Portret van de jonge werknemer Statusrapport: stand van zaken in België
Auteurs:
Maureen Debruyne Lieven Eeckelaert Marthe Verjans 2006
Research Centre Inhoud 1 2
3
4
5 6
7
8
Inleiding Contextuele kenmerken jonge werknemers 2.1 Algemene prevalentie 2.2 Verdeling per sector 2.3 Verdeling per beroepsactiviteit 2.4 Verdeling per geslacht 2.5 Opleidingsniveau 2.6 Tewerkstellingsstatuut 2.7 Voltijds/deeltijds werk 2.8 Aantal werkuren 2.9 Ploegenwerk – onregelmatige uurroosters 2.10 Belangrijkste vaststellingen Risico’s op het werk 3.1 Fysieke belasting 3.2 Fysische, chemische en biologische agentia 3.3 Grensoverschrijdend gedrag op het werk 3.4 Emotionele belasting 3.5 Organisatorische factoren 3.6 Persoonsgebonden factoren 3.7 Preventiemaatregelen 3.8 Belangrijkste vaststellingen Gevolgen van blootstelling aan risico’s 4.1 Arbeidsongevallen 4.2 Beroepsziekten 4.3 Ziekteverzuim 4.4 Gezondheidsklachten 4.5 Werkstress 4.6 Tevredenheid 4.7 Toekomst 4.8 Verkeersongevallen 4.9 Belangrijkste vaststellingen Wetgeving Doelstellingen in het onderwijs 6.1 Vlaamse Gemeenschap 6.2 Franstalige Gemeenschap 6.3 Conclusies Inventaris projecten 7.1 Overheid 7.2 Onderwijs 7.3 Privésector Conclusies
Statusrapport: Jonge werknemers in België
6 7 7 9 12 15 17 19 22 24 25 27 28 28 31 35 37 38 43 45 46 47 47 53 55 57 59 60 61 62 65 66 68 68 81 84 85 85 87 89 90
Maart 2006 Pagina 2/2
Research Centre Lijst van tabellen en figuren Figuur 1: Activiteitsgraad B en EU per leeftijdsgroep, LFS 1984-2005 ............................................8 Figuur 2: Tewerkstelling van jongeren per economische activiteit (per 1000), LFS 2005 ................9 Figuur 3: Tewerkstelling per jongere en beroepsactiviteit (per 1000), LFS 2005 ...........................12 Figuur 4: Activiteitsgraad per geslacht en leeftijdsgroep (%), LFS 1983-2005...............................16 Figuur 5: Beroepsbevolking per opleidingsniveau, %, LFS 1992-2005 ..........................................18 Figuur 6: Tijdelijke werkkrachten per leeftijdsgroep (%), LFS 1983-2005 ......................................20 Figuur 7: Reden van tijdelijke tewerkstelling bij jongeren (%), LFS 2005 .......................................21 Figuur 8: Tewerkstelling per leeftijd en deeltijds, LFS 1983-2005 ..................................................22 Figuur 9: Gemiddeld aantal werkuren per leeftijdscategorie, ESWC 1990-1995-2000 ..................24 Figuur 10: % werknemers dat ten minste 1 ... per maand werkt (per leeftijd), ..............................25 Figuur 11: % werknemers minstens 25% van hun werktijd blootgesteld aan ..., ESWC 2000.......30 Figuur 12: % werknemers minstens 25% van hun werktijd blootgesteld aan ..., ESWC 2000.......34 Figuur 13: Overzicht van ongewenst gedrag op het werk - overzicht ESWC 2000 ........................35 Figuur 14: Overzicht jobcontrole, ESWC 2000 ...............................................................................41 Figuur 15: Aantal dodelijke arbeidsongevallen, Eurostat................................................................48 Figuur 16: Relatieve kans op een arbeidsongeval in 2004, FAO en Eurostat ................................50 Figuur 17: Verdeling van de ongevallen van 2004 volgens de leeftijdscategorie en het gevolg van het ongeval, FAO .....................................................................................................................50 Figuur 18: Verdeling van het aantal ongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet per sector voor 15-24 jaar in 2003 ....................................................................................................................51 Figuur 19: Evolutie van de frequentiegraad bij jobstudenten, P&I ..................................................52 Figuur 20: Evolutie van de ernstgraad, P&I ....................................................................................52 Figuur 21: Ziekteverzuimpercentages volgens leeftijd, Securex.....................................................55 Figuur 22: Overzicht van gezondheidsklachten volgens ESWC 2000............................................58 Figuur 23: Aantal slachtoffers als bestuurder per 10000 inwoners (Vlaanderen, 2000),................62 Figuur 24: Aantal slachtoffers als bestuurder per 10000 bestuurders (Vlaanderen, 2000), Steunpunt Verkeersveiligheid ..................................................................................................63 Figuur 25: Aantal slachtoffers als bestuurder per 10000 kilometer (Vlaanderen, 2000), ...............64 Tabel 1: Tewerkstelling per leeftijdsgroep (per 1000), LFS 1984-2005 ............................................7 Tabel 2: Tewerkstelling per leeftijdsgroep en economische activiteit (per 1000), ..........................10 Tabel 3: Relatief aantal jongeren per sector, LFS 2005 .................................................................11 Tabel 4: Tewerkstelling per leeftijdsgroep en beroepsactiviteit (per 1000), LFS 1993-2005..........13 Tabel 5: Relatief aantal jongeren per beroepsactiviteit, LFS 2005 .................................................14 Tabel 6: Tewerkstelling per geslacht en leeftijdsgroep (per 1000), LFS 1983-2005 ......................15 Tabel 7: Beroepsbevolking per opleidingsniveau (%), LFS 1992-2005 ..........................................17 Tabel 8: Zelfstandigen per leeftijd (per 1000), LFS 1983-2005 ......................................................19 Tabel 9: Tijdelijke werkkrachten per leeftijdsgroep (per 1000), LFS 1983-2005 ............................20 Tabel 10: Tijdelijke tewerkstelling per leeftijdsgroep en reden (per 1000), LFS 1983-2005...........21 Tabel 11: Tewerkstelling per leeftijd en voltijds/deeltijds, LFS 1983-2005 .....................................22 Tabel 12: Ongewilde deeltijdse tewerkstelling als een percentage van de totale deeltijdse tewerkstelling volgens leeftijd (%), LFS 1983-2005 .................................................................23 Tabel 13: Deeltijds werk per leeftijdsgroep en per reden (per 1000), LFS 1983-2005 ...................23 Tabel 14: Gemiddeld aantal werkuren per leeftijdscategorie, ESWC 1990-1995-2000 .................24 Tabel 15: % werknemers die in shifts werken, per leeftijdscategorie, ESWC 1995-2000 ..............25 Tabel 16: Onregelmatige werktijdpatronen per leeftijdscategorie, ESWC 2000.............................26 Tabel 17: % werknemers met job die repetitieve hand- of armbewegingen omvat (per leeftijd), WBM 2004 ...............................................................................................................................28 Tabel 18: % werknemers met een job die... inhoudt, ESWC 1995-2000........................................30 Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 3/3
Research Centre Tabel 19: % werknemers blootgesteld aan... (per leeftijd), ESWC 1995-2000...............................33 Tabel 20: % werknemers dat te maken krijgt met ongewenst gedrag op het werk, .......................35 Tabel 21: % van de Vlaamse werknemers dat in de afgelopen 12 maanden te maken had op het werk met.... WBM 2004............................................................................................................36 Tabel 22: Emotionele belasting (per leeftijd), WBM 2004...............................................................37 Tabel 23: % werknemers dat moet werken… (per leeftijd), ESWC 1990-1995-2000.....................38 Tabel 24: Hoge werkdruk veroorzaakt door…, (per leeftijd), ESWC 1995-2000 ............................38 Tabel 25: Werkdruk (per leeftijd), WBM 2004 .................................................................................39 Tabel 26: % werknemers dat voldoende tijd heeft om het werk te doen (per leeftijd), ...................39 Tabel 27: Autonomie (per leeftijd), WBM 2004 ...............................................................................40 Tabel 28: Jobcontrole, ESWC 1995-2000.......................................................................................40 Tabel 29: Taakvariatie (per leeftijd), WBM 2004.............................................................................41 Tabel 30: Ondersteuning leiding (per leeftijd), WBM 2004 .............................................................42 Tabel 31: Leermogelijkheden (per leeftijd), WBM 2004 ..................................................................42 Tabel 32: Afstemming tussen vaardigheden en job, ESWC 1995-2000.........................................43 Tabel 33: Afstemming tussen opleiding en job, WBM 2004 ...........................................................43 Tabel 34: Afstemming job- privéleven, ESWC 1995-2000..............................................................44 Tabel 35: % Werknemers geïnformeerd over de risico’s in het gebruik van materiaal, instrumenten of producten, ESWC 1995-2000 ..............................................................................................45 Tabel 36: % Werknemers dat persoonlijke beschermingsmiddelen draagt,...................................45 Tabel 37: Aantal arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet, Eurostat .........................47 Tabel 38: Dodelijke ongevallen, Eurostat........................................................................................47 Tabel 39: Verdeling van de ongevallen van 2004 volgens de leeftijd van de getroffene en het gevolg van het ongeval, FAO...................................................................................................48 Tabel 40: Relatieve kans op een ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet, Eurostat ................49 Tabel 41: Relatieve kans op een arbeidsongeval in 2004, FAO en Eurostat .................................49 Tabel 42: Aantal ongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet per sector voor 15-24 jaar in 2003, Eurostat ....................................................................................................................................51 Tabel 43 : Verdeling volgens de leeftijd en het geslacht van de betrokkenen in 2004, FBZ ..........53 Tabel 44: Schadeloosstellingen voor blijvende ongeschiktheid volgens het lijstsysteem ..............53 Tabel 45: Het aantal erkende gevallen van beroepshuidziekten (code 1,2) volgens het lijstsysteem tussen 1990-2005, gerangschikt volgens leeftijd, FBZ ............................................................54 Tabel 46: Verzuimpercentages volgens leeftijd, Securex ...............................................................55 Tabel 47: Frequentie en duur van het ziekteverzuim volgens leeftijd, Securex..............................56 Tabel 48: % van de werknemers met fysieke klachten de afgelopen twee weken, WBM 2004.....57 Tabel 49: % Werknemers die gezondheidsklachten rapporteren (per leeftijd), ESWC, 1995-2000 .................................................................................................................................................58 Tabel 50: Psychische vermoeidheid (per leeftijd), WBM 2004 .......................................................59 Tabel 51: % Werknemers die stress rapporteren (per leeftijd), ESWC, 1995-2000 .......................59 Tabel 52: Tevredenheid met het werk per leeftijd, WBM 2004 .......................................................60 Tabel 53: % werknemers die denken hun huidige job te kunnen uitoefenen als ze 60 jaar zijn, ESWC 1995-2000 ....................................................................................................................61 Tabel 54: Ontwikkelingsdoelen kleuteronderwijs ............................................................................70 Tabel 55: Eindtermen gewoon lager onderwijs ...............................................................................71 Tabel 56: Ontwikkelingsdoelen buitengewoon basisonderwijs .......................................................72 Tabel 57:Vakgebonden eindtermen 1ste graad A-stroom: eindtermen ..........................................74 Tabel 58: 1e graad, B-stroom: ontwikkelingsdoelen ......................................................................74 Tabel 59: Vakgebonden eindtermen 2de graad ASO, KSO, TSO ..................................................75 Tabel 60: Vakgebonden eindtermen 2de graad BSO .....................................................................76 Tabel 61: Vakgebonden eindtermen 3de graad ASO, KSO, TSO ..................................................76
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 4/4
Research Centre Tabel 62: Vakgebonden eindtermen 3de graad BSO .....................................................................77 Tabel 63: Vakoverschrijdende 1ste graad A-stroom (eindtermen) en B-stroom (ontwikkelingsdoelen)...............................................................................................................77 Tabel 64: Vakoverschrijdende Eindtermen 2de graad onderwijs....................................................78 Tabel 65: Vakoverschrijdende Eindtermen 3de graad secundair onderwijs...................................79 Tabel 66: Sokkels van competenties ..............................................................................................82 Tabel 67: Algemene competenties..................................................................................................82
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 5/5
Research Centre
1 Inleiding De Europese Week voor veiligheid en gezondheid op het werk richt zich in 2006 naar de werksituatie van de jongeren. De groep ‘jongeren’ is afgebakend op de leeftijdsgrens van 25 jaar. De aandacht gaat zowel naar de jonge werknemers als naar de schoolgaande en studerende jongeren. De jongeren op de schoolbanken zijn immers de werkgevers en de werknemers van morgen. Als zij reeds met een bewustzijn rond veilig en gezond werken op de arbeidsmarkt komen, is er al een hele voorsprong geboekt. De cijfers tonen ons dat er reden tot bezorgdheid is: jongeren zijn immers aanzienlijk meer het slachtoffer van een arbeidsongeval dan oudere leeftijdsgroepen. Dit legt een hypotheek op het leven van de jongeren zelf, zowel professioneel als privé, maar ook de arbeidswereld en de maatschappij hebben te lijden onder deze situatie. Wat is de arbeidssituatie van jongeren? Met welke risico’s worden zij geconfronteerd? Wat zegt de wetgeving? Hoe zit het met het onderwerp ‘veiligheid’ in de scholen? Op deze vragen wil dit rapport een antwoord geven. Het brengt nationale en internationale cijfers en gegevens samen over de tewerkstelling van jongeren in het algemeen, de risico’s en de gezondheidseffecten. De voornaamste bronnen voor het cijfermateriaal zijn: - de Enquête Arbeidskrachten (EAK)/Labour Force Study (LFS) van het NIS (Nationaal Instituut voor Statistiek) en Eurostat (Statistical Office of the European Communities); - de Europese Statistieken over Arbeidsongevallen (ESAW) van Eurostat; - de European Survey on Working Conditions (ESWC) van de Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en Arbeidsomstandigheden (Eurofound); - de Werkbaarheidsmonitor (WBM) van de SERV (Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen). Verder werd ook een beroep gedaan op gegevens van het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO), het Fonds voor de Beroepsziekten (FBZ), Preventie & Interim (P&I), Securex en het Steunpunt Verkeersveiligheid. In bijlage zijn de beschrijvingen van de verschillende bronnen opgenomen. De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg wil samen met andere spelers de Europese campagne van 2006 op nationaal vlak zoveel mogelijk weerklank geven, niet alleen in 2006 maar ook in de volgende jaren. Dit rapport kan een basis zijn om verdere acties uit te tekenen.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 6/6
Research Centre
2 Contextuele kenmerken jonge werknemers Vooraleer in te gaan op de eigenlijke risico’s op het werk schetsen we de aanwezigheid van de jongeren op de arbeidsmarkt. Hoe zit het met hun aandeel binnen de beroepsbevolking, in welke 1 sectoren zijn ze tewerkgesteld, welk statuut hebben ze?
2.1
Algemene prevalentie Beroepsbevolking neemt toe, aantal werkende jongeren daalt
In het algemeen is de Belgische beroepsbevolking de laatste 20 jaar gestegen, maar het aantal jongeren op de arbeidsmarkt daarentegen is gedaald (zie tabel 1). De activiteitsgraad bij de jongere werknemers (15-24 jaar) lag de afgelopen 20 jaar heel wat onder de gemiddelde activiteitsgraad en ging ook in dalende lijn. Ook op Europees niveau tekent deze trend zich duidelijk af: de activiteitsgraad van de bevolking tussen 15 en 64 jaar neemt toe, bij de jongeren neemt die af. Zowel de gemiddelde activiteitsgraad als deze bij jongeren ligt in België lager dan binnen de EU-25 (figuur 1).
Tabel 1: Tewerkstelling per leeftijdsgroep (per 1000), LFS 1984-2005
1984 1985 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005
1
Tewerkstelling (1000) 15-24 jaar 15-64 jaar 488 3437 485 3492 418 3609 345 3769 377 4093 354 4016 356 4031 339 4027 353 4121 336 4187
2
Activiteitsgraad (%) 15-24 jaar 15-64 jaar 31,6 52,6 32,4 52,8 30,4 54,4 26,6 56,3 30,3 60,9 28,5 59,7 28,5 59,7 27,1 59,3 28,1 60,5 26,6 61
De cijfers in dit deel komen uit de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat en uit de European Survey on Working
Conditions (ESWC) van de Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en arbeidsomstandigheden. 2
Activiteitsgraad: geeft aan in welke mate een bevolking aan het actieve leven deelneemt (beroepsbevolking/bevolking in
beroepsactieve leeftijd) Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 7/7
Research Centre Figuur 1: Activiteitsgraad B en EU per leeftijdsgroep, LFS 1984-2005
100 90 80 70
BE 15-24
60 50
BE 15-64 EU 25 15-24
40
EU 25 15-64
30 20 10
Statusrapport: Jonge werknemers in België
04
20
02
00
20
20
98
19
96
94
19
19
92
90
19
19
88
19
86
19
19
84
0
Maart 2006 Pagina 8/8
Research Centre
2.2
Verdeling per sector Hoogste aantal jongeren in ‘Groot- en kleinhandel , ‘Industrie’ en ‘Gezondheidszorg’ Grootste toename in ‘Gezondheidszorg’, ‘Hotels en restaurants’ en ‘Onderwijs’
In 2005 was het grootste aantal Belgische werknemers tussen 15 en 64 jaar tewerkgesteld in de sectoren ‘Industrie’, ‘Groot- en kleinhandel’ en ‘Gezondheidszorg’. De sectorale verdeling van jonge werknemers (15-24 jaar) volgt hetzelfde beeld: op de eerste plaats ‘Groot- en kleinhandel’, gevolgd door ‘Industrie’ en ‘Gezondheidszorg’. Ook binnen de EU-25 zijn het meest aantal jongeren terug te vinden in ‘Groot- en kleinhandel’ en ‘Industrie’ (zie figuur 2). Deze drie sectoren 3 stellen in België samen 172.000 jongeren tewerk , meer dan de helft van de jonge werknemers. De bouwnijverheid, een sector met toch redelijk hoge arbeidsongevallencijfers, stelt 34 000 jongeren tewerk in 2005.
Figuur 2: Tewerkstelling van jongeren per economische activiteit (per 1000), LFS 2005
70 60 50 40 30
La nd bo uw
en
Vi ss er ij In du Bo st rie uw G n ro ijv ot er -e he n id k Ve le H in rv ot ha el oe nd s, r, r el op es sl t au ag ra ,c nt om s m un ic at ie O nr oe re nd e go O ed pe er nb en aa rb es tu ur O G nd em G er ez w ee on ijs ns d he ch id ap sz sv or oo g rz ie ni ng en
20 10 0
De verdeling van de beroepsbevolking per sector is de laatste 20 jaar grondig veranderd. De algemene toename van de beroepsbevolking in deze periode vertaalt zich in een stijging van het aantal werknemers in bijna alle sectoren (zie tabel 2). De snelst groeiende sectoren waren ‘Onroerende goederen’ en ‘Gezondheidszorg’. De sterkste stijging van het aantal jongeren was te zien bij ‘Gezondheidszorg’, gevolgd door ‘Hotels en restaurants’ en ‘Onderwijs’.
3
Groot- en kleinhandel: 66.000, industrie: 64.000, gezondheidszorg: 42.000.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 9/9
Research Centre Een afname van het aantal werknemers tussen 15 en 64 jaar deed zich voor in ‘Industrie’, ‘Landbouw en visserij’ en ‘Groot- en kleinhandel’. Ook het aantal jongeren binnen deze sectoren nam af. Daarbij daalde het aantal jongeren ook nog binnen ‘Financiële instellingen’, ‘Gemeenschapsvoorzieningen’ en ‘Openbaar bestuur’. Tabel 2: Tewerkstelling per leeftijdsgroep en economische activiteit (per 1000), LFS 1993-2005 1993 1995 2000 A-B: Landbouw, jacht en bosbouw, visserij D: Industrie F: Bouwnijverheid G: Groot- en kleinhandel; reparatie van auto' s en huishoudelijke artikelen
I: Vervoer, opslag en communicatie J: Financiële instellingen K: Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven L: Openbaar bestuur M: Onderwijs N: Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening
8
7
10
5
10
3
4
6
15-64
97
98
75
53
71
67
89
87
15-24
91
84
85
86
65
64
70
64
15-64
808
762
771
738
738
715
721
715
15-24
34
32
35
36
30
34
32
34
15-64
249
260
252
260
265
258
270
272
69
66
57
60
63
59
73
66
565
571
578
577
575
551
561
558
15-24
15-24
19
20
26
20
17
20
20
23
15-64
107
123
134
127
132
123
126
143
19
16
22
25
24
23
19
21
15-64
263
282
311
323
311
321
300
326
15-24
10
7
10
13
9
8
8
3
15-64
149
153
158
153
153
146
143
156
20
22
34
26
34
29
27
21
15-64
222
223
346
349
351
378
370
346
15-24
21
22
16
17
17
23
17
18
15-64
348
384
412
393
389
393
431
430
15-24
15-24
15-24
17
20
19
20
26
23
27
20
15-64
335
328
348
359
327
346
381
388
34
28
46
34
40
40
37
42
375
379
487
477
499
518
499
520
19
17
14
11
18
12
15
12
144
141
143
150
164
158
160
158
15-24
15-64 O: Gemeenschapsvoorzieningen, sociaal-culturele en persoonlijke diensten
2004 2005
15-24
15-64 H: Hotels en restaurants
2001 2002 2003
15-24
15-64
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 10/10
Research Centre Het relatief aantal jongeren (totaal aantal jongeren/ totaal aantal werknemers*100) is het grootst in de sector Hotels en restaurant, Bouwnijverheid en Groot- en kleinhandel (zie tabel 3). Dit zijn dus ‘jonge’ sectoren: jonge: respectievelijk 16%, 12,5% en 11,8% van het totaal aantal werknemers binnen deze sectoren zijn jongeren. In de sector Financiële instellingen is slechts 1,9% van het totaal aantal werknemers tussen 15 en 24 jaar.
