebracht.
5.2.4
Productontwikkeling
Peuterspeelzaalinstellingen kunnen zelfstandig aan productontwikkeling werken waardoor het aanbod aantrekkelijker wordt en een grotere doelgroep bediend kan worden. Hieronder beschrijven we een aantal mogelijkheden.
31
I. Verlengd dagdeel peuterspeelzaalwerk Bij een verlengd dagdeel gaat de peuterspeelzaal iets eerder open en iets later dicht, zodat een peuter maxi maal een halve dag aanwezig kan zijn. Binnen die halve dag bezoekt de peuter ook het reguliere peuter speelzaalwerk. Het ochtenddagdeel is bijvoorbeeld van 08.00 uur tot 12.30 / 13.00 uur en een middagdagdeel van 13.00 uur tot 17.30 / 18.00 uur. De extra uren buiten de reguliere peuterspeelzaaluren worden optioneel en kostendekkend aangeboden. Ouders betalen de bruto kostprijs conform bijvoorbeeld het model van de kinderopvang. Er zijn daarom ook geen gemeentelijke subsidiemiddelen mee gemoeid. Deze constructie zal naar verwachting tot extra inkomsten leiden voor de peuterspeelzaal en zal eerder de druk op de reguliere bedrijfsvoering verminderen dan vergroten. Tevens kan aan de wensen van ouders tegemoet gekomen worden. Hier staat tegenover dat de extra uren duur zijn voor ouders omdat deze niet gesubsidieerd worden. Een onderzoek onder klanten naar de behoefte aan urenuitbreiding en de prijs die men bereid is hiervoor te betalen zal samen met de verwachte kostenstijging uitsluitsel moeten geven of het aanbieden van verlengde dagdelen financieel haalbaar is. Voorbeeldberekening kosten extra uren voor ouder: Aantal extra uren per dagdeel : twee uur Uurprijs : € 5,50 Prijs extra uren per dagdeel : € 11,00 Prijs per jaar extra uren : € 440,00 (op basis van veertig weken) Peuterspeelzalen die verlengde dagdelen willen gaan aanbieden moeten rekening houden met het volgende: • De gemeente moet uitbreiding van de openingstijden toestaan en de verordening hierop aan passen. • Het pedagogisch beleid dient aangepast te worden op het gebied van tijden. • De administratie en facturering moet worden ingericht voor verschillende vormen van dienstverlening. • Leidsters zullen hun uren moeten uitbreiden. Een verlengd dagdeel wordt voor ouders aantrekkelijker als er een (brood)maaltijd voor de kinderen wordt ver zorgd. Dit heeft echter de volgende consequenties: • Er dient rekening gehouden te worden met bepalingen uit de Warenwet, Infectieziektewet en Wet collec tieve preventie Volksgezondheid. • Er dient een RI&E gehouden te worden op het gebied van veiligheid en hygiëne. Sterke punten: • De peuterspeelzaal speelt in op de behoeften van klanten ten aanzien van langere openingstijden. • De peuterspeelzaal wordt aantrekkelijker voor ouders met een opvangbehoefte en die nu gebruik maken van informele oplossingen. • De peuterspeelzaal kan zich blijven profileren als voorziening die zich primair richt op de ontwikkeling van het kind maar tevens ouders de mogelijkheid biedt om naast de verzorging van hun kind tijd te besteden aan andere zaken.
32
Zwakke punten: • Extra uren zijn een dure vorm van dienstverlening omdat hier geen subsidies voor beschikbaar zijn en is dus slechts bereikbaar voor een kleine groep ouders die zich dit financieel kunnen veroorloven. • Er wordt niet of nauwelijks geanticipeerd op de voorgenomen harmonisatie peuterspeelzalen en kin deropvang.
