PBO-blad
SociaalEconomische Raad
Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie
Inhoudsopgave jaargang 53 31 oktober 2003 nummer 67
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Bestuurssamenstellingen Openbare kennisgevingen Verordeningen en besluiten
2 2 4 7
BEDRIJFSLICHAMEN Productschap Tuinbouw
8 8
Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN Productschap Dranken (PD 14) Productschap Pluimvee en Eieren (PPE 41) Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA 2) Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pensionen Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven (HOR 3) Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf (NAT 1 en 2)
25 25 28 38 40 42
Mededel ingen blad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
Bestuurssamenstellingen Herzien Besluit vaststelling geledingen Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw en aanwijzing benoamiPlgsgerechtig~e organisaties 2003 Besluit van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad van 21 oktober 2003 tot vaststelling van de geledingen van de Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw en tot aanwijzing van de organisaties die gerechtigd zijn tot het benoemen van de leden van deze commissie onder bepaling van het aantal leden, dat per organisatie benoemd kan worden (Herzien besluit vaststelling geledingen Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw en aanwijzing benoemingsgerechtigde organisaties 2003). De Bestuurskamer van de Sociaal-EconomischeRaad; Gelet op artikel 88a van de Wet op de bedrijfsorganisatie; Gelet op artikel 5 en 6 van het instellingsbesluit Productschap Tuinbouw; Gelet op de Verordening representativiteit organisaties (RE 3/2001); Gelet op de Delegatieverordening Bestuurskamer (RE 7/1994); Gehoord de betrokken organisaties; Besluit:
0 1 Geledingen Artikel 1 Van de Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw, bestaande uit achttien leden, worden benoemd: voor de ondernemingen op het gebied van
door organisaties van ondernemers
door organisaties van werknemers
het uitgangsmateriaal
1 lid
de bloembollenteelt en het veilingwezen van bloembollen
6 leden
3 leden
de handel in bloembollen
5 leden
3 leden
2
8 2 Benoemingsgerechtigde organisaties Artikel 2 Elk van de volgende organisaties kan van de Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw het achter haar naam vermelde aantal leden benoemen: ORGANISATES VAN ONDERNEMERS
Voor de ondernemingen op het gebied van: HET UITGANGSMATERIAAL PlanturnNL - Koninklijke Vereeniging voor Bloembollencultuur -
gezamenlijk ) I lid
DE BLOEMBOLLENTEELT EN HET VEILINGWEZEN VAN BLOEMBOLLEN - Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur ) gezamenlijk - Land- en Tuinbouworganisatie Nederland ) 5 leden - Bond van Bloembollenveilingen 1 lid DE HANDEL IN BLOEMBOLLEN Bond voor de Groothandel in Bloembollen en Boomkwekerijproducten - Bond van Detail-bloembollenhandelaren
-
4 leden 1 lid
ORGANISATIES VAN WERKNEMERS Voor de ondernemingen op het gebied van:
DE BLOEMBOLLENTEELT EN HET VEILINGWEZEN VAN BLOEMBOLLEN - FNV Bondgenoten 2 leden - CNV BedrijvenBond 1 lid DE HANDEL IN BLOEMBOLLEN - FNV Bondgenoten - CNV Dienstenbond
2 leden 1 lid
Q 2 Slotbepalingen Artikel 3 Het Besluit vaststelling geledingen Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw en aanwijzing benoemingsgerechtigde organisaties 2003 en het Besluit geledingen en samenstelling Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen worden ingetrokken. Artikel 4 Dit besluit wordt geplaatst in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie. Artikel 5 Dit besluit treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw.
3
Artikel 6 Dit besluit wordt aangehaald als Herzien besluit vaststelling geledingen Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen van het Productschap Tuinbouw en aanwijzing benoemingsgerechtigde organisaties 2003. Den Haag, 21 oktober 2003
H.H.F. Wijffels voorzitter D.B. Modderman secretaris Indien een organisatie zich met het op haar betrekking hebbende besluit niet wil verenigen, kan zij tegen dit besluit binnen zes weken na de dag van verzending daarvan een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Bestuurskamer.
Openbare kennisgevingen Beslissing van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels (‘GF’) ter zake van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 19 van het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 ter bescherming van de belangen van werknemers (‘FZOOO’, ‘de gedragsregels’) van de vereniging van werknemers in de sector zeevaart X (‘verzoekende partij’), houdende bezwaren tegen de niet-naleving door de rechtspersoon Y ( ‘verwerende partij’) van artikel 4 en artikel 8 lid 1 van F2000 bij de overneming van de verwerende partij door Z.
1.
Procedure - het verzoekschrift
Het Verzoekschrift als bedoeld in artikel 19 werd ingediend bij brief van 20 augustus 2003. Het verweerschrift werd door de verwerende partij ingediend bij brief van 26 september 2003. Op de voet van artikeI 22 lid 4 ontving de verzoekende partij daarvan een afschrift. Bij brief van 23 september 2003 riep de GF beide partijen op tot het bijwonen van de mondelinge behandeling. Deze vond plaats op 9 oktober 2003. Partijen gaven aan deze oproep gehoor. Een pleitnota is door de verwerende partij bij die gelegenheid overgelegd. Als omstandigheden bedoeld in artikel 20 lid 1 sub c. van F2000, welke tot het geschil aanleiding hebben gegeven, vermeldt het verzoekschrift, zakelijk weergegeven: schending van de artikelen 4 en 8 lid 1 van F2000.
2.
Toepasselijkheid en toepasbaarheid
De ter beschikking gekomen gegevens doen de GF concluderen: a. de onderhavige transactie is een fusie in de zin van artikel I lid 1, onder d. van F2000; b. bij de fusie is de verzoekende partij betrokken als vereniging van werknemers als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder e., te wier overstaan derhalve F2000 - indien van toepassing, zoals door X gesteld doch door Y betwist - in casu door de fusieparti-jen moet worden nageleefd.
4
3.
Feiten
a. Bij brief van 15 juli 2003 richt X zich tot Y met het verzoek tot toepassing van F2000 over te gaan ter zake van een voorgenomen fusietransactie, waaromtrent X via haar leden vernomen heeft ‘dat er een serieuze gegadigde is’.
b. Op 22 juli 2003 vindt een gesprek plaats tussen X en Y, waarin Y enige mondelinge informatie verstrekt, maar de toepasselijkheid van F2000 op de onderhavige transactie met een beroep op artikel 2 lid 1 betwist. Bij brief van 25 juli 2003 aan Y herhaalt X het onder a. genoemde verzoek. C.Bij overeenkomst van 28juli 2003 krijgt de fusie (met terugwerkende kracht tot 1juli 2003) haar beslag, na ontvangen positief advies van de ondernemingsraad van Y. Van dit feit wordt openbaar mededeling gedaan op 1 augustus 2003. 4.
Rechtsoverwegingen
a. De GF zal eerst de ingeroepen niet-toepasselijkheid behandelen. De verwerende partij stelt zich op het standpunt dat op de onderhavige transactie F2000 niet van toepassing is. Zij beroept zich daarbij op artikel 2 lid 1 van F2000. Ingevolge dit artikel moeten de gedragsregels worden toegepast: indien bij de fusie ten minste één in Nederland gevestigde onderneming (of samenstel van ondernemingen) is betrokken waarin in de regel 50 of meer werknemers werkzaam zijn. Volgens opgave van de verwerende partij waren bij haar op het daarvoor beslissende tijdstip ongeveer honderd personen in dienst, onder wie ongeveer zeventig kapiteins en zeevarenden. Aangezien evenwel deze zeventig werknemers op de diverse schepen van de vloot altijd buiten Nederland werkzaam zijn tellen zij niet mee bij de vaststelling van het aantal werknemers volgens het criterium van artikel 2. Het aantal in Nederland werkzame werknemers ligt dus ruim beneden dat criterium. Uit dien hoofde is - op nadrukkelijk advies van deskundigen - de procedure met betrekking tot de fusiegedragsregels niet gevolgd. Aldus de verwerende partij. De GF verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe het volgende. De criteria van artikel 2 zien op het al dan niet betrokken zijn bij een fusie van ten minste één in Nederland gevestigde onderneming met in de regel 50 of meer werknemers. Aan dit criterium werd door Y voldaan. De onderneming was gevestigd en hield kantoor op Nederlands grondgebied. Haar activiteiten - bevrachting en exploitatie van een aantal onder haar management en onder Nederlandse vlag varende schepen - werden geleid vanuit Nederland. Deze schepen zijn niet aan te merken als zelfstandige ondernemingen van Y.Desgevraagd heeft Y verklaard dat - op de voet van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) - de bevoegdheden van de ondernemingsraad van Y zich uitstrekten tot de schepen en de in haar dienst zijnde bemanningen. Mede in het licht van de afstemming van het begrippenkader van F2000 op het begrippenkader van de Wet op de ondernemingsraden brengt een redelijke uitleg van artikel 2 met zich mee dat de meer genoemde zeventig werknemers, met een dienstverband bij een Nederlandse reder en varende op Nederlandse c.q. onder Nederlandse vlag varende schepen, derhalve behoren tot de personen die in de zin van F2000 werkzaam zijn in de in Nederland gevestigde onderneming van die reder.
Y heeft in verweer voorts aangevoerd dat zij haar gedragslijn in deze zaak op beslissende wijze afhankelijk heeft gemakt van het oordeel van externe adviseurs. De GF verwerpt ook dit verweer. Het systeem van F2000 wijst in artikel 4 lid 8 de fusiepartners aan als verantwoordelijken voor de naleving. Niet-naleving wordt op die grond, maar ook als in dergelijke situaties gcbruikelijk, steeds die partijen toegerekend. Dit wordt niet anders indien,
5
zoals in casu, het optreden van een extern adviseur leidt tot onjuiste conclusies inzake de verplichtingen van de fusiepartijen. Op grond van het voorafgaande concludeert de GF dat Y zich ten onrechte heeft beroepen op de exceptie van artikel 2 lid 1: op de onderhavige transactie is F2000 van toepassing. De verzoekende partij diende dan ook als vereniging van werknemers als bedoeld in artikel 1 lid 1, sub e. bij de fusie te worden betrokken: te haren overstaan diende F2000 door de fusiepartijen te worden nageleefd.
b. De GF komt thans toe aan bespreking van de handelwijze van Y in het licht van de voor haar uit de toepasselijkheid van F2000 voortvloeiende verplichtingen, over de niet-nakoming waarvan door X is geklaagd. Artikel 4.In deze voorschriften is vervat de procedure van kennisgeving en informatie aan, alsmede overleg met de bevoegde vereniging(en) van werknemers. Kern ervan is dat deze procedure in haar geheel moet zijn nageleefd voordat overeenstemming wordt bereikt (lid 1), met dien verstande dat het oordeel van die verenigingen van werknemers van wezenlijke invloed moet kunnen zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie en op de modaliteiten daarvan (lid 6). Ingevolge lid 7 van dit artikel moet de ondernemingsraad door de fusiepartijen in de gelegenheid worden gesteld kennis te nemen van het oordeel van de vereniging(en) van werknemers, opdat hij daarmee rekening kan houden bij het uitbrengen van zijn advies (artikel 25 WOR). De GF stelt vast dat Y de kennisgeving ex artikel 4 lid i niet heeft verricht. De voorgenomen fusie is X ter ore gekomen doordat enkele van haar leden haar aandacht daarop hebben gevestigd. X heeft vervolgens enkele malen Y gemaand tot naleving van F2000, onder opsomming van de afzonderlijke voorschriften tot de naleving waarvan dit artikel verplicht. Y heeft hierop positief gereageerd, doch slechts in zoverre dat zij X heeft uitgenodigd voor een bespreking, en voorts dat zij X inzage heeft verschaft in documenten betrekking hebbende op de gevolgen van de fusie voor de bij haar, Y, werkzame personen, met inbegrip van de zeevarenden. Een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 4 lid 2 is evenwel niet verschaft, noch de gelegenheid geboden voor het een bespreking op de voet van artikel 4 lid 4, onderscheidenlijk voor het uitspreken van het oordeel, bedoeld in artikel 4 lid 3, zulks in weerwif van schriftelijke verzoeken van X met betrekking tot deze aangelegenheden. Dientengevolge is ook artikel 4 lid 7 door Y geschonden.