Tabel 3: Relatief aantal jongeren per sector, LFS 2005 Sector A-B: Landbouw, jacht en bosbouw, visserij D: Industrie F: Bouwnijverheid G: Groot- en kleinhandel; reparatie van auto' s en huishoudelijke artikelen H: Hotels en restaurants I: Vervoer, opslag en communicatie J: Financiële instellingen K: Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven L: Openbaar bestuur M: Onderwijs N: Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening O: Gemeenschapsvoorzieningen, sociaalculturele en persoonlijke diensten
Statusrapport: Jonge werknemers in België
% jonge werknemers in 2005 6,90 8,95 12,50 11,83 16,08 6,44 1,92 6,07 4,19 5,15 8,08 7,59
Maart 2006 Pagina 11/11
Research Centre
2.3
Verdeling per beroepsactiviteit Meest voorkomende beroepsactiviteiten bij jongeren: ‘Dienstverlenend en verkooppersoneel’ en ‘Ambachtsberoepen’
In 2005 vormden ‘Intellectuele en wetenschappelijke beroepen’ en ‘Bedienden’ de meest voorkomende beroepsactiviteiten binnen de totale beroepsbevolking. Jongeren wijken af van deze gemiddelde verdeling. De meest voorkomende beroepsactiviteit bij Belgische jongeren zijn ‘Dienstverlenend en verkooppersoneel’ en ‘Ambachtsberoepen’, een gegeven dat zich ook bij de Europese jongeren herhaalt (zie figuur 3).
Figuur 3: Tewerkstelling per jongere en beroepsactiviteit (per 1000), LFS 2005 80 70 60 50 40 30 20 10 Ongeschoolde arbeiders en bedienden
Machine- en installatiebestuurders, montagearbeiders
Ambachtsberoepen, amb vakarbeiders
Landbouwers en visserij
Dienstverlenend, verkooppersoneel
Bedienden in administratieve functies
Intermediaire functies
Intellectuele, wetenschapp beroepen
Bedrijfsleiders, hoger kaderpersoneel
0
De reeds vernoemde stijging van het aantal werkkrachten in het algemeen van de laatste jaren deed zich het sterkst voelen in ‘Intellectuele en wetenschappelijke beroepen’, ‘Intermediaire functies’ en ‘Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel’. Het aantal jongeren steeg het meest in ‘Dienstverlenend en verkooppersoneel’ en ‘Intermediaire functies’. ‘Ambachtsberoepen’ kende de sterkste daling (al blijft dit een zeer belangrijke beroepsactiviteit voor jongeren), gevolgd door ‘bedienden in administratieve functies’ (zie tabel 4).
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 12/12
Research Centre
Tabel 4: Tewerkstelling per leeftijdsgroep en beroepsactiviteit (per 1000), LFS 1993-2005 1993 ISCO 1 ISCO 2 ISCO 3 ISCO 4 ISCO 5 ISCO 6 ISCO 7 ISCO 8
4
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2005
15-24
12
15
12
11
8
13
14
7
15-64
365
396
419
448
423
423
458
488
15-24
40
42
51
40
56
48
56
40
15-64
660
676
758
773
780
752
834
852
15-24
27
26
40
30
35
30
35
35
15-64
354
382
465
437
443
471
443
491
15-24
56
47
53
57
55
49
46
43
15-64
630
623
649
653
688
657
635
657
15-24
63
61
66
60
65
61
67
72
15-64
358
379
458
434
431
449
446
440
15-24
9
6
10
5
11
3
5
7
15-64
102
93
78
53
74
67
94
95
15-24
89
73
66
67
52
58
56
66
15-64
592
521
507
457
451
434
434
440
15-24
30
35
22
33
35
36
35
30
15-64
294
312
267
272
328
340
341
318
ISCO 9 15-24
33
37
52
48
30
33
34
35
15-64
327
345
442
435
365
386
397
367
ISCO 10 15-24
5
5
3
:
4
6
:
:
15-64
38
40
42
41
36
35
32
30
Het relatief aantal jongeren (totaal aantal jongeren/totaal aantal werknemers*100) is ook het grootst in de beroepscategorie Dienstverlenend en verkooppersoneel, en ambachtsberoepen en ambachtelijke vakarbeiders (zie tabel 5). Dit zijn dus ‘jonge’ beroepen: respectievelijk 16,3% en 15% van het totaal aantal werknemers binnen deze beroepen zijn jongeren. In de beroepsactiviteit Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel is slechts 1,4% van het totaal aantal werknemers tussen 15 en 24 jaar.
4
1 Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel 2 Intellectuele en wetenschappelijke beroepen 3 Intermediaire functies 4 Bedienden in administratieve functies 5 Dienstverlenend en verkooppersoneel 6 Landbouwers en geschoolde arbeiders in de landbouw en de visserij 7 Ambachtsberoepen en ambachtelijke vakarbeiders 8 Machine- en installatiebestuurders, montagearbeiders 9 Ongeschoolde arbeiders en bedienden 10 Strijdkrachten Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 13/13
Research Centre Tabel 5: Relatief aantal jongeren per beroepsactiviteit, LFS 2005 Beroepsactiviteit Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel Intellectuele en wetenschappelijke beroepen Intermediaire functies Bedienden in administratieve functies Dienstverlenend en verkooppersoneel Landbouwers en geschoolde arbeiders in de landbouw en de visserij Ambachtsberoepen en ambachtelijke vakarbeiders Machine- en installatiebestuurders, montagearbeiders Ongeschoolde arbeiders en bedienden
Statusrapport: Jonge werknemers in België
% jongeren in 2005 1,43 4,69 7,13 6,54 16,36 7,37 15,00 9,43 9,54
Maart 2006 Pagina 14/14
Research Centre
2.4
Verdeling per geslacht Jonge mannen meer aan het werk dan jonge vrouwen Activiteitsgraad van jonge mannen daalt meer dan die van jonge vrouwen
Het aantal werkende mannen is tot op vandaag de dag groter dan het aantal werkende vrouwen (zie tabel 6). De mannelijke activiteitsgraad is de laatste 20 jaar echter lichtjes gedaald terwijl de vrouwelijke activiteitsgraad net enorm gestegen is (+ 17,7%). Ook bij de jongeren waren er de afgelopen 20 jaar steeds meer mannen aan het werk, alhoewel het verschil tussen mannen en vrouwen in deze leeftijdscategorie niet zo groot is als bij de totale beroepsbevolking. In 2005 zijn er 177.000 jonge mannen aan het werk ten opzicht van 159.000 jonge vrouwen. De activiteitsgraad binnen deze categorie volgt ook niet de trend van de gemiddelde beroepsbevolking: zowel de activiteitsgraad van jonge mannen als van jonge vrouwen is de afgelopen 20 jaar gedaald. Zowel de activiteitsgraad van de jonge mannen als deze van de jonge vrouwen ligt al enkele jaren duidelijk lager in België dan de gemiddelde Europese activiteitsgraad (zie figuur 4). Ook op Europees niveau dalen zowel de mannelijke als de vrouwelijke activiteitsgraad bij de jongeren tussen 15 en 24 jaar.
Tabel 6: Tewerkstelling per geslacht en leeftijdsgroep (per 1000), LFS 1983-2005 Mannen 15-24 jaar
Vrouwen 15-64 jaar
15-24 jaar
15-64 jaar
(1000)
Activiteits5 graad (%)
(1000)
Activiteitsgraad (%)
(1000)
Activiteitsgraad (%)
(1000)
Activiteitsgraad (%)
1983
288
37,1
2227
69,9
230
29,7
1164
36,4
1985
268
35,6
2267
68,7
217
29,1
1225
37
1990
228
33,3
2256
68,1
190
27,5
1353
40,8
1995
191
28,9
2260
66,9
154
24,2
1510
45,4
2000
213
33,7
2362
69,8
164
26,7
1731
51,9
2001
201
31,8
2322
68,5
153
25
1694
50,7
2002
198
31,3
2317
68,1
157
25,7
1715
51,1
2003
193
30,4
2295
67,1
146
23,8
1731
51,4
2004
193
30,2
2329
67,9
160
25,9
1793
53
2005
177
27,6
2340
67,7
159
25,5
1847
54,1
5 Activiteitsgraad: geeft aan in welke mate een bevolking aan het actieve leven deelneemt (beroepsbevolking/ bevolking in beroepsactieve leeftijd)
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 15/15
Research Centre Figuur 4: Activiteitsgraad per geslacht en leeftijdsgroep (%), LFS 1983-2005
45 40 35 30
BE Mannen
25
BE Vrouwen
20
EU-25 Mannen
15
EU-25 Vrouwen
10 5
05
03
20
01
20
99
20
97
19
95
19
93
Statusrapport: Jonge werknemers in België
19
91
19
89
19
87
19
85
19
19
19
83
0
Maart 2006 Pagina 16/16
Research Centre
2.5
Opleidingsniveau
Een verdeling van de totale beroepsbevolking en de jonge werknemers in België geeft volgende 6 resultaten: in 2005 heeft 23,5% van de jongeren een opleidingsniveau 0-2 (kleuterschool, lagere ste school en 1 graad secundair onderwijs) ten opzichte van 24,5% in de totale beroepsbevolking (zie tabel 7). Meer dan de helft (55%) van de jongeren heeft een onderwijsniveaus 3-4 (2de en 3de graad secundair onderwijs) ten opzichte van 38,9% in de totale beroepsbevolking. 21,4% van de jongeren heeft een onderwijsniveau 5-6 (voortgezet onderwijs) ten opzichte van 36,6% bij de totale beroepsbevolking. Net zoals in de totale beroepsbevolking heeft het grootst aantal jongeren opleidingsniveau 3-4. Bij jongeren is echter het verschil tussen de eerste en tweede plaats veel groter. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking is drastisch veranderd sinds 1992. Zowel bij de totale beroepsbevolking als bij de jongeren is het aantal met een onderwijsniveaus 0-2 ste (Kleuterschool, lager onderwijs, 1 graad secundair onderwijs) gedaald tussen 1992 en 2005. Wat 2de en 3de graad secundair onderwijs en het voortgezet onderwijs betreft, is het aantal gestegen voor de beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar.
Tabel 7: Beroepsbevolking per opleidingsniveau (%), LFS 1992-2005 Kleuterschool, lager ste onderwijs, 1 graad secundair onderwijs niveaus 0-2
2de en 3de graad secundair onderwijs, niveaus 3-4
Voorgezet onderwijs, niveaus 5-6
15-24
15-65
15-24
15-64
15-24
15-64
1992
31,33
37,51
49,16
35,32
19,52
27,17
1993 1994
28,42 26,11
35,82 34,21
51,37 53,06
35,31 36,11
19,95 20,83
28,84 29,68
1995 1996
24,64 21,26
32,69 30,42
54,20 54,49
37,38 38,04
21,45 24,25
29,93 31,54
1997 1998
20,31 22,70
29,41 31,09
55,63 53,37
38,10 36,63
24,06 23,93
32,47 32,31
1999 2000
30,50 23,08
31,35 30,69
49,37 53,05
35,58 35,99
20,13 23,61
33,07 33,35
2001 2002
22,60 22,75
28,96 28,18
55,37 50,28
37,00 37,53
22,03 26,69
34,01 34,28
2003 2004
22,12 21,81
27,76 26,11
55,16 50,71
38,07 37,76
23,01 27,20
34,14 36,13
2005
23,51
24,50
55,06
38,83
21,43
36,66
6
Gebaseerd op ISCED 1997 International Standard Classification of Education, ontwikkeld door de Unesco. Ze wil een
universele classificatie bieden van onderwijsvormen, teneinde een internationale vergelijking mogelijk te maken. De eerste versie werd ontwikkeld in de jaren 1970. De laatste herziening dateert van november 1997. Meer info op: http://forum.europa.eu.int/irc/dsis/employment/info/data/eu_lfs/f_lfs_statistical_classifications.htm Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 17/17
Research Centre Figuur 5: Beroepsbevolking per opleidingsniveau, %, LFS 1992-2005 P re-primary, primary and lo wer seco ndary educatio n - levels 02 (ISCED 1997) 15-24
60,00 50,00
P re-primary, primary and lo wer seco ndary educatio n - levels 02 (ISCED 1997) 15-64
40,00
Upper seco ndary and po stseco ndary no n-tertiary educatio n - levels 3-4 (ISCED 1997) 15-24
30,00 20,00
Upper seco ndary and po stseco ndary no n-tertiary educatio n - levels 3-4 (ISCED 1997) 15-64
10,00
Tertiary educatio n - levels 5-6 (ISCED 1997) 15-24
Statusrapport: Jonge werknemers in België
20 04
20 02
20 00
19 98
19 96
19 94
19 92
0,00
Tertiary educatio n - levels 5-6 (ISCED 1997) 15-64
Maart 2006 Pagina 18/18
Research Centre
2.6
Tewerkstellingsstatuut Jonge zelfstandigen slechts 2,3% van het totaal aantal zelfstandigen Jongeren steeds vaker aan het werk met tijdelijke arbeidscontracten, meer dan twee derde ongewild
2.6.1 Zelfstandigen In 2005 maken jonge zelfstandigen slechts 2,3 % van het totaal aantal zelfstandigen uit (zie tabel 8). Net zoals binnen de totale beroepsbevolking nam het aantal zelfstandigen de afgelopen 20 jaar af bij de jonge werknemers. Tabel 8: Zelfstandigen per leeftijd (per 1000), LFS 1983-2005 15-24 jaar 15-64 jaar 1983
20
427
1985
24
489
1990
23
512
1995
20
499
2000
18
375
2001
9
344
2002
11
376
2003
10
362
2004
10
339
2005
8
349
2.6.2 Flexibele arbeidscontracten De laatste jaren is flexibel werk enorm toegenomen. De afgelopen 20 jaar is dit type contracten bijna verdubbeld binnen de totale beroepsbevolking (zie tabel 9). Dit is niet anders voor de jonge werknemers. Deze zijn bovendien beduidend vaker aan het werk met flexibele arbeidscontracten dan de gemiddelde beroepsbevolking (29,6 % vs. 9,1 %). Op Europees niveau is de situatie niet anders (zie figuur 6). Het aantal tijdelijke werkkrachten bij zowel de jongeren als bij de gemiddelde beroepsbevolking ligt in België echter lager dan het gemiddelde van de EU-25 (29,6 % versus 40,2 % voor de jongeren en 9,1 % versus 14,2 % voor de totale beroepsbevolking).
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 19/19
Research Centre Tabel 9: Tijdelijke werkkrachten per leeftijdsgroep (per 1000), LFS 1983-2005
Aantal (1000) 15-24 15-64 76 150 92 193 57 156 58 165 108 311 90 301 93 260 95 293 96 306 95 325
1983 1985 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005
% van totale aantal werknemers 15-24 15-64 16 5,4 21 6,9 15,1 5,3 18,3 5,3 30,9 9 26,4 8,8 27,4 7,6 32,6 8,5 35,6 8,7 29,6 9,1
Figuur 6: Tijdelijke werkkrachten per leeftijdsgroep (%), LFS 1983-2005 45 40 35 30
BE 15-24
25
BE 15-64
20
EU-25 15-24
15
EU-25 15-64
10 5
05
03
20
01
20
20
99
19
97
95
19
93
19
91
19
89
19
87
19
19
85
19
19
83
0
Meer dan twee derde van de jongeren, de overgrote meerderheid dus, geeft in 2005 aan dat ze werken met een flexibel arbeidscontract omdat ze geen permanente job kunnen vinden (zie figuur 7). Het niet vinden van een permanente job is de laatste 20 jaar bijna verdrievoudigd. Dit blijkt overigens niet alleen een probleem bij de jongere werknemers. Gezien over de totale beroepsbevolking is het aantal werknemers dat geen vaste job vindt, vervijfvoudigd (zie tabel 10).
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 20/20
Research Centre Figuur 7: Reden van tijdelijke tewerkstelling bij jongeren (%), LFS 2005
Kon geen vaste job vinden
18%
Wilde geen vaste job
10%
Opleiding of vorming 72%
Tabel 10: Tijdelijke tewerkstelling per leeftijdsgroep en reden (per 1000), LFS 1983-2005
1983 1985 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Kon geen vaste job Wilde geen vaste vinden job 15-24 Totaal 15-24 Totaal 20 48 : 7 28 64 19 45 29 97 : 6 19 69 : : 76 219 11 32 62 245 11 34 65 207 11 32 68 248 9 23 71 260 10 28 58 220 8 17
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Opleiding of vorming 15-24 Totaal 43 57 36 46 25 41 20 31 20 28 17 22 16 22 19 23 16 19 14 20
Maart 2006 Pagina 21/21
Research Centre
2.7
Voltijds/deeltijds werk Jongeren vaker deeltijdse arbeid dan de totale beroepsbevolking, een verdrievoudiging ten opzichte van 20 jaar geleden, vaker ongewild deeltijds
Het percentage deeltijdse arbeid stijgt al sedert jaren, en aan een behoorlijk tempo: in 20 jaar is de deeltijdse arbeid verdrievoudigd. Dit is zo voor de totale beroepsbevolking als voor de jongeren. Bovendien werkten jonge werknemers de afgelopen 20 jaar meer deeltijds dan de gemiddelde beroepsbevolking (zie tabel 8). Tabel 11: Tewerkstelling per leeftijd en voltijds/deeltijds, LFS 1983-2005 Voltijds Aantal (1000)
Deeltijds Aantal (1000)
% van het totale aantal werknemers
15-24
Totaal
15-24
Totaal
15-24
Totaal
1983
474
3120
45
269
8,6
7,9
1985
432
3195
53
297
10,9
8,5
1990
362
3215
56
394
13,4
10,9
1995
295
3258
50
511
14,5
13,6
2000
271
2742
77
711
22,2
20,6
2001
292
3278
62
738
17,5
18,4
2002
293
3255
63
776
17,7
19,3
2003
279
3207
61
820
17,9
20,4
2004
278
3236
75
886
21,3
21,5
2005
255
3279
81
908
24
21,7
Ook in Europa is deeltijds werk aan een opmars bezig (zie figuur 7). De gemiddelde Belgische beroepsbevolking werkt iets meer deeltijds dan de gemiddelde Europese beroepsbevolking. Het aantal jongeren dat deeltijds werkt, is nagenoeg gelijk. Figuur 8: Tewerkstelling per leeftijd en deeltijds, LFS 1983-2005 30 25 20 15 10
BE 15-24 BE 15-64 EU 15-24 EU 15-64
5
19 83 19 85 19 87 19 89 19 91 19 93 19 95 19 97 19 99 20 01 20 03 20 05
0
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 22/22
Research Centre Jongeren kiezen veel minder vaak gewild voor deeltijds werk dan de gemiddelde beroepsbevolking. In 2005 wilde vier op tien van de jongeren die deeltijds werken dit eigenlijk niet, binnen de totale groep van deeltijdsen is dit slechts 15 % (zie tabel 12). In 2005 kon bijna één op vier jongeren die deeltijds werken, geen voltijdse job vinden (zie tabel 11 en 12).