II. Uitbreiding dagdelen Peuterspeelzalen kunnen de gemeente voorstellen de subsidievoorwaarden te versoepelen waardoor ouders in de gelegenheid gesteld worden meer dan twee dagdelen peuterspeelzaalwerk af te nemen. Dit in het licht van de aanstaande harmonisatie. Met de gemeente dienen dan afspraken gemaakt te worden over de bekostiging van de extra dagdelen. Neemt de gemeente deze voor haar rekening, worden deze volledig in rekening ge bracht bij de klant of worden de kosten verdeeld tussen gemeente en klant?
III. Peutercentra opgenomen in gemeentelijke register kinderopvang Peuterspeelzaalinstellingen kunnen hun peuterspeelzalen ombouwen tot zogenaamde peutercentra die voldoen aan de eisen die gesteld worden voor opname in het gemeentelijke register kinderopvang. De uren die kin deren in de peuterspeelzaal doorbrengen kunnen dan worden aangeboden als kinderopvang. Dit kunnen zowel reguliere peuterspeelzaaluren zijn als extra uren in het kader van verlengd peuterspeelzaalwerk. Het voordeel hiervan is dat ouders kunnen kiezen om door de gemeenten gesubsidieerde peuterspeelzaaluren af te ne men en hiervoor een (inkomensafhankelijke) ouderbijdrage te betalen of peuterspeelzaal- c.q. opvanguren af te nemen onder de Wet kinderopvang. In dit laatste geval kunnen ouders die in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag conform de Wet kinderopvang via de belastingdienst een deel van de kosten terug ontvan gen. De netto kosten dalen voor deze ouders hiermee aanzienlijk waardoor het peuterspeelzaalwerk financieel aantrekkelijker wordt voor hen. Uitgangspunt is dat de dienstverlening en de doelgroep, peuters van twee tot vier jaar, hetzelfde blijft. Opname van een peuterspeelzaal in het register kinderopvang betekent dat voldaan moet worden aan alle eisen die de Wet kinderopvang stelt: A. Er moet sprake moet zijn van kinderopvang in de zin van de wet. B. Het kinder- c.q. peutercentrum moet voldoen aan de kwaliteitseisen uit het toetsingskader voor dagopvang. Registratie vindt plaats per locatie waardoor een peuterspeelzaalinstelling ervoor kan kiezen een aantal peuterspeelzalen om te bouwen tot peutercentra en als zodanig te laten registreren. Ad. A. Kinderopvang in de zin van de wet De Wet kinderopvang kent de volgende criteria die bepalen of er sprake is van kinderopvang: 1. De dienstverlening is ‘anders dan om niet’. 2. Het karakter van de dienstverlening is bedrijfsmatig. 3. Er is sprake van ‘verzorging en opvoeding van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voorgezet onderwijs voor die kinderen begint’. Er is sprake van kinderopvang wanneer ten minste één van de twee eerstgenoemde criteria van toepassing is én wanneer sprake is van verzorging en opvoeding van kinderen tot circa twaalf jaar. Daarnaast wordt in de wet
33
expliciet vermeld dat onder kinderopvang niet wordt gerekend ‘verzorging en opvoeding in een peuterspeelzaal: een voorziening waarin uitsluitend kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs, verblijven in een speelgroep’. Op een aantal plaatsen in het land heeft de praktijk echter geleerd dat het toch mogelijk is om peuterspeelzaal werk aan te bieden als kinderopvang onder de Wet kinderopvang. Hiervoor moet de peuterspeelzaal worden benoemd tot ‘voorziening voor (kortdurende) dagopvang waarbinnen activiteiten op het gebied van ontwik kelingsstimulering oftewel peuterspeelzaalwerk plaatsvinden’. De voorziening richt zich hierbij specifiek op de doelgroep twee tot vier jarigen. Dit betekent dat de peuterspeelzaalinstelling feitelijk ook een organisatie voor kinderopvang wordt met alle consequenties van dien: • De peuterspeelzaal gaat van het publieke- naar het private domein. Dit betekent dat er een (aparte) juri dische eenheid moet zijn die kinderopvang exploiteert waaronder ook de peuterspeelzaal opereert. Deze juridische eenheid is tevens de organisatie die in het register als houdsters van het kinder- c.q. peuter