Y heeft ter zake van haar verzuim met betrekking tot artikel 4 nog als verweer gevoerd, dat ten tijde van het verzoek van X met het oog op de inmiddels tot stand gekomen fusieovereenkomst het niet meer mogelijk was de fusie op te houden of terug te draaien en het derhalve niet meer ‘zinvol’ was de aldaar bedoelde procedure te volgen. Ook dit verweer treft naar het oordeel van de GF geen doel. De enkele omstandigheid dat overeenstemming is bereikt bewerkstelligt immers alleen, dat van het uitspreken van een oordeel op de door F2000 voorgeschreven wijze geen sprake meer kan zijn, doch laat overigens de aanspraken van de bevoegde vereniging van werknemers ter zake van de procedure van artikel 4 onverlet. Artikel 8 lid I. Y heeft desgevraagd geweigerd de voorgeschreven kennisgeving aan het secretariaat van de Sociaal-EconomischeRaad te verrichten. Gegeven de toepasselijkheid van F2000 houdt zulks in schending van de plicht tot kennisgeving van de voorgenomen fusie aan het secretariaat van de raad. Uit de door Y verstrekte gegevens leidt de GF af, dat deze handelwijze naar alle waarschijnlijkheid mede is ingegeven door de vrees dat het voldoen aan deze plicht zou hebben geleid c.q. zou hebben kunnen leiden tot het op enigerlei wijze terugdraaien van de fusieovereenkomst. De GF merkt op dat deze veronderstelling onjuist is in zoverre dat noch de GF noch een vereniging van werknemers op de voet van F2000 over daartoe strekkende bevoegdheden de beschikking heeft. Waar voorts geen andere feiten of
6
omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan dit verzuim kan worden verklaard of verontschuldigd, moet Y hiervan een verwijt worden gemaakt.
5.
Beslissing
Ter zake van de in hoofde dezes vermelde transactie beslist de GF hierbij op de voet van artikel 32 van F2000 dat Y, in haar hoedanigheid van bij de fusie betrokken partij, artikel 4 en artikel 8 lid 1 van de gedragsregels niet heeft nageleefd. De GF was als volgt samengesteld: mr. R.J. Park, mr. A.M.A. Verscheure, mr. H. de Bijli Nachenius, mr. J.C.M.G. Bloemarts en mr. R. van der Vlist. Deze beslissing wordt gepubliceerd in het Mededelingenblad en verordeningenblad bedrijfsorganisatie. De GF acht termen aanwezig om in deze beslissing de namen van partijen weg te laten. Den Haag, 24 oktober 2003
R.J. Park voorzitter J,B.A.Hoyinck secretaris
OphefJing Bedrijfschap voor de Handel in Tuinbouwzaden Bij koninklijk besluit van 18juni 2003 (Staatsblad 371, d.d. 30 september 2003) is het Bedrijfschap voor de Handel in Tuinbouwzaden opgeheven. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2003. De Sociaal-Economische Raad is belast met de vereffening van het vermogen van het bedrijfschap. De vereffening gaat in op 1 november 2003. De Sociaal-Economische Raad roept hierbij degenen die een vordering op het Bedrijfschap voor de Handel in Tuinbouwzaden hebben op, deze vordering vóór 1 februari 2004 schriftelijk in te dienen. Daarbij dient duidelijk de grondslag van de vordering aangegeven te worden, zo mogelijk onder overlegging van (afschriften van>bewijsmateriaal. Reacties dienen te worden gericht aan: Sociaal-Economische Raad Afdeling Toezicht en Bestuur Postbus 90405 2509 LK Den Haag.
Verordeningen en besluiten De Bestuurskamer heeft op 23 oktober 2003 ingestemd met de besluiten tot vaststelling van de jaarrekening 2001 van Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf en de jaarrekening 2002 van het Productschap Tuinbouw.
7
BEDRIJFSLICEIAMEN Productschap Tuinbouw Ontwerp-Verurdening PT bestemmingshefing vruchtenwijn jaar 2004 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 2 december 2003, houdende vaststelling bestemmingsheffing ten behoeve van de vruchtenwijnhandel in Nederland voor het jaar 2004 (VerordeningPT besternmingsheffïng vruchtenwijn jaar 2004)
HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op de artikelen 95 en 126, eerste en vierde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en gelet op de artikelen 14, 15 en 19, van de Znstellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998;
gehoord de sectorcommissie Groenten en Fruit, d.d. 10 november 2003;
BESLUIT:
9 i. Begripsbepalingen Artikel 1 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen worden overgenomen de begripsbepalingen van de artikelen 1 en 2, van de hstellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998. deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 2. het Productschap Tuinbouw; a. het productschap: het bestuur van het productschap; b. het bestuur: de voorzitter van het productschap; c. de voorzitter: een gegiste drank die is bereid uit het sap van ander d. de vruchtenwijn: fruit dan druiven, met een alcoholgehalte van ten minste 1,2 volumeprocenten bij 20°C; de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming e. de ondernemer: drijft waarvoor het productschap is ingesteld en die vruchtenwijn invoert dan wel uitslaat in de zin van de Wet op de accijns.
5 2 Heffing Artikel 2 De ondernemer is voor het jaar 2004 verplicht voor vruchtenwijn aan het productschap een heffing te betalen ten bedrage van € 0,21 per hectoliter ter zake van de invoer dan wel de uitslag in de zin van de Wet op de accijns. -
-
..
Artikel 3 1. In de gevallen waarin op basis van de Wet op de accijns teruggaaf wordt verleend van OP vruchtenwijn geheven accijns, wordt op verzoek van de ondernemer teruggaaf van de heffing verleend die ter zake is geheven. 2. De ondernemer dient door middel van een temggaafbeschikking van de douane voor de accijns zijn recht op teruggaaf van de heffing aan te tonen.
8
Artikel 4 De heffing als bedoeld in artikel 2 bedraagt maximaal € 0,2 1 p/hl en wordt door het productschap geïnd en is bestemd voor het milieufonds wijn van het Productschap Wijn:
Artikel 5
1.
2.
Indien d e ondernemer de gegevens die hem krachtens de Verordening PT algemene bepalingen, ten behoeve van de onderhavige verordening zijn gevraagd, niet, niet tijdig of niet volledig verstrekt, wordt de heffing berekend over de dan door de Voorzitter te ramen omvang van de grondslag die op de ondernemer ingevolge deze verordening van toepassing is, in welk geval de heffing met € 40 wordt verhoogd in verband met administratiekosten. Gelijktijdig met het verstrekken van de gegevens als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de ondernemer een afschrift van zijn aangifte op grond van de Wet op de accijns over 2004.
3.
Indien de ondernemer niet in staat is gebleken een afschrift van de aangifte op grond van de Wet op de accijns te verstrekken, kan de voorzitter de ondernemer verplichten een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen met betrekking tot de hoeveelheid in de handel gebrachte vruchtenwijn in 2004.
Artikel 6 1. De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na
afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door de voorzitter door middel van toezending of uitreiking aan de Ondernemer van een heffingsnota. 2. Iedere heffingsnota is gedagtekend en bevat ten minste: a. naam en adres van de ondernemer; b. een specificatie of toelichting omtrent de wijze waarop de heffing is berekend, en c. het totaal van de heffing. 3. In afwijking van het eerste lid, kan de voorzitter de ondernemer een voorlopige heffrng opleggen tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing. 4. Voorschotten als bedoeld in het derde lid, worden verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.
Artikel 7 De voorzitter kan, indien hem uit te zijner beschikking gekomen gegevens blijkt dat de verstrekking van de gegevens of een raming als bedoeld in artikel 4, niet in overeenstemming blijkt met de werkelijkheid, een opgelegde heffing aan de hand van deze gegevens herzien en opnieuw opleggen.
Artikel 8 1. Betaling geschiedt binnen 30 dagen na dagtekening van de heffingsnota. 2. In afwijking van het eerste lid is de nota terstond invorderbaar: a. zodra het faillissement van de ondernemer is aangevraagd b. zodra de ondernemer het drijven van de onderneming beëindigt of van het voornemen daartoe blijkt, of c. zodra de ondernemer zich metterwoon in het buitenland heeft gevestigd of van het voornemen daartoe blijkt.
9
Artikel 9 Aan de ondernemer, die niet of niet geheel binnen de in artikel 9 bedoelde termijn heeft betaald, kunnen de daaruit voortvloeiende extra kosten van € 22,50 in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
Artikel 10 De eventueel uit het niet binnen de gestelde termijn voortvloeiende invorderingskosten zijn voor rekening en risico van de ondernemer.
Artikel 11
De gegevens verkregen uit hoofde van het bepaalde in deze verordening dienen in handen van de voorzitter of door deze aan te wijzen personen van het secretariaat van het productschap te worden gesteld. Deze gegevens mogen slechts worden gebezigd voor de vervulling van de taak van het productschap en mogen niet onder vermelding of aanduiding van de onderneming, waarop zij betrekking hebben, aan het bestuur, het dagelijks bestuur, een commissie van het productschap of aan leden of plaatsvervangende leden daarvan of aan derden worden overgelegd, tenzij de betreffende onderneming hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend.
1. 2.
0 3 Slotbepalingen Artikel 12 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1januari 2004. 2. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met 1 januari 2004.
Artikel 13 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PT bestemmingsheffing vruchtenwijn 2004. De verordening en de daarbij behorende toelichting wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer, voorzitter secretaris
10
Toelichting
1.
Algemeen
Met deze verordening wordt een bestemmingsheffing voor de sector vruchtenwijn voor het jaar 2004 vastgesteld. De sector vruchtenwijn valt nog onder het Productschap Tuinbouw (hierna: PT).Een verzoek om onder de Werkingssfeer van het Productschap Wijn gebracht te worden is inmiddels door de sector bij de Sociaal-Economische Raad ingediend. Sinds de wetswijziging van 1999 worden ingevolge de artikelen 67 en 68 van de Wet op de bedrijfsorganisatie bedrijfslichamen bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Momenteel is dat nog bij SER-verordening. Zodra de omzetting van de SER-verordening, waarbij het Productschap Wijn is ingesteld wordt omgezet in een AmvB, zal de uitbreiding van de werkingssfeer van het Productschap Wijn met de sector vruchtenwijn worden geëffectueerd. Vooruitlopend op deze operatie is op verzoek van het Productschap Wijn door het PT voor het jaar 2004 besloten de sector vruchtenwijn een zelfde heffing op te leggen als de sector wijn. Hiertoe heeft het bestuur van het P ï onderhavige heffingsverordening vastgesteld. De sector vruchtenwijn kent een zeer gering aantal bedrijfsgenoten, die bij het PT bekend zijn. Deze dienen voortaan jaarlijks aan dit productschap opgaven te doen van de hoeveelheden vruchtenwijn waarvoor accijns is betaald. Vervolgens stelt het PT aan de hand van deze gegevens de heffing vast en factureert deze. De ontvangen bedragen worden door het PT aan het Productschap Wijn overgemaakt, na aftrek van de kosten die het F T voor de inning van de heffing heeft gemaakt. De heffing is bestemd voor het Milieufonds wijn van het Productschap Wijn. Met de opbrengsten uit de bestemmingsheffing worden met name milieuaangelegenheden gefinancierd. De branchevereniging vruchtenwijn is van mening dat de uit dit fonds betaalde werkzaamheden het collectieve belang van de sector dienen. Gezien de geringe omvang van de sector is het niet mogelijk de genoemde werkzaamheden zelf uit te voeren. Het gedeelde belang met de wijnsector in de uit de fondsen gefinancierde werkzaamheden maken dat uitvoering in een publiekrechtelijk kader een goede optie is.