Tabel 12: Ongewilde deeltijdse tewerkstelling als een percentage van de totale deeltijdse tewerkstelling volgens leeftijd (%), LFS 1983-2005 15-24
Totaal
1983
49,5
22
1985
65,5
31,1
1990
55,9
29,6
1995
54,7
28
2000
43,8
22,3
2001
48,3
20,3
2002
35
15,9
2003
44,8
17,8
2004
39,7
17,7
2005
39,6
15,2
Tabel 13: Deeltijds werk per leeftijdsgroep en per reden (per 1000), LFS 1983-2005 Kon geen voltijdse job vinden
Familiale of persoonlijke Wilde geen Eigen ziekte of voltijdse job ongeschiktheid verantwoordelijkheden
15-24 15-64 15-24
Opleiding of vorming
15-64
15-24
Totaal
15-64
Totaal
15-24
15-64
1983
11
59
8
101
:
6
:
:
5
10
1985
11
92
9
122
:
6
:
:
3
6
1990
9
117
6
46
:
6
:
:
6
9
1995
15
143
5
55
:
8
:
:
6
10
2000
18
159
5
58
:
20
:
:
8
19
2001
13
149
5
61
:
18
:
171
5
14
2002
13
124
5
77
:
25
:
185
9
17
2003
11
146
4
91
:
28
:
181
10
18
2004
16
157
4
101
:
24
:
179
8
20
2005
17
138
4
75
:
23
:
145
9
28
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 23/23
Research Centre
2.8
Aantal werkuren Jongeren werken minder uren dan oudere collega’s
De Labour Force Study maakt geen onderverdeling naar aantal werkuren per leeftijdscategorie, de enquête van de Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en Arbeidsomstandigheden doet dit wel. De resultaten van deze vragenlijst tonen dat jonge Belgische werknemers minder uren per week werken dan hun oudere collega’s en dat ze ook iets minder werken dan tien jaar geleden (zie tabel 14 en figuur 9). Er waren in 2000 procentueel gezien (binnen hun leeftijdscategorie) ook meer jongeren die minder dan 30 uren per week werkten. Tabel 14: Gemiddeld aantal werkuren per leeftijdscategorie, ESWC 1990-1995-2000 Leeftijdscategorie -25 25-39 40-54 +55
1990 37,59 38,54 40,11 41,0
Gemiddeld 1995 2000 38,19 36,16 37,32 37,79 44,70 37,44
% <30 uren per week 1990 1995 2000 15,2 17,6 22,6 17,5 20,4 11,9 18,4 18,6 17,2 20,3
% >45 uren per week 1990 1995 2000 14,1 23,5 13,9 20,4 14,4 22,7 18,0 35,7 49,5 24,0
Figuur 9: Gemiddeld aantal werkuren per leeftijdscategorie, ESWC 1990-1995-2000 50 45 40 35
-25
30
25-39
25
40-54
20
55
15 10 5 0 1990
Statusrapport: Jonge werknemers in België
1995
2000
Maart 2006 Pagina 24/24
Research Centre
2.9
Ploegenwerk – onregelmatige uurroosters Jongeren verrichten meer ploegen-, nacht- en avondwerk Jongeren werken meer volgens onregelmatige uurroosters
Het werken in shifts daalt met de leeftijd: -25-jarigen werken procentueel gezien het meest in shifts (zie tabel 15). Belgische jongeren werken procentueel gezien het meest ‘ten minste 1 avond per maand’. Voor nachtwerk zijn de verschillen iets minder duidelijk (zie figuur 10). Tabel 15: % werknemers die in shifts werken, per leeftijdscategorie, ESWC 1995-2000
% Shift werknemers 1995 % Shift werknemers 2000
-25
25-39
40-54
+55
Totaal
10,9 23,8
19,2
17,9
4,2 5,0
8,6 18,4
Figuur 10: % werknemers dat ten minste 1 ... per maand werkt (per leeftijd), ESWC 1995-2000
60,00 50,00 40,00 -25
30,00
Gemiddeld
20,00 10,00 0,00 > 1 nacht/m > 1 avond/m
Statusrapport: Jonge werknemers in België
>1 zaterdag/m
>1 zondag/m
Maart 2006 Pagina 25/25
Research Centre Jonge Belgische werknemers blijken het meest te werken volgens onregelmatige patronen (zie tabel 16). Oudere werknemers passen hun werkuren het meest aan aan familiale en sociale verplichtingen. Tabel 16: Onregelmatige werktijdpatronen per leeftijdscategorie, ESWC 2000 2000
-25 25/39 40/55 +55
Werkt niet elke dag hetzelfde aantal uren
Werkt niet elke week hetzelfde aantal uren
Geen wijzigingen in het werkschema
48,1
31,3
25,0
88,8
42,2
26,0
23,9
83,9
40,6
25,0
16,8
88,0
42,5
28,8
17,5
91,3
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Werkuren die aangepast zijn aan sociale/familiale verplichtingen
Maart 2006 Pagina 26/26
Research Centre
2.10
Belangrijkste vaststellingen
In tegenstelling tot de gemiddelde Belgische beroepsbevolking is het aantal jonge werknemers (15-24 jaar) de afgelopen 2 decennia gedaald. In 2005 waren er nog ongeveer 336.000 jongeren tewerkgesteld. Dit komt overeen met een activiteitsgraad van 26,6%, wat bijna 10% lager is dan de Europese activiteitsgraad (EU-25) van deze groep (36,3%). Jonge werknemers zijn het meest tewerkgesteld in de sectoren ‘Groot- en kleinhandel’, gevolgd door ‘Industrie’ en ‘Gezondheidszorg’. Het relatief aandeel van jongeren is het grootst in de sectoren Hotels en restaurant, Bouwnijverheid en Groot- en kleinhandel. De meest voorkomende beroepsactiviteit zijn ‘Dienstverlenend en verkooppersoneel’ en ‘Ambachtsberoepen’. Ook het relatief aandeel van jongeren is het grootst in deze beroepen. Bij de jonge werknemers is het verschil tussen het aantal mannen en vrouwens minder uitgesproken dan in de gemiddelde Belgische beroepsbevolking. In 2005 waren er ongeveer 177.000 jonge mannen aan het werk, ten opzichte van 159.000 jonge vrouwen. De activiteitsgraad vertoont ook niet dezelfde trend als deze van de gemiddelde beroepsbevolking: de afgelopen 20 jaar is de activiteitsgraad van zowel jonge mannen als vrouwen gedaald (met resp. 9,5 en 4,2%) (bij de gemiddelde beroepsbevolking is de mannelijke activiteitsgraad met 2,2% gedaald, terwijl die bij vrouwen met 17,7% is gestegen). Van het totaal aantal Belgische zelfstandigen is slechts 2,3% een jongere; dit is een daling van 2,4% ten opzichte van 1983. Jonge werknemers zijn beduidend vaker aan het werk met flexibele arbeidscontracten dan de gemiddelde beroepsbevolking. In 2005 werkte bijna 30% met een tijdelijk arbeidscontract, wat een verdubbeling inhoudt ten opzichte van 1983. Meer dan twee derde van de jongeren werkt met een flexibel arbeidscontract omdat ze geen permanente job kunnen vinden. Hetzelfde verhaal treffen we aan bij deeltijds/voltijds werk: ook daar werken meer jongeren deeltijds, en voor een groot aantal onder hen is dat ongewild. De afgelopen 20 jaar is het aantal werknemers dat deeltijds werkt fors gestegen, en dit zowel in België als de rest van Europa (EU-25). In 2005 werkte ongeveer een kwart van de jongeren deeltijds; dit is een verdrievoudiging ten opzichte van 1983. 40% van deze jonge werknemers wil eigenlijk niet werken op dergelijke deeltijdse basis. Ten slotte blijken jonge werknemers procentueel gezien het meest in ploegen (23,8% ten opzichte van 18,6%) en volgens onregelmatige patronen te werken. Belgische jongeren werken meer in ploegen dan de gemiddelde beroepsbevolking.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 27/27
Research Centre
3 Risico’s op het werk Net als hun alle andere werknemers krijgen de jonge werknemers te maken met risico’s op het werk. We zijn nagegaan met welke risico’s jongeren te maken krijgen en of er risico’s zijn die specifiek voor hen een probleem vormen. De domeinen die we onder de loep genomen hebben zijn fysieke belasting; fysische, chemische en biologische agentia, grensoverschrijdend gedrag op het werk, emotionele belasting en organisatorische factoren. We zijn ook nog blijven stilstaan bij 7 persoonsgebonden factoren en enkele preventiemaatregelen .
3.1
Fysieke belasting
De manier waarop werknemers geconfronteerd worden met fysieke belasting is zeer uiteenlopend. Het kan gaan om repetitieve bewegingen, lastige houdingen, het dragen van zware lasten,... In alle geval kan onaangepast fysiek werk aan de basis liggen van spier-/pees-/ botaandoeningen en/of arbeidsongevallen.
3.1.1 Repetitieve bewegingen Jongeren meer blootgesteld aan repetitieve bewegingen Jonge werknemers zijn vaker blootgesteld aan repetitieve bewegingen dan de gemiddelde werknemer (zie tabel 18). Bovendien stijgt de blootstelling bij jongeren tussen 1995 en 2000, terwijl deze min of meer stabiel blijft bij de totale beroepsbevolking. Ook de cijfers van de Werkbaarheidsmonitor tonen dat de jongste leeftijdscategorie het meest met dit probleem te kampen heeft (zie tabel 17). Tabel 17: % werknemers met job die repetitieve hand- of armbewegingen omvat (per leeftijd), WBM 2004 Nooit-soms
(Bijna) de hele tijd
16-19
58,2
41,8
20-29 30-39
64,8 67,7
35,2 32,2
40-49 50-59
62,1 63,5
37,9 36,5
60-65 Totaal
82,4 64,7
17,6 35,3
7
De cijfers van dit hoofdstuk komen uit de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat, uit de European Survey on Working Conditions (ESWC) van de Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en arbeidsomstandigheden en uit de Werkbaarheidsmonitor (WBM) van de SERV. Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 28/28
Research Centre
3.1.2 Houdingen Vier op tien jongeren werkt minstens 25% van de tijd in moeilijke of vermoeiende houdingen Ongeveer vier op tien jonge werknemers hadden in 2000 een job die minstens ¼ van de tijd gepaard ging met moeilijke of vermoeiende houdingen. Voor deze risicofactor is een lichte stijging ten opzichte van 1995 waarneembaar, zowel voor jongeren als voor oudere werknemers.
3.1.3 Dragen van lasten Vier op tien jongeren draagt minstens 25% van de tijd zware lasten Dragen van zware lasten komt vaker voor bij jongeren dan gemiddeld Jongeren worden vaker geconfronteerd met het dragen van zware lasten op het werk dan de gemiddelde beroepsbevolking. Vier op tien droegen minstens 25% van de tijd zware lasten ten opzichte van drie op tien bij de gemiddelde beroepsbevolking in 2000. Bovendien is deze risicofactor is ten opzichte van 1995 ook toegenomen bij de 15- tot 24-jarigen.
3.1.4 Werken met computer Jongeren werken minder vaak met een computer Stijging aantal jongeren in deze activiteit Jonge werknemers werken minder vaak met computers dan de gemiddelde beroepsbevolking. Het werken met computers is zowel voor de jongeren als voor de gemiddelde beroepsbevolking toegenomen sinds 1995.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 29/29
Research Centre
3.1.5 Overzicht Tabel 18: % werknemers met een job die... inhoudt, ESWC 1995-2000 Repetitieve bewegingen -25 15-64
Belastende houdingen -25 15-64
Dragen van zware lasten -25 15-64
Werken met computer -25 15-64
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
(Bijna) de hele tijd
31,1
36,9
28,5
27,8
16,0
6,9
13,6
13,6
9,2
10,0
8,5
9,2
17,9
21,3
19,2
24,4
Circa ¾ vd tijd Circa ½ vd tijd Circa ¼ vd tijd (Bijna) nooit
6,7
5,6
5,7
5,7
2,5
7,5
5,0
5,6
0,8
5,0
3,3
3,6
0,9
3,1
2,7
3,8
4,2
10,6
7,4
7,7
8,4
14,4
7,1
9,3
6,7
8,8
6,9
6,3
3,4
6,3
5,4
6,9
14,3
6,9
7,9
9,0
10,9
11,3
12,8
10,9
18,5
17,5
14,0
13,0
7,7
5,6
9,9
10,5
42,0
40,1
49,9
49,6
61,3
59,4
61,1
60,4
61,8
58,1
67,1
67,8
69,3
63,7
62,6
53,2
56,3
60,1
49,5
50,2
37,8
40,0
38,6
39,4
35,3
41,3
32,6
32,1
29,9
36,3
37,1
45,6
Min. 25% vd tijd
Zoals blijkt uit figuur 11 is het meest voorkomende risico in het kader van fysieke belasting de blootstelling aan repetitieve bewegingen. Figuur 11: % werknemers minstens 25% van hun werktijd blootgesteld aan ..., ESWC 2000 70 60 50
60 50,2 40 39,4
40
41,3 32,1
45,6 36,3
-25 Gemiddeld
30 20 10 0 Repetitieve bewegingen
Pijnlijke of vermoeiende houdingen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Dragen van lasten
Werken met computers
Maart 2006 Pagina 30/30
Research Centre
3.2
Fysische, chemische en biologische agentia
Verschillende factoren kunnen inwerken op zowel het fysieke als het psychische welzijn van de werknemers. Een overzicht van de blootstelling aan fysische, chemische en biologische agentia.
3.2.1 Lawaai Jonge werknemers vaker blootgesteld aan geluidshinder In 2000 ondervond ongeveer 12% de hele tijd of bijna de hele tijd lawaaihinder (zie tabel 19 en figuur 12). Bij de totale beroepsbevolking was dat nog geen 8%. Ook het aandeel jongeren dat meer dan 25 % van de tijd last heeft van blootstelling aan lawaai ligt een pak hoger. Daarbij komt dat in deze leeftijdsgroep het risico nog kan toenemen door sociale factoren (concerten, discotheken, het dragen van koptelefoons,…).
3.2.2 Trillingen Jongeren vaker blootgesteld aan trillingen Blootstelling duidelijk toegenomen Jonge werknemers worden vaker blootgesteld aan trillingen veroorzaakt door gereedschap of machines. Deze risicofactor is sinds 1995 toegenomen bij de jonge werknemers, terwijl ze quasi constant blijft bij de gemiddelde beroepsbevolking.
3.2.3 Hoge temperaturen Een vierde van de jongeren minstens 25% van de werktijd blootgesteld aan hoge temperaturen In 2000 werd ongeveer een vierde van de jongeren ten minste 25% van de werktijd blootgesteld aan hoge temperaturen. De blootstelling in deze groep verschilt niet erg van de blootstelling aan hoge temperaturen bij de gemiddelde beroepsbevolking. Deze blootstelling is zowel voor de jonge als voor de gemiddelde werknemers toegenomen sinds 1995.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 31/31
Research Centre
3.2.4 Gevaarlijke stoffen Jongeren vaker blootgesteld aan inhalatie van dampen, rook,... Blootstelling stijgt sinds 1995 Eén op tien van de jonge werknemers in contact met gevaarlijke stoffen of materialen of werkte ermee Blootstelling daalt sinds 1995
Zo’n 8 % van de jonge werknemers was in 2000 constant of bijna constant blootgesteld aan het inademen van dampen, rook, stof of gevaarlijke stoffen zoals chemische producten, besmettelijke stoffen, enz. Bij ongeveer een vierde van de jongeren duurde deze blootstelling minstens 25% van de werktijd. Jongeren werden vaker blootgesteld aan deze risicofactor dan de gemiddelde werknemer. Bovendien is de blootstelling bij jongeren duidelijk toegenomen sinds 1995, terwijl ze quasi constant blijft bij de gemiddelde werknemer. In 2000 kwam ongeveer één op tien van de jonge werknemers in contact met gevaarlijke stoffen of werkte ermee, een blootstelling die gelijkloopt met die van de gemiddelde beroepsbevolking. Sinds 1995 is het contact of het werken met gevaarlijke stoffen en materialen wel gedaald bij de jonge werknemers.
3.2.5 Stralingen Meer dan negen op tien van de jonge werknemers nooit blootgesteld aan stralingen Meer dan negen op tien van de jonge werknemers werd in 2000 nooit blootgesteld aan stralingen zoals X-stralen, radioactiviteit, vlambooglasstralen. Jongeren zijn over het algemeen wel iets meer blootgesteld aan deze risicofactor dan de gemiddelde beroepsbevolking. De blootstelling is ook sinds 1995 lichtjes gestegen.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 32/32
Research Centre
3.2.6 Overzicht Tabel 19: % werknemers blootgesteld aan... (per leeftijd), ESWC 1995-2000 Lawaai -25
15-64
-25
Trillingen 15-64
Hoge temperaturen -25 15-64
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
5,0
11,9
6,6
7,7
0,8
11,3
5,7
6,9
1,7
5,6
3,1
5,3
2,5
3,8
2,7
3,0
0,8
3,8
1,9
2,3
1,7
3,1
1,7
1,8
5,0
10,0
5,1
6,3
4,2
7,5
3,6
3,1
3,4
5,0
3,5
5,3
Circa ¼ vd tijd
10,1
11,9
6,1
8,4
5,9
5,0
5,0
5,5
9,2
10,6
7,9
8,6
(Bijna) nooit Min. 25% vd tijd
78,3 22,7
62,5 37,5
79,1 20,5
74,6 25,4
87,4 11,8
83,1 16,2
83,1 16,2
82,1 17,8
84,0 16,0
75,1 24,4
83,4 16,1
79,0 21,0
(Bijna) de hele tijd Circa ¾ vd tijd Circa ½ vd tijd
Inademen van damp, stof of gevaarlijke stoffen -25 15-64
Gevaarlijke stoffen -25
Stralingen
15-64
-25
15-64
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
1995
2000
(Bijna) de hele tijd
7,6
8,1
7,0
6,3
7,6
4,4
4,4
3,6
3,4
2,5
1,1
1,6
Circa ¾ vd tijd
1,7
2,5
1,4
1,0
3,4
1,9
0,9
0,5
0,8
1,3
0,3
0,3
Circa ½ vd tijd
2,5
5,0
2,6
3,2
0,8
1,3
1,6
1,8
-
1,3
0,5
1,0
Circa ¼ vd tijd (Bijna) nooit
4,2
7,5
5,2
6,0
2,5
4,4
2,9
4,7
0,8
2,5
1,3
2,0
83,2
76,9
84,5
83,1
84,8
88,2
89,7
89,3
93,3
91,9
96,1
94,6
Min. 25% vd tijd
16,0
23,1
16,1
16,6
14,3
11,9
9,7
10,5
5,0
7,5
3,2
5,0
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 33/33
Research Centre Figuur 12: % werknemers minstens 25% van hun werktijd blootgesteld aan ..., ESWC 2000
40
37,5
35 30 25
25,4
27,5 24,4 21 17,8
20
-25
23,1
Gemiddeld
16,6
15
11,9 10,5
10
7,5
5 0
Lawaai
Trillingen
Ho ge inademen van temperaturen dampen, ro o k, sto f o f gevaarlijke sto ffen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
co ntact o f werken met gevaarlijke sto ffen o f materialen
5
stralingen
Maart 2006 Pagina 34/34
Research Centre
3.3
Grensoverschrijdend gedrag op het werk
Pesten, fysiek geweld, seksueel ongewenst gedrag, het zijn allemaal zaken die een zware belasting op een werknemer kunnen leggen. Hoe is het gesteld met de jongere op het werk?
7% van de jongeren wordt soms geconfronteerd met pesten op het werk
Jongeren iets vaker geconfronteerd met fysiek geweld op het werk
Intimidatie en fysiek geweld door personen vreemd aan het eigen bedrijf zijn de belangrijkste risicofactoren (zie tabel 20 en figuur 13). Pesten is de laatste vijf jaar ook toegenomen, zowel voor jongeren als voor de gemiddelde beroepsbevolking. Tabel 20: % werknemers dat te maken krijgt met ongewenst gedrag op het werk, ESWC 1995-2000 1995
2000
15-24
Totaal
15-24
Totaal
-
-
1,3
1,3
-
-
6,3
4,3
van fysiek geweld door iemand van het bedrijf waar u werkt van fysiek geweld door iemand die niet werkt in het bedrijf waar u werkt van intimidaties
3,4
4
11,3
11,3
van seksuele discriminatie van ongewenste seksuele intimiteiten
0 2,5
0,9 1,2
1,3 2,5
1,5 1,8
Figuur 13: Overzicht van ongewenst gedrag op het werk - overzicht ESWC 2000
12
11,311,3
10
15-24 Gemiddeld
8 6,4 6 4,3 4 2 0
2,5 1,3 1,5
1,3 1,3
Fysiek geweld Fysiek geweld door iemand van door iemand die het bedrijf waar u niet werkt in het werkt bedrijf waar u werkt
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Intimidaties
Sexuele discriminatie
1,8
Ongewenste sexuele intimiteiten
Maart 2006 Pagina 35/35
Research Centre
De resultaten van de Werkbaarheidsmonitor liggen iets anders: ongeveer 5 % van de jongeren zei in de afgelopen 12 maanden vóór het onderzoek sporadisch geconfronteerd te worden met lichamelijk geweld op het werk, ongeveer 2% regelmatig (zie tabel 21). Meer dan 7 % van de jongeren werd sporadisch gepest, 3 % regelmatig.
Tabel 21: % van de Vlaamse werknemers dat in de afgelopen 12 maanden te maken had op het werk met.... WBM 2004 2004 Lichamelijk geweld
Nooit
Sporadisch (soms)
Regelmatig (vaak of altijd)
-25
+25
-25
+25
-25
+25
93,4
94,6
4,9
4,5
1,7
0,8
97,9
2,5
1,9
0,4
0,2
85,6
7,4
12,0
3,0
2,7
2
Chi = 6,147, p = 0,046* Ongewenst 97,1 seksueel gedrag 2
Chi = 3,464, p = 0,177 Pesten 89,6 2
Chi = 14,768, p = 0,01 * De Chi2-toets geeft aan dat het verschil tussen groepen statistisch significant is.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 36/36
Research Centre
3.4
Emotionele belasting 15 % van de jongeren doet emotioneel belastend werk Emotioneel belastend werk komt minder voor bij –25 dan bij +25 8
Ongeveer 15 % van de jongeren geeft aan emotioneel belastend werk te doen. Voor zo’n 3 % is het werk extreem emotioneel belastend (zie tabel 22). Op het vlak van emotionele belasting is er wel een verschil tussen de -25-jarigen en de +25jarigen: een groter aandeel van de +25-jarigen bevindt zich in de problematische categorie. Tabel 22: Emotionele belasting (per leeftijd), WBM 2004 2004 Emotionele belasting
-25
Niet problematisch 84,5
Problematisch 15,5
Acuut problematisch 2,8
+25
79,2
20,8
4,1
Chi = 12,38, p = 0,00
Chi = 2,94, p = 0,087
2
2
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie.
8
Onder de noemer ‘emotionele belasting’ vallen de volgende vragen: Is uw werk emotioneel zwaar? Wordt u in uw werk met dingen geconfronteerd die u persoonlijk raken? Wordt er door anderen een persoonlijk beroep op u gedaan in uw werk? Voelt u zich persoonlijk aangevallen of bedreigd in uw werk? Heeft u in uw werk contacten met lastige klanten of patiënten? Moet u voor uw werk mensen kunnen overtuigen of overreden? Komt u door uw werk in aangrijpende situaties terecht? Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 37/37
Research Centre
3.5
Organisatorische factoren
Dat de arbeidsorganisatie ook heel wat risico’s kan inhouden voor het welzijn op het werk, is geen nieuw gegeven. Werkritme, ondersteuning, autonomie, het zijn allemaal zaken die bijdragen tot of afbreuk doen aan het gevoel van welzijn van de werknemer.
