Periodeboek 2.2 Pedagogiek Tweede Jaar Periode Twee Programma 4 jaar Deeltijd
Behandelmethodieken
Auteurs: Josine Dekker, Cees van Dijk, Renske de Jong, Wiepke de Heij, Lies Geertsen, Miriam Moons, Franske van Duuren, Nienke Bijlsma Hogeschool INHOLLAND School of Health Opleiding Pedagogiek Amsterdam Studiejaar 2009/2010
Inhoudsopgave 1. Inleiding ......................................................................................................................................... 3 1.1 Onderwijs- en exameneenheden periode 2.2 ................................................................................4 1.2 Schematisch overzicht periode 2.2.................................................................................................6 1.3 Literatuur in periode 2.2.................................................................................................................6 2. OE 2.4 Mens en gedrag 6 ................................................................................................................ 7 2.1 Overzicht van bijeenkomsten ‘ontwikkelingspsychopathologie’ ...................................................8 2.2 Overzicht van bijeenkomsten ‘behandelmethodieken’ .............................................................. 10 2.3 Overzicht van bijeenkomsten ‘ethiek’ ......................................................................................... 12 2.4 Toetsen en beoordelen Mens en gedrag 6.................................................................................. 14 2.5 Literatuur Mens en gedrag 6 ....................................................................................................... 16 3. OE 2.5 Communicatieve vaardigheden 6 ...................................................................................... 17 3.1 Inleiding ‘competentiegericht werken’ ....................................................................................... 17 3.2 Overzicht van bijeenkomsten ‘competentiegericht werken’ ...................................................... 18 3.3 Toetsen en beoordelen ‘competentiegericht werken’................................................................ 23 3.4 Inleiding ‘groepsprocessen’ ......................................................................................................... 25 3.5 Overzicht van bijeenkomsten ‘groepsprocessen’........................................................................ 27 3.6 Toetsen en beoordelen ‘groepsprocessen’ ................................................................................. 32 3.7 Literatuur Communicatieve vaardigheden 6 ............................................................................... 34 3.8 Bijlagen Communicatieve vaardigheden 6 .................................................................................. 35 4. OE 2.6 Beroepspraktijkvorming 2b ............................................................................................... 41 4.1 Overzicht van bijeenkomsten ‘studieloopbaanbegeleiding’ ....................................................... 42 4.2 Toetsen en beoordelen Beroepspraktijkvorming 2b................................................................... 46 4.3 Literatuur Beroepspraktijkvorming 2b ........................................................................................ 48 4.4 Bijlagen Beroepspraktijkvorming 2b ........................................................................................... 49
Page | 2
1. Inleiding Voor je ligt het periodeboek voor de tweede studieperiode van het tweede jaar deeltijd van de opleiding pedagogiek. Kritische beroepssituatie (KBS) tweede periode: Jeugdzorg ‘Ieder kind heeft recht op een gezonde en normale ontwikkeling. Ontwikkelen en opvoeden gaat niet altijd vanzelf. Soms is er hulp nodig voor het kind of de jongere, soms ook voor het hele gezin. Al die soorten hulp noemen we ‘Jeugdzorg’. Jeugdzorg helpt kinderen bij het opgroeien en ouders bij het opvoeden door middel van aandacht, steun en bescherming aan kinderen, jongeren én hun ouders. Vaak is informatie of een advies al genoeg. Jeugdzorg verwijst door naar andere zorgverleners. Als een probleem ingewikkeld is, is er misschien meer hulp nodig. In overleg met het kind, de jongere en hun ouders wordt er gekeken naar speciale zorg. Jeugdzorg beschermt en houdt toezicht. Soms gaat het thuis echt mis. Dan beslist de rechter dat een kind bescherming nodig heeft. De gezinsvoogden begeleiden het gezin dan bij de opvoeding. Dit is verplicht. Er wordt gekeken of het goed gaat met het kind of de jongere, en of de situatie in het gezin verbetert.’ www.bureaujeugdzorg.nl De jeugdhulpverlening heeft haar handen vol aan kinderen en jongeren met gedragsproblematiek. Hoewel de oorzaak van deze gedragsproblematiek zeer divers zijn kan zijn, grijpen de behandelmethodieken over het algemeen aan op het verbeteren van het gedrag. Hbo pedagogen moeten enerzijds kennis nemen van verschillende behandelmethodieken, maar minstens zo belangrijk is het hanteren van zo’n methodiek. In deze periode staat het vaardig worden in het hulpverlenen bij complexe situaties centraal aan de hand van de training competentiegericht werken. Je krijgt theorie aangeboden die betrekking heeft op de hulpverleningscyclus en de ontwikkelingspsychopathologie. Daarnaast heeft (ped)agogische begeleiding het karakter van procesbegeleiding: de begeleider stapt in een proces, stelt de fase van het proces vast en stemt daar zijn begeleiding op af. Hij geeft een fasering aan in zijn eigen handelen en stemt deze af op de fase van verandering waarin het cliëntsysteem zich bevindt en hij kan deze stappen te allen tijde expliciteren aan alle betrokkenen bij het hulpverleningsproces. In de BPV ga je je richten op deze fasering van het handelen. Van belang is dat jij als beginnende beroepsbeoefenaar over een ruime diagnostische bagage beschikt, waardoor je de zwaarte van de problematiek goed kunt inschatten, onderzoeksrapporten van anderen kunt lezen en op de hoogte bent van indicatiestelling en de diverse behandelvormen. Daarom zullen we in dit onderdeel veel aandacht besteden aan complexe problemen, die van allerlei aard kunnen zijn, zoals gedragsproblemen; psychiatrische problematiek, ontwikkelingsachterstanden en aangeboren afwijkingen. Gedrag van mensen die in een groep samen zijn, verloopt volgens herkenbare processen en terugkerende patronen. In de beroepen waarvoor jij opgeleid wordt zal je zelf vaak in groepsverband functioneren en daarin de leiding hebben en de groep als middel gebruiken om doelen te bereiken. In de training Groepsprocessen zul je ontdekken hoe jij in een groep functioneert. Je wordt je bewust van je invloed op de groep en ook van de invloed van de groep op jouw functioneren; denken, voelen en handelen. Je leert jouw invloed bewust in te zetten om doelen te bereiken. In deze periode staan de volgende competenties centraal: Methodisch werken Page | 3
Verantwoorden Legitimeren Professionaliseren
1.1 Onderwijs- en exameneenheden periode 2 De tweede periode van het tweede studiejaar bestaat uit drie onderwijs- en exameneenheden van 5 credits, te weten: Mens en gedrag 6: In de beroepspraktijk komt je als hbo pedagoog regelmatig in contact met kinderen met psychische problematiek. Het is van belang om de diverse vormen van afwijkend psychisch functioneren, psychopathologie genaamd, te leren herkennen en de achtergrond ervan te begrijpen. Dit staat dan ook centraal in ontwikkelingspsychopathologie. In het onderdeel behandelmethodieken staan de interventies in de hulpverlening t.b.v. de cliënt en de omgeving van de cliënt centraal. Het is noodzakelijk dat je kennis hebt van behandelmethoden die in de hulpverlening worden gehanteerd. Met behulp van deze modellen kan je de problematiek in kaart brengen en methodieken inzetten in het hulpverleningsproces. In de workshops ethiek ga je dieper in op wat ethiek is en hoe je daarmee om kunt gaan in de beroepspraktijk. Communicatieve vaardigheden 6: In de training competentiegericht werken word je wegwijs gemaakt in het werken met het sociale competentiemodel. Het sociale competentiemodel heeft voor een uitgebreide methodiek gezorgd die veel in het werkveld van de jeugdzorg wordt gebruikt. Omdat zoveel instellingen hiervan (gedeeltelijk) gebruik maken, is het belangrijk om als hbo pedagoog met deze methodiek te kunnen werken. Bovendien geeft het werken met deze methodiek je concrete handvatten om cliënten te kunnen gaan begeleiden. In deze training ben je bezig om de methodiek van het competentiegericht werken eigen te maken. Je leert oefenen met een aantal basale vaardigheden zoals: contact maken, feedback geven, aanspreken op inadequaat gedrag etc. Gedrag van mensen die in een groep samenzijn, verloopt volgens herkenbare processen en terugkerende patronen. In de beroepen waarvoor jij opgeleid wordt zal je zelf vaak in groepsverband functioneren en daarin de leiding hebben en de groep als middel gebruiken om doelen te bereiken. In de training groepsprocessen zul je ontdekken hoe jij in een groep functioneert. Je wordt je bewust van je invloed op de groep en ook van de invloed van de groep op jouw functioneren; denken, voelen en handelen. Je leert jouw invloed bewust in te zetten om doelen te bereiken. Beroepspraktijkvorming 2b: In de eerste en tweede periode van het tweede jaar loop je twee dagen per week stage. Vanuit de modulen die betrekking hebben op de methodische kern van het handelen worden een aantal stageopdrachten geformuleerd. Voor de eerste opdracht maak je een analyse van een cliënt, waarbij je zo systematisch en objectief het gedrag van je cliënt waarneemt. De zo objectief en valide mogelijk verkregen informatie heb je verzameld met een bepaald doel, dat in principe een relatie moet hebben met je stagewerkplan. Vandaar dat je bij het observeren altijd volgens een door jou te bepalen, vaste systematiek moet werken. Aanwezigheid tijdens de bijeenkomsten Er wordt vanuit gegaan dat studenten alle contacturen (lesuren) ook werkelijk aanwezig zijn. Motivatie en inzet uiten zich onder andere door aanwezigheid en actieve participatie. Daarom gelden de volgende afspraken ten aanzien van het bijwonen van lessen: • Bij afwezigheid wordt zo mogelijk van te voren de docent op de hoogte gesteld (door de student). • Tijdens alle contacturen wordt de aanwezigheid van studenten geregistreerd. Wanneer een student regelmatig afwezig is neemt de docent contact op met de student. Daarnaast bespreekt de docent de afwezigheid met de studieloopbaanbegeleider van de student. Deze kan besluiten de student uit te nodigen voor een gesprek over de achterliggende redenen voor zijn/haar afwezigheid. Page | 4
Voor alle (communicatieve) trainingen geldt een verplichte deelname, c.q. aanwezigheidsplicht. De regels hiervoor zijn als volgt: • Bij afwezigheid wordt zo mogelijk de docent van te voren ingelicht. Is dit niet mogelijk dan neemt de student achteraf contact op met de docent.. 1. Bij 1 keer afwezigheid volgen er geen consequenties. De student moet er wel voor zorgen dat hij de volgende keer ‘bij’ is met opdrachten en literatuur. 2. Bij 2 keer afwezig volgt een vervangende opdracht, die met een voldoende moet zijn beoordeeld. Is de opdracht onvoldoende dan heeft de student niet voldaan de aanwezigheidsplicht en mag hij niet deelnemen aan het tentamen en moet de training worden herkanst. 3. Bij 3 keer afwezigheid mag de student niet meer mee doen met de training en het tentamen. Hij moet dan de training opnieuw volgen. • De reden voor afwezigheid is niet van belang, het maakt dus niet uit of de student afwezig is door ziekte of door andere persoonlijke omstandigheden.
Onregelmatigheden en fraude De examencommissie stelt regels vast ten aanzien van de goede gang van zaken tijdens een toets en met betrekking tot de in dat verband te nemen maatregelen: Schriftelijke toetsen: Zowel voor als tijdens een toets kunnen door de docent of een surveillant (voorlopige) maatregelen worden genomen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen of te stoppen. Wanneer voor, tijdens of na een toets door de docent of surveillant onregelmatigheden of fraude worden geconstateerd of vermoed, wordt dit zo spoedig mogelijk in een schriftelijk verslag vastgelegd. De docent of de surveillant kan de student verzoeken eventuele bewijsstukken beschikbaar te stellen. Een weigering hiertoe wordt in het verslag vermeld. Het schriftelijke verslag en eventuele bewijsstukken worden zo spoedig mogelijk en uiterlijk na twee werkdagen ter hand gesteld aan de voorzitter van de examencommissie. Take home tentamens en schriftelijke werkstukken: In de studentenhandleiding voor correcte bronvermelding en plagiaatpreventie “Verwijs wijzer” (te downloaden van INsite -> Educatie -> Plagiaatpreventie) staat beschreven hoe je in werkstukken moet omgaan met teksten en redeneringen van anderen en wat daarbij de regels zijn voor het citeren, parafraseren en het gebruik van bronvermeldingen. Wanneer je namelijk zonder een vermelding van je bron teksten van anderen (studenten, internet, tijdschriften of boeken) letterlijk overneemt, is sprake van plagiaat en dat beschouwt de opleiding als een vorm van fraude.
Maatregelen door de examencommissie Indien de examencommissie tot het oordeel komt dat sprake is van onregelmatigheden of fraude, besluit de commissie tot passende maatregelen, onder andere: o bevestigt zij of past zij de eerder door de docent of surveillant genomen maatregelen aan; o kan zij besluiten dat voor de betreffende student(en) of een deel van de studenten voor de toets geen uitslag wordt vastgesteld, of de uitslag ongeldig wordt verklaard en dat betrokkenen daarmee het recht op een van de toetsmogelijkheden hebben verloren. In geval van fraude door een student kan zij, voor een door haar te bepalen termijn van ten hoogste een jaar, aan die student(en) het recht ontnemen een of meer daarbij aan te wijzen toetsen van de opleiding af te leggen.
De examencommissie stelt de betrokken student(en) in de gelegenheid te worden gehoord of schriftelijk een reactie in te dienen alvorens een beslissing te nemen. Vervolgens stelt zij de betreffende student(en) zo spoedig mogelijk schriftelijk van de gemotiveerde beslissing op de hoogte en wijst op de mogelijkheid van beroep.
Page | 5
De studieloopbaanbegeleider Met deze periode maak je de start van een tocht van 3 jaren. Een tocht die hopelijk goed zal verlopen, waarbij je vele mooie dingen zult tegenkomen en veel kunt leren. Het is echter ook mogelijk dat het soms even wat minder gaat, op het gebied van werk, studie of privé. In dit geval kun je een beroep doen op de (studie)loopbaanbegeleider. Hij/zij zal het ‘probleem’ waar je mee zit samen met jou verkennen en je hierbij adviseren. Ter kennismaking voert de (studie)loopbaanbegeleider met iedere student een individueel gesprek in de eerste periode.
Page | 6
1.2 Schematisch overzicht periode 2.2 Onderwijseenheid
Leerlijn
Werkvormen
Contacturen per week
Toetsen*
OE 2.4 Mens en gedrag 6 (3507SD221Z) a.
Ontwikkelingspsychopathologie (3507SD221A)
Conceptueel
Colleges
b.
Behandelmethodieken
Conceptueel
Colleges
c.
Ethiek (3507SD221B)
Conceptueel
Colleges en werkgroep
2
2
Een gemeenschappelijk M.C. tentamen Productverslag
OE 2.5 Communicatieve vaardigheden 6 (3507SD222Z) a.
Competentiegericht werken (3507SD222A)
Vaardigheid
Training
2
Assessment
b.
Groepsprocessen (3507SD222B)
Vaardigheid
Training
2
Reflectieverslag
Ervaring
Buitenschools
SLB
Werkcolleges
OE 2.6 Beroepspraktijkvorming 2b (3507SD223Z) a.
Analyse van methodieken (3507SD223A)
b.
Studieloopbaanbegeleiding (3507SD223B)
BPV verslag
1
Portfolioreflectie
*Alle onderwijs- en exameneenheden moeten met een voldoende worden afgesloten
1.3 Literatuur in periode 2.2 Onderwijseenheid OE 2.1 Mens en gedrag 6
OE 2.2 Communicatieve vaardigheden 6
OE 2.3 Beroepspraktijkvorming 2b
Ontwikkelingspathologie en behandelmethodieken Rigter, Jakop, Ontwikkelingspsychopathologie. Coutinho Bussum 2002; ISBN 90-6283-299-7. Bij dit boek is ondersteuning op het Word Wide Web aanwezig via de link: www.coutinho.nl Slot, N.W., Spanjaard, H.J.M. Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Uitgeverij Intro, Baarn 1999 ISBN 90-5574-110-8. Alle hoofdstukken (over dit boek worden 20 vragen gesteld) Ethiek Ethiek: Ebskamp,J, Basisboek beroepsethiek voor Social Work. HBuitgevers, Baarn 2006.ISBN90 55745111 Zie Blackboard voor het Socratische gesprek en de beoordelingscriteria Competentiegericht werken Slot, N.W., Spanjaard, H.J.M. Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Uitgeverij Intro, Baarn 1999 ISBN 90-5574-110-8 Groepsprocessen Remmerswaal, J. "Handboek groepsdynamica". Een nieuwe inleiding op theorie en praktijk. Studieloopbaanbegeleiding Mirjam Groen, Reflecteren de basis. Op weg naar bewust en bekwaam handelen. Wolters-Noordhoff, Groningen-Houten, 2006 Page | 7
2. OE 2.4 Mens & gedrag 6 (3507SD221Z) In Mens en gedrag 6 worden drie collegereeksen aangeboden, die allen vallen onder de conceptuele leerlijn, namelijk: Ontwikkelingspsychopathologie Behandelmethodieken Ethiek In de beroepspraktijk komt de hbo-pedagoog regelmatig in contact met kinderen met psychische problematiek. Het is van belang om de diverse vormen van afwijkend psychisch functioneren, psychopathologie genaamd, te leren herkennen en de achtergrond ervan te begrijpen. De module ontwikkelingspsychopathologie bestaat uit vijf hoorcolleges van 2 lesuren. Het laatste college is een responsiecollege. Diverse psychopathologische beelden worden in de colleges toegelicht. Daarbij wordt ook ingegaan op diagnostiek, oorzaken, risicofactoren, co-morbiditeit, preventie en behandel- en In het onderdeel Behandelmethodieken staan de interventies in de hulpverlening t.b.v. de cliënt en de omgeving van de cliënt centraal. Het is noodzakelijk dat de hulpverlener kennis heeft van behandelmethoden die in de hulpverlening worden gehanteerd. Met behulp van deze modellen kan de hulpverlener de problematiek in kaart brengen en methodieken inzetten in het hulpverleningsproces. Allereerst wordt de geschiedenis van de residentiële jeugdzorg als interventie besproken. Hoe is het toch zo gekomen dat kinderen en jongeren in tehuizen worden behandeld. Vervolgens wordt in drie colleges één model gepresenteerd namelijk: het sociaal competentie model. Tijdens de colleges wordt de methode bekeken vanuit theoretisch gezichtspunt. De praktische methodieken van dit model worden tijdens het practicum “competentiegericht werken” behandeld. Een verdere uitwerking van een behandelmethode die je speciale interesse heeft kan tijdens het werken aan de integrale opdracht plaats vinden. Bij het opstellen en uitvoeren van behandelplannen is het ook van belang stil te staan bij de ethische waarden van de cliënt en jezelf. In de workshops Ethiek ga je dieper in op wat ethiek is en hoe je daarmee om kunt gaan in de beroepspraktijk.