2.1
De doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neven)effecten van de verordening
De doelstelling van de heffing is in zijn algemeenheid de afzet van vruchtenwijn te vergroten, waarvan elke producent in vruchtenwijn kan profiteren. Het gaat hierbij met name om financiering van activiteiten die liggen op het gebied van milieuaangelegenheden. . De onderhavige heffing is dan ook een heffing die geldt voor elke Nederlandse producent in vruchtenwijn. De middelen worden niet vooraf geoormerkt. Tijdens het vaststellen van de begroting wordt bepaald weike activiteiten worden gefinancierd. Met de opbrengst van de bestemmingsheffing wordt een aantal activiteiten bekostigd. Deze activiteiten worden door het Productschap Wijn verzorgd en betaald. Het PT stort de opbrengst van de bestemmingsheffing vruchtenwijn in het milieufonds van het Productschap Wijn. De opbrengst van de bestemmingshefiïng is begroot op € 6.300.
2.2
De afweging van private alternatieven
Door middel van de twee heffingsverordeningen voor vruchtenwijn wordt aan alle producenten een heffing opgelegd. Deze heffingen sporen naadloos met de heffingen die het Productschap
11
Wijn oplegt aan de producenten van tafelwijnen en kwaliteitswijnen. Op deze wijze geldt in Nederland een en hetzelfde heffingssysteem voor de diverse wijnsoorten. Alle wijnproducenten profiteren zo van de door de PT en Wijn gefinancierde activiteiten.Voor een individueel bedrijf is het niet goed mogelijk zelf activiteiten te financieren die liggen op het terrein van milieuaangelegenheden. De sector vraagt het PT zaken op te starten die anders niet van de grond zouden komen.
2.3
De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening
Het PT is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor alle ondernemingen in de groenten en fruitsector. Zo wordt voorkomen dat er bedrijven zouden zijn die wel profiteren van activiteiten maar niet meebetalen (free riders). Dat maakt dat het PT zich onderscheidt van een privaatrechtelijke organisatie. Laatstgenoemde organisatie treedt alleen op voor haar leden en vertegenwoordigt niet het algemeen belang. Het optreden van het PT beïnvloedt de T ondersteunt ontwikkeling van private belangen niet op negatieve wijze. Het optreden van het F geen private belangen van de individuele ondernemingen.
2.4
De uitvoerings- en handhavingsaspectenvan de verordening
Het gaat hier om een heffingsverordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel ' komen. Er wordt geen last gelegd op andere overheden. voor rekening van het FT 2.5
De financiële gevolgen van de verordening
De kostprijs van het product wordt verhoogd. Daar staat tegenover dat de opbrengst van de heffing wordt besteed aan zaken die anders niet zouden worden behartigd of anders niet worden gerealiseerd. Hiermee ontstaat een evenwicht tussen het opleggen van een heffing en de uitgaven voor projecten die passen in het algemeen belang
2.5
Terugwerkende kracht
De verordening geldt voor het hele kalenderjaar 2004. Mocht de verordening niet voor 1januari 2004 worden gepubliceerd, dan werkt zij terug tot 1januari 2004.
3
Steunmaatregel
Het gaat hier om een heffing welke alleen rust op het in Nederland in de handel gebracht product. Bij brief van 21 oktober 1999 heeft de Europese Commissie aan het Productschap Wijn laten weten de bestemmingsheffing op basis van de verordening uit 1993 (van het Productschap Wijn) niet als een steunmaatregel in de zin van artikel 87, eerste lid, van het EG-Verdrag was aan te merken, aangezien de uit de heffing bekostigde financiële bijdragen de ondernemingen niet onderling bevoordeelt doch dat de maatregel veeleer als een verlengde overheidsmaatregel moest worden beschouwd (Pb EG 1999, C 332/11>.
3.1
De structuur van de heffing
De heffing is een bepaald bedrag per hectoliter vruchtenwijn. Op deze wijze draagt eenieder naar vermogen bij. Voor vruchtenwijn geldt als tarief: 0,2 1 euro per hectoliter.
12
3.2
De onderbouwing van de gekozen structuur
Een heffing per hectoliter heeft voor eenieder gelijke gevolgen. Anders dan bij een areaalheffing is er wanneer er geen omzet is, ook geen heffing verschuldigd. Bij een laag aantal hectoliters past een lage heffing en omgekeerd.
3.3
De werking naar alle bedrijfsgenoten
De heffingsverordening is van toepassing op de bedrijfsgenoten die vruchtenwijn produceren, waarvoor het productschap is ingesteld. De heffing wordt opgelegd bij de ondernemer die aan het begin van de keten staat en werkt door in iedere schakel van de bedrijfsketen.
3.4
De becijferhg van de opbrengst onder vermelding van de vindplaats in de begroting
Voor wat betreft de exacte bedragen wordt verwezen naar de begroting 2003, zoals die wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
3.5
Het algemeen belang van de activiteit
Zonder deze regeling zouden milieusparende aangelegenheden niet plaatsvinden. Kleine en middelgrote bedrijven kunnen deze activiteit niet zelf volledig fhancieren.Daarom doet de vruchtenwijnsector mee met de activiteit die in de wijnsector wordt ontwikkeld.
3.6
Het sectoraal belang van de activiteit
De groenten- en fruitsector bepaalt zelf via de organisaties die vertegenwoordigd zijn in de sectorcommissie Groenten en Fruit van het PT,en in het bestuur van het PT aan welke activiteiten de opbrengst van de heffing besteed moet worden. Is er een keuze gemaakt voor de projecten dan kunnen daarna de kosten worden begroot. Dat alles is bepalend voor de hoogte van de heffing. Hierbij spelen de meerjaren prognoses een belangrijke rol, waardoor een te grote schommeling in de hoogte van de heffing per jaar, kan worden voorkomen. Bij brief van 21 oktober 1999 heeft de Europese Commissie aan het Productschap Wijn laten weten de bestemrningsheffing op basis van de verordening uit 1993 (van het Productschap Wijn) niet als een steunmaatregel in de zin van artikel 87, eerste lid, van het EG-Verdrag was aan te merken, aangezien de uit de heffing bekostigde financiële bijdragen de ondernemingen niet onderling bevoordeelt doch dat de maatregel veeleer als een verlengde overheidsmaatregel moest worden beschouwd (Pb EG 1999, C 33U11).
4
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I : In dit artikel worden de begrippen omschreven. Voor vruchtenwijn geldt als tarief
0,2 1 euro per hectoliter.
Artikel 2: In dit artikel i s tot uitdrukking gebracht dat de onderhavige verordening betrekking heeft op een bij zondere heffmg. Artikel 3: In dit artikel is geregeld dat wanneer vruchtenwijn niet in Nederland in de handel wordt gebracht, geen heffing is verschuldigd.
13
Artikel 4: In dit artikel wordt aangegeven dat het PT de heffing int en stort in het milieufonds van het Productschap Wijn. Artikel 5: De Verordening PT algemene bepalingen bevat de basis om de verstrekking van gegevens, benodigd voor het kunnen opleggen van de onderhavige heffing, voor te schrijven. Daar er ook een aangifte wordt gedaan op basis van de Wet op de accijns, kan met deze aangifte veelal worden volstaan. Artikel 6, eerste lid: Na het doen van de aangifte die betrekking heeft op de aankoopwaarde van het afgelopen jaar, wordt de heffing opgelegd. Artikel 6, derde lid: Zekerheidshalve is de mogelijkheid om voorlopige aanslagen op te leggen hier opgenomen. Tot dusverre is het binnen het PT echter geen bestaande praktijk. Artikel 7: Deze bepaling biedt de mogelijkheid de aanslag te herstellen indien sprake is van foutieve gegevens, dan wel van een foutieve raming. Overeenkomstig de fiscale praktijk gaat het PT tot maximaal vijf jaar terug. Dit komt overeen met het uitgangspunt van het PT om iedere ondernemer minstens 6th keer in de vijf jaar te controleren.
Zoetermeer, voorzitter secretaris Ontwerp- Verordening PT aanvullende financieringsheffing vruchtenwijn 2004
Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 2 december 2003, houdende vaststelling van de aanvullende financieringsheffingten behoeve van de vruchtenwijnhandel in Nederland voor het j aar 2004 (Verordening PT aanvullende financieringsheffing vruchtenwijn 2004)
HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUWBOUW, gelet op de artikelen 95 en 126, eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie; gelet op de artikelen 14, 15 en 19, van de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998; gehoord de sectorcommissie Groenten en Fruit d.d. 10 november 2003;
BESLUIT:
0 1. Begripsbepalingen Artikel 1 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen worden overgenomen de begripsbepalingen van de artikelen 1 en 2, van de instellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998.
14
2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. productschap het Productschap Tuinbouw; het bestuur van het productschap; b. bestuur de voorzitter van het productschap; c. voorzitter een gegiste drank die is bereid uit het sap van ander d. vruchtenwijn fruit dan druiven, met een alcoholgehalte van ten minste 1,2 volumeprocenten bij 20°C; de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming e. ondernemer drijft waarvoor het productschap is ingesteld en die vruchtenwijn invoert dan wel uitslaat in de zin van de Wet op de accijns.
0 2 Heffing Artikel 2 De Ondernemer is voor het jaar 2004 verplicht voor vruchtenwijn aan het productschap een heffing te betalen ten bedrage van O S 3 euro per hectoliter ter zake van de invoer dan wel de uitslag in de zin van de Wet op de accijns.
Artikel 3
In de gevallen waarin op basis van de Wet op de accijns teruggaaf wordt verleend van op vruchtenwijn geheven accijns, wordt op verzoek van de ondernemer teruggaaf van de heffing verleend die ter zake is geheven. De ondernemer dient door middel van een teruggaafbeschikking van de douane voor de accijns zijn recht op teruggaaf van de heffing aan te tonen. Artikel 4 De heffing ais bedoeld in artikel 2 is bestemd voor de aanvulling van de reserves van het Productschap Wijn met het oog op zijn activiteiten ten behoeve van de sector wijn.
Artikel 5 1.
2.
3.
4.
Indien de ondernemer de gegevens die hem krachtens de Verordening KT Algemene bepalingen, ten behoeve van de onderhavige verordening zijn gevraagd, niet, niet tijdig of niet volledig verstrekt, wordt de heffing berekend over de dan door de voorzitter te ramen omvang van de grondslag die op de ondernemer ingevolge deze verordening van toepassing is, in welk geval de heffing met 40 euro wordt verhoogd in verband met administratiekosten. Gelijktijdig met het verstrekken van de gegevens als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de ondernemer een afschrift van zijn aangifte op grond van de Wet op de accijns over 2004. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de Verordening PT Algemene bepalingen 1997, worden de gegevens, behoudens toestemming van betrokkene, niet aan derden verstrekt. Indien de onderncmer niet in staat is gebleken een afschrift van de aangifte op grond van de Wet op de accijns te verstrekken, kan de voorzitter de ondernemer verplichten een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen met betrekking tot de hoeveelheid in de handel gebrachte vruchtenwijn in 2004.
15
Artikel 6 1. De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door de voorzitter middels toezending of uitreiking aan de ondernemer van een heffingsnota. 2. Iedere heffingsnota is gedagtekend en bevat ten minste: a. naam en adres van de ondernemer; b. een specificatie of toelichting omtrent de wijze waarop de heffing is berekend, en c, het totaal van de heffing. 3. In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter de ondernemer een voorlopige heffing opleggen tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing. 4. Voorschotten als bedoeld in het derde lid worden verrekend met de krachtens deze verordening Verschuldigde heffing.
Artikel 7 De voorzitter kan, indien hem uit te zijner beschikking gekomen gegevens blijkt dat de verstrekking van de gegevens of een raming als bedoeld in artikel 6, niet in overeenstemming blijkt met de werkelijkheid, een opgelegde heffing aan de hand van deze gegevens herzien en opnieuw opleggen.
