PBO-blad
SociaalEconomische Raad
Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie
Inhoudsopgave jaargang 53 10 oktober 2003 nummer 64
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Openbare kennisgevingen BEDRIJFSLICHAMEN Hoofdproductschap Akkerbouw Productschap Diervoeder Productschap Pluimvee en Eieren Productschap Vee en Vlees Productschap voor de Detailhandel Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf
2 2 5 5 25 52 53 53 59
Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pensionen Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven (HOR 1 en 2)
60 60
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Openbare kennisgevingen Beslissing van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels ('GF') ter zake van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 19 van het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 ter bescherming van de belangen van werknemers ('F2000', 'de gedragsregels') van FNV Bondgenoten ('verzoekende partij'), houdende bezwaren tegen de niet-naleving door ARRIVA Touring B.V. te Heerenveen ('verwerende partij') van Paragraaf 3 (artikel 4) van F2000 bij de overneming, door de verwerende partij, van Klooster Reizen Touringcarbedrijf B.V. te Winschoten ('Klooster').
1. Procedure - het verzoekschrift Het verzoekschrift als bedoeld in artikel 19 werd ingediend bij brief van 17 juni 2003. Het verweerschrift werd door de verwerende partij ingediend bij brief van 29 juli 2003. Op de voet van artikel 22 lid 4 ontving de verzoekende partij daarvan een afschrift. Bij brief van 10 juli 2003 riep de GF beide partijen op tot het bijwonen van de mondelinge behandeling. Deze vond plaats op 29 augustus 2003. Partijen gaven aan deze oproep gehoor. Als omstandigheden bedoeld in artikel 20 lid l sub c. van F2000, welke tot het geschil aanleiding hebben gegeven, vermeldt het verzoekschrift, zakelijk weergegeven: schending van paragraaf 3 van F2000, ter zitting nader gepreciseerd in: schending van artikel 4 van F2000. De conclusie die hieraan door de verzoekende partij wordt verbonden is dat deze overtredingen een ernstig karakter dragen en de verwerende partijen ernstig te verwijten vallen, een en ander in de zin van artikel 32 lid 3 van F2000. Zij verzoekt derhalve de GF de openbaarmaking van deze overtredingen actief te bevorderen. 2. Toepasselijkheid en toepasbaarheid De ter beschikking gekomen gegevens doen de GF concluderen: a. de onderhavige transactie is een fusie in de zin van artikel l lid l, onder d. van F2000; b. op deze transactie is F2000 van toepassing, aangezien deze binnen de werkingssfeer van artikel 2 van F2000 ligt; c. bij de fusie is de verzoekende partij betrokken als vereniging van werknemers als bedoeld in artikel l lid l onder e., te wier overstaan derhalve F2000 in casu door de fusiepartijen moet worden nageleefd. Deze conclusies zijn door partijen niet betwist. 3. Feiten a. Op 6 april 2003 stelt de verwerende partij de verzoekende partij telefonisch in kennis van de voorgenomen overneming van Klooster. Reeds voordien was de ondernemingsraad van de verwerende partij van dit voorgenomen besluit in kennis gesteld. Nadien heeft die ondernemingsraad een positief advies uitgebracht. b. Op 30 april 2003 worden de fusiebesprekingen afgerond door het ondertekenen van het tot overneming strekkende contract tussen de verwerende partij en Klooster. 2
c. Ter zitting blijkt dat op l mei 2003 de fusiepartijen een persbericht hebben uitgegeven, waarin van het feit van de overneming melding wordt gemaakt. Naar aanleiding daarvan verschijnen enkele berichten in persmedia in de noordelijke regio.
d. Tussen de onder a. genoemde datum en 19 mei 2003 hebben tussen de verzoekende en de verwerende partij geen contacten plaatsgevonden in het kader van de naleving van F2000. 4. Rechtsoverwegingen
De GF zal eerst de ingeroepen niet-ontvankelijkheid behandelen. a. Tijdens de openbare behandeling heeft de verwerende partij enkele berichten in de pers overgelegd, gebaseerd op het door de fusiepartijen uitgegeven persbericht d.d. l mei 2003, houdende de mededeling van tussen haar en Klooster bereikte overeenstemming over de onderhavige fusie. De verwerende partij heeft echter desgevraagd bevestigd dat zij de inhoud ervan niet ter kennis heeft gebracht van de verzoekende partij. Het onderhavige persbericht kwalificeert als een openbare mededeling in de zin van artikel 3 lid 1. Dit voorschrift houdt in dat, vóórdat over de voorbereiding of totstandkoming van een fusie openbare mededelingen worden gedaan, de verenigingen van werknemers van de inhoud van zulk een mededeling in kennis worden gesteld. De verwerende partij heeft voorts verklaard dat haar handelwijze in deze voortvloeide uit de mondelinge afspraken die met betrekking tot de naleving van F2000 op 6 april 2003 tussen partijen zouden zijn gemaakt, en op grond waarvan zij, de verwerende partij, naar eigen zeggen van elke verdere verplichting uit hoofde van F2000 was ontslagen. Over de inhoud van die afspraken handhaven de verzoekende en de verwerende partij uiteenlopende lezingen. De GF spreekt zich over de consequenties daarvan nader uit in de rechtsoverweging onder b. hierna. Overigens is door de verzoekende partij niet over schending van artikel 3 lid l geklaagd. De GF overweegt dat de omstandigheid dat de verwerende partij heeft nagelaten artikel 3 lid l toe te passen ertoe heeft bijgedragen dat onvoldoende is komen vast te staan dat de (betrokken districtsbestuurder van) verzoekende partij van het feit van de gesloten overeenkomst inzake de fusie eerder dan de gestelde datum van 19 mei 2003 is gebleken dan wel redelijkerwijze zou moeten zijn gebleken. Aangezien de zaak bij verzoekschrift van 17 juni 2003, op dezelfde datum ingekomen bij de GF, aanhangig is gemaakt, is de termijn bedoeld in artikel 19 niet overschreden. De GF verwerpt dan ook dit verweer. De GF komt thans toe aan bespreking van de overtredingen van F2000 waarover wordt geklaagd.
b. Artikel 4. In deze voorschriften is vervat de procedure van kennisgeving en informatie aan, alsmede overleg met de bevoegde vereniging(en) van werknemers. Kern ervan is dat deze procedure in haar geheel moet zijn nageleefd voordat overeenstemming wordt bereikt (lid 1), met dien verstande dat het oordeel van die verenigingen van werknemers van wezenlijke invloed moet kunnen zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie en op de modaliteiten daarvan (lid 6). Ingevolge lid 7 van dit artikel moet de ondernemingsraad door de fusiepartijen in de gelegenheid worden gesteld kennis te nemen van het oordeel van de vereniging(en) van werknemers, opdat hij daarmee rekening kan houden bij het uitbrengen van zijn advies (artikel 25 WOR). Niet in geschil is de kennisgeving van artikel 4 lid 1. De verzoekende partij betwist niet dat aan deze niet aan enig vormvoorschrift gebonden verplichting in casu door de verwerende partij is voldaan door de telefonische mededeling van 6 april 2003.
Inzake de overige op even genoemde datum met betrekking tot (de naleving van) artikel 4 gemaakte afspraken lopen de lezingen van de verzoekende en de verwerende partij uiteen. Voor zoveel hier van belang hielden deze afspraken volgens de lezing van de verwerende partij in dat
de vertegenwoordiger van de verzoekende partij haar desgevraagd heeft meegedeeld dat zij zich ontslagen mocht achten van elke verdere verplichting uit hoofde van F2000, mits zij aan enkele (nadien vervulde) voorwaarden voldeed. Volgens de lezing van de verzoekende partij behelsden de in het telefoongesprek op 6 april 2003 gemaakte afspraken daarentegen niet dat werd afgezien van gebruikmaking van de bevoegdheden die aan de verenigingen van werknemers op grond van artikel 4 toekomen, in het bijzonder het recht op (nadere) gegevens in verband met de voorgenomen fusie (lid 2 en lid 5), het geven van het oordeel over de fusie (lid 3 en lid 6). De GF stelt met betrekking daartoe vast dat de afspraken omtrent de inhoud waarvan tussen de verzoekende en de verwerende partij verschil van perceptie bestaat telefonisch zijn gemaakt. In casu ontbreken documenten of andere bewijsmiddelen met behulp waarvan de GF de conclusie kan trekken dat de door de verwerende partij gestelde afspraken zijn gemaakt. De GF is van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor het ontstaan van een dergelijke situatie in overwegende mate berust bij de verwerende partij. Zij overweegt in dit verband het volgende. - Uit de aard van het voorschrift van artikel 4 vloeit voort dat het initiatief tot naleving van dat artikel te allen tijde bij de fusiepartners berust. Aangezien de verwerende partij in het verleden bij herhaling met (de toepasselijkheid van) F2000 - en in een eerder stadium met het SERbesluit Fusiegedragsregels 1975 - is geconfronteerd is de verplichting tot het nemen van dit initiatief haar bekend. - Volgens de lezing van de verwerende partij zijn met de verzoekende partij ter zake van de naleving van F2000 afwijkende afspraken gemaakt. Naar vaste jurisprudentie zijn deze uitdrukkelijk toegestaan, mits zij duidelijk zijn, én objectief kenbaar en controleerbaar. Ook met dit gegeven is de verwerende partij bekend, althans behoort zij bekend te zijn. Evenals ter zake van de naleving als zodanig geldt dat het zwaartepunt van de verantwoordelijkheid voor het behoorlijk vastleggen van afwijkende afspraken bij de fusiepartners berust. - In samenhang met de beide hiervoor gegeven overwegingen geldt dat in geval van een geschil de bewijslast onderscheidenlijk het bewijsrisico bij de fusiepartners berust.
Uit het voorafgaande volgt naar het oordeel van de GF dat de verwerende partij naar behoren het initiatief tot naleving heeft genomen, en wel door middel van de telefonische kennisgeving ex artikel 4 lid l d.d. 6 april 2003. Uit het voorafgaande volgt tevens dat anders moet worden geoordeeld met betrekking tot de overige onderdelen (lid 2 t/m 6) van artikel 4. Van naleving van deze voorschriften door de verwerende partij is de GF niet gebleken. In zoverre is de klacht gegrond. Nu echter niet is gebleken van een opzettelijk negeren van de in F2000 neergelegde verplichtingen door de verwerende partij acht de GF geen termen aanwezig om op de voet van artikel 32 lid 3 te oordelen dat de niet-naleving of niet-behoorlijke naleving in casu een ernstig karakter draagt en in ernstige mate verwijtbaar is. 5. Beslissing
Ter zake van de in hoofde dezes vermelde transactie beslist de GF hierbij op de voet van artikel 32 van F2000 dat ARRIVA Touring B.V., in haar hoedanigheid van bij de fusie betrokken partij, artikel 4 (met uitzondering van lid l van dat artikel) van de gedragsregels niet heeft nageleefd. De eis van de klagende partij tot openbaarmaking van dit oordeel op de voet van artikel 32 lid 3 wordt afgewezen. De GF was als volgt samengesteld: mr. RJ. Paris, mr. A.M.A. Verscheure, mr. H. de Bijll Nachenius, mr. J.C.M.G. Bloemarts en mr. R. van der Vlist.
