PBO-blad
SociaalEconomische Raad
Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie
Inhoudsopgave jaargang 53 12 december 2003 nummer 73
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Verordeningen en besluiten
2 2
BEDRIJFSLICHAMEN Productschap Tuinbouw
2 2
Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten (GZP 20 tot en met GZP 22) Productschap Dranken (PD 15) Productschap Tuinbouw (PT 27) Productschap Vis (VIS 23)
3 3 24 30 36
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Verordeningen en besluiten De Bestuurskamer heeft op 4 december 2003 ingestemd met de besluiten tot vaststelling van de jaarrekeningen 2001 en 2002 van het Bedrijfschap voor de Handel in Vee. Tevens heeft de Bestuurskamer op 4 december 2003 de 2e Wijziging Verordening vergoedingen voorzitters en bestuursleden Productschap Dranken 2002 en de Verordening PVis vergoedingen voorzitter 2003 van het Productschap Vis goedgekeurd. BEDRUFSLICHAMEN Productschap Tuinbouw Openbare kennisgevingen Opheffing van het Productschap voor Groenten en Fruit en het Productschap voor Siergewassen Bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 16 mei 1997 (Staatscourant van 11 juli 2003, nr. 131, blz. 26), is met ingang van 14 april 1996 het Productschap voor Groenten en Fruit en het Productschap voor Siergewassen opgeheven. Het Productschap Tuinbouw is belast met de vereffening van het vermogen. De vereffening is aangevangen op 3 oktober 2003. Vanaf de dag van deze aankondiging is, gedurende twee maanden, ter inzage, overeenkomstig artikel 4, derde lid van de Verordening opheffing Productschap voor Groenten en Fruit en Productschap voor Siergewassen, een ontwerp vereffeningsverslag. Tegen betaling van kosten kan het vereffeningsverslag u worden toegezonden. Voor verdere vragen kunt u zich wenden tot onderstaand adres. Productschap Tuinbouw Afdeling juridische en bestuurlijke zaken Postbus 280 2700 AG Zoetermeer.
Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRUFSLICHAMEN
Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten GZP 20
Verordening GZP bewaring en vervoer gekoelde bakkerswaren 2003 Verordening van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten van 6 februari 2003 houdende regels ter zake van vervoer van gekoelde bakkerswaren (Verordening GZP bewaring en vervoer gekoelde bakkerswaren 2003)
Het bestuur van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten; Gelet op de artikelen 93 en 104, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, op de artikelen 2, 3 en 4 van de Instellingsverordening akkerbouwproductschappen 1997, artikel 15, zesde lid van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, gehoord de Adviescommissie Warenwet; Besluit: § 1 Begripsbepalingen Artikel 1
Deze verordening verstaat onder: a. productschap
: Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten;
b. ondernemer
: degene die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld en die beroepsmatig bakkerswaren vervoert en aflevert aan consumenten, filialen, horecagelegenheden, instellingen en marktplaatsen;
c. gekoelde bakkerswaren
bakkerswaren welke gekoeld moeten worden bewaard teneinde microbiologisch bederf en de uitgroei van pathogene bacteriën tegen te gaan, met uitzondering van voorverpakte bakkerswaren waarop door de bereider een bijzondere bewaartemperatuur is vermeld;
d. lokaal vervoer
rechtstreekse aflevering van bestellingen aan consumenten, filialen, horecagelegenheden, instellingen en marktplaatsen voor zover deze aflevering plaats vindt binnen een straal van 20 kilometer van de plaats van waaruit het vervoer plaatsvindt gedurende ten hoogste 2 uren.
§ 2 Voorwaarden vervoer Artikel 2
1. Tijdens het lokaal vervoer van gekoelde bakkerswaren dient de temperatuur van deze waren niet hoger te zijn dan 10 graden C.
2. De ondernemer draagt er zorg voor dat tijdens handelingen in relatie tot het lokaal vervoer van gekoelde bakkerswaren de temperatuur van deze waren zo min mogelijk stijgt. § 3 Overige bepalingen Artikel 3
De bepalingen van deze verordening gelden mede voor andere natuurlijke en rechtspersonen dan de ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, voor zover deze bedrijfsmatig handelingen verrichten die in de ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht. Artikel 4
Overtredingen van het bepaalde bij artikel 2 worden aangewezen als strafbaar feit.
§ 4 Slotbepalingen Artikel 5
Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst. Artikel 6
De Verordening GZP bewaring en vervoer gekoelde bakkerswaren 1994 wordt ingetrokken. Artikel 7
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening GZP bewaring en vervoer gekoelde bakkerswaren 2003
Den Haag, 6 februari 2003
J.H.M. Kienhuis voorzitter M. Elema secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 4 december 2003 en door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij beschikking van 6 november 2003, nr. TRCJZ/2003/2623.
De verordening is op 24 juni 2003 ingevolge artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. TOELICHTING
Overeenkomstig het overgangsrecht van de laatste wijziging (1999) van de Wet op de bedrijfsorganisatie (artikel XIV onderdeel 3 van de wet van 3 april 1999; Staatsblad 263) komt de thans geldende Verordening GZP bewaring en vervoer gekoelde bakkerswaren 1994 uiterlijk 1 juli 2003 te vervallen. Aangezien de noodzaak voor een dergelijke verordening is blijven bestaan, dient een nieuwe verordening te worden vastgesteld. Onderhavige verordening voorziet daarin. De verordening is inhoudelijk niet gewijzigd. Verhouding tot andere wetgeving Het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (Stb.1992, 678) voorziet onder meer in de regulering van de bewaring en het vervoer van gekoelde eet- of drinkwaren (eet- of drinkwaren welke gekoeld moeten worden bewaard teneinde microbiologisch bederf of de uitgroei van pathogene bacteriën tegen te gaan). In paragraaf 5 van het besluit wordt bepaald dat de bewaring en het vervoer van gekoelde eet- of drinkwaren zodanig dient plaats te vinden dat de waren geen hogere temperatuur aannemen dan de door de bereider aangegeven temperatuur. Bij ontstentenis van een bijzondere bewaartemperatuur dient bewaring en vervoer van deze waren plaats te vinden zodanig dat de temperatuur van de waren ten hoogste 7° C bedraagt. Het besluit opent in artikel 15, zesde lid voor het bestuur van een productschap de mogelijkheid om andere besluiten te nemen ten aanzien van de bewaring en het vervoer van gekoelde eet- of drinkwaren. Sedert februari 1991 kent de brood- en banketbakkerij een hygiënecode (in 2002 is deze herzien), waarin het belang van temperatuurbeheersing is onderkend bij opslag en vervoer van het gereed product en waarin de nodige maatregelen zijn voorzien. Met onderhavige verordening wordt afgeweken van de in het besluit voorgeschreven temperatuur voor bewaring van gekoelde bakkerswaren tijdens het lokaal vervoer.
De doelstellingen die worden nagestreefd Uitgaande van de strekking van het besluit in deze, te weten het voorkomen van uitgroei van micro-organismen en rekening houdend met de bestaande hygiënecode en de specifieke kenmerken van gekoelde bakkerswaren en het lokaal vervoer daarvan, is gekozen voor een bewaartemperatuur van ten hoogste 10° C tijdens het lokaal vervoer. Bij handelingen in relatie tot het vervoer, bijvoorbeeld tijdens het in- en uitladen, valt veelal niet te vermijden dat de koeling korte tijd wordt onderbroken. Een geringe temperatuurstijging van de waren is in dat geval onvermijdelijk. Gegeven deze onvermijdelijkheid is, gelet op doel en strekking van het besluit, een geringe temperatuurstijging gedurende korte tijd in vorenbedoelde gevallen toegestaan. De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Overtredingen van de verbodsbepaling van artikel 2 worden aangemerkt als strafbare feiten.
Strafrechtelijke handhaving wordt bij deze verordening (vooralsnog) gecontinueerd, omdat de tijd te kort is om te voldoen aan de verplichting van het Koninklijk Besluit (Staatsblad 642 van 2002) om vanaf 1 januari 2003 op tuchtrechtelijke handhaving over te gaan. Hiertoe is het instellen van een tuchtgerecht en het aanwijzen van een toezichthouder nodig.
Den Haag, 6 februari 2003
J.H.M. Kienhuis voorzitter M. Elema secretaris
GZP 21
Verordening GZP snijkoek 2003 Verordening van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten van 6 februari 2003 houdende regels ter zake van snijkoek (Verordening GZP snijkoek 2003)
Het bestuur van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten; Gelet op de artikelen 93 en 104, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 2, 3 en 4 van de Instellingsverordening akkerbouwproductschappen 1997; Besluit: § 1 Begripsbepalingen Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder: a. productschap
:
Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten;
b. snijkoek
: een bakkerswaar die de kenmerken heeft van bekend zijnde snijkoeksoorten zoals ontbijtkoek, peperkoek, kandijkoek, honingkoek, gemberkoek, vruchtenkoek, Groningerkoek, Friese koek, oude wijvenkoek, alsmede die bakkerswaren die zijn aangeduid met de naam snijkoek;
c. %
: massapercentage. § 2 Productbepalingen
Artikel 2
Het is degene die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld, slechts toegestaan snijkoek te verhandelen, ter verzending of ten verkoop in voorraad te hebben of af te leveren indien wordt voldaan aan de in de verordening gestelde eisen.
Artikel 3
1. Snijkoek welke is voorzien van de aanduiding "klasse A", moet voldoen aan de in de artikelen 4, 5, 6 en 11 gestelde eisen.
2. Snijkoek mag slechts worden voorzien van enige aanduiding omtrent de kwaliteit wanneer het gestelde in lid 1 van toepassing is. 3. Het tweede lid is niet van toepassing op snijkoek van herkomst uit een andere Lidstaat, mits deze snijkoek, voorzien van een andere kwaliteitsaanduiding dan "klasse A", rechtmatig in die andere Lidstaat in de handel is gebracht. Artikel 4
De snijkoek als bedoeld in artikel 3 lid 1, moet bereid zijn uit een deeg dat naar gewicht is samengesteld met tenminste evenveel zoetende bestanddelen met 20% vocht als zetmeelhoudende bestanddelen met 15% vocht. Artikel 5
De zetmeelhoudende bestanddelen als bedoeld in artikel 4, moeten voor tenminste 50% van roggebloem afkomstig zijn. Artikel 6
1. De zoetende bestanddelen, als bedoeld in artikel 4, inclusief de suikers uit toevoegingen conform de artikelen 7, 8, 9 en 10 mogen uitsluitend bestaan uit één of meerdere van de hierna genoemde suikers: halfwitte suiker, (witte) suiker, geraffineerde (witte) suiker, vloeibare suiker, vloeibare invertsuiker, invertsuikerstroop, dextrose monohydraat, watervrije dextrose, glucosestroop, gedehydrateerde glucosestroop, poedersuiker, witte of blanke kandij, gele, bruine of Boerhaavese kandij, witte of lichte en bruine of donkere basterdsuiker, al dan niet gehydrolyseerde lactose, massé, kandijstroop, suikerstroop, huishoudstroop, keukenstroop, melado of melasse, fructose, maltodextrinen, malthose, honing.
2. In de snijkoek moet een hoeveelheid fructose met 20% vocht aanwezig zijn welke overeenkomt met tenminste 30% van de gebruikte hoeveelheid zetmeelhoudende bestanddelen met 15% vocht, gemeten na zwakke inversie van de in snijkoek aanwezige saccharose. Voor de bepaling van het fructosegehalte moet gebruik worden gemaakt van de methode van onderzoek, zoals deze in bijlage l is aangegeven. Artikel 7
Indien de snijkoek als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt voorzien van de benaming "kandijkoek" moet de waar voor tenminste 614% bestaan uit kandij en/of gekristalliseerde suikers in de vorm van grein, nibs en/of chips. Artikel 8
Indien de snijkoek als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt voorzien van de benaming "honingkoek", moet de waar voor tenminste 25% uit honing bestaan.
Artikel 9
Indien de snijkoek als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt voorzien van de benaming "gemberkoek", moet de waar tenminste 15% gember bevatten, waarvan tenminste de helft bij analyse duidelijk met het oog waarneembaar is. Artikel 10
Indien de snijkoek als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt voorzien van de benaming "vruchtenkoek", moet de waar tenminste 20% vruchten bevatten. Ingeval uitsluitend citrusvruchten zijn verwerkt, moet de waar tenminste 10% citrusvruchten bevatten. Artikel 11
Het vochtgehalte van de snijkoek als bedoeld in artikel 3 lid 1 moet minimaal 19% afproduktiebedrijf bedragen. Voor de bepaling van het vochtgehalte moet gebruik worden gemaakt van de methode van onderzoek zoals deze in bijlage II is aangegeven. § 3 Aanduidingen Artikel 12
1. Voor voorverpakte snijkoek moet een aanduiding die de hoeveelheid van die snijkoek aangeeft, worden gebezigd.
2. De in het eerste lid bedoelde aanduiding moet op zichtbare wijze zijn aangebracht op de verpakking en zich in hetzelfde gezichtsveld bevinden als de benaming van de snijkoek. 3. Het tweede lid is niet van toepassing op snijkoek die op de plaats van verkoop aan particulieren met het oog op onmiddellijke verkoop is verpakt voor zover in de onmiddellijke nabijheid van de snijkoek de aanduiding die in het eerste lid is bedoeld, is vermeld. 4. De aanduiding als in het eerste lid bedoeld mag niet misleidend zijn.
5. Voor de toepassing van deze verordening is niet misleidend een aanduiding betreffende de hoeveelheid - aangevend een hoeveelheid die kleiner is dan de werkelijke inhoud of - welke in samenhang met het EEG-teken als bedoeld in artikel 1 van het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit (Warenwet) wordt gebezigd of - welke wordt voorafgegaan door "circa" of "ca". 6. De hoeveelheidsaanduiding voorafgegaan door "circa" of "ca" mag geen grotere hoeveelheid aangeven dan de gemiddelde werkelijke inhoud van in serie voorverpakte snijkoek, bepaald op de wijze die, voor e - voorverpakkingen als bedoeld in artikel 2 van het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit (Warenwet), is aangegeven in bijlage III van dat besluit, waarbij de maximaal toegestane hoeveelheidsafwijking per verpakking in minus: a. voor de productieperiode van 01-01-1988 t/m 31-12-1989 is aangegeven in tabel 1 van bijlage III van deze verordening, b. voor de productieperiode van 01-01-1990 t/m 31-12-1991 is aangegeven in tabel 2 van bijlage III van deze verordening.
Ter bepaling van de gemiddelde werkelijke inhoud geldt de steekproefgrootte van de eerste steekproef, zoals genoemd in punt. 2.2.1 van bijlage III van het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit (Warenwet). 7. Bij toepassing van lid 6 dienen controles door de producent van snijkoek op de inhoud uitgevoerd te worden - door middel van feitelijk onderzoek van steekproeven en met gebruikmaking van een voor het doel geschikt meetmiddel, dat voor zover keuring daarvoor ingevolge.de IJkwet 1937 (Stb. 627) openstaat, geijkt is - volgens een systeem dat voldoet aan de criteria die in bijlage IV zijn aangegeven. § 4 Slotbepalingen Artikel 13
Deze verordening is mede verbindend voor andere natuurlijke en rechtspersonen dan de in artikel 102, eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, voor zover deze handelingen verrichten, die bedrijfsmatig in ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld plegen te worden verricht. Artikel 14
Overtredingen van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 12 worden aangewezen als strafbare feiten. Artikel 15
Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst. Artikel 16
De Verordening GZP snijkoek 1983 wordt ingetrokken. Artikfil 17
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening GZP snijkoek 2003.
Den Haag, 6 februari 2003
J.H.M. Kienhuis voorzitter M. Elema secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van
4 december 2003 en door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij beschikking van 6 november 2003, nr. TRCJZ/2003/2621.
De verordening is op 24 juni 2003 ingevolge artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de
informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
TOELICHTING
Overeenkomstig het overgangsrecht van de laatste wijziging (1999) van de Wet op de
bedrijfsorganisatie (artikel XIV onderdeel 3 van de wet van 3 april 1999; Staatsblad 263) komt de thans geldende Verordening GZP snijkoek 1983 uiterlijk 1 juli 2003 te vervallen. Aangezien de noodzaak voor een dergelijke verordening is blijven bestaan, dient een nieuwe verordening te worden vastgesteld. Onderhavige verordening voorziet daarin. De verordening is inhoudelijk niet gewijzigd. De doelstellingen die worden nagestreefd De Nederlandse bereiders hebben de behoefte om de kwaliteitsaanduiding "klasse A" bij snijkoek aan specifieke regels te binden. Door deze regels heeft snijkoek met de aanduiding "klasse A" bepaalde kenmerken, die aansluiten bij wat de consument verwacht van het
traditionele Nederlandse product snijkoek.