Artikel 8 1. Betaling geschiedt binnen 30 dagen na dagtekening van de heffingsnota. 2. In afwijking van het eerste lid is de nota terstond invorderbaar zodra: a. het faillissement van de ondernemer is aangevraagd b. de ondernemer het drijven van de onderneming beëindigt of van het voornemen daartoe blijkt, of c. de ondernemer zich metterwoon in het buitenland heeft gevestigd of van het voornemen daartoe blijkt.
Artikel 9 Aan de ondernemer, die niet of niet geheel binnen de in artikel 8 bedoelde termijn heeft betaald, kunnen de daaruit voortvloeiende extra kosten van 22,50 euro in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
Artikel 10 De eventueel uit het niet binnen de gestelde term?jn voortvloeiende invorderingskosten zijn voor rekening en risico van de ondernemer.
Artikel 11 ‘1: 2.
De gegevens verkregen uit hoofde van het bepaalde in deze verordening dienen in handen van de voorzitter of door deze aan te wijzen personen van het secretariaat van het productschap te worden gesteld. Deze gegevens mogen slechts worden gebezigd voor de vervulling van de taak van het productschap en mogen niet onder vermelding of aanduiding van de onderneming, waarop zij betrekking hebben, aan het bestuur, het dagelijks bestuur, een commissie van het productschap of aan leden of plaatsvervangende leden
16
daarvan of aan derden worden overgelegd, tenzij de betreffende onderneming hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend.
0 3 Slotbepalingen Artikel 12
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004. 2. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met 1 januari 2004. Artikel 13 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PT aanvullende financieringsheffing vruchtenwijn 2004. De verordening en de daarbij behorende toelichting wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer. voorzitter secretaris
Toelichting 1.
Algemeen
Met deze verordening wordt een aanvullende financieringsheffing voor de sector vruchtenwijn voor het jaar 2004 vastgesteld. De sector vruchtenwijn valt onder het Productschap Tuinbouw. Een verzoek om onder de werkingssfeer van het Productschap Wijn gebracht te worden is inmiddels door de sector bij de Sociaal-Economische Raad ingediend. Sinds de wetswijziging van 1999 worden ingevolge de artikelen 67 en 68 van de Wet op de bedrijfsorganisatie bedrijfslichamen bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Momenteel is dat nog bij SER-verordening. Zodra de omzetting van de SER-verordening, waarbij het Productschap Wijn is ingesteld wordt omgezet in een AmvB, zal de uitbreiding van de werkingssfeer van het Productschap Wijn met de sector Vruchtenwijn worden geëffectueerd. Vooruitlopend op deze operatie is op verzoek van het Productschap Wijn door het Productschap Tuinbouw voor het jaar 2004 besloten de sector vruchtenwijn een zelfde heffing op te leggen als de sector wijn. Hiertoe heeft het bestuur . .van het ProductschapTuinbouw onderhavige heffingsverordening vastgesteld.
2.1.
Doelstellingen en te verwachten (neven)effecten van de verordening
Met deze verordening wordt een aanvullende financieringsheffing voor 2004 vastgesteld. De opbrengst van deze heffing is bestemd voor de aanvulling van de financiële reserves van het Productschap Wijn, voor zover het betreft de sector vruchtenwijn.
17
Uit hoofde van de Verordening financiën bedrijfslichamen 1999 van de Sociaal-Economische Raad dienen de te verwachten uitgaven van het productschap in beginsel gefinancierd te worden uit de heffingsinkomsten. Daarenboven mogen tot op zekere hoogte reserves aangehouden worden voor tegenvallende inkomsten of onverwachte uitgaven. De reserves dienen aangevuld te worden nu het Productschap Wijn ter uitvoering van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 3 oktober 2001 (nrs. AWB 991644 en 99/645) een deel van de heffing aan de ondernemingen, die vanaf november 1998 bezwaar hebben gemaakt, moet terugbetalen. Daartoe dient het tarief van de financieringsheffing tijdelijk te worden verhoogd, namelijk totdat de reserves, gegeven de extra uitgaven, het gewenste niveau wederom hebben bereikt. Aangezien het bestuur van het Productschap Wijn het niet wenselijk acht het tekort van de reserves in één jaar aan te vullen, heeft het bestuur van het Productschap Wijn besloten de noodzakelijk geachte extra-heffing over twee jaar te spreiden.
2.2.
De structuur van de heffing
In artikel 2 wordt het heffingsbedrag vastgesteld. De grondslag van de heffing is de invoer dan wel uitslag in de zin van de Wet op de accijns. Deze grondslag is gekozen met het oog op de controleerbaarheid, de verenigbaarheid met het Europese recht en de administratieve uitvoerbaarheid.
2.3.
De werking naar alle ondernemingen
De heffing wordt opgelegd aan de ondernemer die aan het begin van de keten staat en werkt door in iedere schakel van de bedrijfsketen.
2.4.
De opbrengst
De totale opbrengst van deze aanvullende financieringsheffing is voor 2004 geraamd op 1,65 miljoen euro. Het aandeel van het Productschap Tuinbouw hierin is 21.600 euro. Voor wat betreft de exacte bedragen wordt verwezen naar de begroting, zoals die wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad bedrijfsorganisatie.
3
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I : In dit artikel worden de begrippen omschreven. Artikel 2: In dit artikel is de hoogte van de aanvullende financieringsheffing bepaald.
Artikel 3: In dit artikel is geregeld dat wanneer vruchtenwijn niet in Nederland in de handel wordt gebracht, geen heffing is verschuldigd.
Artikel 4: In dit artikel wordt aangegeven dat het FT ' de heffing int. De opbrengst wordt aangewend voor de aanvulling van de finimciële reserves van het Productschap Wijn. Artikel 5: De Verordening PT Algemene bepalingen bevat de basis om de verstrekking van gegevens, benodigd voor het kunnen opleggen van de onderhavige heffing, voor te schrijven. Daar er ook een aangifte wordt gedaan op basis van de Wet op de accijns, kan met deze aangifte veelal worden volstaan.
18
Artikel 6, eerste lid: Na het doen van de aangifte die betrekking heeft op de aankoopwaarde van het afgelopen jaar, wordt de heffing opgelegd. Artikel 6, derde lid: Zekerheidshalve is de mogelijkheid om voorlopige aanslagen op te leggen hier opgenomen. Tot dusverre is het binnen het productschap echter geen bestaande prakij k. Artikel 7: Deze bepaling biedt de mogelijkheid de aanslag te herstellen indien sprake is van foutieve gegevens, dan wel van een foutieve raming. Overeenkomstig de fiscale praktijk gaat het productschap tot maximaal vijf jaar terug. Dit komt overeen met het uitgangspunt van het productschap om iedere ondernemer minstens één keer in de vijf jaar te controleren. Zoetermeer, voorzitter secretaris Ontwerp- Verordening PT algemene heflìng vruchtenwijn 2004
Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 2 december 2003, houdende de vaststelling van een algemene heffing op vruchtenwijn (Verordening PT algemene heffing vruchtenwijn 2004). HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op de artikelen 95 en 126, eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en gelet op de artikelen 14, 15 en 19, van de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998; gehoord de sectorcommissie Groenten en Fruit, d.d. 10 november 2003; BESLUIT:
5 i. Begripsbepalingen Artikel 1 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen worden overgenomen de begripsbepalingen van de artikelen 1 en 2, van de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998. 2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: : het Productschap Tuinbouw; a. productschap b. bestuur : het bestuur van het productschap; c. voorzitter : de voorzitter van het productschap; d. vruchtenwijn : een gegiste drank die is bereid uit het sap van ander fruit dan druiven, met een alcoholgehalte van ten minste 1,2 volumeprocenten bij 20°C; e. ondernemer : de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld en die vruchtenwijn invoert dan wel uitslaat in de zin van de Wet op de accijns.
19
0 2 Heffing Artikel 2 1. De ondernemer is jaarlijks aan het productschap een heffing verschuldigd ten behoeve van de algemene kosten van het productschap. 2. De heffing als bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd, met inachtneming van de volgende artikelen.
Artikel 3 1.
2.
De heffing die de Ondernemer is verschuldigd, wordt opgelegd naar de grondslag van het aantal hectoliters ter zake van de invoer dan wel de uitslag in de zin van de Wet op de accijns, over het kalenderjaar 2004. De heffing als bedoeld in het eerste lid wordt uitgedrukt in centen per hectoliter en bedraagt 0,51 euro.
Artikel 4 In de gevallen waarin op basis van de Wet op de accijns teruggaaf wordt verleend van op vruchtenwijn geheven accijns, wordt op verzoek van de ondernemer teruggaaf van de heffing verleend die ter zake is geheven. 2. De ondernemer dient door middel van een teruggaafbeschikking van de douane voor de accijns zijn recht op teruggaaf van de heffing aan te tonen.
1.
Artikel 5 1.
2. 3.
Indien de ondernemer de gegevens die hem krachtens de Verordening Fï algemene bepalingen, ten behoeve van de onderhavige verordening zijn gevraagd, niet, niet tijdig of niet volledig verstrekt, wordt de heffing berekend over de dan door de voorzitter te ramen omvang van de grondslag die op de ondernemer ingevolge deze verordening van toepassing is, in welk geval de heffing met 40 euro wordt verhoogd in verband met administratiekosten. Gelijktijdig met het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, verstrekt de ondernemer een afschrift van zijn aangifte op grond v a n de Wet op de accijns over 2004. Indien de ondernemer niet in staat is gebleken een afschrift van de aangifte op grond van de Wet op de accijns te verstrekken, kan de voorzitter de ondernemer verplichten een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen met betrekking tot de hoeveelheid in de handel gebrachte vruchtenwijn in 2004.
Artikel 6 1. De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door de voorzitter door middel van toezending of uitreiking aan de ondernemer van een heffingsnota. 2. Iedere heffingsnota is gedagtekend en bevat ten minste: a. naam en adres van de ondernemer; b. een specificatie of toelichting omtrent de wijze waarop de heffing is berekend, en c. het totaal van de heffing. 3. In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter de ondernemer een voorlopige heffing opleggen tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.
20
4. Voorschotten als bedoeld in het derde lid worden verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.
Artikel 7 De voorzitter kan, indien hem uit te zijner beschikking gekomen gegevens blijkt dat de verstrekking van de gegevens of een raming als bedoeld in artikel 5, niet in overeenstemming blijkt met d e werkelijkheid, een opgelegde heffing aan de hand van deze gegevens herzien en opnieuw opleggen. Artikel 8
1. Betaling geschiedt binnen 30 dagen na dagtekening van de heffingsnota. 2. In a f w i j h g van het eerste lid is de nota terstond invorderbaar: a. zodra het faillissement van de ondernemer is aangevraagd b. zodra de ondernemer het drijven van de onderneming beëindigt of van het voornemen daartoe blijkt, of c. zodra de ondernemer zich metterwoon in het buitenland heeft gevestigd of van het voornemen daartoe blijkt. Artikel 9 Aan de Ondernemer, die niet of niet geheel binnen de in artikel 9 bedoelde termijn heeft betaald, kunnen de daaruit voortvloeiende extra kosten van € 22,50 in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Artikel 10 De eventueel uit het niet binnen de gestelde termijn voortvloeiende invorderingskosten zijn voor rekening en risico van de ondernemer. Artikel l i
De gegevens verkregen uit hoofde van het bepaalde in deze verordening dienen in handen van de voorzitter of door deze aan te wijzen personen van het secretariaat van het productschap te worden gesteld. Deze gegevens mogen slechts worden gebezigd voor de vervulling van de taak van het productschap en mogen niet onder vermelding of aanduiding van de onderneming, waarop zij betrekking hebben, aan het bestuur, het dagelijks bestuur, een commissie van het productschap of aan leden of plaatsvervangende leden daarvan of aan derden worden overgelegd, tenzij de betreffende onderneming hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend.