Deze beslissing wordt gepubliceerd in het Mededelingenblad en verordeningenblad bedrijfsorganisatie. De GF acht geen termen aanwezig om in deze beslissing de namen van
partijen of andere onderdelen daarvan weg te laten. Den Haag, 23 september 2003 RJ. Paris voorzitter J.B.A.Hoyinck secretaris
BEDRIIFSLICHAMEN Hoofdproductschap Akkerbouw Openbare kennisgeving
Gelet op artikel 3 van de Landbouwkwaliteitsregeling geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en specificiteitscertificering, maakt het Hoofdproductschap Akkerbouw de navolgende publicatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. C 236 van 2 oktober 2003, bekend. ledere natuurlijke of rechtspersoon die kan aantonen een wettig economisch belang te hebben in verband met de door de Commissie voorgenomen registratie van het betreffende productdossier, kan tot uiterlijk 10 februari 2004 zijn bedenkingen daartegen kenbaar maken door middel van toezending van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw, secretariaat AGOS, Postbus 29739, 2502 LS Den Haag.
Bekendmaking van een registratieaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2003/C 236/07) Naar aanleiding van deze bekendmaking kan bezwaar worden aangetekend op grond van artikel 7 of artikel 12 quinquies van de genoemde verordening. Elk bezwaar tegen deze registratieaanvraag moet binnen zes maanden na deze bekendmaking worden ingediend via de bevoegde autoriteit van een lidstaat, van een staat die lid van de WTO is, of van een overeenkomstig artikel 12, lid 3, erkend derde land. Geoordeeld wordt dat de hiernavolgende gegevens, met name die in punt 4.6, de registratieaanvraag rechtvaardigen in de zin van Verordening (EEG) nr. 2081/92; zij zijn het motief voor deze bekendmaking. VERORDENING (EEG) Nr. 2081/92 VAN DE RAAD
REGISTRATIEAANVRAAG: ARTIKEL 5 BOB (x)
BGA ( )
Nationaal nummer van het aanvraagdossier: — 1. Bevoegde dienst van de lidstaat Naam: Institut National des Appellations d'Origine Adres: 138, avenue des Champs-Elysées — F-75008 Paris Tel.
(33-1) 45 62 54 75
Fax
(33-1)42255797.
2. Aanvragende groepering 2.1. Naam: Syndicat Interprofessionnel de la pyramide de Valen?ay 2.2. Adres: Mairie de Valencay — F-36600 Valencay 2.3. Samenstelling: Producenten/verwerkers (x)
Anderen ( ).
3. Productcategorie: Categorie 1.3 — kaas. 4. Overzicht van het productdossier
(Samenvatting van de in artikel 4, lid 2, voorgeschreven gegevens) 4.1. Naam: „Valencay"
4.2. Beschrijving: Valencay is een zachte kaas van geitenmelk, in de vorm van een afgeknotte piramide,
gerijpt, met een gebloemde korst, met name van een lichtgrijze tot blauwachtig grijze kleur
4.3. Geografisch gebied Departement Cher Beddes, Celle-Condé (La), Charost, Chéry, Chezal-Benolt, Genouilly, Grac.ay, Lignières, Maisonnais, Massay, Montlouis, Nohant-en-Gragay, Rezay, Saint-Ambroix, Saint-Baudel, Saint-Hilaire-en-Lignières, Saint-Outrille, Saugy, Touchay, Villecelin.
Departement Indre Aize, Ambrault, Anjouin, Ardentes, Argenton-sur-Creuse, Argy, Arpheuilles, Arthon, Bagneux, Baudres, Berthenoux (La), Bommiers, Bordes (Les), Bouesse, Bouges-le-Chateau, Bretagne, Brion, Brives, Buxeuil, Buxières-d'Aillac, Buzancais, Celon, Chabris, Champenoise (La), Chapelle-Orthe-
male (La), Chapelle-Saint-Laurian (La), Chasseneuil, Chateauroux, Chatillon-sur-Indre, Chatre (La),
Chavin, Chazelet, Chezelles, Chitray, Chouday, Cléré-les-Bois, Clion, Cluis (sections A l, A 3, A 5, B l, B 2, B 3, édition de 1986), Coings, Condé, Déols, Diors, Diou, Dun-le-Poëlier, Dunet, Ecueillé,
Etréchet, Faverolles, Fléré-la-Rivière, Fontenay, Fontguenand, Fougerolles, Francillon, Frédille, Gehée, Giroux, Gournay, Guilly, Heugnes, Issoudun, Jeu-les-Bois, Jeu-Maloches, Lacs, Lange, Magny (Le), Menoux (Le), Pechereau (Le), Pérouille (La), Poinconnet (Le), Pont-Chrétien-Chabenet (Le), Levroux, Liniez, Lizeray, Lourouer-Saint-Laurent, Luant, Luc.ay-le-Libre, Lucay-le-Male, Luzeret, Lye, Lys-Saint-Georges, Maillet, Malicornay, Maron, Menetou-sur-Nahon, Ménétréols-sous-Vatan, Méobecq, Mers-sur-Indre, Meunet-Planches, Meunet-sur-Vatan, Mézières-en-Brenne, Migné, Migny,
Montgivray, Montierchaume, Monüpouret, Montlevicq, Mosnay, Moulins-sur-Céphons, Murs, Neuillay-les-Bois, Neuvy-Pailloux, Neuvy-Saint-Sépulcre, Niherne, Nohant Vicq, Nuret-le-Ferron,
Obterre, Orville, Oulches, Palluau-sur-Indre, Parpe^ay, Paudy, Paulnay, Pellevoisin, Poulaines, Préaux, Prissac, Pruniers, Reboursin, Reuilly, Rivarennes, Roussines, Rouvres-les-Bois, Sacierges-
Saint-Martin, Saint-Aoustrille, Saint-Aoüt, Saint-Aubin, Saint-Chartier, Saint-Christophe-en-Bazeïles,
Saint-Christophe-en-Boucherie, Saint-Civran, Saint-Cyran-du-Jambot, Saint-Florentin, Saint-Gaultier, Saint-Genou, Saint-Georges-sur-Arnon, Saint-Lactencin, Saint-Marcel, Saint-Martin-de-Lamps, SaintMaur, Saint-Médard, Saint-Michel-en-Brenne, Saint-Pierre-de-Jards, Saint-Pierre-de-Lamps, Saint-Valentin, Sainte-Cécile, Sainte-Faust, Sainte-Gemme, Sainte-Lizaigne, Sarzay, Sassierges-Saint-Germain,
Saulnay, Ségry, Selles-sur-Nahon, Semblec,ay, Sougé, Tendu, Thenay, Thevet-Saint-Julien, Thizay,
Tranzault, Tranger (Le), Vernelle (La), Valenqay, Varennes-sur-Fouzon, Vatan, Velles, Vendoeuvres, Verneuil-sur-lgneraie, Veuil, Vicq-Exemplet, Vicq-sur-Nahon, Vigoux, Villedieu-sur-lndre, Villegouin, Villegongis, Villentrois, Villers-les-Ormes, Villiers, Vineuil, Vouillon. Depanement Indre-et-Loire Beaulieu-les-Loches, Beaumont-Village, Bossay-sur-Claise, Bridoré, Charnizay, Chemillé-sur-lndrois, Ferrières-sur-Beaulieu, Genülé, Liège (Le), Loché-sur-lndrois, Loches, Montrésor, Nouans-les-Fontaines, Orbigny, Perrusson, Saint-Flovier, Saint-Hippolyte, Saint-Jean-Saint-Germain, Sennevières, Verneuil-sur-Indre, Villedómain, Villeloin-Coulangé. Departement Loir-et-Cher
Billy, Chapelle-Montmartin (La), Chateauvieux, Chatillon-sur-Cher, Couffi, Gièvres, Maray, Meusnes, Saint-Julien-sur-Cher, Saint-Loup, Selles-sur-Cher.
4.4. Bewijs van oorsprong: In de capitularia van Karel de Grote en in de archieven van de stad la Chatre en Berry in de XVIde eeuw wordt reeds op de aanwezigheid van geiten in Berry gewezen.
Talleyrand, kasteelheer van Valenc.ay, heeft tijdens het Eerste Keizerrijk de verschijning van deze kaas op de aristocratische tafels van Parijs bevorderd. Bij talrijke wedstrijden, met name georganiseerd tussen 1899 en 1924, is deze kaas herhaaldelijk met medailles bekroond. Een decreet van 1979, waarbij het regionaal label „Valencay de l'Indre" werd gehomologeerd, bekroont aldus de voorouderlijke arbeid en de kwaliteit van dit product.
Elke melkproducent, elke kaasmakerij en elke rijpingsplaats vult een „déclaration d'aptitude" (verklaring van geschiktheid) in die door de diensten van de INAO wordt geregistreerd. Elke exploitant moet de registers, alsmede elk document dat nodig is voor de controle van de oorsprong, van de
kwaliteit en van de productievoorwaarden van melk en kaas ter beschikking van de INAO houden.
Elke producent die een verklaring van geschiktheid heeft ingediend, krijgt een identificatieteken met het nummer van de kaasmakerij. Dit identificatieteken moet bij het in de handel brengen verplicht op de kaas worden aangebracht.
Ten slotte zijn een analytisch en een organoleptisch onderzoek vereist om de kwaliteit en het geciteerde typische karakter van de voor dit onderzoek aangeboden producten te waarborgen.
4.5. Werkwijze voor het verkrijgen van het product: De melk die voor het verkrijgen van Valencaykaas wordt gebruikt, is afkomstig van geiten van het ras Alpine of Saanen, of van geiten die zijn ontstaan uit een kruising van deze twee rassen. Een weilandgebied voor de geiten is verplicht. De geiten moeten worden gevoederd met grondstoffen die in het geografisch gebied zijn geproduceerd.
De melk voor de bereiding van de kaas is geitenmelk, rauw, vol en niet gehomogeneïseerd, en uiterlijk afkomstig van de vier laatste melkbeurten. De kaas wordt bereid uit een gemengde wrongel met een overwicht aan melk en verkregen door de ontwikkeling van een mesofiele flora.
