e
Voorstel aan de gemeenteraad
me en t e
BERGEN Limburg
datum: 17 november 2015
portefeuillehouder: Burgemeester Pelzer
Datum vergadering: 15 december 2015 agendanummer: 06
onderwerp: Belastingverordeningen voor het jaar 2016
Aan de raad, Inleiding Sinds 1 januari 2012 neemt de gemeente Bergen deel aan de Gemeenschappelijke Regeling Belasting samenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW). Bijgaande verordeningen betreffen heffingen waarvan de uitvoering van deze zaken zijn ondergebracht bij het BsGW. De verordeningen zijn tekstueel kortgesloten met het BsGW. De tarieven worden door de gemeente bepaald. In de raadsvergadering van 10 november 2015 is de programmabegroting 2016-2019 vastgesteld. Gezien het feit dat het onderzoek naar het verblijfsritme van gasten in het kader van de forfaits nog niet is afgerond, stellen wij voor om de verordening toeristenbelasting 2015 niet te wijzigen. Op het moment dat de resultaten van het onderzoek naar het verblijfsritme is afgerond kan, gedurende 2016, de nieuwe verordening toeristenbelasting alsnog worden aangepast op basis van de onderzoeksresultaten voor zover deze resultaten niet tot een verhoging van de aanslag toeristenbelasting leiden. Om de gewijzigde tarieven te kunnen heffen, moeten nieuwe belastingverordeningen worden vastgesteld.
Relatie met begroting/coalitieprogramma/speerpunten De belastingen opbrengsten vinden we terug in paragraaf B lokale heffingen. Argumenten Ieder jaar stelt de gemeenteraad op basis van de Gemeentewet de belastingverordeningen vast. De volgende verordeningen zullen de bestaande verordeningen vervangen: • Verordening onroerend zaakbelastingen 2016; • Verordening forensenbelasting 2016; • Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht 2016; • Verordening rioolheffing 2016;
Onroerend zaakbelasting Jaarlijks wordt voor elk object een nieuwe WOZ-waarde vastgesteld. De tarieven worden ieder jaar gecorrigeerd voor de gemiddelde waarde ontwikkelingen. Ten opzichte van 2015 is de waarde van woningen gestegen met 1,5% en niet woningen gedaald met 1,3%. Bij de berekening van de OZB tarieven is rekening gehouden met een opbrengstverhoging van 5,75% (1,75 inflatie en 4% extra verhoging). Uiteraard is hierbij rekening gehouden met de hiervoor genoemde waardeontwikkeling.
De tarieven als percentage van de heffingsmaatstaf bedragen: Tarief OZB woningen eigenaar: 0,12422 % Tarief OZB niet woningen eigenaar: 0,19516% Tarief OZB niet woningen gebruiker: 0,15753%
99-3
g emeente
BERCI;EN Limburg
Forensenbelasting De heffingsgrondslag voor de forensenbelasting is de WOZ-waarde. Bij de bepaling van het tarief is overeenkomstig de geldende systematiek rekening gehouden met hetgeen hiervoor bij de onroerende zaak belasting is vermeld.
De tarieven bedragen bij een waarde in het economisch verkeer van: € 245 € 60.000 of minder € 500 € 60.001 tot en met € 120.000 € 1.163 € 120.001 tot en met € 180.000 € 2.156 € 180.001 tot en met € 299.000 € 2.544 € 299.001 of meer Afvalstoffenheffinq en reiniqinqsrecht
Vastrecht
2015
2016
75,00
68,00
GFT 25 Itr bak
2,54
2,54
GFT 80 Itr bak
3,51
3,51
GFT 140 Itr bak
4,56
4,56
Rest 40 Itr bak
3,07
3,07
Rest 60 Itr afvalzak ondergrondse container
3,25
2,00
Rest 80 Itr bak
4,03
4,03
Rest 140 Itr bak
5,47
5,47
Rest 240 Itr bak
7,88
7,88
Voor een gemiddeld huishouden bedroeg bij een aantal ledigingen van 12x de 140 liter restafvalcontainer en 7x de 140 liter Gft-container in 2015 het totaaltarief € 168,01 In eenzelfde situatie daalt in 2016 dit totaal tarief naar € 161,01. De overige tarieven van deze verordening voor extra containers en brengen van afval naar het milieupark zijn niet gewijzigd. Rioolheffinq Bij de vaststelling van het nieuwe vGRP in november 2013 heeft uw raad aangegeven over te willen gaan tot een gedifferentieerde rioolheffing. Bij de raadsvergadering van 20 oktober is besloten om geen gedifferentieerde rioolheffing in te voeren en de huidige heffingssystematiek van een vast bedrag per aangesloten object te handhaven. Conform vGRP plan wordt het tarief in 2016 verhoogd met € 10 per aansluiting. Het tarief wordt voor 2016 vastgesteld op € 201,13. Communicatie Het vaststellen van de verordeningen dient gepubliceerd te worden in de Maas en Niersbode en op de website.