3.5.1 Werkritme Jongeren werken meer aan een hoog werkritme Maar ze ervaren minder werkdruk dan de +25 jarigen Werken aan een hoog tempo is voor alle leeftijdscategorieën toegenomen sinds 1990. Jongere werknemers maken vaker gewag van dit probleem (zie tabel 23). Het werken tegen strakke deadlines is in dezelfde richting geëvolueerd als het werken aan hoge snelheid: binnen elke leeftijdscategorie is dit toegenomen sinds 1990. Jonge werknemers wijken praktisch niet af van de gemiddelde werknemer: in beide groepen werkten ongeveer één op vijf constant tegen strakke deadlines. Ongeveer de helft in beide groepen werkt minstens 25% van de tijd tegen strakke deadlines. Tabel 23: % werknemers dat moet werken… (per leeftijd), ESWC 1990-1995-2000 Aan hoog ritme Leeftijd Jaar (Bijna) altijd (Bijna) nooit Min. 25 % van de tijd
-25
Tegen strakke deadlines -25 15-64
15-64
1990
1995
2000
1990
1995
2000
1990
1995
2000
1990
1995
2000
18,2
22,7
16,3
14,4
18,5
17,4
18,8
18,8
21,3
13,2
18,4
21,6
48,5
42,9
38,8
55,2
50,2
48,5
62,5
54,7
50,0
62,8
61,1
48,2
55,5
60,6
43,9
49,1
51,1
35,4
41,9
48,8
34,1
37,1
50,4
51,5
Hoge werkdruk bij jongeren wordt het meest veroorzaakt door externe eisen (de rechtstreekse vragen van mensen zoals klanten, passagiers, leerlingen, patiënten,…) (zie tabel 24). Ten opzichte van de gemiddelde werknemer veroorzaken collega’s, de automatische snelheid van een machine, beweging van een product en de directe controle van de baas meer werkdruk dan bij de gemiddelde werknemer. Tabel 24: Hoge werkdruk veroorzaakt door…, (per leeftijd), ESWC 1995-2000 Leeftijd Jaar
Het werk dat uw collega’ s verrichten De rechtstreekse vragen van mensen zoals klanten, passagiers, leerlingen, patiënten, enz. Statusrapport: Jonge werknemers in België
-25 1995 28,2 76,1
2000 50,0 70,6
15-64 1995 2000 27,3 40,4 73,7 71,9
Maart 2006 Pagina 38/38
Research Centre Kwantitatieve productienormen De automatische snelheid van een machine of van de verplaatsing van het product De rechtstreekse controle van uw overste
27,0 14,4
27,5 23,1
27,9 15,8
29,0 16,0
48,7
48,8
32,8
36,8
Volgens de Werkbaarheidsmonitor verschillen werknemers van minder dan 25 en meer dan 25 jaar significant van elkaar op het vlak van de ervaren werkdruk (zie tabel 25). In de jongste groep is het aandeel dat problemen signaleert kleiner dan in de tussenliggende leeftijdsgroepen. In de leeftijdsgroepen boven 25 jaar behoort ongeveer 1 op 3 tot de problematische categorie (‘hoge werkdruk’) en meer dan 1 op 10 tot de acuut problematische categorie (‘extreem hoge werkdruk’). Voor de leeftijdsgroep -25 is dit resp. ongeveer 1 op 5 en minder dan 1 op 10. Tabel 25: Werkdruk (per leeftijd), WBM 2004
Werkdruk
-25 +25
Niet problematisch 78,5 68,3
Problematisch 21,5 31,7 2 Chi = 34,57, p = 0,00
Acuut problematisch 7,1 13,2 2 Chi = 24,49, p = 0,00
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie.
Het aantal werknemers dat voldoende tijd heeft om zijn job uit te voeren is groter bij de jongeren dan bij de gemiddelde beroepsbevolking (zie tabel 26). Tabel 26: % werknemers dat voldoende tijd heeft om het werk te doen (per leeftijd), ESWC 1995-2000
1995* 2000
-25 86,6 85,0
Statusrapport: Jonge werknemers in België
25-39 78,2
40-54 78,3
+55 84,4 76,3
B 82,3 78,9
Maart 2006 Pagina 39/39
Research Centre
3.5.2 Autonomie en jobcontrole Eén op vier jongeren heeft onvoldoende autonomie op het werk Jongeren minder jobcontrole dan +25 Meer dan één op vier jongeren blijkt onvoldoende autonomie te hebben op het werk, ongeveer 10% van de jongeren ervaart een extreem beperkte autonomie (zie tabel 27 en figuur 14). Een groter aandeel van de -25-jarigen bevindt zich in de problematische en de acuut problematische categorie. Tabel 27: Autonomie (per leeftijd), WBM 2004
Autonomie
-25 +25
Niet problematisch 73,1 79,8
Problematisch Acuut problematisch 26,9 9,9 20,2 7,1 2 2 Chi = 19,96, p = 0,000 Chi = 8,38, p = 0,004
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie
Jongeren hadden minder controle over hun werk dan de gemiddelde werknemer in 2000, dit zowel voor de mogelijkheid om de volgorde van de taak als de werkmethodes en het werkritme te veranderen (zie tabel 28). De mogelijkheid om de werkmethode en het ritme te veranderen zijn zelfs gedaald bij de -25-jarigen sinds 1995. Jongeren bleken wel vaker hulp te kunnen krijgen van collega’s. Pauzeren wanneer ze wilden, vakantie vrij kiezen en hun uurrooster deels bepalen kwam dan weer minder voor bij de jongeren.
Tabel 28: Jobcontrole, ESWC 1995-2000 Mogelijkheid om te veranderen van of te kiezen in:
1995
2000
15-24
15-64
15-24
15-64
De volgorde van uw taken Uw werkmethodes
53.8
70.2
53.1
67.5
66.1
79.8
51.3
68.0
Uw werkritme
67.8
77.1
57.5
67.8
Indien u het vraagt kunt u hulp krijgen van uw collega’s U kan pauzeren wanneer u wil U mag vrij kiezen wanneer u vakantie of een dag verlof neemt
85.7
80.2
90.6
81.6
35.3
54.0
43.1
56.8
55.5
68.5
61.3
64.4
U kan uw werkrooster deels zelf bepalen.
-
-
32.5
47.9
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 40/40
Research Centre
Figuur 14: Overzicht jobcontrole, ESWC 2000
90,6 81,6 67,5 53,1
68 51,3
67,8 57,5
56,8
15-34 Gemiddeld
64,4 61,3 47,9
43,1
Werkrooster deels zelf bepalen
Vrij kiezen wanneervakantie of een dag verlof te nemen
Pauzeren wanneer u wil.
Hulp krijgen van collega’s indien nodig
Werkritme
Werkmethodes
32,5
Volgorde van taken
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
3.5.3 Taakvariatie Eén op vier jongeren doet routinematig werk Routinematig werk komt vaker voor bij -25 dan bij +25 Meer dan één op vier jongeren blijkt routinematig werk te doen, ongeveer 15% van de jongeren heeft extreem routinematig werk (zie tabel 29). Het aandeel van de -25-jarigen in de problematische en de acuut problematische categorie is iets groter dan dat van oudere collega’s. Tabel 29: Taakvariatie (per leeftijd), WBM 2004
Taakvariatie
-25 +25
Niet problematisch 72,7 76,5
Problematisch 27,3 23,5 2 Chi = 5,65, p = 0,017
Acuut problematisch 14,9 11,3 2 Chi = 8,97, p = 0,003
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 41/41
Research Centre
3.5.4 Ondersteuning van leiding Eén op tien jongeren ondervindt onvoldoende steun van directe leiding Ongeveer één op tien van de jonge werknemers onder 25 jaar ervaart onvoldoende steun van de directe leiding (zie tabel 30). Bijna 5% van de -25-jarigen heeft zelfs een negatieve relatie met de directe leiding. Tabel 30: Ondersteuning leiding (per leeftijd), WBM 2004
Ondersteuning leiding
-25 +25
Niet problematisch 88,9 83,4
Problematisch 11,1 16,6 2 Chi = 15,8, p = 0,000
Acuut problematisch 4,9 6,3 2 Chi = 2,53, p = 0,112
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie
3.5.5 Leermogelijkheden Bijna twee op tien jongeren krijgen onvoldoende of geen leermogelijkheden Bijna acht op tien jonge werknemers heeft voldoende leermogelijkheden op het werk, bijna één op tien heeft geen leermogelijkheden (zie tabel 31). Op het vlak van leermogelijkheden is er geen significant verschil tussen de -25-jarigen en de +25-jarigen. Tabel 31: Leermogelijkheden (per leeftijd), WBM 2004
Leermogelijkheden
-25 +25
Niet problematisch 78,5 77,3
problematisch 21,5 22,7 2 Chi = 0,534, p = 0,465
Auut problematisch 8,2 8,4 2 Chi = 0,036, p = 0,849
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 42/42
Research Centre
3.6
Persoonsgebonden factoren
3.6.1 Afstemming opleiding – job Eén op vier vindt dat job niet aansluit bij opleiding Jongeren scoren minder goed dan de gemiddelde beroepsbevolking Meer dan acht op tien van de jongeren vinden dat hun bekwaamheden overeenstemmen met de job die ze doen, en verschilt daarbij niet veel van de gemiddelde beroepsbevolking (zie tabel 32). Sinds 1995 is deze factor zo goed als gelijk gebleven bij beide groepen. Tabel 32: Afstemming tussen vaardigheden en job, ESWC 1995-2000 1995
2000
15-24
15-64
15-24
Eisen te hoog
6.7
7.2
5.6
15-64 7.1
Eisen komen overeen met mijn bekwaamheden Eisen te laag
84.9 7.6
86.1 4.7
83.8 8.1
86.0 5.5
Volgens de resultaten van de Werkbaarheidsmonitor vindt ongeveer 75% van de jongeren dat hun opleiding juist goed is voor hun job (zie tabel 33). De afstemming tussen job en opleiding blijkt significant te verschillen tussen werknemers onder de 25 jaar en die erboven: bij jongeren blijkt deze afstemming minder goed, hun opleiding blijkt ook vaker te hoog voor de job die ze uitvoeren. Tabel 33: Afstemming tussen opleiding en job, WBM 2004 Is uw opleiding voor uw job,,,, Te laag -25
Juist goed +25
9,7 9,1 2 Chi = 46,015, p = 0,000
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Te hoog
-25
+25
-25
+25
75,7
83,3
14,6
8,2
Maart 2006 Pagina 43/43
Research Centre
3.6.2 Afstemming job – privéleven De afstemming tussen job en privéleven blijkt niet erg te verschillen voor de jonge werknemers ten opzichte van de gemiddelde beroepsbevolking. Bijna negen op tien van de jongeren vindt deze afstemming heel goed tot redelijk (zie tabel 34). Tabel 34: Afstemming job- privéleven, ESWC 1995-2000 2000 15-24
15-64
Redelijk goed
43.1 45.6
43.7 42.8
Niet heel goed Helemaal niet goed
6.9 3.8
9.6 3.6
Heel goed
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 44/44
Research Centre
3.7
Preventiemaatregelen
Twee belangrijke preventiemaatregelen zijn informatie over de risico’s en de preventie ervan, en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
3.7.1 Informatie over risico’s Bijna acht op tien van de jonge werknemers gaven in 2000 aan dat ze goed en heel goed geïnformeerd waren over de risico’s die verbonden waren aan hun werkmateriaal en producten (zie tabel 35). Jongeren bleken beter geïnformeerd dan de gemiddelde beroepsbevolking. Bovendien is het aantal goed geïnformeerde jongeren duidelijk gestegen. Tabel 35: % Werknemers geïnformeerd over de risico’s in het gebruik van materiaal, instrumenten of producten, ESWC 1995-2000 -25
Zeer goed en goed geïnformeerd Slecht en zeer slecht geïnformeerd
1995 67,8
2000 79,4
11,0
3,8
Totale beroepsbevolking 1995 2000 68,1 72,6 6,9
9,1
3.7.2 Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen Jonge werknemers dragen vaker PBM’s Jongeren meer info over risico’s dan gemiddelde werknemer Jonge werknemers dragen vaker persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) dan de gemiddelde beroepsbevolking (zie tabel 36). Het constant dragen van PBM’s nam de laatste jaren toe, een stijging die zich vooral bij de jonge werknemers voordeed. Tabel 36: % Werknemers dat persoonlijke beschermingsmiddelen draagt, ESWC 1995-2000 -25
(Bijna) de hele tijd Ongeveer ¾ van de tijd Ongeveer 1/2 van de tijd Ongeveer 1/4 van de tijd (Bijna) nooit Bijna 25% van de tijd
Statusrapport: Jonge werknemers in België
1995 16,0 0,0 0,0 2,5 80,7 18,5
2000 26,3 1,9 3,1 3,8 63,7 35,0
Totale beroepsbevolking 1995 2000 13,3 18,8 1,3 1,0 1,4 2,0 2,2 3,8 81,5 73,6 18,1 25,6
Maart 2006 Pagina 45/45
Research Centre
3.8 Belangrijkste vaststellingen Bij de fysieke belasting vormen repetitieve bewegingen het grootste risico voor de jonge werknemers (voor 50,2 % van hen). Daarna volgen het werken in moeilijke of vermoeiende houdingen en het dragen van zware lasten risico’s. Bovendien nemen deze risico’s toe voor deze leeftijdsgroep terwijl ze voor de gemiddelde beroepsbevolking ongeveer gelijk blijven. Bij de fysische, chemische en biologische agentia scoort lawaai het hoogst. 37,5 % van de jongeren is minstens 25 % van de tijd aan lawaai blootgesteld. Op afstand volgen trillingen, werken in hoge temperaturen en het inademen van dampen, rook, stof of gevaarlijke stoffen zoals chemische producten, besmettelijke stoffen, enz. Hoewel ze blijkbaar meer aan voornoemde werkgebonden risico’s worden blootgesteld, zouden jonge werknemers echter ook vaker persoonlijke beschermingsmiddelen dragen en beter geïnformeerd zijn over werkgebonden risico’s. Bij de psychische risico’s spant het hoge werkritme de kroon: zo’n 60% van de jongeren haalt dit risico aan. Jongeren krijgen makkelijk hulp van collega’s maar hebben weinig vrijheid in het kiezen van de volgorde van de taken, van het werkrooster of van het moment van pauze. Ze werken ook meer aan een hoog ritme en hebben minder taakvariatie en autonomie in vergelijking met hun oudere collega’s. Anderzijds blijken ze minder werkdruk en minder problematische emotionele belasting door hun job te ervaren. De afstemming tussen hun opleiding en job, blijkt bij -25-jarigen minder goed te zijn dan bij oudere werknemers; hun opleiding blijkt ook vaker te hoog voor de job die ze uitoefenen.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 46/46
Research Centre
4 Gevolgen van blootstelling aan risico’s Na het overlopen van de verschillende risico’s belichten we de mogelijke effecten voor de werknemers. Jammer genoeg vertalen de risico’s zich wel eens in schadegevallen. Hoe is het gesteld met de arbeidsongevallen, beroepsziekten, gezondheidseffecten, arbeidsverzuim,… bij de jongeren?
4.1
Arbeidsongevallen 15-24-jarigen meer dan tweemaal zoveel kans op arbeidsongeval, 15-19-jarigen zelfs viermaal 1 jongere op 20 krijgt op jaarbasis ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet
4.1.1 Aantal arbeidsongevallen Volgens cijfers van Eurostat over België maakt de leeftijdscategorie 15-24 jaar ongeveer 20% uit van het totaal aantal arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet. In 2003 hebben zich 15.149 ongevallen voorgedaan (zie tabel 37). Er waren in dat jaar 6 dodelijke ongevallen met jongeren, wat neerkomt op 10% (zie tabel 38). De laatste jaren is er een dalende trend vast te stellen voor het aantal arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet. Bij de dodelijke ongevallen is dat niet zo (zie figuur 15). Tabel 37: Aantal arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet, Eurostat
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
15-24 jaar
Totaal
% 15-24 van totaal
29420 21121 20009 21500 21987 21110 20512 17331 15149
113595 100339 96867 102461 103652 96889 95285 85441 77807
26 21 21 21 21 22 22 20 19
15-24 jaar
Totaal
% 15-24 van totaal
10 12 13 12 13 17
142 117 112 120 113 115
7 10 12 10 12 15
Tabel 38: Dodelijke ongevallen, Eurostat
1995 1996 1997 1998 1999 2000
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 47/47
Research Centre 2001 2002 2003
15 17 5
120 103 84
13 17 6
Figuur 15: Aantal dodelijke arbeidsongevallen, Eurostat 160 dodelijke ongevallen, totaal
140 120
dodelijke ongevallen, 15-24 jaar
100 80
dodelijke zonder arbeidswegongevallen, totaal
60 40
dodelijke zonder arbeidswegongevallen, 15-24 jaar
20 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO) splitst de leeftijdscategorieën op als volgt: 15-19 en 2029 jaar, De meeste ongevallen doen zich voor in de categorie 20-29 jaar. De categorie 15-19 jaar maakt iets meer dan 4 % uit van het totaal aantal arbeidsongevallen in de privésector (6.703 ongevallen in 2004). Tabel 39: Verdeling van de ongevallen van 2004 volgens de leeftijd van de getroffene en het gevolg van het ongeval, FAO Zonder gevolg
Tijdelijke ongeschiktheid
Blijvende ongeschiktheid
Dodelijke ongevallen
Totaal
%
15-19 20-29
2678 32996
3747 27085
276 2608
2 23
6703 51601
4,1 31,2
30-39 40-49
20793 17156
25220 18691
3602 3312
21 43
49636 39202
30,0 23,7
50-59 60-69
7931 532
7354 428
1767 169
29 4
17081 1133
10,3 0,7
65 71040
34 82559
17 11751
0 122
116 165472
0,1 100,0
Onbekend Totaal
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 48/48
Research Centre
4.1.2
Relatieve kans
Met ‘relatieve kans’ wordt de verhouding bedoeld tussen het ongevallenrisico voor een jonge werknemer ten opzichte van het gemiddelde (% arbeidsongevallen ten opzichte van het % tewerkstelling). Volgens de cijfers van Eurostat heeft de categorie 15-24 jaar meer dan tweemaal zoveel kans op een ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet (zie tabel 40). Ongeveer 1 jonge werknemer op 20 krijgt op jaarbasis te maken met een ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet (voor het totaal aantal werknemers in België is dat ongeveer 1 op 40 of een goeie 2%). Tabel 40: Relatieve kans op een ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet, Eurostat % Tewerkstelling
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
% Arbeidsongevallen 15-24 jaar Relatieve kans op een ongeval * van het totaal aantal ongevallen AO met meer dan Dodelijke AO AO met meer dan Dodelijke AO 3 dagen WV 3 dagen WV
9,1 8,8
25,9 21,0
7,0 10,3
2,85 2,39
0,77 1,16
8,3 8,5
20,7 21,0
11,6 10,0
2,48 2,48
1,39 1,18
8,0 9,2
21,2 21,8
11,5 14,8
2,66 2,38
1,44 1,62
8,8 8,8
21,5 20,3
12,5 16,5
2,46 2,31
1,43 1,88
8,4
19,5
6,0
2,33
0,71
Het FAO hanteert andere leeftijdsgrenzen. Die tonen aan dat werknemers uit de jongste categorie (15-19 jaar) meer dan 4 maal meer kans hebben op een arbeidsongeval (zie tabel 41). De getroffenen van minder dan 30 jaar zijn oververtegenwoordigd. Tabel 41: Relatieve kans op een arbeidsongeval in 2004, FAO en Eurostat
15-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69
% arbeidsongevallen van het totaal aantal ongevallen (FAO)
% tewerkstelling (Eurostat)
Relatieve kans op een ongeval
4,1
0,9
4,66
31,2 30,0
20,0 29,8
1,56 1,01
23,7 10,3
29,7 17,6
0,80 0,59
0,7
2,0
0,35
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 49/49
Research Centre Figuur 16: Relatieve kans op een arbeidsongeval in 2004, FAO en Eurostat 3,00 2,50
2,00 Arbeidsongeval met meer dan 3 dagen werkverlet
1,50
Dodelijk arbeidsongeval
1,00 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
0,50 0,00
4.1.3 Gevolgen De gevolgen van de ongevallen verschillen naargelang de leeftijd van het slachtoffer. Figuur 17 geeft per leeftijdsklasse een overzicht van het percentage ongevallen zonder gevolg, met tijdelijke ongeschiktheid en met blijvende ongeschiktheid (samengevoegd met de dodelijke ongevallen). De ongevallen met blijvende ongeschiktheid en de ongevallen zonder gevolg stijgen in rechte lijn met de leeftijd. Het risico op een ongeval met een tijdelijke ongeschiktheid daalt met de leeftijd van het slachtoffer. Figuur 17: Verdeling van de ongevallen van 2004 volgens de leeftijdscategorie en het gevolg van het ongeval, FAO 60% 50% zonder gevolg
40%
tijdelijke ongeschiktheid
30%
blijvende ongeschikheid en dodelijk
20% 10% 0 15-19
20-29
30-39
Statusrapport: Jonge werknemers in België
40-49
50-59
60-69
Maart 2006 Pagina 50/50
Research Centre
4.1.4 Sectoren Bij de verdeling van het aantal arbeidsongevallen per sector (voor 2003, volgens de NACEcodering), blijkt de industrie het hoogste aantal arbeidsongevallen op te eisen, daarna komen de bouwnijverheid en de groot- en kleinhandel (zie tabel 42 en figuur 18). Tabel 42: Aantal ongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet per sector voor 15-24 jaar in 2003, Eurostat A-B: Landbouw, jacht en bosbouw D: Industrie
214 4373
E: Energie F: Bouwnijverheid
45 2553
G: Groot- en kleinhandel, reparatie van auto’s en huishoudelijke artikelen H: Hotels en restaurants
2873 714
I: Vervoer, opslag en communicatie J: Financiële instellingen; onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven
1042 1649
Figuur 18: Verdeling van het aantal ongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet per sector voor 15-24 jaar in 2003
Financiële instellingen Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven Transpor, opslag en communicatie
Landbouw, bosbouw en visserij
Industrie
Hotel en restaurants