Het vormen geschiedt door directe persing van de niet verbrokkelde, niet verkruimelde wrongel en zonder druk uit te oefenen. Het uitlekken gebeurt spontaan. De kazen worden vervolgens gedurende minimaal zeven dagen gerijpt. Zij moeten, bij het in de handel brengen, een korst vertonen, gebloemd met oppervlakkige schimmels die goed zichtbaar zijn met het blote oog. De kazen mogen in geen geval uit de rijpingsplaats worden gehaald en in de handel worden gebracht vóór de elfde dag, te rekenen vanaf de datum van instremzetting.
Ook in de verpakking moet de ontwikkeling van de oppervlakteflora en van een korst overeenkomstig punt 4.2 hierboven mogelijk zijn. 4.6. Verband: De Bas-Berry is gekenmerkt door leemachtige gronden, een min of meer stenige bodem
en kalkhoudend-lemige gronden, aangepast aan de teelten van gramineeën en peulvruchten met name luzerne, dat, in de vorm van hooi, de basis vormt voor het voedsel van de geiten, in een
streek waar de veebedrijven in deze sector dicht bezaaid zijn.
Het oceanische klimaat wordt negatief beïnvloed door continentale tendenzen. De neerslag is
relatief gering, wat het hooien en de oogst van kwaliteitshooi bevordert, hetgeen aan de melk en de daarvan door de producenten gemaakte kaas al zijn kenmerken verleent. Het klimaat, de aard en de verscheidenheid van de bodems, met afwisselend bosrijke gebieden en graanteelten, zijn aldus bepalend voor het gedrag en de voeding van de geitenkudde, en de oude teeltpraktijken maken van dit geografisch gebied een favoriete plaats voor de productie van de gecontroleerde benaming van oorsprong Valencay. Terwijl geitenkazen met piramidevorm in een groot gedeelte van de Berry voorkomen, worden
deze laatste, in tegenstelling tot Valengay, alleen voor consumptie van een niet-gerijpte kaas op de
boerderij gebruikt. Valengay is de enige geitenkaas in de vorm van een afgeknotte piramide die asgrijs is en een fleurige korst heeft, dit wil zeggen dat de kaas een rijping heeft ondergaan.
4.7. Controlestructuur Naam:
INAO
Adres:
138, avenue des Champs Elysées — F-75008 Paris
Naam:
DGCCRF
Adres:
59, Boulevard V. Auriol - F-75703 Paris Cedex 13
4.8. Etikettering: Valencaykaas met gecontroleerde benaming van oorsprong wordt in de handel gebracht voorzien met een individueel etiket met de naam van de gecontroleerde benaming van oorsprong en de vermelding „appellation d'origine contrölée" (gecontroleerde benaming van oor-
sprong).
De aanbrenging van het logo, dat het letterwoord INAO bevat, de vermelding „Appellation d'origine contrölée" (gecontroleerde benaming van oorsprong) en de naam van de benaming zijn verplicht. De kwalificerende benaming „petit" (klein) mag worden aangegeven op het etiket van deze kaas
wanneer deze is verkregen uit kleine vormen.
De vermelding „fabrication fermière" (vervaardiging op de kaasboerderij) of „fromage fermier" (boerenkaas) is voorbehouden aan de boeren-producenten.
De vermelding „Produit du Berry" (product van Berry) mag voorkomen op het etiket in letters die niet groter zijn dan die van de benaming „Valencay".
4.9. Nationale eisen: Décret relatif a l'Appellation d'Origine Contrölée „Valenc,ay". EG-Nummer: FR/00076/98.10.30.
Datum van ontvangst van het volledige aanvraagdossier 31 juli 2003.
Rectificatie op publicatie d.d. 13 juni 2003, PBO-blad nr. 39 inzake fiches Hollandse Gouda en Hollandse Edam. De fiches zijn op een aantal onderdelen gewijzigd. Gelet op het Besluit HPA Adviescommissie Geografische Aanduidingen, Oorsprongsbenamingen en Specificiteitscertificering 2000, maakt het Hoofdproductschap Akkerbouw de volgende aanvragen voor een Beschermde Geografische Aanduiding (BGA) in het kader van Verordening (EG) nr 2081/92 van de Raad bekend. ledere natuurlijke of rechtspersoon die kan aantonen een wettig economisch belang te hebben in met verband met een aan de Europese Commissie voor te stellen registratie van de navolgende producten, kan tot uiterlijk 7 november 2003 zijn bedenkingen daartegen kenbaar maken door middel van toezending van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw, secretariaat AGOS, Postbus 29739, 2502 LS Den Haag.
VERORDENING (EEG) Nr. 2081/92 VAN DE RAAD REGISTRATIE-AANVRAAG : ARTIKEL 5 BOB ( ) BGA ( X )
Nationaal nummer van het aanvraagdossier :
1. Bevoegde dienst van de Lid-Staat: Naam:
Telefoon: Fax:
Hoofdproductschap Akkerbouw Postbus 29739 2502 LS 's-G RAVEN H AG E (070) - 3708708 (070) - 3708444
2. Aanvragende groepering: 2.1 Naam:
Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) Postbus 165
2700 AD ZOETERMEER Telefoon: (079) - 3430300 Fax: (079) - 3430320 2.2 Samenstelling:Producenten/verwerkers(X)
Anderen (.)
3. Productcategorie: Categorie 1.3. Kaas 4. Overzicht van het productdossier: (samenvatting van de in artikel 4, lid 2 voorgeschreven gegevens) 4.1. Naam: Hollandse Gouda: De geografische component van deze productbenaming is "Holland". Zoals algemeen bekend is "Holland" een equivalent van de meer officiële benaming "Nederland". Dit heeft zijn oorsprong in het verleden. In de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden (vanaf de 17e eeuw) was Holland de invloedrijkste van de zeven provincies. Sedertdien is deze benaming geleidelijk gaan slaan op het gehele Nederlandse grondgebied. Dit geldt zowel binnen als buiten de landsgrenzen. In vele landen kent men Nederland zelfs beter of uitsluitend onder de benaming "Holland" (Ollanda, enz.).
Hoewel "Gouda" van oorsprong slaat op de Nederlandse stad Gouda moet het in deze productbenaming worden opgevat als een soortbenaming voor een bepaald type kaas. "Gouda" als type aanduiding voor kaas is verankerd in de Conventie van Stresa en in de Codex Alimentarius. 4.2. Beschrijving: Hollandse Gouda is een volvette (48+), natuurgerijpte kaas van het halfharde type. De kaas wordt in Nederland geproduceerd uit in Nederland gewonnen koemelk van in Nederland gevestigde melkveehouderijbedrijven en gerijpt tot een consumentgereed product in Nederlandse rijpingskamers. Samenstelling Hollandse Gouda wordt bereid uit één of meer van de volgende grondstoffen: melk room, geheel of gedeeltelijk ontroomde melk Specifieke kenmerken De vorm van de kaas is platcilindrisch dan wel blok- of broodvorm met een gewicht van 2,5 tot20 kg.
Onder een platcilindrische vorm wordt verstaan een vorm waarvan de bolle zijkant vloeiend overgaat in de vlakke boven- en onderkant en waarvan de hoogte eenvierde tot eenderde van de middellijn bedraagt. Het vetgehalte is minimaal 48,0 % en maximaal 52,0% in de droge stof. Het vochtgehalte (maximaal) op 12 dagen na de eerste dag van bereiding bedraagt 42,5% en het zoutgehalte in de droge stof is maximaal 4,0%. De overige specifieke kenmerken zijn: smaak
:
doorsnede
:
korst
:
consistentie
:
rijpingstijd rijpingstemp. leeftijd
geurig, aangenaam en mild tot pittig, afhankelijk van de leeftijd. Komijn mag worden toegevoegd; na het doorsnijden van de kaas is ogenvorming zichtbaar, al dan niet gelijkmatig verdeeld. Het zuivel is ivoorkleurig tot geel; de korst van de kaas is goed gesloten, glad, droog, schoon en vrij van schimmelgroei. De korst is ontstaan door drogen tijdens de rijping; het zuivel is iets zacht tot smedig op 4-weekse leeftijd. Naarmate de kaas verder is gerijpt neemt de stevigheid toe en wordt de structuur korter. De kaas is goed snijdbaar; ten minste 28 dagen; ten minste 12 °C; de consumptieleeftijd varieert van minimaal 28 dagen na productie tot ouder dan een jaar.
Bijzondere kwaliteitseisen Melk, room of gedeeltelijk ontroomde melk hebben bij ontvangst en bewaring door de bereider van kaas geen of een niet pasteuriserende warmtebehandeling ondergaan. Room en al dan niet geheel of gedeeltelijk ontroomde melk dienen onmiddellijk voor de bereiding tot Hollandse Gouda een pasteuriserende warmtebehandeling te ondergaan zodanig dat wordt voldaan aan de volgende eisen: fosfatase activiteit is niet aantoonbaar, tenzij peroxidase-activiteit niet aantoonbaar is; de zuurtegraad, in geval van room berekend op het vetvrije product, bedraagt ten hoogste 20 mmol NaOH per liter, tenzij het gehalte aan lactaten ten hoogste 200 mg per 100 g vetvrije stof bedraagt; coli-achtige micro-organismen zijn in 0,1 ml niet aantoonbaar. Alle grondstoffen moeten onmiddellijk voor de verwerking tot Hollandse Gouda op dusdanige wijze worden gepasteuriseerd dat het gehalte aan ongedenatureerde wei-eiwitten niet of slechts in geringe mate afwijkt van dat van de ongepasteuriseerde grondstof van overigens gelijke aard en hoedanigheid. Er mogen bij de bereiding van Hollandse Gouda slechts niet genetisch gemodificeerde cultures van melkzuurvormende en aromavormende micro-organismen worden toegevoegd. Deze cultures bestaan uit voor Hollandse Gouda geschikte mesofiele zuurselbacteriën: Lactococcus en Leuconostoc varianten van het type L of LD, eventueel in combinatie met thermofiele Lactobacillus en/of Lactococcus soorten. De te gebruiken zuursels spelen een zeer belangrijke rol in het rijpingsproces en het ontstaan van de typerende smaak en aroma. De thans toegepaste zuursels voor Hollandse Gouda zijn door het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek (NIZO) op wetenschappelijke basis ontwikkeld uit de traditionele zuursels voor Goudse kaas. Bij de productie van deze zuursels wordt samenstelling en kwaliteit streng bewaakt. Het gebruik van deze zuursels is verplicht en de zuursels zijn slechts beschikbaar voor de producenten van Hollandse Gouda." Stremsel: kalverlebstremsel1. het nitrietgehalte van Hollandse Gouda bedraagt ten hoogste 2 mg per kg kaas, berekend als nitriet ion. Daarnaast dienen de grondstoffen en de kaas te voldoen aan de wettelijke eisen (Europees en nationaal)
1
Mocht als gevolg van veterinaire risico's of door export/importbelemmeringen dit lebstremsel niet beschikbaar zijn,
dan is onder toezicht van de controlerende instantie microbieel stremsel toegestaan voor gebruik.