99-4
2/3
g e meent e
. .ii. .
BERGEN Voorstel Wij stellen u voor in te stemmen met de verordeningen ten behoeve van de gemeentelijke belastingen 2016.
Burgemeester en wethouders van Bergen, de secretaris,
Drs. C.G.W. Janse
M.H.E. Pelzer
Bijlage(n) • • • •
99-4
Verordening onroerend zaakbelastingen 2016; Verordening forensenbelasting 2016; Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht 2016; Verordening rioolheffing 2016;
3/3
g em e en t e
Besluit van de gemeenteraad
BERGEN Limburg
Onderwerp: Verordening onroerend zaakbelasting 2016
De raad van de gemeente Bergen, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2015; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 2016. Artikel 1 Belastingplicht 1. Onder de naam 'onroerendezaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting; 2. Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld; 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Artikel 2 Belastingobject 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken; 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1;
99-3
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 4 Vrijstellingen 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g. waterverdediging- en waterbeheersingwerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; I. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht; 3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
99-4
2/3
Artikel 5 Belastingtarieven Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt: a. voor de gebruikersbelasting (niet woningen) 0,15753 %; b. bij de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,12422 °k; 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,19516 %. Artikel 6 Wijze van heffing De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9 , eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald: a. Bij niet-automatische incasso: in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later; b. Bij automatische incasso: in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt; 2. In afwijking van het eerste lid, onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later; 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen. Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelastingen. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De 'Verordening onroerendezaakbelastingen 2015' van 16 december 2014 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich "voor die datum hebben voorgedaan; 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking; 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2016; 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening nroerendezaakbelastingen 2016'.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de ge eente Bergen van 15 december 2015.
De greier
De voorzitter
M.H.E. Pelzer
99-4
.. 3/3 ...
g emeent e
Besluit van de gemeenteraad
BERGEN Limburg
Onderwerp: Verordening forensenbelasting 2016
De raad van de gemeente Bergen, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2015; gelet op artikel 223 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2016. (Verordening forensenbelasting 2016)
Artikel 1: Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet. Artikel 2: Belastbaar feit en belastingplicht 1.
2.
Onder de naam "forensenbelasting" wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden; Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 3: Vrijstellingen Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een vertegenwoordigend openbaar lichaam, waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft. Artikel 4: Maatstaf van heffing 1.
2. 3.
De belasting wordt berekend naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld; Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting berekend naar de waarde; De vaststelling van de waarde geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen.
Artikel 5: Belastingtarief De belasting bedraagt bij een waarde in het economische verkeer van: € 60.000 of minder € 245; € 60.001 tot en met € 120.000 € 500; € 120.001 tot en met € 180.000 € 1.163; € 180.001 tot en met € 299.000 € 2.156; € 299.001 of meer € 2.544.
99-3
Artikel 6: Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7: Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 7a: Ontstaan van de belastingschuld De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2. Artikel 8: Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald: a. Bij niet-automatische incasso: in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later; b. Bij automatische incasso: in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt; 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen. Artikel 9: Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de forensenbelasting. Artikel 10: Inwerkingtreding en citeertitel 1.
2. 3. 4.