Groot- en detailhandel Reparatie van motorvoertuigen, motorrijwielen en consumentenartikelen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Productie en distributie van gas, water en elektriciteit Bouwnijverheid
Maart 2006 Pagina 51/51
Research Centre
4.1.5 Uitzendkrachten Uit de analyse van de arbeidsongevallen van jobstudenten/uitzendkrachten in juli, augustus en september 2005 door P&I blijkt dat 1 student op 133 gewond raakte op het werk en 1 student op 509 meer dan 5 dagen werkongeschikt was in 2005. Ten opzichte van 1999 waren de frequentieen ernstgraad met 40% gedaald (zie figuur 19 en 20). Figuur 19: Evolutie van de frequentiegraad bij jobstudenten, P&I
Figuur 20: Evolutie van de ernstgraad, P&I
De leeftijdscategorie ‘18-20 jaar’ presteerde de meeste uren (48,3%). In tegenstelling tot 1999 lagen de ongevallencijfers 2005 nagenoeg gelijk voor de 3 leeftijdscategorieën (-18, 18-21, +21 jaar). Bij jongeren onder de 18 jaar komen veel minder ongevallen voor dan zes jaar geleden. De verklaring daarvan ligt onder andere bij de vele sensibiliseringsacties die op touw werden gezet voor jobstudenten en bij het naleven van de reglementering inzake verboden werkzaamheden voor jobstudenten. De vaakst getroffen lichaamsdelen zijn de vingers (43,8%) en de voeten (18,8%). De meeste ernstige ongevallen komen voor bij het gebruik van snijwerktuigen of snijmachines. Heel wat ongevallen worden veroorzaakt door het foutief behandelen en verplaatsen van voorwerpen en door vallen.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 52/52
Research Centre
4.2
Beroepsziekten 4,5% van het totaal aantal aangiften betreft jongeren
In 2004 was 4,5% van het totaal aantal aangiften door arbeidsgeneesheren gedaan voor jongeren (-25-jarigen). De gemiddelde leeftijd bij een aangifte is 43 jaar (zie tabel 43). Tabel 43 : Verdeling volgens de leeftijd en het geslacht van de betrokkenen in 2004, FBZ Leeftijd -20 jaar 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65 en meer
Mannen 2 15 41 58 94 163 170 210 137 17 4
Vrouwen 1 62 111 90 120 185 159 106 62 10
Totaal 3 77 152 148 2214 348 329 316 199 27 4
In de privésector kregen in 2004 in het kader van het lijstsysteem 48 jongeren (-25-jarigen) een vergoeding (schadeloosstelling) ten gevolge van blijvende ongeschiktheid (zie tabel 44). Dit is nog geen 0,1% van het totaal aantal schadeloosstellingen in de privésector volgens het lijstsysteem. Tabel 44: Schadeloosstellingen voor blijvende ongeschiktheid volgens het lijstsysteem voor de privésector in 2004, FBZ Leeftijd -20 jaar 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65 en meer
Mannen
Vrouwen
Totaal
17 100 305 696 1347 2629 4410 6669 762 37831
31 134 312 525 577 586 444 335 255 793
48 234 617 1221 1924 3215 4854 7004 7877 38624
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 53/53
Research Centre Bij erkenningen van beroepsziekten springen vooral de beroepshuidziekten eruit in de categorie 25-jarigen (zie tabel 45). De andere categorieën zijn zeer beperkt (aantasting van zenuwfunctie door druk: 1,14 %, musculoskeletale aandoeningen: 0,03 %, beroepsdoofheid: 0,02 % en asbest: 0,00%) Tabel 45: Het aantal erkende gevallen van beroepshuidziekten (code 1,2) volgens het lijstsysteem tussen 1990-2005, gerangschikt volgens leeftijd, FBZ Leeftijdscategorie
Aantal erkenningen
% van het totaal
< 25
516
13,00
25-39 40-54
2,070 1,179
52,17 29,71
>= 55 Totaal
203 3,968
5,12
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 54/54
Research Centre
4.3
Ziekteverzuim Jongeren vaker maar minder lang ziek dan ouderen
Wat het verzuim wegens ziekte en privé-ongevallen betreft, blijkt dat de verschillen voor de eerste maand van de afwezigheid verwaarloosbaar zijn. De verschillen worden echter groter naargelang de duur van de afwezigheid (zie tabel 46 en figuur 21). Voornamelijk bij het ziekteverzuim langer dan een jaar scoren de oudere werknemers extreem hoog. Er blijkt dus een sterk verband tussen de leeftijd van de werknemer en de lengte van zijn ziekteverzuim. Ook bij de arbeidsongevallen 9 zien we een hoger verzuimpercentage bij ouderen dan bij jongeren. Tabel 46: Verzuimpercentages volgens leeftijd, Securex Leeftijd (jaar)
Aantal werknemers
Ziekte 0 - 1 maand (%)
10
Ziekte > 1 maand - 1 jaar (%)
Ziekte > 1 jaar (%)
Ziekte totaal (%)
0-24
39309
2,01
0,68
0,04
2,74
25-29 30-34
38104 37603
1,94 1,93
0,99 1,16
0,15 0,33
3,09 3,42
35-39 40-44
34146 28741
1,8 1,85
1,41 1,6
0,67 1,22
3,88 4,68
45-49 50-54
22232 15949
1,82 1,83
1,95 2,48
1,98 4,1
5,76 8,41
55 en meer
14762
1,55
2,45
9,79
13,78
Figuur 21: Ziekteverzuimpercentages volgens leeftijd, Securex 16 14 0-24
12
25-29 30-34
10
35-39
8
40-44
6
45-49 50-54
4
55 en meer
2 0 ziekte 0 - 1 maand (%)
ziekte > 1 maand - 1 jaar (%)
ziekte > 1 jaar (%)
ziekte totaal (%)
9
Het ziekteverzuimpercentage is het aantal werkdagen op 100 dat niet werd gepresteerd wegens ziekte of privé-ongeval. Dit percentage wordt steeds berekend voor een welbepaalde groep werknemers (bvb alle arbeiders in België) in een welbepaalde referentieperiode (bvb een kalenderjaar). 10 Securex White Paper 2004 Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 55/55
Research Centre Bij de frequentie van het ziekteverzuim is er een omgekeerd verband (zie tabel 47). Jongeren zijn frequenter afwezig dan ouderen. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn hier echter minder groot dan bij het langdurige ziekteverzuim. Tabel 47: Frequentie en duur van het ziekteverzuim volgens leeftijd, Securex Leeftijd (jaar)
Aantal werknemers
Frequentie
Gemidd. duur per afwezigheid
Gemidd. duur per werknemer
0-24
39309
1,07
5,85
6,28
25-29 30-34
38104 37603
1,09 1,02
7,18 8,52
7,85 8,7
35-39 40-44
34146 28741
0,88 0,82
11,11 14,41
9,81 11,76
45-49 50-54
22232 15949
0,77 0,8
18,69 26,16
14,44 20,86
55 en meer
14762
0,6
54,86
32,81
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 56/56
Research Centre
4.4
Gezondheidsklachten Volgens de helft van de jonge werknemers beïnvloedt het werk hun gezondheid
De belangrijkste gezondheidsklachten die bij bijna de helft van de jonge werknemers voorkomen zijn hoofdpijn, nek- of schouderpijn, en rugpijn (zie tabel 48), aldus de Werkbaarheidsmonitor. Eén op drie van hen heeft last van aanslepende vermoeidheid, onrustige of gestoorde slaap en moeilijkheden om in slaap te komen. Ongeveer één op vier heeft last van spierpijn in ledematen en darmklachten. Ongeveer één op tien heeft last van pijn in de borst of hartstreek en trillingen/ verdoofd gevoel in de ledematen. -25-jarigen hebben significant vaker hoofdpijn dan +25-jarigen. Deze laatsten blijken daarentegen meer moeite te hebben om in slaap te geraken en blijken ook meer last te hebben van tintelingen/verdoofd gevoel in de ledematen. Tabel 48: % van de werknemers met fysieke klachten de afgelopen twee weken, WBM 2004
Rugpijn
-25
+25
45,5
44,9
24,5
24,8
47,6
40,09
12,9
13,2
46,9
48,1
31,5
35,6
28,4
31,7
32,5
32,2
7,8
16,1
31,7
43,0
2
Chi = 0,086 p = 0,399 Darmklachten 2
Chi = 0,033 p = 0,445 Hoofdpijn 2 Chi = 13,451 p = 0,000 Pijn in borst of hartstreek 2
Chi = 0,078 p = 0,411 Nek- of schouderpijn 2
Chi = 0,452 p = 0,263 Moeilijk om in slaap te komen 2
Chi = 5,350 p = 0,011 Spierpijn in ledematen 2
Chi = 3,631 p = 0,031 Aanslepende vermoeidheid 2
Chi = 0,018 p = 0,462 Trillingen/ verdoofd gevoel in ledematen 2
Chi = 38,564 p = 0,000 Onrustige of gestoorde slaap 2 Chi = 37,576 p = 0,000
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 57/57
Research Centre Volgens een andere bron, de ESWC, zegt de helft van de jongeren tussen 15 en 24 jaar dat hun werk een invloed heeft op hun algemene gezondheid (zie tabel 49 en figuur 22). De gezondheidsklachten die het meest voorkomen zijn rugpijn (26%) en irritatie (26%). Ongeveer één op vijf onder hen heeft last van algemene vermoeidheid, een klein deel heeft last van slaapproblemen en angst. Tabel 49: % Werknemers die gezondheidsklachten rapporteren (per leeftijd), ESWC, 1995-2000 15-24 1995 32,8 0,0 17,6 10,9 2,5 2,5 17,6
Werk beïnvloedt gezondheid Hartziekten Rugpijn Algemene vermoeidheid Slaapproblemen Angst Irritatie
2000 50,6 0,6 26,3 18,1 3,8 4,4 26,3
1995 39,1 0, 20,2 13,7 4,1 3,5 20,2
Totaal 2000 51,9 1,4 26,6 22,3 8,8 9,7 26,6
Figuur 22: Overzicht van gezondheidsklachten volgens ESWC 2000 60
39,1 26,6 20,2
10
e
ve rm
m en
R ug pi jn
9,7 3,5
W
Al ge m en
be ïn vl oe dt ge zo nd h
ei d H ar tz ie kt en
0
er k
8,8 4,1
0 1,4
Gemiddeld
ta t ie
13,7
15-24
Irr i
20
26,6 20,2
22,3
An gs t
30
Sl aa pp ro bl e
40
51,9
oe id he id
50
Er zijn nauwelijks verschillen tussen de gezondheidsklachten bij jongeren en bij de gemiddelde werknemer. Het aantal gezondheidklachten is zowel bij de jongeren als bij de gemiddelde werknemer tussen 1995 en 2000 duidelijk toegenomen.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 58/58
Research Centre
4.5
Werkstress Ongeveer twee op tien jongeren hebben werkstress Werkstress minder bij –25 dan +25
Wat werkstress betreft, tonen de bronnen enigszins uitenlopende resultaten. Volgens de Werkbaarheidsmonitor heeft ongeveer één op vier jonge werknemers last van psychische vermoeidheid of werkstress (zie tabel 50). Daarmee scoren ze iets hoger dan de +25jarigen. Tabel 50: Psychische vermoeidheid (per leeftijd), WBM 2004 Psychische vermoeidheid
-25 +25
Niet problematisch 75,6 70,8
Problematisch 24,4 29,2 2 Chi = 8,31, p = 0,004
Acuut problematisch 7,6 10,5 2 Chi = 6,666, p = 0,010
NB: De groep ‘acuut problematisch’ is een subgroep binnen de categorie ‘problematisch’ maar is gepercenteerd op de volledige populatie
De ESWC toont aan dat jongeren minder werkstress vertonen dan de gemiddelde werknemer, waarbij bijna één op vijf van de jongeren heeft last van werkstress (zie tabel 512). In 1995 is werkstress zowel bij de jongeren als bij de gemiddelde werknemer gestegen. Tabel 51: % Werknemers die stress rapporteren (per leeftijd), ESWC, 1995-2000
-25 Totale beroepsbevolking
1995* 13,4 20,8
2000 18,8 29,3
De auteurs willen een kleine kanttekening plaatsen bij deze verschillen in resultaten. Mogelijk hebben die deels te maken hebben met het woordgebruik: psychische vermoeidheid vs. stress. Misschien is men eerder geneigd om vermoeidheid te erkennen dan echt stress en liggen de resultaten van de Werkbaarheidsmonitor daarom hoger.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 59/59
Research Centre
4.6
Tevredenheid Drie vierde van de jongeren is tevreden met het werk
Volgens de Werkbaarheidsmonitor geeft drievierde van de jongeren aan dat ze tevreden zijn met hun werk: 26,9% zegt zelfs heel te tevreden zijn met hun werk (zie tabel 52). Daarin scoren ze iets hoger dan oudere werknemers (+25). Tabel 52: Tevredenheid met het werk per leeftijd, WBM 2004 Hoe tevreden bent u, alles bij elkaar genomen, met uw werk? Noch tevreden, Eerder Zeer tevereden Eerder tevreden noch ontevreden ontevreden -25
26,9
47,0
18,1
5,8
+25
23,9
52,3
17,8
5,2
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Zeer ontevreden 2,3
1,0 2 Chi = 23,343 p = 0,000
Maart 2006 Pagina 60/60
Research Centre
4.7
Toekomst Nauwelijks de helft van de jongeren denkt huidige job tot pensioenleeftijd te kunnen blijven uitvoeren
In 2000 gaven maar vier op tien van de jongeren aan dat ze meenden dat ze hun huidige job konden uitoefenen tot ze 60 jaar werden (zie tabel 53). Eén op tien zou het huidige werk niet willen uitvoeren tot aan de pensioenleeftijd. Ook hier menen de auteurs dat de resultaten niet makkelijk te interpreteren zijn. Is (niet) ‘kunnen’ of (niet) ‘willen’ uitvoeren gelinkt aan fysieke of mentale belasting, aan de eigen motivatie, aan het idee van de uitbouw van een carrière,…? In de vraagstelling zijn deze mogelijke verschillende interpretaties niet opgenomen. Tabel 53: % werknemers die denken hun huidige job te kunnen uitoefenen als ze 60 jaar zijn, ESWC 1995-2000 2000 15-24
15-64
Ja, ik denk van wel
39.4
48.8
Neen, ik denk het niet Neen, ik zou het niet willen (spontaan geantwoord)
38.8 11.9
34.9 11.4
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 61/61
Research Centre
4.8
Verkeersongevallen
Arbeidsongevallen die zich voordoen op de weg van en naar het werk hebben vaak ernstige gevolgen. Daarom is het interessant te kijken hoe het gesteld is met jongeren en ongevallen in het 11 verkeer. Onderstaande cijfers zijn dus niet rechtstreeks gerelateerd aan jongeren op het werk, maar kaderen wel in het opzet van dit rapport. Jongere bestuurders hebben een verhoogd risico t.o.v. oudere bestuurders. Dit blijkt zowel uit internationale als regionale gegevens: hoe ouder de bestuurder, hoe kleiner de kans om bij een verkeersongeval betrokken te raken. De combinatie van leeftijds- en ervaringsgerelateerde factoren kan een verklaring bieden voor de verhoogde ongevalbetrokkenheid van jonge bestuurders.
4.8.1 Populatiegegevens als maat voor blootstelling Figuur 23 toont de ongevallenrisico’s voor Vlaanderen in het jaar 2000 (gebaseerd op populatiegegevens van het NIS). Voor iedere leeftijd wordt de proportie slachtoffers (lichtgewonden, zwaargewonden en doden) uitgezet die als bestuurder betrokken raakten bij een ongeval. Ook hier zien we een initiële stijging van het risico voor de allerjongste chauffeurs tot een leeftijd van 20 jaar. Vanaf dan daalt het risico om slachtoffer te worden van een ongeval. Figuur 23: Aantal slachtoffers als bestuurder per 10000 inwoners (Vlaanderen, 2000), Steunpunt Verkeersveiligheid
11
Bron: Steunpunt Verkeersveiligheid, Literatuurstudie Ervaring en ongevalbetrokkenheid, Willems Bert en Cuyvers Rob, 2004 Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 62/62
Research Centre
4.8.2 Rijbewijsgegevens als maat voor blootstelling Figuur 24 geeft de ongevallenrisico’s weer. Het aantal slachtoffers per 10.000 inwoners (lichtgewonden, zwaargewonden en doden) wordt uitgezet in functie van de leeftijd. Ook hier zien we dat de flinke daling die optreedt, gerelateerd is met de leeftijd van de bestuurder. Figuur 24: Aantal slachtoffers als bestuurder per 10000 bestuurders (Vlaanderen, 2000), Steunpunt Verkeersveiligheid
4.8.3 Gemiddeld aantal kilometers als maat voor blootstelling Figuur 25 toont per leeftijd het aantal slachtoffers (lichtgewonden, zwaargewonden en doden) gedeeld door het aantal kilometers dat door die leeftijdsgroep dat jaar gereden werd (gemiddeld aantal kilometers vermenigvuldigd met het aantal rijbewijzen binnen deze leeftijdsgroep). Ook hier komen dezelfde vaststellingen terug: de jongeren (18 tot 20 jaar) vertonen sterk verhoogde risico’s t.o.v. de rest van de bevolking.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 63/63
Research Centre Figuur 25: Aantal slachtoffers als bestuurder per 10000 kilometer (Vlaanderen, 2000), Steunpunt Verkeersveiligheid
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 64/64
Research Centre
4.9
Belangrijkste vaststellingen
Jonge werknemers (15-24 jaar) hebben tweemaal zoveel kans op een ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet dan andere werknemers. In de categorie 15-19 jaar is dat zelfs vier maal meer. Ongeveer 1 jonge werknemer op 20 krijgt op jaarbasis te maken met een ongeval met meer dan 3 dagen werkverlet. Hiermee maken jongeren ongeveer 20 % uit van het totaal aantal arbeidongevallen. Voor de dodelijke arbeidsongevallen gaat het om iets meer dan 10 % van het totaal (6 in 2003). De sectoren die het hoogste aantal arbeidsongevallen opeisen bij de jongeren zijn de industrie, de bouwnijverheid en de groot- en kleinhandel. Bij de uitzendkrachten onder de 18 jaar komen veel minder ongevallen voor dan zes jaar geleden. De verklaring daarvan ligt onder andere bij de vele sensibiliseringsacties die op touw werden gezet voor jobstudenten en bij het naleven van de reglementering inzake verboden werkzaamheden voor jobstudenten. Hieruit blijkt dat gerichte en volgehouden acties effectief vruchten afwerpen. Het aandeel van jongeren in de beroepsziekten is verwaarloosbaar. Aangezien beroepsziekten vaak het resultaat zijn van een langdurige blootstelling, is dit geen verrassend gegeven. De meeste erkenningen van beroepsziekten bij jongeren vallen in de categorie van de beroepshuidziekten. Ziekteverzuim, veroorzaakt door ziekte of door arbeidsongeval, komt vaker voor bij jongeren maar ze zijn minder lang afwezig dan oudere collega’s. De meest gerapporteerde gezondheidsklachten zijn hoofdpijn, nek- of schouderpijn, en rugpijn. De helft van de jongeren tussen 15 en 24 jaar vindt dat hun werk een invloed heeft op hun algemene gezondheid. De gezondheidsklachten die bij bijna bij de helft van de jongeren voorkomen zijn hoofdpijn, nek- of schouderpijn en rugpijn. Velen maken ook gewag van alle soorten slaapproblemen. Over het algemeen zijn de jonge werknemers tevreden met hun job. Op vlak van verkeersveiligheid zien we dat jongere bestuurders duidelijk een verhoogd risico hebben ten opzichte van oudere bestuurders. De combinatie van leeftijdsgerelateerde factoren en ervaringsgerelateerde factoren kan een verklaring bieden voor de verhoogde ongevalbetrokkenheid van jonge bestuurders.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 65/65
Research Centre
5 Wetgeving De arbeidswetgeving bevat een aantal voorschriften die tot doel hebben jonge werknemers een specifieke bescherming te bieden. De voorschriften zijn terug vinden in de Arbeidswet van 16 maart 1971(BS 30 maart 1971, art. 2, 8-10bis en 30-34ter), de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (BS 18 september 1996) en hun respectievelijke uitvoeringsbesluiten. In deze wetgeving wordt een aantal termen met betrekking tot jonge werknemers gebruikt: jeugdige werknemers, jongeren, studentwerknemers (jobstudenten), leerlingen/studenten, leerjongens en (leerling-)stagiairs. Jeugdige werknemers In de Arbeidswet van 16 maart 1971 zijn specifieke bepalingen opgenomen voor ‘jeugdige werknemers’. Dit zijn minderjarige werknemers (dus jonger dan 18 jaar) die 15 jaar of ouder zijn 12 en die niet meer onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht. Deze jeugdige werknemers hebben toegang tot het arbeidsproces mits een aantal voorwaarden in acht worden genomen (voorwaarden inzake verboden arbeid, nachtarbeid, arbeid op zon- en feestdagen, arbeidsduur en rusttijden). Jongeren Het KB van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk (BS 5 november 13 1999; Codex, Titel VIII, Hoofdstuk II) zorgt voor de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 94/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk. 14 Dit besluit heeft de bescherming van alle jongeren op het werk tot doel: - werknemers die 15 jaar zijn en beneden de 18 jaar en die niet meer onder de voltijdse leerplicht vallen; - alle personen die een opleiding genieten in een onderneming krachtens een leerovereenkomst; - student-werknemers; - leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling verricht wordt. Personen onder de 15 jaar vallen onder het verbod op kinderarbeid (Wet van 21 maart 1995). Het KB is ook niet van toepassing op stagiairs, hun bescherming wordt geregeld door het KB van 21 15 september 2004 (BS 4 oktober 2004) . 12
De leerplicht is voltijds totdat de leeftijd van 15 jaar is bereikt en omvat ten hoogste 7 jaren lager onderwijs en ten minste de eerste 2 leerjaren van het secundair onderwijs met volledig leerplan (het is niet nodig dat men slaagt). In geen geval duurt de voltijdse leerplicht voort na 16 jaar. De deeltijdse leerplicht van een jongere eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.