Als een andere kwaliteitsaanduiding wordt gebruikt dan "klasse A" moet de snijkoek aan
dezelfde eisen voldoen als die aan snijkoek met "klasse A " zijn gesteld, (artikel 3 lid 2)
De eis dat tenminste een bepaalde hoeveelheid fructose in de snijkoek aanwezig dient te zijn, is van belang voor het vochtvasthoudend vermogen van de snijkoek (artikel 6 lid 2). Voor snijkoek met specifieke namen (kandijkoek, honingkoek, gemberkoek en vruchtenkoek) en de aanduiding "klasse A" gelden eisen aan de naamgevende ingrediënten (artikel 7 t/m 10). Snijkoek is een product dat gemakkelijk uitdroogt. Het is daarom noodzakelijk te vereisen dat de snijkoek een voldoende hoog vochtgehalte heeft (artikel 11).
De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Het productschap is ais publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor onder meer alle ondernemingen die snijkoek bereiden. De doelstellingen zoals hierboven vermeld kunnen alleen worden bereikt wanneer de regels gelden voor alle producenten. Zonder algemeen verplichtende regelgeving zouden niet alle ondernemers zich houden aan de
eisen m.b.t. o.a. fructosegehalte, vochtgehalte en naamgevende ingrediënten die kenmerkend zijn voor de kwaliteitsaanduiding "klasse A". De afweging ten opzichte van private alternatieven
Om te bewerkstelligen dat de gehele sector zich aan de verplichtingen (zoals opgenomen in de
publieke regelgeving) houdt, is het niet mogelijk door middel van bijvoorbeeld private afspraken tot een zelfde resultaat te komen. Het algemeen verplichtende karakter van publieke regelgeving geniet de voorkeur boven het vrijwillige karakter van private afspraken. Voor het
welslagen van de doelstellingen is het namelijk vereist dat de verplichtingen algemeen worden nageleefd.
10
De uitvoerfngs- en handhavingsaspecten van de verordening Overtredingen van de bepalingen van de artikelen 2 tot en met 12 worden aangemerkt als strafbare feiten. Strafrechtelijke handhaving wordt bij deze verordening (vooralsnog) gecontinueerd, omdat de tijd te kort is om te voldoen aan de verplichting van het Koninklijk Besluit (Staatsblad 642 van 2002) om vanaf 1 januari 2003 op tuchtrechtelijke handhaving over te gaan. Hiertoe is het instellen van een tuchtgerecht en het aanwijzen van een toezichthouder nodig.
Den Haag, 6 februari 2003
J.H.M. Kienhuis voorzitter M. Elema secretaris
Bijlage l Bepaling van het gehalte aan fructose na zwakke inversie van de in snijkoek aanwezige saccharose (artikel 6, lid 2)
1.
2.
3
4
nnHerwerp en toepassingsgebied Dit voorschrift beschrijft een methode voor de bepaling van het gehalte aan fructose m snijkoek na zwakke inversie van de aanwezige saccharose. Definitie
Gehalte aan fructose: de hoeveelheid reducerende suikers berekend als fructose, bepaald na hydrolyse met zwak zuur volgens de in dit voorschrift beschreven methode. Beginsel
Andere reducerende suikers dan fructose aanwezig na zwakke hydrolyse worden met natriumhypojodiet geoxydeerd, waarna het fructosegehalte wordt bepaald volgens LuffSchoorl. pp^gentia
Alle reagentia dienen van p.a. kwaliteit te zijn. In dit voorschrift wordt onder water verstaan gedestilleerd water of water van gelijkwaardige kwaliteit.
41
Zoutzuur 30% (m/m) (soortelijke massa bij 20 graden Celsius 1152 kg/m). Meng 760 ml zoutzuur 38% (m/m) (soortelijke massa bij 20 graden Celsius 1190 kg/m3) met 240 ml water.
4.2.
Jodiumoplossing 1 N Los 13 gram jodium en 15 gram kaliumjodide op in water en vul aan tot 100 ml.
4.3.
Zwavelzuur 6 N Meng 190 ml zwavelzuur 96% (m/m) (soortelijke massa bij 20 graden Celsius 1837 kg/m3) voorzichtig met 1 liter water.
4.4.
Natronloog 4 N Los 160 g natriumhydroxyde op in 1 liter water.
4.5.
Zetmeeloplossing 5 g per liter Bereid deze oplossing volgens NEN 3102 onder 7.3.
11
4.6.
Kaliumjodide-oplossing 1,8 N Los 300 g droog kaliumjodide op in water en vul aan tot 1 liter.
4.7.
Carrez l oplossing, kaliumhexacyanoferraat (II) oplossing 0,25 M Los 106 g K4Fe(CN)6.3H2O op in water en vul aan tot 1 liter.
4.8.
Carrez II oplossing, zinkacetaatoplossing 1 M in 0,5 N azijnzuur Los 220 g Zn (C2H3O2) 2.2H2O en 30 g ijsazijn op in water en vul aan tot 1 liter.
4.9.
Reagens van Luff-Schoorl Weeg af:
86,2 g watervrij natriumcarbonaat (Na2CO3), 31,3 g natriumwaterstofcarbonaat (NaHCOs), 70,0 g natriumcitraat (Na3C6H5O7.2H2O), en 25,0 g koper(ll)sulfaat, fijn poeder (CuSo4.5H2O).
Meng de droge zouten goed en los het mengsel onder voortdurend roeren op in 800 ml koud water. Vul aan in een maatkolf tot 1 liter. Het reagens moet na vijftigvoudige verdunning een pH hebben een 10 ± 0,2. Opmerking 1 Het te gebruiken natriumcarbonaat moet van te voren op gehalte worden gecontroleerd. Opmerking 2 Voor het snel in oplossing brengen van de zouten kan het gebruik van een trilroerder nuttig zijn. Opmerking 3 Het reagens van Luff-Schoorl kan als volgt worden gecontroleerd. Los 9,500 g zuivere saccharose op in een maatkolf van 500 ml, vul aan en meng. Pipetteer hiervan 50 ml in een maatkolf van 500 ml. Voeg toe 15 ml zoutzuur 0,1 N (4.2.). Breng de kolf met inhoud in een kokend waterbad (5.1.) en houd hem gedurende 30 min., gerekend vanaf het ogenblik dat het water weer kookt, half ondergedompeld in het water. Koel daarna in het waterbad (5.3.) snel af tot ongeveer 20 graden Celsius. Neutraliseer met 15 ml natronloog 0,1 N (4.5.). Vul aan en meng. Bepaal in 25 ml van deze oplossing de reducerende suikers volgens 6.6. t.e.m. 6.8. De reductie moet overeenkomen met 19 ± 0,1 ml natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N. 4.10.
Natriumthiosulfaat 0,1 N Bereid deze oplossing volgens NEN 3102 onder 10, en stel haar volgens NEN 3103.
4.11.
Kooksteentjes Puimsteenkorrels met een diameter van ongeveer 3 mm of carborundumkorrels met een diameter van ongeveer 1,5 mm.
4.12.
Methyloranje-oplossing 0,5 per liter Bereid deze oplossing volgens NEN 3102 onder 7.1.
4.13.
Natriumsulfietoplossing 20% Los 20 gram Na2SO3.7H2O op in water en vul aan tot 100 ml. Deze oplossing is enige dagen houdbaar.
4.14.
Natriumsulfietoplossing 2% Verdun oplossing 4.13. tien maal. Deze oplossing is slechts enkele uren houdbaar. Het is noodzakelijk voor elke bepaling de oplossing vers te bereiden. 12
5.
Apparatuur
Normale laboratoriumapparatuur en de volgende benodigdheden: 5.1.
Waterbad met kokend water.
5.2.
Waterbad met thermostaat, instelbaar op 70 ± 1 graad Celsius.
5.3.
Waterbad waar leidingwater doorheen gevoerd kan worden, teneinde kolven snel af te kunnen koelen.
5.4.
Terugvloeikoeler, passend op een konische kolf van 300 ml.
5.5.
Draadgas met asbestring, zodanig dat, indien er een 300 ml konische kolf op geplaatst wordt, en een brander eronder, de kolf alleen aan de onderzijde verhit wordt.
5.6.
Thermometer 0-110 graden Celsius, schaalverdeling in 1/1 graad Celsius.
5.7.
Balans met een nauwkeurigheid van 1 mg of beter.
6.
Werkwijze
6.1.
Monstervoorbereiding. Snij uit het midden van de koek een stuk van ongeveer 100 gram. Verwijder de korst1 en snijd de rest in kubusjes met een zijde van ongeveer 1 cm. Droog gedurende tenminste 6 uur bij 60 graden Celsius. Vermaal het materiaal tot een zodanige fijnheid dat alles zeef 1 mm - NEN 2560 passeert. Bewaar het goed gemengde analysemonster in een luchtdicht afgesloten monsterpot. Bepaal het vochtgehalte van het analysemonster in duplo door 5 gram monster te drogen bij 103 graden Celsius tot konstant gewicht. Volg hiertoe de werkwijze beschreven in de "Bepaling van het vochtgehalte van snijkoek", te beginnen bij punt 5.5. Verricht de bepaling van het fructosegehalte in tweevoud.
6.2.
Extractie Weeg ongeveer 10 g van het analysemonster met een precisie van 1 mg. Breng deze inweeg in een maatkolf van 250 ml. Voeg ongeveer 175 ml water van ongeveer 50 graden Celsius toe. Laat ongeveer 30 min. staan bij kamertemperatuur; schud af en toe.
6.3.
Klaring Voeg na afkoeling tot ongeveer 20 graden Celsius aan de maatkolf toe 5 ml Carrez l oplossing (4.7.), schud om, voeg toe 5 ml Carrez II oplossing (4.8.), schud opnieuw flink om en laat bezinken. Voeg enkele druppels methyloranje (4.12.) toe, schud, en voeg vervolgens onder schudden natronloog 4 N (4.4.) toe, tot de kleur oranje is. Vul de maatkolf aan en filtreer.
6.4.
Hydrolyse Pipetteer 10 ml van het filtraat in een maatkolf van 200 ml, pipetteer 1 ml zoutzuur 30% (4.1.) hierbij, plaats een thermometer (5.6.) in de maatkolf, en plaats de maatkolf in het waterbad van 70 graden Celsius (5.2.). Houd de maatkolf gedurende 10 ± 0,1 min in het waterbad, gere kend vanaf het tijdstip, dat de thermometer in de maatkolf 68 graden Celsius aanwijst. Koel de maatkolf af in het bad met stromend water (5.3.). Neem, als de vloeistof
1
Bij kandijkoek wordt ook de korst met kandij in de analyse betrokken. 13
afgekoeld is, de thermometer uit de maatkolf, spoel hem af met water en vang dit water op in de maatkolf.
6.5.
Oxydatie Voeg natronloog 4 N (4.4.) druppelsgewijs toe tot de kleur oranje is; voeg daarna met een meetpipet nog 5 ml natronloog 4 N toe en zoveel water tot het totale volume aan vloeistof ca 50 ml bedraagt. Voeg onmiddellijk daarna 16 ml jodiumoplossing (4.2.) of zoveel meer als nodig is om een blijvende bruine kleur van het jodium te behouden. Er ontstaat nu soms een neerslag, dat echter geen invloed heeft op het resultaat en niet behoeft te worden afgefiltreerd. Voeg na 5 tot 7 minuten staan met een meetpipet 2 ml zwavelzuur (4.3.) toe. Neem de overmaat jodium weg met natriumsulfietoplossing (4.13.) tot de kleur nog geel is (gewoonlijk is hiervoor 6 tot 10 ml nodig). Voeg 4 a 5 druppels zetmeeloplossing (4.5.) toe en neem de rest van het jodium weg, eerst met 20% natriumsulfiet (4.13.), daarna met 2% natriumsulfiet (4.14.). Spuit vóór het einde van deze bewerking de binnenwand van het kolfje met weinig water af. Als er teveel natriumsulfiet is toegevoegd, kan de overmaat worden weggenomen met hetzij 1 N jodium (4.1.4.) of 0,1 N Jodium. Deze ontkleuring moet de scherpte hebben van een titratie, wat heel gemakkelijk gaat. Voeg vervolgens een paar druppels methybranje (4.12.) toe en neutraliseer nauwkeurig met natronloog 4 N (4.4.). Koel het kolfj'e af en vul aan tot 200 ml.
6.6.
Reductie van reagens van Luff-Schoorl Pipetteer uit de maatkolf 25 ml in een konische kolf van 300 ml. Pipetteer erbij 25 ml van het reagens van Luff-Schoorl (4.9.). Voeg een paar koöksteentjes (4.11.) toe, en verhit de kolf boven een vrije vlam van matige hoogte in ongeveer 2 min tot koken. Plaats daarna de kolf op een gereedstaand draadgaas met asbestring (5.5.) waaronder tevoren een vlam is aangestoken, en sluit een terugvloeikoeler (5.4.) aan. Kook, vanaf dit ogenblik gerekend, precies 10 min. Koel direct daana, zonder schudden, af in het bad met stromend water (5.3.).
6.7.
Titratie Voeg aan de vloeistof toe 10 ml kaliumjodide-oplossing (4.6.) en terstond daarna voorzichtig 25 ml zwavelzuur (4.3.) Titreer het vrijgekomen jodium met natriumthiosulfaatoplossing (4.10.), op het einde met zetmeeloplossing (4.5.) als indicator, tot roomgeel.
6.8.
Blanco bepaling Voer een blanco bepaling uit volgens 6.6. en 6.7. met water in plaats van het gehydrolyseerde extract.
7.
Weergave van de resultaten
7.1.
Bereken het netto verbruik van natriumthiosulfaat met de formule a = 10x(Vi-V2)xT waarin: a is het netto verbruik in ml van thiosulfaat 0,1 N; V1 is het verbruik in ml van thiosulfaat bij de blanco bepaling (6.8.); V2 is het verbruik in ml van thiosulfaat bij de bepaling met het gehydroliseerde extract (6.7.); T is de titer van de natriumthiosulfaatoplossing (4.10). Zoek in de tabel de hoeveelheid fructose op, die behoort bij a ml thiosulfaat 0,1 N. Noem deze hoeveelheid, in mg, b.
14
Netto verbruik thiosulfaat 0,1 N ml
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 7.2. 7.3.
Fructose ma 2,4 4,8 7,2 9,7 12,2 14,7 17,2 19,8 22,4 25,0 27,6 30.3
Netto verbruik thiosulfaat 0,1 N ml verschil 2,4 2,4 2,5 2,5 2,5 2,5 2,6 2,6 2,6 2,6 2,7
Fructose mq
12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
30,3 33,0 35,7 38,5
verschil 2,7 2,7 2,8
41,3 44,2 47,1 50,0 53,0 56,0 59,1 62.2
2,8 2,9 2,9 2,9 3,0 3,0 3,1 3,1
Bereken het gehalte aan fructose in de drogestof van het product met de formule: s = 200 x ü x 1QQ__ c 100-v
waarin: s is het gehalte aan fructose in het product, in massaprocenten van de drogestof; b is de hoeveelheid fructose, in mg, afgelezen in de tabel (7.1.); c is de inweeg in grammen (6.2.); v is het vochtgehalte van het product in massaprocenten. 7.3.
Het verschil tussen de resultaten van een bepaling in tweevoud mag niet meer bedragen dan 0,2% absoluut + 1% van de gemiddelde waarde.
7.4.
Geef het resultaat op, afgerond op 0,1%.
8.
Toetsing aan de eis die gesteld is in artikel 6, tweede lid Indien het fructosegehalte van de snijkoek evenveel of meer bedraagt dan 14,5% van de droge stof van de snijkoek, is voldaan aan de eis die gesteld is in artikel 6, tweede lid. Indien het fructosegehalte van de snijkoek minder bedraagt dan 14,5% van de droge stof van de snijkoek, moet via de receptuur nagegaan worden of toch aan de eis die gesteld is in artikel 6, tweede lid, is voldaan.
15
Bijlage II Bepaling van het vochtgehalte van snijkoek (artikel 11) 1.
2.
Onderwerp en toepassingsgebied Dit voorschrift beschrijft een methode voor de bepaling van het vochtgehalte van snijkoek. Definitie
Vochtgehalte: het massaverlies, in massaprocenten van het product, dat optreedt bij drogen onder de in dit voorschrift beschreven omstandigheden. 3.
Beginsel
Bepaling van het massaverlies bij drogen bij 103 graden Celsius tot constant gewicht. 4.