centrum vermeld staat. Indien dit de bestaande organisatie is, dienen de statuten aangepast te worden op de kinderopvangactiviteit. • De peuterspeelzaal kan zich niet langer als zodanig profileren. Zij zal zich moeten profileren als peuter centrum, peutergroep of iets vergelijkbaars waarbinnen op ontwikkelinggerichte activiteiten plaatsvinden gelijk aan het peuterspeelzaalwerk. Dit heeft ook consequenties voor naamsvoering en uitingsvormen in bijvoorbeeld telefoonboeken of op websites. • In principe zullen de leidsters van de CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening over moeten naar de CAO Kinderopvang. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het overnemen van opgebouwde en oude rechten, bijvoorbeeld dienstjaren, en compensatie van eventuele ongunstig uitvallende bepalin gen. Op de ledensite MOgroep W&MD (www.MOgroep.nl) in het dossier peuterspeelzaalwerk is een over zicht opgenomen met de verschillen tussen de CAO Kinderopvang en CAO W&MD. Indien leidsters ver houdingsgewijs meer uren besteden aan regulier vanuit de gemeente gesubsidieerd peuterspeelzaalwerk dan aan de opvang van kinderen onder de Wet kinderopvang, kan met er met de GGD in overleg worden getreden om de CAO W&MD geldend te laten blijven. • Er dient een heldere en eenduidige financieel-administratieve splitsing en verantwoording gemaakt te worden tussen uren die aangeboden en verkocht worden op basis van gemeentelijke subsidies en op basis van (commerciële) kinderopvang. Dit hoeft overigens niet persé te leiden tot een juridische splitsing van de organisatie in twee onafhankelijke stichtingen die kinderopvang en peuterspeelzalen bieden. Ad. B. Voldoen aan kwaliteitseisen uit het toetsingskader Het toetsingskader is een inhoudelijke uitwerking van de kwaliteitsaspecten waaraan de kinderopvang moet voldoen. De kwaliteitsaspecten komen voort uit de Wet kinderopvang en het convenant kwaliteit kinderopvang welke is vertaald in beleidsregels. De kwaliteitsaspecten zijn ingedeeld in de volgende domeinen: 1. Ouders; 2. Personeel; 3. Veiligheid en gezondheid; 4. Accommodatie en inrichting; 5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio; 6. Pedagogisch beleid en praktijk; 7. Klachten.
34
Het toetsingskader voor dagopvang (nul tot vier jarigen) is te vinden op de website van het ministerie van OCW (www.minocw.nl) en op de ledensite van de MOgroep Kinderopvang in het dossier kwaliteit toetsing. Naarmate een peuterspeelzaal de eisen in dit toetsingskader dichter benadert, bijvoorbeeld doordat de gemeente deze grotendeels hanteert in haar toezicht op peuterspeelzalen, is het eenvoudiger om de stap naar opname in het register te maken. De inspanning en investeringen die hiermee gepaard gaan zullen dan beperkter zijn. De volgende punten uit het toetsingskader zullen voor peuterspeelzalen naar verwachting tot de grootste aan passingen leiden: • Leidsters moeten voldoen aan de opleidingseisen zoals deze in de CAO kinderopvang gesteld worden. De CAO kinderopvang is te vinden op de ledensite van de MOgroep Kinderopvang in het dossier CAO. • Kinderen worden opgevangen in een stamgroep (eigen ruimte) en bestaat uit maximaal 16 kinderen van nul tot vier jaar. Daarbij geldt een leidster-kind ratio van één pedagogisch medewerker per zes aanwezige kinderen van twee tot drie jaar en één pedagogisch medewerker per acht aanwezige kinderen van drie tot vier jaar. Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep geldt een gemiddelde. Op een peutergroep met kinderen van twee tot vier jaar waarop twee pedagogisch medewerkers werken mogen dus maximaal veertien kinderen aanwezig zijn. • Er dient een uitgebreid pedagogisch beleidsplan te zijn dat onder andere aandacht besteed aan: - De omgangsvisie met kinderen. - De ontwikkelingsmogelijkheden voor persoonlijke en sociale competenties. - De wijze waarop emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd. - De wijze waarop de overdracht van normen en waarden plaatsvindt. - De werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroep. • Er dient een oudercommissie te zijn die onder andere betrokken is bij de totstandkoming en het onder houd van het pedagogisch beleidsplan. • Er dient periodiek een voor de kinderopvang opgestelde RI&E veiligheid en hygiëne uitgevoerd te worden. Het voldoen aan de kwaliteitseisen kinderopvang kan kostenverhogend werken. Dit zal dan doorberekend moeten worden in de prijs die ouders betalen en/of de subsidie die de gemeente beschikbaar stelt. Er dient een minimaal kostendekkend uurtarief bepaald te worden voor ouders die peuterspeelzaaluren afnemen onder de Wet kinderopvang. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat het maximumuurtarief waarover de belastingdienst de kinderopvangtoeslag uitkeert € 6,10 bedraagt in 2008. Een en ander kan ook terugverdiend worden door efficiency verbetering of verdere productontwikkeling in de vorm van bijvoorbeeld peuteropvang (zie verderop in deze notitie).
Aanmelding en registratie in gemeentelijk register kinderopvang Zodra de verwachting is dat het peutercentrum (voormalige peuterspeelzaal) voldoet aan de eisen die gesteld worden voor opname in het register kinderopvang van de gemeente kan de houdsters deze melden bij de gemeente waarin het centrum zich bevindt. Deze melding leidt altijd tot een registratie in het gemeentelijk register kinderopvang. Door opname in het register is toezicht mogelijk en heeft de Belastingdienst inzage in de kindercentra die bij de gemeente gemeld zijn. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit in de kinderopvang en het handhaven van de Wet kinderopvang. Zij schakelen inspecteurs van de GGD in om dit toezicht uit te voeren. Een melding leidt altijd tot een onderzoek en een volledig inspectierapport van de
35
GGD. De GGD controleert of een kindercentrum voldoet aan de in de Wet kinderopvang gestelde voorwaarden. Indien dit niet het geval is kan de gemeente besluiten de registratie ongedaan te maken.
Medewerking gemeente Een belangrijke voorwaarde is dat de gemeente medewerking verleent aan een constructie waarbij peuter speelzaalwerk wordt verzorgd binnen de kinderopvang die actief is in het private domein. Zij moet bereid zijn om de peuterspeelzaaluren die kinderen van ouders die niet onder de Wet kinderopvang vallen hier doorbren gen, te blijven subsidiëren. De huidige praktijk leert dat in gemeenten of dorpen waar geen kinderopvangor ganisatie actief is, deze bereidheid veelal wel aanwezig is. Ook in gemeenten waar de peuterspeelzalen reeds onderdeel zijn van de lokale kinderopvangorganisaties blijken gemeenten weinig moeite te hebben met deze constructie. Bij gemeenten waarbinnen meerdere peuterspeelzaalinstellingen of kinderopvangorganisaties actief zijn, blijken deze meer afhoudend. Deze opstelling wordt voornamelijk ingegeven door angst voor concur rentievervalsing. Door gelijke subsidievoorwaarden te stellen en eventueel over te gaan tot aanbesteding van het peuterspeelzaalwerk kan de gemeente mogelijke concurrentievervalsing tegengaan. Het is aan de peuter speelzaalinstelling om de gemeente te overtuigen medewerking te verlenen aan de constructie die het mogelijk maakt onder de Wet kinderopvang te opereren. Zij hebben daarvoor de volgende argumenten: • Door onder de Wet kinderopvang te opereren kan er een halt worden toegebracht aan de leegloop van peuterspeelzalen veroorzaakt door vertrek van kinderen naar de voor ouders financieel aantrekkelijker kinderopvang. Leegloop die het voortbestaan van de voorziening bedreigt. • De gemeentelijke subsidie zou kunnen worden verlaagd doordat ouders die peuterspeelzaal- c.q. opvanguren afnemen onder de Wet kinderopvang de kosten hiervan geheel zelf betalen waarna zij deze gedeeltelijk terugontvangen in de vorm van de kinderopvangtoeslag. • De vrijgekomen subsidie kan worden aangewend om de ouderbijdrage voor ouders die niet onder