De Verordening forensenbelasting 2015 van 16 december 2014, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan; Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking; De datum van ingang van heffing is 1 januari 2016; Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening forensenbelasting 2016'.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van :4e gemeente Bergen van15 december 2015.
s, D/e griffier
De voorzitter
M.H.E. Pelzer
99-4
2/2
g emeent e
Besluit van de gemeenteraad
BE12 C:TIJ Limburg
Onderwerp: Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2016
De raad van de gemeente Bergen, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2015; gelet op de artikelen 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2016.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Inleidende bepaling Krachtens deze verordening worden geheven: a. afvalstoffenheffingen; b. reinigingsrechten. Artikel 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. Minicontainer: de vanwege de gemeente uitgezette ophaalbak met een bepaald volume; 2. Gft-afval: groente-, fruit- en tuinafval; 3. Restafval: huishoudelijk afval niet zijnde gft-afval; 4. Grof huishoudelijk afval: huishoudelijke afvalstoffen die met enige regelmaat in een particulier huishouden vrijkomen, doch die te groot of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als andere huishoudelijke afvalstoffen aan de periodieke inzameldienst te worden aangeboden; 5. Grof tuinafval: tuinafval dat met enige regelmaat in een particulier huishouden vrijkomt, doch dat te groot of te zwaar is om op dezelfde wijze als gft-afval aan de periodieke inzameldienst te worden aangeboden; 6. Gft-bedrijfsafval: gft-afval afkomstig van bedrijven en instellingen, dat aan de periodieke inzameldienst in minicontainers wordt aangeboden en tegelijkertijd met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kan worden meegenomen; 7. Bedriffsafval: afvalstoffen afkomstig van bedrijven en instellingen, niet zijnde gft-bedrijfsafval, die naar aard, omvang en samenstelling gelijk zijn te stellen aan huishoudelijke afvalstoffen, die aan de periodieke inzameldienst in minicontainers worden aangeboden en tegelijkertijd met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden meegenomen.
Hoofdstuk 2 Afvalstoffenheffing Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit 1. Onder de naam `afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stbl. 1994, 80); 2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien
99-3
waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Artikel 4 Belastingplicht 1. De afvalstoffenheffing wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt; 2. Voor toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeelt al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht-gebruik maakt van het perceel; b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruiker is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruik heeft afgestaan. Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief De afvalstoffenheffing wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel. Artikel 6 Belastingtijdvak Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7 Wijze van heffing 1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 en 1.2 van de tarieventabel wordt bij wege van aanslag geheven; 2. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.3 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van een mondelinge dan wel schriftelijke kennisgeving; 3. Per belastbaar feit kan afzonderlijk worden geheven. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsbeslag 1. De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht; 2. De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1.2 van de tarieventabel is verschuldigd na afloop van het belastingtijdvak, of zo dit eerder is na beëindiging van de belastingplicht; 3. De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1.3 van de tarieventabel is verschuldigd bij de aanvang van de dienst; 4. Indien de belastingplicht, als bedoeld in het eerste lid, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting als bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingtijdvak verschuldigde belasting als er in dat belastingtijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven; 5. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de belasting als bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingtijdvak verschuldigde belasting als er in dat belastingtijdvak, na beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven; 6. Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten verschuldigde aanslagen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel worden betaald: a. Bii niet-automatische incasso: in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand
99-4
.. 2/8 ...
later; b. Bil automatische incasso: in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt; 2. In afwijking van het eerste lid, onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later; 3. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de verschuldigde aanslagen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 1.2 van de tarieventabel worden betaald uiterlijk een maand na dagtekening van het aanslagbiljet; 4. In afwijking in zoverre van het vorige lid geldt ingeval de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 3 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later; 5. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 1.3 van de tarieventabel worden betaald: a. ingeval van een mondelinge kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking; b. ingeval van een schriftelijke kennisgeving: binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving; 6. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Hoofdstuk 3 Reinigingsrechten Artikel 10 Aard van de belasting en belastbaar feit Onder de naam 'reinigingsrechten' worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Artikel 11 Belastingplicht De reinigingsrechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt. Artikel 12 Maatstaf van heffing en belastingtarief De reinigingsrechten worden geheven aan de hand van en naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel. Artikel 13 Belastingtijdvak Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 14 Wijze van heffing 1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 2.1 en 2.2 van de tarieventabel wordt bij wege van aanslag geheven; 2. De belasting bedoeld in hoofdstuk 2.3 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van een mondelinge dan wel schriftelijke kennisgeving; 3. Per belastbaar feit kan afzonderlijk worden geheven.