Page | 8
2.1 Overzicht van bijeenkomsten ‘ontwikkelingspsychopathologie’ Bijeenkomst 1 2 3 4 5
Naam Ontwikkelingspsychopathologie Fysiologische zelfregulatie Hechting en pervasieve ontwikkelingsstoornissen Disruptieve stoornissen Angst-, stemmings- en dwangstoornissen
Voorbereiden voor de eerste bijeenkomst: Bestuderen Rigter: hoofdstuk 1, 2 en 5
Bijeenkomst 1: Ontwikkelingspsychopathologie 1. Doel en inhoud
Begrip psychopathologie Begrip ontwikkelingspsychopathologie Norm en afwijking Slaapstoornissen en slaapproblemen
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Bestuderen Rigter: hoofdstuk 6 en 9
Bijeenkomst 2: Fysiologische zelfregulatie 1. Doel en inhoud Problemen bij de fysiologische zelfregulatie: Eetstoornissen in kinderleeftijd Zindelijkheidsstoornissen 2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Bestuderen Rigter: hoofdstuk 7 en 8
Bijeenkomst 3: Hechting & pervasieve ontwikkelingsstoornissen 1. Doel en inhoud
Hechtingsstoornis Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Bestuderen Rigter: hoofdstuk 11 en 12
Page | 9
Bijeenkomst 4: Disruptieve stoornissen 1. Doel en inhoud Disruptieve stoornissen: ADHD ODD CD 2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Bestuderen Rigter: hoofdstuk 13 en 14 en uit hoofdstuk 10 alleen paragraaf 10.3
Bijeenkomst 5: Angst-, stemmings- en dwangstoornissen 1. Doel en inhoud
Angststoornissen Stemmingsstoornissen Dwangstoornissen Selectief mutisme
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Voorbereiding op het tentamen
Page | 10
2.2 Overzicht van bijeenkomsten ‘behandelmethodieken’ Bijeenkomst 1 2 3 4 5
Naam Residentiële jeugdzorg Het competentiemodel Werkzaamheden in de behandelgroep Leren in de behandelgroep Ambulante behandeltechnieken
Bijeenkomst 1: Residentiële jeugdzorg 1. Doel en inhoud In dit college staat de geschiedenis van de residentiële jeugdzorg centraal. Welke redenen waren er in het verleden om kinderen in tehuizen “op te sluiten”? Wat deed men vroeger met die kinderen in die tehuizen en vanuit welke ideeën? Wat is eigenlijk “behandelen”anders dan gewoon opvoeden? 2. Verwerkingsopdrachten Bezoek de volgende websites: www.glind.nl www.stichtingmaashorst.nl/hulp/kinderhuis/kinderhuis.htm 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lees uit Slot en Spanjaard hoofdstukken 1 en 2
Bijeenkomst 2: Het competentiemodel 1. Doel en inhoud In dit college staat de theoretische achtergrond van het competentiemodel als behandelmodel centraal. Er zal uitleg gegeven worden over de diverse factoren die de competentie kunnen verhogen en de relatie die er gelegd kan worden met probleemgedrag van jongeren. Ook zal de leertheorie als veranderkundige theorie die aan het competentiemodel ten grondslag ligt uitgelegd worden. 2. Verwerkingsopdrachten Zoek op internet 5 Jeugdinstellingen op die in hun behandeling gebruik maken van het sociaal competentiemodel 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lees uit Slot en Spanjaard hoofdstukken 3 , 4 , 5 en 6
Page | 11
Bijeenkomst 3: Werkzaamheden in de behandelgroep 1. Doel en inhoud Inventarisatie van gevonden instellingen die werken met het sociaal competentiemodel . Vervolgens een college waarin de werkzaamheden in een behandelgroep centraal staan. Wat doet een groepswerker eigenlijk als hij met zijn groep werkt? Wat komt er allemaal bij kijken als je een groepswerkmethodiek wil ontwikkelen. Hij kun je naar jongeren kijken en er verslag over uit brengen, kijkend vanuit het competentiemodel. 2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lees uit Slot en Spanjaard hoofdstukken 7, 8 en 9
Bijeenkomst 4: Leren in de behandelgroep 1. Doel en inhoud In dit college komt “leren in de behandelgroep” aan de orde. De diverse technieken en vaardigheden die groepswerkers kunnen hanteren om de jongeren zinvolle leerervaringen aan te bieden worden besproken. Er zal speciale aandacht besteed worden aan het gebruik maken van expliciete beloningssystemen. De vaardigheden om gedrag te veranderen worden in de training “ competentiegericht werken” geoefend. 2. Voorbereiding volgende bijeenkomst
Lees uit Slot en Spanjaard hoofdstuk 10, 11 en 12 Verzamel vragen die je naar aanleiding van het lezen van Slot en Spanjaard hebt en neem deze mee naar het laatste college
Bijeenkomst 5: Ambulante behandeltechnieken 1. Doel en inhoud Vragen naar aanleiding van de bestudeerde hoofdstukken zullen eerst besproken worden. Vervolgens wordt er middels een hoorcollege aandacht besteed aan de diversiteit van behandelmethodieken die ambulant aangeboden kunnen worden 2. Verwerkingsopdrachten
Lees de scriptie “geen tijd voor een aai over de bol” op de site www.human-being.nl/Bibliotheek/geysen_art.htm Bepaal je standpunt met betrekking tot het onderwerp dat daarin behandeld wordt
3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Bereid je voor op het tentamen
Page | 12
2.3 Overzicht van bijeenkomsten ‘ethiek’ Bijeenkomst Naam 1 Hoe herken je een morele kwestie? 2 Ethische benaderingen
Bijeenkomst 1: Hoe herken je een morele kwestie? 1. Doel en inhoud Hoorcollege met als leidende vragen: Wat zijn kenmerken van de morele dimensie? Wat is ethiek: een vak, een perspectief? Verschil moraal/ethiek? Wat is het nut van ethiek voor de professional? 2. Verwerkingsopdrachten Opdracht 1a Vorm groepjes van 3 en spreek af met welk ander groepje van 3 je een duo gaat vormen voor opdracht 1b. Inventariseer in je subgroep welke morele dilemma’s jullie tegenkomen in je stage. Maak een lijst van morele vragen die jullie als pedagogen tegen kunnen komen in je beroepsveld. Voeg dit toe aan het dossier voor de toetsing. Kies een casus uit, beschrijf de casus, typ die uit en benoem wat de morele vraag is /vragen zijn en beargumenteer waarom dit een moreel dilemma is. Noem van iedere werksoort waar je werkt / stage loopt een voorbeeld van moraal. Beargumenteer waarom dit moraal is en voeg dit toe aan opdracht 1a. Voeg dit toe aan je dossier. Opdracht 1b Ruil opdracht 1a (lijst van dilemma’s, de casusopdracht en voorbeelden van moraal) met het andere subgroepje en geef feedback op elkaars opdracht: gebruik bijlage 1 om dit te beoordelen. Maak hiervan vier kopietjes, drie voor de andere subgroep en een voor het dossier dat je inlevert eind van de week bij de docent. Voeg de feedback die je hebt gekregen ook toe aan je dossier. 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lees uit Ebskamp hoofdstuk 3
Bijeenkomst 2: Ethische benaderingen 1. Doel en inhoud Hoorcollege met als onderwerpen Gevolgenethiek, beginsel- en deugdethiek Toepassen van deze benaderingen op de eigen casuïstiek
Page | 13
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst Opdracht 2a Lees uit de Ebskamp hoofdstuk 4 en de literatuur over het socratisch gesprek Opdracht 2b Kies met je subgroepje een casus uit die je wilt bespreken (het meest voor de hand liggend is de casus te kiezen waar jullie opdracht 1b over hebben gemaakt). Formuleer nog een keer de morele vraag waar jullie een antwoord op willen geven Bespreek minimaal twee alternatieve opties met elkaar. Noteer deze opties. Formuleer bij iedere optie minimaal twee argumenten om deze opties te onderbouwen. probeer de waarden/normen achter ieder argument te benoemen. Zijn deze argumenten een voorbeeld van gevolgen-, beginsel- of deugdethiek? Voeg de casusbeschrijving en je antwoorden toe aan je dossier Opdracht 2c Formuleer met je groepje een morele vraag die jullie allen bezighoudt. (zorg dat je een voorbeeld hebt uit de praktijk waar die vraag over gaat). Noteer de vraag en de concrete situatie in het kort.
Page | 14
2.4 Toetsen en beoordelen Mens en gedrag 6 De toets van Mens en gedrag bestaat uit 2 onderdelen: Een MC-tentamen over ontwikkelingspsychopathologie, behandelmethodieken en ethiek Dossier van verwerkingsopdrachten ethiek
Inhoud De student… Methodisch werken: brengt kansen en belemmeringen in de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfsturing van de cliënten met middencomplexe problematiek in kaart analyseert de draagkracht en draaglast van de cliënt en zijn omgeving vanuit biologisch, medisch, (ortho-)pedagogisch, sociaal-maatschappelijk, ethisch en juridisch perspectief signaleert of er sprake is van probleemgedrag, ontwikkelingsachterstand en/of opvoedingsonzekerheid benoemt en herkent gedragskenmerken en gedragsuitingen van kinderen als specifiek behorend bij een psychische stoornis of/en psychosociaal probleem benoemt en herkent de invloed van biologische, medische, ontwikkelingspsychologische bij het ontstaan en behandeling van psychosociale problemen en sociaal culturele factoren koppelt de te kiezen preventie- en/of interventieactiviteiten aan de behoeften en mogelijkheden van het cliëntsysteem vertaalt pedagogische kennis naar bruikbare informatie en praktische adviezen aan ouders, beroepsopvoeders Verantwoorden: onderbouwt de signalering en/of analyse van probleemgedrag vanuit verschillende disciplines en benaderingen en richt zich per discipline op de te onderscheiden aspecten verantwoordt keuzen voor passende begeleiding- en ondersteuningsvormen verantwoordt keuzen van in te zetten methoden en middelen ten overstaan van cliënten, doelgroepen, eigen en andere organisatie(s), met gebruikmaking van theoretische en normatieve kaders Profileren: behartigt de belangen van de cliënt en/of cliëntsysteem naar derden Legitimeren: herkent en benoemt in diverse praktijksituaties de specifieke pedagogische kenmerken van het handelen en van de inrichting van de situatie bespreekt en beoordeelt als beginnende pedagogische beroepskracht het eigen handelen en functioneren tegen het licht van de (pedagogische) missie en visie van de organisatie waarin hij functioneert ontwikkelt een beroepshouding, waarbij verschillen en overeenkomsten tussen mensen worden onderkend en benut
Toetsvorm Psychopathologie en behandelmethodieken Psychopathologie en behandelmethodieken wordt getoetst via een schriftelijke meerkeuze vragentoets gebaseerd op casuïstiek. De cesuur (= bij hoeveel vragen goed is het voldoende) wordt bepaald aan de hand van de computerberekeningen (w.b.t. betrouwbaarheid en gokkans) na Page | 15
invoering van de antwoordkaarten. Standaard is de cesuur bij 40 vragen vastgesteld op 25 vragen goed. Ethiek: dossier van verwekingopdrachten Ieder subgroepje levert na afloop van les 3 het dossier in (voorzien van namen plus studentnummer en groepscode) met als inhoud de opdrachten 1a, 1b en 2b, dus: De lijst met morele vragen Argumentatie waarom de eigen vraag een morele vraag is De ontvangen feedback van de andere groep daarop De gegeven feedback Enkele voorbeelden van moraal Casus plus ethische vraagstelling, opties, argumenten en waarden Toetsing van de argumenten aan drie besproken benaderingen (gevolgen-,beginsel- en deugdethiek). De bijlagen: zie Blackboard o Criteria bij feedbackopdracht 1b: stappenplan o Socratisch gesprek o Vier stappen in een dialoog
Beoordeling Zowel het MC tentamen als het verslag van ethiek moeten minimaal met een 5.5 zijn afgesloten. Het MC tentamen is voor 80% bepalend voor het eindcijfer, ethiek heeft een zwaarte van 20%. De beoordelingscriteria van ethiek zijn te vinden op blackboard.
2.5 Literatuur Mens en gedrag 6
Rigter, Jakop, Ontwikkelingspsychopathologie. Coutinho Bussum 2002; ISBN 90-6283-299-7. Bij dit boek is ondersteuning op het Word Wide Web aanwezig via de link: www.coutinho.nl Slot, N.W., Spanjaard, H.J.M. Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Uitgeverij Intro, Baarn 1999 ISBN 90-5574-110-8. Alle hoofdstukken (over dit boek worden 20 vragen gesteld)
Page | 16
3. OE 2.5 Communicatieve vaardigheden 6 (3507SD222Z) De onderwijseenheid Communicatieve vaardigheden 5 bestaat uit twee onderdelen, te weten: Competentiegericht werken Groepsprocessen
3.1 Inleiding ‘competentiegericht werken’ In de training competentiegericht werken word je wegwijs gemaakt in het werken met het sociale competentiemodel. Het sociale competentiemodel heeft voor een uitgebreide methodiek gezorgd die veel in het werkveld van de jeugdzorg wordt gebruikt. Omdat zoveel instellingen hiervan (gedeeltelijk) gebruik maken, is het belangrijk om als hbo pedagoog met deze methodiek te kunnen werken. Bovendien geeft het werken met deze methodiek je concrete handvatten om cliënten te kunnen gaan begeleiden. In deze training ben je bezig om de methodiek van het competentiegericht werken eigen te maken. Je leert oefenen met een aantal basale vaardigheden zoals: contact maken, feedback geven, aanspreken op inadequaat gedrag etc. In de training wordt veel gebruik gemaakt van casussen. Het meest effectief is om zelf ook casussen in te brengen. Dit kunnen casussen zijn van dingen die je meemaakt op je werk, of je stage. Dat maakt deze training vooral beroepsgericht, en minder persoonsgericht. Naast het aanleren van technieken van het sociale competentiemodel, gaat het in deze training ook om het werken aan je professionele attitude. De professionele attitude waar het hier om gaat, betreft vooral leiderschapskwaliteiten. Hiervoor moet je bijvoorbeeld overwicht kunnen hebben, een open, positieve houding bezitten en contact kunnen maken. Geen logboek maar vaardighedenkaart Omdat deze training vooral gericht is op het aanleren van vaardigheden, is het logboek een minder geschikt instrument om je eigen vorderingen te monitoren. Daarom is er gekozen voor een meer competentiegerichte manier van het monitoren van de eigen vooruitgang, namelijk de vaardighedenkaart (zie bijlage 1). Met behulp van de vaardighedenkaart kun je (minimaal 3 keer) je eigen vorderingen bekijken, en tevens feedback vragen van anderen. Voor de voltijdstudenten geldt dat ze feedback kunnen vragen aan hun stagebegeleider en collega’s op de stage, en de medestudenten. De deeltijdstudenten kunnen vooral ook feedback vragen aan hun collega’s en leidinggevende, maar ook gebruik maken van feedback van hun medestudenten.
Page | 17
3.2 Overzicht van bijeenkomsten ‘competentiegericht werken’ Bijeenkomst 1 2 3 4 5 6
Naam Introductie van het sociale competentiemodel Positief bekrachtigen Aanspreken op inadequaat gedrag Het geven van gevoelsreflecties en stopinstructies Oefenen van de toets, een competentiegerichte groepsleider Assessment, de toets
Bijeenkomst 1: Introductie van het sociale competentiemodel 1. Doel en inhoud
De student kent de opdracht en opbouw van het moduul De student maakt kennis met het competentiemodel De student experimenteert met het geven van feedback m.b.v. dit model
Welkom, presentielijst. evt. kennismaken met de trainer en/ of elkaar Globale uitleg opdracht Korte uitleg van het sociale competentiemodel Oefenen van de techniek feedback geven ( benoem verschil met de ik-boodschap) De trainer geeft uitleg over de feedbackstappen van het competentiemodel Oefenen van techniek feedback geven als verbeterpunt wat ging goed (en waarom was dit goed), wat kan beter, wat zou een alternatief kunnen zijn Uitleg vaardighedenkaart
2. Verwerkingsopdrachten Bespreken van vaardighedenkaart op je werk 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lezen hoofdstuk 1 en 2 van Spanjaard en Slot
Bijeenkomst 2: Positief bekrachtigen 1. Doel en inhoud
Welkom, presentielijst Hoe ben je op de je stage/ werkplek bezig met het competentiemodel? Theorie: het belang van positief bekrachtigen Casussen oefenen Verschillende studenten oefenen met de casussen + observatievaardigheden
2. Verwerkingsopdrachten Casus 1: Als groepsleider zit je in een sollicitatietraining. Je begeleidt rollenspellen. Karin gaat ‘solliciteren’, ze komt binnen, geeft een hand, maakt oogcontact en houdt een redelijk goed gesprek. Later in gesprek kijkt zij meer naar haar voeten, en heeft een teruggetrokken houding. Uitdaging: welk gedrag wil je stimuleren en hoe doe je dat? Page | 18
Casus 2: Trudie komt binnen lopen en vraagt aan groepsleider of zij hem kan spreken. Groepsleider zegt dat dit kan over 5 min. Na 5 min. zit hij nog aan de tel. Trudie komt binnen en gaat zitten. Uitdaging: welk gedrag is positief en hoe stimuleer je dat? Casus 3: Als groepsleider begeleid je een maaltijd. 1 jongere zit continu te praten met 1 andere jongere. Ze hebben de grootste lol. Maar ze eten bijna niks. Uitdaging: welk gedrag is positief en hoe stimuleer je dat?