Apparatuur
4.1.
Thermostatisch gecontroleerde droogstoof instelbaar op 60 en 103 graden Celsius, voorzien van een ventilatiesysteem.
4.2.
Droogschalen van roestbestendig metaal of van glas, voorzien van een deksel. Het nuttige oppervlak moet een verdeling van de inweeg tot maximaal 0,3 g/cm2 mogelijk maken.
4.3.
Exsiccator voorzien van droog silicagel met vochtindicator of een gelijkwaardig droogmiddel.
4.4.
Balans met een nauwkeurigheid van 1 mg of beter.
5.
Werkwijze
Voer de bepaling in duplo uit.1 Verricht alle hieronder aangegeven wegingen met een precisie van 1 mg.
5.1.
Snij uit het midden van de koek enige sneetjes met een dikte van ca 1 cm.
5.2.
Weeg de droogschaal (a g), leg er zove"el sneetjes in als overeenkomt met minstens 25 g koek, en weeg opnieuw (b g).
5.3.
Haal de sneetjes uit de droogschaal en snijd ze in blokjes van ongeveer 1 cm3. Breng de blokjes en kruimels kwantitatief over in de droogschaal.
5.4.
Plaats de droogschaal met het deksel eronder of ernaast in de op 60 graden Celsius ingestelde droogstoof (4.1.). Droog gedurende ten minste 6 uur.
5.5. Stel de droogstoof in op 103 graden Celsius en droog gedurende ca 16 uur, bij voorkeur overnacht. Plaats daarna de droogschaal met het deksel erop in een exsiccator (4.3.), laat hem afkoelen, en weeg. 1
Het verdient aanbeveling om het analysemonster in viervoud in te wegen en twee droogschalen achter te houden. Als de resultaten van de vochtbepaling niet blijken te voldoen aan de eisen van herhaalbaarheid (6.2.) kan de bepaling opnieuw worden ingezet. Men hoeft op deze manier niet de restanten van de koek te bewaren.
16
5.6.
Plaats de droogschaal opnieuw met het deksel eronder of ernaast in de droogstoof (4.1.), droog gedurende een uur, gerekend vanaf het tijdstip dat de temperatuur van 103 graden Celsius weer bereikt is, laat afkoelen met het deksel erop in de exsiccator (4.3.), en weeg. Herhaal deze bewerkingen, tot het verschil tussen twee opeenvolgende wegingen minder dan 0,001 deel van de inweeg bedraagt.
6.
Weergave van de resultaten
6.1.
Bereken het vochtgehalte met de formule v = Jiz-CX 100 b-a waarin: v is het vochtgehalte in massaprocenten van het product; a is de massa in grammen van de lege en droge droogschaal (5.2.); b is de massa in grammen van de droogschaal met de inweeg (5.2.); c is de massa in grammen van de droogschaal met het gedroogde product; gebruik hiervoor de laagste van de laatste twee wegingen (5.4.).
6.2.
Het maximaal toelaatbare duploverschil is 0,2 %.
6.3.
Geef het resultaat op, afgerond op 0,1 %.
Bijlage III
TnpgplatPn fout hprinfild in artikel 12. lid 6 Tahfil 1
Nominale hoeveelheid Qn
Toegelaten fnut in minus
in nram
in % van Qn
in gram
15 10 5
30 48
van voorverpakte snijkoek van van van van van
100 tot 200 tot 300 tot 500 tot 1.000 tot
200 300 500 1.000 10.000
Tahel 2
Nominale hoeveelheid Qn
TnftQftlaten fout in minus
van voorverpakte snijkoek in gram
van van van van van
100 tot 200 tot 300 tot 500 tot 1.000 tot
200 300 500 1.000 10.000 17
in % van On
in gram
12 8 4
24 36
Bijlage IV Criteria waaraan een systeem voor controles door de producent op de inhoud van in serie voorverpakte snijkoek moet voldoen, indien de hoeveelheidsaanduiding voorafgegaan wordt door "circa" of "ca", (artikel 12, lid 6)
1. Definities 1.1. Gemiddelde (x)
som der waarnemingen gedeeld door het aantal waarnemingen, waarbij een waarneming een gemeten gewicht is.
1.2. Mediaan
de waarnemingsuitkomst die qua volgorde precies in het midden staat, wanneer men de waarnemingsuitkomsten in volgorde van afdalende of opklimmende grootte heeft gerangschikt.
1.3. Spreidingsbreedte
het verschil tussen de hoogste en laagste waarde van de waarnemingen uit de steekproef.
1.4. Standaarddeviatie(s)
yy 2 - n n-1 s=V
£x£
waarbij n de steekproefgrootte is en x de waarde van de waarneming. 1.5. Streefgewicht
1.6. Processtandaarddeviatie (s)
het gewicht van de snijkoek, waarbij rekening is gehouden met het noodzakelijke overwicht, dat de producent in acht moet nemen om te voldoen aan de eisen in de Verordening GZP Snijkoek 1982. : schatting voor de standaarddeviatie van het proces welke is berekend uit de waarnemingen van tenminste 20' steekproeveTi van tenminste 5 snijkoeken die op tenminste 5 verschillende dagen zijn genomen m.b.v. de formule
s=V
o£
Ö*)!
n-1
waarbij n is het totaal van de waarnemingen. 1.7. Qn
: nominale hoeveelheid, gewicht dat op de verpakking is aangegeven.
2. Per verpakkingslijn en per snijkoeksoort moeten steekproeven genomen worden. De steekproefgrootte dient 11 stuks te bedragen. De steekproef dient bij een verpakkingssnelheid van de verpakkingsmachine van 2.000 stuks per uur of minder, éénmaal per uur genomen te worden. Bij een verpakkingssnelheid van meer dan 2.000 stuks per uur dient de steekproef twee maal per uur genomen te 18
worden. De gewichten van de snijkoeken uit de steekproef moeten gemeten en genoteerd worden. Tevens dient per steekproef de mediaan en de spreidingsbreedte genoteerd te worden. Per productiecharge, die ten hoogste de productie van één dag mag bedragen, moeten het gemiddelde van de medianen en de gemiddelde spreidingsbreedte genoteerd worden.
3. Indien de standaardafwijking van het gewicht van de verpakking kleiner is dan 1/16 maal de toegelaten fout (f max) als genoemd in de bijlage III mag het gemiddelde gewicht van de verpakking van het gewicht van de snijkoek die gewogen is in de verpakking, worden afgetrokken. Indien dit niet het geval is dan moet de snijkoek zonder de verpakking worden gewogen. 4. De genoteerde gegevens moeten tenminste 1 jaar bewaard worden.
5. Per snijkoeksoort dient een streefgewicht bepaald te worden. Het streefgewicht dient tenminste de hoogste waarde die verkregen is uit één van de twee volgende formules te bedragen. Deze formules zijn Qn+Z&S
VN
Qn + 3,3S - f max N is het aantal snijkoeken dat met steekproeven in één productiecharge is getrokken als monster. 6. Er dienen actiegrenzen te worden vastgesteld voor de mediaan van de steekproef. Indien de mediaan van de steekproef beneden de actiegrens komt moeten zodanige maatregelen getroffen worden dat de partij die gevormd is vanaf de vorige steekproef, niet als zodanig in de handel komt. Deze maatregelen dienen genoteerd te worden. De actiegrens bij de mediaan ligt op 0,97 maal de processtandaarddeviatie beneden het streefgewicht dat bepaald is volgens punt 5. 7. Het gemiddelde van de medianen van de steekproeven van één productiecharge moet tenminste het nominale gewicht bedragen. 8. Er dienen actiegrenzen te worden vastgelegd voor de spreidingsbreedte van een steekproef. Indien de spreidingsbreedte van een steekproef boven de actiegrens komt dienen zodanige maatregelen genomen te worden dat de partij die gevormd is vanaf de vorige steekproef niet als zodanig in de handel komt. Deze maatregelen dienen genoteerd te worden. De actiegrens voor de spreidingsbreedte ligt op 6,1 maal de processtandaarddeviatie. 9. Van de eisen die in de punten 1 t/m 8 gesteld zijn, mag worden afgeweken indien aangetoond kan worden aan de controlerende instanties dat een bedrijfscontrolesysteem gehanteerd wordt waarbij tenminste even doeltreffend als volgens het bedrijfscontrolesysteem dat beschreven is in de punten 1 t/m 8.
19
GZP 22
Verordening GZP speculaas 2003 Verordening van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten van 6 februari 2003 houdende regels ter zake van de bereiding van speculaas (Verordening GZP speculaas 2003)
Het bestuur van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten; Gelet op de artikelen 93 en 104, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 2, 3 en 4 van de Instellingsverordening akkerbouwproductschappen 1997; Besluit:
§ 1 Eisen Artikel 1
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 is het degene, die een onderneming drijft, waarvoor het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten is ingesteld, verboden gebakken eetwaren onder de benaming "speculaas", "speculaaspop", "speculaasbrok", of onder enige andere benaming, waarin het woord of woorddeel "speculaas" voorkomt, te verkopen, indien deze producten niet voldoen aan de in artikel 3 omschreven eigenschappen en samenstellingseisen.
2. Deze verordening is niet van toepassing op de in lid 1 genoemde producten van buitenlandse oorsprong, die in één der andere Lidstaten van de EG rechtmatig onder de benaming "speculaas" of onder enige andere benaming waarin het woord of woorddeel "speculaas" voorkomt, in de handel zijn gebracht. Artikel 2
Met "verkopen" wordt in deze verordening gelijkgesteld het doen verkopen en a. het ten verkoop of ter aflevering in voorraad hebben of doen hebben; b. het afleveren of doen afleveren; c. het uitstallen of doen uitstallen, anders dan met het uitsluitend doel het product onverpakt te tonen; d. het vervoeren of doen vervoeren, met binnenlandse of buitenlandse bestemming; e. het te koop of in ruil aanbieden of doen aanbieden; f. het uitdelen. Artikel 3
1. Voor alle in artikel 1 bedoelde producten geldt de eis, dat zij een voor speculaas kenmerkende smaak bezitten, doordat zij de voor speculaas geëigende kruiden en/of andere geur- of smaakstoffen bevatten. In de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten met uitzondering van producten, welke worden verkocht onder de benaming "Zeeuwse Speculaas", moet kaneelaldehyde duidelijk aantoonbaar zijn.
20
2. Voor alle in artikel 1, lid 1, bedoelde producten gelden voorts onderscheidenlijk de eisen, welke zijn genoemd in de navolgende staat:
Speculaaskoek(jes) en overige speculaas van minder dan 15 gram vetgehalte *)
>19 %
Speculaasbrok(ken) speculaaspop(pen) en overige speculaas van 15 gram en meer >19 %
brokken met een hoog vet- en suikergehalte van 15 gram en meer
Zeeuwse speculaas
>22 %
>17,5%
gehalte suikers *)
>28 %
>26 %
>30 %
> 35
%
som gehalte vet en suikers *)
>48 %
>49 %
>54 %
> 53
%
soortelijk volume
> 1 ,5 cm3/g
< 1 ,5 cm3/g
< 1 ,5 crr>3/g
> 1 ,5 cm3/g
vochtgehalte direct na het bakken **)
<"\,5%
< 2,0 %
< 3,7 %
<1,5%
vochtgehalte bij aflevering aan de consument **)
< 3,0 %
< 4,0 %
< 4,7 %
< 3,0 %
*) % = massaprocenten van de droge stof **) % = massaprocenten van het product
De in de vorenstaande staat genoemde eisen ter zake van het vochtgehalte "direct na het bakken" zijn niet van toepassing in die gevallen, waarin de bereider van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de naleving van de terzake van het vochtgehalte "bij aflevering aan de consument" gestelde eisen. 3. Alle in artikel 1, lid 1, bedoelde producten, welke worden verkocht onder een benaming of met een bijschrift met uitsluiting van de ingrediëntenlijst, waarin het woord "boter" of "roomboter" voorkomt, moeten zijn bereid uit een deeg, waarin als toegevoegd vetbestanddeel uitsluitend melkvet voorkomt. 4. Alle in artikel 1, lid 1, bedoelde producten, welke worden verkocht onder een benaming of met een bijschrift, waarin gewezen wordt op de aanwezigheid in het product van amandelen, moeten tenminste vier gewichtsprocenten al dan niet gehalveerde, gebroken of geschaafde amandelen bevatten. Ten aanzien van de in lid 2 gestelde eisen worden de percentages betrokken op de amandel-vrije waar.
5. Producten, welke worden verkocht onder de benaming "Zeeuwse Speculaas" dienen met kristalsuiker bestrooid te zijn. 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 mogen producten, welke met kristalsuiker zijn bestrooid, slechts onder benamingen zoals witte, blanke, dordtse speculaas of onder enige andere benaming waarin het woord of woorddeel speculaas voorkomt worden verkocht, indien zij voldoen aan de gestelde eisen voor Zeeuwse Speculaas. 21
Artikel 4
Op producten, welke worden verkocht onder de benaming "gevulde speculaas", "speculaasstaven" en "speculaastaarten", is deze verordening niet van toepassing. Artikel 5
Indien in de bijlage van deze verordening methoden van onderzoek zijn omschreven, moet bij de beoordeling, of speculaas voldoet aan de in de verordening gestelde eisen, worden gebruik gemaakt van deze methoden, voor zover zij op de desbetreffende eisen van toepassing zijn. § 2 Overige bepalingen Artikel 6
Deze verordening is mede verbindend voor andere natuurlijke en rechtspersonen dan bedoeld in artikel 1, voor zover deze handelingen verrichten, welke bedrijfsmatig in de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht. Artikel 7
Overtredingen van het bepaalde in de artikelen 1 en 3 worden aangemerkt als strafbare feiten.
§ 3 Slotbepalingen Artikel 8
Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst. Artikel 9
De Verordening speculaas wordt ingetrokken. Artikel 10
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening GZP speculaas 2003. Den Haag, 6 februari 2003
J.H.M. Kienhuis voorzitter
M. Elema secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 4 december 2003 en door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij beschikking van 6 november 2003, nr. TRCJZ/2003/2615.
22
De verordening is op 24 juni 2003 ingevolge artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
TOELICHTING
Overeenkomstig het overgangsrecht van de laatste wijziging (1999) van de Wet op de bedrijfsorganisatie (artikel XIV onderdeel 3 van de wet van 3 april 1999; Staatsblad 263) komt de thans geldende Verordening speculaas uiterlijk 1 juli 2003 te vervallen. Aangezien de noodzaak voor een dergelijke verordening is blijven bestaan, dient een nieuwe verordening te worden vastgesteld. Onderhavige verordening voorziet daarin. De verordening is inhoudelijk niet gewijzigd.
De doelstellingen die worden nagestreefd De Nederlandse bereiders van speculaas hebben de behoefte om de naam speculaas te beschermen door eisen te verbinden aan de bakkerswaar die aangeduid is met de aanduiding speculaas. Bij de totstandkoming van de verordening waren producten op de markt die niet de kenmerken bezaten van het typische traditionele Nederlandse product speculaas. Door de eis
dat speculaas voldoende kruiden moet bevatten en een voldoende suiker- en vetgehalte bezit, wordt voorkomen dat de consument teleurgesteld wordt. Ook wordt geëist dat het vochtgehalte beneden een bepaald niveau moet blijven. Als het vochtgehalte van speculaas boven dit vochtgehalte komt verminderen de eeteigenschappen. Speculaas trekt vocht aan; het vochtgehalte stijgt in de periode na het bakken. De producent dient de nodige maatregelen te treffen (een .goede verpakking) om ervoor te zorgen dat de speculaas niet te veel vocht aantrekt. De eis dat speculaas de voor speculaas kenmerkende kruiden en/of andere geur- of smaakstoffen dienen te bevatten, wordt geconcretiseerd door de eis dat kaneelaldehyde duidelijk aantoonbaar dient te zijn. Onder gehalte suikers wordt verstaan het totaal aan reducerende suikers bepaald na hydrolyse met zwak zuur, uitgedrukt als saccharoses.