de Wet kinderopvang vallen en veelal een laag inkomen hebben, te verlagen. Hiermee wordt het peuterspeelzaal werk voor deze groep financieel aantrekkelijker en kan het bereik onder deze doelgroep toenemen. • Er wordt alvast sterk ingespeeld op de aanstaande harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang. • Voor gemeenten met plaatsen zonder kinderopvangvoorziening kan dit een eerste stap zijn naar een vol waardige dagopvangvoorziening waarmee het voorzieningenniveau in de gemeente wordt uitgebreid. • Bij gemeenten die kampen met wachtlijsten voor dagopvang neemt de druk op deze voorziening af door dat het peuterspeelzaalwerk weer een financieel aantrekkelijk alternatief is. • Concurrentievervalsing kan worden tegengegaan door aan peuterspeelzalen en kinderopvangorganisaties dezelfde subsidievoorwaarden te stellen. Dit gebeurt nu ook al met VVE-programma’s.
Marktbewerking Voor ouders van wie het kind al enige tijd de peuterspeelzaal bezoekt, kan de administratieve rompslomp die komt kijken bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag niet opwegen tegen de financiële voordelen. Het is daarom belangrijk dat de mogelijkheid om peuterspeelzaalwerk af te nemen onder de Wet kinderopvang met name wordt gecommuniceerd naar nieuwe ouders. Het communiceren van de netto kosten voor ouders onder de Wet kinderopvang is hierbij zeer effectief om ouders te verleiden gebruik te maken van het peuterspeelzaal werk.
36
Sterke en zwakke punten Opname van peutercentra in het gemeentelijk register kinderopvang kent sterke- en zwakke punten. Sterke punten zijn: • Er wordt geanticipeerd op de voorgenomen harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang. • De peuterspeelzaal voldoet aan de strenge kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang. • Peuterspeelzaalwerk wordt financieel aantrekkelijker voor ouders die in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag. Afhankelijk van (wijzigingen in) de hoogte van de ouderbijdrage geldt dit eventueel ook voor ouders die een door de gemeente gesubsidieerde plaats afnemen. Hiermee wordt voor nietwerkende ouders de financiële drempel verlaagd en voor werkende ouders kan de peuterspeelzaal weer een financieel aantrekkelijk alternatief zijn voor de reguliere kinderopvang. • Gemeente kan vrijkomende subsidiegelden aanwenden voor intensivering van het bereik van doelgroep kinderen. Zwakke punten zijn: • Het vergt inspanningen en investeringen om te voldoen aan eisen toetsingskader zonder dat hier direct extra inkomsten tegenover staan bij gelijkblijvend aanbod. • Bij gelijk blijvend aanbod wordt er niet ingespeeld op ontwikkelingen in wensen en behoeften van klanten die liggen op het gebied van verruiming van openingstijden. • Afhankelijkheid van gemeente om al dan niet mee te werken aan constructie.
IV. Halve dag peuteropvang Verlengde dagdelen in combinatie met opname in gemeentelijk register kinderopvang leidt tot een product dat te typeren is als ‘halve dag peuteropvang’. Een interessant product dat een aanvulling biedt op het reguliere aanbod van kinderdagverblijven. Het voorziet in de behoefte van ouders ten aanzien van de ontwikkelings stimulering van hun kind en in (een deel van) hun opvangbehoefte. Daarnaast bedient het een marktsegment dat kinderdagverblijven veelal laten liggen en als minder (commercieel) interessant beschouwen: de halve dagopvang. Het product is aantrekkelijk voor ouders die graag tijdens de babyleeftijd zelf voor hun kind willen zorgen en ouders die formele kinderopvang willen combineren met een oppas of slechts behoefte hebben aan halve dagopvang. Ouders die met halve dag peuteropvang in hun opvangbehoefte willen voorzien dienen echter wel in de vakantieperioden aanvullende alternatieven te zoeken omdat de peuterspeelzaal maar veertig weken openstelling heeft. Tenzij de peuterspeelzaal besluit het product uit te breiden tot 52 weken halve dag peu teropvang per jaar.