NB 1 Er kunnen ook casussen door de groep zelf ingebracht worden, bijvoorbeeld situaties van je eigen werk NB 2 Per casus zijn er 2 spelers een hulpverlener en een cliënt. Zo wordt er begonnen met het oefenen in een niet-complexe situatie
Laten invullen van jouw vaardighedenkaart en invullen van vaardighedenkaart van een medestudent 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lezen hoofdstuk 3 en 4 van Spanjaard en Slot
Bijeenkomst 3: Aanspreken op inadequaat gedrag 1. Doel en inhoud
Welkom, presentielijst Bespreken van leerervaringen aan de hand van de vaardighedenkaart. Wat zijn je vorderingen? En je voornemens? Korte herhaling van contact maken Theorie aanspreken op inadequaat gedrag Techniek van het aanspreken op inadequaat gedrag Oefenen met casussen en nabespreken hiervan Nabespreking in tweetallen
2. Verwerkingsopdrachten Casus 1: Sandra komt boos binnen, slaat met de deur en zegt dat zij het met Robin helemaal heeft gehad, wat een klootzak! Ze rent weg, naar haar kamer. Hoe reageer je als groepsleider? Casus 2: Kim zit met de groep aan tafel en drinkt het enige pak melk alleen op. Er waren anderen die nog melk hadden gewild. Wat doe je als groepsleider? Casus 3: Jullie zitten in een huiskamerbespreking. Ester is boos, iemand heeft haar lippenstift gebruikt, zij herhaalt dit iedere keer. Ze praat door anderen heen, is niet bezig met het onderwerp dat behandeld wordt. Wat doe je als groepsleider? Casus 4: Het is half negen ’s ochtends. Thomas heeft zich verslapen, en heeft zijn corvee niet gedaan. (dit had hij voor 8.30u moeten doen en hij moet nu naar school). Hij staat klaar om naar school te gaan. Wat doe je? Casus 5: Michel komt melden bij jou melden dat Joost hem zit te pesten en roept: “als hij dat nog een keer doet, dan ram ik hem op zijn smoel!!”. Hoe reageer je als groepsleider? Casus 6: Je werkt op een ZMOK school. Het is pauze en jij surveilleert op het schoolplein. Achmed legt een dikke rochel/ fluim vlak bij jou. Hij maakt er een vies geluid bij. Hoe reageer je? Page | 19
Schrijf een casus waarin je inadequaat gedrag van een jongere beschrijft. Betrek hierbij wat zijn ontwikkelingstaak is, en welke vaardigheden hij/ zij mist. Neem dit mee naar de volgende bijeenkomst. 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lezen hoofdstuk 5, Spanjaard en Slot
Bijeenkomst 4: Het geven van gevoelsreflecties en stopinstructies 1. Doel en inhoud
Welkom, presentielijst Bespreken van leerervaringen Theorie over het geven van gevoelsreflecties en het effect hiervan Oefenen met het geven van gevoelsreflecties Oefenen met casussen Theorie sancties en waarschuwingen (blz. 180 Spanjaard en Slot) Oefenen met het duidelijk geven van een stopinstructie Afsluiting: ronde maken, in 1 of 2 gevoelswoorden hoe je de training hebt ervaren
2. Verwerkingsopdrachten Suggesties voor het oefenen van gevoelsreflecties Casus 1: Jolanda wordt al tijden gepest door Tim. Hij zegt dat ze dik is en dom. Jolanda reageert daar meestal niet op, en trekt zich terug. Ze schrikt steeds erg als Tim langskomt en duikt dan ineen. Als groepsleider ga jij een gesprekje aan met Jolanda waarin je oefent met het geven van gevoelsreflecties. Casus 2: Tom is een jongen van 13 die nog erg speels is voor zijn leeftijd. Hij kan moeilijk vrienden maken met zijn leeftijdsgenoten en kan plotseling heel boos worden. Het wordt dan zwart voor zijn ogen, en dan kan hij agressief worden. Eigenlijk voelt Tom zich heel alleen. Als groepsleider ga jij een gesprekje aan met Tom waarin je oefent met het geven van gevoelsreflecties. Suggesties voor het oefenen van het geven van stopinstructies Casus 1: Mascha en Karin bevinden zich in de huiskamer van de groep. De muziek staat keihard aan en ze staan te springen op de bank. De bank lijkt het bijna te begeven. Casus 2: Sandra komt boos binnen. Je vraagt wat er aan de hand is. Ze begint daarop jou uit te schelden en te roepen dat je er niet mee moet bemoeien! Casus 3: Je staat in de gezamenlijke keuken pannenkoeken te bakken. Peter komt binnen (je ziet hem niet aankomen) en knijpt je in je kont. Je schrikt je rot.
Laten invullen van vaardighedenkaart door medestudent/ trainer, invullen van vaardighedenkaart van een medestudent Oefenen met vaardigheden met medestudenten m.b.v. casussen
3. Voorbereiding volgende bijeenkomst Lezen hoofdstuk 7 van Spanjaard en Slot
Page | 20
Bijeenkomst 5: Oefenen van de toets 1. Doel en inhoud
Welkom, presentielijst Herhalen van alle technieken In subgroepen van 4 (twee 2-tallen) wordt er gebrainstormd over mogelijkheden van groepsinterventies Groepscasussen worden uitgespeeld Vragen over het assessment van de volgende keer worden behandeld Bepalen van volgorde Afsluiting: in 1 zin wat je meeneemt voor jezelf als groepsleider
2. Verwerkingsopdrachten Groepscasus 1: Je zit op het kantoor en er wordt aangeklopt. Een van de jongens van de groep komt bij jou klagen (groep van 7 jongeren). Hij heeft het nu zo’n drie weken aangekeken en vindt dat er een groepje van 3 is die het er in de groep bij laten zitten. Ze maken maar half schoon, als ze boodschappen doen is er altijd te weinig (hij vermoedt dat de helft van het geld onderweg wordt opgemaakt aan iets anders). Wanneer er spelletjes worden gedaan zijn zij erg op zichzelf. Er wordt nooit samen naar tv gekeken gevoetbald enz. Kortom hij vindt dat er geen groepssfeer hangt. Het is niet gezellig. De anderen vinden dat ook. Jij besluit tot een huiskamervergadering hoe pak je dit aan? Groepscasus 2: Jouw groep komt verontwaardigd binnen. Ze zijn druk aan het schelden. Ze hebben rondgehangen bij de skatebaan. De buurman vond dat ze te hard aan het praten waren en in plaats van dat te komen zeggen heeft hij de politie op ze afgestuurd. Ze hebben een grote bek opgezet tegen de politie en nu zijn ze allemaal op de bon geslingerd. Dit is onderwerp van gesprek met een groepsbespreking. Hoe pak je dit aan? Groepscasus 3: Gisteren lag er in de groepskast een gameboy. Deze was twee weken terug aangeschaft uit de groepspot en is eigendom van de instelling. Helaas, de Gameboy is reeds overleden en aan zijn zeer gehavende toestand lijkt het er op dat dit met grove opzet is gebeurd. Natuurlijk heeft niemand het gedaan. Iedereen beschuldigd elkaar en de meeste zijn boos. Sommigen kan het niks schelen of hebben geen zin om er nog langer over te praten. Hoe pak je dit aan? Groepsspel: In plaats van een groepscasus kan de trainer ook kiezen voor een spel, bijvoorbeeld kwartet. Hierbij kan de trainer de verschillende rolspelers instructies geven (vb jij speelt vals, jij pest hem, jij neemt geen initiatief etc.). Ook kan de trainer denken aan een opdracht voor een subgroep waarin ze samen moeten werken, bijvoorbeeld: samen een huis tekenen, rijmpje maken, toneelstukje. 3. V oorbereiding volgende bijeenkomst Voorbereiden op assessment, bijvoorbeeld door oefenen met medestudenten van casuïstiek
Page | 21
Bijeenkomst 6: Assessment, de toets 1. Doel en inhoud
Welkom, presentielijst. Herhaling volgorde koppels. De maaltijd wordt klaargezet. De verschillende koppels mogen de maaltijd begeleiden. Elke 7 minuten wordt er gewisseld van koppel. De helft van de groep is observator. Pauze De volgende helft van de groep begeleidt de maaltijd. Zelfde procedure. De trainer licht eventueel beoordelingen toe. Afsluiting: hoe heb je de gehele training ervaren? Wat heb je aan de training gehad? Bij voldoende tijd: Evaluatie van de training
NB: Wie niet aanwezig is op het assessment, om welke reden dan ook, dient dit te herkansen in de volgende periode, of volgens afspraak met de trainer. 2. Verwerkingsopdrachten Verwerken van het assessment in je portfolio
Page | 22
3.3 Toetsen en beoordelen ‘competentiegericht werken’ Inhoud De student… Methodisch werken: is waar nodig sensitief en responsief gericht op de cliënt en bevordert de zelfregulatie en zelfontwikkeling van de cliënt herkent belastende omstandigheden en weerstanden van de cliënt en maakt deze bespreekbaar creëert in groepen een sfeer van rust en veiligheid en hanteert daarbij de gewenste groepsdynamische principes en interventies spreekt cliënten aan op inadequaat gedrag stelt grenzen aan de wijze waarop hij zich door de cliënt laat bejegenen en de wijze waarop cliënten met elkaar omgaan Samenwerken: benoemt en hanteert conflicten, gericht op ontwikkeling en samenwerking met de cliënt. stemt in relatief voorgestructureerde situaties behandelingsdoelen, –planning en –activiteiten af op de cliënt of/en het cliëntsysteem laat zich in zijn handelen leiden door het gedrag van de cliënt overziet consequenties van eigen hulpverlenend handelen Verantwoorden: rapporteert schriftelijk en mondeling over het verloop en het effect van verschillende interventies en methodieken Professioneel ontwikkelen: onderkent, benoemt en maakt eigen handelingspatronen en emoties bespreekbaar, die als belemmerend worden ervaren bij het realiseren van leerdoelen gericht op de verwerving van professioneel gedrag en attitude herkent de eigen manier van reageren bij sociale conflicten is bereid te experimenteren met en te leren van diverse vormen van nieuw gedrag
Toetsvorm Tijdens de laatste twee bijeenkomsten vindt er een assessment plaats door middel van een ‘maaltijd’. Om de beurt spelen twee studenten de rol van groepsleider, en worden dan beoordeeld op hun vaardigheden en attitude als competentiegerichte groepsleider. Er is extra tijd ingeroosterd voor deze laatste bijeenkomst, zodat alle studenten de tijd hebben om hun vaardigheden te demonstreren.
Beoordeling De training competentiegericht werken wordt samen met de integrale opdracht, analyse en toepassing van behandelmethodieken getoetst. Het assessment van competentiegericht werken telt voor 50% mee. Het integrale eindverslag telt ook voor 50% mee. Dit laatste betreft een groepscijfer. Pas als er een beoordeling is van het assessment, kan de docent van de integrale opdracht een cijfer voor het integrale verslag geven. Tijdens het assessment kijkt de trainer naar de volgende beoordelingscriteria: Page | 23
De student… kan positief gedrag bekrachtigen middels stappen van het competentiemodel. kan feedback geven middels het competentiemodel. kan heldere instructies geven aan een groep stimuleert interactie tussen de deelnemers door het stellen van vragen aan elkaar, geven en ontvangen van feedback begrenst (groeps)gedrag d.m.v. structuur bieden, orde houden, tot het gestelde doel komen (en evt. doelgroep op deze verantwoordelijkheid te wijzen) kan gedrag dat niet acceptabel is bespreekbaar maken volgens de instructies van het competentiemodel. (aanbieden van een alternatief etc.) geeft gevoelsreflecties, laat stiltes vallen geeft blijk van zijn observaties in termen van ontwikkelingstaken en vaardigheden. betrekt het non-verbale gedrag van de deelnemers. biedt ondersteuning door het tonen van empathie in zijn (non-verbale) houding, woordgebruik, hanteren van stiltes geeft blijk van een natuurlijke houding in het geven van de interventies Aan de hand van de vaardighedenkaart (zie bijlage achterin het periodeboek) geeft de trainer feedback en een eindbeoordeling.
Page | 24
3.4 Inleiding ‘groepsprocessen’ In de training Groepsprocessen ga je middels eigen ervaringen zicht krijgen op processen en patronen in gedrag van mensen die in een groep samenzijn. Je zult ontdekken dat deze processen herkenbaar en voorspelbaar zijn en dat patronen steeds terugkeren en dus hetzelfde verlopen. In de beroepen waarvoor jij opgeleid wordt zal je zelf vaak in groepsverband functioneren. Een bekende uitspraak is: “Je kunt eigenlijk pas echt goed een groepsproces leiden als je in staat bent in een groep als groepslid te functioneren en je daar ontspannen bij te voelen.” Daartoe moet je je bewust zijn van je eigen gedrag en dat van je mede groepsleden. Ook moet je de processen die spelen kunnen analyseren en buigen in de richting die jij wil. Daarnaast zal je ook vaak groepen en teams gaan begeleiden bijvoorbeeld als leidinggevende en dan verantwoordelijk zijn voor het groepsproces. Dan is het vereist om processen in groepen herkennen en met alertheid te reageren”. Tijdens de training zal gebruik worden gemaakt van allerlei oefensituaties binnen de eigen groep. Ook worden er relaties gelegd met groepen in de BPV. De theorie dient zelfstandig bestudeerd te worden. Participatie Daar deze onderwijseenheid bestaat uit twee trainingen, kan er alleen geleerd worden als je aanwezig bent en je voor 100% inzet en meedoet. Juist omdat het groepsdynamisch proces voor leerervaringen zorgt en het leren van en aan elkaar aan de orde is, is je aanwezigheid noodzakelijk. Bij deze vaardigheidsmodule geldt een aanwezigheidsplicht die onderdeel uitmaakt van de toetsing. Dit houdt in dat de student zich bij inschrijving bij dit onderwijs verplicht tot een aanwezigheid van 80%. Afwezigheid wordt van tevoren gemeld en is voorzien van een geldige reden. Groepsopdrachten en individuele opdrachten zijn ingeleverd op een tijdstip dat met de docent wordt afgesproken. Leeractiviteiten Leerdoelen formuleren. Je maakt aan het begin van deze onderwijseenheid 3 toetsbare leerdoelen (zie eisen voor leerdoelen zoals bij SLB) Deze leerdoelen kunnen samenhangen met eerdere leerdoelen, leerthema’s, inhouden en competenties van deze onderwijseenheid en die van deze periode. Tijdens elke bijeenkomst bestaat er een mogelijkheid tot vragen stellen over de bestudeerde literatuur. Logboeken Van elke bijeenkomst houd je een logboek bij (zie blz. 84 Groen Reflecteren de basis). Dit logboek gaat over waarnemingen, voor jou betekenisvolle momenten en reflectie op de vorderingen van je leerdoelen. Je kun eigenlijk je niet deelnemen aan een trainingsbijeenkomst als je je logboek van de vorige bijeenkomst niet gemaakt hebt en je leerproces kan delen met je collega-studenten. Eigen leren en dat van anderen wordt daardoor belemmerd. Daarom is het noodzakelijk elke bijeenkomst je logboek bij je te hebben. Ook voor je voortgang in en als mogelijk bewijsstuk bij je portfolio voor SLB zijn dit belangrijke notities. Concreet beschrijf je na elke zitting in je logboek in elk geval: Wat heb ik deze zitting concreet met mijn leerdoelen gedaan? Wat was een belangrijk (betekenisvol) moment voor mij tijdens deze zitting? Wat heb ik geleerd; wat bevorderde mijn leren, wat belemmerde mijn leren? Hoe heb ik mij ingezet tijdens de les? Wat was daarbij bevorderend en wat belemmerend? Kies naar aanleiding van deze zitting 2 citaten uit de literatuur die jou aanspreken/belangrijk voor je zijn, geef daarbij aan waarom je voor deze citaten hebt gekozen en wat hebben ze te maken met deze zitting? (citeer correct) Levert deze les ook nieuwe leerpunten op? Zo ja, welke? Wat wil ik nog meer over deze les zeggen? Page | 25
Bovenstaand logboek beslaat minimaal 1 getypte pag. en wordt elke bijeenkomst aan de docent bij aanvang overhandigd. Na afloop wordt alle logboeken samengevoegd tot bijlage 1. A. Opdracht: theorie koppelen aan de praktijk Voor elke bijeenkomst bestudeer je de hieronder opgegeven literatuur en maakt een koppeling met je praktijk. Hiervoor noteer je antwoorden op de gegeven opdrachten en brengt die mee in tweevoud, een voor de docent en een voor een medecursist. Bijeenkomst 2: Hfst. 2: Zeg vanuit elke benadering iets over een groep waar je deel vanuit maakt, of maakte. Hfst. 3: Wat voor een soortgroepen zie jij op jouw afdeling? Hfst. 4: “Communicatie in groepen kan beter begrepen worden door in te zien dat deze zich tegelijkertijd afspeelt op meerdere niveaus.” maak dit duidelijk aan de hand van voorbeelden van jouw afdeling. Bijeenkomst 3: Hfst.5: Kijk eens naar de groep op jouw afdeling en beschrijf in welke fase van groepsontwikkeling deze zich bevindt. Bijeenkomst 4: Hfst. 7: Beschrijf hoe er in de groep bij jou op de afdeling wordt gecommuniceerd (let hierbij op interacties, relaties, leiderschap, sympathieën en antipathieën, conformiteit, co/non-participatie) Hfst. 8: Hoe verloopt de feedback in die groep? Bijeenkomst 5: Hfst. 9: Beschrijf een aantal groepsprocessen en groepsfenomenen die jij hebt waargenomen. Hoe was dat om dat waar te nemen? Hfst.10: Wat valt er te zeggen over leiderschap in de groep bij jou op de afdeling? Bijeenkomst 6: Hfst.11: Hoe functioneert jullie team?
Ook hiervoor geldt dat als je de notities niet bij je hebt, voortgang in je leren en zinvol deelnemen aan de training moeilijk wordt. Na afloop worden alle theoretische koppelingen naar je eigen praktijk samengevoegd tot bijlage 2. B. Feedback geven op de opdracht van een medestudent Aan het eind van elke bijeenkomst worden de gemaakte opdrachten uitgewisseld en geef je thuis feedback op de notities van een medecursist. Hierbij maak je gebruik van theoretische notities uit de voorgeschreven literatuur. Het commentaar bestaat uit minimaal een ½ A4 maximaal 1 A4. Het commentaar op de notities van een ander lever je met ingang van bijeenkomst 3 aan het begin van elke les in de docent in. Je niet je commentaar met een nietmachine vast aan de tekst waar je commentaar op levert. Na afloop worden al je commentaren op theoretische koppelingen naar de praktijk van een medestudent samengevoegd tot bijlage 3. Reflectieformulieren Aan het einde van elke bijeenkomst behalve de 1e (dan krijg je zo’n formulier uitgereikt) zorg je dat je een leeg reflectieformulier bij je hebt. Dit reflectieformulier vul je ter plaatse in. Vervolgens voldoe je aan de opdrachten die op het formulier staan. Ook dit formulier lever je elke bijeenkomst in bij de docent (beginnen met bijeenkomst 2). Dit formulier kan je behulpzaam zijn bij het schrijven in je logboek of het schrijven van je verslag. Deze formulieren bewaar je en lever je samen met je evaluatieverslag in (als bijlage 4). Samenvatting van wat je elke bijeenkomst inlevert Logboek (start bijeenkomst 2) totaal 6 stuks Opdracht koppeling aan de praktijk (start bijeenkomst 2) totaal 6 stuks Feedback geven op opdracht “koppeling aan de praktijk”van een medecursist (start bijeenkomst 3) totaal 6 stuks Reflectieformulier ingevuld aan het eind van de vorige les (start bijeenkomst 2) totaal 6 stuks Page | 26
3.5 Overzicht van bijeenkomsten ‘groepsprocessen’ Bijeenkomst 1: 1. Doel en inhoud
Kort kennismaken Vragen inventariseren n.a.v. de tekst over deze onderwijseenheid in het periodeboek Vragen beantwoorden en zo lang overleggen tot alle aanwezigen de samenwerking en de afspraken voor deze training ook als groep volledig kunnen bevestigen (samenwerkingscontract) Opdrachten in de groep uitvoeren Reflectieformulier(zie bijlage) invullen en opdracht die daarop staat uitvoeren
2. Verwerkingsopdrachten Lees de inleiding en bijlagen van groepsprocessen in dit periodeboek voor een uitgebreide beschrijving van de verwerkingsopdrachten en de voorbereidingen! Opdracht 1 3 leerdoelen formuleren, de leerdoelen waarmee je begint aan deze training en waarmee je eindigt voldoen aan de criteria voor leerdoelen en zijn: Positief Toetsbaar in waarneembaar gedrag (dus ook voor groepsleden/docenten) geformuleerd Binnen je controle, Met een duidelijke context Verantwoord Actief geformuleerd Opdracht 2 Logboek van de bijeenkomst schrijven mede m.b.v. het aan de eind van de les ingevulde reflectieformulier (gebruik boekje Groen). Concreet beschrijf je na elke zitting in je logboek in elk geval: Wat heb ik deze zitting concreet met mijn leerdoelen gedaan? Wat was een belangrijk (betekenisvol) moment voor mij tijdens deze zitting? Wat heb ik geleerd: wat bevorderde mijn leren, wat belemmerde mijn leren? Hoe heb ik mij ingezet tijdens de les? Wat was daarbij bevorderend en wat belemmerend? Kies naar aanleiding van deze zitting 2 citaten uit de literatuur die jou aanspreken/belangrijk voor je zijn, geef daarbij aan waarom je voor deze citaten hebt gekozen en wat hebben ze te maken met deze zitting? (Citeer correct) Levert deze les ook nieuwe leerpunten op? Zo ja, welke? Wat wil ik nog meer over deze les zeggen? Bovenstaand logboek beslaat minimaal 1 getypte pagina en wordt aan het begin van de bijeenkomst aan de docent overhandigd (neem dus een kopie mee). 3. Voorbereiding volgende bijeenkomst
Theorie bestuderen en eventueel vragen formuleren Voor de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk: o Hfst. 2: Zeg vanuit elke benadering iets over een groep waar je deel vanuit maakt, of maakte. o Hfst. 3: Wat voor een soortgroepen zie jij op jouw afdeling?