13
-
Gewijzigd bij: KB van 28 augustus 2002 tot aanwijzing van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan
-
KB van 3 mei 2003 tot wijziging van het KB van 3.5.1999 en tot aanpassing van de artikelen 124 en 128bis van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming
-
14
KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers KB van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs Merk op dat voor de groepen 2 tot 4 geen leeftijdslimiet gegeven is! (behalve voor het gezondheidstoezicht)
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 66/66
Research Centre
Student-werknemers (jobstudenten) Student-werknemer (jobstudenten) zijn studenten van minimum 15 jaar die onderwijs met volledig leerplan volgen en buiten de lesuren, tijdens het weekend of de schoolvakanties tegen loon onder gezag van de werkgever arbeid verrichten. Ze worden in de wetgeving voor veiligheid en gezondheid gelijkgesteld met jongeren (onafhankelijk van de leeftijd) en genieten van dezelfde beschermingsmaatregelen als de jongeren (zie Codex, Titel VIII, Hoofdstuk II art. 2, 4° en art. 11). In de dagelijkse praktijk wordt soms onderscheid gemaakt tussen de vakantiejobs (de jobstudenten die tijdens de maanden juli, augustus of september werken) en de werkstudenten waarmee men meestal de studenten bedoelt die tijdens het gehele jaar een job ‘s avonds of tijdens het weekend verrichten. De wetgeving maakt echter geen onderscheid tussen beide. Stagiairs Onder stagiairs wordt elke leerling of student verstaan die in het kader van een leerprogramma georganiseerd door een onderwijsinstelling, daadwerkelijk arbeid verricht bij een werkgever, in gelijkaardige omstandigheden als de werknemers in dienst van die werkgever, en dit met het oog op het opdoen van beroepservaring. De bescherming van stagiairs wordt geregeld door het het 16 KB van 21 september 2004 betreffende stagiairs (BS 4 oktober 2004; Codex Titel VIII Hoofdstuk III).
15 Gewijzigd bij KB van 30 september 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs. Zie ook: Ministeriële omzendbrief van 22 december 2005 betreffende de organisatie van het gezondheidstoezicht op stagiairs zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het KB van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs. 16 Zie ook: Ministeriële omzendbrief van 22 december 2005 betreffende de organisatie van het gezondheidstoezicht op stagiairs zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het KB van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 67/67
Research Centre
6 Doelstellingen in het onderwijs Onderwijs in België is geen bevoegdheid van de Federale Overheid, maar van de Gemeenschappen. Elke Gemeenschap beslist zelfstandig hoe ze haar onderwijs organiseert. 17 In België begint de leerplicht op 1 september van het kalenderjaar waarin de jongeren zes jaar wordt en ze duurt 12 schooljaren.
6.1 Vlaamse Gemeenschap 6.1.1 Organisatie onderwijs De Vlaamse Gemeenschap subsidieert het onderwijs terwijl de verschillende overheidsniveaus, zoals de provincies, en de steden en gemeenten het onderwijs inrichten. De scholen van het gemeenschapsonderwijs worden georganiseerd door de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs die een dotatie ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast kunnen ook individuen, vrije verenigingen of private instanties als schoolbestuur of hogeschoolbestuur optreden. Schoolbesturen besturen één of meer scholen. De onderwijskoepels, ook wel onderwijsnetten genoemd, zijn overkoepelende organisaties, die bepaalde schoolbesturen vertegenwoordigen tegenover de overheid. Zij coördineren het onderwijs, organiseren de pedagogische begeleiding van de scholen en stellen bijvoorbeeld leerplannen op. De inrichters van onderwijs zijn (met inbegrip van de centra voor leerlingenbegeleiding): • het Gemeenschapsonderwijs (GO) • het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV) • het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) • het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) • het Overlegplatform Kleine Onderwijsverstrekkers (OKO) Het Gemeenschapsonderwijs, POV en OVSG vormen het officieel onderwijs; het VSKO en OKO staan voor het vrij onderwijs. In alle raden hebben het officieel en het vrij onderwijs evenveel vertegenwoordigers. OKO is een samenwerkingsverband van de Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen (FOPEM) , de Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen (www.steinerscholen.be), het Vlaams Onderwijs Overlegplatform (VOOP), de inrichtende machten van het protestants-christelijk onderwijs (IPCO) De VCLB groepeert de inrichtende machten van de vrije centra voor leerlingenbegeleiding. Het Gemeenschapsonderwijs, OVSG en POV vertegenwoordigen de eigen centra voor leerlingenbegeleiding.
17 De bepaling van de aanvang en de duur van de leerplicht is de enige onderwijsbevoegdheid die federaal gebleven is. Daarom is de Eerste Minister ook een onderwijsminister.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 68/68
Research Centre
6.1.2 Eindtermen en ontwikkelingsdoelen Eindtermen zijn te bereiken minimumdoelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de onderwijsoverheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingengroep. Vakoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot een leergebied, maar die onder meer door middel van meer leergebieden of onderwijsprojecten kunnen worden gerealiseerd. Scholen moeten deze eindtermen realiseren in het gewoon lager onderwijs en het secundair onderwijs. De overheidsinspectie controleert tijdens regelmatige doorlichtingen of dit inderdaad gebeurt. Voor het kleuteronderwijs, de eerste graad B van het secundair onderwijs en het buitengewoon onderwijs heeft de overheid ontwikkelingsdoelen geformuleerd. Kleuters bv. stappen niet allemaal de school op dezelfde leeftijd binnen. Ze ontwikkelen zich ieder op hun eigen tempo. Ontwikkelingsdoelen zijn na te streven maar moeten niet bereikt zijn bij de overstap naar de lagere school. Leerplannen (‘raamplannen’ voor het buitengewoon onderwijs) geven een overzicht van leerstof die in de klas moet worden behandeld. Basis van de leerplannen zijn de eindtermen of de ontwikkelingsdoelen. Alle Vlaamse scholen zijn verplicht een door de overheid goedgekeurd leerplan te volgen. In principe kan elk schoolbestuur zijn leerplannen maken, maar in de praktijk gebeurt dit door de onderwijskoepels. De belangrijkste voorwaarde voor goedkeuring van een leerplan, is dat de ontwikkelingsdoelen of eindtermen die de overheid voor het lager en secundair onderwijs heeft laten opstellen herkenbaar aanwezig zijn in het vooropgestelde leerplan. Zo verbindt de school er zich toe om, zowel naar de overheid als naar de leerlingen en de ouders, de minimale verwachtingen, die breed maatschappelijk worden ondersteund, in haar onderwijsdoelen op te nemen. De leerplannen zijn een verdere uitwerking van de eindtermen. Het is dus binnen het opzet van dit rapport een interessant domein om te onderzoeken maar dit zou ons heel ver leiden. Vertrekkende van de geselecteerde eindtermen is het mogelijk de betreffende leerplannen te analyseren. Die zijn te vinden op www.gemeenschapsonderwijs.be/pbd www.vsko.be www.ovsg.be (stedelijk onderwijs) www.pov.be (provinciaal onderwijs)
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 69/69
Research Centre
6.1.3 Formulering doelstellingen We hebben per onderwijsniveau de eindtermen bekeken en nagegaan in hoeverre de thema’s veiligheid en welzijn er zijn in opgenomen of waar de link kan gelegd worden met deze thema’s. Uiteraard zijn ook algemene vaardigheden (bv. gerichte vragen kunnen stellen of hulp van anderen kunnen inroepen) essentieel bij het opbouwen van een houding die gericht is op het bijdragen tot een een veilige en gezonde werkomgeving. We hebben ervoor gekozen deze algemene vaardigheden hier buiten beschouwing te laten en ons te focussen op zaken die een iets nauwere band hebben met het veiligheidsbewustzijn.
6.1.3.1
Kleuteronderwijs
Het kleuteronderwijs werkt aan een veelzijdige vorming van de kinderen: taalverwerving, ontwikkeling van de motoriek, sociale vaardigheden, wereldverkennende inhouden. Het lager onderwijs bouwt hierop verder. Tabel 54: Ontwikkelingsdoelen kleuteronderwijs Vakbenaming
Nummer + ontwikkelingsdoel
Relatie veiligheidsopvoeding
Motorische competenties
1.5 kunnen onder begeleiding kleuteraangepast materiaal veilig heffen, dragen en verplaatsen
Heffen en tillen
1.6 kunnen met een eenvoudig bewegingsantwoord snel reageren op auditieve, visuele en tactiele signalen
Pictogrammen, signalisatie, alarm
1.33 tonen in het handelend omgaan met betekenisinhouden een toenemend begrijpen, toepassen en verwoorden van symbolen en hun interpretatie, begrippen 2.4 ontwikkelen een correcte lichaamshouding
Pictogrammen, signalisatie
Gezonde en veilige levensstijl
Nederlands
Wereldoriëntatie
ergonomie
2.10 ontwikkelen een goede hygiënische gewoonte en weten dat zij schoeisel en kledij moeten aanpassen aan de omstandigheden
Algemeen beschermingsmiddelen
5.4 ze beseffen dat bepaalde symbolen (pictogrammen, lettertekens,...) dienen om boodschappen over te dragen 1.5 kunnen experimenteren met enkele gangbare stoffen, ze onderscheiden en groeperen volgens één zelf gevonden eigenschap 1.9 kunnen in concrete situaties gedragingen herkennen die bevorderlijk of schadelijk zijn voor hun gezondheid 1.10 tonen goede gewoonten inzake dagelijkse hygiëne 1.11 weten dat ze door de inname van sommige producten en planten ziek kunnen worden
Pictogrammen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Gevaarlijke stoffen
Algemeen
Algemeen Gevaarlijke stoffen
Maart 2006 Pagina 70/70
Research Centre
6.1.3.2
2.5 tonen zich bereid om veilig om te gaan met materialen en gereedschap van de klas 6.5 kennen de betekenis van de volgende pictogrammen: de pijl, de uitgang, het toilet 6.10 herkennen in hun omgeving plaatsen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet
Algemeen
6.11 beseffen dat het verkeer risico’s inhoudt
Verkeersveiligheid
Pictogrammen Risico’s herkennen
Lager onderwijs
Tabel 55: Eindtermen gewoon lager onderwijs Vakbenaming Motorische competenties
Nederlands
Wereldoriëntatie
Nummer + eindterm
Relatie veiligheidsopvoeding
1.2 kunnen veiligheidsafspraken naleven
veiligheidsafspraken
1.3 kennen de gevaren en risico’s van beweginssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren 2.5 kennen mogelijke vormen van rollend en/of glijdend materiaal en weten er veilig mee om te gaan 3.1 kunnen de informatie achterhalen in voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarieerde aard 3.1 kunnen de informatie achterhalen in de gegevens in schema’s en tabellen ten dienste van het publiek 1.4 kunnen illustreren dat de mens de aanwezigheid van planten en dieren in zijn omgeving beïnvloedt
Risicobewustzijn + communicatie
1.15 beseffen dat het nemen van voorzorgen de kans op besmettelijke ziekten, parasieten of schimmels vermindert of uitsluit 1.16 kunnen passende elementaire hulp toedienen bij lichte schaafwonden en brandwonden
preventiecultuur
2.10 tonen zich bereid nauwkeurig en veilig te werken, geen materiaal te verkwisten en zorg te dragen voor hun gereedschap 6.12 kunnen de gevaarlijke verkeerssituaties in de ruimere schoolomgeving lokaliseren
Statusrapport: Jonge werknemers in België
veiligheidsbewustzijn Procedures, instructiekaarten Evacuatieplannen, veiligheidsinformatie Bewustzijn rond milieu
EHBO veiligheidsbewustzijn
verkeersveiligheid
Maart 2006 Pagina 71/71
Research Centre
Tabel 56: Ontwikkelingsdoelen buitengewoon basisonderwijs
Domein
Vakgebied
Ontwikkelingsdoel
Wereldoriëntatie gezondheidseduc atie type 1
Levensstijl
33 De leerling herkent in concrete situaties gedragingen die bevorderlijk of schadelijk zijn voor de gezondheid. 34 De leerling kent de basisregels voor een gezonde voeding en begrijpt het belang van gewichtscontrole. 35 De leerling geeft aan dat regelmatig gebruik van bepaalde producten in bepaalde omstandigheden kan leiden tot verslaving.
Hygiëne
36 De leerling toont goede gewoonten inzake dagelijkse hygiëne. 37 De leerling beseft dat het nemen van voorzorgen de kans op besmettelijke ziekten, parasieten of schimmels vermindert of uitsluit.
Veiligheid
38 De leerling herkent gangbare pictogrammen inzake gezondheid en veiligheid en handelt overeenkomstig 39 De leerling weet dat hij door de inname van sommige producten en planten ziek kan worden. 40 De leerling roept hulp in bij ongeval. 41 De leerling kan passende elementaire hulp toedienen bij lichte schaafwonden en brandwonden. 42 De leerling past de evacuatieregels toe bij alarm op school. 43 De leerling herkent in zijn omgeving plekken waar hij veilig kan spelen en waar niet.
Gezondheidseducatie type 2
Gezonde keuzes maken
1 De leerling aanvaardt dat anderen gezonde keuzes voor hem maken. 2 De leerling maakt zelf gezonde keuzes.
Omgaan met gezondheidsproblemen
4 De leerling neemt maatregelen om ongelukjes te voorkomen. 5 De leerling geeft te kennen dat hij zich ziek voelt.
Gevaarsituaties herkennen
6 De leerling behandelt kleine verwondingen adequaat. 8 De leerling herkent gevaarlijke materialen en situaties en reageert adequaat. 10 De leerling herkent signalen die wijzen op mogelijk gevaar.
Veiligheid
11 De leerling speelt op een veilige wijze met materialen en instrumenten. 13 De leerling begrijpt veiligheidsvoorschriften en reageert er adequaat op. 14 De leerling reageert op adequate wijze in noodsituaties.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 72/72
Research Centre Gezondheidseducatie type 2
Gezondheidseducatie
Wereldoriëntatie type 8
Wereldoriëntatie – Technologie
6.1.3.3
1.14 kunnen gezonde levensgewoonten in verband brengen met wat ze weten over het functioneren van het eigen lichaam en ze weten dat bepaalde ziekteverschijnselen of handicaps niet altijd kunnen worden vermeden. 1.15 beseffen dat het nemen van voorzorgen de kans op besmettelijke ziekten, parasieten of schimmels vermindert of uitsluit. 1.16 kunnen passende elementaire hulp toedienen bij lichte schaafwonden en brandwonden. 2.10 tonen zich bereid nauwkeurig en veilig te werken, geen materiaal te verkwisten en zorg te dragen voor hun gereedschap.
Secundair onderwijs18
Het voltijds secundair onderwijs omvat graden, onderwijsvormen en studierichtingen. Een graad beslaat twee opeenvolgende schooljaren. In de eerste graad kiezen de leerlingen nog niet voor een bepaalde onderwijsvorm of studierichting. Alle leerlingen krijgen er eenzelfde basisvorming, uitzondering gemaakt voor enkele keuzevakken. De eerste graad kent een A-stroom met te behalen eindtermen en een B-stroom met te behalen ontwikkelingsdoelen. Vanaf de tweede graad onderscheidt men vier verschillende onderwijsvormen. Binnen die onderwijsvormen kiest een leerling zijn studierichting. Een aantal studierichtingen gaat pas in de derde graad van start. De vier onderwijsvormen zijn: algemeen secundair onderwijs (ASO) kunstsecundair onderwijs (KSO) technisch secundair onderwijs (TSO) beroepssecundair onderwijs (BSO) Onderstaande tabellen geven per graad zowel de vakgebonden als de vakoverschrijdende eindtermen mee die gelinkt zijn aan veiligheid en welzijn op het werk.
18
In 2004 heeft PreBes een screening uitgevoerd van de eindtermen van het secundair onderwijs. Hun bevindingen vormden de basis voor deze tabellen. Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 73/73
Research Centre VAKGEBONDEN EINDTERMEN ste
1
graad secundair onderwijs
Tabel 57:Vakgebonden eindtermen 1ste graad A-stroom: eindtermen Vakbenaming Aardrijkskunde
Lichamelijke opvoeding
Natuurwetenschap pen
Technologische opvoeding
Nummer + eindterm/ontwikkelingsdoel 2 kaarten en plattegronden lezen door gebruik te maken van legende, schaal en oriëntatie 25 milieueffecten opnoemen die in verband gebracht worden met industriële activiteiten 28 aandacht hebben voor en bijdragen tot de leefkwaliteit van de eigen omgeving 32 milieu-effecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met het verkeer
Relatie veiligheidsopleiding Lezen van evacuatieplannen Milieubewustzijn Milieu, hygiëne Milieu
33 een kritische houding ontwikkelen tegenover de verkeerssituatie in de eigen omgeving
Verkeersveiligheid
1 kunnen de belangrijkste basisregels van houdings- en rugscholing in bewegingssituaties toepassen.