V. Buitenschoolse opvang Na schooltijd en in vakantieperioden van de school heeft een grote groep ouders behoefte aan kinderopvang. Op veel plaatsen is er op dit moment een groot tekort aan buitenschoolse opvangvoorzieningen. Peuterspeelza len kunnen hierop inspelen door naast peuterspeelzaalwerk ook buitenschoolse opvang aan te bieden. Dit kan plaatsvinden op dezelfde locatie omdat op tijden en dagen dat er behoefte is aan buitenschoolse opvang de locatie veelal niet in gebruik is voor het peuterspeelzaalwerk.
37
Uitbreiding van het productaanbod met buitenschoolse opvang heeft een aantal grote voordelen: • Er wordt zeer efficiënt gebruik gemaakt van de locatie(s) wat kostenvoordelen met zich mee zou moeten brengen. • Versterking van de financiële basis van de organisatie, zeker daar waar schaarste is aan buitenschoolse opvangvoorzieningen en dus een goede bezetting gerealiseerd kan worden. • Intensivering en versterking van de band en samenwerking met onderwijsinstellingen is mogelijk. • Biedt de mogelijkheid om kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar een doorlopend VVE-programma aan te bieden. • Draagt bij aan de gewenste harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang. Er ontstaat één voorzien ing voor twee tot tien/twaalf jarigen. Dit verleidt wellicht ouders die behoefte hebben aan buitenschoolse opvang om hun kind voor het vierde levensjaar al naar de peuterspeelzaal te brengen zodat deze vroeg bekend raakt met de locatie en de mensen. De uitgangspositie van peuterspeelzalen voor de stap naar buitenschoolse opvang is erg sterk. Ze beschikken over locaties die vaak zijn gelegen in een (brede)school, er is al personeel dat meer uren kan gaan werken en er bestaat al een goede band met scholen. Verder kennen ze de buurt en de gezinnen die hier wonen. Peuterspeelzalen die een buitenschoolse opvangvoorziening willen opzetten moeten rekening houden met de volgende zaken: • De organisatie gaat kinderopvang verzorgen en moet voor dit onderdeel voldoen aan alle eisen van de Wet kinderopvang. Dit heeft de volgende consequenties: - Opzetten van een aparte juridische eenheid waarin de buitenschoolse opvangactiviteiten worden ondergebracht. - Er moet voldaan worden aan de kwaliteitseisen uit het toetsingkader buitenschoolse opvang. Dit betekent onder andere het geschikt maken van de locatie en zorgen voor de juiste opleidings vereisten van de leidsters. Het toetsingskader voor buitenschoolse opvang is te vinden op de website van het ministerie van OCW (www.minocw.nl) en op de ledensite van de MOgroep Kinderopvang in het dossier kwaliteit toetsing. • Hanteren van de CAO kinderopvang voor leidsters die werkzaam zijn in de buitenschoolse opvang. • Indien noodzakelijk: organisatie van vervoer tussen scholen en de buitenschoolse opvanglocatie. • Op elkaar afstemmen van openingstijden peuterspeelzaalwerk en buitenschoolse opvang. • Inrichten van gescheiden administratie (planning, facturering, etc.) voor ondersteunen buitenschoolse opvangactiviteit. • Urenuitbreiding en/of aantrekken leidsters in een arbeidsmarkt waarin het moeilijk is gekwalificeerd personeel te vinden. • Openstelling van de buitenschoolse opvangvoorziening gedurende 52 weken per jaar wat impact kan hebben op beschikbaarheid en bereikbaarheid ondersteunende afdelingen.