10
4.3. Geografisch gebied: Het geografisch gebied waarop de aanvraag betrekking heeft is Nederland, zijnde het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Met betrekking tot de productie omstandigheden voor melk en kaas vormt dit een homogeen tot het Noord-Europees laagland behorend productiegebied. Door de eeuwen heen is - mede onder invloed van het door de Nederlandse overheid gestimuleerde onderzoek, onderwijs en voorlichting - het vakmanschap van de melkveehouders en de kaasbereiders op een hoog en homogeen niveau komen staan. 4.4. Bewijs van oorsprong: Hiervoor bestaat het volgende systeem. Op elke Hollandse Gouda kaaseenheid wordt vóór het persen van de wrongel een merk gelegd dat is gemaakt van caseïne. Op dit merk staat, behoudens de benaming Hollandse Gouda, een voor elke kaas unieke combinatie van cijfers en letters (alfabetisch en numeriek oplopend).
/c^ *»v£^\
^'^^ ^OBTOÜ & HOLLANDSE GOUDA 48+
12345
.;._:.:::• c:::::::::::.:< c.;.::.:
•x FDAB ,,
Deze - niet verwijderbare - merken worden verstrekt door het Nederlandse zuivelcontrole-instituut, het COKZ. Dit instituut houdt van deze unieke nummers een register bij waarin ook alle keuringsgegevens (incl. plaats en tijd) worden vastgelegd. Pas indien een kaas bij de laatste controle door het COKZ wordt goedgekeurd mag op de kaas de aanduiding Hollandse Gouda worden aangebracht zoals aangegeven in paragraaf 4.8. Deze aanduiding is voor de consument gemakkelijk herkenbaar. Verificatie kan door een keuringsinstantie plaatsvinden via het caseïnemerk en het COKZ-register. 4.5. Werkwijze voor het verkrijgen van het product: Goudse kaas wordt reeds sinds eeuwen op basis van dezelfde principes geproduceerd en gerijpt. In de loop der tijd is het proces van bereiding en rijping verfijnd door het beschikbaar komen van meer diepgaande kennis op het gebied van hygiëne, kwaliteit en technologie. Voortschrijdende technische mogelijkheden hebben gezorgd voor schaalvergroting en de verplaatsing van de productie van de boerderij naar de fabriek. De productiewijze van Hollandse Gouda laat zich als volgt omschrijven.
Grondstof
De basisgrondstof is melk die op in Nederland gevestigde veehouderijbedrijven wordt gewonnen. Direct na het melken wordt de melk op de boerderij gekoeld tot maximaal 6 °C en opgeslagen in een koeltank op de boerderij. Binnen 72 uur wordt de melk naar de kaasfabriek getransporteerd. Van melk tot kaasmelk Bij ontvangst op de kaasfabriek wordt de melk óf direct verwerkt óf gethermiseerd (een nietpasteuriserende, lichte warmte behandeling) en gedurende korte tijd gekoeld opgeslagen en vervolgens verwerkt tot kaasmelk.
Ter verwerking tot Hollandse Gouda wordt de melk gestandaardiseerd op het vetgehalte waarbij de vet/eiwitverhouding zodanig wordt ingesteld dat in de uiteindelijke kaas een vetgehalte wordt bereikt
11
van tussen de 48 en 52% vet in de droge stof. De kaasmelk wordt gepasteuriseerd op een temperatuur van ten minste 72 °C gedurende 15 seconden.
Stremming Stremming van de kaasmelk geschiedt met kalverlebstremsel op een temperatuur van ± 30 °C. De daarbij optredende splitsing en coagulatie van de melkeiwitten is typerend voor Hollandse Gouda. (Onder beperkende voorwaarden kan ook gebruik gemaakt worden van microbieel stremsel in plaats van kalverlebstremsel (zie paragraaf 4.2). Bij de stremming wordt tevens een microbiële mengcultuur toegevoegd van voor Hollandse Gouda geschikte mesofiele zuurselbacteriën bestaande uit Lactococcus en Leuconostoc varianten van het type L of LD, eventueel in combinatie met thermofiele Lactobacillus en/of Lactococcus soorten. Behandeling tot aan het rijpen De door de coagulatie ontstane wrongel wordt afgescheiden van de wei en zodanig bewerkt en gewassen dat vochtgehalte en pH de gewenste waarden bereiken. Deze wrongel wordt in vaten geperst en daarmee in de juiste vorm en op het gewenste gewicht gebracht. De dan ontstane "kaas" wordt gedompeld in het pekelbad. Het pekelbad is een waterige oplossing van keukenzout. De verblijfstijd in het pekelbad en de pekelconcentratie bepalen het gewenste zoutgehalte in de kaas.
Rijping/leeftijden In tegenstelling tot "gewone" Gouda wordt Hollandse Gouda uitsluitend op natuurlijke wijze gerijpt. Dat wil zeggen dat in rijpingskamers de kaas op - meestal nog op traditionele houten - kaasplanken aan de lucht wordt gerijpt, waarbij de kaas regelmatig wordt gekeerd en gecontroleerd. Bij de rijping vindt een droge korstontwikkeling plaats. Naar behoeven kan de kaas tijdens de rijping worden voorzien van een semi-waterdampdoorlaatbaar kaaskorstbedekkingsmiddel. Deze middelen zijn ten algemene bij wet (Warenwetregeling Kaaskorstbedekkingsmiddelen) geregeld. De condities in de rijpingskamers zoals de luchtvochtigheid, de temperatuur en de hygiënische omstandigheden, zijn zeer sterk bepalend voor de uiteindelijke fysische en organoleptische kwaliteitvan de kaas op latere leeftijd en behoren tot het vakmanschap van de Hollandse kaasmaker. Het bijzondere van Hollandse Gouda is dat ze op verschillende leeftijden geschikt is voor consumptie. Echter, een minimale rijpingstijd van 28 dagen is verplicht. De temperatuur in de rijpingskamers bedraagt ten minste 12 °C. Tijd en temperatuur zijn belangrijk om de enzymmatige en verouderingsprocessen voldoende gelegenheid te geven de kaas te laten worden tot die fysische en organoleptische kwaliteit die Hollandse Gouda zo typeert. De rijping van Hollandse Gouda kan tot langer dan een jaar duren, afhankelijk van het gewenste smaaktype. Snijden en voorverpakken Versnijden en voorverpakken van Hollandse Gouda kan zowel binnen als buiten Nederland plaatsvinden op voorwaarde dat hierbij door de voorverpakker een sluitend administratief controlesysteem wordt gehanteerd waardoor tracering naar de unieke combinatie van cijfers en letters op het controlemerk van de versneden Hollandse Gouda gewaarborgd is en de herkomst voor de consument gegarandeerd blijft.
4.6. Verband met het geografische milieu: 4.6.1. Historische ontwikkeling Hollandse Gouda is een exponent van de Nederlandse kaascultuur die zich vanaf de Middeleeuwen ontwikkelde en al in de 17e eeuw (de Gouden Eeuw) tot volle wasdom was gekomen. De historie van de melkveehouderij in de lage landen bij de Noordzee gaat terug tot ver vóór het begin van de jaartelling. De natuurlijke gesteldheid van de lagere streken langs de kust, samen met het vochtige en gematigde klimaat vormden ideale voorwaarden voor het bestaan van uitgestrekte graslanden. Ook langs de rivieren en beekjes die de hogere zandgronden doorsnijden, waren de omstandigheden voor het ontstaan van grasland gunstig. Daarbij speelt niet alleen een rol dat gesproken kan worden van sappige, laaggelegen weilanden in een mild zeeklimaat, maar ook de samenstelling van de grassen maken dat de resulterende melk uitermate geschikt is voor het bereiden van kwalitatief goede en smaakvolle kaas. De eerste gegevens over de kaasbereiding in Nederland dateren al van circa 4000 jaar voor Chr. Er zijn overblijfselen gevonden van dikwandige ronde vaten van gebakken steen, voorzien van met ga-
12
ten doorboorde bodems: de primitieve kaasvormen. Vanaf de Romeinse tijd zijn schriftelijke berichten bekend over o.a. de veehouderij en zuivelproductie in Nederland. Romeinse schrijvers merkten
op dat in deze streken melkveehouderij werd bedreven, dat er melkproducten werden geconsumeerd en een vorm van kaas geproduceerd.
Producf/e/riande/ Vanaf de 16e eeuw specialiseerden boeren in de Nederlandse kustprovincies zich in de melkveehouden]. Zij produceerden melk, kaas, boter en vlees voor de snel groeiende bevolking in de steden en voor markten in het buitenland. De Italiaan Ludovico Guiccardini merkte in zijn bekende reisbeschrijving van Nederland (1567) op dat in deze gebieden grote hoeveelheden kaas en boter werden
geproduceerd.
Alleen al in Gouda werd in de tweede helft van de Gouden Eeuw jaarlijks ongeveer 5 miljoen pond
kaas aangevoerd op de markt. De kaashandel was zo belangrijk voor de stad dat de bekende bouwmeester Pieter Post werd aangetrokken voor een monumentaal Waaggebouw (1667) tegenover het stadhuis. De kaas die in Gouda werd verhandeld kreeg vanaf de 18e eeuw de aanduiding Goudse kaas. Dit betrof in het begin vooral kaas die in de Zuid-Hollandse/Utrechtse weidestreek geproduceerd was in een platcilindrische vorm. Later werd de aanduiding Gouda verbonden aan alle platcilindrische volvette kaas. Vanuit de handelsbehoefte ontstond een soort standaard waar in de handel naar verwezen kon worden. Hoe belangrijk de productie en handel van Goudse en Edammer waren bewijst onder meer een gevelsteen uit de stad Hoorn van 1533. Hierop is te zien hoe kaasvaten (koppen genoemd) werden gedraaid uit wilgenhout. De platronde vorm van de kaas is te herkennen aan de vorm van het vat. Het maken van deze kaasvaten was een apart beroep, getuige de titel van de gevelsteen: "in de koppedraier", waarmee de werkplaats werd aangeduid.