Page | 27
o
o
Hfst. 4: “Communicatie in groepen kan beter begrepen worden door in te zien dat deze zich tegelijkertijd afspeelt op meerdere niveaus.” Maak dit duidelijk aan de hand van voorbeelden van jouw afdeling. Neem een kopie mee voor de medestudent die op jouw opdracht gaat reageren en een kopie om in te leveren bij de docent bij aanvang van de les.
Bijeenkomst 2: 1. Doel en inhoud
Presentielijst Huiswerk inleveren bij de docent Gemaakte opdracht geven aan een medestudent voor feedback Logboek voorlezen en feedback geven en ontvangen Eventueel literatuur bespreken Meedoen met de oefeningen/opdrachten Reflectielijst invullen en opdracht doen
2. Verwerkingsopdrachten
Logboek schrijven (zie instructies week 1) Voor de opdracht feedback geven op de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk van een medestudent geef je thuis feedback op de notities van een medecursist. Hierbij maak je gebruik van theoretische notities uit de voorgeschreven literatuur. Het commentaar bestaat uit minimaal een ½ A4 maximaal 1 A4. Het commentaar op de notities van een ander lever je aan het begin van elke les in bij de medestudent aan wie je commentaar gegeven hebt. Ook lever je een kopie van je commentaar in bij de docent. Je niet je commentaar met een nietmachine vast aan de oorspronkelijke tekst waar je commentaar op leverde. Kopie maken van je ingevulde reflectieformulier om in te leveren bij je docent en een leegformulier meenemen om in te kunnen vullen.
3. Voorbereiding volgende bijeenkomst
Theorie bestuderen en eventueel vragen formuleren Voor de opdracht ‘theorie koppelen aan de praktijk’: o Hfst. 5: Kijk eens naar de groep op jouw afdeling en beschrijf in welke fase van groepsontwikkeling deze zich bevindt o Neem een kopie mee voor de medestudent die op jouw opdracht gaat reageren en een kopie om in te leveren bij de docent bij aanvang van de les
Bijeenkomst 3: 1. Doel en inhoud
Presentielijst Huiswerk inleveren bij de docent Gemaakte opdracht geven aan een medestudent voor feedback Gemaakt commentaar op de opdracht van een medestudent geef je terug aan die student Logboek voorlezen en feedback geven en ontvangen Eventueel literatuur bespreken Meedoen met de oefeningen/opdrachten Reflectielijst invullen en opdracht doen Page | 28
2. Verwerkingsopdrachten
Logboek schrijven Opdracht feedback geven op de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk van een medestudent geef je thuis feedback op de notities van een medecursist. Neem 2 kopieën mee. Een kopie van je commentaar voor de docent. Je niet je commentaar met een nietmachine vast aan de oorspronkelijke tekst waar je commentaar op leverde. Een kopie voor de medestudent waarop je commentaar gaf. Kopie maken van je ingevulde reflectieformulier om in te leveren bij je docent en een leegformulier meenemen om in te kunnen vullen Theorie bestuderen en eventueel vragen formuleren
3. V oorbereiding volgende bijeenkomst Voor de opdracht ‘theorie koppelen aan de praktijk’: Hfst. 7: Beschrijf hoe er in de groep bij jou op de afdeling wordt gecommuniceerd (let hierbij op interacties, relaties, leiderschap, sympathieën en antipathieën, conformiteit, co/non-participatie) Neem een kopie mee voor de medestudent die op jouw opdracht gaat reageren
Bijeenkomst 4: 1. Doel en inhoud
Presentielijst Huiswerk inleveren bij de docent Gemaakte opdracht geven aan een medestudent voor feedback Gemaakt commentaar op de opdracht van een medestudent geef je terug aan die student Logboek voorlezen en feedback geven en ontvangen Eventueel literatuur bespreken Meedoen met de oefeningen/opdrachten Reflectielijst invullen en opdracht doen
2. Verwerkingsopdrachten
Logboek schrijven (Zie instructies week 1) Opdracht feedback geven op de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk van een medestudent geef je thuis feedback op de notities van een medecursist. Neem 2 kopieën mee. Een kopie van je commentaar voor de docent. Je niet je commentaar met een nietmachine vast aan de oorspronkelijke tekst waar je commentaar op leverde. Een kopie voor de medestudent waarop je commentaar gaf. Kopie maken van je ingevulde reflectieformulier om in te leveren bij je docent en een leegformulier meenemen om in te kunnen vullen.
3. V oorbereiding volgende bijeenkomst
Theorie bestuderen en eventueel vragen formuleren Voor de opdracht ‘theorie koppelen aan de praktijk’: o Hfst. 8: Beschrijf hoe er in de groep bij jou op de afdeling de feedback verloopt o Neem een kopie mee voor de medestudent die op jouw opdracht gaat reageren
Page | 29
Bijeenkomst 5: 1. Doel en inhoud
Presentielijst Huiswerk inleveren bij de docent Gemaakte opdracht geven aan een medestudent voor feedback Gemaakt commentaar op de opdracht van een medestudent geef je terug aan die student Logboek voorlezen en feedback geven en ontvangen Eventueel literatuur bespreken Meedoen met de oefeningen/opdrachten Reflectielijst invullen en opdracht doen
2. Verwerkingsopdrachten
Logboek schrijven Opdracht feedback geven op de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk van een medestudent geef je thuis feedback op de notities van een medecursist. Neem 2 kopieën mee. Een kopie van je commentaar voor de docent. Je niet je commentaar vast aan de oorspronkelijke tekst waar je commentaar op leverde. Een kopie voor de medestudent waarop je commentaar gaf. Kopie maken van je ingevulde reflectieformulier om in te leveren bij je docent en een leegformulier meenemen om in te kunnen vullen.
3. V oorbereiding volgende bijeenkomst
Theorie bestuderen en eventueel vragen formuleren Voor de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk: o Hfst. 9: Beschrijf een aantal groepsprocessen en groepsfenomenen die jij hebt waargenomen. Hoe was dat om dat waar te nemen? o Hfst.10: Wat valt er te zeggen over leiderschap in de groep bij jou op de afdeling
Bijeenkomst 6: 1. Doel en inhoud
Presentielijst Huiswerk inleveren bij de docent Gemaakte opdracht geven aan een medestudent voor feedback Gemaakt commentaar op de opdracht van een medestudent geef je terug aan die student Logboek voorlezen en feedback geven en ontvangen Eventueel literatuur bespreken Meedoen met de oefeningen/opdrachten Reflectielijst invullen en opdracht doen
2. Verwerkingsopdrachten
Logboek schrijven Opdracht feedback geven op de opdracht: theorie koppelen aan de praktijk van een medestudent geef je thuis feedback op de notities van een medecursist. Neem 2 kopieën mee. Een kopie van je commentaar voor de docent. Je niet je commentaar vast aan de oorspronkelijke tekst waar je commentaar op leverde. Een kopie voor de medestudent waarop je commentaar gaf. Page | 30
3. V oorbereiding volgende bijeenkomst
Theorie bestuderen en eventueel vragen formuleren Voor de opdracht ‘theorie koppelen aan de praktijk’: Hfst. 11 Hoe functioneert jullie team? Maak je definitieve eindverslag
Page | 31
3.6 Toetsen en beoordelen ‘groepsprocessen’ Inhoud De student… Methodisch werken: is waar nodig sensitief en responsief gericht op de cliënt en bevordert de zelfregulatie en zelfontwikkeling van de cliënt herkent belastende omstandigheden en weerstanden van de cliënt en maakt deze bespreekbaar creëert in groepen een sfeer van rust en veiligheid en hanteert daarbij de gewenste groepsdynamische principes en interventies spreekt cliënten aan op inadequaat gedrag stelt grenzen aan de wijze waarop hij zich door de cliënt laat bejegenen en de wijze waarop cliënten met elkaar omgaan Samenwerken: benoemt en hanteert conflicten, gericht op ontwikkeling en samenwerking met de cliënt. stemt in relatief voorgestructureerde situaties behandelingsdoelen, –planning en –activiteiten af op de cliënt of/en het cliëntsysteem laat zich in zijn handelen leiden door het gedrag van de cliënt overziet consequenties van eigen hulpverlenend handelen Verantwoorden: rapporteert schriftelijk en mondeling over het verloop en het effect van verschillende interventies en methodieken Professioneel ontwikkelen: onderkent, benoemt en maakt eigen handelingspatronen en emoties bespreekbaar, die als belemmerend worden ervaren bij het realiseren van leerdoelen gericht op de verwerving van professioneel gedrag en attitude herkent de eigen manier van reageren bij sociale conflicten is bereid te experimenteren met en te leren van diverse vormen van nieuw gedrag
Toetsvorm Een reflectie- evaluatieverslag met 4 bijlagen: Bijlage 1: logboeken 6 stuks Bijlage 2: koppelingen met de praktijk 6 stuks Bijlage 3: feedback geven op opdracht ‘koppeling aan de praktijk’ van een medecursist (6 stuks) Bijlage 4: reflectieformulieren totaal 6 stuks Aan de hand van je logboeken maak je een verslag met daarin: 1. Met welke verwachtingen begon je aan dit blok? Wat is er in de loop van de tijd met die verwachtingen gebeurd (veranderd/ uitgekomen/verdwenen)? 2. Beschrijf naar keuze aan de hand van de reflectiespiraal van Korthagen of de leercirkel Kolb de ontwikkeling van je drie leerdoelen (en eventueel de wijziging van je leerdoelen gedurende de trainingsweken). Je doorloopt de cirkel minimaal eenmaal. Zorg voor theoretische onderbouwingen en verwijs correct naar de literatuur. 3. Van welke oefening of welk moment heb je het meest geleerd? Wat heb je geleerd? Hoe pas je dat momenteel toe? 4. Noem minstens drie leerpunten waar je naar aanleiding van deze training verder aan wilt werken. Hoe en wanneer ga je daaraan werken? Page | 32
5.
6. 7. 8.
Beschrijf een moment of een oefening die jou in deze training heeft geraakt en (dus) is bijgebleven. Geef daarbij het effect op jouw gedrag aan. Verbind deze beschrijving met een van jouw leerpunten. Noem iets uit deze training dat je moeilijk vond. Wat was daar moeilijk aan? Wat heb je daarmee gedaan? Ga na welke studenten tijdens de training voor jou belangrijk waren. Geef aan in welk opzicht zij belangrijk waren voor jou. Het is een gegeven dat in een training (als deze) de mate van leren van de groepsleden gekoppeld is aan de vakbekwaamheid van de trainer(s). Werk uit in welke opzichten de trainers jouw leren vergemakkelijkte(n) of bemoeilijkte(n). Vat hierbij 'leren' op in de ruime betekenis van het woord.
Bundel dit ene eindproduct tot een product. Uiteraard dient al het schriftelijk materiaal wat je in moet leveren uitgetypt en afgewerkt te worden volgens de richtlijnen zoals deze voor verslagen gelden (kaft, titelpagina met code van de onderwijseenheid:, inhoudsopgave, voorwoord, kern (=evaluatieverslag, beoordelingen, uitwerking van het eindgesprek) nawoord en literatuurlijst.
Beoordeling Voor het verslag: Zijn de leerdoelen waarmee je begint aan deze training en waarmee je eindigt positief, toetsbaar in waarneembaar gedrag (dus ook voor groepsleden/docenten) geformuleerd? Zijn ze binnen je controle, met een duidelijke context en verantwoord en actief geformuleerd? Zijn alle logboeken gemaakt Zijn alle onderdelen van de reflectieopdracht na de les en het eindverslag adequaat en zinvol uitgewerkt en is een leerproces m.b.t. de competenties aanwijsbaar Is de literatuur begrepen, voldoende en passend gebruikt en correct naar verwezen. Zijn relaties met BPV en andere onderwijseenheden uit deze periode gelegd Zijn alle opdrachten gedaan. Uit het logboeken, de opdracht koppeling naar de praktijk en het verslag moet blijken dat de student: Inzicht heeft in het eigen leerproces ook t.a.v. groepsprocessen (en dat inzicht in vakjargon kan verwoorden) Kan reflecteren op het eigen leerproces ook t.a.v. groepsprocessen en dit ook doet vanuit theoretische concepten In staat is het eigen leerproduct adequaat te waarderen Alle drie de onderdelen dienen met een voldoende beoordeeld te worden. Uitslagen worden na 2 weken bekendgemaakt. Als je geen uitslag of een onvoldoende uitslag hebt, neem dan contact op met de docent. Als één of meerdere onderdelen als onvoldoende beoordeeld worden, dient dit onderdeel of deze onderdelen herkanst te worden. Voor de verslagen betekent dit een aanvulling op het onderdeel wat niet voldoet. Het telt dan mee voor de herkansing in volgende periode. Bij de vaststelling van het eindcijfer moeten beide onderdelen zijn behaald. Zij tellen even zwaar mee.
Page | 33
3.7 Literatuur Communicatieve vaardigheden 6 Competentiegericht werken Slot, N.W., Spanjaard, H.J.M. Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Uitgeverij Intro, Baarn 1999 ISBN 90-5574-110-8 Groepsprocessen Remmerswaal, J. "Handboek groepsdynamica". Een nieuwe inleiding op theorie en praktijk. Ethiek Ethiek: Ebskamp,J, Basisboek beroepsethiek voor Social Work. HBuitgevers, Baarn 2006.ISBN90 55745111 Zie Blackboard voor het Socratische gesprek en de beoordelingscriteria
Page | 34
3.8 Bijlagen Communicatieve vaardigheden 6 Bijlage 1: Vaardighedenkaart Vaardighedenkaart van: Groep: Week / datum: Vaardigheid
Vordering volgens medestudenten
Vorderingen volgens collega’s (of de trainer)
Contact maken (ook vóór dat je interventie maakt) Feedback geven op adequaat gedrag
feedback geven op verbeterpunten
Positief bekrachtigen (waar, wanneer en hoe)
Aanspreken op inadequaat gedrag
Gevoelsreflecties geven
Stopinstructies geven
Attitude: Leiding kunnen nemen, overwicht hebben op de groep
Positieve, open houding
Empathische houding
Overige feedback
Page | 35
Vaardighedenkaart: Naam: Groep: Week/ datum: Naar aanleiding van de feedback van mijn medestudenten, trainer, of collega’s, neem ik mij het volgende voor: Onderwerp (vaardigheid of attitude)
Voornemen, te plannen actie
Page | 36
Bijlage 2: Informatie over feedback "In communicatie bestaat er geen mislukking, alleen feedback" Feedback (letterlijk terug voeden) is het terug geven van informatie: Feedback in de simpele betekenis is er om te controleren of je de ander goed begrepen hebt. Volledige feedback geven is gericht op de ander en bedoeld om zowel de ander als jezelf te helpen ontwikkelen en het heeft de functie jullie onderlinge relatie te verbeteren. Wat zijn de kenmerken van constructieve feedback? Is informatie die zo wordt gegeven dat hij door de ontvanger wordt gehoord Houdt de communicatie open Beschrijft wat waarneembaar is en is niet oordelend Feedback gaat rechtstreeks van zender naar ontvanger Scheidt de persoon van het gedrag. Feedback gaat over gedrag en is gericht op gedrag waaraan de ontvanger ook daadwerkelijk iets kan veranderen Wees specifiek in je beschrijving van door jou waargenomen gedrag en niet algemeen Is goed getimed d.w.z. zo snel mogelijk gegeven en op een moment dat de ontvanger er open voor is De ontvanger moet iets met de feedback kunnen doen Vermijd het woordje ‘maar’, gebruik in plaats daarvan ‘en’ Ontvangen van feedback Luister zorgvuldig Sta open voor de informatie Kies ook een open lichaamshouding (dus geen defensieve) Vraag alleen omdat je inhoudelijk iets niet snapt (dus indien echt nodig) om verheldering en voorbeelden Evalueer wat je ervan leerde Verzamel informatie ook bij anderen en besteed aandacht aan de manier waarop je reageert Verwelkom de informatie als een gelegenheid om te leren Bedank de zender (het is een cadeautje) en wees congruent Hoe geef je volledige feedback? Bestaat uit drie delen: jou persoonlijke waarneming, gedachten en emotionele gevoelens. Slechts als je alle drie deze aspecten benoemt, geef je volledige feedback. a. Waarneming Externe waarneming: Ga uit van je observaties: "Ik merk …. (zie. hoor, ruik, voel (=voelen in de zin van tast) )" en koppel daaraan eventueel, Interne waarneming van wat je in je lichaam gebeurd. (maag samenkrimpen, schouders omhoog, rug naar achter enz.) b. Denken Vertel wat je denk, je fantasie is. "Ik fantaseer... " c. Emoties Vertel wat je emoties, gevoelens zijn. "Ik voel... " Dat zijn variaties van blij, boos, bang (angst hebben) en bedroeft, (verdriet, ‘hartenpijn’) in meer of mindere mate. De volgorde van a., b., en c. is niet belangrijk.