Bakkerswaren die in een andere EU-lidstaat rechtmatig zijn geproduceerd met de aanduiding speculaas (in de praktijk alleen bakkerswaren uit België), zijn vrijgesteld van de verordening. De verordening geldt ook voor andere bakkerswaren met "speculaas" in de aanduiding, met uitzondering van bakkerswaren aangeduid met: "gevulde speculaas", "speculaasstaaf en "speculaastaart". De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Het productschap is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor onder meer alle ondernemingen die speculaas bereiden. De doelstellingen zoals hierboven vermeld kunnen
alleen worden bereikt wanneer de regels gelden voor alle producenten. Zonder algemeen verplichtende regelgeving zouden niet alle ondernemers zich houden aan de eisen m.b.t. kruiden en vet- en suikergehalte, Uie kenmerkend zijn voor het product dat de aanduiding 'speculaas' mag hebben. De afweging ten opzichte van private alternatieven Om te bewerkstelligen dat de gehele sector zich aan de verplichtingen (zoals opgenomen in de publieke regelgeving) houdt, is het in het licht van het grote aantal producenten dat speculaas bereidt niet mogelijk door middel van bijvoorbeeld private afspraken tot een zelfde resultaat te
komen. Het algemeen verplichtende karakter van publieke regelgeving geniet de voorkeur boven het vrijwillige karakter van private afspraken. Voor het welslagen van de doelstellingen is het namelijk vereist dat de verplichtingen algemeen worden nageleefd.
23
De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Overtredingen van de bepalingen in de artikelen 1 en 3 worden aangemerkt als strafbare feiten. De controle op het naleven van de verordening zal worden verricht door de Keuringsdienst van Waren. Strafrechtelijke handhaving wordt bij deze verordening (vooralsnog) gecontinueerd, omdat de tijd te kort is om te voldoen aan de verplichting van het Koninklijk Besluit (Staatsblad 642 van 2002) om vanaf 1 januari 2003 op tuchtrechtelijke handhaving over te gaan. Hiertoe is het instellen van een tuchtgerecht en het aanwijzen van een toezichthouder nodig.
Den Haag, 6 februari 2003 J.H.M. Kienhuis voorzitter
M. Elema secretaris Productschap Dranken PD 15
Verordening registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden Productschap Dranken / Commissie voor gedistilleerd 2003
Verordening d.d. 13 november 2002 van het Productschap Dranken, houdende regels terzake van de aan de onder het Productschap Dranken op grond van artikel 3 lid 2 onder c van het Instellingsbesluit Productschap Dranken ressorterende ondernemingen op te leggen regels omtrent registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden; Verordening registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden Productschap Dranken / Commissie voor gedistilleerd 2003.
Het Bestuur van het Productschap Dranken;
gelet op: artikelen 93, 95,102 en 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie,
artikelen 11,12 en 13 van het Instellingsbesluit Productschap Dranken; gezien:
het advies van de Commissie ex artikel 5 lid l onder c van het Instellingsbesluit Productschap Dranken;
besluit: vast te stellen een Verordening houdende regels terzake van de aan de onder het Productschap Dranken volgens artikel 3 lid 2 onder c van het Instellingsbesluit ressorterende ondernemingen op te leggen regels omtrent registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden (Verordening registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden Productschap Dranken / Commissie voor gedistilleerd 2003).
24
§ l Begripsbepalingen Artikel l In deze Verordening wordt verstaan onder: 1. Deze Verordening neemt over de terminologie van de Wet op de bedrijfsorganisatie en van het Instellingsbesluit Productschap Dranken (Besluit van 6 mei 2002, Stb. 264), hierna te noemen "Instellingsbesluit".
2.
In het bij of krachtens deze Verordening bepaalde wordt voorts verstaan onder: : het bestuur van het Productschap; : de voorzitter van het Productschap; : de Commissie voor gedistilleerd ex artikel 5 lid l sub c van het Instellingsbesluit; : de secretaris van de Commissie voor gedistilleerd in het secretaris bijzonder belast met de aangelegenheden van de ondernemingen bedoeld in artikel 3 lid 2 sub c van het Instellingsbesluit; : alcoholhoudend product, zoals omschreven in artikel l lid 2 van gedistilleerde dranken de Verordening (EG) nr 1576/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken (Publicatieblad L 160,12 juni 1989); : alcoholhoudend product met een alcoholgehalte van minder zwak gedistilleerde drank dan 15% vol, behorend tot GN-code 2208 van de Verordening (EG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987, waarvoor in geval van geof verbruik hier te lande alcoholaccijns verschuldigd is; : iedere bewerking- met uitzondering van bottelen- waardoor uit bereiden grondstoffen een gedistilleerde en/of zwak gedistilleerde drank vervaardigd wordt of de samenstelling daarvan wijzigt; : het gehalte aan zuivere ethylalcohol bij een temperatuur van 20 alcoholgehalte graden C, uitgedrukt in volumeprocenten; : ethylalcohol uit landbouwproducten, zoals omschreven in ethylalcohol artikel l lid 3 onder h van de Verordening (EG) nr. 1576/89; : distillaat uit landbouwproducten, zoals omschreven in artikel distillaat l lid 3 onder i van de Verordening (EG) nr 1576/89; : het rechtstreeks voor eigen rekening buiten Nederland importhandel ethylalcohol, distillaat, gedistilleerde en/of zwak gedistilleerde dranken kopen om naar Nederland te (doen) vervoeren en/of zelf te (doen) inklaren en/of te verhandelen; : het bedrijfsmatig buiten Nederland in het verkeer brengen van exporthandel gedistilleerde en/of zwak gedistilleerde dranken; : het voor eigen rekening of risico verkopen van gedistilleerde groothandel en/of zwak gedistilleerde dranken, welke niet zelf door de ondernemer zijn bereid, aan wederverkopers waaronder begrepen hotels, café-, restaurant- en aanverwante bedrijven, alsmede het niet voor eigen rekening of risico verkopen van gedistilleerde en of zwak gedistilleerde dranken welke niet zelf door de ondernemer zijn bereid aan wederverkopers, indien het bedrijf tevens van zijn opdrachtgever gedistilleerd in voorraad heeft;
a. het Bestuur b. de Voorzitter c. de Commissie d.
e.
f.
g. h. i.
j. k.
1. m.
25
n.
bottelen
o.
bottelarij
Artikel 2
: het afvullen van verpakkingen welke bestemd zijn om aan de consument af te leveren met een gedistilleerde en/of zwak gedistilleerde drank; : de onderneming waarin voor rekening van een ander gebotteld wordt;
§ 2 Registratie
1. Degene die een onderneming drijft op het gebied waarvoor het Productschap is ingesteld en valt binnen de werkingssfeer van de Commissie is verplicht jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de secretaris mede te delen onder welke van de hieronder genoemde categorieën zijn onderneming valt: a. ondernemingen waar ethylalcohol en distillaat worden bereid; b. ondernemingen waar gedistilleerde dranken worden bereid; c. ondernemingen waar zwak gedistilleerde dranken worden bereid; d. ondernemingen waar de importhandel wordt uitgeoefend; e. ondernemingen waar de exporthandel wordt uitgeoefend; f. ondernemingen waar de groothandel wordt uitgeoefend; g. ondernemingen waar de bottelarij wordt uitgeoefend.
2. Indien ondanks herhaald verzoek van de secretaris, gegevens als bedoeld in het eerste lid niet worden verstrekt, wordt de onderneming ambtshalve door de secretaris ingedeeld. Artikel 3
1. Krachtens deze Verordening ter kennis van het Productschap gekomen gegevens voorzover deze kennelijk van vertrouwelijke aard zijn, mogen voorzover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald, zonder schriftelijke toestemming van de betrokken belanghebbende: a. slechts worden gebruikt ter vervulling van de taak van het Productschap; b. niet onder vermelding of aanduiding van de persoon en/of onderneming, waarop zij betrekking hebben, worden bekend gemaakt aan derden. Rechtstreekse toegang tot de registratie hebben de secretaris en de overige leden van het personeel van het Productschap, alsmede met de controle op het financiële beheer van het Productschap belaste leden van het personeel van een door het bestuur aangewezen accountantskantoor, dat lid is van een organisatie, welke haar leden aan tuchtrecht onderwerpt, voor zover het kennisnemen van de gegevens voor die controle noodzakelijk is. c. in door het bestuur aan te wijzen gevallen, waarin dit naar zijn oordeel in het belang is van de bedrijfsgenoten, bekend worden gemaakt aan de Staat, andere publiekrechtelijk organen of naar het oordeel van het bestuur daarmede gelijk te stellen publiekrechtelijke instellingen, indien de verstrekking van deze gegevens voortvloeit uit het doel van de registratie en de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerden door de verstrekking van deze gegevens niet onevenredig wordt geschaad. 2. Bekendmaking van gegevens, als bedoeld in het eerste lid, blijft ook achterwege in gevallen, waarin uit de aard der gegevens of uit een of meer andere omstandigheden zou kunnen blijken, op welke persoon en/of onderneming de gegevens betrekking hebben.
3. De secretaris en de overige leden van het personeel van het secretariaat zijn met het oog op de Wet op de Persoonsregistratie verplicht tot geheimhouding van de gegevens tegenover een ieder, met uitzondering van de accountants en de leden van vorenbedoeld accountantskantoor en behoudens de eerdergenoemde toestemming van de betrokken belanghebbende. 26
Artikel 4
§ 3 Gegevensverstrekking
1. Degene die een onderneming drijft op het gebied waarvoor het Productschap is ingesteld en valt binnen de werkingssfeer van de Commissie is verplicht, telkens wanneer het bestuur dit bepaalt, aan de secretaris binnen twee weken alle gegevens te verstrekken omtrent door het bestuur te bepalen onderwerpen, welke voor de vervulling van de taak van het Productschap nodig zijn.
2. Gegevens, als bedoeld in het voorgaande lid, zullen slechts worden gevraagd, indien uit hoofde van door de secretaris ingewonnen informaties redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat bedoelde gegevens niet reeds elders aanwezig en binnen een voor het Productschap aanvaardbare termijn voor het Productschap beschikbaar zijn. 3. Voorzover de in dit artikel bedoelde gegevens betrekking hebben op de opgave van de uit grondstoffen bereide gedistilleerde en/pf zwak gedistilleerde dranken die beschikbaar komen voor ge- of verbruik in Nederland, dienen deze gegevens eenmaal per jaar vergezeld te gaan van een gewaarmerkte verklaring betreffende de juistheid van de opgaven van het betrokken jaar, onder verantwoordelijkheid van een accountant aangesloten bij een organisatie, welke haar leden aan tuchtrecht onderwerpt. Artikel 5
1. De ondernemer is verplicht toe te staan, dat door of vanwege het Productschap, voor zover nodig in verband met de voorbereiding of het toezicht op de naleving van de verordeningen van het Productschap, inzage wordt genomen van de boeken en bescheiden van een door hem gedreven onderneming. De ondernemer is hiertoe slechts verplicht, indien hij de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt, dan wel van verstrekte gegevens de juistheid niet heeft doen staven door een verklaring van een accountant, aangesloten bij een organisatie, welke haar leden aan tuchtrecht onderwerpt. 2. De inzage vindt slechts plaats door de secretaris of personen, die daartoe aan de ondernemer een schriftelijke opdracht van de secretaris kunnen overleggen. De opdracht vermeldt het doel waarvoor de inzage plaatsvindt. 3. De secretaris geeft een opdracht als bedoeld in het voorgaande lid uitsluitend aan leden van het personeel van het secretariaat en aan de leden van het personeel van door het bestuur aangewezen accountantskantoren, aangesloten bij een organisatie, welke haar leden aan tuchtrecht onderwerpt.
§ 4 Strafbepaling
Artikel 6 Overtredingen van het bij of krachtens de Verordening bepaalde zijn strafbare feiten.
§ 5 Slotbepalingen Artikel 7
De Verordening treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip. 27
Artikel 8 De "Algemene Verordening"en de "Inschrijvingsverordening van het Productschap voor Gedistilleerde Dranken" worden ingetrokken.
Artikel 9 De Verordening kan worden aangehaald als "Verordening registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden Productschap Dranken / Commissie voor gedistilleerd 2003". Den Haag, 13 november 2002
B.A.H, van Zweden voorzitter
W. Snijder
secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 4 december 2003 en door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Minister van Economische Zaken bij beschikking van 17 september 2003, nr. AV/CAM/2003/72028.
TOELICHTING
Verordening registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden Productschap Dranken/Commissie voor Gedistilleerd 2003
§ 1. Algemeen
Met deze Verordening worden regels op het gebied van registratie, verstrekking van gegevens en inzage van boeken en bescheiden ten behoeve van de Commissie voor gedistilleerd van het Productschap Dranken (hierna: het Productschap) vastgesteld. Het Productschap is een publiekrechtelijk bedrijfsorgaan als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie (hierna: Wbo) ingesteld bij wet op l juli 2002. Het Productschap is ingesteld als opvolger van het Productschap voor Bier, het Bedrijfschap voor Frisdranken en Waters, het Productschap voor Gedistilleerde Dranken en het Bedrijfschap voor de Detailhandel in Alcoholhoudende Dranken, welke allen van rechtswege zijn opgehouden te bestaan op l juli 2002. De inhoud van deze Verordening is materieel gelijk aan de voormalige verordeningen'van elk van de bovengenoemde, in het Productschap opgegane, schappen. Om die reden is notificatie bij de Europese Unie niet noodzakelijk. Het Productschap heeft tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening in ondernemingen in de drankensector te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen. Het bestuur van het Productschap (hierna: het Bestuur) is samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties van werkgevers en werknemers in de drankensector. Het Bestuur wordt bijgestaan door een viertal commissies ex. artikel 88a Wbo, te weten: Commissie voor bier, Commissie voor frisdranken en waters, Commissie voor gedistilleerd en Commissie voor slijters, die hun werkterrein hebben liggen in de bewuste sector binnen het Productschap. 28
§ 2. Doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neveneffecten van de Verordening De doelstelling van de Verordening is om mogelijkheden te creëren voor het Productschap om ondernemingen te controleren en registreren. Met de Verordening wordt het mogelijk gemaakt om vanuit het Productschap Dranken controle uit te oefenen over de ingeschreven ondernemingen. Het gaat hierbij met name om de ondernemingen te wijzen op de mogelijkheid dat het Productschap Dranken inzage kan verkrijgen in de boekhouding en indien nodig geacht andere stukken. Dit met het oog op controle. § 3. Nadere motivering van publieke regelgeving i.c. de Verordening Het Productschap is als publiekrechtelijk orgaan ingesteld voor alle ondernemingen in de drankensector. Zo wordt voorkomen dat er bedrijven zouden zijn die zich zouden onttrekken aan de controle en registratie door het Productschap Dranken. Door het ontbreken van een geheel overdekkende controle- en registratieplicht, zouden ondernemingen kunnen profiteren. § 4. De afweging van private alternatieven
Voor een individueel bedrijf of privaatrechtelijke organisatie is het niet goed mogelijk zelf activiteiten te organiseren op het gebied van controle en/of registratie. Dit maakt dat het Productschap zich onderscheidt van een privaatrechtelijke organisatie. Laatstgenoemde organisatie treedt alleen op voor haar leden en vertegenwoordigt niet het algemeen belang. § 5. De uitvoerings- en handhavingsaspecten Het gaat hier om een Verordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel voor rekening van het Productschap komen. Er wordt geen last gelegd op andere overheden. § 6. De verhouding tot andere wetgeving en tot bestaande en komende internationale en communautaire regelingen Naar het oordeel van het bestuur vallen de werkzaamheden niet onder het begrip steun als bedoeld in artikel 92 van het EG-verdrag. Zo dit wel het geval mocht zijn, zal de steun nooit méér bedragen'dan Euro 100.000 over drie jaar. Melding kan op grond van de de-minimisregel achterwege blijven.
§ 7. De structuur van de Verordening en de onderbouwing van de gekozen structuur De Verordening is opgebouwd uit bepalingen op het gebied van registratie- en gegevensverstrekking. Dit alles binnen een strafrechtelijk kader. Gelet op de inhoud van de bepalingen, het brede draagvlak binnen de branches en de aard van de door de bepalingen te regelen onderwerpen, meent het Bestuur dat de bepalingen van het Productschap Dranken voldoen aan de eisen van proportionaliteit en doelmatigheid.