Techniek De bereidingstechniek van Goudse kaas heeft zich in de loop der eeuwen ontwikkeld. Uit het begin van de 19e eeuw dateert een document waarin de bereiding van deze kaas uitvoerig staat beschre-
ven. Het was opgesteld door een lid van de Commissie van Landbouw in de provincie Utrecht. Deze commissie was door de overheid ingesteld om adviezen te geven over vernieuwingen in de toenmalige landbouw. Het document had als titel: Berigt wegens het maken van Zuid-Hollandsche of zogenoemde Gouwse Zoetemelkse Kaas. Het werd in 1808 gepubliceerd in het tijdschrift Magazijn van Vaderlandsche landbouw. In dit document werden adviezen gegeven over de hygiëne, bewerking en rijping. Ook worden gebreken behandeld en rijpingsomstandigheden besproken. Ontwikkeling productie en export Een groot deel van de kaasproductie werd uitgevoerd naar omringende landen. De totale export in de 17e en 18e eeuw schommelde tussen de tien en twintig miljoen pond. Miljoenen ponden Nederlandse kaas werden jaarlijks in bijna alle havens aan de Franse westkust ingevoerd. Kaas bleef een van de belangrijkste producten van de op export gerichte Nederlandse landbouw. In 1880 is naar schatting in Nederland circa 50 miljoen kilo kaas geproduceerd. In 1903 werd het belang van de Goudse en Edammer kaasproductie onderstreept door een groep belanghebbenden uit de kaas- en boterhandel. Zij schreven aan de toenmalige minister van Waterstaat, handel en nijverheid: "Sedert eeuwen is een van de voornaamste takken van landbouw in Noord- en Zuid-Holland en een belangrijk deel van Utrecht, het maken van vette kaas in Goudschen- en Edammervorm."
Een groot deel van de kaasproductie werd uitgevoerd naar omringende landen. De totale export in
de 17e en 18e eeuw schommelde tussen de tien en twintig miljoen pond. Miljoenen ponden Nederlandse kaas werden jaarlijks in bijna alle havens aan de Franse westkust ingevoerd. Het economisch belang van de kaasproductie nam in later eeuwen nog toe. Uit gegevens over de kaasexport blijkt dat de uitvoer in de periode 1803-1809 jaarlijks gemiddeld twaalf miljoen Kilo bedroeg. In de loop van de 19e eeuw steeg die export geleidelijk tot 46 miljoen kilo in 1900. Een groot deel daarvan bestond uit Hollandse Goudse en Edammer.
13
4.6.2. Ontwikkelingen vanaf 1900
Aan het einde van de 19e eeuw werden de eerste coöperaties opgericht met als doel de gezamenlijke melk in een fabriek tot waarde te brengen. De eerste kaasfabrieken ontstonden; de bereiding van kaas vond in het begin nog op dezelfde handmatige wijze plaats als op de boerderij. In 1920 werden de eerste pasteurs in een kaasfabriek geplaatst, een belangrijke stap in de beheersing van de hygiene van het product. Ook werd machinale wrongelbereiding geïntroduceerd en de kwaliteit van de zuursels beter begrepen en beheerst. Na de Tweede Wereldoorlog is de fabrieksmatige productie van kaas in een stroomversnelling gekomen. Mede door het opgaan van de kleine plaatselijke coöperaties in landelijk opererende coöperatieve ondernemingen is het regionale karakter van de kaasproductie in Nederland verlaten. Ten tijde van de oprichting van de EEG was kaas het belangrijkste product van de Nederlandse zuivelsector en tevens een belangrijk exportproduct. In 1993 werd de mijlpaal van vijfhonderd miljoen kilo export bereikt. Ruim de helft van alle Nederlandse melk wordt tegenwoordig tot kaas verwerkt. Kwaliteitszorg en wetenschappelijk onderzoek De faam van de Hollandse kazen is voor een groot deel te danken aan de voortdurende aandacht voor de kwaliteit van het product door zowel de producent als de overheid. De Staten van de provincie Holland vaardigden bijvoorbeeld in 1723 een Placaat (verordening) uit, "raakende het vervalschen van de Soete Melk en Kaas daarvan gemaakt". Van melk, bestemd voor de bereiding van Zoetemelkse kaas, mocht niet de geringste hoeveelheid room worden afgenomen. Kaas van afgeroomde melk diende een afwijkende vorm te hebben en moest worden voorzien van de letters H.K. (Hobbekaas). In het begin van de twintigste eeuw zijn nationale wettelijke regels voor de kwaliteit van kaas ingevoerd. Deze wettelijke maatregelen kwamen er op initiatief van de kaasproducenten. Zij hadden al eerder zelf kwaliteitsnormen (soort, vorm en gehaltes) vastgelegd. Om de naleving van deze normen te controleren werden in 1906 (particuliere) kaascontrolestations opgericht in de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. In 1913 werd het officiële Rijkskaasmerk ingevoerd. Het Rijksmerk is een waarborg op basis waarvan producenten van Gouda kunnen aantonen dat hun producten van constante goede en door het COKZ gecontroleerde kwaliteit zijn. De kwaliteits- en hygiëne-eisen op basis van de Landbouwkwaliteitswet liggen op een hoog niveau. De Nederlandse kwaliteitseisen zijn ook specifieker en veeleisender dan de eisen voor Gouda die zijn vastgelegd in Codexstandaarden Toekomstige ontwikkelingen Bij de recente herziening van de Landbouwkwaliteitswetgeving in 1998 heeft de overheid al aangegeven dat op termijn de Landbouwkwaliteitsregelingen voor zuivelproducten komen te vervallen. De garantie voor kwaliteit zal dan door het bedrijfsleven zelf dienen te worden gegeven. Voor Hollandse Gouda zal dit dan geschieden op basis van het onderhavige dossier. (Overeenkomstige kwaliteitsdossiers zijn er voor Hollandse Edam en Boerenkaas). De Landbouwkwaliteitsregeling kaas is daarmee overbodig geworden en zal per 1-1-2006 komen te vervallen.
Onderzoek Evenals bij de kwaliteitszorg nam de Nederlandse zuivelindustrie zelf het initiatief om te komen tot een research-instituut. In 1948 werd het NIZO opgericht. Het wordt gefinancierd uit collectieve bijdragen van de zuivelindustrie. Voor de ontwikkeling van de Nederlandse kaasindustrie is deze collectieve research van groot belang geweest. Een belangrijk onderdeel van het NIZO was de proeffabriek, een wetenschappelijk opgezette fabriek op semi-professionele schaal. Hier is veel research verricht aan de bestaande kaassoorten en zijn verschillende nieuwe kaassoorten ontwikkeld, zoals Kernhemmer, Maasdammer en Proosdijkaas. Het NIZO heeft gezorgd voor de verdere ontwikkeling en selectie van zuursels voor de Goudse kaasbereiding. Daarnaast is het instituut actief op het terrein van de procestechnologie en het ontwikkelen en testen van technische apparatuur. Onderwijs Sinds het eind van de 19e eeuw heeft de Nederlandse melkveehouderij een vooraanstaande positie gekregen dankzij de oprichting van eigen organisaties voor onderwijs, onderzoek en voorlichting en door een actief en stimulerend overheidsbeleid op deze terreinen. Dit leidde tot een hoge opleidinggraad van de melkveehouders, een gericht fokkerijbeleid en een diergezondheidssysteem, alsmede tot een sluitend controleapparaat voor de kwaliteit van boerderijmelk. Hierdoor heeft de kwaliteit van de geleverde grondstof melk voor de kaasbereiding belangrijke impulsen gekregen. 14
Conclusie Samenvattend kan geconcludeerd worden dat gezien de continue toename van productie en export de faam van Hollandse Gouda zich door de eeuwen heen heeft bevestigd. Van productie op de boerderij, via lokale fabrieken is Hollandse Gouda uitgegroeid tot een nationaal geproduceerd produet met een wereldwijde reputatie en vormt een belangrijke, stabiele component in het tot waarde brengen van boerderijmelk. 4.6.3. Hef imago van Hollandse Gouda bij de Europese consument Om de faam van Hollandse Gouda (en Hollandse Edam) bij de Europese consument te kunnen onderbouwen is in 1998 een grootschalig imago onderzoek verricht onder 7200 consumenten uit zes Europese landen: Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Het onderzoek is in opdracht van de Nederlandse zuivelindustrie uitgevoerd door IMT Research (Amsterdam) nadat over de opzet ervan overleg is gepleegd met diensten van de Commissie. Het onderzoek is wetenschappelijk begeleid door prof. dr. ir. B. Wierenga van de Erasmus Universiteit, Rotterdam. De gebruikte methodiek voldoet aan de hiervoor geldende wetenschappelijke maatsta-
ven.
De onderzoekers vatten de resultaten als volgt samen: "The results of the study indicate that Edam cheese and Gouda cheese are being associated with the country of origin, i.e. with the Netherlands, to a very high degree. For Edam and Gouda cheese this is more so than for other internationally marketed cheeses. Furthermore, it has been shown that the designation 'Dutch' in Gouda and Edam cheese adds value to the product. These findings are being supported by the following specific results: •
In the mind of the European consumer there is a strong spontaneous association between the brand names Edam and Gouda on the one hand and the country the Netherlands on the other hand. In all foreign markets, except for Spain, about one third of the consumers that are aware of Gouda or Edam produce Netherlands-related spontaneous associations with the brand names Gouda and Edam. This is about as high as France-related associations for Camembert, Greece-related associations for Feta and higher than Switzerland-related associations for Emmental.
•
Furthermore, the Netherlands are being seen as the most important or even sole producer of Gouda and Edam. About 75 to 80% of all European consumers that are aware of Edam and Gouda first mention the Netherlands as the country of origin. When spontaneous and aided awareness of the country of origin are combined, 90 to 91% of relevant respondents know that Edam and Gouda are being produced in the Netherlands. These figures are higher than comparabte figures for Feta and Greece (82%), Emmental and Switzerland (79%) and Camembert and France (83%). In addition to this: almost half of the population of relevant respondents (47% and 46%) think that the Netherlands is the on/y country where Edam and Gouda, respectively, is being produced. These figures are also higher than the comparable figures for Feta, Emmental and Camembert.
•
In relation to this: Dutch Edam and Dutch Gouda are being perceived as the original product: Dutch Edam and Gouda are far more being associated with the descriptions 'the original product' (both around 90%) than Edam and Gouda produced elsewhere (both around 25%).
•
The image of Dutch Edam and Dutch Gouda is strenger and more favourable than the image of reference Edam and Gouda, produced in other countries. This is true for each of the eight different image scales used in the survey. To give an impression: over all eight scales together, the percentage agreeing with a (positive) statement, compared to the total number of judgements, was 86% for Dutch Edam and 61% for the reference product. For Gouda the comparable figures are 88% and 63%. This is an indication that there is a strong preference for Dutch Edam and Dutch Gouda as compared to the products produced outside The Netherlands. In addition, this indicates that the regional designation 'Dutch' Gouda or 'Dutch' Edam adds value to the product.
15
•
The preference for the Dutch product also becomes evident in the following. If Dutch Gouda is offered at the same price as Gouda produced elsewhere, many more respondents choose the Dutch Gouda (52%) than the (non-Dutch) reference product (11%). The comparable figures for Edam are 48% and 12%. This preference also translates into a willingness to pay a higher price for the Dutch product, compared to their non-Dutch counterpart: many European consumers (45% Gouda; 41% Edam) are prepared to pay a 10% price premium for Dutch Edam and Gouda; this is clearly different from reference Edam and Gouda: 9% is prepared to pay a price premium for reference Edam and 8% for reference Gouda.