Page | 37
Zoals je ziet zegt volledige feedback meer over de feedbackgever dan over de feedback ontvanger. Alleen hetgeen bij 1a. wordt gezegd gaat over iets dat buiten de feedbackgever plaats vindt. Het is een zo objectief mogelijke te observeren gedrag dat eventueel ook aan anderen goede waarnemers zouden hebben kunnen opvallen en dat de feedbackontvanger ook herkent of kan gaan herkennen in zijn of haar gedrag. De andere elementen zijn mededelingen van de feedbackgever over zichzelf. Het gaat over het proces dat zich in de ontmoeting, tijdens het contact met de feedbackontvanger, afspeelt bij de feedbackgever. Vandaar dat het meer ‘meedeelt’ over de feedback gever zelf. Het denken is inderdaad een subjectieve gedachten die in jou hoofd speelt. Als het een gedachte over de feedbackontvanger is weet je niet zeker of het klopt. Je fantaseert en kunt verifiëren of het klopt. Dat is dan ook een vaak gestelde vraag nadat je feedback gegeven hebt. “Herken je het (geobserveerde gedrag) en klopt mijn gedachten”? Het moeilijkste element van feedback zijn het verwoorden van de emoties. Nederlanders zijn daar niet mee opgevoed. Het gaat om de emoties van de feedbackgever en deze opent zich en stelt zich daarmee kwetsbaar op. Het uiten van emoties maakt dat er contact ontstaat tussen jou en de feedbackontvanger. Daarvoor moet het veilig genoeg zijn en is er rust en aandacht nodig
Page | 38
Bijlage 3: Reflectielijsten in te vullen aan het eind van de bijeenkomst Reflectie per zitting Dit formulier vul je voor het eind van de zitting in. Je bewaart deze formulieren en levert ze samen met je verslag in op de afgesproken datum. 1. Naam:
Zittingnummer :
2. Ga naar een groepslid en vraag hem/haar om een stimulerende opmerking te maken n.a.v. je gedrag in deze zitting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . zegt tegen mij: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .................................................................... .................................................................... .................................................................... 3. Beschrijf (nadat je deed wat bij punt 2 gevraagd werd) kort wat je ervoer toen je je vraag stelde en bij vraag 2 genoteerde antwoord kreeg .................................................................... .................................................................... .................................................................... 4. Voelde je je in grote lijnen op je gemak tijdens deze bijeenkomst? o o o o o
Niet aan gedacht Ja Soms een beetje onrustig Ongemakkelijk Zeer onprettig
5. Had je voldoende ruimte om jezelf te zijn? Zo nee, wat blokkeerde je? .................................................................... .................................................................... .................................................................... Zo ja, wat hielp je daarbij? .................................................................... .................................................................... .................................................................... Page | 39
6. Waren er mensen aan wie je veel had tijdens deze zitting? Zo ja wie? Vertel het minstens één van hen! Hoe was het om dat te vertellen? .................................................................... .................................................................... .................................................................... .................................................................... 7. Waren er mensen die jou (erg) belemmerden ? Zo ja, wie? Vertel het aan minstens één van hen. En geef haar/hem een positieve tip om zich ten opzichte van jou helpend te gedragen. Welke tip gaf je? .................................................................... .................................................................... .................................................................... .................................................................... 8. Met welk (nieuw) gedrag heb je deze les geëxperimenteerd? .................................................................... Ten aanzien van dit gedrag; waarover ben je wel en waarover ben je niet tevreden? .................................................................... .................................................................... .................................................................... 9. Som hieronder kort op wat je in deze les geleerd hebt en dat je uit gaat werken in je logboek .................................................................... .................................................................... ....................................................................
10. Wat heb je tijdens de zitting gemerkt/geleerd/ervaren/helder gekregen over het groepsproces van deze groep. Som ook dat hieronder kort op zodat je het verder kunt uitwerken in je logboek .................................................................... .................................................................... Page | 40
4. OE 2.6: Beroepspraktijkvorming 2b (3507SD223Z) Studieloopbaanbegeleiding Nu je hebt gekozen voor een van de differentiatieminors, heb je een belangrijke keuze gemaakt in je studieloopbaanontwikkeling. De komende drie periodes bouwt de SLB daar op voort. Je kijkt terug op wat je tot dusverre hebt bereikt en de keuzen die je hebt gemaakt, je geeft betekenis aan wat je nu aan het leren bent, terwijl je tegelijkertijd vooruit gaat kijken. Je staat immers voor een tweede belangrijke keuze: Waar ga je de beroepsstage lopen en wanneer wil je gaan beginnen met de beroepstage? De studieloopbaanbegeleiding ondersteunt je in dit proces van toenemende zelfsturing. Wij willen dat je zicht krijgt op je eigen leerwensen en mogelijkheden en dat je deze meer gaat relateren aan de vereisten die zijn ingebed in het beroepsprofiel, c.q. de competenties en onderwijsdoelen die deze periode centraal staan. De afgelopen perioden heb je leerdoelen geformuleerd en heb je via betekenisvolle situaties daarop gereflecteerd aan de hand van de beschreven systematiek van het doorlopen van een reflectiespiraal en de principes van reflecteren die Nijgh heeft beschreven. Tot dusverre ben je bij het formuleren van leerdoelen uitgegaan van de meer persoonlijke leerdoelen. Volgens Groen vindt het reflecteren dan plaats op niveau 1 (zie Groen, pag. 68). In de komende twee jaar staat het vaardig worden van het reflecteren in een (semi-) beroepscontext centraal (niveau 2), waarbij je een koppeling leert te maken tussen de theorie die je nu krijgt aangeboden en het handelen in de beroepspraktijk. Voor de analyse van je eigen professioneel handelen in een steeds veranderende beroepspraktijk is een koppeling tussen theorie en praktijk beslist nodig. Dit betekent dat je in je reflecties een combinatie leert maken van de persoons- en de beroepsdimensie als basis voor de ontwikkeling en uitbreiding van je handelingsrepertoire. Aan het eind van de periode schrijf je een portfolioreflectie waarbij je aangeeft hoever je bent in je ontwikkeling van competenties op niveau 2. Mocht je portfolio onvoldoende worden beoordeeld, dan heb je nog tot eind periode 4 de tijd om aan te tonen dat je de competenties op niveau 2 beheerst. BPV-opdracht eigen werkpraktijk Net zoals in periode 1 wordt in periode 2 een deel van de competenties via je eigen werkplek gerealiseerd. In relatie tot het onderdeel Behandelmethodieken ga je op je werkplek na welke begeleidings- of behandelmethodiek daar gebruikt wordt. De opdrachten hierbij zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Beschrijf een (be-)handelingsplan, plan van aanpak of benaderingswijze. Beschrijf de bruikbaarheid en geschiktheid voor een omschreven doelgroep of cliënt Beschrijf het doel (de doelen ) in relatie tot een opvoedingsvraag of hulpvraag. Maak inzichtelijk welke resultaten bereikt kunnen worden.(effectiviteit) Licht een en ander toe vanuit theoretische en normatieve kaders..
Afhankelijk van aard van de werkplek, zal je:
Je verdiepen in een reeds bestaand (be-)handelingsplan of werkwijze of methodiek Een bijdrage leveren aan de bijstelling van een (be-)handelingsplan van je instelling Bijdragen aan de ontwikkeling van een nieuw (be-)handelingsplan
Deze opdracht kan aansluiten bij de BPV observatieopdracht van periode 2.1
Page | 41
4.1 Overzicht van bijeenkomsten ‘studieloopbaanbegeleiding’ Bijeenkomst 1 2 3 4
Naam BPV opdracht Profielschetsen Voortgang analyse behandelmethodieken Het derde jaar
Bijeenkomst 1: BPV opdracht 1. Doel en inhoud
De student verkrijgt inzicht in de BPV opdracht voor periode 2 en maakt een plan van aanpak o Oriënteer je op de deelvragen 1 t/m 5 van de opdracht voor je werkplek en bespreek hoe de opdracht voor jouw instelling vormgegeven kan worden. o Welke behandelmethodiek(en), handelingsplannen of vormen van methodische begeleiding,dan wel voorlichting ga je uitwerken? o Is het mogelijk een koppeling te maken met de voor periode 1 uitgewerkte cliëntanalyse? o Ga na bij wie je op de instelling hulp, toestemming, informatie kunt vragen voor het uitwerken van de opdrachten voor Basisstagedossier II? o Maak een planning: hoe ga je te werk? De student blikt mondeling en schriftelijk terug op periode 1 en wordt verzocht digitaal de evaluatieformulieren in te vullen. De student benoemt mogelijke onduidelijkheden uit het periodeboek, die het doelgericht eigen maken van kennis en vaardigheden in de weg staan en gaan met elkaar en de slb’er hoe daarmee om te gaan. De student legt systematische relaties tussen de competenties, leerdoelen en inhouden van het onderwijs uit de derde periode en de doelen die de student tijdens deze periode voor zich zelf stelt.
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst
Oriënteer je op de competenties, doelen en inhouden van het onderwijs door aan te geven waar je ongeveer staat. Geef vervolgens aan op welke wijze je de leerdoelen die je na afloop van periode 1 hebt opgesteld hieraan relateert. Stel zo nodig je plan bij langs welke wijze je aan deze leerdoelen gaat werken. Maak een plan van aanpak langs welke je gaat werken aan de BPV opdracht. Stel een profielschets van jezelf als beginnend beroepsbeoefenaar op (zie bijlage 4 SLB) en neem dit voor de volgende les mee.
Bijeenkomst 2: Profielschetsen 1. Doel en inhoud
De student legt een relatie tussen de leerstof van de colleges behandelmethodieken en de waarnemingen op de eigen werkplek o Wordt competentiegericht gewerkt op je instelling? o Wordt gebruik gemaakt van het begrip ‘ontwikkelingstaken’ ? o Welke vragen roept de methode op? Wat is de kracht en bruikbaarheid? (visieontwikkeling) o Wordt rekening gehouden met culturele verscheidenheid? Wat vind je daarvan? o Uitwisseling in subgroepen Page | 42
De student is in staat vanuit de groepsgewijze bespreking van de profielschetsen een weloverwogen keuze te maken voor de stageplaats en doelgroep en stelt vast of hij/zij wel - niet op de eigen werkinstelling stage wilt lopen o Groepsgewijze bespreking profielschetsen, loopbaanverwachtingen van de student en mogelijke consequenties voor de te kiezen beroepsstageplaats, doelgroep, activiteit
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst
Stel vast welke consequenties je trekt uit de bespreking van jouw profielschets wat betreft de stageplaats. Maak een zelfanalyse (zie bijlage 1: voorbereiding beroepsstage) en neem dit voor de volgende les mee. Beschrijf tussen deze en de eerst volgende les een betekenisvolle gebeurtenis, die betrekking heeft op de wijze waarop je met een van je leerdoelen aan het werk bent. Oriënteer je daarbij op de doelen die daarbij van belang zijn volgens Groen (pag. 70 e.v.). Neem de uiwerking hiervan voor de volgende les mee. Bestudeer van Groen hoofdstuk 5, 8 en 9.
Bijeenkomst 3: Voortgang analyse behandelmethodieken 1. Doel en inhoud
De student is in staat aan te geven of de uitwerking van een betekenisvolle situatie voldoet aan de criteria die aan een reflectieverslag worden gesteld Groepsgewijze bespreking ingebrachte betekenisvolle gebeurtenissen aan de hand van de volgende criteria: o Aandacht voor gevoelssignaal o Personaliseren: de ik boodschap o Bewustzijn van eigen interpretaties o Bij jezelf blijven o Verantwoordelijkheid nemen o Niet oordelen ( over jezelf of de ander) o Diverse invalshoeken kiezen o Aandachtspunten voor de weergave van het verslag o Concretiseren o Expliciteren o Structureren o Koppeling maken tussen ervaring en behandelde leerstof o Jezelf centraal stellen. Met elkaar bespreken voortgang analyse behandelmethodieken Bespreken van zelfanalyse
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst •
• •
Maak conform de besproken vereisen een reflectiespiraal rond een betekenisvolle gebeurtenis in het kader van je centraal gekozen leerdoel en verstuur dat voor feedback aan vier van je medestudenten en je slb’er Stel een CV op en schrijf een sollicitatiebrief (zie bijlage 1: voorbereiding beroepsstage), kopieer dit vier maal en neem dit voor de volgende les mee. Stel je op de hoogte van de inhoud van de Beroepsstagegids en supervisie in de opleiding
Page | 43
Bijeenkomst 4: Het derde jaar 1. Doel en inhoud
De student weet globaal hoe de derdejaars beroepsstage is ingericht en stelt zich op de hoogte van de stage- en supervisiegids De student weet aan welke eisen een stageplek moet voldoen en wat het betekent om op de eigen werkplek stage te lopen De student kan bepalen langs welke route hij/zij in de tijd jaar 3 en 4 vorm geeft en kan dit argumenteren De student is in staat aan te geven op welke wijze en met welk resultaat hij/zij de afgelopen periode heeft gewerkt aan de competenties die in het onderwijs centraal hebben gestaan De student formuleert leerthema’s en doelen die medebepalend zijn voor de vormgeving van het leerproces in de derde periode De student kan een sollicitatiebrief schrijven en een sollicitatiegesprek voeren. a. Bespreken van sollicitatiebrieven b. Oefenen van sollicitatiegesprekken c. Portfolio voor per. 2 bespreken
2. Voorbereiding volgende bijeenkomst De student werkt aan de afsluitende portfolio-opdracht van deze periode. Aan het eind van de periode schrijf je een portfolioreflectie waarbij je aangeeft hoever je bent in je ontwikkeling van competenties op niveau 2. Mocht je portfolio onvoldoende worden beoordeeld, dan heb je nog tot eind periode 4 de tijd om aan te tonen dat je de competenties op niveau 2 beheerst.
Page | 44
4.2 Toetsen en beoordelen Beroepspraktijkvorming 2b Inhoud De student… Methodisch werken: vertaalt behandeldoelen naar behandelingsplanning verricht vanuit voorgestructureerde situaties onderzoek naar evidence based interventies en stelt vast welke vormen van ontwikkelingstimulering nodig zijn maakt een begeleidingsaanbod, voert dit in relatief voorgestructureerde situaties uit en hanteert de belangen van de cliënt adequaat in samenhang met de eigen belangen en die van de organisatie koppelt de te kiezen preventie- en/of interventieactiviteiten aan de behoeften en mogelijkheden van het cliëntsysteem hanteert diverse begeleidingsmethodieken evalueert de kwaliteit van de gehanteerde methodieken en het eigen handelen Samenwerken: stemt in relatief voorgestructureerde situaties behandelingsdoelen, –planning en –activiteiten af op de cliënt of/en het cliëntsysteem laat zich in zijn handelen leiden door het gedrag van de cliënt beschrijft methodieken die het oplossend vermogen van een cliënt in een gegeven situatie vergroten onderhoudt formele en informele contacten met collega’s houdt zich aan afspraken Managen: werkt conform de doelstellingen en het beleid van de organisatie / instelling brengt in de (BPV) organisatie in kaart welke bedrijfsprocessen er zijn en waarom ze in relatie tot de missie van de organisatie zo zijn georganiseerd beschrijft in de (BPV) organisatie de verschillende taken en verantwoordelijkheden en relateert dit aan hun onderscheiden bijdragen aan het primaire proces Profileren: realiseert binnen de BPV-organisatie de BPV-leerdoelen in relatie tot de beroepscompetenties Legitimeren: bespreekt en beoordeelt als beginnende pedagogische beroepskracht het eigen handelen en functioneren tegen het licht van de (pedagogische) missie en visie van de organisatie waarin hij functioneert herkent en benoemt in diverse praktijksituaties de specifieke pedagogische kenmerken van het handelen en van de inrichting van de situatie Professioneel ontwikkelen: reflecteert kritisch op eigen handelen en is ontdekkend naar onderliggende (impliciete en subjectieve) werkmodellen, -concepten verbindt de eigen subjectieve opvattingen met (praktijk)wetenschappelijke theorieën is zich in professionele of gesimuleerde begeleidings en/of behandelingssituaties bewust van betekenisvolle situaties en is draagt verantwoordelijkheid voor zijn eigen leerproces en beslist op grond van theorie en ervaring voor de verder inrichting van het onderwijs (BPV en differentiatieminor) Page | 45
Toetsvorm Verslag BPV In relatie tot het onderdeel behandelmethodieken ga je op je werkplek na welke begeleidings- of behandelmethodiek daar gebruikt wordt. De opdrachten hierbij zijn:
Beschrijf een (be-)handelingsplan, plan van aanpak of benaderingswijze Beschrijf de bruikbaarheid en geschiktheid voor een omschreven doelgroep of cliënt Beschrijf het doel (de doelen ) in relatie tot een opvoedingsvraag of hulpvraag Maak inzichtelijk welke resultaten bereikt kunnen worden (effectiviteit) Licht een en ander toe vanuit theoretische en normatieve kaders
Afhankelijk van aard van de werkplek, zal de student:
zich verdiepen in een reeds bestaand (be-)handelingsplan of werkwijze of methodiek een bijdrage leveren aan de bijstelling van een (be-)handelingsplan bijdragen aan de ontwikkeling van een nieuw (be-)handelingsplan
Deze opdracht kan aansluiten bij de BPV observatieopdracht van periode 2.1 Voor nadere details, bijlagen en beoordelingscriteria voor deze opdracht: zie blackboard Studieloopbaanbegeleiding Voor de toetsing van het portfolio schrijft de student een verslag, dat bestaat uit de volgende hoofdstukken: 1. Korte reflectie van periode 2 (maximaal 2 A4 ) Welke studieonderdelen heb je met plezier gevolgd? Licht je antwoord kort toe. Welk studieonderdeel heb je met moeite of niet gevolgd? Licht je antwoord toe. Welke studiepunten heb je behaald, welke niet, welke studiepunten denk je te behalen na periode 3? Wat zegt het antwoord op de bovenstaande vragen voor je keuze van de differentiatie? Op welke manier is er een relatie tussen je werksituatie en de studie? Licht je antwoord kort toe. (Een verwijzing naar je leervragen is mogelijk ) Geef aan wat je deze periode goed is bevallen en wat minder goed. Licht dit kort toe. Wat vind je van het contact met medestudenten? Wat kun en wil je zeggen over het contact met de docenten? Heb je algemene of specifieke opmerkingen ter verbetering? Hoe is de samenwerking geweest met je medestudenten? Wat liep wel en wat liep niet? 2. Maak een reflectieverslag van de wijze waarop je aan je leerdoel hebt gewerkt Werk deze spiraal uit volgens de aanwijzingen, die gelden voor niveau 2 (zie Groen pag. 70 e.v. en hoofdstuk 8 en 9). 3. Ingevulde groeimonitor, zelfinschatting en inschatting van medestudenten van de competenties die deze periode centraal hebben gestaan Hoe schat jij en een medestudent de ontwikkeling van je eigen kennis, vaardigheden in van de competenties die deze (en volgende periode) centraal staan? Welke bewijzen heb je voor het behalen van bepaalde competenties? Welke consequenties in de vorm leerthema’s en/of -doelen trek je uit deze beoordeling voor de volgende periode? 4. Beschrijf de stappen die je ondernomen hebt in het kader van het zoeken naar een relevantie stageplek en voeg als bewijsmateriaal in ieder geval toe: Page | 46
Je profielschets Je plan van aanpak en de reeds ondernomen stappen om een geschikte stageplek te verwerven (waaronder bijvoorbeeld een verslag van het gesprek met je leidinggevende, een sollicitatiebrief, etc.)