1. 2.
0 3 Slotbepalingen Artikei 12 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van I januari 2004. 2. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de
21
tweede d a g na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot e n met 1 januari 2004.
Artikel 13 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening P’T algemene heffing vruchtenwijn 2004. De verordening en de daarbij behorende toelichting wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer, voorzitter secretaris
Toelichting Met deze verordening wordt een algemene heffing voor de sector vruchtenwijn voor het jaar 2004 vastgesteld. De onderhavige algemene heffing dient ter financiering van de bestuurs- en huishoudelijke kosten van het Productschap Tuinbouw (hierna: PT). De heffing wordt opgelegd naar de grondslag van het aantal hectoliters ter zake van de invoer (uit derde landen) dan wel de uitslag in de zin van de Wet op de accijns. Tezamen met de bestemmingsheffing vruchtenwijn vormt deze heffingsverordening een algemeen stelsel van binnenlandse belastingen waardoor nationale en ingevoerde producten stelselmatig worden belast volgens dezelfde objectieve toegepaste criteria, zonder onderscheid naar oorsprong van de producten. Aangezien er in dit stelsel geen sprake van is dat nationale producties worden bevoordeeld ten opzichte van geïmporteerde producten is de heffing op het ingevoerde product toegestaan. De transito-handel (het product wordt verhandeld zonder dat het in het binnenlands handelsverkeer wordt gebracht) wordt niet in de heffing betrokken. De Instellingsverordening van het Productschap Tuinbouw 1998 staat hieraan ook in de weg. De sector vruchtenwijn valt nog onder het l T . Een verzoek om onder de werkingssfeer van het Productschap Wijn gebracht te worden is inmiddels door de sector bij de Sociaal-Economische Raad ingediend. Sinds de wetswijziging van 1999 worden ingevolge de artikelen 67 en 68 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, bedrijfslichamen bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Momenteel is dat nog bij SER-verordening. Zodra de omzetting van de SER-verordening, waarbij het Productschap Wijn is ingesteld wordt omgezet in een amvb, zal de uitbreiding van de werkingssfeer van het Productschap Wijn met de sector Vruchtenwijn worden geëffectueerd. Vooruitlopend op deze operatie is op verzoek van het Productschap Wijn door het PT voor het jaar 2004 besloten de sector vruchtenwijn dezelfde heffingen op te leggen als de sector wijn. Hiertoe heeft het bestuur van het PT onderhavige heffrngsverordening vastgesteld. De grondslag van de heffing in artikel 2 is de invoer dan wel uitslag in de zin van de Wet op de accijns. Deze grondslag is gekozen met het Oog op de controleerbaarheid, de verenigbaarheid met het Europese recht en de administratieve uitvoerbaarheid. Onder “uitslag” wordt verstaan: het brcngen van de vruchtenwijn buiten een plaats die voor dat soort accijnsgoed als accijnsgoederenplaats is aangewezen. De vruchtenwijn kan ook in een andere lidstaat zijn uitgeslagen. Onder “invoer” dient conform de accijnsregelgeving te worden verstaan: invoer vanuit derde landen.
22
De nauwere aansluiting bij de accijnsregelgeving noopt ertoe dat evenzo de bepalingen omtrent teruggaaf bij het achteraf gebleken niet verschuldigd zijn van de accijns, moeten worden overgenomen. Dit betekent dat bij aangetoonde teruggaaf van de accijns tevens teruggaaf van de heffing wordt verleend. De heffing wordt gelegd op de ondernemer die aan het begin van de keten staat. Doordat de heffing vervolgens wordt doorberekend via de kostprijs van het product in iedere schakel van de bedrijfsketen, drukt deze op alle bedrijfsgenoten. De sector vruchtenwijn kent een zeer gering aantal bedrijfsgenoten, die bij het P ï bekend zijn. Deze dienen voortaan jaarlijks aan dit productschap opgaven te doen van de hoeveelheden vruchtenwijn waarvoor accijns is betaald. VervoIgens stelt het PT aan de hand van deze gegevens de heffing vast en factureert deze. De ontvangen bedragen worden door het PT aan het Productschap Wijn overgemaakt, na aftrek van de kosten die het PT voor de inning van de heffing heeft gemaakt. De totale opbrengst van de heffing voor wijn en vruchtenwijn is door het Productschap Wijn voor 2004 geraamd op € 1.692.600. Voor wat betreft.de exacte bedragen wordt verwezen naar de begroting 2004, zoals die wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Het aandeel van het PT hierin is: € 21.600. Op 10 november 2003 heeft de sectorcommissie Groenten en Fruit van het PTingestemd met de tekst van deze verordening.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1: In dit artikel worden de begrippen omschreven. Artikel 2, eerste lid: In dit artikel is tot uitdrukking gebracht dat de onderhavige verordening betrekking heeft op een algemene heffing. Artikel 3: De hoogte van de heffing is gesteld op 031 euro per hectoliter. Artikel 4: In dit artikel is geregeld dat wanneer vruchtenwijn niet in Nederland in de handel wordt gebracht, geen heffing is verschuldigd. Artikel 5: De Verordening Algemene bepalingen bevat de basis om de verstrekking van gegevens, benodigd voor het kunnen opleggen van de onderhavige heffing, voor te schrijven. Daar er ook een aangifte wordt gedaan op basis van de Wet op de accijns, kan met deze aangifte veelal worden volstaan. Artikel 6, eerste lid: Na het doen van de aangifte die betrekking heeft op de aankoopwaarde van het afgelopen jaar, . . wordt de heffing opgelegd. Artikel 6, derde lid: Zekerheidshalve is de mogelijkheid om voorlopige aanslagen op te leggen hier opgenomen- Tot dusverre is het binnen het productschap echter geen bestaande praktijk.
23
Artikel 7: Deze bepaling biedt de mogelijkheid de aanslag te herstellen indien sprake is van foutieve gegevens, dan wel van een foutieve raming. Overeenkomstig de fiscale praktijk gaat het productschap tot maximaal vijf jaar terug. Dit komt overeen met het uitgangspunt van het productschap om iedere ondernemer minstens één keer in de vijf jaar te controleren. Zoetermeer, voorzitter secretaris
24
Verorden ingenblad Bedrijfsorganisatie BEDRLTFSLICHAMEN
Productschap Dranken PD 14
Eerste wijziging V~rpakkïngsvsrordeningProductschap Dranken 2003 Verordening d.d. 25 juni 2003 van het Productschap dranken, regelende het van toepassing verklaren van de Verpakkingsverordening Productschap Dranken 2003 op sportdranken e n een bepaling van wederzijdse erkenning van inhoudsmaten; Eerste Wijziging Verpakkingsverordening Productschap Dranken 2003 Het Bestuur van het Productschap Dranken; OP ADVIES van de Commissie Frisdranken en Waters conform het bepaalde in artikel 12 van het Instellingsbesluit Productschap Dranken (Besluit van 6 mei 2002, Staatsblad 264); BESLUIT vast te stellen de navolgende verordening.
Artikel 1 Uit de definitie van frisdrank zoals vermeld in artikel 1 lid 2 sub c van de Verpakkingsverordening Productschap Dranken 2003 wordt het woord “sportdranken” geschrapt.
Artikel 2 Nieuw ingevoegd wordt een artikel 5 lid 4 luidende “Het in lid 1 en 2 bepaalde is niet van toepassing op bieren die in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte rechtmatig zijn bereid en in het verkeer zijn gebracht.”
Artikel 3 Deze verordening kan worden aangehaald als “ Eerste wijziging Verpakkingsverordening Productschap Dranken 2003”en treedt in werking op de 2‘ dag na publicatie van de goedgekeurde verordening in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Den Haag, 25 juni 2003
B.A.H. van Zweden voorzitter
W. Snijder secretaris Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 23 oktober 2003 en door de Minister van Economische Zaken bij beschikking van 15 oktober 2003, nr. ME/MW 3047911. 25
TOELICHTING:
Eerste Wijziging Verpakkingsverordening Productschap Dranken 2003
5 1. Algemeen Met deze Verordening worden de regels op het gebied van verpakkingen, statiege len en vergoedingen voor behandehng van extra retouremballage van het Productschap Dranken (hierna: het Productschap) uitgebreid tot sportdranken. De uitzondering van de in de verordening opgenomen verplichtingen voor sportdranken wordt namelijk geschrapt. Tevens wordt een bepaling van wederzijdse erkenning opgenomen voor in de EU of de EER rechtmatig op de markt gebrachte bieren. Het Productschap is een publiekrechtelijk bedrijfsorgaan als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie (hierna: Wbo) ingesteld bij wet op 1 juli 2002. Het Productschap is ingesteld als opvolger van het Productschap voor Bier, het Bedrijfschap Frisdranken en Waters, het Productschap voor Gedistilleerde Dranken en het Bedrijfschap voor de Detailhandel in Alcoholhoudende Dranken, welke alle van rechtswege zijn opgehouden te bestaan op 1 juli 2002. De onderhavige wijziging van de Verpakkingsverordening is genotificeerd onder nr. 2003/99/NL bij de Europese Commissie behoudens artikel 2 dat is toegevoegd naar aanleiding van opmerkingen van de Commissie in het kader van de notificatie van de onderhavige ontwerp-verordening.. Het Productschap heeft tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening in ondernemingen in de drankensector te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen. Het bestuur van het Productschap (hierna: het Bestuur) is samengesteld uit benoemde personen van organisaties van werkgevers en werlcnemers in de drankensector. Het Bestuur wordt bijgestaan door een viertal commissies ex. artikel 88a Wbo, te weten: Commissie voor bier, Commissie voor frisdranken en waters, Commissie voor gedistilleerd en Commissie voor slijters, die hun werkterrein hebben liggen in de bewuste sector binnen het Productschap.
8 2. Doektellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neven)effecten van de Verordening De doelstellingen van de Verpakkingsverordening zijn de volgende: ondersteunen van het Europese en nationale milieubeleid zoals o.a. vastgelegd in de Europese Richtlijn Verpakking en Verpakkingsafval. De doelstellingen van de onderhavige wijziging zijn dezelfde.
8 3 . Nadere motivering van publieke regelgeving i.c. de Verordening Statiegelden kunnen niet op andere wijze dan door middel van publiekrechtelijke regelgeving worden opgelegd. De Europese regels geven dit nadrukkelijk aan.
5 4. De afweging van private alternatieven Zie onder .
6 2 en
3.
.
26
4 5. De uitvoerings- en handhavingsaspecten De op basis van de Verordening tot stand gekomen besluiten brengen geen extra lasten voor overheidsinsteIlingen met zich mee. Vanwege de statiegeldvrijstelling voor eenmalige kunststof verpakkingen met een inhoudsmaat van ten hoogste 0,5 liter is voorzover thans bekend het aantal controles uiterst beperkt en betreft het voorts alleen bedrijven die toch reeds gecontroleerd worden vanwege het feit dat zij ook frisdranken miof waters produceren of importeren. De handhaving van deze Verordening loopt via de Economische Controle Dienst en het Openbaar Ministerie.
tot bestaande en komende internationale en communautaire regelingen Het betreft hier met name invulling c.q. uitvoering van de Europese richtlijn inzake verpakkingen en verpaldcingsafval. $j 7. De structuur van de Verordening en de onderbouwing van de gekozen structuur
De structuur spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting. Gelet op de inhoud van de bepalingen, het brede draagvlak binnen de branches en de aard van de door de bepalingen te regelen onderwerpen, meent het Bestuur dat de bepalingen van het Productschap Dranken voldoen aan de eisen van proportionaliteit en doelmatigheid.