Most of the overall results stated above are also true for the individual countries. The country for which the results are most different from the rest is Spain. In this country the awareness of and knowledge about cheese is relatively low anyway. Germany is the country where the consumers are most aware that Edam and Gouda are also being produced locally. Also, in Germany the respondents have a more outspoken image of the reference product than in the other countries. So German consumers are relatively familiar with the non-Dutch verslons of Edam and Gouda, respectively. It is interesting to note then, that also among German respondents, Dutch Edam and Dutch Gouda are being judged more favourably on all eight image attributes, than the reference product (in this case Germany-produced verslons). In addition, it is interesting to note that the German consumers, like other European consumers, show a similar preference for Dutch Edam and Dutch Gouda, in terms of willingness to pay a price premium." Kort 1. 2. 3. 4. 5.
samengevat zijn de vijf belangrijkste elementen: sterke spontane associatie tussen "Gouda en Edam" en Nederland Nederland wordt gezien als de belangrijkste (zelfs als enige) producent van Gouda en Edam Hollandse Gouda en Hollandse Edam worden ervaren als de originele producten het imago van Hollandse Gouda en Hollandse Edam is sterker en gunstiger dan het imago van referentie Gouda en Edam geproduceerd in andere landen er is preferentie voor het Nederlandse product en dit vertaalt zich in de bereidheid om er een hogere prijs voor te betalen.
•4.6.4. Ondersteuning van het imago van Hollandse Gouda De Nederlandse kaasproducenten hebben sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw vele inspanningen geleverd om de bekendheid en waardering van Hollandse Gouda in het buitenland te vergroten. Deze activiteiten zijn voor een groot deel in collectief verband uitgevoerd. De gezamenlijke kaasproducenten betaalden ieder jaar een bedrag op basis van de geproduceerde hoeveelheden kaas. Van dit geld werd een breed activiteitenpakket samengesteld. Alle instrumenten van de moderne marketingcommunicatie werden toegepast: reclame in de massamedia, promotie in de winkel, stands op tentoonstellingen, acties in de horeca, consumenten voorlichting met kookboeken en culinaire demonstraties. Vanaf 1954 werd het kaasmeisje ingezet als symbool voor echte kaas uit Holland. Het kaasmeisje is een figuur in Hollandse klederdracht, die zowel als logo werd toegepast als in levende lijve optrad bij acties en evenementen. In Duitsland werd het kaasmeisje bekend als Frau Antje en groeide haar populariteit uit tot grote hoogte 4.7. Controlestructuur: Naam : Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) Postbus 250 Telefoon : Fax :
3830 AG LEUSDEN 033-4965696 033-4965666
4.8. Etikettering: "Hollandse Gouda", een door de Europese Unie Beschermde Geografische Aanduiding (BGA) Deze aanduiding zal op de hele kazen prominent worden weergegeven op het vloei-etiket dat wordt aangebracht op de platte zijde van de kaas en/of op een banderol rond de kaas. Dit is niet verplicht indien de kaas conform 4.5 versneden en voorverpakt in de handel wordt gebracht; dan wordt deze aanduiding aangebracht op de voorverpakking. 4.9. Nationale eisen: Hollandse Gouda moet voldoen aan de navolgende nationale wet- en regelgeving: a. de Warenwet, zijnde de basiswetgeving inzake levensmiddelen, en dan in het bijzonder het Warenwetbesluit Zuivel, de Warenwetregeling Zuivelbereiding en de Warenwetregeling Kaaskorstbedekkingsmiddelen. ,,, Tb
b.
de Landbouwkwaliteitswet, in het bijzonder het Landbouwkwaliteitsbesluit Zuivelproducten en de Landbouwkwaliteitsregeling Kaas en het Landbouwkwaliteitsbesluit Rauwe melk en zuivelbereiding en de Landbouwkwaliteitsregeling Rauwe melk en zuivelbereiding.
VERORDENING (EEG) Nr. 2081/92 VAN DE RAAD REGISTRATIE-AANVRAAG : ARTIKEL 5 BOB ( ) BGA ( X )
Nationaal nummer van het aanvraagdossier:
1. Bevoegde dienst van de Lid-Staat: Naam
:
Hoofdproductschap Akkerbouw
Postbus 29739 2502 LS DEN HAAG
Telefoon : Fax :
(070) - 3708708 (070) - 3708444
2. Aanvragende groepering: 2.1. Naam:
Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) Postbus 165 2700 AD ZOETERMEER Telefoon: (079) - 3430300 Fax: (079) - 3430320 2.2. Samenstelling: Producenten/verwerkers(X) Anderen ( )
3.
Productcategorie:
Categorie 1.3. Kaas
4. Overzicht van het productdossier:
(samenvatting van de in artikel 4, lid 2 voorgeschreven gegevens)
4.1. Naam: Hollandse Edam
De geografische component van deze productbenaming is "Holland". Zoals algemeen bekend is "Holland" een equivalent van de meer officiële benaming "Nederland". Dit heeft zijn oorsprong in het verleden. In de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden (vanaf de 17e eeuw) was Holland de invloedrijkste van de zeven provincies. Sedertdien is deze benaming geleidelijk gaan slaan op het gehele Nederlandse grondgebied. Dit geldt zowel binnen als buiten de landsgrenzen. In vele landen kent men Nederland zelfs beter of uitsluitend onder de benaming "Holland" (Ollanda, enz.).
Hoewel "Edam" van oorsprong slaat op de Nederlandse stad Edam moet het in deze productbenaming worden opgevat als een soortbenaming voor een bepaald type kaas. "Edam" als type aanduiding voor kaas is verankerd in de Conventie van Stresa en in de Codex Alimentarius. 4.2. Beschrijving:
Hollandse Edam is een natuurgerijpte kaas van het halfharde type. De kaas wordt in Nederland geproduceerd uit van Nederlandse melkveehouders afkomstige koemelk en gerijpt tot een consumentgereed product in Nederlandse rijpingskamers. Samenstelling Hollandse Edam wordt bereid uit één of meer van de volgende grondstoffen: - melk; - room, geheel of gedeeltelijk ontroomde melk Specifieke kenmerken De vorm van de kaas is een bol met een vlakke boven- en onderkant dan wel een brood- of blokvorm. De specificaties zijn weergegeven in de tabel.
17
Type
Gewicht
Vet in droge stof
Vocht (max)
Babv Edam Edam (bol) Edam Bros Edam Stip
max. 1,5 kg 1.5-2.5ko 1.5-2.5ko 1.5-2.5ko
40.0 - 44.0 % 40.0 - 44.0 % 40. 0 - 44.0 % 40. 0 - 44.0 %
46.5 % 45.5 % 47.5 % 45.5 %
Zout in droge stof (max) 5.4 % 5.0 % 5.3 % 6.0 %
Edam (blok) Edam (grote brood) Edam (kleine brood)
max. 20 kg 4-5 kg
40. 0 - 44.0 % 40, 0 - 44,0 %
46.0 % 46,0 %
4.6 % 4,6 %
2-3 kg
40,0 - 44,0 %
47,0 %
4,8 %
Het vochtgehalte geldt op 12 dagen na de eerste dag van bereiding met uitzondering voor Hollandse Baby Edam waar het geldt op 5 dagen na de eerste dag van bereiding. De overige specifieke kenmerken zijn: - smaak : mild tot pikant, afhankelijk van de leeftijd en het type. - doorsnede : moet gelijkmatig van kleur zijn met enkele kleine ronde openingen. Bros Edam heeft zeer vele kleine openingen. Het zuivel is ivoorkleurig tot geel; - korst : de korst van de kaas is goed gesloten, glad, droog, schoon en vrij van schimmelgroei. De korst is ontstaan door drogen tijdens de rijping; consistentie : het zuivel van jonge Hollandse Edammer moet voldoende stevig en snijdbaar zijn. Naarmate de kaas verder is gerijpt neemt de stevigheid toe en wordt de structuur korter. Hollandse Bros Edam dient voldoende stevig en bros te zijn; - rijpingstijd : ten minste 28 dagen (Hollandse Baby Edam ten minste 21 dagen); - rijpingstemp. : ten minste 12 °C; - leeftijd : de consumptieleeftijd varieert van minimaal 28 dagen (Hollandse Baby Edam 21 dagen) na productie tot meer dan een jaar. Bijzondere kwaliteitseisen Melk, room of gedeeltelijk ontroomde melk hebben bij ontvangst en bewaring door de bereider van kaas geen of een niet pasteuriserende warmtebehandeling ondergaan. Room en al dan niet geheel of gedeeltelijk ontroomde melk dienen onmiddellijk voor de bereiding tot Hollandse Edam een pasteuriserende warmtebehandeling te ondergaan zodanig dat wordt voldaan aan de volgende eisen: fosfatase activiteit is niet aantoonbaar, tenzij peroxidase-activiteit niet aantoonbaar is; de zuurtegraad, in geval van room, berekend op het vetvrije product, bedraagt ten hoogste 20 mmol NaOH per liter, tenzij het gehalte aan lactaten ten hoogste 200 mg per 100 g vetvrije stof bedraagt; coli-achtige micro-organismen zijn in 0,1 ml niet aantoonbaar. Alle grondstoffen moeten onmiddellijk voor de verwerking tot Hollandse Edam op dusdanige wijze worden gepasteuriseerd dat het gehalte aan ongedenatureerde wei-eiwitten niet of slechts in geringe mate afwijkt van dat van de ongepasteuriseerde grondstof van overigens gelijke aard en hoedanigheid Er mogen bij de bereiding van Hollandse Edam slechts niet genetisch gemodificeerde cultures van melkzuurvormende en aromavormende micro-organismen worden toegevoegd. Deze cultures bestaan uit voor Hollandse Edam geschikte mesofiele zuurselbacteriën: Lactococcus en Leuconostoc varianten van het type L of LD, eventueel in combinatie met thermofiele Lactobacillus en/of Lactococcus soorten. De te gebruiken zuursels spelen een zeer belangrijke rol in het rijpingsproces en het ontstaan van de typerende smaak en aroma. De thans toegepaste zuursels voor Hollandse Edam zijn door het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek (NIZO) op wetenschappelijke basis ontwikkeld uit de traditionele zuursels voor Edammer kaas. Bij de productie van het zuursel wordt samenstelling en kwaliteit streng bewaakt. Het gebruik van deze zuursels is verplicht en de zuursels zijn slechts beschikbaar voor de producenten van Hollandse Edam.