Beoordeling De docent geeft feedback op het portfolio en beoordeelt dit met voldaan/niet voldaan aan de eisen. Indien niet voldaan is aan de eisen, krijgt de student de kans dit aan te vullen of te herkansen. Om het portfolio te kunnen beoordelen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: Het portfolio • is op tijd ingeleverd • is compleet en overzichtelijk • is in goed Nederlands geschreven Beoordelingscriteria: O • • • • • • • • • • • •
V
G
De verschillende onderdelen/documenten zijn goed terug te vinden alle competenties zijn aan de orde geweest heldere koppeling tussen competentie, leerdoel en bewijsstuk(ken) toont inzicht in eigen sterke en zwakke kanten leerdoelen zijn goed SMARTI + geformuleerd situatie goed STAR omschreven kan reflecteren en zo de eigen ontwikkeling sturen (terugkijken en vooruitkijken) een duidelijk actieplan geformuleerd kan twijfels, onzekerheden, knelpunten en dilemma’s benoemen verwerkt feedback en verandert zonodig eigen gedrag. Onderbouwt nieuwe stellingen en leerdoelen m.b.v. theoretische inzichten (minimaal 3 keer) en verwijst op juiste wijze naar literatuur. is concreet in de beschrijving
Page | 47
4.3 Literatuur Beroepspraktijkvorming 2b Studieloopbaanbegeleiding Mirjam Groen, Reflecteren de basis. Op weg naar bewust en bekwaam handelen. Wolters-Noordhoff, Groningen-Houten, 2006
Page | 48
4.4 Bijlagen Beroepspraktijkvorming 2b Bijlage 1: Bijlage 1: Voorbereiding beroepsstage Doel: verkrijgen van passende stageplaats. Door: • Zelfreflectie en zelfanalyse: inzicht in persoonlijke mogelijkheden en onmogelijkheden, ten aanzien van professioneel handelen. • Duidelijk krijgen wat je wilt leren en van wensen en affiniteiten ten aanzien van werkvelden en doelgroepen. • Elkaar informeren en adviseren over het zoekproces. • Informatie geven (docent) en verzamelen (studenten en docenten) over stageplaatsen. • Sollicitatietraining: brieven, CV en gesprekken • Koppelen van de eigen specifieke kennis, vaardigheden, ervaring aan de functie-eisen van de stageplaatsen.
1. Profielschets Uitwisselen van leerervaringen van de basisstage en andere stages. (MBO)Wat heb je geleerd, ten aanzien van jezelf, van het werkveld, van de doelgroepen. Wat ben je tegengekomen, waar ben je achtergekomen, wat wil je etc.? Maken van een Profielschets. In de profielschets leg je een verband tussen je eigen persoonlijke en professionele mogelijkheden, je leerervaringen. Zo wordt duidelijk waar je mee verder wilt en wat je wilt leren. In de colleges worden de profielschetsen besproken. Het schrijven van een profiel kan helpen om: • meer zicht te krijgen op jezelf: hoe ben je bezig in je werk • meer zicht te krijgen op sterke en zwakke kanten in het persoonlijk functioneren • problemen en knelpunten te formuleren • ervaringen onder woorden te brengen • de stap naar een groepsbespreking te maken • het profiel bij te stellen aan de hand van eigen ervaringen en groepsreacties (oplossingen en adviezen). • een keuze te maken voor een passende stageplaats Er zijn twee manieren om tot een profielbeschrijving te komen. 1 associatieve profielbeschrijving: Schrijf een profiel van jezelf Met je sterke kanten Met je zwakke kanten Als hbo-pedagoog, begeleider, ondersteuner, studente, hulpverlener Doe dat in grote lijnen Doe dat in de ik-vorm Doe dat concreet Niet dus hoe je ideaal zou moeten functioneren Maar hoe je nu in deze werksituatie of leersituatie functioneert Wat gaat je daarin goed af Wat gaat je daarin minder goed af Schrijf het profiel Zonder veel speurwerk naar je eigen functioneren Page | 49
Schrijf het spontaan Vanuit de indrukken die je hebt over je functioneren. Bij het schrijven van het profiel is het belangrijk een aantal schrijftips in het achterhoofd te houden. Het schrijven in de ik-vorm is van wezenlijk belang; schrijf duidelijk en concreet; beschrijf liever één of enkele situaties i.p.v. alles tegelijk; beschrijf feiten en interacties. 2 Het schrijven van een profiel kan ook wat gestructureerder worden opgezet aan de hand van onderstaande vragen. 1 2 3
4
Beschrijf in het kort de (probleem)situatie die je als uitgangspunt neemt voor het beschrijven van je profiel: training, stageplek, probleemsituatie Beschrijf vanuit welke functie je je profiel schrijft: studente stagiaire, werkneemster met een functie Beschrijf dan je sterke kanten: Wat doe je goed? Wat gaat je goed af? Hoe ben je aan het werk? Beschrijf dan je zwakke kanten: Wat doe je niet goed? Wat gaat je niet goed af? Hoe ben je aan het werk?
Het werken met de profielschets tijdens het college. De profielbeschrijvinge heb je thuis gemaakt. Je levert 5 exemplaren in: één exemplaar voor de docent en vier voor het werkgroepje. In de les worden 1 of 2 profielen centraal besproken en de anderen in groepjes. Denk bij de bespreking aan: de probleemsituaties, functie, rol en taak, positieve en minder positieve krachten. Bespreek de sterke kanten, zwakke kanten etc. Verken de grondhouding op: * macht en onmacht * vrijheid of angst * starheid of creativiteit * genegenheid of prestatiedrang * zekerheid - onzekerheid * man of vrouw * agressie en angst Bijvoorbeeld: Macht of onmacht om met angst om te gaan, vrijheid of creativiteit in de groep te gebruiken, om eigen betrokkenheid vorm te geven, om prestatiedrang in te perken of te uit te breiden Tot slot: bijstellen van het profiel en onderzoeken van veranderingsmogelijkheden en komen tot globale persoonlijke leerdoelen, of leervragen voor je stage. In het eindverslag neem je het bijgestelde profiel op. Literatuur: Hendriksen, Jeroen. Intervisie bij werkproblemen. H.Nelissen, Baarn 1998 2. Sollicitatietraining. Bij solliciteren gaat het om het verkopen van een product. Jijzelf bent dat product. Het is zaak dat je jezelf goed kent, want een product dat je gaat verkopen moet je goed kennen. Wat zijn je sterke kanten, wat zijn je zwakke kanten en hoe denk je daarmee om te gaan? Page | 50
Wat je in feite moet doen is een koppeling aanbrengen tussen jouw specifieke kennis en vaardigheden en de functie-eisen. Deze koppeling tussen persoon en functie is de rode draad! Om te weten wat een geschikte toekomstige functie/stage-plek zou kunnen zijn, is het noodzakelijk om te weten, wat jouw capaciteiten en mogelijkheden zijn. Voor dat je begint met het zoeken naar de stageplek en het schrijven van de brief begin je met een zelfonderzoek. Hierbij gebruik je de informatie van de profielschets en breidt dit verder uit. De sollicitatietraining bestaat uit de volgende onderdelen: a. Zelfanalyse Het doel van de zelfanalyse is het inzicht krijgen in eigen wensen, capaciteiten, karaktertrekken, eigenaardigheden, sterke en zwakke kanten. Begin tijdig, vóór je de stageplaats gaat uitzoeken. Het overslaan van deze fase wreekt zich in het schrijven van de brief en het voeren van de gesprekken. Het zelfonderzoek bestaat uit het stellen van een aantal vragen aan jezelf, het trekken van conclusies daaruit en het opstellen van een 'verkoopplan'! Het gaat om vragen t.a.v. Vakgebied: opleiding(en) Persoonlijk gebied: eigenschappen en karaktertrekken (profielschets). Functiegebied: soort werk; beleid en bestuur, hulpverlenen, kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen, leidinggeven (profielschets) Stappen in het zelfonderzoek: • Wapenfeiten! - Kun je een aantal bijzondere gegevens over jezelf opschrijven? - Zaken waar je trots op bent - Zaken die typerend voor jou zijn - Zaken die je dierbaar zijn • Voldoening in werk en activiteiten - Doe je dingen naast je werk en studie waarin je veel voldoening vindt en/of veel waardering krijgt? - Wat maakt het dat het je voldoening geeft? • Kernkwaliteiten - Wat zijn je sterke kanten, waar ben je goed in. - Wat zijn voor jou vanzelfsprekende vaardigheden; 'dat kan iedereen toch!' • Toekomst - Als je nadenkt over de ideale werkplek, hoe ziet die er dan uit? - Type werkzaamheden, doelgroepen (cliënten, patiënten), beroep wat op jou gedaan wordt, het echte leuke aan de werkplek. - Waar denk je die plek te kunnen veroveren? - Indien je dat nog niet helder voor ogen hebt, wat ontbreekt er aan je toerusting? •
Medestudenten, partner, vrienden Het is vaak zeer verhelderend eens expliciet de mening van anderen te vragen over met name de volgende punten o Wat is haar/zijn opvatting over jou sterke en minder sterke kwaliteiten? o Wat lijkt hem/haar een geschikte functie voor jou? o Waarom vindt hij/zij dat? Om welke kwaliteiten gaat het dan?
Page | 51
b. Het opstellen van een CV en een sollicitatiebrief. Uit het zelfonderzoek komt een soort conclusie: wat voor soort deskundige ben je of wil je worden? Waar ben je goed in? Maak hierna een soort prioriteitenlijst van stageplaatsen 1e tot 4e keuze. Met dit lijstje ga je op zoek naar de stageplek die bij je past. Vervolgens schrijf je een brief, of neem je op een andere manier contact op met de stage-instelling van je keuze. De functie van het schrijven van een brief is opwekken van nieuwsgierigheid en het krijgen van een uitnodiging voor een gesprek. Dus: geen standaardbrief, waarin niet duidelijk de relatie tussen jou en de functie is aangegeven. Besteed veel aandacht aan je motivatie en maak een koppeling tussen jouw specifieke vaardigheden en de functie die gevraagd wordt. c. Werkwijze sollicitatietraining, schrijven van een brief. Je schrijft thuis een CV en een sollicitatiebrief. Je hebt daarvoor een advertentie uitgekozen uit de krant van een baan die je wel wat lijkt, die jou wel aanspreekt. De advertentie, het CV en de brief wordt 4 maal gekopieerd en je neemt het mee naar college. De brieven worden besproken in groepjes van vier studenten. Jouw brief wordt besproken in een groepje waar jezelf geen deel van uit maakt. Van de beste brief wordt een kopie gemaakt voor iedereen. Deze brief wordt nogmaals besproken. Wat maakt nu dat dit een goede sollicitatiebrief is. Bijlage: dummie CV en brief d. Voeren van een sollicitatiegesprek. Op verzoek kan er geoefend worden met het voeren van een sollicitatiegesprek. Naast het voeren van een gesprek kan er ook advies gegeven worden over wat voor kleren je aantrekt bijvoorbeeld. Of tot wie richt je je in het gesprek etc. Vragen voor de training sollicitatie-gesprek: Opleiding - Vind je dat je een goeie opleiding volgt? - Heb je bewust voor deze opleiding gekozen? Waarom? - Denk je dat je studieresultaten je kwaliteiten weerspiegelen? - Gaat het leren je gemakkelijk af? - Welke vakken vind je het leukste? - Neem je deel aan het sociale leven op school? - Zou je opnieuw voor deze opleiding kiezen? - Lees je ook vakliteratuur? Welke? Arbeidsverleden - Werk je naast je studie? Wat voor werk? - Doe je ook vrijwilligerswerk? Waar en wat voor soort taken? - Wat is voor jou aantrekkelijk in je werk? - Welke soort werkzaamheden liggen jou het beste? - Welke zaken gaan je minder gemakkelijk af? - Kun je uitleggen waarom? - Wat waren voor jou in het laatste jaar de grootste uitdagingen? - Waar ben je het meest trots op in je leven tot nu toe? Sollicitatiemotivatie - Wat is de reden dat je bij ons stage wilt lopen? - Is dat de enige reden? - Welke imago heeft onze instelling bij jou? - Wat motiveert jou om te werken met deze doelgroep? Page | 52
- Wat weet je van onze organisatie/ instelling? - Ben je op de hoogte van onze soort diensten/hulpverlening? Ambities en loopbaanplanning - Heb je een idee over je loopbaan? - Hoe lang zou je als het aan jou ligt hier willen werken? - Zie je jezelf ook in andere functies of met andere doelgroepen werken? - Vind jouw omgeving je ambitieus? - Plan je de toekomst of schiet je in op omstandigheden? - Hoe belangrijk is carrière maken voor jou? - Ben je bereid om grote offers te brengen voor je carrière? - Heb je een idee over wat je over 5 jaar bereikt wil hebben? Op grond waarvan denk je dat te behalen? - Speelt je partner een rol in jou loopbaanplanning? Heeft hij /zij een eigen studie/werkkring? Persoonlijkheid - Wat ben je voor een mens, hoe zou jij jezelf beschrijven? - Werk je gemakkelijk onder druk, licht dat eens toe? - Wat vind je het leukste aan werken? - Werk je graag alleen? - Wat vind je dat je sterkste kanten zijn? En je minder sterke kanten? - Werk je in het algemeen meer rationeel of intuïtief handelend? - Beschouwen anderen je als extravert of introvert? - Kom je gemakkelijk voor jezelf op? - Hoe denk je dat andere mensen je zien: flexibel, meegaand, autoritair, vasthoudend? - Ben je een planmatig werkend mens of meer een improvisator? Leiding geven en samenwerken - Voel je je in grote gezelschappen op je gemak? Licht je antwoord toe. - Voer je in grote gezelschappen gemakkelijk het woord? - Krijg je regelmatig kritiek van anderen op je werk? - Hoe reageer je over het algemeen op kritiek? - Met wat voor soort mensen werk je graag samen? - Met wat voor soort mensen heb je moeite om samen te werken? - Welke bijdrage denk je dat je specifiek kunt hebben in het werken in een team? - Zijn er aspecten aan het werken in teamverband die je niet plezierig vindt? - Heb je wel eens leiding gegeven aan een groep mensen / kinderen / jongeren? - Hoe ging dat je af? - Wat is voor jou de kern van leiding geven? - Wat bewonder je in het algemeen in je meerderen? - Kun je uitleggen waarom je dat in hem of haar bewondert of haat? - Heb je naast je werk / studie een druk sociaal leven? 3. Stageplaatsen Informatie over werkvelden, doelgroepen en stageplaatsen. De docent geeft informatie, de studenten verzamelen informatie over de stageplaatsen en stagiaires en stageverlenende instellingen worden uitgenodigd om te vertellen over de stageplaatsen. 4. Voorbereiden op stagelopen en supervisie. Wat kun je verwachten van de werkbegeleiding op je werkplek. De stagegids (downloaden) en de supervisienota worden doorgenomen. Wat is supervisie en wat kun je verwachten van het werken in een supervisiegroepje. Literatuur: Beroepsstagegids en Supervisie in de opleiding. Page | 53
Bijlage 2: Richtlijnen bronnengebruik Literatuurverwijzingen en literatuurlijst Belangrijk is dat als je in je tekst een citaat opneemt of theorie van anderen uit een (semi)wetenschappelijk of literair werk gebruikt, verwerkt of aanhaalt, de auteur daarvan ook in je tekst vermeld wordt. Doe je dat niet, dan is er sprake van plagiaat, hetgeen gezien wordt als fraude. Onder fraude valt ook het overnemen van tekst van medestudenten. Hogeschool INHolland beschikt over een elektronisch plagiaatpreventieprogramma. Hoe verwijs je naar bronnen die je gebruikt hebt? Als je letterlijk citeert zet je het citaat tussen aanhalingstekens. Je kunt ook parafraseren, dat is de mening van de auteur in je eigen woorden weergeven. In beide gevallen geef je aan uit welk boek van welke schrijver je citeert of parafraseert, door achter citaat of parafrase tussen haakjes de naam van de auteur, het jaar van uitgave van het boek en het paginanummer te vermelden. Eigen toevoegingen zet je tussen haakjes, weglatingen geef je aan met (...). Voorbeeld van een citaat: Het is de vraag of kinderopvang altijd een vrijwillig karakter heeft gehad: 'veel vrouwen (...) die hun kinderen in dagverblijven onderbrachten en buitenshuis hun brood gingen verdienen, werden daar uit pure noodzaak (toe) gebracht' (Shorter 1975, p. 200). Voorbeeld van een parafrase: Het is de vraag of kinderopvang altijd een vrijwillig karaker heeft gehad. Vaak was er sprake van noodzaak bij vrouwen die hun eigen brood moesten verdienen (Shorter 1975, p. 200)
De auteurs die je aangehaald hebt worden alfabetisch opgenomen in de literatuurlijst. De titel van het boek of van het tijdschrift of de krant wordt cursief weergegeven. Van een boek wordt vermeld: naam schrijver, voorletters jaartal (tussen haakjes) titel van het boek (cursief) plaats van uitgave uitgever eventueel de druk (tussen haakjes) Voorbeeld: Shorter, E. (1975). De wording van het moderne gezin, Baarn: Ambo (2e druk)
Bij een tijdschrift- of krantenartikel vermeldt men: naam, voorletters jaartal (tussen haakjes) titel van het artikel tijdschrift, krant (cursief) jaargang (cursief) pagina's Bij een krantenartikel wordt de volledige datum vermeld en kan de jaargang achterwege blijven. Voorbeelden: Doorman, S.J. (1971). De rol van de informatiemedia in de moderne democratie. Wijsgerig Perspectief, 3, 153-161. Spiering, H. (1997), Hoe een kind zijn ouders verstaat. NRC Handelsblad, 27-9-1997,
Internet- online tijdschrift Giessen, D. (2007). Risicofactoren van probleemgedrag bij baby’s en peuters. Pedagogiek.net. Verkregen op 1 februari 2007, via http://www.pedagogiek.net/content/artikel.php Page | 54
Bijlage 3: Groeimonitor pedagogiek, niveau 2 Naam student: Naam en functie beoordelaar: Vooraf Deze groeimonitor biedt een instrument om je eigen competentieontwikkeling op gang te brengen en bij te houden. De lijst biedt een overzicht van de beroepscompetenties en de daarmee samenhangende handelingskenmerken die je in de eerste anderhalf jaar van de opleiding kunt verwerven. Het is de bedoeling dat je gedurende drie semesters naar deze doelen toewerkt. Door van tijd tot tijd een stand van zaken op te maken, kun je je eigen groei en ontwikkeling in kaart brengen. Toelichting Met behulp van de scores geef je een inschatting van de mate waarin je de beoogde beroepscompetenties op een bepaald moment van je opleiding, bijvoorbeeld aan het eind van iedere periode, reeds hebt verworven. Ook vraag je je medestudenten en de docenten en mogelijk ook anderen buiten de opleiding een inschatting van jouw competentieontwikkeling aan te geven. Daarnaast kun je met een cijfer verwijzen naar ‘ bewijsdocumenten’ die je in je portfolio (PF) hebt opgenomen. Op basis van je eigen inschatting en die van anderen beschrijf je in een reflectieverslag waar je al goed in bent en welke aspecten in je functioneren verder verbeterd kunnen worden om het gewenste niveau (niveau 1) te bereiken. Dit vertaal je naar verbeterpunten of leerdoelen. In een actieplan geef je aan hoe je de komende periode eraan gaat werken om je leerdoelen te halen. Spelregels Om aan te geven op welk niveau je bepaalde handelingskenmerken hebt laten zien, kun je per kenmerk een bepaald cijfer geven. De cijfers staan voor de volgende betekenis: 5 = Sterk ontwikkeld, geen specifieke aandacht nodig bij verdere ontwikkeling 4 = Ruim voldoende ontwikkeld, kan op enkele aspecten verbeterd worden 3 = Voldoende ontwikkeld, maar behoeft nadere aandacht. 2 = Voor verbetering vatbaar, verdere ontwikkeling is nodig. 1 = Nog onvoldoende ontwikkeld, vraagt veel verdere inspanningen. Wanneer de competentie of het handelingskenmerk nog niet van toepassing is op het moment van invullen, wordt bij het betreffende item (nog) niets ingevuld.