99-4
3/8
Artikel 15 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsbeslag 1. Het recht bedoeld in hoofdstuk 2.1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht; 2. De rechten als bedoeld in hoofdstuk 2.2 van de tarieventabel zijn verschuldigd na afloop van het belastingtijdvak, of zo dit eerder is na beëindiging van de belastingplicht; 3. Het recht als bedoeld in hoofdstuk 2.3 van de tarieventabel is verschuldigd bij aanvang van de dienst; 4. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is het recht als bedoeld in onderdeel 2.1 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat belastingtijdvak verschuldigde recht als er in dat belastingtijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven; 5. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor het recht als bedoeld in onderdeel 2.1 van de tarieventabel voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat belastingtijdvak verschuldigde recht als er in dat belastingtijdvak, na beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven Artikel 16 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten verschuldigde aanslagen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 2.1 van de tarieventabel worden betaald: a. Bii niet-automatische incasso: in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later; b. Bii automatische incasso: in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt; 2. In afwijking van het eerste lid, onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later; 3. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de verschuldigde aanslagen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 2.2 van de tarieventabel worden betaald uiterlijk een maand na dagtekening van het aanslagbiljet; 4. In afwijking in zoverre van het vorige lid geldt ingeval de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 3 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later; 5. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 2.3 van de tarieventabel worden betaald: a. Ingeval van een mondelinge kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking; b. Ingeval van een schriftelijke kennisgeving: binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving. 6. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
99-4
.. 4/8 ...
Hoofdstuk 4 Aanvullende bepalingen Artikel 17 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de reinigingsheffingen. Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De 'Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsheffingen 2015' van 16 december 2014, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan; 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking; 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2016; 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrechten 2016'.
Aldus besloten in de openbare raadsvergaderin van de gemeente Bergen van 15 december 2015.
De voorz tter
M.H. -zer
99-4
.. 5/8 ...
Tarieventa bel Behorende bij de Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrechten 2016 Maatstaven en tarieven afvalstoffenheffing hoofdstuk 1
Hoofdstuk 1.1 Vastrecht afvalstoffenheffing 1.1
De belasting bedraagt per perceel per belastingtijdvak
Hoofdstuk 1.2
Variabel tarief afvalstoffenheffing
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1.1 bedraagt de belasting per lediging van een: 1.2.1.1 Minicontainer van 25 liter, bestemd voor gft-afval 1.2.1.2 Minicontainer van 80 liter, bestemd voor gft-afval 1.2.1.3 Minicontainer van 140 liter, bestemd voor gft-afval
€ 68,00
1.2.1
1.2.1.4 Minicontainer van 40 liter, bestemd voor restafval 1.2.1.5 Minicontainer van 80 liter, bestemd voor restafval 1.2.1.6 Minicontainer van 140 liter, bestemd voor restafval 1.2.1.7 Minicontainer van 240 liter, bestemd voor restafval 1.2.1.8 Ondergrondse container afvalzak restafval 60 liter
€ 2,54 € 3,51 € 4,56 € 3,07 € 4,03 € 5,47 € 7,88 € 2,00
Extra containers 1.2.2 Het tarief per extra geplaatste container bedraagt voor een; 1.2.2.1 Minicontainer van 25 liter, bestemd voor gft-afval 1.2.2.2 Minicontainer van 40 liter, bestemd voor restafval
€ 26,90 € 27,70
1.2.2.3 Minicontainer van 80 liter, bestemd voor gft-afval 1.2.2.4 Minicontainer van 80 liter, bestemd voor restafval
€ 35,55
1.2.2.5 Minicontainer van 140 liter, bestemd voor restafval 1.2.2.6 Minicontainer van 240 liter, bestemd voor restafval
99-4
1.2,2,7
Bij teruggave van de in hoofdstuk 1.2.2.1 t/m 1.2.2.6 genoemde container(s) wordt geen restitutie verleend
1.2.2.8
Voor de in hoofdstuk 1.2.2.1 t/m 1.2.2.6 genoemde containers is hoofdstuk 1.2.1.1 t/m 1.2.1.7 eveneens van toepassing
Hoofdstuk 1.3
Overige tarieven afvalstoffenheffing
1.3.1
Onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken 1.1 en 1.2 bedraagt de belasting voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats:
6/8 ......