18
Stremsel: kalverlebstremsel1 Het nitrietgehalte van Hollandse Edam bedraagt ten hoogste 2 mg per kg kaas, berekend als nitriet ion. Daarnaast dienen de grondstoffen en de kaas te voldoen aan de wettelijke eisen (Europees en nationaal). 4.3. Geografisch gebied
et geografische gebied waarop de aanvraag betrekking heeft is Nederland, zijnde het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Met betrekking tot de productie omstandigheden voor melk en kaas vormt dit een homogeen tot het Noord-Europees laagland behorend productiegebied. Door de eeuwen heen is - mede onder invloed van het door de Nederlandse overheid gestimuleerde onderzoek, onderwijs en voorlichting - het vakmanschap van de melkveehouders en de kaasbereiders op een hoog en homogeen niveau komen staan.
,,;-^
zu
'^0
V HOLLANDSE EDAM 40+
Si i!
j |
12345 , FDAB .... 4.4. Bewijs van oorsprong
Hiervoor bestaat het volgende systeem. Op elke Hollandse Edam kaaseenheid wordt vóór het persen van de wrongel een merk gelegd dat is gemaakt van caseïne. Op dit merk staat, behoudens de benaming Hollandse Edam, een voor elke kaas unieke combinatie van cijfers en letters ( alfabetisch en numeriek oplopend). Deze - niet verwijderbare - merken worden verstrekt door het Nederlandse zuivelcontrole-instituut, het COKZ. Dit instituut houdt van deze unieke nummers een register bij waarin ook alle keuringsgegevens (incl. plaats en tijd) worden vastgelegd. Indien een kaas bij de laatste controle door het COKZ wordt goedgekeurd mag op de kaas de aanduiding Hollandse Edam worden aangebracht zoals aangegeven in paragraaf 4.8. Deze aanduiding is voor de consument gemakkelijk herkenbaar. Verificatie kan door een keuringsinstantie plaatsvinden via het caseïnemerk en het COKZ-register. 4.5. Werkwijze voor het verkrijgen van het product:
Edammer kaas wordt reeds sinds eeuwen op basis van dezelfde principes geproduceerd en gerijpt. In de loop der tijd is het proces van bereiding en rijping verfijnd door het beschikbaar komen van meer diepgaande kennis op het gebied van hygiëne, kwaliteit en technologie. Voortschrijdende technische mogelijkheden hebben gezorgd voor schaalvergroting en de verplaatsing van de productie van de boerderij naar de fabriek. De productiewijze van Hollandse Edam laat zich als volgt omschrijven.
Grondstof"
De basisgrondstof is melk die op in Nederland gevestigde veehouderijbedrijven wordt gewonnen. Direet na het melken wordt de melk op de boerderij gekoeld tot maximaal 6 °C en opgeslagen in een koeltank op de boerderij. Binnen 72 uur wordt de melk naar de kaasfabriek getransporteerd. Van melk tot kaasmelk Bij ontvangst op de kaasfabriek wordt de melk óf direct verwerkt óf gethermiseerd (een nietpasteuriserende, lichte warmte behandeling) en gedurende korte tijd gekoeld opgeslagen en vervolN.B.: Mocht als gevolg van veterinaire risico's of door export/importbelemmeringen dit lebstremsel niet beschikbaar zijn, dan is onder toezicht van de controlerende instantie microbieel stremsel toegestaan voor gebruik.
19
gens verwerkt tot kaasmelk. Ter verwerking tot Hollandse Edam wordt de melk gestandaardiseerd op het vetgehalte waarbij de vet/eiwitverhouding zodanig wordt ingesteld dat in de uiteindelijke kaas een vetgehalte wordt bereikt van tussen de 40 en 44% vet in de droge stof. De kaasmelk wordt gepasteuriseerd op een temperatuur van ten minste 72 °C gedurende 15 seconden. Stremming Stremming van de kaasmelk geschiedt met kalverlebstremsel op een temperatuur van ± 30 "C. De daarbij optredende splitsing en coagulatie van de melkeiwitten is typerend voor Hollandse Edam. (Onder beperkende voorwaarden kan ook gebruik gemaakt worden van microbieel stremsel in plaats
van kalverlebstremsel (zie paragraaf 4.2) Bij de stremming wordt tevens een microbiële mengcultuur toegevoegd van voor Hollandse Edam geschikte zuurselbacteriën van mesofiele bacteriën bestaande uit Lactococcus en Leuconostoc vari-
anten van het type L of LD, eventueel in combinatie met thermofiele Lactobacillus en/of Lactococcus soorten.
Behandeling tot aan het rijpen De door de coagulatie ontstane wrongel wordt afgescheiden van de wei en zodanig bewerkt en gewassen dat vochtgehalte en pH de gewenste waarden bereiken. Deze wrongel wordt in vaten geperst en daarmee in de juiste vorm en op het gewenste gewicht gebracht. De dan ontstane "kaas" wordt gedompeld in het pekelbad. Het pekelbad is een waterige oplossing van keukenzout. De verblijfstijd in het pekelbad en de pekelconcentratie bepalen het gewenste zoutgehalte in de kaas. Rijping/leeftijden
In tegenstelling tot "gewone" Edam wordt Hollandse Edam uitsluitend op natuurlijke wijze gerijpt. Dat
wil zeggen dat in rijpingskamers de kaas op - meestal nog op traditionele houten - kaasplanken aan de lucht wordt gerijpt, waarbij de kaas regelmatig wordt gekeerd en gecontroleerd. Bij de rijping vindt een droge korstontwikkeling plaats. Naar behoeven kan de kaas tijdens de rijping worden voorzien van een semi-waterdampdoorlaatbaar kaaskorstbedekkingsmiddel. Deze middelen zijn ten algemene bij wet (Warenwetregeling Kaaskorstbedekkingsmiddelen) geregeld. De condities in de rijpingskamers zoals de luchtvochtigheid, de temperatuur en de hygiënische om-
standigheden, zijn zeer sterk bepalend voor de uiteindelijke fysische en organoleptische kwaliteit van de kaas op latere leeftijd en behoren tot het vakmanschap van de Hollandse kaasmaker. Het bijzondere van Hollandse Edam is dat ze op verschillende leeftijden geschikt is voor consumptie. Echter, een minimale rijpingstijd van 28 dagen (21 dagen voor Hollandse Baby Edam) is verplicht. De temperatuur in de rijpingskamers bedraagt ten minste 12 °C. Tijd en temperatuur zijn belangrijk om de enzymmatige en verouderingsprocessen voldoende gelegenheid te geven de kaas te laten worden tot die fysische en organoleptische kwaliteit die Hollandse Edam zo typeert. De rijping van Hollandse Edam kan tot langer dan een jaar duren, afhankelijk van het gewenste smaaktype. Snijden en voorverpakken Versnijden en voorverpakken van Hollandse Edam kan zowel binnen als buiten Nederland plaatsvinden op voorwaarde dat hierbij door de voorverpakker een sluitend administratief controlesysteem
wordt gehanteerd waardoor tracering naar de unieke combinatie van cijfers en letters op het controlemerk van de versneden Hollandse Edam gewaarborgd is en de herkomst voor de consument gegarandeerd blijft. 4 fi Verband met het geografische milieu: 4.6.1. Historische ontwikkeling
Hollandse Edam is een exponent van de Nederlandse kaascultuur die zich vanaf de Middeleeuwen ontwikkelde en al in de 17e eeuw (de Gouden Eeuw) tot volle wasdom was gekomen. De historie van de melkveehouderij in de lage landen bij de Noordzee gaat terug tot ver vóór het begin van de jaartelling. De natuurlijke gesteldheid van de lagere streken langs de kust, samen met het vochtige en gematigde klimaat vormden ideale voorwaarden voor het bestaan van uitgestrekte graslanden. Ook langs de rivieren en beekjes die de hogere zandgronden doorsnijden, waren de omstandigheden voor het ontstaan van grasland gunstig. Daarbij speelt niet alleen een rol dat gespro-
20
ken kan worden van sappige, laaggelegen weilanden in een mild zeeklimaat, maar ook de samenstelling van de grassen maken dat de resulterende melk uitermate geschikt is voor het bereiden van kwalitatief goede en smaakvolle kaas.
De eerste gegevens over de kaasbereiding in Nederland dateren al van circa 4000 jaar voor Chr. Er zijn overblijfselen gevonden van dikwandige ronde vaten van gebakken steen, voorzien van met gaten doorboorde bodems: de primitieve kaasvormen. Vanaf de Romeinse tijd zijn schriftelijke berichten bekend over o.a. de veehouderij en zuivelproductie in Nederland. Romeinse schrijvers merkten op dat in deze streken melkveehouderij werd bedreven, dat er melkproducten werden geconsumeerd en een vorm van kaas geproduceerd. Productie/handel Vanaf de 16e eeuw specialiseerden boeren in de Nederlandse kustprovincies zich in de melkveehouderij. Zij produceerden melk, kaas, boter en vlees voor de snel groeiende bevolking in de steden en
voor markten in het buitenland. De Italiaan Ludovico Guiccardini merkte in zijn bekende reisbeschrijving van Nederland (1567) op dat in deze gebieden grote hoeveelheden kaas en boter werden ge-
produceerd.
Eerste bron uit 1439 De kazen die werden geproduceerd in het noordelijk deel van de provincie Holland, later NoordHolland genoemd, kregen de naam Edammer omdat een groot deel van de kazen in deze haven
werden verscheept naar andere gebieden. Dat dit al sinds de Middeleeuwen gebeurde blijkt uit een document uit de jaren 1439-1441. Het is het register van de pondtol in Kampen. Daarin werden alle goederen geregistreerd die via Kampen naar andere gebieden werden vervoerd. Onder die goederen bevonden zich schepen met kaas uit Edam; bijvoorbeeld in 1439 schipper Vrederic Hillebrantz uit
Edam met 2500 'cleyne kasekens'. Deze aanduiding geeft aan dat toen al de bekende bolronde
Edammervorm bestond, die de kaas zo geschikt maakte voor vervoer over langere afstanden en dus
voor export buiten Nederland. Uitvoerlijst 1667-1668
Edammer kaas werd vanwege de bolronde vorm ook wel klootkaas genoemd. Kloot is een oudHollands woord voor bol, bal, of kegel. Deze aanduiding komt onder meer voor in een havenregister van Amsterdam uit 1667-68 waarin de verschillende soorten kazen worden vermeld, waaronder
klootkaas.