8 8. Het algemeen en sectoraal belang van de Verordening Zonder deze regeling zouden er geen verplichte en gelijkluidende statiegelden kunnen worden geïnd of uitbetaald voor sportdranken. Als gevolg hiervan heeft de Verordening een positief effect op het terugdringen van de vervuiling van het milieu. Artikelsgewijs Artikel 2 is ingevoegd naar aanleiding van vragen van de Europese Commissie in het kader van de notificatie van de onderhavige ontwerp-verordening aangaande de verenigbaarheid van de bepalingen inzake de verpIichte inhoudsmaten met het vrije verkeer van goederen. Door middel van deze bepaling van wederzijdse erkenning worden eventuele handelsbelemmeringen bij bier voorkomen. Den Haag, 25 juni 2003 B.A.H. van Zweden voorzitter W. Snijder secretaris
27
Productschap Puimvee en Eieren PPE 41
Verordening eiproducten 2003 (PPE) Het bestuur v a n het Productschap Pluimvee en Eieren, overwegende dat uitvoering dient te worden gegeven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen nr. 89/437/EEG van 20 juni 1989 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten, heeft, gelet op de artikelen 71, 93 en 95 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie en op de artikelen 5, 6, 7 en 8 van de Instellingsverordening Productschap Pluimvee en Eieren 1998-1, op 1O april 2003 vastgesteld de navolgende
VERORDENING
Artikel 1 Deze verordening neemt over de terminologie van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen nr. 89/437/EEG (gepubliceerd in het Publikatieblad nr. L 21 2/87 van 22.7.1989) inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten, zoals deze thans luidt, of in de toekomst zal luiden en verstaat verder onder: 1.
richtlijn:
de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen nr. 89/437/EEG (gepubliceerd in het Publikatieblad nr. L 21 2/87 van 22.7.1989) inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten;
2.
ondernemer:
degene die een onderneming drijft, waarvoor het Productschap Pluimvee en Eieren is ingesteld;
3.
productschap:
het Productschap Pluimvee en Eieren;
4.
voorzitter:
de voorzitter van het productschap;
5.
vloeibare eiproducten:
A.
de producten die zijn verkregen uit eieren, uit bestanddelen van eieren of mengsels daarvan, na verwijdering van schaal en vliezen, die bestemd zijn voor menselijke consumptie en die met inachtneming van het in artikel 7 van deze verordening bepaalde, andere levensmiddelen en/of additieven mogen bevatten;
B.
a. Heelei: bestaande uit de gehele ei-inhoud; b. Eidooier: bestaande uit het geel van het ei; c. Eiwit: bestaande uit het wit van het ei;
6.
bevroren eiproducten:
de producten, als bedoeld onder 5, welke op een btijvende temperatuur van niet hoger dan - 1 Z o C zijn gebracht;
28
7.
diep gevroren eiproducten:
de producten als bedoeld onder 5, welke een vaste vorm hebben verkregen door bevriezing in daartoe geschikte apparatuur op zodanige wijze, dat het temperatuurtrajekt van maximale kristallisatie snel wordt doorlopen en het product, na thermische stabilisatie, in het thermische centrum een temperatuur van - 1 8 O C heeft bereikt, waarna het bij - 1 8OC of lager wordt Opgeslagen;
8.
geconcentreerde eiproducten:
de producten als bedoeld onder 5, wefke door onttrekking van water minder vloeibaar zijn geworden;
9.
gedroogde eiproducten:
de producten als bedoeld onder 5, welke door onttrekking van water een poedervorm hebben verkregen;
1 o.
krist aleiwit :
de producten als bedoeld onder 5.B.c., welke door onttrekking van water d.m.v. de plaatdroogmethode een vaste vorm hebben verkregen;
11.
Inrichting:
inrichting die is erkend voor de vervaardiging en/of behandeling van eiproducten;
12.
het in de handel brengen:
het in voorraad hebben of het uitstallen met het oog op de verkoop, het te koop aanbieden, de verkoop, de aflevering, of elke andere wijze van in de handel brengen;
13.
paste urisat ie:
een door of vanwege het productschap goedgekeurde thermische behandeling, die de vernietiging van pathogene kiemen waarborgt en welke behandeling dient plaats te vinden in een inrichting;
14.
charge:
een in één ononderbroken arbeidsgang in één pasteur gepasteuriseerde hoeveelheid eiproducten;
15.
chargenummer:
een votgnummer, aangevende de charge.
Artikel 2 Deze verordening is niet van toepassing op: a.
eet- of drinkwaren die zijn bereid uit eiproducten en bestemd zijn voor de eindverbrui ker;
b.
eiproducten die zijn bereid in ambachtelijke werkplaatsen, winkels of restaurants, en die zonder verdere behandeling worden gebruikt voor de bereiding van eet- of drin kwaren die bestemd zijn voor:
1.
rechtstreekse aflevering, niet via tussenpersonen, aan de eindverbruiker; of
2.
gebruik t e r plaatse, direct na de bereiding.
29
Artikel 3 1.
Het is aan ondernemers verboden t e handelen in strijd met het bepaalde in deze verordening.
2.
De door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur op grond van artikel 15 van de Warenwet (Stb. 1988, 360) getroffen Warenwetregeling Eiprodukten (EEG)(Stcrt. 1 991, 240) respectievelijk de algemene maatregel van bestuur die genoemde regeling zal vervangen, worden met ingang van hun respectievelijke datum van inwerkingtreding geacht geheel in deze verordening ingelast te zijn en daarvan deel uit te maken.
Artikel 4 1.
Een erkenning om eiproducten t e bereiden en in de handel te brengen wordt een ondernemer door de voorzitter op aanvraag verleend indien de inrichting van de Ondernemer voldoet aan de in de bijlagen 1 en 2 van deze verordening genoemde voorschriften en onder gelijktijdige toekenning van een erkenningsnummer, waartoe kan dienen het door de Voorzitter op grond van de Registratieverordening groothandel in eieren en eiproducten en eiproductenindustrie 1999 toegekende registratienummer.
2.
De in bet eerste lid bedoelde erkenning wordt ingetrokken indien de ondernemer niet voldoet aan de voorschriften van de richtlijn.
Artikel 5 1.
De ondernemer is verplicht aan het productschap een opgave t e verstrekken van elke opslagplaats, waar hij eiproducten opslaat of bewaart.
2.
Het is de ondernemer verboden om eiproducten, welke zich in Nederland in het vrije verkeer bevinden, op t e slaan of t e bewaren in een opslagplaats, waarvan hij geen opgave heeft gedaan overeenkomstig het eerste lid van dit artikel.
Artikel 6 Onverminderd het bepaalde in artikel 4 dient iedere ondernemer die een vergunning heeft ontvangen om ais eiproductenfabrikant op te treden een fabricageregister bij t e houden, waarin de volgende gegevens moeten worden vermeld: a.
datum van fabricage;
b.
hoeveelheid en aard van het gefabriceerde product;
c.
aard van een eventuele voorbehandeling;
d.
het chargenummer, hetwelk aan een gepasteuriseerde productie-eenheid is toegekend.
30
Artikel 7 De in deze verordening bedoelde voor menselijke consumptie bestemde eiproducten mogen uitsluitend de in lid 3 bedoelde additieven bevatten, zulks met inachtneming van de daarbij vermelde gehaltes en de daarbij genoemde voorwaarden. Andere dan de in lid 3 genoemde toevoegingen mogen slechts aanwezig zijn, indien zij een gevolg zijn van de toevoeging van eet- en drinkwaren, als bedoeld in artikel 1 onder 5 , voor zover en voor zoveel zij in die eet- en drinkwaren zijn toegelaten.
2.
3.
in afwijking van het bepaalde in lid 1 mogen de eiproducten, indien daarin door de afnemer(s) andere dan de in lid 3 genoemde toevoegingen worden verlangd, deze toevoegingen bevatten, indien is en wordt voldaan aan de voorwaarde dat op de verpakking van de eiproducten wordt vermeld:
a.
de naam (namen) van de bedoelde toevoeging(en), alsmede d e woorden “halffabrikaat, bestemd voor”, aangevuld met de naam van de waar, waarin de eiproducten zullen worden verwerkt;
b.
de onder a bedoelde toevoegingen moeten krachtens de voorschriften van de Warenwet zijn toegelaten in de waar, waarin de eiproducten zullen worden verwerkt.
De toevoegingen als bedoeld in lid 1 zijn de volgende technische hulpstoffen: 1 . suikerverwijdering - glucose oxydase - katalase - waterstof peroxyde
2. viscositeitsregelaars - pepsine
-
papaïne
3. vetsplitser - lipase 4. stabilisator - aluminiumsulfaat
4.
qs.
9s. sporen
sporen sporen
uitsluitend in gepasteuriseerd eiwit
sporen
uitsluitend in eiwit
max. 30 mg/kg, uitgedrukt in aluminium
uitsluitend in gepasteuriseerd eiwit.
Oe in dit artikel genoemde additieven zijn toegestaan totdat overeenkomstig de procedure van artikel 12 van de richtlijn door de Raad van de Europese Gemeenschappen een besluit is genomen, waarna de middels dat besluit geregelde additieven zullen zijn toegestaan.
Artikel 7a De ondernemer, die niet gedurende alle werkdagen, uitgezonderd feestdagen, eiproducten bereidt is verplicht, 24 uur voordat hij eiproducten gaat bereiden, dit te melden aan de door het bestuur aangewezen dienst.
31
Artikel 8 1.
Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het productschap uitgeoefend door een door het bestuur aangewezen dienst of door het bestuur aangewezen personen.
2.
Ondernemers zijn verplicht: aan de door het Bestuur aangewezen dienst of aan de door het Bestuur a. aangewezen personen al die gegevens t e verstrekken of te doen verstrekken, die naar diens/hun oordeel nodig is/zijn voor de vervulling van diendhun taak;
3.
b.
aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het Bestuur aangewezen personen inzage te geven o f te doen geven van die boeken en bescheiden, die naar diendhun oordeel nodig is voor de vervulling van d iens/hun taak;
c.
aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het Bestuur aangewezen personen te allen tijde toegang te geven of t e doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar c.q. waarin voorraden, tot het bedrijf van de ondernemer behorende, zijn opgeslagen c.q. worden vervoerd;
d.
t e gedogen dat controleurs van de door het bestuur aangewezen dienst of de door het Bestuur aangewezen personen monsters nemen uit de voorraden (waaronder begrepen verpakkingsmateriaal) van het bedrijf van de ondernemer, ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden en de ondernemer zal alsdan de van hem gevorderde medewerking verlenen overeenkomstig de aanwijzingen en toezicht van die controleurs of aangewezen personen.
De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd berechtingsrapporten ten behoeve van tuchtrechtelijke afhandeling op t e maken.
Artikel 9 Op overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden als tuchtrechtelijke maatregelen gesteld: a.
een berisping;
b.
een geldboete van ten hoogste € 4.500,--, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;
c.
openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de veroordeelde.
Artikel 10
I.
De door het productschap uit hoofde van deze verordening verkregen gegevens omtrent ondernemingen worden in handen gesteld van de voorzitter van het productschap; zij worden, behoudens aan personeelsleden van het secretariaat van het productschap, alsmede ten behoeve van de handhaving van het bepaalde in deze verordening, niet verder bekendgemaakt.
32
2.
D e door de voorzitter aangewezen dienst of personen dien(t)(en), ter bescherming van de privacy van de ondernemer, vertrouwelijk en op verantwoorde wijze om te gaan met de uit hoofde van h e t toezicht verkregen gegevens.
Artikel 1 1 1.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening eiproducten 2003 {PPEI".
2.
Deze verordening zal worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
3.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie. Indien h e t Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 juli 2003, treedt deze verordening, met uitzondering van artikel 9, in werking op de tweede dag na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt zij terug t o t en met 1 juli 2003.
Voor het bestuur,
J.J. Ramekers voorzitter S .B.M. Jongeriu s secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 23 oktober 2003.