Page | 55
Overzicht van bijeenkomsten “studieloopbaanbegeleiding “ Bijeenkomst : 1. 2. 3. 4. 5.
Start tweede periode Mogelijkheden voor individueel gesprek met coach na afspraak Voorbereiding op het PTR-weekend Mogelijkheid voor indvidueel contact met coach na afspraak Verschillende niveaus van reflecteren (Mirjam Groen) Toelichting op eindopdracht t.b.v. portfolio Het derde jaar. 6. Wie SLB=er nodig heeft… 7. Gezamenlijke afsluiting van deze periode
Bijeenkomst 1: Start tweede periode 1. Doel en inhoud Studenten kennen het nieuwe periodeboek en weten hoe dit te gebruiken van week tot week Studenten kunnen het onderscheid verwoorden tussen slb en de integrale opdracht en nemen dit op in de planning van week tot week. Studenten maken kennis met de literatuur van deze periode en het gebruik ervan Studenten vullen het formulier in t.b.v. de PTR , zie periodeboek 1. Studenten lezen de eindopdracht van slc m.b.t. het portfolio en weten wat de eisen zijn aan het einde van deze major. Voorbereiding volgende bijeenkomst : De coach geeft mogelijkheid om een afspraak te maken voor een individueel gesprek . Bijeenkomst 3: Voorbereiding op PTR weekend. 1. Doel en inhoud Studenten maken kennis met de trainers van het komende weekend. Studenten bereiden zich voor middels het formuleren van individuele leerpunten Studenten weten de eisen van verslaglegging n.a.v. het PTR weekend (zie periodeboek 1) Voorbereiding volgende bijeenkomst: Bestudeer van Groen hoofdstuk 5, 8 en 9. Bijeenkomst 5: a.Verschillende niveaus van reflecteren (Mirjam Groen) b. Beroepspraktijkvorming in het derde jaar. c. Afsluiting m.b.t. portfolio van periode 1 en 2.
Voorbereiding : Bestudeer van Groen hoofdstuk 5, 8 en 9.
1.Doelen en inhoud : * De student kan verschillende niveaus van reflecteren benoemen. Page | 56
* De student past niveau 2 (vgl. Groen) toe in de reflectie van het PTR weekend en de reflectie van periode 1 en 2. De student weet aan welke eisen een stageplek moet voldoen en wat het betekent om op de eigen werkplek stage te lopen in het derde jaar. De student kan bepalen langs welke route hij/zij in de tijd jaar 3 en 4 vorm geeft en kan dit argumenteren De student is in staat aan te geven op welke wijze en met welk resultaat hij/zij de afgelopen periode heeft gewerkt aan de competenties die in het onderwijs centraal hebben gestaan De student formuleert leerthema’s en doelen die medebepalend zijn voor de vormgeving van het leerproces in de derde periode • De student kan een sollicitatiebrief schrijven en een sollicitatiegesprek voeren.
•
De student kent de eisen aan het portfolio gesteld na periode 2 van het tweede jaar. (zie bijlage)
De studenten maken evt. individuele afspraak met de coach De studenten bespreken met coach de afsluitende activiteit met de groep.
Voorbereiding : De studenten werken aan het portfolio.
Bijlage: Aan het eind van de periode schrijf je een portfolioreflectie waarbij je aangeeft hoever je bent in je ontwikkeling van competenties op niveau 2
Studieloopbaanbegeleiding: toetsing en portfolio. Voor de toetsing van het portfolio schrijft de student een verslag, dat bestaat uit de volgende hoofdstukken: Page | 57
1. Korte reflectie van periode 1 en 2 (maximaal 2 A4 ) Welke studieonderdelen heb je met plezier gevolgd? Licht je antwoord kort toe. Welk studieonderdeel heb je met moeite of niet gevolgd? Licht je antwoord toe. Welke studiepunten heb je behaald, welke niet, welke studiepunten denk je te behalen na periode 2? Wat zegt het antwoord op de bovenstaande vragen voor je keuze van de differentiatie? Op welke manier is er een relatie tussen je werksituatie en de studie? Licht je antwoord kort toe. (Een verwijzing naar je leervragen is mogelijk ) Geef aan wat je deze periode goed is bevallen en wat minder goed. Licht dit kort toe. Wat vind je van het contact met medestudenten? Wat kun en wil je zeggen over het contact met de docenten? Heb je algemene of specifieke opmerkingen ter verbetering? Hoe is de samenwerking geweest met je medestudenten? Wat liep wel en wat liep niet? 2. Maak een reflectieverslag van de wijze waarop je aan je leerdoel hebt gewerkt Werk deze spiraal uit volgens de aanwijzingen, die gelden voor niveau 2 (zie Groen pag. 70 e.v. en hoofdstuk 8 en 9). 3. Ingevulde groeimonitor, zelfinschatting en inschatting van medestudenten van de competenties die deze periode centraal hebben gestaan Hoe schat jij en een medestudent de ontwikkeling van je eigen kennis, vaardigheden in van de competenties die deze (en volgende periode) centraal staan? Welke bewijzen heb je voor het behalen van bepaalde competenties? Welke consequenties in de vorm leerthema’s en/of -doelen trek je uit deze beoordeling voor de volgende periode? 4. Beschrijf de stappen die je ondernomen hebt in het kader van het zoeken naar een relevantie stageplek en voeg als bewijsmateriaal in ieder geval toe Je profielschets (zie bijlage) Je plan van aanpak en de reeds ondernomen stappen om een geschikte stageplek te verwerven (waaronder bijvoorbeeld een verslag van het gesprek met je leidinggevende, een sollicitatiebrief, etc.) 5. Een recent CV 6. Je contract van je werkplek en toelichting op de uit te voeren taken. 7. Beschrijf je zelf in relatie tot je werkplek en je persoonlijke kwaliteiten.
Page | 58
Beoordeling De docent geeft feedback op het portfolio en beoordeelt dit met voldaan/niet voldaan aan de eisen. Indien niet voldaan is aan de eisen, krijgt de student de kans dit aan te vullen of te herkansen. Om het portfolio te kunnen beoordelen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: Het portfolio • is op tijd ingeleverd • is compleet en overzichtelijk • is in goed Nederlands geschreven Beoordelingscriteria: O • • • • • • • • • • • •
V
G
De verschillende onderdelen/documenten zijn goed terug te vinden alle competenties zijn aan de orde geweest heldere koppeling tussen competentie, leerdoel en bewijsstuk(ken) toont inzicht in eigen sterke en zwakke kanten leerdoelen zijn goed SMARTI + geformuleerd situatie goed STAR omschreven kan reflecteren en zo de eigen ontwikkeling sturen (terugkijken en vooruitkijken) een duidelijk actieplan geformuleerd kan twijfels, onzekerheden, knelpunten en dilemma’s benoemen verwerkt feedback en verandert zo nodig eigen gedrag. Onderbouwt nieuwe stellingen en leerdoelen m.b.v. theoretische inzichten (minimaal 3 keer) en verwijst op juiste wijze naar literatuur. is concreet in de beschrijving
4.3 Literatuur Beroepspraktijkvorming 2b Studieloopbaanbegeleiding Mirjam Groen, Reflecteren de basis. Op weg naar bewust en bekwaam handelen. Wolters-Noordhoff, Groningen-Houten,
Page | 59
Bijlage : Voorbereiding beroepsstage Doel: verkrijgen van passende stageplaats. Door: • Zelfreflectie en zelfanalyse: inzicht in persoonlijke mogelijkheden en onmogelijkheden, ten aanzien van professioneel handelen. • Duidelijk krijgen wat je wilt leren en van wensen en affiniteiten ten aanzien van werkvelden en doelgroepen. • Elkaar informeren en adviseren over het zoekproces. • Informatie geven (docent) en verzamelen (studenten en docenten) over stageplaatsen. • Sollicitatietraining: brieven, CV en gesprekken • Koppelen van de eigen specifieke kennis, vaardigheden, ervaring aan de functie-eisen van de stageplaatsen.
1. Profielschets Maken van een Profielschets. In de profielschets leg je een verband tussen je eigen persoonlijke en professionele mogelijkheden, je leerervaringen. Zo wordt duidelijk waar je mee verder wilt en wat je wilt leren. Het schrijven van een profiel kan helpen om: • meer zicht te krijgen op jezelf: hoe ben je bezig in je werk • meer zicht te krijgen op sterke en zwakke kanten in het persoonlijk functioneren • problemen en knelpunten te formuleren • ervaringen onder woorden te brengen • de stap naar een groepsbespreking te maken • het profiel bij te stellen aan de hand van eigen ervaringen en groepsreacties (oplossingen en adviezen). • een keuze te maken voor een passende stageplaats Er zijn twee manieren om tot een profielbeschrijving te komen. 1 associatieve profielbeschrijving: Schrijf een profiel van jezelf Met je sterke kanten Met je zwakke kanten Als hbo-pedagoog, begeleider, ondersteuner, studente, hulpverlener Doe dat in grote lijnen Doe dat in de ik-vorm Doe dat concreet Niet dus hoe je ideaal zou moeten functioneren Maar hoe je nu in deze werksituatie of leersituatie functioneert Wat gaat je daarin goed af Wat gaat je daarin minder goed af Schrijf het profiel Zonder veel speurwerk naar je eigen functioneren Schrijf het spontaan Vanuit de indrukken die je hebt over je functioneren. Page | 60
Bij het schrijven van het profiel is het belangrijk een aantal schrijftips in het achterhoofd te houden. Het schrijven in de ik-vorm is van wezenlijk belang; schrijf duidelijk en concreet; beschrijf liever één of enkele situaties i.p.v. alles tegelijk; beschrijf feiten en interacties. 2 Het schrijven van een profiel kan ook wat gestructureerder worden opgezet aan de hand van onderstaande vragen. 5 6 7
8
Beschrijf in het kort de (probleem)situatie die je als uitgangspunt neemt voor het beschrijven van je profiel: training, stageplek, probleemsituatie Beschrijf vanuit welke functie je je profiel schrijft: studente stagiaire, werkneemster met een functie Beschrijf dan je sterke kanten: Wat doe je goed? Wat gaat je goed af? Hoe ben je aan het werk? Beschrijf dan je zwakke kanten: Wat doe je niet goed? Wat gaat je niet goed af? Hoe ben je aan het werk
2. Sollicitatietraining. Bij solliciteren gaat het om het verkopen van een product. Jijzelf bent dat product. Het is zaak dat je jezelf goed kent, want een product dat je gaat verkopen moet je goed kennen. Wat zijn je sterke kanten, wat zijn je zwakke kanten en hoe denk je daarmee om te gaan? Wat je in feite moet doen is een koppeling aanbrengen tussen jouw specifieke kennis en vaardigheden en de functie-eisen. Deze koppeling tussen persoon en functie is de rode draad! Om te weten wat een geschikte toekomstige functie/stage-plek zou kunnen zijn, is het noodzakelijk om te weten, wat jouw capaciteiten en mogelijkheden zijn. Voor dat je begint met het zoeken naar de stageplek en het schrijven van de brief begin je met een zelfonderzoek. Hierbij gebruik je de informatie van de profielschets en breidt dit verder uit. De sollicitatietraining bestaat uit de volgende onderdelen: e. Zelfanalyse Het doel van de zelfanalyse is het inzicht krijgen in eigen wensen, capaciteiten, karaktertrekken, eigenaardigheden, sterke en zwakke kanten. Begin tijdig, vóór je de stageplaats gaat uitzoeken. Het overslaan van deze fase wreekt zich in het schrijven van de brief en het voeren van de gesprekken. Het zelfonderzoek bestaat uit het stellen van een aantal vragen aan jezelf, het trekken van conclusies daaruit en het opstellen van een 'verkoopplan'! Het gaat om vragen t.a.v. Vakgebied: opleiding(en) Persoonlijk gebied: eigenschappen en karaktertrekken (profielschets). Functiegebied: soort werk; beleid en bestuur, hulpverlenen, kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen, leidinggeven (profielschets) Stappen in het zelfonderzoek: • Wapenfeiten! - Kun je een aantal bijzondere gegevens over jezelf opschrijven? - Zaken waar je trots op bent - Zaken die typerend voor jou zijn - Zaken die je dierbaar zijn Page | 61
• Voldoening in werk en activiteiten - Doe je dingen naast je werk en studie waarin je veel voldoening vindt en/of veel waardering krijgt? - Wat maakt het dat het je voldoening geeft? • Kernkwaliteiten - Wat zijn je sterke kanten, waar ben je goed in. - Wat zijn voor jou vanzelfsprekende vaardigheden; 'dat kan iedereen toch!' • Toekomst - Als je nadenkt over de ideale werkplek, hoe ziet die er dan uit? - Type werkzaamheden, doelgroepen (cliënten, patiënten), beroep wat op jou gedaan wordt, het echte leuke aan de werkplek. - Waar denk je die plek te kunnen veroveren? - Indien je dat nog niet helder voor ogen hebt, wat ontbreekt er aan je toerusting? •
Medestudenten, partner, vrienden Het is vaak zeer verhelderend eens expliciet de mening van anderen te vragen over met name de volgende punten o Wat is haar/zijn opvatting over jou sterke en minder sterke kwaliteiten? o Wat lijkt hem/haar een geschikte functie voor jou? o Waarom vindt hij/zij dat? Om welke kwaliteiten gaat het dan?
f. Het op Het opstellen van een CV en een sollicitatiebrief. Uit het zelfonderzoek komt een soort conclusie: wat voor soort deskundige ben je of wil je worden? Waar ben je goed in? Maak hierna een soort prioriteitenlijst van stageplaatsen 1e tot 4e keuze. Met dit lijstje ga je op zoek naar de stageplek die bij je past. Vervolgens schrijf je een brief, of neem je op een andere manier contact op met de stage-instelling van je keuze. De functie van het schrijven van een brief is opwekken van nieuwsgierigheid en het krijgen van een uitnodiging voor een gesprek. Dus: geen standaardbrief, waarin niet duidelijk de relatie tussen jou en de functie is aangegeven. Besteed veel aandacht aan je motivatie en maak een koppeling tussen jouw specifieke vaardigheden en de functie die gevraagd wordt. g. Werkwijze sollicitatietraining, schrijven van een brief. Je schrijft thuis een CV en een sollicitatiebrief. Je hebt daarvoor een advertentie uitgekozen uit de krant van een baan die je wel wat lijkt, die jou wel aanspreekt. De advertentie, het CV en de brief wordt 4 maal gekopieerd en je neemt het mee naar college. De brieven worden besproken in groepjes van vier studenten. Jouw brief wordt besproken in een groepje waar jezelf geen deel van uit maakt. Van de beste brief wordt een kopie gemaakt voor iedereen. Deze brief wordt nogmaals besproken. Wat maakt nu dat dit een goede sollicitatiebrief is.
h. Voeren van een sollicitatiegesprek. Op verzoek kan er geoefend worden met het voeren van een sollicitatiegesprek. Naast het voeren van een gesprek kan er ook advies gegeven worden over wat voor kleren je aantrekt bijvoorbeeld. Of tot wie richt je je in het gesprek etc.
Page | 62
Vragen voor de training sollicitatie-gesprek: Opleiding - Vind je dat je een goeie opleiding volgt? - Heb je bewust voor deze opleiding gekozen? Waarom? - Denk je dat je studieresultaten je kwaliteiten weerspiegelen? - Gaat het leren je gemakkelijk af? - Welke vakken vind je het leukste? - Neem je deel aan het sociale leven op school? - Zou je opnieuw voor deze opleiding kiezen? - Lees je ook vakliteratuur? Welke? Arbeidsverleden - Werk je naast je studie? Wat voor werk? - Doe je ook vrijwilligerswerk? Waar en wat voor soort taken? - Wat is voor jou aantrekkelijk in je werk? - Welke soort werkzaamheden liggen jou het beste? - Welke zaken gaan je minder gemakkelijk af? - Kun je uitleggen waarom? - Wat waren voor jou in het laatste jaar de grootste uitdagingen? - Waar ben je het meest trots op in je leven tot nu toe? Sollicitatiemotivatie - Wat is de reden dat je bij ons stage wilt lopen? - Is dat de enige reden? - Welke imago heeft onze instelling bij jou? - Wat motiveert jou om te werken met deze doelgroep? - Wat weet je van onze organisatie/ instelling? - Ben je op de hoogte van onze soort diensten/hulpverlening? Ambities en loopbaanplanning - Heb je een idee over je loopbaan? - Hoe lang zou je als het aan jou ligt hier willen werken? - Zie je jezelf ook in andere functies of met andere doelgroepen werken? - Vind jouw omgeving je ambitieus? - Plan je de toekomst of schiet je in op omstandigheden? - Hoe belangrijk is carrière maken voor jou? - Ben je bereid om grote offers te brengen voor je carrière? - Heb je een idee over wat je over 5 jaar bereikt wil hebben? Op grond waarvan denk je dat te behalen? - Speelt je partner een rol in jou loopbaanplanning? Heeft hij /zij een eigen studie/werkkring? Persoonlijkheid - Wat ben je voor een mens, hoe zou jij jezelf beschrijven? - Werk je gemakkelijk onder druk, licht dat eens toe? - Wat vind je het leukste aan werken? - Werk je graag alleen? - Wat vind je dat je sterkste kanten zijn? En je minder sterke kanten? - Werk je in het algemeen meer rationeel of intuïtief handelend? - Beschouwen anderen je als extravert of introvert? - Kom je gemakkelijk voor jezelf op? - Hoe denk je dat andere mensen je zien: flexibel, meegaand, autoritair, vasthoudend? - Ben je een planmatig werkend mens of meer een improvisator? Page | 63
Leiding geven en samenwerken - Voel je je in grote gezelschappen op je gemak? Licht je antwoord toe. - Voer je in grote gezelschappen gemakkelijk het woord? - Krijg je regelmatig kritiek van anderen op je werk? - Hoe reageer je over het algemeen op kritiek? - Met wat voor soort mensen werk je graag samen? - Met wat voor soort mensen heb je moeite om samen te werken? - Welke bijdrage denk je dat je specifiek kunt hebben in het werken in een team? - Zijn er aspecten aan het werken in teamverband die je niet plezierig vindt? - Heb je wel eens leiding gegeven aan een groep mensen / kinderen / jongeren? - Hoe ging dat je af? - Wat is voor jou de kern van leiding geven? - Wat bewonder je in het algemeen in je meerderen? - Kun je uitleggen waarom je dat in hem of haar bewondert of haat? - Heb je naast je werk / studie een druk sociaal leven? 3. Stageplaatsen Informatie over werkvelden, doelgroepen en stageplaatsen. De docent geeft informatie, de studenten verzamelen informatie over de stageplaatsen en stagiaires en stageverlenende instellingen worden uitgenodigd om te vertellen over de stageplaatsen. 4. Voorbereiden op stagelopen en supervisie. Wat kun je verwachten van de werkbegeleiding op je werkplek. De stagegids (downloaden) en de supervisienota worden doorgenomen. Wat is supervisie en wat kun je verwachten van het werken in een supervisiegroepje. Literatuur: Beroepsstagegids en Supervisie in de opleiding.