Heffen en tillen
2 kunnen onder begeleiding veiligheidsvoorschriften, afspraken en regels naleven. 3 gebruiken aangepaste uitrusting en kledij bij het uitvoeren van bewegingsactiviteiten. 29 passen vóór en na bewegingsactiviteiten hygiënische regels toe 11 illustreren op welke wijze ze de belangrijkste risico' s en gevaren voor de ademhalingswegen en het bloedvatenstelsel kunnen vermijden 12 elementen geven van de werking van het bewegingsapparaat en aan de hand van voorbeelden het effect van bepaalde houdingen en bewegingen op de goede ontwikkeling van het geraamte en het spierstelsel illustreren 9 nemen veiligheidsregels in acht bij het gebruik van materialen, gereedschappen en toestellen 11 raadplegen een handleiding, plan of schema
Algemeen, opdracht als werknemer persoonlijke beschermingskledij Persoonlijke hygiëne Gevaarlijke producten (via luchtwegen, via mond en via huid) Heffen en tillen
Algemeen, opdracht als werknemer
Lezen en gebruiken van machine instructiekaarten en etiketten van gevaarlijke producten
Tabel 58: 1e graad, B-stroom: ontwikkelingsdoelen
Lichamelijke opvoeding
1 kunnen de belangrijkste basisregels van houdings- en Heffen en tillen rugscholing in bewegingssituaties toepassen. 2 kunnen onder begeleiding veiligheidsvoorschriften, afspraken en regels naleven.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 74/74
Research Centre
Maatschappelijke Opvoeding OF Geschiedenis en Aardrijkskunde Technologische opvoeding
de
2
3 gebruiken aangepaste uitrusting en kledij bij het uitvoeren van bewegingsactiviteiten. 29 passen vóór en na bewegingsactiviteiten hygiënische regels toe 20 zich aan de hand van een plattegrond of een kaart oriënteren
persoonlijke beschermingskledij Persoonlijke hygiëne Evacuatieplannen lezen en begrijpen
21 informatie halen uit wegwijzers, pictogrammen en informatieborden
Evacuatiewegen herkennen aan de hand van pictogrammen
2 kunnen symbolen lezen, die rechtstreeks in verband staan met het gekozen verkenningsgebied 3 kunnen eenvoudige tekeningen lezen
Lezen van evacuatieplannen
graad secundair onderwijs
Tabel 59: Vakgebonden eindtermen 2de graad ASO, KSO, TSO Vakbenaming
Nummer + eindterm
Aardrijkskunde
Lichamelijke opvoeding
10 natuurlijke en menselijke oorzaken van milieuproblemen in een gebied verklaren en er de gevolgen voor mens, natuur en milieu uit afleiden 1 kunnen in welbepaalde bewegingssituaties verantwoordelijkheid opnemen omtrent elkaars veiligheid door afspraken en regels na te leven 2 Kunnen het belang van veiligheidsafspraken toelichten. 20 Herkennen en reageren gepast op onveilige bewegingssituaties. 21 Passen welbepaalde hygiënische basisregels spontaan toe 22 Passen welbepaalde basisregels van houdings- en rugscholing spontaan toe
Natuurwetenschappen/ Chemie
30 Zijn ingesteld op het veilig en milieubewust uitvoeren van een experiment. 31 31 Houden zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten 32 Hebben aandacht voor de eigen gezondheid en die van anderen. B 25 kunnen aan de hand van voorbeelden de wisselwerking tussen mens en milieu aantonen en verklaren (enkel ASO) B 26 kunnen het belang van ‘duurzame ontwikkeling’ aantonen (enkel ASO)
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Relatie veiligheidsopleiding Milieu
Veiligheidsbewustzijn
Veiligheidsbewustzijn Risico’s zien, onderkennen Algemeen Ergonomie Veiligheidsbewustzijn Veiligheidsvoorschriften Algemeen Milieu
Milieu
Maart 2006 Pagina 75/75
Research Centre Tabel 60: Vakgebonden eindtermen 2de graad BSO Vakbenaming Lichamelijke opvoeding
Algemene vakken
de
3
Nummer + eindterm 1 kunnen in welbepaalde bewegings-situaties verantwoordelijkheid opnemen omtrent elkaars veiligheid door afspraken en regels na te leven 2 Kunnen het belang van veiligheidsafspraken toelichten. 20 Herkennen en reageren gepast op onveilige bewegingssituaties. 21 Passen welbepaalde hygiënische basisregels spontaan toe 22 Passen welbepaalde basisregels van houdingsen rugscholing spontaan toe 34 Respecteren het leefmilieu
Relatie veiligheidsopleiding Veiligheidsbewustzijn
Veiligheidsbewustzijn Risico’s zien, onderkennen Algemeen Ergonomie Milieu
graad secundair onderwijs
Tabel 61: Vakgebonden eindtermen 3de graad ASO, KSO, TSO Vakbenaming Aardrijkskunde
Nummer + eindterm
28 zien mogelijkheden om op een positieve manier te participeren in beleidsbeslissingen inzake milieubeleid en ruimtelijke ordening Lichamelijke opvoeding 1 in nieuwe bewegingssituaties verantwoordelijkheid opnemen door gezamenlijk afgesproken veiligheidsregels toe te passen. 17 hun kennis rond reanimatie vertalen naar risicovolle bewegingssituaties 18 eerste hulp bieden bij ongevallen in bewegingssituaties. 19 basisregels van houdings- en rugscholing integreren in nieuwe bewegingssituaties en in werken studiesituaties. Natuurwetenschappen 30 Zijn ingesteld op het veilig en milieubewust of fysica en/of chemie uitvoeren van een experiment. en/of biologie – enkel 31 Houden zich aan de instructies en voorASO schriften bij het uitvoeren van opdrachten
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Relatie veiligheidsopleiding Milieu
Algemeen veiligheidsvoorschriften en procedures Cardio-pulmonaire resuscitatie (CPR) – noodprocedures EHBO Ergonomie
Veiligheid algemeen Veiligheidsvoorschriften
Maart 2006 Pagina 76/76
Research Centre Tabel 62: Vakgebonden eindtermen 3de graad BSO Lichamelijke opvoeding 1 in nieuwe bewegingssituaties verantwoordelijkheid Algemeen opnemen door gezamenlijk afgesproken veiligheidsvoorschriften en veiligheidsregels toe te passen. procedures 17 hun kennis rond reanimatie vertalen naar CPR – noodprocedures risicovolle bewegingssituaties 18 eerste hulp bieden bij ongevallen in EHBO bewegingssituaties. 19 basisregels van houdings- en rugscholing Ergonomie integreren in nieuwe bewegingssituaties en in werken studiesituaties. 30 zijn verkeersverantwoordelijk Algemene vakken verkeersveiligheid 31 zijn gemotiveerd om te zorgen voor de eigen Algemeen gezondheid en de het eigen welzijn en dat van anderen 32 nemen spontaan een veilige houding aan in algemeen dagelijkse situaties
VAKOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN In de eerste plaats zijn de vakoverschrijdende eindtermen gezondheidseducatie interessant voor de integratie van veiligheid en gezondheid op school. Daarnaast zijn er andere die onrechtstreeks een belang hebben voor de veiligheidsopvoeding maar die zoals ze nu geformuleerd zijn, geen onmiddellijke link aangeven. Deze zijn niet opgenomen in de tabel, maar het loont zeker de moeite om bij een uitwerking van een leerplan of een voorstel ook bij andere vakoverschrijdende thema’s te gaan kijken. Dit is zo voor milieueducatie maar ook sociale vaardigheden en opvoeden tot burgerzin bieden interessante aanknopingspunten. ste
1
graad secundair onderwijs
Tabel 63: Vakoverschrijdende 1ste graad A-stroom (eindtermen) en B-stroom (ontwikkelingsdoelen) Vakbenaming Gezondheidseducatie
Nummer + eindterm/ontwikkelingdoel
Relatie veiligheidsopleiding
1 kunnen het belang aantonen van lichaamshygiëne voor zichzelf en voor hun omgeving
Algemeen, persoonlijke hygiëne
4/5 weten dat het gebruik en misbruik van genots- en geneesmiddelen gevolgen heeft op de eigen gezondheid, de gezondheid van anderen, de sport- en leerprestaties en de sociale relaties
Hygiëne
7/8 zien in dat hun gedrag invloed heeft op de eigen veiligheid en die van anderen
Algemeen
8/9 kunnen enkele veilige en onveilige situaties in hun eigen leefomgeving identificeren en kunnen voorbeelden geven van preventieve maatregelen
Algemeen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 77/77
Research Centre 10/11 kunnen op een efficiënte manier hulp inroepen in Eerste hulp bij ongevallen een noodsituatie en zelf eerste hulp bieden bij kleine wonden
Leren leren
13/14 kunnen een goede sta-, zit-, en tilhouding demonstreren en voorbeelden geven van mogelijke klachten die optreden bij verkeerde houdingen en bewegingen 7 informatiebronnen adequaat raadplegen: • inhoudstafel en register gebruiken • elementen uit audiovisuele en geschreven media gebruiken • een documentatiecentrum of een bibliotheek raadplegen
Milieueducatie
de
2
Heffen en tillen + deeltje uit ergonomie
Instructiekaarten nalezen en begrijpen
Niet rechtstreeks aangaande veiligheid maar uiteraard wel wat milieu aangaat
graad secundair onderwijs
Tabel 64: Vakoverschrijdende Eindtermen 2de graad onderwijs Vakbenaming Leren leren
Sociale vaardigheden
Opvoeden tot burgerzin
Gezondheidsedu catie
Nummer + ontwikkelingsdoel 2 De leerlingen kunnen diverse informatie-bronnen en kanalen kritisch kiezen en raadplegen met het oog op te bereiken doelen 13 De leerlingen zijn bereid om samen te denken, te argumenteren en te discussiëren om met anderen een situatie te verbeteren of een probleem op te lossen
16 De leerlingen voelen zich aangesproken om binnen en buiten de school verantwoordelijkheid op te nemen en deel te nemen aan allerlei initiatieven
Relatie veiligheidsopleiding Informatie in verband met veiligheid opzoeken Leerlingen kunnen ertoe aangezet worden om na te denken over onveilige situaties binnen de school en er ook een oplossing voor zoeken. Concrete aanpak van onveilige situaties
1 De leerlingen verzorgen en gedragen zich hygiënisch
Algemene persoonlijke hygiëne
2 De leerlingen hanteren de richtlijnen voor een gezonde voeding, voor de aankoop en bewaring van voedingsmiddelen en de hygiënische bereiding van maaltijden
het HACCP principe
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 78/78
Research Centre 3 De leerlingen passen veiligheidsvoor- schriften toe en nemen veiligheidsvoorzorgen in werkplaatsen, labo’s en andere situaties
kennis van veiligheidssignalisatie, veiligheidsprocedure, inoefenen van evacuatie, gebruik van beveiligingen, gebruik van PBM’s, machinebeveiliging
4 De leerlingen herkennen een noodsituatie en treden daarbij efficiënt op
opsporen van gevaren, risicoanalyse, toepassen van de noodprocedures binnen de school Psychosociale belasting
6 De leerlingen kunnen omgaan met taakbelasting, examenstress en teleurstelling 7 De leerlingen tonen het belang aan van ergonomie en nemen een gevarieerde zithouding aan in leef- en werkomgeving 11 De leerlingen bespreken vormen van machtsmisbruik binnen relaties en oefenen zich in fysieke en mentale weerbaarheid. Weerbaarheid: mogelijkheden kennen tot melding van ongewenst seksueel gedrag op school, thuis of elders
de
3
Ergonomie
Grensoverschrijdend gedrag
graad secundair onderwijs
Tabel 65: Vakoverschrijdende Eindtermen 3de graad secundair onderwijs Vakbenaming Leren leren
Opvoeden tot burgerzin
Gezondheidsedu catie
Nummer + ontwikkelingsdoel
Relatie veiligheidsopleiding
2 De leerlingen kunnen diverse informatie-bronnen en – kanalen kritisch kiezen en raadplegen met het oog op te bereiken doelen De leerlingen kunnen aangeven hoe zij op diensten of instellingen een beroep kunnen doen en waar ze met eventuele klachten, meldingen of aanbevelingen terecht kunnen
Informatie in verband met veiligheid opzoeken
1 De leerlingen nemen een kritische houding aan tegenover hun voedingspatroon en zijn bereid het aan te passen, rekening houdend met criteria voor een evenwichtige voeding binnen diverse voedingssystemen 3 De leerlingen kunnen anderen in nood helpen door het toepassen van eerste hulp en cardio-pulmonaire resuscitatie (CPR)
HACCP principe
8 De leerlingen participeren aan het gezondheids- en veiligheidsbeleid op school en in hun omgeving
Algemeen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Preventiestructuren
Eerste hulp bij ongevallen, CPR, noodprocedures
Maart 2006 Pagina 79/79
Research Centre
6.1.3.4
Volwassenenonderwijs (vroeger OSP - onderwijs voor sociale promotie)
Voor de opleidingen die analoog zijn met het voltijds secundair onderwijs gebruikt het volwassenenonderwijs dezelfde eindtermen/specifieke eindtermen als die van het voltijds secundair onderwijs. Voor de opleidingen die niet analoog zijn met het voltijds secundair onderwijs gebruikt het volwassenenonderwijs de term basiscompetenties voor de doelstellingen van de opleidingen. Voor de doelen van de opleidingen in de basiseducatie gebruikt het volwassenenonderwijs de term ontwikkelingsdoelen. In de Omzendbrief van 15 juli 2003, punt 2 wordt gesteld dat ‘het aanbod is gesteund op door de overheid vastgelegde ontwikkelingsdoelen in de betekenis van voor alle cursisten na te streven eindtermen’. Deze ontwikkelingsdoelen moeten na een tussentijdse evaluatie verder de legistiek voorziene weg van advisering en bekrachtiging volgen. De eindtermen/specifieke eindtermen, basiscompetenties en ontwikkelingsdoelen zijn geformuleerd in opleidingsprofielen.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 80/80
Research Centre
6.2
Franstalige Gemeenschap
6.2.1 Organisatie onderwijs Ook voor de Franse Gemeenschap van België zijn er onderwijskoepels (cfr. 6.1). Hier organiseert de overheid zelf het gemeenschapsonderwijs. Deze koepels zijn: •
CECP (Conseil de l' Enseignement des Communes et des Provinces).
•
CPEONS (Conseil des Pouvoirs Organisateurs de l' Enseignement Officiel Neutre Subventionné).
•
Enseignement de la Communauté Française de Belgique.
•
FELSI (Fédération des Etablissements Libres Subventionnés Indépendants)
•
SeGEC (Secrétariat Général de l' Enseignement Catholique).
De Franstalige Gemeenschap werkt met ‘sokkels voor competenties’ en ‘eindcompetenties’.
6.2.2 De doelstellingen De ‘sokkels voor competenties’ (socles de compétence) zijn gedefinieerd als een referentieinstrument dat op een gestructureerde manier de basiscompetenties vastlegt voor de eerste acht jaar van het onderwijs (tot het einde van het tweede jaar van het secundair onderwijs). Op het einde van deze periode moeten de leerlingen deze competenties verworven hebben. De eindtermen (compétences terminales) verwijzen naar de competenties die verworven moeten zijn op het einde van het secundair onderwijs. Elke school stelt zelf zijn studieprogramma vast in functie van de opgelegde sokkels voor competenties of eindtermen die voor haar van toepassing zijn. Ze is vrij om haar pedagogische methode te bepalen maar ze moet een erkend programma en een minimum uurrooster volgen dat wettelijk is vastgelegd. De basiscompetenties zijn ook hier opgesplitst in vakgebonden (‘compétences disciplinaires’)en vakoverschrijdende (‘compétences transversales’) competenties. Het ‘Decreet Missies’ van 24 juli 1997 definieert deze vakgebonden competenties als een referentie die op een gestructureerde manier de competenties vastligt die binnen een bepaald vak moeten verworven worden. De vakoverschrijdende competenties zijn o.m. de attitudes, mentale en methodologische inzichten die gemeenschappelijk zijn aan verschillende vakken, te verwerven en in praktijk te brengen bij de uitvoering van verschillende vaardigheden. Het uiteindelijke doel is een toenemende zelfstandigheid in het leerproces van de leerlingen. De documenten met de sokkels en de eindcompetenties zijn opgesteld door werkgroepen van alle onderwijsnetten. Ze zijn goedgekeurd door de regering en aangenomen door het Parlement van de Franstalige Gemeenschap.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 81/81
Research Centre
6.2.3 Formulering doelstellingen 6.2.3.1
Lager onderwijs
Tabel 66: Sokkels van competenties Vakbenaming
Competenties
Niveau II
Niveau III
Lichamelijke opvoeding
Bewegingen kunnen coördineren: voorwerpen trekken, duwen, gooien in fucntie van hun kenmerken (aard, vorm, gewicht, breekbaarheid,,…)
Hulp- en beschermingstechnieken gebruiken
Hulp- en beschermingstechnieken gebruiken
Wetenschapsinitiatie
Beheer, behoud en bescherming van bronnen en materialen
6.2.3.2
Secundair onderwijs
Tabel 67: Algemene competenties ‘Humanités générales et technologiques’ Vakbenaming Lichamelijke opvoeding
Wetenschap
Ecologie
Gezondheid
Competenties
Kennis
Een beweging uitvoeren volgens ergonomische principes Een beweging uitvoeren volgens veiligheidsprincipes Het waarom en hoe uitleggen van het integreren van veiligheids- en hygiënevoorschriften in dagelijkse gedragingen
Chemie: veiligheid gezondheid Fysica: elektrische veiligheid – veiligheid op de weg
Preventief gedrag uitleggen om de eigen gezondheid te waarborgen
Biologie: beschrijving en preventie van gezondheidsproblemen Chemie: gezondheid en hygiëne
De impact van menselijke activiteiten uitleggen in geval van milieuverontreiniging De impact van dagelijkse handelingen op het milieu inschatten Risico’s van het milieu voor het menselijk lichaam aanduiden
Menselijke handelingen en vervuiling, met o.m. verantwoord gedrag
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 82/82
Research Centre ‘Humanités professionnelles et techniques’ Lichamelijke opvoeding
Een beweging uitvoeren volgens ergonomische principes Een beweging uitvoeren volgens veiligheidsprincipes
Milieu
De invloed op ecosystemen van politieke, economische, industriële en technologische keuzes
Technologie/wetenschap
Aanpassing van levensstijl en consumptie met het oog op respect voor het milieu Wetenschappelijke en technische modellen kunnen gebruiken om hun levensruimte in te richten en ongevallen te voorkomen
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 83/83
Research Centre
6.3 Conclusies De eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de ‘compétences terminales’ bevatten al dan niet expliciete verwijzingen naar veiligheid en gezondheid. Het gaat hier om algemene eindtermen; de ontwikkelingen van specifieke eindtermen voor voor het industrieel en het niet-industrieel technisch en beroepsonderwijs zijn op dit moment nog niet ontwikkeld. Het hangt dus af van het leerplan en van de individuele leerkracht (of van de werkgroep binnen de scholen) in hoeverre aandacht besteed wordt aan veiligheid en gezondheid in werkgerelateerde situaties. Vakoverschrijdende eindtermen bieden al een uitweg voor aanpak van veiligheid en gezondheid buiten de vakken om. Deze thema’s kunnen langs die weg een plaats vinden in het onderwijspakket. In de leerplannen en de lesvoorbereidingen zal de concrete uitwerking van die eindtermen in meer detail te vinden zijn. Daarnaast is ook de dagdagelijkse realiteit op school een scharnierpunt. Een leerling leert immers ook van de wijze waarop de school met veiligheid en gezondheid omgaat, bv. van de wijze waarop evacuatieoefeningen voorbereid en uitgevoerd worden, van de aanwezige pictogrammen, van de etikettering van chemische agentia en in het algemeen van de wijze waarop laboratoria en werkplaatsen georganiseerd zijn. Het onderwijs is België is een bevoegdheid van de Gemeenschappen en de organisatie ervan is verspreid over verschillende onderwijskoepels. Er zijn dus veel spelers op het terrein en dat maakt van het inrichten van een overzichtelijke structuur geen makkelijke opdracht. Een centraal aanspreekpunt of overlegorgaan waarin de verschillende takken vertegenwoordigd zijn, kan hierin een belangrijke stap voorwaarts zijn.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 84/84
Research Centre
7 Inventaris projecten Op verschillende niveaus zijn in het verleden al initiatieven opgezet rond jongeren en veiligheid, elk vanuit een eigen invalshoek en met een specifieke aanpak. Wat u hieronder vindt is geen exhaustieve lijst, maar een greep uit het aanbod van projecten. Voorbeelden van goede praktijken in scholen zullen te vinden zijn op de website www.safestart.be.
7.1
Overheid
7.1.1 Europa Europees Agentschap voor Veiligheid en Gezondheid op het Werk Factsheet Nummer 52 - Integratie („mainstreaming”) van veiligheid en gezondheid op het werk in het onderwijs Rapport Issue 313 - Mainstreaming occupational safety and health into education Rapport Issue 310 - Learning about occupational safety and health (Working Paper)
Europese Commissie Directoraat-generaal Milieuzaken Straling & Stralingsbescherming, Leerboek voor het basis en het voortgezet onderwijs, Europese Commissie Directoraat-generaal Milieuzaken, nucleaire veiligheid en bescherming burgerbevolking, ISBN 92-826-9339-2 Rayonnements & Radioprotection, Cours à l’intention des classes de l’enseignement primaire et secondaire, Commission européenne Direction générale Environnement, Sécurité nucléaire et Protection civile
7.1.2 België Educasanté Educasanté is een site over jongeren en gezondheid (www.educasante.org), opgestart in opdracht van het Ministerie voor Gezondheid van de Franstalige Gemeenschap. Ze bieden tools en instrumenten aan om bepaalde gezondheidsaspecten bij de jeugd aan te kaarten. Een daarvan is het project ‘Sacado’, een onderwijstool samengesteld uit zeven zakken die elk een gezondheidsthema voorstellen. Het geheel van de zakken stelt de ‘Gezonde Mens’ (Bonhomme Santé) voor.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 85/85
Research Centre
FOD Werk, Arbeid en Sociaal Overleg + Provinciale comités
-
brochure systematische adviesbezoeken door arbeidsinspectie aan scholen studiedagen, stages, seminaries krantje Scola secura affichewedstrijd audiovisuele wedstrijd bezoek aan modelwerkplaatsen FOD
Ministerie van de Franstalige Gemeenschap Op de dienst SIPPT in de Franstalige Gemeenschap werden verschillende instrumenten ontwikkeld voor het onderwijs in chemielaboratoria en de sensibilisering voor de risico’s die daar aanwezig zijn. Het pakket bevat onder meer vorming van het personeel, een checklist en een methode om etiketten te maken voor gevaarlijke producten.
PVI De permanente tentoonstelling van het PVI behandelt een aantal items m.b.t. welzijn (veiligheid, gezondheid, hygiëne, ergonomie, psychosociale belasting). De begeleider van PVI geeft informatie en advies over de onderwerpen die de bezoeker op voorhand koos. Deze kunnen zowel over de arbeids- als de thuissituatie gaan. Mogelijke onderwerpen zijn veiligheid in de privésfeer, veilig speelgoed, persoonlijke beschermingsmiddelen, werken in de hoogte, handgereedschappen, speeltuinen,... Concreet gaat het om een permanente tentoonstelling, video en dia' s (bv. video ' kleine blusmiddelen'en de diareeks ' giftige planten' ) en praktische proeven (bv. aan de stand ' brand'en ' lawaai' ).
SERV Sinds 1997 ontwikkelt de SERV beroepscompetentieprofielen, sedert 2000 ook beroepenstructuren. Dit gebeurt volgens een wetenschappelijk ontwikkelde methode en volgens een samenwerkingsakkoord met de sectorale sociale partners en opleidingsfondsen, soms ook met de beroepsverenigingen en de sectorcommissies van de SERV. Een beroepenstructuur is een geordend geheel van beroepen binnen een sector. Een beroepscompetentieprofiel is een gedetailleerde beschrijving van de taken van een ervaren beroepsbeoefenaar en een beknopte beschrijving van de competenties die hij of zij daarvoor nodig heeft. De bedoeling is informatie te verzamelen over beroepen en competenties over de sectoren heen. Deze informatie dient - als basis voor het maken van eindtermen voor onderwijs, leerplannen, middenstandsleerlingwezen, beroepsopleiding VDAB,… om zo de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te optimaliseren; - om jongeren te helpen in studie- en beroepskeuzes, als hulpmiddel voor het HRM-beleid en voor loopbaanbegeleiding of assesment, voor het erkennen van verworven competenties.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 86/86
Research Centre
7.2
Onderwijs
7.2.1 Materiaal voor scholen Prevent vzw
De syllabus Welzijn op het werk vormt de leerstof voor een cursus in het secundair onderwijs. In 35 lessen verdeeld over 4 blokken komt het hele domein aan bod. De 4 blokken zijn achtereenvolgens Algemene beginselen, Wetgeving en organisatorische structuren, Risicodomeinen en Risicoactiviteiten. De lessen zijn op maat gesneden (2 à 3 bladzijden) en bevatten op een overzichtelijke manier de basismaterie. De syllabus is het basiswerk voor de lessen maar scholen die dat wensen kunnen nog verder gaan. Jaarlijks worden op basis van deze leerstof immers examens afgenomen. de geslaagde leerlingen krijgen een getuigschrift uitgereikt door Prevent en de Directie Humanisering van de Arbeid (vroegere Commissariaat voor de bevordering van de arbeid).
VIG Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie is het expertisecentrum dat strategische visie, kwaliteitsadvies en vorming biedt voor professionals in gezondheidspromotie. Het VIG heeft verschillende tools uitgewerkt voor het onderwijs die gaan over verschillende aspecten van gezondheid. Er zijn ook tools specifiek voor het onderwijs. Zo zijn er acht rode mappen, aangepast aan de eindtermen, over acht actuele gezondheidsthema' s. Deze informatie is bestemd voor lesgevers aan kleuters, leerlingen van 6 tot 8, van 8 tot 10, en van 10 tot 12 jaar. Een ander product is de blauwe schijf voeding, een educatieve cd-rom met activiteiten en info rond gezonde voeding voor 12-18-jarigen. Die bevat een educatief pakket dat leerkrachten, directie en CLB-medewerkers een handleiding biedt voor de aanpak van de thematiek naar leerlingen toe en voor de ontwikkeling van een schoolbeleid.
Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) Het ‘inspiratiehandboek voor een aantrekkelijke, veilige, gezonde en hygiënische school’ van de VLOR biedt een leidraad voor het uitbouwen van een veilige, gezonde en hygiënische school. Veiligheid en gezondheid moet immers ook naar buiten gedragen worden door de cultuur die er heerst binnen de school zelf.
ArCop Tijdschrift ‘Prévention à l’école’, met informatie, tips, concrete voorbeelden,....
Coprant De vereniging van Coördinerende Preventieadviseurs van Antwerpen geven op hun site een overzicht van de wetgeving. Daarnaast kunnen scholen op hun site (www.coprant.be) ook elektronische checklists downloaden in het kader van het dynamisch risicobeheersingssysteem om zo de veiligheid in hun werkplaatsen na te gaan.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 87/87
Research Centre
Diocesane Adviesgroep VGOS (DAVGOS) Bisdom Gent De adviesgroep heeft een bundel uitgebracht ter ondersteuning van lessen over de evacuatieoefening in het basis- en kleuteronderwijs.