BfJLAGE I
ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR ERKENNING EN EXPLOITATIE
Inrichtingen moeten ten minste van het volgende zijn voorzien:
1 . in lokalen waar eieren worden opgeslagen of eiproducten worden bereid of opgeslagen: vloeren uit waterdicht, gemakkelijk schoon te houden en te ontsmetten materiaal dat niet kan rotten, welke vloeren zo moeten zijn aangelegd dat het water gemakkelijk kan wegvloeien naar met een rooster gedekte en van stankafsluiting voorziene kolken; gladde, duurzame en ondoordringbare wanden die van een heldere, afwasbare bekleding zijn voorzien tot een hoogte van ten minste twee meter en in koelruimten of opslagruimten ten minste t o t de hoogte tot waarop de desbetreffende producten worden opgeslagen. De overgang van vloer naar wanden en de overgang van de wanden onderling moet rond of op soortgelijke wijze zijn afgewerkt, zodat hij gemakkelijk kan worden schoongemaakt; deuren van bestendig materiaal; houten deuren moeten aan beide zijden voorzien zijn van een gladde ondoordringbare bekleding;
33
d) gemakkelijk schoon te maken plafonds die zo zijn geconstrueerd en afgewerkt dat vuilophoping, schimmelvorming, eventueel afbladderen van de verf en condensatie worden voorkomen; e)
voldoende ventilatie en, zo nodig, een goede afvoer van damp;
f)
voldoende verlichting, door daglicht of door kunstlicht;
g)
z o dicht mogelijk bij de plaatsen waar de arbeid wordt verricht:
-
voldoende voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van de handen en voor het reinigen van het materiaal met warm water. De kranen mogen niet m e t de hand of met de arm kunnen worden bediend. De installaties voor het reinigen van de handen moeten voorzien zijn van koud en warm stromend water of van vooraf gemengd water op een passende temperatuur, van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, alsmede van handdoeken die slechts eenmaal kunnen worden gebruikt;
-
voorzieningen voor het Ontsmetten van het gereedschap;
2.
een voldoende aantal kleedlokalen met gladde, waterdichte en afwasbare wanden en vloeren, met wasgelegenheden, alsmede met toiletten met waterspoeling die geen rechtstreekse toegang t o t de werkruimten geven. De wasgelegenheden moeten voorzien rijn van koud en warm of vooraf via menging op de juiste temperatuur gebracht stromend water, van was- en ontsmettingsmiddelen voor de handen, alsmede van handdoeken die slechts eenmaal kunnen worden gebruikt; de kranen van de wasgelegenheden mogen niet met de hand kunnen worden bediend. Er moeten voldoende wasgelegenheden zijn in de nabijheid van de toiletten;
3.
een aparte ruimte en passende voorzieningen voor het schoonmaken en ontsmetten van recipiënten en vaste en mobiele tanks; deze ruimte en deze voorzieningen zijn evenwel niet vereist indien er regelingen zijn getroffen om recipiënten en tanks door andere stations t e laten schoonmaken e n ontsmetten;
4. een installatie waardoor uitsluitend drinkwater in de zin van Richtlijn 8017781EEG van d e Raad van 15 juli 1980 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water’ wordt geleverd. Het is evenwel toegestaan dat voor het opwekken van stoom, het bestrijden van brand o f het koelen van de koelinstallaties een installatie aanwezig is die nietdrinkbaar water levert, op voorwaarde dat de daartoe aangebrachte leidingen het gebruik van dat water voor andere doeleinden onmogelijk maken en geen gevaar opleveren voor besmetting van de eiproducten. De stoom en het water in kwestie mogen niet rechtstreeks in aanraking komen met de eiproducten en mogen niet worden gebruikt voor het schoonmaken en ontsmetten van recipiënten, installaties en materiaal waarmee de eiproducten in aanraking komen. Leidingen voor niet-drinkbaar water moeten goed kunnen worden onderscheiden van drinkwaterleidingen;
5. passende voorzieningen tegen ongedierte, zoals insekten en knaagdieren;
’
Pb. nr. L 229 van 30 augustus 1980, blz. 11.
34
6.
materiaal, leidingen en instrumenten, of oppervlakten daarvan, welke met eiproducten in aanraking komen, moeten zijn vervaardigd van glad, gemakkelijk te wassen, schoon te maken en te ontsmetten, corrosiebestendig materiaal, dat geen stoffen aan de eiproducten afgeeft in zodanige hoeveelheden dat de gezondheid van de mens daardoor in gevaar wordt gebracht, de samenstelling van de eiproducten wordt gewijzigd of de organoleptische eigenschappen ervan worden aangetast.
BIJLAGE II
BIJZONDERE VOORWAARDEN VOOR DE ERKENNING VAN INRICHTINGEN
Afgezien van d e in hoofdstuk I vastgestelde algemene voorwaarden, moeten inrichtingen ten minste van het volgende zijn voorzien:
1.
geschikte lokalen die ruim genoeg zijn voor de gescheiden opslag van eieren en afgewerkte eiproducten, eventueel met een koelinstallatie o m de eiproducten op de vereiste temperatuur te houden: koelhuizen moeten voorzien zijn van een zelfregistrerende thermometer of telethermometer;
2.
bij gebruik van vuile eieren, voorzieningen voor h e t wassen en ontsmetten van de eieren; volgens de procedure van artikel 14 wordt een lijst opgesteld van de producten die voor het ontsmetten mogen wordt gebruikt;
3.
a)
een speciaal lokaal met passende voorzieningen voor het breken en het opvangen van de inhoud van de eieren en voor het verwijderen van de delen van schalen en vliezen;
b)
een apart lokaal voor de andere dan onder a) bedoelde handelingen. In geval van pasteurisatie van eiproducten mag deze geschieden in het onder a) bedoelde lokaal wanneer de inrichting beschikt over een gesloten pasteurisatiesysteem en, zo niet, moet deze geschieden in het onder b) bedoelde lokaal. In dit laatste geval moeten alle voorzieningen worden getroffen om besmetting van de eiproducten na pasteurisatie t e voorkomen;
4.
passende voorzieningen voor het interne transport van de ei-inhoud;
5.
in de gevallen bepaald in deze richtlijn, door de bevoegde instantie goedgekeurde apparatuur voor de behandeling van eiproducten, die ten minste voorzien is van:
a)
in het geval van pasteurisatie: -
b)
een automatische temperatuurregelaar, een zelfregistrerende thermometer, een automatische beveiliging tegen onderverhitting;
in geval van een continu pasteurisatiesysteem moet de apparatuur bovendien ten minste voorzien zijn van:
-
een deugdelijke beveiliging tegen vermenging van gepasteuriseerde eiproducten met onvolledig gepasteuriseerde eiproducten en een automatische registratie van de beveiliging tegen bovengenoemde vermenging;
35
6.
een lokaal voor het opslaan van andere levensmiddelen en additieven;
7.
bij verpakking in recipiënten voor eenmalig gebruik, een geschikte en eventueel aparte ruimte voor de opslag van die recipiënten en de voor de vervaardiging ervan bestemde materialen;
8.
voorzieningen voor onmiddellijke verwijdering en aparte opslag van lege schalen, alsmede van eieren en eiproducten die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie;
9.
de nodige voorzieningen voor het hygiënisch verpakken van de eiproducten;
1o.
o m analyses en onderzoeken te verrichten waarbij de eisen van deze richtlijn betreffende de grondstoffen en de eiproducten worden nageleefd, dient de inrichting over een passend laboratorium te beschikken. Zo niet, moet zij gebruik kunnen maken van de diensten van een laboratorium, waardoor aan dezelfde eisen kan worden voldaan. In dit laatste geval stelt zij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis;
11.
voor zover noodzakelijk, passende voorzieningen voor het ontdooien van bevroren eiproducten die in een erkende inrichting worden behandeld of anderszins verwerkt;
12.
een apart lokaal voor het opslaan van schoonmaak- en ontsme~ingsproducten.
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING EIPRODUCTEN 2003 IPPE)
ALGEMEEN In verband met de herzieningsoperatie (hernieuwde vaststelling van autonome PBOverordeningen vóór 1 juli 20031 wordt de bestaande verordening uit 1 9 9 2 vervangen door onderhavige verordening. Ten opzichte van de verordening uit 1992 zijn er geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Eiproducten zijn producten die zijn verkregen uit eieren, uit bestanddelen van eieren of mengsels daarvan, na verwijdering van de eierschaal en de eiervliezen. De eiproducten zijn bestemd voor menselijke consumptie en kunnen worden onderverdeeld in heelei, eiwit en eigeel. In de Verordening eiproducten 2003 zijn de voorschriften opgenomen voor de erkenning van eiproductenfabrikanten. De voorschriften van de EU-richtlijn 89/437inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten en het Warenwetbesluit Eiprodukten van het ministerie van VWS maken (in verband met de controle) onderdeel uit van de verordening. Daarnaast zijn in de verordening een aantal aanvullende voorschriften opgenomen omtrent opslagplaatsen, een fabricageregister, toevoegmiddelen en het toezicht op de naleving. De doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (nevenleffecten van de verordening De verordening regelt de erkenning van inrichtingen voor de productie van eiproducten. Daarbij worden alle inrichtingen getoetst aan minimurnvoorwaarden. Ook worden eisen gesteld aan de productie. Doel hiervan is om dat deel van de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de voedselveiligheid van de eiproducten te bevorderen.
36
De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Volgens de EU-richtlijn 89/437moeten alle inrichtingen voor de productie van eiproducten erkend zijn. in h e t Warenwetbesluit is de bevoegdheid voor het verlenen van een erkenning voor de bereiding en behandeling van eiproducten neergelegd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE). De verordening geeft aan die bevoegdheid invulling. Daarnaast moeten ondernemers een register bijhouden van de productie van de eiproducten e n aangeven waar de producten worden opgeslagen. Deze gegevens moet de ondernemer b i j een inspectie kunnen overleggen. Voor het totaaloverzicht van de productie, ook in relatie tot het zogenaamde technische eiproduct (dat ongeschikt is voor menselijke consumptie) is h e t van belang dat alle bedrijven de productiegegevens bijhouden en meewerken aan inspecties. Een verplichting via een verordening is daarom noodzakelijk. Via deze verordening zijn deze voorschriften voor alle eiproductenfabrikanten gelijk. De afweging ten opzichte van private alternatieven De erkenning van eiproductenfabrikanten is een Europese verplichting. Via private regelingen kunnen niet goed alle bedrijven verplicht worden om de noodzakelijke gegevens t e registreren en aan inspecteurs t e overleggen. De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening In de verordening is de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE) aangewezen als controleorganisatie. Het CPE oefent het toezicht uit op de naleving van de voorschriften van deze verordening. Het verlenen van medewerking door de ondernemers voor zowel het verstrekken van gegevens als het verschaffen van toegang tot bedrijfsruimten is in de verordening geregeld. Ondernemers die niet gedurende alle werkdagen produceren, moeten 24 uur voordat eiproducten worden bereid, dit melden aan het CPE. Op overtreding van de verordening kunnen tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld. De financiële gevolgen van de verordening De ondernemers moeten enkele gegevens bijhouden en bewaren. De kosten daarvan zijn zeer gering. De kosten voortvloeiend uit de inspecties van het CPE, worden direct bij de gecontroleerde ondernemer in rekening gebracht. Deze financiering is in een aparte retributieverordening van het PPE geregeld. De verhouding t o t andere wetgeving en t o t bestaande en komende internationale en communautaire regelingen De EU kent voorschriften inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en h e t in de handel brengen van eiproducten. Deze zijn vastgelegd in EU-richtlijn 89/437/EEG. Het Warenwetbesluit Eiprodukten van het ministerie van VWS geeft uitvoering aan de bepalingen van die EU-richtlijn, waarbij de erkenning en registratie is neergelegd bij het PPE. Voor de uitvoering van de controles van het CPE zijn een aantal aanvullingen opgenomen, die niet in de EU-richtlijn of het Warenwetbesluit zijn opgenomen. Notificatie van technische voorschriften Deze verordening is niet genotificeerd. ,/'
37
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING In artikel 1 z i j n d e definities opgenomen en wordt de terminologie van de €U-richtlijn 89/437 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten overgenomen. Artikel 2 zondert enkele eiproducten uit van de verordening. Volgens artikel 3 is het verboden om in strijd met de verordening t e handelen en wordt het Warenwetbesluit Eiprodukten ingelast in de verordening. Artikel 4 regelt de erkenning en registratie van de inrichting voor de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten. De verplichting om opslagplaatsen voor eiproducten kenbaar t e maken staat in artikel 5. Volgens artikel 6 moet de ondernemer een productieregister bijhouden. Artikel 7 regelt de toelating van enkele toevoegingen (technische hulpstoffen) aan de eiproducten. In artikel 7 a is vastgelegd dat de ondernemer de start van de productie voortijdig m o e t doorgeven aan het CPE, ingeval niet dagelijks wordt geproduceerd. In artikel 8 is het CPE als de controleorganisatie aangewezen en zijn de verplichtingen voor de ondernemers vastgelegd omtrent het verlenen van medewerking bij inspecties door het CPE. Het van toepassing zijn van het tuchtgerecht is in artikel 9 opgenomen. De waarborg hoe met de verkregen gegevens dient te worden omgegaan is in artikel 10 opgenomen. De titel van de verordening en de datum van inwerkingtreding staan in artikel 11. Zoetermeer, i 0 april 2003
J.J. Ramekers voorzitter
S.B.M. Jongerius secretaris
Hoofdbedrijfschap Ambachten HBA 2
Verordening tot eerste wijziging van de begroting Hoofdbedrijfschap Ambachten 2003
Verordening van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van i 2 maart 2003, .. . . houdende de eerste wijziging van de verordening tot vaststelling van de begroting der baten en lasten van het hoofdbedrijfschap voor het jaar 2003. Het bestuur van het Hoofdbedrijfschap Ambachten; Gelet op artikel 119 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie; Besluit:
Artikel 1 Artikel 1 van de Verordening van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 2 oktober 2002 tot vaststelling van de begroting der baten en lasten van het hoofdbedrijfschap voor het jaar 2003 wordt als volgt gewijzigd:
38
. .