Page | 64
Bijlage : Groeimonitor pedagogiek, niveau 2 Naam student: Naam en functie beoordelaar: Vooraf Deze groeimonitor biedt een instrument om je eigen competentieontwikkeling op gang te brengen en bij te houden. De lijst biedt een overzicht van de beroepscompetenties en de daarmee samenhangende handelingskenmerken die je in de eerste anderhalf jaar van de opleiding kunt verwerven. Het is de bedoeling dat je gedurende drie semesters naar deze doelen toewerkt. Door van tijd tot tijd een stand van zaken op te maken, kun je je eigen groei en ontwikkeling in kaart brengen. Toelichting Met behulp van de scores geef je een inschatting van de mate waarin je de beoogde beroepscompetenties op een bepaald moment van je opleiding, bijvoorbeeld aan het eind van iedere periode, reeds hebt verworven. Ook vraag je je medestudenten en de docenten en mogelijk ook anderen buiten de opleiding een inschatting van jouw competentieontwikkeling aan te geven. Daarnaast kun je met een cijfer verwijzen naar ‘ bewijsdocumenten’ die je in je portfolio (PF) hebt opgenomen. Op basis van je eigen inschatting en die van anderen beschrijf je in een reflectieverslag waar je al goed in bent en welke aspecten in je functioneren verder verbeterd kunnen worden om het gewenste niveau (niveau 1) te bereiken. Dit vertaal je naar verbeterpunten of leerdoelen. In een actieplan geef je aan hoe je de komende periode eraan gaat werken om je leerdoelen te halen. Spelregels Om aan te geven op welk niveau je bepaalde handelingskenmerken hebt laten zien, kun je per kenmerk een bepaald cijfer geven. De cijfers staan voor de volgende betekenis: 5 = Sterk ontwikkeld, geen specifieke aandacht nodig bij verdere ontwikkeling 4 = Ruim voldoende ontwikkeld, kan op enkele aspecten verbeterd worden 3 = Voldoende ontwikkeld, maar behoeft nadere aandacht. 2 = Voor verbetering vatbaar, verdere ontwikkeling is nodig. 1 = Nog onvoldoende ontwikkeld, vraagt veel verdere inspanningen. Wanneer de competentie of het handelingskenmerk nog niet van toepassing is op het moment van invullen, wordt bij het betreffende item (nog) niets ingevuld.
Page | 65
Kaart 1; Niveau 2: Professionaliseringsbekwaam (Voltijd en Deeltijd) Competentiegebied 1: De ontwikkeling stimuleren De student stimuleert de ontwikkeling van het kind in situaties waarbij sprake is van middelcomplexe opvoedings- en /of ontwikkelingsproblemen binnen een gezin of andere context. De student: I oriënteert zich op problematische opvoedingssituaties en signaleert en analyseert ontwikkelingstekorten en -vragen in onderlinge samenhang II gaat in middencomplexe situaties een (ped)agogische relatie aan en onderhoudt deze III geeft in middencomplexe situaties een (ped)agogisch klimaat vorm dat ontwikkelingskansen biedt IV kiest een (behandel)methodiek die is afgestemd op de doelgroep en de ontwikkelingsvraag 1a. Methodisch werken Contactueel en communicatief 1. is waar nodig sensitief en responsief gericht op de cliënt en bevordert de zelfregulatie en zelfontwikkeling van de cliënt 2. herkent belastende omstandigheden en weerstanden van de cliënt en maakt deze bespreekbaar 3. hanteert diverse gespreksmethodieken en -technieken, toegespitst op de functie van en fasering binnen het gesprek 4. creëert in groepen een sfeer van rust en veiligheid en hanteert daarbij de gewenste groepsdynamische principes en interventies 5. spreekt cliënten aan op inadequaat gedrag 6. stelt grenzen aan de wijze waarop hij zich door de cliënt laat bejegenen en de wijze waarop cliënten met elkaar omgaan 7. herkent en benoemt stress- en agressieverhogend gedrag en voorkomt escalatie 8. hanteert in een gesimuleerd geweldsincident de eigen stressreacties en past de-escaleerde interactievaardigheden toe Vraag- en oplossingsgericht 9. brengt kansen en belemmeringen in de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfsturing van de cliënten met middencomplexe problematiek in kaart 10. analyseert de draagkracht en draaglast van de cliënt en zijn omgeving vanuit biologisch, medisch, (ortho-)pedagogisch, sociaal-maatschappelijk, ethisch en juridisch perspectief 11. signaleert of er sprake is van probleemgedrag, ontwikkelingsachterstand en/of opvoedingsonzekerheid 12. stelt korte en lange termijn doelen op (smart geformuleerd) Doel- en resultaatgericht 13. benoemt en herkent gedragskenmerken en gedragsuitingen van kinderen als specifiek behorend bij een psychische stoornis of/en psychosociaal probleem 14. benoemt en herkent de invloed van biologische, medische, ontwikkelingspsychologische bij het ontstaan en behandeling van psychosociale problemen en sociaal culturele factoren 15. verricht observaties en brengt hier mondeling en schriftelijk verslag over uit 16. verricht of gebruikt in voorgestructureerde situaties testonderzoek 17. vertaalt behandeldoelen naar behandelingsplanning 18. verricht vanuit voorgestructureerde situaties onderzoek naar evidence based interventies en stelt vast welke vormen van ontwikkelingstimulering nodig zijn 19. benut de sociale kaart en ketenzorg rondom de cliënt en diens omgeving 20. maakt een begeleidingsaanbod, voert dit in relatief voorgestructureerde situaties uit en hanteert de belangen van de cliënt adequaat in samenhang met de eigen belangen en die van de organisatie 1b. Samenwerken 1. benoemt en hanteert conflicten, gericht op ontwikkeling en samenwerking met de cliënt. 2. stemt in relatief voorgestructureerde situaties behandelingsdoelen, –planning en –activiteiten af op de cliënt of/en het cliëntsysteem 3. laat zich in zijn handelen leiden door het gedrag van de cliënt 4. beschrijft methodieken die het oplossend vermogen van een cliënt in een gegeven situatie vergroten 5. overziet consequenties van eigen hulpverlenend handelen 1c. Verantwoorden 1. onderbouwt de signalering en/of analyse van probleemgedrag vanuit verschillende disciplines en benaderingen en richt zich per discipline op de te onderscheiden aspecten 2. verantwoordt keuzen voor passende begeleiding- en ondersteuningsvormen 3. legt binnen een gegeven opdracht en de functionele en juridische kaders in een schriftelijke en/of mondelinge rapportage verantwoording af over het behandelingsresultaat
Student zelf
Medestudent
12345
12345
12345
12345 12345 12345
12345 12345 12345
12345 12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
Page | 66
Docent
Kaart 2; Niveau 2: Professionaliseringsbekwaam (Voltijd en Deeltijd) Competentiegebied 2: (Mede)opvoeders ondersteunen De student adviseert, begeleidt en ondersteunt (mede-)opvoeders bij de ontwikkeling van het kind (de cliënt) binnen zijn systeem / leefomgeving in voorgestructureerde en middencomplexe situaties (problematische ontwikkeling en/of situatie). De student V herkent en maakt een analyse van de handelingsmogelijkheden en –beperkingen van (beroeps)opvoeders in hun omgang met kinderen met middencomplexe problemen VI adviseert zowel vraaggericht als directief (mede)opvoeders over opvoedingsvragen en – problemen in voorgestructureerde situaties rond middencomplexe problematiek VII ontwikkelt begeleidings- en ondersteuningsplannen voor (mede)opvoeders bij het creëren van (meer) ontwikkelingskansen, voert deze ten dele uit en schat de effectiviteit ervan in VIII leidt als ‘verbindingspersoon (mede)opvoeders toe naar specifieke voorzieningen of vormen van specialistische hulpverlening 2a. Methodisch werken Contactueel en communicatief 1. hanteert diverse gespreksmethodieken en -technieken, toegespitst op de functie van en fasering binnen het gesprek 2. is sensitief en responsief gericht op de cliënt en bevordert het zelfoplossend vermogen van de cliënt 3. herkent belastende omstandigheden en weerstanden en maakt deze bespreekbaar 4. communiceert met (beroeps)opvoeders en andere hulpverleners of verwijzers over de uitkomsten van (diagnostisch) onderzoek Vraag- en oplossingsgericht 5. benoemt en herkent het onderscheid tussen een gewone opvoedingssituatie, opvoedingsspanning, opvoedingscrisis en opvoedingsnood; 6. analyseert opvoedingssituaties en –contexten naar onderliggende systeemtheoretische relaties, communicatie- en interactiepatronen 7. maakt bij analyses onderscheid naar verschillende partijen en belangen 8. plaatst de overgangsproblemen van een opvoedingssysteem in de context van de specifieke en cultureel bepaalde geschiedenis van dat systeem 9. koppelt de te kiezen preventie- en/of interventieactiviteiten aan de behoeften en mogelijkheden van het cliëntsysteem 10. vertaalt pedagogische kennis naar bruikbare informatie en praktische adviezen aan ouders, beroepsopvoeders Doel- en resultaatgericht 11. benoemt en herkent factoren die kunnen leiden tot (toename van) opvoedingsproblematiek, onderscheiden naar kindfactoren, ouderfactoren en omgevingsfactoren 12. benoemt en herkent de centrale systeemtheoretische kenmerken van een gezin, instelling 13. beoordeelt welke begeleiding en/of ondersteuningsprogramma’s het meest geschikt zijn en relateert deze aan onderzoek naar evidenced based interventies 14. hanteert diverse begeleidingsmethodieken 15. evalueert de kwaliteit van de gehanteerde methodieken en het eigen handelen 2b. Samenwerken 1. stelt het belang van de cliënt voorop 2. hanteert consultatietechnieken bij het bespreekbaar maken van (werk)problemen 3. stemt behandelingsdoelen en –planning af op andere betrokkenen (multidisciplinair) team 4. evalueert met het team de effecten en resultaten van het behandeltraject en genereert verbeterpunten 5. onderhoudt formele en informele contacten met collega’s 6. houdt zich aan afspraken 2c. Verantwoorden 1. beargumenteert (voor gezinnen met een hulpvraag) welke begeleidingsmethodiek het meest geschikt is 2. verantwoordt keuzen van in te zetten methoden en middelen ten overstaan van cliënten, doelgroepen, eigen en andere organisatie(s), met gebruikmaking van theoretische en normatieve kaders 3. rapporteert schriftelijk en mondeling over het verloop en het effect van verschillende interventies en methodieken 4. onderbouwt op meerperspectivische wijze de signalering en/of analyse van probleemgedrag
Student zelf
Medestudent
Docent
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345 12345 12345
12345 12345 12345
12345 12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
Kaart 3; Niveau 2: Professionaliseringsbekwaam (Voltijd en Deeltijd) Page | 67
Competentiegebied 3: Voorwaarden scheppen voor opvoeding De student draagt op organisatorisch niveau bij aan voorwaarden voor pedagogisch beleid in voorgestructureerde situaties, waarin sprake is van tegenstrijdige actorenposities en belangen. De student: IX onderkent en benoemt organisatorische randvoorwaarden voor de behandeling van middencomplexe ontwikkelings- en opvoedingsproblemen en vertaalt uitkomsten naar voorstellen voor pedagogisch beleid op operationeel niveau X draagt in voorgestructureerde situaties bij aan de initiëring, implementatie en evaluatie van (ped)agogisch beleid van zowel instellingen met een pedagogische taak als lokale en regionale overheid) XI brengt in voorgestructureerde situaties inhoudelijke afstemming tot stand over de terreinen en grenzen van deskundigheden en instellingen heen, op het gebied van (ped-)agogisch beleid en (ped-)agogische interventie 3a. Ondernemen 1. brengt beleid rond een pedagogisch onderwerp in kaart op instellings-, lokaal, provinciaal en (inter)nationaal niveau, analyseert en doordenkt dit op de consequenties voor bestaand beleid en voor bestaande wijzen van aanpak 2. maakt bij de behandelinsplanning een taakverdeling waarbij de pedagogische rol/positie expliciet wordt gemaakt 3. ontwikkelt doelgerichte samenwerkingsrelaties en zoekt zelf actief contact met beroepskrachten 4. is ondernemend in het samenwerkingsverband waarin de student functioneert 5. ontwikkelt en presenteert een alternatief voor een gesignaleerd knelpunt 3b. Managen 1. werkt conform de doelstellingen en het beleid van de organisatie / instelling 2. brengt in de (BPV) organisatie in kaart welke bedrijfsprocessen er zijn en waarom ze in relatie tot de missie van de organisatie zo zijn georganiseerd 3. beschrijft in de (BPV) organisatie de verschillende taken en verantwoordelijkheden en relateert dit aan hun onderscheiden bijdragen aan het primaire proces 4. benoemt op het niveau van de instelling voorwaarden voor de behandelingsplanning 5. coördineert in voorgestructureerde situaties de communicatie met en rondom de cliënt 6. evalueert de kwaliteit en effectiviteit van het behandeltraject en relateert dit aan de handelingskwaliteit van de bij de behandeling betrokken actoren 7. bedenkt oplossingen en neemt besluiten ook in onverwachte en moeilijke situaties 8. gebruikt ruimte, tijd, budget, ict-faciliteiten doelmatig t.a.v. de cliënt, zichzelf en de organisatie 9. signaleert eventuele knelpunten in de uitvoering van het beleid in het primaire proces, stelt alternatieven voor en bespreekt dit met betrokkenen 10. werkt doelgericht en effectief aan eigen projecten en opdrachten en draagt hier verantwoordelijkheid voor. 11. geeft volledige feedback aan medestudenten en collega’s t.a.v. de beroepsontwikkeling 3c. Innoveren 1. stapt af van een vooraf gemaakt plan, als het beoogde effect niet bereikt wordt 2. bedenkt op basis van nieuwe inzichten, theorieën en (praktijk)ervaringen andere werkwijzen of/en/ procedures 3. herkent en benoemt de (on)mogelijkheden, de voor- en nadelen van een multimodale (interdisciplinaire) benadering en ketengerichte samenwerking bij de behandeling van middencomplexe pedagogische problemen 4. zoekt nieuwe oplossingen in complexe probleemsituaties waarin vaste patronen moeten worden losgelaten
Student zelf
Medestudent
Docent
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
Page | 68
Kaart 4; Niveau 2: Professionaliseringsbekwaam (Voltijd en Deeltijd) Competentiegebied 4: Professionalisering De student herkent professionele en persoonlijke aandachtspunten bij de eigen competentieontwikkeling en probeert zichzelf te verbeteren in de richting van het gewenste profiel. De student: XII communiceert informatie, ideeën en oplossingen in een organisatie of samenwerkingsverband, werkt team- en ketengericht samen en draagt bij aan projecten in een multidisciplinaire context XIII ondersteunt anderen, zowel individuen als groepen, in het oog hebben voor en omgaan met maatschappelijke en culturele diversiteit XIV neemt verantwoordelijkheid voor het eigen beroepsmatig handelen, reflecteert erop en geeft sturing aan de verdere ontwikkeling ervan 4a. Profileren 1. maakt het eigen (ped)agogisch handelen m.b.t. cliënt en doelgroep naar anderen zichtbaar 2. positioneert en profileert zichzelf als pedagogische beroepskracht 3. behartigt de belangen van de cliënt en/of cliëntsysteem naar derden 4. realiseert binnen de BPV-organisatie de bpv-leerdoelen in relatie tot de beroepscompetenties. 4b. Legitimeren 1. herkent en benoemt in diverse praktijksituaties de specifieke pedagogische kenmerken van het handelen en van de inrichting van de situatie 2. bespreekt en beoordeelt als beginnende pedagogische beroepskracht het eigen handelen en functioneren tegen het licht van de (pedagogische) missie en visie van de organisatie waarin hij functioneert 3. ontwikkelt een beroepshouding, waarbij verschillen en overeenkomsten tussen mensen worden onderkend en benut 4c. Professioneel ontwikkelen Persoonlijke ontwikkeling: 1. onderkent, benoemt en maakt eigen handelingspatronen en emoties bespreekbaar, die als belemmerend worden ervaren bij het realiseren van leerdoelen gericht op de verwerving van professioneel gedrag en attitude 2. herkent in contact met anderen eigen weerstanden is gaat professioneel met deze weerstanden om 3. heeft zicht op eigen agressieontwikkeling en gaat adequaat met eigen gevoelens van agressie om 4. herkent de eigen manier van reageren bij sociale conflicten 5. herkent en hanteert in hulpverlenende situaties verschijnselen van tegenoverdracht 6. is bereid te experimenteren met en te leren van diverse vormen van nieuw gedrag SLB 7. is zich in professionele of gesimuleerde begeleidings en/of behandelingssituaties bewust van betekenisvolle situaties en is onderzoekend en verklarend naar de professionele en emotionele beweegredenen van eigen en andermans gedrag 8. reflecteert kritisch op eigen handelen en is ontdekkend naar onderliggende (impliciete en subjectieve) werkmodellen, -concepten 9. verbindt de eigen subjectieve opvattingen met (praktijk)wetenschappelijke theorieën 10. draagt verantwoordelijkheid voor zijn eigen leerproces en beslist op grond van theorie en ervaring voor de verder inrichting van het onderwijs (BPV en differentiatieminor) 11. ontwikkelt de eigen competenties verder in de richting van een gewenst profiel en stuurt zo de eigen (school)loopbaan 12. verantwoordt en reflecteert kritisch op het eigen handelen in relatie tot de beroepsontwikkeling
Student zelf
Medestudent
Docent
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
12345 12345
Page | 69