7.2.2 Projecten in scholen Technisch Instituut Scheppers, Herentals In het kader van de geïntegreerde proef op het einde van het secundair onderwijs zijn in verschillende technische scholen projecten opgestart waarin leerlingen meewerken mee aan de regularisatie van hun arbeidsmiddelen (aanpassaing aan het KB Arbeidsmiddelen). Een voorbeeld daarvan is het aanpassen van draaibanken, Technisch Instituut Scheppers, Herentals. http://europe.osha.eu.int/good_practice/sector/proceedings/ii_01_makemachinessafe.ppt Gemeentelijk Technisch Instituut, Beveren Een aantal leerkrachten uit de afdeling houtbewerking hebben een basisopleiding veiligheid van het FVB gevolgd. De veiligheidsvoorschriften worden besproken tijdens de lessen. Eveneens is het de bedoeling dat de leerlingen van de schrijnwerkerij de leerstof basisveiligheid onderwezen krijgen en nadien een test afleggen waarbij ze het VCA attest kunnen behalen. Basisschool De Reinpad, Genk Een rode vlag tegen pesten Om pesten tegen te gaan en bespreekbaar te maken heeft de directie een plan uitgewerkt: de rode val tegen pesten. In elke klas worden gesprekken gehouden over pesten op school. Elke klas heeft een groene vlag, iedereen begint met een schone leid. Als iemand gepest wordt (in de klas of op de speelplaast) vervangt hij de groene in een rode vlag. De vlaggen worden duidelijk zichtbaar opgehangen aan de klasdeur. Op het eind van de week noteert de zesde klas welke klas een groene of een rode vlag heeft. Na enkele weken wordt de winnaar uitgeroepen: de klas met het laagste aantal rode vlaggen.
Vrije zelfstandige kleuterschool ‘Kranske’ Bonheiden Annemieke Jacobs heeft een project ontwikkeld ‘Op weg naar signalisatie: pictogrammen bij kleuters’.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 88/88
Research Centre
7.3
Privésector
BeSaCC - VCA VCA en BeSaCC zijn ontworpen om de bedrijven die diensten verlenen aan industriële opdrachtgevers op een objectieve manier te toetsen en te certificeren of attesteren op hun veiligheidsbeheersysteem. In bepaalde scholen kunnen jongeren de cursus VCA volgen en hebben zo het attest reeds op zak als ze de schoolbanken verlaten.
Ethias Om de bescherming van de jongeren op het werk te bevorderen heeft Ethias verzekering een werkpostiche ‘staigiars’ gepubliceerd. Die moet ingevuld worden voor de aanvang van de stage (KB van 3 mei 1999, art. 12quater). Het document bevat ook een niet-limitatieve lijst van agentia, procédés en werkzaamheden en plaatsen verboden voor jongeren op het werk.
Centrum voor vorming en vervolmaking in de horecasector Het centrum geeft opleidingen aan (toekomstige) werknemers in de sector, met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Er is speciale begeleiding van risicogroepen.
Fonds voor vakopleidingen in de bouw Het FVB integreert veiligheidsopleidingen op verschillende niveaus.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 89/89
Research Centre
8 Conclusies In dit rapport wordt nagegaan waar en hoe de jongeren zijn tewerkgesteld, met welke risico’s ze te maken krijgen en de gezondheidseffecten die die met zich meebrengen. Veel cijfermateriaal in dit rapport is het resultaat van intens statistisch werk. Er is weinig makkelijk toegankelijk materiaal beschikbaar over jongeren op het werk, hun arbeidsbeleving, hun risico’s en gezondheidseffecten. Zonder deze gegevens is het uiteraard niet evident om een gericht beleid en efficiënte campagnes vorm te geven. Jongeren zijn meer dan anderen tewerkgesteld met tijdelijke en/of deeltijdse contracten. Wat meer is: in het overgrote deel van de gevallen is dit niet gewild. Volgens studies brengen bepaalde tewerkstellingsstatuten specifieke risico’s met zich mee. Het zou interessant zijn na te gaan of de bevindingen van die onderzoeken ook, in mindere dan wel meerdere mate opgaan voor jonge werknemers. Het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen is niet meer zo groot bij de jonge werknemers. Dit betekent ook dat de gender-gebonden thema’s zeker extra aandacht zullen verdienen. Jongeren hebben af te rekenen met verschillende aspecten van fysieke belasting. 60,1% van de jongeren zijn meer dan 25% van de tijd blootgesteld aan repetitieve bewegingen, 41,3% aan het manipuleren van zware lasten en 40% aan belastende houdingen. Daarnaast springt ook blootstelling aan lawaai eruit (37%) samen met blootstelling aan hoge temperaturen (24,4%) en aan inhalatie van dampen en rook (23,1%). Om welke soort repetiteve bewegingen gaat het, welk type zware lasten, wat zijn de belastende houdingen? Deze zaken in detail onderzoeken kan het voorwerp uitmaken van studies in de toekomst. Wat psychische risico’s betreft halen de jongeren vooral werken tegen hoog ritme (51,5%) en werkdruk aan (28,6%). Een aantal aspecten die tot (negatieve) stress kunnen leiden, prijken ook op het lijstje: gebrek aan autonomie (35,8%), te weinig jobcontrole (in verschillende aspecten) en te weinig taakvariatie. Deze laatste reeks kan te wijten zijn aan weinig ervaring van de jongere, de inwerkperiode of weinig vertrouwen vanwege de overste. Hierover hebben we echter geen gegevens. Jonge werknemers (tot 25 jaar) zijn dubbel zo vaak het slachtoffer van een arbeidsongeval als de andere leeftijdscategorieën. Voor de groep 15 tot 19 jaar loopt dat zelfs op tot vier keer zoveel. Schrikbarende cijfers. Bij de verdeling van het aantal arbeidsongevallen per sector (2003) blijkt de industrie het hoogste aantal arbeidsongevallen op te eisen, daarna komen de bouwnijverheid en de groot- en kleinhandel. Een ander opzienbarend gegeven is de situatie van de jonge bestuurders (vooral 18-20 jaar) in het verkeer: zij hebben als bestuurder onrustwekkend veel meer ongevallen dan ouderen. Het is niet onmiddellijk gelinkt aan de veiligheid op de werkvloer maar voor arbeidsongevallen in het woon-werkverkeer is dit gegeven niet zonder belang.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 90/90
Research Centre
Waaraan zijn die hoge cijfers van arbeids- en verkeersongevallen van jongeren toe te schrijven? Gebrek aan ervaring? Gebrek aan informatie? Risicogedrag? Uit de gegevens van P&I blijkt alvast dat gerichte inspanningen kunnen lonen. Na hun sensibiliseringsacties bij de jobstudenten zijn de cijfers in deze categorie opvallend gedaald. Informeren en jongeren aanspreken op een manier die hen eigen is, werpt dus zeker vruchten af. Maar het creëren van veiligheidsbewustzijn mag niet beginnen op de werkvloer. De leerlingen van vandaag zijn de werknemers van morgen en hier is een grote rol voor het onderwijs weggelegd. In de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor de verschillende onderwijsniveaus zijn enige expliciete verwijzingen naar veiligheid, gezondheid en welzijn in het algemeen te vinden, en enkele mogelijke aanknopingspunten voor opvoeding rond veiligheid. De eindtermen en ontwikkelingsdoelen situeren zich echter op een algemeen niveau, uitgebreid onderzoek van leerplannen en de raamplannen en vervolgens van de handboeken en cursussen kan een concreter beeld geven. Door het versnipperde onderwijslandschap in België is het niet evident om een efficiënt netwerk op poten zetten dat kan instaan voor de uitwerking en de overdracht van de thema’s veiligheid en gezondheid binnen de schoolloopbaan. Het is een uitdaging om een platform hierrond te creëren, waarin alle betrokken partijen zich kunnen terugvinden en samen aan de uitwerking van een veiligheidsgericht beleid voor jongeren in het onderwijs te werken.
Niet zonder reden stelt het Europees Agentschap voor Veiligheid en Gezondheid op het Werk in 2006 jongeren in het middelpunt van haar jaarlijkse campagne. Een jaarlijkse campagne die hopelijk ook in de komende jaren een verderzetting en verdieping kent.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 91/91
Research Centre
Bijlage: Methodieken Titel
Enquête arbeidskrachten/ European Union Labour Force Survey
Acroniem
EAK/LFS
Instituut
In België uitgevoerd door het NIS (Nationaal Instituut voor Statistiek) Coördinatie door Eurostat, Statistical Office of the European Communities
Land Periodiciteit
België/EU Jaarlijks vanaf 1983
Type URL
Enquête gezinnen Meer info over de enquête: http://statbel.fgov.be/lfs/
Omvang
Data beschikbaar op: http://epp.eurostat.cec.eu.int/portal/page?_pageid=1090,30070682,1090_33076576&_dad= portal&_schema=PORTAL GEOGRAFISCH De EAK/LFS bestrijkt alle gebieden van de lidstaten van de Europese Unie, de EFTAlanden, Bulgarije en Roemenië. Voor wat Cyprus betreft hebben de gegevens enkel betrekking op het gebied dat valt onder de bevoegdheid van de Cypriotische Republiek. SECTOREN EN BEROEPSACTIVITEITEN De EAK/LFS omvat alle sectoren en beroepsactiviteiten. BEVOLKING De EAK/LFS heeft betrekking op de hele bevolking die in de lidstaten verblijft, behalve personen die in collectieve of institutionele huishoudens. Demografische gegevens worden verzameld voor de hele bevolking terwijl kwesties gelinkt aan de arbeidsmarkt beperkt zijn tot de leeftijdsgroep 15 jaar en ouder. In Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Ijsland ligt de ondergrens op 16 jaar. In Denemarken, Estland, Letland, Hongarije, Finland, Zweden, Ijsland en Noorwegen zijn de bevragingen rond arbeid bovendien gelimiteerd tot personen jonger dan 75. In de EFTA-landen, Ijsland, Noorwegen en Zwitserland zijn er geen bevolkingsdata voorzien voor de leeftijdsgroepen die buiten het domein van de arbeidsmarkt vallen. THEMA’S De EAK/LFS is onderverdeeld in dertien modules en bestrijkt demografische achtergrond, eerste werkkring, duur en de kenmerken van de werktijd, eventuele tweede werkkring, zoeken van een andere betrekking door de persoon met een betrekking, zoeken van een andere betrekking door de persoon zonder betrekking, situatie één jaar voor de enquête, vroegere werkervaring van personen zonder betrekking, onderwijs en de opleiding, subjectief statuut, inkomsten. en technische zaken met betrekking tot het interview. Details zijn te vinden in de Verordening van 9 maart 1998 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (PB nr. L 77/3).
Inhoud
De EAK/LFS geeft schattingen over de belangrijkste kenmerken van de arbeidsmarkt, zoals tewerkstelling, werkloosheid, inactiviteit, uren arbeid, beroep, economische activiteit en andere sociaal-demografische gegevens zoals geslacht, leeftijd, opvoeding, gezinssamenstelling en woongebieden. De verdeling van de bevolking in werkenden, werklozen en inactieven is gebaseerd op de definitie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO/ILO). Ook andere concepten volgen in het algemeen de aanbevelingen van het IAO.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 92/92
Research Centre
Titel Acroniem Uitgever Land Tijd Periodiciteit URL Omschrijving
Europese statistieken over arbeidsongevallen ESAW Eurostat EU De datacollectie startte in 1994 (pilootonderzoek in 1993). De meest recente beschikbare data hebben betrekking op 2001. Jaarlijks http://epp.eurostat.cec.eu.int/portal/page?_pageid=1090,30070682,1090_33076576&_dad= portal&_schema=PORTAL De geharmoniseerde gegevens over arbeidsongevallen zijn verzameld in het kader van de Europese statistieken over arbeidsongevallen (European Statistics on Accidents at Work ESAW), die gebaseerd zijn op een methodologie ontwikkeld vanaf 1990. De gegevens verwijzen naar arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet (ernstige ongevallen) en dodelijke ongevallen. Een dodelijk ongeval is gedefinieerd als een ongeval dat leidt tot de dood van een slachtoffer binnen een jaar na het ongeval. De gebruikte indicatroen zijn het aantal en de frequentiegraad van ernstige en dodelijke arbeidsongevallen. De frequentiegraad van ernstige arbeidsongevallen is het aantal arbeidsongevallen met meer dan 3 dagen werkverlet per 100.000 werknemers. De frequentiegraad van dodelijke arbeidsongevallen is het aantal dodelijke arbeidsongevallen per 100.000 werknemers. De nationale ESAW-bronnen zijn de aangiftes van arbeidongevallen, ofwel aan de overheid of aan specifieke privéverzekeraaars voor arbeidsongevallen of aan een andere relevante nationale instantie (bv. de arbeidsinspectie) voor landen die een ‘universeel’ systeem hebben van sociale zekerheid.
Omvang
In het ESAW-projcet is een deelproject opgenomen over ongevallen in het woonwerkverkeer. Deze ongevallen doen zich voor tijdens de verplaatsing van en naar het werk en naar de gebruikelijke plaats waar gegeten wordt. De gegevensverzameling voor deze ongevallen gebeurt op een gelijklopende manier als die voor de arbeidsongevallen op de werkvloer. GEOGRAFISCH Gegevens over arbeidsongevallen zijn beschikbaar voor alle ‘oude’ lidstaten (EU 15) en Noorwegen. In de nieuwe lidstaten en de kandidaat-lidstaten wordt de methodologie ingevoerd. De eerste gegevens zullen betrekking hebben op 2004. Voor ongevallen in het woon-werkverkeer zijn gegevens beschikbaar voor 10 landen (België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Finland en Zweden). Er zijn geen gegevens beschikbaar voor Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovakije en Slovenië. SECTOREN EN BEROEPSACTIVITEITEN Over het algemeen bestrijken alle nationale aangiftesystemen de privésector, al worden sommige belangrijke sectoren niet opgenomen in alle lidstaten. De specificatie van de sectoren gebeurt via de NACE-classificatie. De frequentiegraad is berekend voor de 9 gemeenschappelijke sectoren.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 93/93
Research Centre Titel
European Survey on Working Conditions (ESWC)
Acroniem Uitgever
ESWC Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en Arbeidsomstandigheden (Eurofound)
Land Tijd URL
EU 1990 –1995 - 2000 (-2005 data nog niet beschikbaar)
Type Doel
Werknemersbevraging Monitoring van trends in arbeidsomstandigheden voor werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie. De enquête biedt een mogelijkheid om arbeidsomstandigheden in de EU op te volgen en bepaalde thema’s grondig te analyseren, zoals verschillen tussen sectoren, arbeidsomstandigheden en gender, leeftijd, arbeidscontracten, arbeidsorganisatie, werkuren, enz. Werknemers, zelfstandigen zonder personeel of met minder dan 10 werknemers
Demografische groep Omschrijving
http://www.eurofound.eu.int/working/surveys/index.htm Nederlandstalige vragenlijst beschikbaar op: http://www.eurofound.eu.int/ewco/surveys/documents/Dutch.doc
Face-to face interviews in alle EU landen, met ongeveer 1500 personen in elk land Gestrucutureerde vragenlijst
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 94/94
Research Centre
Titel
Vlaamse werkbaarheidsmonitor
Acroniem
WBM
Instituut Land
SERV, STV- Innovatie & Arbeid België (Vlaanderen)
Periodiciteit Type
2004-2007-2010 Werknemersonderzoek
URL Demografisc he omvang Doelstellinge n
http://www.serv.be/uitgaven/603.pdf Loontrekkende werknemers met een woonplaats in Vlaams gewest
Omschrijving Inhoud
De Werkbaarheidsmonitor wil een representatieve en accurate kijk geven op de kwaliteit van de arbeid op de Vlaamse arbeidsmarkt. Het is een monitor voor de werkomstandigheden in Vlaanderen, die toelaat om specifieke thema’s in de diepte te analyseren. Schriftelijke bevraging van 20.000 Vlaamse werknemers De vragenlijst bevraagt volgende items: - 4 Werkbaarheidsindicatoren (psychische vermoeidheid, welbevinden op het werk, leermogelijkheden en werk-privébalans) - 6 Risico-indicatoren (werkdruk, emotionele belasting, taakvariatie, autonomie, ondersteuning door direct leidinggevende en belastende arbeidsomstandigheden)
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 95/95
Research Centre
Titel
Securex White Paper Absenteïsme (White paper ‘Het absenteïsme in België 2004: Kosten, benchmarks, medische redenen en personeelstevredenheid’)
Uitgever Land Tijd URL Omschrijvi ng
Omvang
Securex België 2004 http://www.securex.be/website/be/public/910F964F156C1D80C12570EC00330E54_ nl.html Deze studie heeft als doel een globaal beeld te geven van het verzuim in de Belgische arbeidsmarkt. We kijken daarbij naar de twee meest relevante types van verzuim, nl. deze die werkgevers doorgaans wensen te beperken: - Verzuim wegens ziekte en privé-ongevallen (ziekteverzuim) - Verzuim wegens arbeidsongevallen Volgende soorten van afwezigheden worden niet besproken, aangezien er in ondernemingen doorgaans geen objectief is om deze te beperken en ze geen signaal van mogelijke ontevredenheid of demotivatie inhouden. Voor de ongewettigde afwezigheid geldt bovendien dat ze slechts een verwaarloosbaar deel van het totale verzuim uitmaakt: - Verzuim wegens zwangerschap - Verzuim wegens gewettigde afwezigheid - Verzuim wegens ongewettigde afwezigheid Het Sociaal Secretariaat van de Groep Securex berekende in 2004 de lonen van 361.041 werknemers en 31.588 aangesloten werkgevers. Voor het berekenen van de verzuimstatistieken werd een selectie gemaakt uit dit bestand volgens toelatingscriteria die hieronder worden besproken. De hierdoor verkregen steekproef van de Belgische arbeidsmarkt in 2004 bestaat uit 231.078 werknemers en 24.813 werkgevers.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 96/96
Research Centre
Titel
Jaarverslag Fonds voor Arbeidsongevallen
Instituut
Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO)
Land
België
Periodiciteit
jaarlijks verslag
URL
http://socialsecurity.fgov.be/faofat/adg_rapports/nl/frm_rapports.htm
Omschrijving
De gegevensbank van het Fonds voor Arbeidsongevallen, die door het koninklijk besluit van 16 december 1987 werd opgericht, publiceert jaarlijks de statistieken van de arbeidsongevallen die zich in de privé-sector hebben voorgedaan. Door het koninklijk besluit van 19 april 1999 kreeg het Fonds eveneens de opdracht om vanaf 2000 een gegevensbank voor arbeidsongevallen uit de overheidssector op te richten. Voordien werden de statistieken over de arbeidsongevallen in de privé-sector door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) gepubliceerd.
Omvang
De gegevens voor deze statistieken zijn afkomstig van de verzekeringsondernemingen. Toch moet erop gewezen worden dat de informatie over de regeling van de ongevallen (vergoeding van de tijdelijke ongeschiktheid, vaststelling van de blijvende ongeschiktheid) niet altijd op hetzelfde moment verkregen werd. Zo gebruikte het NIS de ongevalleninformatie die gekend was op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het ongeval zich had voorgedaan. Sinds 1996 publiceert het Fonds voor Arbeidsongevallen statistieken op basis van informatie over de regeling van de ongevallen door de verzekeraar, zoals die op 31 december van het jaar van het ongeval gekend is.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 97/97
Research Centre
Titel Instituut Land Periodiciteit
Jaarverslag Fonds voor de Beroepsziekten Fonds voor de Beroepsziekten (FBZ) België jaarlijks verslag
URL
http://www.fbz.fgov.be/nl/jaarverslagen_nl01.htm
Omschrijving
Het FBZ is een openbare instelling onder staatswaarborg die onder het toezicht staat van de Minister van sociale zaken. Het heeft als opdracht de schade veroorzaakt door de beroepsziekten te vergoeden en de voorkoming ervan te bevorderen (Koninklijk besluit van 3 juni 1970 houdende coördinatie van de wetsbepalingen betreffende de beroepsziekten). De technische Raad van het FBZ is verplicht om elk jaar een becijferd verslag op te stellen over de evolutie van de beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling en over de preventie maatregelen die in België of elders ontdekt of toegepast werden.
Titel Instituut Land Periodiciteit URL Omschrijving
Titel Instituut Land URL Omschrijving
Analyse arbeidsongevallen jobstudenten-uitzendkrachten Preventie & Interim (P&I) België jaarlijks verslag http://www.pi.be/piw/piw01.nsf/p/591b39097de0578bc12570ed0033df18?OpenDocument&Click= Eén van de opdrachten van Preventie & Interim (vastgelegd in Koninklijk Besluit van 4 december 1997) is de analyse van arbeidsongevallengegevens van jobstudentenuitzendkrachten.
Literatuurstudie ervaring en ongevalsbetrokkenheid Steunpunt Verkeersveiligheid bij Stijgende Mobiliteit België http://www.steunpuntverkeersveiligheid.be/ modules/publications/show.php?id=38 Jongeren vertonen t.o.v. de rest van de bevolking een sterk verhoogd risico om bij een ongeval betrokken te raken. Dit verhoogde risico op een ongeval kan te wijten zijn aan factoren die gerelateerd zijn met de leeftijd en de rijervaring. Enkele leeftijdsgerelateerde factoren zijn de persoonlijkheid, levensstijl en psychologische rijpheid. De ervaringsgerelateerde factoren hebben te maken met de gedragsmatige en cognitieve vaardigheden alsook met het in balans brengen van subjectieve en objectieve risico’s. In dit rapport wordt aan de hand van een literatuurstudie onderzocht op welke manier het gebrek aan rijervaring een rol speelt ter verklaring van deze verhoogde ongevalbetrokkenheid. Ten eerste wordt er evidentie besproken die aangeeft dat een deel van de verhoogde ongevalbetrokkenheid van jongeren te wijten is aan hun gebrek aan rijervaring. Ten tweede worden er studies besproken die aangeven welke specifieke ervaringsgerelateerde factoren dit effect van ervaring kunnen verklaren. Aansluitend bij het literatuuroverzicht worden maatregelen besproken die het risico voor jongeren kunnen verlagen. Ten slotte wordt er kort ingegaan op de wijze waarop empirisch onderzoek i.v.m. dit onderwerp zou kunnen worden uitgevoerd.
Statusrapport: Jonge werknemers in België
Maart 2006 Pagina 98/98