29
§ 8, Het algemeen en sectoraal belang van de Verordening Zonder deze regeling zouden er geen mogelijkheden bestaan om ondernemingen te controleren en te laten registreren. Als gevolg hiervan heeft de Verordening tevens een positief effect op het doorgeven van juiste informatie van allerlei aard. Voor de sector dranken schept registratie en de mogelijkheid tot controle door het Productschap op de door de ondernemingen doorgegeven informatie duidelijkheid en eenzelvigheid. Den Haag, 13 november 2002 B.A.H, van Zweden voorzitter W. Snijder secretaris
Productschap Tuinbouw PT 27
Verordening PT algemene heffing handel groenten en f ruit 2004 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van a juli 2003, houdende de vaststelling van een algemene heffing op de handel in groenten en fruit voor het jaar 2004 (Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2004) HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW,
gelet op de artikelen 95 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en gelet op de artikelen 14,15 en 19 van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw; gehoord de Sectorcommissie voor groenten en fruit, d.d. 26 juni 2003; BESLUIT: § l Begripsbepalingen Artikel l 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen worden overgenomen de begripsbepalingen van de artikelen l en 2 van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw. 2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. de voorzitter: de voorzitter van het Productschap Tuinbouw;
b. het bestuur: c. de handel: d. het bewerken:
e. de ondernemer:
f. de aankoopwaarde handel:
g. de heffingsplichtige: h. een afzetorganisatie: i.
uien:
het bestuur van het Productschap Tuinbouw; het aankopen en verkopen van producten aan anderen dan consumenten voor hun persoonlijke behoeften; alle handelingen waarbij van groenten en fruit gebruiksklare artikelen worden gemaakt, zoals schonen, schillen, schrappen, snijden, mengen, wassen en centrifugeren; de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft waarin de handel wordt uitgeoefend in de verse of bewerkte producten: l- fruit, met uitzondering van slaggrondnoten en kopra; 2 groenten, met uitzondering van zaden van groenten; het bedrag van de door de ondernemer gedurende een kalenderjaar aangekochte producten; de ondernemer die ingevolge deze verordening heffing verschuldigd is; de natuurlijke of rechtspersoon die in opdracht van of ten behoeve van telers de door hen geteelde producten verkoopt; alle uien met uitzondering van zilveruien. 30
3. Met de ondernemer als bedoeld in het tweede lid, onder e, wordt gelijk gesteld de natuurlijke of rechtspersoon die groenten en fruit van telers of van buitenlandse handelaren aankoopt en deze zonder tussenkomst van andere handelaren verkoopt aan consumenten. Voor de aankoopwaarde handel wordt in dat geval uitsluitend in aanmerking genomen hetgeen van telers of buitenlandse handelaren op deze wijze is aangekocht. 4. Met de ondernemer bedoeld in het tweede lid, onder e, wordt ook gelijkgesteld de telersvereniging of afzetorganisatie die producten van telers aankoopt en deze vervolgens verkoopt aan anderen dan consumenten voor hun persoonlijke behoeften. § 2 Heffingsplicht
Artikel 2 1. De ondernemer is jaarlijks aan het Productschap Tuinbouw een heffing verschuldigd ten behoeve van de algemene kosten van het Productschap Tuinbouw. 2. De heffing als bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd door de voorzitter, met inachtneming van de volgende artikelen. § 3 Grondslag en hoogte Artikel 3 1. De heffing die de ondernemer is verschuldigd, wordt opgelegd naar de grondslag aankoopwaarde handel over het kalenderjaar 2004. 2. In afwijking van het eerste lid, wordt de heffing voor de handel in uien opgelegd over het aantal aangekochte netto kilogrammen. 3. De heffing als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een percentage van de aankoopwaarde en bedraagt ten hoogste-. 0,06%. 4. De heffing als bedoeld in het tweede lid, wordt uitgedrukt in centen per aantal gekochte kilogrammen en bedraagt ten hoogste: € 4,53 per 100 ton. 5. De hoogte van de heffing als bedoeld in het derde en vierde lid, wordt door middel van een besluit van bestuur vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende hoogten van de aankoopwaarde, onderscheidenlijk het aantal aangekochte kilogrammen, verschillende percentages respectievelijk bedragen. § 4 Oplegging en inning Artikel 4 Indien de heffingsplichtige de gegevens die hem krachtens de Verordening PT algemene bepalingen, ten
behoeve van de onderhavige verordening zijn gevraagd, niet, niet tijdig of niet volledig verstrekt, wordt de heffing berekend over de dan door de voorzitter te ramen omvang van de grondslag die op de
heffingsplichtige ingevolge deze verordening van toepassing is, in welk geval de heffing met € 40,= wordt verhoogd in verband met administratiekosten.
Artikel 5 1. De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door de voorzitter door middel van toezending of uitreiking aan de heffingsplichtige van een heffingsnota. 2. ledere heffingsnota is gedagtekend en bevatten minste: a. naam en adres van de heffingsplichtige; b. een specificatie of toelichting omtrent de wijze waarop de heffing is berekend, en c. het totaal van de heffing. 3. In afwijking van het eerste lid, kan de voorzitter de heffingsplichtige een voorlopige heffing opleggen tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing. 4. De heffingsplichtige kan bij wijze van voorschot de heffing in geval van transacties via een afzetorganisatie in gedeelten voldoen. In dat geval houdt de afzetorganisaties per transactie in het door het bestuur vastgestelde percentage of vastgesteld tarief als bedoeld in artikel 3, vijfde lid. 5. Voorschotten als bedoeld in het vierde lid, worden verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing. Artikel 6
De voorzitter kan, indien hem uitte zijner beschikking gekomen gegevens blijkt dat de verstrekking van de gegevens of een raming als bedoeld in artikel 4, niet in overeenstemming blijkt met de werkelijkheid, een opgelegde heffing aan de hand van deze gegevens herzien en opnieuw opleggen. 31
Artikel 7 1. Betaling geschiedt binnen 30 dagen na dagtekening van de heffingsnota. 2. In afwijking van het eerste lid is de nota terstond invorderbaar: a. zodra het faillissement van de heffingsplichtige is aangevraagd;
b. zodra de ondernemer het drijven van de onderneming beëindigt of van het voornemen daartoe blijkt, of c. zodra de ondernemer zich metterwoon in het buitenland heeft gevestigd of van het voornemen daartoe blijkt. Artikel 8 Aan de heffingsplichtige, die niet of niet geheel binnen de in artikel 7 bedoelde termijn heeft betaald, kunnen de daaruit voortvloeiende extra kosten van € 22,50 in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
Artikel 9 1. Het bestuur van het Productschap Tuinbouw is belast met de uitvoering van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en is in verband daarmee bevoegd omtrent de bij of krachtens deze verordening geregelde onderwerpen nadere uitvoeringsvoorschriften te geven. 2. Het bestuur van het Productschap Tuinbouw is bevoegd van het bij of krachtens deze verordening bepaalde gehele of gedeeltelijke ontheffing te verlenen en aan zodanige ontheffing voorschriften te verbinden, bij welker niet, niet tijdige of niet behoorlijke nakoming de desbetreffende ontheffing door middel van een besluit terzake wordt ingetrokken.
Artikel 10 De invorderingskosten voortvloeiend uit het niet betalen binnen de termijn als bedoeld in artikel 7 en 8, zijn voor rekening en risico van de ondernemer.
Artikel 11 De voorzitter is belast met de oplegging en inning van de heffing en de daarmee samenhangende kosten als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 10.
Artikel 12 1. 2.
De gegevens verkregen uit hoofde van het bepaalde in deze verordening dienen in handen van de voorzitter of door deze aan te wijzen personen van het secretariaat van het productschap te worden gesteld. Deze gegevens mogen slechts worden gebezigd voor de vervuiling van de taak van het productschap. § 5 Slotbepalingen
Artikel 13 1. Deze verordening treedt in werking op l januari 2004. 2. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2003 treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met l januari 2004. Artikel 14 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2004.
De verordening en de daarbij behorende toelichting worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
Zoetermeer, l juli 2003 J. van der Veen voorzitter C. Kuijvenhoven secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 4 december 2003. 32
Toelichting 1. Algemeen Het Productschap Tuinbouw (hierna: PT) is ingesteld krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie.
Het PT heeft tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening in ondernemingen in de
tuinbouwsector te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen. Het bestuur van het PT is samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties van werkgevers en werkenden in de tuinbouwsector. Het bestuur wordt bijgestaan door sectorcommissies, welke zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties, die hun werkterrein hebben liggen in de bewuste sector, in casu de sector groenten en fruit. Aan de ondernemingen waarvoor het PT is ingesteld worden heffingen opgelegd. De opbrengst van de opgelegde heffing dient ter financiering van: a. (onpersoonlijke) promotie, b. sociaal onderzoek, c. economisch onderzoek, d. technisch onderzoek, e. milieuaangelegenheden,
f.
kwaliteitsaangelegenheden,
g. h.
de organisatiekosten van het PT, en overigen.
Daarnaast wordt er ook voorlichting gegeven, en geadviseerd aan en overleg gepleegd met de (Rijks)overheid over onderwerpen die de tuinbouwsector raken. Genoemde werkzaamheden worden door het PT zelf verricht of - door middel van het verstrekken van subsidies of het geven van opdrachten - door derden. Het PT heeft niet tot taak individuele belangenbehartiging of advisering van ondernemingen. De resultaten van onderzoeken worden breed verspreid en zijn bij het PT verkrijgbaar. Verspreiding van informatie vindt ook plaats via het internet (www.tuinbouw.nl). De sector wordt permanent op de hoogte gehouden van nieuwe uitgaven en ontwikkelingen. 2.1
Doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neven)effecten van de verordening De onderhavige algemene heffing dient ter financiering van de organisatiekosten van het PT. De heffing wordt opgelegd over aankopen van het binnenlands en buitenlands product. Tezamen met de bestemmingsheffing handel maakt de (impliciete) heffing op aankopen van buitenlands product deel uit van een algemeen stelsel van binnenlandse belastingen waardoor nationale en ingevoerde producten stelselmatig worden belast volgens dezelfde objectieve toegepaste criteria, zonder onderscheid naar oorsprong van de producten . In de verordening is een maximaal heffingspercentage opgenomen. Met inachtneming van dit maximum dient het bestuur jaarlijks - op basis van de begroting - het voor het begrotingsjaar geldende hoogte van de heffing vast te stellen 2.2 Nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving, i.c. de verordening Het PT is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voora/le ondernemingen in de sector groenten en fruit. Zo wordt voorkomen dat er bedrijven zouden zijn die wel profiteren van activiteiten maar niet meebetalen (de zogenaamde "free riders"). Dat maakt dat het PT zich onderscheidt van een privaatrechtelijke organisatie. Laatstgenoemde organisatie treedt alleen op voor haar leden en vertegenwoordigt niet het algemeen belang. Het optreden van het PT beïnvloedt de ontwikkeling van private belangen niet op negatieve wijze. Het optreden van het PT ondersteunt geen private belangen van de individuele ondernemingen. 2.3 Afweging van private alternatieven Door middel van de heffing wordt eenieder die bij het PT als handelaar is geregistreerd een heffing opgelegd.
1
Zie o.a. zaak 46/76, Bauhuis, ov. 11, zaak 15/81, Schul, ov. 20, zaak C-45/94, Ceuta, ov.28
33
2.4 Uitvoerings - en handhavingsaspecten van de verordening Het gaat hier om een heffingsverordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel voor rekening van het PT komen. Hier wordt onder verstaan: het verzenden van de nota's, het af handelen van bezwaren en de behandeling van eventuele beroepsprocedures. In het jaar 2003 hebben er geen beroepsprocedures bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven plaatsgevonden. Er wordt geen last gelegd op andere overheden. 2.5 Financiële gevolgen van de verordening De kostprijs van het product wordt verhoogd. Daar staat tegenover dat de opbrengst van de heffing wordt besteed aan zaken die anders niet zouden worden behartigd of anders niet worden gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een evenwicht tussen het opleggen van een heffing en de uitgaven voor projecten die passen in het algemeen belang.
2.6 Terugwerkende kracht De verordening geldt voor het hele kalenderjaar 2004. Mocht de verordening niet voor l januari 2004 worden gepubliceerd, dan werkt zij terug tot l januari 2004.
3. Steunmaatregel Aangezien er in dit stelsel geen sprake van is dat nationale producten worden bevoordeeld ten opzicht van geïmporteerde producten is de heffing op het ingevoerde product ex artikel 90 EG-verdrag toegestaan. 3.1 De structuur van de heffing De heffing is een bepaald percentage van de aankoopwaarde. Op deze wijze draagt eenieder naar vermogen bij. De aanleiding om als grondslag voor de heffing niet meer de aankoopwaarde, maar de omvang van de onderneming te hanteren bestaat uit de toenemende internationalisering, waardoor productstromen moeilijker kunnen worden gevolgd. Dit klemt te meer nu handel en veilingen hebben aangekondigd niet meer als incassopuntte willen fungeren.
3.2 De onderbouwing van de gekozen structuur Een heffing op aankoopwaarde heeft voor eenieder gelijke gevolgen. Anders dan bij een areaalheffing is er wanneer er geen omzet is, ook geen heffing verschuldigd. Bij een lage productwaarde past een lage heffing en omgekeerd. 3.3 De werking naar alle bedrijfsgenoten De heffingsverordening is van toepassing op alle bedrijfsgenoten waarvoor het PT is ingesteld. In de sector groenten en fruit gaat het om alle handelaren. 3.4 De becijfering van de opbrengst onder vermelding van de vindplaats in de begroting Voor wat betreft de exacte bedragen wordt hier verwezen naar de begroting 2004 zoals die wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. 3.5 Het algemeen belang van de activiteit Het gaat om de bijdrage van de handel in de organisatiekosten van het PT
4 Artikelsgewijze toelichting Artikel l, tweede lid onder f: Het gaat hierbij om het totaal bedrag (exclusief BTW) van de door de ondernemer gedurende een jaar gekochte producten, ongeacht of deze producten van een teler, via een veilingorganisatie, of van een andere handelaar zijn betrokken. Onder aankoopwaarde verstaan wij de prijs van het product in kilogram of stuks, vermenigvuldigd met de hoeveelheid. Ingeval van importproducten is de aankoopwaarde de cif-waarde. Bij aankopen van Nederlandse handelaren is de aankoop inclusief verpakking en bewerking (dus factuurprijs exclusief statiegeld meermalig fust). Artikel l, derde lid: Winkeliers (retailers) worden ais zodanig niet in deze heffing betrokken. Dat is alleen het geval zodra zij zelf van telers aankopen of importeren. Artikel l, vierde lid: Zodra er sprake is van eigendomsoverdracht van producten van telers naar veilingen of telersverenigingen treden laatstgenoemden op als handelaren en worden zij als zodanig voor deze heffing aangemerkt. Artikel 2. eerste lid: In dit artikel is tot uitdrukking gebracht dat de onderhavige verordening betrekking heeft op een algemene heffing.
34
Artikel 3, tweede lid: Voor de uien geldt een ander regiem omdat men in die kringen pleegt uit te gaan van kilogrammen. Het gaat om netto kilogrammen, dus zonder tarra.
Artikel 3, vijf de lid:
Met inachtneming van de in het derde en vierde lid vastgestelde maxima zal het bestuur, tezamen met de
begroting de percentages vaststellen van de heffingen die het betreffende begrotingsjaar worden opgelegd.
Artikel 4:
Oudere heffingsverordeningen bevatten afzonderlijke bepalingen over de procedure waarop aangifte dient te worden gedaan. De Verordening PT algemene bepalingen, bevat evenwel een voldoende basis om de verstrekking van gegevens, benodigd voor het kunnen opleggen van de onderhavige heffing, voor te schrijven.
Artikel 5, eerste lid:
Na het doen van de aangifte die betrekking heeft op de aankoopwaarde van het afgelopen jaar, wordt de heffing opgelegd.
Artikel 5, derde lid:
Zekerheidshalve is de mogelijkheid om voorlopige aanslagen op te leggen hier opgenomen. Tot dusverre is het binnen het PT echter geen bestaande praktijk.
Artikel 5, vierde lid:
Tot en met het jaar 2000 hebben veilingen meegewerkt aan het incasseren van de heffingen. De veilingen hebben aangekondigd deze praktijk met ingang van 2001 niet voort te zetten. Als mogelijkheid van incassopunt is het nog wel in de verordening opgenomen. Artikel 6: Deze bepaling biedt de mogelijkheid de aanslag te herstellen indien sprake is van foutieve gegevens, dan wel van een foutieve raming. Overeenkomstig de fiscale praktijk gaat het PT tot maximaal vijfjaar terug. Dit komt overeen met het uitgangspunt van het PT om iedere heffingsplichtige minstens één keer in de vijf jaarte controleren.
Artikel 9
Handelsbedrijven in de sector groenten en fruit kunnen in het kader van de uitvoering van deze verordening geconfronteerd worden met verregaande administratieve verplichtingen. Met name om te kunnen komen tot een lastenverlichting van het bedrijfsleven op dit punt kan het bestuur in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van verplichtingen die uit de verordening voortvloeien. Per saldo dienen deze ontheffingen niet te leiden tot een verlaging van de heffing. Het betreft met name bedrijven die door hun bijzondere structuur en grootte onevenredig zwaar worden belastten aanzien van de administratieve verplichtingen. Om in voorkomende gevallen meer in het algemeen te komen tot een werkbare uitvoeringvan de verordening kan het bestuur voorts op grond van het eerste lid van dit artikel nadere uitvoeringsvoorschriften geven.