VI. Gecombineerd aanbod Met enige creativiteit en pas- en meetwerk ten aanzien van openingstijden moeten peuterspeelzalen in staat zijn een volledig aanbod van regulier peuterspeelzaalwerk, halve dag peuteropvang en buitenschoolse opvang te realiseren. Zeker daar waar een peuterspeelzaal beschikt over meerdere ruimtes. Hiermee voorzien zij in een
38
groot aantal behoeften van klanten en bedienen zij een grote doelgroep. De peuterspeelzaal ontwikkelt zich tot een veelzijdig kindercentrum voor twee tot tien/twaalf jarigen dat voor al haar activiteiten is opgenomen in het gemeentelijk register kinderopvang waardoor ouders die in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag hiervan gebruik kunnen maken. Dit levert een sterke positie op en vormt een solide basis voor een bestaans recht op de langere termijn. Met de gemeente moeten goede afspraken gemaakt worden ten aanzien van het gesubsidieerde gedeelte peuterspeelzaalwerk, ook dat deel dat onderdeel uitmaakt van de halve dag peuter opvang. Voorbeeld: het aanbod gedurende de veertig schoolweken* zou er als volgt uit kunnen zien Aanbod
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
8.00 – 12.30
8.00 – 12.30
8.00 – 12.30
8.00 – 12.30
8.00 – 12.30
Regulier Peuter speelzaalwerk
13.00 – 15.00
13.00 – 15.00
-
13.00 – 15.00
-
Buitenschoolse opvang
15.30 – 18.00
15.30 – 18.00
12.30 – 18.00
15.30 – 18.00
12.30 – 18.00
Halve dag peuteropvang
* In de twaalf vakantieweken biedt het kindercentrum van 8.00 tot 18.00 buitenschoolse opvang
Tot slot MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening maakte deze handreiking om ondernemers te helpen bij het bepalen van de toekomstige positie van hun peuterspeelzaalwerk in de lokale samenleving. We hopen dat u met de geboden inzichten en voorbeelden direct concreet aan de slag kunt. Want de omgeving van het peuter speelzaalwerk verandert razendsnel en biedt kansen die onmiddellijk gegrepen kunnen worden. Zeker omdat peuterspeelzalen juist nu zo’n sterke partner zijn in het lokale jeugdbeleid, de brede school en de VVE. De handreiking is tot stand gekomen met inbreng van: Evelien Angeneind, Peuterspeelzalen Raalte Elly Brand, Kinderopvang de Bevelanden Margreet van der Poll, Peuterspeelzalen Paraplu en Kinderopvang Okidoki Henrieke Boeve-Selles, Travers Cristy Groenendijk, Peuterspeelzalen Leusden Marion van Veen, De Blokkentoren Jeff Wintgens, Peuterspeelzaalwerk Heerlen
Altijd kansrijk. Niemand staat alleen. 39
Colofon Positie peuterspeelzaalwerk nu en in de toekomst Handreiking voor peuterspeelzalen bij het bepalen van een nieuwe toekomst Uitgave MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening Admiraal Helfrichlaan 1 Postbus 3322 3502 GH Utrecht Telefoon: 030 – 298 34 34 Fax: 030 – 298 34 37 www.mogroep.nl Tekst Marc van Gerdingen Ernst Radius Foto Wilbert van Woensel, Amsterdam De foto is bedoeld als illustratie. De afgebeelde personen hebben geen directe relatie met het onderwerp. Vormgeving De Smaakmakers Communicatie, Driebergen Oplage 1000 Prijs € 7,50 Bestelwijze Bij MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, per fax of via de website, met vermelding van titel en brochurenummer WMDB0018. ISBN 9789 0 5568 2355 NUR 752 Utrecht, mei 2008 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de MOgroep. Bij overname is bronvermelding verplicht.
40