€ 35,55 € 32,75 € 37,95
Indien het afval, hout, metalen, asbest (verpakt), autobanden (maximaal 4 stuks), dakleer, vloerbedekking, harde kunststoffen en grofvuil betreft, per hoeveelheid van 1.3.1.1 2 m3 of gedeelte daarvan Het aanbieden van grof tuinafval en/of snoeiafval is tot een maximum van 2 m3 per aanbieding gratis € 12,50 1.3.1.2 Indien het puin en grond betreft, per 0,5 m3 of gedeelte daarvan 1.3.1.3
Indien meer dan vier autobanden worden aangeboden, per extra autoband
1.3.1.4
Indien het overig huishoudelijk afval betreft, met uitzondering van papier, karton, glas, vlakglas, wit — en bruingoed, klein chemisch afval, tetrapakken en textiel, per hoeveelheid van 40 liter of een gedeelte daarvan
Indien het afval betreft, aangeboden door niet-inwoners van 1.3.1.5 gemeente of door mensen die zich niet kunnen legitimeren, per hoeveelheid van 2 m3 of gedeelte daarvan
€ 12,50 € 3,00
€ 1,75
€ 35,00
HOOFDSTUK 2 MAATSTAVEN EN TARIEVEN REINIGINGSRECHTEN Hoofdstuk 2.1 Vastrecht reinigingsrecht
2.1
Het recht bedraagt per bedrijfspand of zelfstandig gebruikt gedeelte daarvan per belastingtijdvak
€ 68,00
Hoofdstuk 2.2 Variabel tarief reinigingsrecht Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2.1 bedraagt het recht per lediging van een: 2.2.1.1 Minicontainer van 25 liter, bestemd voor gft-bedrijfsafval 2.2.1.2 Minicontainer van 80 liter, bestemd voor gft-bedrijfsafval 2.2.1.3 Minicontainer van 140 liter, bestemd voor gft-bedrijfsafval 2.2.1.4 Minicontainer van 40 liter, bestemd voor bedrijfsafval 2.2.1.5 Minicontainer van 80 liter, bestemd voor bedrijfsafval 2.2.1.6 Minicontainer van 140 liter, bestemd voor bedrijfsafval 2.2.1.7 Minicontainer van 240 liter, bestemd voor bedrijfsafval 2.2.1
Hoofdstuk 2.3 Overige tarieven reinigingsrechten
2.3.1
99-4
Onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken 2.1 en 2.2 bedraagt de belasting voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats:
7/8 ...... „
€ 2,54 € 3,51 € 4,56 € 3,07 € 4,03 € 5,47 € 7,88
Indien het afval, hout, metalen, asbest (verpakt), autobanden (maximaal 4 stuks), dakleer, vloerbedekking, harde kunststoffen en grofvuil betreft, per hoeveelheid van 2.3.1.1 2 m3 of gedeelte daarvan Het aanbieden van grof tuinafval en/of snoeiafval is tot een maximum van 2 m3 per aanbieding gratis
2.3.1.2 Indien het puin en grond betreft, per 0,5 m3 of gedeelte daarvan
€ 12,50
€ 12,50
2.3.1.3
Indien meer dan vier autobanden worden aangeboden, per extra autoband
€ 3,00
2.3.1.4
Indien het overig huishoudelijk afval betreft, met uitzondering van papier, karton, glas, vlakglas, wit — en bruingoed, klein chemisch afval, tetrapakken en textiel, per hoeveelheid van 40 liter of een gedeelte daarvan
€ 1,75 € 1,75
99-4
.. 8/8 ...
g emeent e
Besluit van de gemeenteraad
BERC;EN Limburg
Onderwerp: Verordening rioolheffing 2016
De raad van de gemeente Bergen, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2015 gelet op artikel 228a van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2016 (Verordening Rioolheffing 2016) Artikel 1 begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. perceel: een onroerende zaak bedoeld in Hoofdstuk Ill van de Wet WOZ of een roerende zaak; b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft; d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater. Artikel 2 Aard van de belasting Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan: a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, verder te noemen: rioolheffing afvalwater; en b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht De belasting wordt geheven: 1. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. 2. Met betrekking tot de belasting wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
99-3
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de belastingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt. Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief De heffing bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar een vast bedrag per perceel. Artikel 6 Belastingtarief Het tarief bedraagt € 201,13. Artikel 7 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt. Artikel 10 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald: a. Bii niet-automatische incasso: in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later; b. Bii automatische incasso: in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt; 2. In afwijking van het eerste lid, onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later; 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen
99-4
2/3
Artikel 11 Kwijtschelding Bij de invordering van de rioolheffing wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing. Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De verordening rioolheffing 2015 van 16 december 2014, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2016. 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2016'. Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Bergen van 15 december 2015.
De_ voorzitter_
M.H.E. Pelzer
99-4
.. 3/3 ...