Artikel 10
De invorderingskosten zijn voor rekening van de ondernemer.
Artikel 11
De voorzitter is het orgaan van het PT dat de verordening uitvoert c.q. de besluiten neemt die uit de verordeningen voortvloeien. Met name gaat het hierbij om het opleggen van de heffingsaanslagen, het nemen van besluiten op bezwaren die tegen de heffingsaanslagen, alsmede besluiten betreffende de invordering.
Artikel 12
De gegevens die aan het PT worden verstrekt, worden gewaarborgd.
Artikel 13
De verordening geldt voor het kalenderjaar 2004. Tevens is bepaald dat de verordening terugwerkt tot en met l januari 2004, voor het geval de afkondiging en daarmee de inwerkingtreding van de verordening op een latere datum plaatsvindt Normaal gesproken staat het beginsel van rechtszekerheid in de weg aan het invoeren van een heffing met terugwerkende kracht. In dit geval is er sprake van bijzondere omstandigheden die een terugwerkende kracht rechtvaardigen. De Wet op de bedrijfsorganisatie, zoals deze luidt met ingang van l juli 1999, schrijft in artikel 126 voor dat heffingsverordeningen jaarlijks worden vastgesteld. Het gaat niet om een nieuwe heffing, noch worden de (maximum)tarieven verhoogd en evenmin wordt een nieuwe categorie heffmgsplichtigen in de heffing betrokken. Voor de betrokken heffingsplichtigen verandert er derhalve de facto niets en daarom is het verlenen van terugwerkende kracht aan de onderhavige heffingsverordening niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. De tekst van de verordening is gepubliceerd in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.
Zoetermeer, l juli 2003 J. van der Veen voorzitter
C. Kuijvenhoven secretaris 35
Productschap Vis
VIS 23
Heffingsverordening 2004
Het bestuur van het Productschap Vis heeft, gelet op de artikelen 93, 95 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de artikelen 5, 6 en 7 van het Instellingsbesluit Productschap Vis (Stb. 2003, 253), op 25 september 2003 de navolgende verordening vastgesteld.
Terminologie
Artikel 1
l.
In deze verordening wordt verstaan onder: Productschap : het Productschap Vis; Bestuur : het bestuur van het productschap; Voorzitter : de voorzitter van het productschap; Ondernemer : degene, die een onderneming drijft, waarvoor het productschap is ingesteld; Aanvoeren : het als eerste eigenaar voor de eerste keer of het met behulp van de spanvisserij aan land brengen van vis; Aanvoerder : de ondernemer, die vis aanvoert; Vis : vissen, schaal- en schelpdieren, delen van vissen alsmede van schaalen schelpdieren en 'puf en nest, een en ander met uitzondering van sier- en aquariumdieren; Kweker : een ondernemer die vis kweekt; Pootvis levende jonge vis, schaal- of schelpdieren die bestemd zijn voor de kweek; Zeevis : alle door de uitoefening van de zee- of kustvisserij in de zin van artikel l van de Visserij wet 1963 verkregen soorten vis ongeacht of deze vis op enigerlei wijze is be- of verwerkt, met uitzondering van mosselen, oesters, kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften, en nonnetjes; Zoetwatervis : alle door uitoefening van de binnenvisserij in de zin van artikel l van de Visserijwet 1963 verkregen soorten vis of delen hiervan, ongeacht of deze vis op enigerlei wijze is be- of verwerkt; Platte oesters : schelpdieren van de soort Ostrea Spp.; Creuses : schelpdieren van de soort Crassostrea Spp.; Oesters : platte oesters en creuses; Kokkels : schelpdieren van de soort Cerastoderma edule; Spisuia : schelpdieren van de soort Spisuia subtruncata of de soort Spisuia solida; Strandschelpen : schelpdieren van de soort Spisuia Spp.', Zwaardscheden en Mesheften : schelpdieren van de soort Ensis Spp.; Nonnetjes : schelpdieren van de soort Macoma balthica; Mosselen : schelpdieren van het geslacht mytilus en het geslacht perna. T
36
: een inhoudsmaat van 1/7 m3; : uit vis verkregen producten, welke al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk of dierlijk voedsel kunnen dienen; Afslag : een veiling van vis en/of visproducten; Verwaterplaats : een al dan niet kunstmatige, al dan niet in de zee of in een zeearm in de Nederlandse kustwateren gelegen plaats of inrichting, welke door ondernemers wordt gebruikt voor het verwateren of opslaan van schelpdieren; Oesterseizoen : de periode welke loopt vanaf l januari t/m 31 december; : een ondernemer die zijn bedrijf maakt van het verkopen van vis en/of Kleinhandelaar visproducten aan particulieren; Inkoopbedrag : het totaal aan inkopen van vis- en visproducten, met uitzondering van kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften, nonnetjes, oesters, zoetwatervis en pootvis. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening vindt het aanvoeren voor zover dit geschiedt met een vaartuig - plaats op het tijdstip waarop het vaartuig direct of indirect verbinding met de wal heeft verkregen. Indien een vaartuig mosselen op een verwaterplaats stort vóórdat het vaartuig direct of indirect verbinding met de wal heeft verkregen, vindt het aanvoeren van mosselen, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, plaats op het tijdstip waarop de mosselen worden gestort op een verwaterplaats. Ton Visproducten
2.
3.
Verschuldigdheid van de heffingen
Artikel 2
Ondernemers zijn aan en ten behoeve van het productschap een heffing verschuldigd volgens de in de artikelen 3, 3a, 4, 4a, 5 en 6 vermelde tarieven en berekend op de wijze, als in de artikelen 8 en volgende is bepaald.
Heffïngstarievfn
Artikel 3
De heffing als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor: a. de aanvoerder van zeevis: 1°. 2,20 promille van de waarde van de door hem aangevoerde zeevis, voorzover het betreft met een kotter aangevoerde zeevis; 2°. 1,76 promille van de waarde van de door hem aangevoerde zeevis, voorzover het betreft met een trawier aangevoerde zeevis;
37
b.
de aanvoerder van zoetwatervis: 1°. 3,52 promille van de waarde van de door hem aangevoerde zoetwatervis welke is verkregen door uitoefening van de IJsselmeervisserij; 2°. € 100,- per kalenderjaar wegens het aanvoeren van zoetwatervis welke is verkregen door uitoefening van de binnenvisserij in de zin van artikel l van de Visserij wet 1963 -
c.
d. e.
de LFsselmeervisserij hieronder niet begrepen; de aanvoerder van kokkels en/of spisuia en/of strandschelpen en/of zwaardscheden en mesheften en/of nonnetjes: 1°. 3,52 promille van de waarde van de door hem aangevoerde kokkels en spisuia en strandschelpen, en zwaardscheden en mesheften, en nonnetjes welke zijn verkregen door uitoefening van de visserij met een mechanisch vistuig; 2°. € 320,- per kalenderjaar wegens van het aanvoeren van kokkels of spisuia of strandschelpen of zwaardscheden en mesheften, of nonnetjes welke zijn verkregen door uitoefening van de visserij met een niet mechanisch vistuig; de aanvoerder van mosselen: € Q,27 per door hem aangevoerde ton mosselen; de kweker van vis, met uitzondering van mosselen en oesters: 1°. € 0,006 per kilogram door hem betrokken voer bestemd voor forel; 2°. € 0,005 3°. € 0,012 4°. € 0,012 5°. € 0,005
2.
per kilogram door hem betrokken voer bestemd voor meerval; per kilogram door hem betrokken voer bestemd voor paling; per kilogram door hem betrokken voer bestemd voor tarbot; per kilogram door hem betrokken voer bestemd voor tilapia.
Bij de bepaling van de waarde van de aangevoerde zeevis als bedoeld in het eerste lid, onder a2, wordt het deel van de aangevoerde zeevis, dat fysiek niet in Nederland komt, buiten beschouwing gelaten;
Artikel 3a
De
heffing
als
bedoeld
in
artikel
2
bedraagt
voor
een
afslag
0,18
promille van het aankoopbedrag van de door tussenkomst van de afslag verhandelde vis en visproducten met uitzondering van mosselen.
Artikel 4
De heffing bedoeld in artikel 2 bedraagt voor:
a.
de ondernemer die zeevis betrekt van een aanvoerder: 0,88 promille van het aankoopbedrag van de door hem van een aanvoerder betrokken zeevis, die fysiek Nederland binnenkomt;
b.
de ondernemer die zoetwatervis betrekt van een aanvoerder: 2,4 promille van het aankoopbedrag van de door hem van een aanvoerder betrokken zoetwatervis;
38
c.
d.
de ondernemer die kokkels of spisuia of strandschelpen of zwaardscheden en mesheften of nonnetjes betrekt van een aanvoerder: 2,42 promille van het aankoopbedrag van de door hem van een aanvoerder betrokken kokkels en spisuia en strandschelpen en, zwaardscheden en mesheften, en nonnetjes; de ondernemer die mosselen betrekt van een aanvoerder: € 0,27 per door hem van een aanvoerder betrokken ton mosselen;
Artikel 4a
1. a.
b. c. 2.
3.
De heffing als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor: de ondernemer die oesters verhandelt: 5,3 promille over de omzet, welke hij in het afgelopen oesterseizoen heeft gerealiseerd; de ondernemer die één of meer oesterpercelen in eigendom heeft en/of huurt; € 2,75 per hectare per oesterperceel per kalenderjaar; de ondernemer die in het bezit is van een visvergunning voor vrije gronden; € 236,- per visvergunning voor vrije gronden per kalenderjaar. Indien de ondernemer als bedoeld in het eerste lid, zowel één of meerdere oesterpercelen in eigendom heeft en/of huurt, als ook over een visvergunning voor vrije gronden beschikt, wordt de ondernemer: a) vrijgesteld van de heffing als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder c, onder de voorwaarde dat het bedrag aan heffing op grond van deze bepaling lager is dan het bedrag aan heffing op grond van artikel 4a, eerste lid, onder b; b) vrijgesteld van de heffing als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder b, onder de voorwaarde dat het bedrag aan heffing op grond van deze bepaling lager is dan het bedrag aan heffing op grond van artikel 4a, eerste lid, onder c. De in lid l, onder a, van dit artikel bedoelde omzet per oesterseizoen wordt berekend volgens de volgende formule: (P-(Pi+Pw))xFp+(C-Cw)xFc. Daarbij staat P voor: het totaal aantal platte oesters, dat de ondernemer in het afgelopen oesterseizoen heeft verhandeld; Pi voor: het totaal aantal platte oesters, dat de ondernemer in het afgelopen oesterseizoen heeft geïmporteerd; Pw voor: het totaal aantal platte oesters, waarvan de ondernemer kan aantonen dat hij deze in het afgelopen oesterseizoen heeft betrokken van een collega-handelaar; (P-(Pi+Pw)) voor: het totaal aantal platte oesters, dat meetelt voor de bepaling van de omzet in platte oesters in het afgelopen oesterseizoen; Fp voor: het forfaitaire bedrag van € 0,32, waarmee het aantal oesters dat meetelt voor de bepaling van de omzet in het laatste oesterseizoen in platte oesters, vermenigvuldigd moet worden;
39
4.
C voor: het aantal creuses, dat een handelaar in het afgelopen oesterseizoen heeft verhandeld; Cw voor: het aantal creuses, waarvan de ondernemer kan aantonen dat hij deze in het afgelopen oesterseizoen betrokken heeft van een collega-ondernemer; (C-CW)) voor: het totaal aantal creuses, dat meetelt voor de bepaling van de omzet in creuses in het afgelopen oesterseizoen; Fc: het forfaitaire bedrag van € 0,10, waarmee het totaal aantal creuses, dat meetelt voor de bepaling van de omzet in creuses in het afgelopen oesterseizoen, vermenigvuldigd moet worden. De heffing als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, bedraagt per kalenderjaar gezamenlijk maximaal € 530,-.
Artikel 5
1. 2.
3.
4.
5. 6.
7.
8
De inkoop is onderhevig aan een heffing als bedoeld in artikel 2. De heffing als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor het inkoopbedrag in een kalenderjaar: a. tot en met € 10.000.000,-; 0,94 promille; b. van meer dan € 10.000.000,-; 0,94 promille over het inkoopbedrag tot en met € 10.000.000,- en 0,7 promille over het inkoopbedrag boven de € 10.000.000,-. Bij de bepaling van het inkoopbedrag, als bedoeld in het vorige lid, wordt het deel van de inkoop, dat fysiek niet in Nederland komt, buiten beschouwing gelaten. De heffing als bedoeld in het eerste lid is verschuldigd door een ondernemer die: a. de handel uitoefent in vis of uit vis verkregen producten, met uitzondering van kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften, nonnetjes, oesters, zoetwatervis en pootvis, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen; b. vis of uit vis verkregen producten be- of verwerkt, met uitzondering van kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften, nonnetjes, oesters, zoetwatervis en pootvis, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk of dierlijk voedsel kunnen dienen. De heffing als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ondernemer die mosselen inkoopt: € 0,10 per door hem ingekochte ton mosselen. Vis en visproducten zijn eenmalig onderhevig aan een heffing als bedoeld in het eerste lid. Op het inkoopbedrag, als bedoeld in het tweede en vijfde lid van dit artikel, dient derhalve het inkoopbedrag waarover reeds een heffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is opgelegd, in mindering te worden gebracht. Op het bepaalde in het zesde lid van dit artikel is artikel 11, eerste lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de ondernemer die meent dat het zesde lid van dit artikel van toepassing is, dit schriftelijk dient te bewijzen. De heffing als bedoeld in artikel 4, onder a, wordt, indien het dezelfde heffingsplichtige betreft, in mindering gebracht op de heffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
40
9.
De heffing als bedoeld in het eerste lid kan, al dan niet na toepassing van het vorige lid, in enig kalenderjaar niet meer dan € 40.000,- bedragen.
Artikel 6
1. 2.
De heffing als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor een kleinhandelaar € 60,- per verkooppunt per kalenderjaar. Onder verkooppunt als bedoeld in het eerste lid, wordt onder meer verstaan een viswinkel, een viskraam of een visverkoopwagen.
Artikel 7
1.
2.
3.
4.
5.
De aanvoerder van zeevis is naast de heffing bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel a, tevens de heffing bedoeld in artikel 4, onderdeel a, verschuldigd indien hij de door hem aangevoerde zeevis zonder tussenkomst van een afslag heeft verhandeld. De aanvoerder van zoetwatervis is naast de heffing bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel b, onder 1°, tevens de heffing bedoeld in artikel 4, onderdeel b, verschuldigd indien hij de door hem aangevoerde zoetwatervis zonder tussenkomst van een afslag heeft verhandeld. De aanvoerder van kokkels of spisuia of strandschelpen of zwaardscheden en mesheften of nonnetjes is naast de heffing bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel c, onder 1°, tevens de heffing bedoeld in artikel 4, onderdeel c, verschuldigd indien hij de door hem aangevoerde kokkels en spisuia en strandschelpen en zwaardscheden en mesheften, en nonneties in zijn onderneming be- of verwerkt of verpakt. De aanvoerder van mosselen is naast de heffing bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel d, tevens de heffing bedoeld in artikel 4, onderdeel d, verschuldigd indien hij de door hem aangevoerde mosselen op zijn verwaterplaats stort of in zijn onderneming be- of verwerkt of verpakt. In de gevallen bedoeld in de voorgaande leden is de ondernemer die de betreffende vis betrekt van de aanvoerder, wegens het betrekken van deze vis, geen heffing als bedoeld in artikel 4 verschuldigd.
Vaststelling van HP waarde en hp.t aankoopbedrag
Artikel K
1.
2.
De waarde van de aangevoerde vis, bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel a en onderdeel b, onder 1°, wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden. Indien de aangevoerde vis door tussenkomst van een afslag is verhandeld geldt als waarde van de vis de op de afslag gemaakte bruto besomming.
41
3.
Indien de aangevoerde vis zonder tussenkomst van een afslag is verhandeld geldt als waarde van de vis de door de koper, voor de aan hem verkochte vis, betaalde koopsom.
Artikel 9
1.
2. 3.
4.