OPTIEKBEDRIJF Baten 1. Heffingen 2. Rente
41 0.000
410.000 5.000
5.000
Lasten i. 2. 3. 4. 5.
Secretariaatskosten Bureaukosten Vergaderkosten Subsidies / projecten Diensten door derden
4.500 5.600 403.7001 700
I
Artikel 2 Deze verordening wordt geplaatst in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
Artikel 3 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van afkondiging in het verordeningenblad bedrijfsorganisatie.
Artikel 4 Deze verordening wordt aangehaald als: "Verordening tot eerste wijziging van de begroting Hoofdbedrijfschap Ambachten 2003". 's-Gravenhage, 12 maart 2003
P. Kal1.e voorzitter J.W. Nelson secretaris Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 23 oktober 2003.
39
4.500 5 O0 5.600 403.7001 700
i
Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven HOR 3
Verordening herziene begroting 2003
VERORDENING van het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijfen Aanverwante Bedrijven tot vaststelling van de begroting van baten en lasten
over het jaar 2003. (VERORDENING HERZIENE BEGROTING 2003). No. Ho 06/2003 Het bestuur van het Bedrijfschapvoor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven; Gelet op artikel iIQ van de Wet op de 8edrijfsorganisatie; Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
Artikel I De begroting van baten en lasten van de hoofdfunctie Product en Dienst is als volgt,
Herziene begroting van baten en lasten Hoofdfunctie Product en Dienst
Begroting 2003
Jaar 2003
Begroting 2003 I
a
I
€
Baten
I. Heffingen 2. Bestemmingsheffing 3. Rente 4. Niet bestede subsidies 5. Overige baten
501.100
totaal van de baten
40
501.100
327.1O0
O
o O
O O
O
O
828.200
501.1O0
Lasten
I. 2. 3. 4. 5. 6.
7, 8.
Voorzitter/ Personeelskosten Huisvestingckosten
493.800 75.500 39.800 39.000 3.500
Bureaukosten Reis-, verblijf- en repres. kosten
Vergaderkosten
O
Subsidies
Diensten door derden Overige lasten
totaal van de lasten
O O O
176.600 O
55.000
828.200
501.100
Saldo
O
Artikel 2 Deze verordening wordt geplaatst in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
Artikel 3 Deze verordening treedt in werking met ingang van i april 2003.
Artikef 4
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening herziene begroting 2003. Zoetermeer, 25 juni 2003 P.J. Biesheuvel voorzitter
J.G. Vianen secretaris Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-EconomischeRaad bij besluit van 23 oktober 2003.
41
330.800 75.500 39.800
O
O
Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf NAT 1
Verordening herziene begroting 2001
Verordening van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf tot vaststellen van de herziene begroting der baten en lasten voor het jaar 2001. Het bestuur van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf; Gelet op aifikel iI 9 van de wet op de Bedrijfsorganisatie; besluit:
Artikel i . Artikel-I van de Verordening van het bestuur van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf tot vaststelling van de begroting der baten en lasten van het bedrijfschap voor het tijdvak Ijanuari 2001 tot en met 31 januari 2001 (goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaaf Economische Raad bij besluit van i 7 oktober 2002), wordt als volgt gewijzigd: Hoofdfunctie Bestuur i. rubriek 2. Reis- en verblijfkosten 2. ,, 3. Huisvestingskosten 3. ,, 4.Bureaukosten 4. ,, 7. Diensten door derden
in f 58.018 in - i44.601 i n - 165,009 in - 343.533
Hoofdfunctie Markt i . rubriek 5. Vergaderkosten 2. ,, 7.Diensten door derden
in f 18.741 in - 89.290
Hoofdfunctie Product en dienst I . rubriek 7. Diensten door derden
in f 103.905
Hoofdfunctie Arbeid 1. rubriek 7. Diensten door derden 2. 8 . Overige lasten
in f 67.932 in - 1.707.578
Hoofdfunctie Algemeen belang 1. rubriek 6. Infrastruct. bijdragen 2. ,, 7. Diensten door derden
in f 157.200 in 93.733
I I
-
Artikel 2 Deze verordening wordt afgekondigd in het "Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie" Artikel 3 Het treedt in werking met ingang van de dag na afkondiging en werkt terug tot i januari 2001.
Artikel 4 Deze verordening wordt aangehaald ats 'Verordening herziene begroting 2001 Utrecht, 26 november 2002 L.P. Raadgever Wnd. voorzitter W. van Rooij secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 23 oktober 2003. 42
I.
NAT 2
Verordening van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf tot vaststelling van de begroting der baten en lasten voor het jaar 2003
HET BESTUUR VAN HET BEDRIJFSCHAP NATUURSTEENBEDRIJF Gelet op artikel 119 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie. Besluit : Artikel 1
De begroting der baten en lasten van het Bedrijfschap Natuursteenbedrijf voor 2003 is als volgt: TOTAAL GENERAAL BATEN 1. Heffingen Aftrek wegens contributie organisaties Bestemmingsheffing Voorlichting Bestemmingsheffing SAA: - Algemeen - CAO 3, Diensten aan derden 4. Rente 6. Subsidies 7. Overige baten
€
315.000
-
85.000
€
-
1
-
-
-
E
LASTEN I. Vaste vergoedingen Voorzitter en Personeelskosten 2. Reis.-, Verblijf.- en Repres. kst, bestuur en secretariaat 3. Huisvestingskosten bestuur en secretariaat 4. Bureaukosten bestuur en secretariaat 5. Vergaderlasten organen en commissies 6. Subsidies 7. Diensten door derden 8. Overige lasten
€
-
E
230.000
330.000
100.800 1.140.000
-
40.000 91.o00 49.000 1.980.000
528.000 27.500 169.000 49.000 49.000
295.800 1.084.250 2.202.550
------------
SALDOBATENENLASTEN Nadelig
43
HOOFDFUNCTIE BESTUUR 1.q.BATEN 1. Aandeel Algemene Heffing 3. Diensten aan derden 4. Rente i .Overige baten
€
-
184.000 "
5.000
-
-
€
189.000
-------------
-I-----------
I.Z. LASTEN i.Voorzitter en personeelskosten 2. Reis.-,Verblijf.-en Representatiekosten 3. Huisvestingskosten 4. Bureaukosten 5. Vergaderkosten 7. Diensten door derden 8. Overige lasten
-
-
82.000 6.000 14.000 12.000 14.000 53.000
-
-
€
181.000
E
6.000 239.250 15.000 15.000 275.250
€ -
-
9. Interne overboekingen 1.3. SALDO BATEN EN LASTEN Voordelig I. HOOFDFUNCTIE MARKT 2. I.BATEN I. Aandeel Algemene Heffing Aandeel bestemmingsheffing Voorlichting 4. Rente 7. Overige baten
-
€
-----------
I----------
2.2. LASTEN. I. Voorz. En personeelskosten 2. Reis- en verblijfkosten 3. Huisvestingskosten 4. Bureaukosten 5. Vergaderkosten: commissies 7. Diensten door derden 8. Overige lasten
€
-
€ 9. Interne overboekingen
2.3. SALDO BATEN EN LASTEN Nadelig
44
161.O00 10.000 18.000 12.000 18.000 206.800 144.000 569.800
2. HOOFDFUNCTIE PRODUKT EN DIENST 3.1.BATEN I. Aandeel algemene heffing Aandeel bestemmingsheffing Voorlichting
€
-
€
O 90.750 90.750
------------
--------I---
3.2.LASTEN 7. Overige lasten
€ €
90.750 90.750
€
90.750
9. Interne overboekingen
------------
----I-------
3.3. SALDO BATEN EN LASTEN
Voordelig / Nadelig
4.
HOOFDFUNCTIE ARBEID
4. IBATEN 1. Aandeel Bectemmingshefíing SAA: CAO Aandeel bestemmingchefhg Voorlichting Aandeel bestemmingsheffing SAA: - Algemeen - CAO 4. Rente 6. Subsidies 7. Overige baten
€
40.000
-
i00.000 'l.?40.000 20.000 91.000 34.000 1.425.000
-
-
E
------------
-I----------
4.2.LASTEN 1. Voorz. En personeelskosten 2. Reis- en verblijfkosten 3. Huisvestingskosten 4. Bureaukosten 5. Vergaderkosten: commissies 7. Diensten door derden 8. Overige lasten
€
-
€ -
€ 9. Interne overboekingen
4.3. SALDO BATEN EN LASTEN Voordelig / Nadelig
45
285.000 I1.500 I37.000 25.000 17.000 36.000 849.500 1.361.O00
5.
HOOFDFUNCTIE ALGEMEEN BELANG
5.1.BATEN 1. Aandeel Algemene Heffing 4. Rente
5.2.LASTEN 7. Diensten door derden 8. Overige lasten
9. interne overboekingen
5.3. SALDO BATEN EN LASTEN Voordelig / Nadelig
Deze verordening wordt afgekondigd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zij treedt in werking met ingang van Ijanuari 2003. Utrecht, 8 april 2003
L.P. Raadgever voorzitter
W. van Rooij secretaris Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 23 oktober 2003.
46
Wettelijk voorgeschreven uitgave van de SociaalEconomische Raad met mededelingen, verordeningen en besluiten van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (pbo). Verschijnt wekelijks. ISSN 0920-4865 SociaalEconomische Raad
Redactie: Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Telefoon: 070 - 3 499 499 Telefax: 070 - 3 832 535 E-mail:
[email protected] De SER heeft een eigen website op het Internet. Deze is te vinden op www.ser.nl Opgave abonnementen, opzeggingen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk bij de abonnementenadministratie van de SER. Abonnementsprijs 136,13 per jaar, losse nummers 3,40.