5. 6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
De waarde van de aangevoerde kokkels en spisuia en strandschelpen en, zwaardscheden en mesheften, en nonnetjes, bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel c, onder 1°, wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden. Indien de aangevoerde kokkels gekookt zijn geldt als waarde van de kokkels het forfaitaire bedrag van € 1,75 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde kokkels uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde kokkels niet gekookt zijn en niet afkomstig zijn uit de Westerschelde geldt als waarde van de kokkels het forfaitaire bedrag van € 0,25 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde kokkels uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde kokkels niet gekookt zijn en afkomstig zijn uit de Westerschelde geldt als waarde van de kokkels het forfaitaire bedrag van € 0,18 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde kokkels uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde spisuia gekookt zijn geldt als waarde van de spisuia het forfaitaire bedrag van € 0,374 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde spisuia uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde spisuia niet gekookt zijn geldt als waarde van de spisuia het forfaitaire bedrag van € 0,055 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde spisuia uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde strandschelpen gekookt zijn geldt als waarde van de strandschelpen het forfaitaire bedrag van € 0,374 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde strandschelpen uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde strandschelpen niet gekookt zijn geldt als waarde van de strandschelpen het forfaitaire bedrag van € 0,055 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde strandschelpen uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde zwaardscheden en mesheften gekookt zijn geldt als waarde van de zwaardscheden en mesheften het forfaitaire bedrag van € 1,50 vermenigvuldigd met : de hoeveelheid aangevoerde zwaardscheden en mesheften uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde zwaardscheden en mesheften niet gekookt zijn geldt als waarde van de zwaardscheden en mesheften het forfaitaire bedrag van € 0,50 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde zwaardscheden en mesheften uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde nonnetjes gekookt zijn geldt als waarde van de nonnetjes het forfaitaire bedrag van € 0,374 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde nonnetjes uitgedrukt in kilogram. Indien de aangevoerde nonnetjes niet gekookt zijn geldt als waarde van de nonnetjes het forfaitaire bedrag van € 0,055 vermenigvuldigd met de hoeveelheid aangevoerde nonnetjes uitgedrukt in kilogram.
42
Artikel 10
1.
2.
Als aankoopbedrag van de al dan niet door tussenkomst van een afslag betrokken vis, bedoeld in de artikelen 3a en 4, onderdelen a en b, geldt de door de koper, voor de door hem betrokken vis, betaalde koopsom. Als aankoopbedrag van de al dan niet door tussenkomst van een afslag betrokken kokkels of spisuia of strandschelpen of zwaardscheden en mesheften of nonnetjes, bedoeld in artikel 4, onder c, geldt de waarde van de aangevoerde kokkels respectievelijk spisuia respectievelijk strandschelpen respectievelijk zwaardscheden en mesheften respectievelijk nonnetjes zoals vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.
Artikel IQa
Als inkoopbedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, geldt de factuurwaarde.
Verstrekken van gegevens
Artikel 11
1.
2.
3.
Een ondernemer verstrekt aan het productschap, op schriftelijk verzoek van de voorzitter, namens het bestuur, vóór de in dit verzoek genoemde datum, naar waarheid de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de door de ondernemer op grond van deze verordening verschuldigde heffing. Een ondernemer overlegt aan het productschap, op schriftelijk verzoek van de voorzitter, namens het bestuur, vóór de in dit verzoek genoemde datum een verklaring, van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omtrent de getrouwheid van de in het eerste lid bedoelde gegevens. Indien blijkt dat de door de ondernemer verstrekte gegevens onjuist zijn kunnen aan de hand van nieuwe gegevens of overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 de in rekening gebrachte bedragen worden herzien en het verschil worden nagevorderd of gerestitueerd.
Artikel 12
1.
Indien een ondernemer de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, niet of niet volledig aan het productschap heeft verstrekt vóór de in dat artikel bedoelde datum, is de voorzitter, namens het bestuur, bevoegd de verzochte waarden, aankoopbedragen, inkoopbedragen, hoeveelheden of aantallen te schatten en op basis daarvan de verschuldigde heffing te berekenen.
43
2.
3.
4.
De voorzitter stelt, namens het bestuur, de betrokken ondernemer van de geschatte gegevens en het op basis daarvan berekende heffingsbedrag schriftelijk in kennis, onder mededeling dat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld de eerder verzochte gegevens binnen 3 weken na verzending van de kennisgeving aan het productschap te verstrekken. Indien de betrokken ondernemer binnen de in het tweede lid bedoelde termijn alsnog de verzochte gegevens aan het productschap verstrekt, wordt de verschuldigde heffing berekend op basis van deze gegevens. Indien de betrokken ondernemer binnen de in het tweede lid bedoelde termijn wederom in gebreke blijft de verzochte gegevens aan het productschap te verstrekken, wordt het bedrag, zoals berekend op de wijze bedoeld in het eerste lid, in rekening gebracht.
Regeling herreffende de betaling Artikel 13
1.
2.
Indien vis door tussenkomst van een afslag is verhandeld worden de op grond van deze verordening wegens het aanvoeren of betrekken van de vis verschuldigde heffingen door de ondernemer onmiddellijk na de verkoop aan het productschap betaald. In de gevallen bedoeld in het eerste lid kunnen de door de aanvoerder of koper verschuldigde heffingen door de afslagadministratie ten behoeve van het productschap worden geïnë door middel van inhouding op de op de afslag gemaakte brutobesomming respectievelijk verrekening met het betaalde aankoopbedrag. Indien de heffingen op deze wijze volledig zijn geïnd, wordt de ondernemer geacht te dier zake aan zijn verplichting te hebben voldaan.
Artikel 14
De uit hoofde van artikel 3a verschuldigde heffingsbedragen moeten door de afslag uiterlijk binnen l maand na afloop van de kalendermaand waarin de in de genoemde bepaling bedoelde vis en visproducten zijn verhandeld, aan het Productschap worden voldaan.
Artikel 1 S
Indien vis zonder tussenkomst van een afslag is verhandeld worden de op grond van deze verordening wegens het aanvoeren of betrekken van de vis verschuldigde heffingen door de ondernemer betaald uiterlijk binnen dertig dagen na de dag waarop zij hem door het productschap in rekening zijn gebracht.
44
Artikel 16
De ingevolge artikel 3, eerste lid onderdeel b, onder 2°, eerste lid onderdeel c, onder 2°, en eerste lid onderdeel e, en artikelen 4a, 5 en 6 verschuldigde heffingen worden door de ondernemer betaald uiterlijk binnen dertig dagen na de dag waarop zij hem door het productschap in rekening zijn gebracht.
Artikel 17
1. 2. 3.
Het productschap kan vooruitlopend op de opgave bedoeld in artikel 11 de ondernemers jaarlijks één of meer voorschotbedragen in rekening brengen. Indien en voor zover aan voorschotbedragen meer is betaald dan uit hoofde van deze verordening is verschuldigd, vindt restitutie plaats. Het voprschotbedrag wordt door de ondernemer betaald uiterlijk binnen dertig dagen na de dag waarop het hem door het productschap in rekening is gebracht.
Artikel IR
Een nagevorderd bedrag als bedoeld in artikel 11, derde lid, wordt door de ondernemer betaald uiterlijk binnen veertien dagen na de dag waarop het bedrag hem door het productschap in rekening is gebracht.
Artikel 19
De bij of krachtens deze verordening gestelde regels binden naast degene, die een onderneming drijft waarvoor het Productschap is ingesteld, mede de bij deze ondernemingen werkzame personen, alsmede alle andere natuurlijke of rechtspersonen voor zover deze andere personen handelingen verrichten die bedrijfsmatig in ondernemingen, waarvoor het Productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.
Artikel 20
1. De voorzitter is, namens het bestuur, belast met de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. 2. De voorzitter kan, namens het bestuur, nadere regels vaststellen ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 19 van deze verordening.
45
De voorzitter kan, namens het bestuur, in bepaalde gevallen of groepen van gevallen geheel of gedeeltelijk vrijstelling of ontheffing verlenen van de bepalingen in de artikelen 2 tot en met 19 van deze verordening. Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een verleende vrijstelling of ontheffing kan te allen tijde door de voorzitter, namens het bestuur, worden ingetrokken.
Artikel 71
1. 2.
Deze verordening, welke kan worden aangehaald als Heffingsverordening 2004, treedt in werking met ingang van l januari 2004. Met ingang van de in het voorgaande lid genoemde datum wordt, behoudens ten aanzien van reeds verschuldigde heffingsbedragen, de Heffingsverordening 2003 ingetrokken.
Namens het bestuur van het Productschap,
P.J.H.M. Loonen voorzitter G.J. van Balsfoort secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 4 december 2003, met uitzondering van artikel 19. TOELICHTING Algemeen De onderhavige verordening vervangt de Heffingsverordening 2003. De Wet op de bedrijfsorganisatie bepaalt, dat verordeningen waarin een huishoudelijke heffing of bestemmingsheffing wordt opgelegd jaarlijks moeten worden vastgesteld. De onderhavige verordening betreft het heffingsjaar 2004. Middels de Heffmgsverordening 2004 worden huishoudelijke heffingen opgelegd ter financiering van het huishoudelijk apparaat van het productschap. Voor het overige wordt verwezen naar het jaarverslag en het financieel verslag van het Productschap Vis. Bij de afweging van de kosten die het productschap maakt voor een specifieke sector en de keuze van heffingssystematiek voor deze specifieke sector,
wordt gestreefd naar een evenwicht voor meerdere jaren. De totale begroting over het jaar 2004 sluit met een negatief saldo van € 182.750,-. Al enkele jaren worden de reserves van het productschap afgebouwd naar de door de, SER gewenste omvang, van tussen de 50 en 95 % van de jaarlast. Het positieve resultaat in de functie Bestuur komt ten gunste van de algemene reserve, welke hierdoor aan het einde van het boekjaar € 2,4 miljoen bedraagt. Dit is ruim 83% van de jaarlast in de functie Bestuur over 2004. De hoogten van de heffingen en zijn ten opzichte van het jaar 2003 allen evenredig verhoogd. De aanpassing van de tarieven is noodzakelijk omdat rekening gehouden moet worden met minder inkomsten vanwege stagnerende omzetten, minder renteopbrengsten door de lagere reserves en de lage rentetarieven op de kapitaalmarkt. Tevens wordt de uitkering vanuit de overreserves van het pensioenfonds de komende jaren sterk verlaagd. Alleen de heffing voor de ondernemer die levende mosselen inkopen, als bedoeld in artikel 5 vijfde lid, is gelijk gebleven. 46
De huishoudelijke heffingen op grond van de onderhavige verordening zijn op de begroting verdeeld over de functies Markt, Product, Arbeid en Algemeen Belang op grond van de toerekening van de kosten van activiteiten die niet mogen worden gefinancierd uit de opbrengst van de bestemmingsheffingen. De resterende heffing is opgenomen onder de functie Bestuur. De begrote baten voor de huishoudelijke heffingen, zoals opgenomen in de Verordening begroting 2004 onder de functies Markt (€ 354.860,-), Product (€ 388.950,-), Arbeid (€ 136.600,-), Algemeen (€ 37.000,-) en Bestuur (€ 1.817.190,-), bedragen voor het jaar 2004 in totaal € 2.734.600,-.
Artikel l (definities) In artikel l zijn de definities van de in de Heffingsverordening gehanteerde begrippen opgenomen. In de definitie van 'zeevis' zijn mosselen, oesters, kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften (ensis) en nonnetjes uitgezonderd aangezien voor deze scheipdiersoorten apart een heffingsgrondslag in de Heffingsverordening is opgenomen. Deze schelpdiersoorten zijn afzonderlijk gedefinieerd in artikel l. In de definitie van 'vis' wordt onder 'puf en nest' verstaan: overtollige zeevis of afval van zeevis respectievelijk overtollige zoetwatervis of afval van zoetwatervis. Bij overtollige vis gaat het ook om doorgedraaide vis die bestemd is voor de verwerking tot vismeel.
Onder "aanvoeren" wordt in deze verordening verstaan: het aan land brengen van vis. Hierin is bewust niet genoemd dat het aanlanden met een vaartuig dient te geschieden. Door het opnemen van deze definitie wordt duidelijker aangegeven dat bijvoorbeeld een ondernemer die bij het verzamelen van tweekleppige weekdieren geen gebruik maakt van een vaartuig maar wel de tweekleppige weekdieren (bijvoorbeeld kokkels) na het rapen aan wal brengt ook beschouwd wordt als aanvoerder. Deze verduidelijking is ook doorgevoerd in het tweede lid door de zinsnede 'voorzover dit geschiedt met een vaartuig'. Vanaf het heffmgsjaar 2004 wordt het begrip oesters gedefinieerd. In de praktijk is bekend dat onder de platte oester wordt verstaan: schelpdieren van de soort Ostrea Spp.. Onder de creuse wordt verstaan: de soort Crassostrea Spp.. De platte oester en creuse zijn echter geen wetenschappelijke benamingen. De platte oester is wel bekend als handelsnaam van de soort Ostrea edulis. Voor de duidelijkheid, zijn de gehanteerde begrippen oester, platte oester en creuse gedefinieerd met behulp van hun wetenschappelijke benamingen.
Bepaalde ondernemers kopen pootvis in voor de kweek. Om te voorkomen dat deze kwekers ten aanzien van dezelfde vis tweemaal worden belast, is reeds vanaf het heffingsjaar 2000 in artikel 5 van de Heffingsverordening opgenomen dat kweekvis uitgezonderd is van inkoopheffing. In de Heffingsverordening 2002 werd in de definitie van inkoopbedrag alleen gesproken over kweekvis. Met kweekvis wordt bedoeld pootvis; levende jonge vis, schaal- of schelpdieren die bestemd zijn voor de kweek. Voor de duidelijkheid is deze definitie van pootvis vanaf het heffingsjaar 2003 nu in artikel l van de verordening opgenomen.
Artikel 2 (verschuldigdheid van de heffingen) In artikel 2 is bepaald dat ondernemers waarvoor het Productschap Vis is ingesteld (als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Instellingsbesluit Productschap Vis) aan en ten behoeve van het productschap heffing zijn verschuldigd. De tarieven en de wijze van berekening zijn in de artikelen 3 tot en met lOa opgenomen. 47
Artikel 3 (aanvoerheffing) In artikel 3 zijn de heffingsgrondslagen voor de aanvoerders van zeevis, zoetwatervis (binnenvisserij), schelpdieren (exclusief oesters) en de kwekers van vis opgenomen.
Bij de bepaling van de waarde van de met een trawier aangevoerde zeevis, als bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel a (2°), wordt vanaf het heffingsjaar 2000 het deel van de aangevoerde zeevis, dat fysiek niet in Nederland komt, buiten beschouwing gelaten. In artikel 3, eerste lid onderdeel c, wordt bij de heffing voor de aanvoerder van kokkels onderscheid gemaakt tussen de mechanische en niet mechanische kokkelvisserij. Degene die de niet mechanische kokkelvisserij uitoefent is in plaats van een promillage van de waarde van de door hem aangevoerde kokkels een vast bedrag per kalenderjaar verschuldigd. Men wordt geacht in een kalenderjaar de kokkelvisserij met een niet mechanisch vistuig te hebben uitgeoefend indien men voor dat jaar een publiekrechtelijke vergunning voor het uitoefenen van de handkokkelvisserij heeft ontvangen van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 3, eerste lid onderdeel e, waren tot en met het heffingsjaar 2002 alleen de kwekers van forel, meerval en paling een heffing verschuldigd aan het productschap. Inmiddels worden ook andere soorten vissen (tarbot en tilapia) gekweekt. In artikel 3, eerste lid onderdeel e, zijn derhalve twee nieuwe heffingsgrondslagen opgenomen vanaf de het heffingsjaar 2003. Op grond van artikel 3, eerste lid onderdeel e, zijn ook de kwekers van tarbot en tilapia ten behoeve van productiedoeleinden gericht op menselijke consumptie, een huishoudelijke heffing verschuldigd aan het productschap. De heffing voor de viskweker wordt bepaald aan de hand van de hoeveelheid betrokken visvoer. Aangezien de waarde van de soorten kweekvis verschillen is de hoogte van de heffing per vissoort verschillend vastgesteld.
Artikel 3a (afslagen) Veilingen van vis en visproducten zijn ook op grond van artikel 3, tweede lid onderdeel c, van het Instellingsbesluit Productschap Vis (Stb. 2003, 253) een onderneming waarvoor het productschap is ingesteld. Artikel 4 (aankoopheffing) In artikel 4 zijn de heffingsgrondslagen opgenomen voor de ondernemers die zeevis, zoetwatervis (binnenvisserij) en schelpdieren (exclusief oesters) betrekken van een aanvoerder. Vanaf het heffingsjaar 1999 is opgenomen dat alleen de aankoop van zeevis, die fysiek Nederland binnenkomt, van een aanvoerder onderhevig is aan heffing.
Artikel 4a (heffing oesters en creuses) In overleg met de oestersector is in 1989 gekozen voor de in artikel 4a opgenomen heffingsgrondslag van een bepaald promillage over de omzet van platte oesters en creuses vanaf het heffingsjaar 1989. De omzet wordt bepaald middels de vermelde formule, waarbij wordt uitgegaan van een forfaitair bedrag. Van het aantal platte oesters dat door een ondernemer in het afgelopen oesterseizoen is verkocht wordt afgetrokken het aantal platte oesters dat hij in dat zelfde oesterseizoen heeft geïmporteerd en het aantal platte oesters waarvan hij kan aantonen dat hij deze heeft gekocht van een collega-handelaar. Het resterende aantal platte oesters wordt vermenigvuldigd met een forfaitair 48
bedrag. Dit forfaitair bedrag wordt jaarlijks door het bestuur van het productschap vastgesteld. Aldus wordt de jaarlijkse forfaitaire omzet in platte oesters bepaald. Voor de berekening van de omzet in creuses geldt hetzelfde systeem. Van het totaal aantal creuses, dat de oesterhandelaar in het afgelopen oesterseizoen heeft verhandeld wordt afgetrokken het aantal creuses waarvan hij kan aantonen, dat hij deze van een collega-handelaar heeft gekocht in hetzelfde oesterseizoen. Er vindt geen import van creuses plaats. Om die reden hoeft met de import-aftrek geen rekening te worden gehouden. Het resterende aantal creuses wordt vermenigvuldigd met een forfaitair bedrag. Aldus wordt de jaarlijkse forfaitaire omzet aan creuses vastgesteld. Elk jaar stelt het bestuur van het productschap het forfaitaire bedrag vast in verband met de forfaitaire omzet aan platte oesters en de forfaitaire omzet in creuses. Het gaat hier om twee verschillende forfaitaire bedragen. Artikel 5 (inkoopheffing) In dit artikel zijn in het eerste en tweede lid de heffingsgrondslag met bijbehorende heffingshoogten opgenomen voor de heffing voor een ondernemer over de inkoop. De heffing over de inkoop geldt voor alle bedrijven die vis inkopen voor be- of verwerking of vis en visproducten inkopen voor verdere verhandeling. De heffing heeft geen betrekking op de inkoop van kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften, nonnetjes, oesters, zoetwatervis en pootvis, welke al dan niet na verdere be- of verwerking tot menselijk voedsel kunnen dienen.
De hoogte van de heffing is afhankelijk van de omvang van de inkopen, middels twee tariefklassen, ledere inkoop van een ondernemer is in beginsel onderhevig aan de heffing op grond van artikel 5, Bij een inkoopbedrag onder de € 10.000.000,- is de heffing 0,94 promille over het inkoopbedrag. Alle inkopen daarboven zijn belast met 0,7 promille. In artikel 5, tweede lid, zijn niet alleen de promillages verhoogd, maar is ook de grens verhoogd van € 9.500.000,- naar € 10.000.000,-. Ter voorkoming van cumulatie van de heffing is de bepaling opgenomen dat het in- of aankoopbedrag waarover reeds eerder heffing is betaald buiten beschouwing worden gelaten. Bij in- of aankoop via een Nederlandse afslag of van een andere Nederlandse onderneming waarvoor het productschap is ingesteld, zal de heffing eerder in de kolom worden opgelegd en vindt vrijstelling plaats bij de latere koper. Hiermee wordt invulling gegeven aan het principe, dat vis en visproducten eenmalig onderhevig zijn aan een heffing als bedoeld in artikel 5. De bewijslast, dat reeds eerder heffing over de inkoop van bepaalde vis en visproducten is betaald, berust bij degene die heffingsplichtig is. Bij de bepaling van het inkoopbedrag in artikel 5, wordt het deel van de inkoop, dat fysiek niet in Nederland komt, erbuiten gelaten. Situaties waarbij vis niet fysiek in Nederland komt zijn onder andere: a. vis die wordt aangeland met een Nederlands vissersvaartuig in een buitenlandse haven en vervolgens niet in Nederland wordt afgezet; b. vis die door een Nederlandse importeur wordt gekocht in een derde land en vervolgens in Nederland in entrepot of transito wordt opgeslagen, waarbij de goederen niet fysiek Nederland binnenkomen. Indien vis of visproducten worden ingeklaard, zijn zij fysiek in Nederland binnengekomen. De aankoopheffing blijft als zelfstandige heffing bestaan, maar de heffing over de aankoop van zeevis van een aanvoerder mag, indien het dezelfde heffingsplichtige betreft, in mindering worden gebracht op de heffing over de inkoop. Het bedrag dat aan heffing over de inkoop moet worden betaald is voor het heffingsjaar 2004 maximaal € 40.000,- per heffingsjaar. 4g
In artikel 5 is vanaf het heffingsjaar 2003 een nieuwe heffingsgrondslag opgenomen voor mosselen. Het productschap maakt steeds meer kosten die samenhangen met de inkoop van mosselen en/of uit mosselen verkregen producten. De mosseladviescommissie heeft daarom positief geadviseerd om ook een heffing op te leggen wegens de inkoop van mosselen. In aansluiting hierop is in artikel l in de definitie van inkoopbedrag en in artikel 5, vierde lid, de uitzondering van mosselen verwijderd. De ondernemer die levende mosselen inkoopt is op grond van artikel 5, vijfde lid, per losgestorte mosselton een heffing verschuldigd van € 0,10. De ondernemer die mosselen of uit mosselen verkregen producten be- of verwerkt, is op grond van artikel 5, vierde lid, een heffing verschuldigd.
Artikel 6 (heffing kleinhandel) In artikel 6 is de heffingsgrondslag opgenomen voor de ondernemer (kleinhandelaar) die zijn bedrijf maakt van het verkopen van vis en/of visproducten aan consumenten (particulieren, instellingen, etc.) Vanaf het heffingsjaar 1996 is de bepaling, dat ambulante verkooppunten van één kleinhandelaar ongeacht het aantal wordt aangemerkt als één verkooppunt, geschrapt. Hiermee is een bevoordeling van de ambulante kleinhandelaar ten opzichte van de niet ambulante kleinhandelaar ongedaan gemaakt. Een ondernemer met meerdere viswinkels moest voor elke winkel heffing betalen terwijl een ambulante handelaar die bijvoorbeeld meerdere visverkoopwagens in bedrijf had tot 1996 slechts voor één verkooppunt heffing verschuldigd was. Dit betekent overigens niet dat een ambulante handelaar die met één verkoopwagen of viskraam gedurende het jaar op verschillende locaties staat evenzoveel maal het heffingstarief verschuldigd is. Het komt er op neer dat de heffing verschuldigd is per verkooppunt (bijvoorbeeld een viswinkel, viskraam of visverkoopwagen) per kalenderjaar ongeacht het aantal plaatsen waar het (ambulante) verkooppunt wordt neergezet.
Artikel 7 (aanvoerheffing in plaats van aankoopheffing) Vanaf het heffingsjaar 1990 is de aanvoerder van zeevis of zoetwatervis in bepaalde gevallen naast de zogenaamde aanvoerheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel a en onderdeel b (1°), tevens de zogenaamde aankoopheffing als bedoeld in artikel 4 verschuldigd. Deze bepaling gold reeds voor die gevallen waarin de aanvoerder de door hem aangevoerde vis tijdens het afslaan op de afslag terugneemt dan wel niet binnen drie dagen verhandelt. In 1990 is deze bepaling uitgebreid naar die gevallen waarin de aanvoerder de door hem aangevoerde vis zonder tussenkomst van een afslag verhandelt. Bij het invoeren van een specifieke heffingsplicht voor mosselen, kokkels, spisuia, strandschelpen, zwaardscheden en mesheften en nonnetjes is voor deze schelpdiersoorten in artikel 7 een vergelijkbare regeling opgenomen. Artikel 8 (vaststelling van de waarde van de aangevoerde vis) In artikel 8 wordt bepaald dat voor de waarde van de aangevoerde vis voor het opleggen van de verschuldigde heffingen op grond van artikel 3 wordt uitgegaan van de besomming bij verkoop via de afslag en van het ontvangen aankoopbedrag bij verkoop buiten de afslag om. Artikel 9 (heffing kokkels, spisuia, zwaardscheden en mesheften, strandschelpen en nonnetjes) Vanaf het heffingsjaar 1996 (kokkels en spisuia) en vanaf het heffingsjaar 1999 (strandschelpen, zwaardscheden en mesheften en nonnetjes), wordt op verzoek van de schelpdiersector de waarde van de aangevoerde schelpdieren voor de berekening van de verschuldigde heffingen op grond van artikel 3, eerste lid onderdeel c (1°) forfaitair vastgesteld. Het forfaitaire bedrag voor aangevoerde kokkels die niet gekookt zijn en die afkomstig zijn uit de Westerschelde is vanaf het heffingsjaar 2002 aangepast, omdat het vleesgewicht van kokkels in de 50
Westerschelde vanwege natuurlijke omstandigheden minder is dan het vleesgewicht van kokkels uit de overige Nederlandse kustwateren. Deze natuurlijke omstandigheden worden ook meegenomen bij het vaststellen van de heffingshoogten in de bestemmingsheffingverordening voor het onderzoekfonds aanvoersector.
Artikel 10 (vaststelling van het aankoopbedrag) In artikel 10 wordt bepaald dat de door de ondernemer betaalde koopsom voor de van een aanvoerder betrokken vis geldt als het aankoopbedrag. Verder wordt bepaald dat voor de ondernemers "die schelpdieren (exclusief mosselen en oesters) betrekken van een aanvoerder, de op grond van artikel 9 vastgestelde forfaitaire waarde bij de berekening van de verschuldigde heffing op grond van artikel 4 als aankoopbedrag geldt. Artikel lOa (inkoopbedrag) In dit artikel is geregeld dat onder het inkoopbedrag, als bedoeld in artikel 5, de factuurwaarde wordt verstaan.
Artikelen 11 en 12 (verstrekken van gegevens) De verplichting om gegevens te verstrekken voor de vaststelling van de heffing is van toepassing op alle ondernemers. Vanaf het heffingsjaar 1999 is het begrip accountant gepreciseerd door te verwijzen naar het begrip accountant in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 12 is sinds 1996 een algemene regeling opgenomen voor het zogenoemd ambtshalve vaststellen van de heffing. Op basis van deze bepaling is de voorzitter bevoegd waarden, aankoopbedragen, hoeveelheden of aantallen te schatten en op basis daarvan de verschuldigde heffing te berekenen. Deze bepaling wordt alleen toegepast indien een ondernemer de gevraagde gegevens niet of niet volledig aan het productschap heeft verstrekt binnen de gestelde termijn. De voorzitter heeft op grond van artikel 127 van de Wet op de bedrijfsorganisatie de bevoegdheid verschuldigde heffingen, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel in te vorderen.
De gegevens die door een ondernemer direct of indirect aan het productschap worden verstrekt, vallen onder de Verordening Algemene Bepalingen Productschap Vis 2000, waarin de bescherming van ter kennis van het productschap gekomen gegevens is geregeld. Artikel 13 (mandatering afslagen) Indien vis door tussenkomst van een afslag is verhandeld, geschiedt betaling van de verschuldigde heffing onmiddellijk na de verkoop. Inning van de verschuldigde heffing geschiedt door de afslagadministratie ten behoeve van het Productschap Vis door middel van inhouding op de op de afslag gemaakte brutobesomming respectievelijk door middel van verrekening met het betaalde aankoopbedrag. Middels artikel 13 heeft het bestuur van het Productschap Vis de afslagadministraties derhalve gemandateerd voor de inning van de verschuldigde heffingen aan het Productschap Vis.
51
Artikelen 14,15,16,17 en 18 (regeling betreffende de betaling) Vanaf het heffingsjaar 1996 is de betalingstermijn aangepast aan de huidige praktijk en verlengd van veertien naar dertig dagen. Een uitzondering hierop is de betalingstermijn voor nagevorderde bedragen. In artikel 18 is deze termijn gehandhaafd op veertien dagen. Navordering vindt plaats nadat de ondernemer in eerste instantie onjuiste gegevens heeft verstrekt.
In artikel 17 is bepaald dat het productschap vooruitlopend op de opgave bedoeld in artikel 11 thans alle ondernemers één of meer voorschotbedragen in rekening kan brengen. Eventueel teveel betaalde heffing
wordt na vaststelling van de definitieve heffing gerestitueerd. Artikel 19 (reikwijdte van de Heffingsverordening) Op grond van artikel 6 van het Instellingsbesluit Productschap Vis en artikel 102 van de Wet op de bedrijfsorganisatie is het productschap bevoegd om ook derden te binden aan de bepalingen van een verordening van het productschap. De bepalingen van de Heffingsverordening zijn op grond van artikel 19 niet alleen verbindend voor de ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, maar ook voor alle andere natuurlijke of rechtspersonen (al dan niet werkzaam in de onderneming) voor de handelingen die bedrijfsmatig in ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld worden verricht.
Artikel 20 (uitvoeringsbepalingen en mandatering voorzitter van het productschap) In artikel 20 wordt de voorzitter van het productschap door het bestuur van het productschap gemandateerd om zorg te dragen voor de uitvoering van de bepalingen van de Heffingsverordening, het vaststellen van nadere regels voor de uitvoering en het geheel of gedeeltelijk verlenen van vrijstellingen of ontheffingen van de bepalingen van de Heffingsverordening.
Indien een sector op een bepaald moment in de keten geen heffing betaalt en een andere sector op een vergelijkbaar moment wel heffingsplichtig is (of eventueel op een andere wijze), wordt dit niet gezien als een ontheffing of vrijstelling van de ene sector ten opzichte van de andere sector. Iedere sector heeft in de keten zijn eigen heffingsmomenten met eigen specifieke heffingsgrondslagen, teneinde de hoogte van de heffing zo veel mogelijk per sector in relatie te brengen met de kosten die het productschap voor deze specifieke sector maakt. Het bestuur bespreekt wat het productschap per sector doet en weegt dan af op welk moment in de keten de heffingsgrondslag moet worden opgenomen. Sectoren zijn niet vergelijkbaar omdat onder meer de activiteiten van het productschap per sector verschillen. Bovendien dient de wijze van inning zo effectief mogelijk te geschieden. Dit leidt mede tot het verschil in heffingssystematiek per sector (forfaitaire waarden, promillages, percentages, vaste bedragen per ton of kg, etc.). Er is pas sprake van een vrijstelling als één of meerdere ondernemers in dezelfde sector, dus met dezelfde heYlingssystematiek, worden vrijgesteld van de reeds bestaande heffingsplicht. Een verzoek om vrijstelling of ontheffing wordt door de voorzitter al dan niet na advies door een specifieke commissie eerst voorgelegd aan het bestuur. De belangrijkste uitvoeringsbepaling van de voorzitter op grond van artikel 20 is momenteel het besluit
om, gelet op de hoge uitvoeringskosten bij de oplegging en inning van heffingen, ondernemers geen heffing op te leggen als de verschuldigde heffingen in het gehele heffingsjaar totaal lager zijn dan € 25,-.
52
Artikel 21 (technische bepalingen) In artikel 21 is bepaald dat de Heffingsverordening geldt voor het kalenderjaar 2004 en dat de Heffingsverordening 2004 de Heffingsverordening 2003 vervangt, behoudens ten aanzien van de reeds verschuldigde heffingsbedragen. Indien de verkoop en aankoop via de visafslag heeft plaatsgevonden, worden de verschuldigde heffing direct door de afslagadministraties ingehouden en afgedragen aan het productschap. De verschuldigde heffingen die worden berekend aan de hand van een opgavenformulier worden niet in het kalenderjaar zelf van de toepasselijke Heffingsverordening opgelegd, maar in het daaropvolgende heffingsjaar. Door de verplichting om op grond van artikel 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie de heffingsverordeningen jaarlijks vast te stellen, is het noodzakelijk om in artikel 21 op te nemen dat de reeds op grond van de vorige Heffingsverordening verschuldigde heffingen, maar nog niet geïnde heffingen, verschuldigd blijven. Namens het bestuur van het Productschap, P.J.H.M. Loonen voorzitter G.J. van Balsfoort secretaris
53
Wettelijk voorgeschreven uitgave van de SociaalEconomische Raad met mededelingen, verordeningen en besluiten van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (pbo). Verschijnt wekelijks. ISSN 0920-4865 SociaalEconomische Raad
Redactie: Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Telefoon: 070 - 3 499 499 Telefax: 070 - 3 832 535 E-mail:
[email protected] De SER heeft een eigen website op het Internet. Deze is te vinden op www.ser.nl Opgave abonnementen, opzeggingen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk bij de abonnementenadministratie van de SER. Abonnementsprijs 136,13 per jaar, losse nummers 3,40.