7808: afgeroomde melk In de loop van de 19e eeuw gingen de Noord-Hollandse kaasmakers er toe over om de melk gedeeltelijk af te romen voordat zij met de kaasbereiding begonnen. Blijkbaar hadden ze ontdekt dat de kaas met een lager vetgehalte beter houdbaar was. Houdbaarheid was van groot belang omdat veel Edammer kaas werd uitgevoerd en daarom lange reizen moest maken. De eerste vermelding hier-
van staat in een document uit 1808 over de kaashandel in die tijd. In het begin van de 20ste eeuw, bij de invoering van de kwaliteitscontrole op kaas, werd het standaardvetgehalte van Edammer definitief vastgesteld op de huidige waarden (zie tabel onder 4.2.). 1810: rond van fatsoen De bolronde vorm en harde consistentie worden ook vermeld in een document uit 1810 waarin de bereiding van deze kaas uitvoerig staat beschreven. Het werd gepubliceerd in het tijdschrift Magazijn
van Vaderlandsche landbouw en was opgesteld door een lid van de Commissie van Landbouw in Amstelland, een onderdeel van de provincie Noord-Holland. Deze commissie was door de overheid ingesteld om adviezen te geven over vernieuwingen in de toenmalige landbouw. Het document had als titel: Berigt wegens het maken van zoogenoemde Noord-Hollandsche Kaas.
Dat het vooral over Edammer kaas ging, blijkt uit de passage waarin staat dat deze kaas "onder den naam van Edamsche Kaas gemaakt wordt".
Opvallend in dit document is de passage waarin de vorm en consistentie van de kaas wordt beschreven: "...onderde meeste gezochte soorten zijn degene, die het hardst van binnen, gelijk van grootte en rond van fatsoen zijn, daar dezelve, hoewel niet de aangenaamste van smaak, het best geschikt zijn om naar ver afgelegen landen verzonden te worden."
21
1846: van 'kleintjes'tot 'malbollen'
In 1846 schreef de veehouder Jacobus Bouman een van zijn artikelen over de veehouderij en kaasbereiding in Noord-Holland. In dit artikel beschreef hij de verschillende soorten Edammer kazen die op de markt werden gebracht: Kleintjes van 4 pond, Commissie (6 tot 7 pond), Middelbare (10 tot 12 pond) en Malbollen (16 pond). 1873: Emile Zo/a over Edammer Om de houdbaarheid van de Edammer te vergroten werden ze ingesmeerd met een rode kleurstof, later ook met lijnolie of tournesol (ook een rode verfstof), tegenwoordig met rode paraffine. De roodgeverfde bolronde kazen vielen blijkbaar op in buitenlandse winkels. Zo schreef Emile Zola in zijn roman Le ventre de Paris (1873) over deze kazen: "...des hollandes, ronds comme des têtes coupées, barbouillées de sang seché, avec cette dureté de crane vide qui les fait nommer têtes de mort."(vert.:... Nederlandse kazen, rond als afgehakte hoofden, bsmeerd met geronnen bloed, zo hard als een hersenpan, waarom ze doodskoppen worden genoemd)
Ontwikkeling productie en export Kaas was een van de belangrijkste producten van de op export gerichte Nederlandse landbouw. In 1880 zou in Nederland circa 50 miljoen kilo kaas zijn geproduceerd. In 1903 werd het belang van de Goudse en Edammer kaasproductie onderstreept door een groep belanghebbenden uit de kaas- en boterhandel. Zij schreven aan de toenmalige minister van Waterstaat, handel en nijverheid: "Sedert eeuwen is een van de voornaamste takken van landbouw in Noord- en Zuid-Holland en een belangrijk deel van Utrecht, het maken van vette kaas in Goudschen- en Edammervorm." Uit gegevens over de kaasexport blijkt dat de uitvoer in de periode 1803-1809 jaarlijks gemiddeld twaalf miljoen kilo bedroeg. In de loop van de 19e eeuw steeg die export geleidelijk tot 46 miljoen kilo in 1900. Een groot deel daarvan bestond uit Hollandse Edammer en Goudse. 4.6.2. Ontwikkelingfin vanaf 1900
Aan het einde van de 19e eeuw werden de eerste coöperaties opgericht met als doel de gezamenlijke melk in een fabriek tot waarde te brengen. De eerste kaasfabrieken ontstonden; de bereiding van kaasvond in het begin nog op dezelfde handmatige wijze plaats als op de boerderij. In 1920 werden de eerste pasteurs in een kaasfabriek geplaatst, een belangrijke stap in de beheersing van de hygiëne van het product. Ook werd machinale wrongelbereiding geïntroduceerd en de kwaliteit van de zuursels beter begrepen en beheerst. Na de Tweede Wereldoorlog is de fabrieksmatige productie van kaas in een stroomversnelling gekomen. Mede door het opgaan van de kleine plaatselijke coöperaties in landelijk opererende coöperatieve ondernemingen is het regionale karakter van de kaasproductie in Nederland verlaten. Ten tijde van de oprichting van de EEG was kaas het belangrijkste product van de Nederlandse zuivelsector en tevens een belangrijk exportproduct. In 1993 werd de mijlpaal van vijfhonderd miljoen kilo export bereikt. Ruim de helft van alle Nederlandse melk wordt tegenwoordig tot kaas verwerkt. Kwaliteitszorg en wetenschappelijk onderzoek De faam van de Hollandse kazen is voor een groot deel te danken aan de voortdurende aandacht voor de kwaliteit van het product door zowel de producent als de overheid. De Staten van de provincie Holland vaardigden bijvoorbeeld in 1723 een Placaat (verordening) uit, "raakende het vervalschen van de Soete Melk en Kaas daarvan gemaakt". Van melk, bestemd voor de bereiding van Zoetemelkse kaas, mocht niet de geringste hoeveelheid room worden afgenomen. Kaas van afgeroomde melk diende een afwijkende vorm te hebben en moest worden voorzien van de letters H.K. (Hobbekaas). In het begin van de 20ste eeuw zijn nationale wettelijke regels voor de kwaliteit van kaas ingevoerd. Deze wettelijke maatregelen kwamen er op initiatief van de kaasproducenten. Zij hadden al eerder zelf kwaliteitsnormen (soort, vorm en gehaltes) vastgelegd. Om de naleving van deze normen te controleren werden in 1906 (particuliere) kaascontrolestations opgericht in de provincies NoordHolland en Zuid-Holland. In 1913 werd het officiële Rijkskaasmerk ingevoerd. Het Rijksmerk is een waarborg op basis waarvan producenten van Edam kunnen aantonen dat hun producten van constante goede en door het COKZ gecontroleerde kwaliteit zijn. De kwaliteits- en hygiëne-eisen op basis van de Landbouwkwaliteitswet liggen op een hoog niveau. De Nederlandse kwaliteitseisen zijn ook specifieker en veeleisender dan de eisen voor Edam die zijn vastgelegd in Codexstandaarden.
22
Toekomstige ontwikkelingen Bij de recente herziening van de Landbouwkwaliteitswetgeving in 1998 heeft de overheid al aangegeven dat op termijn de Landbouwkwaliteitsregelingen voor zuivelproducten komen te vervallen. De garantie voor kwaliteit zal dan door het bedrijfsleven zelf dienen te worden gegeven. Voor Hollandse Edam zal dit dan geschieden op basis van het onderhavige dossier. (Een overeenkomstig kwaliteitsdossier is ervoor Hollandse Gouda). De Landbouwkwaliteitsregeling kaas is daarmee overbodig geworden en zal per 1-1-2006 komen te vervallen. Onderzoek Evenals bij de kwaliteitszorg nam de Nederlandse zuivelindustrie zelf het initiatief om te komen tot een research-instituut. In 1948 werd het NIZO opgericht. Het wordt gefinancierd uit collectieve bijdragen van de zuivelindustrie. Voor de ontwikkeling van de Nederlandse kaasindustrie is deze collectieve research van groot belang geweest. Een belangrijk onderdeel van het NIZO was de proeffabriek, een wetenschappelijk opgezette fabriek op semi-professionele schaal. Hier is veel research verricht aan de bestaande kaassoorten en zijn verschillende nieuwe kaassoorten ontwikkeld, zoals Kernhemmer, Maasdammer en Proosdijkaas. Het NIZO heeft gezorgd voor de verdere ontwikkeling en selectie van zuursels voor de Edammer kaasbereiding. Daarnaast is het instituut actief op het terrein van de procestechnologie en het ontwikkelen en testen van technische apparatuur.
Onderwijs Sinds het eind van de 19e eeuw heeft de Nederlandse melkveehouderij een vooraanstaande positie gekregen dankzij de oprichting van eigen organisaties voor onderwijs, onderzoek en voorlichting en door een actief en stimulerend overheidsbeleid op deze terreinen. Dit leidde tot een hoge opleidinggraad van de melkveehouders, een gericht fokkerijbeleid en een diergezondheidssysteem, alsmede tot een sluitend controleapparaat voor de kwaliteit van boerderijmelk. Hierdoor heeft de kwaliteit van de geleverde grondstof melk voor de kaasbereiding belangrijke impulsen gekregen. Conclusie Samenvattend kan geconcludeerd worden dat gezien de continue toename van productie en export de faam van Hollandse Edam zich door de eeuwen heen heeft bevestigd. Van productie op de boerderij, via lokale fabrieken is Hollandse Edam uitgegroeid tot een nationaal geproduceerd product met een wereldwijde reputatie en vormt een belangrijke, stabiele component in het tot waarde brengen van boerderijmelk. 4.6.3. Het imago van Hollandse Edam bij de Europese consument
Om de faam van Hollandse Edam (en Hollandse Gouda) bij de Europese consument te kunnen onderbouwen is in 1998 een grootschalig imago onderzoek verricht onder 7200 consumenten uit zes Europese landen: Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Het onderzoek is in opdracht van de Nederlandse zuivelindustrie uitgevoerd door IMT Research (Amsterdam) nadat over de opzet ervan overleg is gepleegd met diensten van de Commissie. Het onderzoek is wetenschappelijk begeleid door prof. dr. ir. B. Wierenga van de Erasmus Universiteit, Rotterdam. De gebruikte methodiek voldoet aan de hiervoor geldende wetenschappelijke maatstaven.
De onderzoekers vatten de resultaten als volgt samen: "The results of the study indicate that Edam cheese and Gouda cheese are being associated with the country of origin, i.e. with the Netherlands, to a very high degree. For Edam and Gouda cheese this is more so than for other internationally marketed cheeses. Furthermore, it has been shown that the designation 'Dutch' in Gouda and Edam cheese adds value to the product. These findings are being supported by the following specific results: • In the mind of the European consumer there is a strong spontaneous association between the brand names Edam and Gouda on the one hand and the country the Netherlands on the other hand. In all foreign markets, except for Spain, about one third of the consumers that are aware of Gouda or Edam produce Netherlands-related spontaneous associations with the brand names Gouda and Edam. This is about as high as France-related associations for Camembert, Greece-related associations for Feta and higher than Switzerland-related associations for Em-
23
mental. • Furthermore, the Netherlands are being seen as the most important or even sole producer of Gouda and Edam. About 75 to 80% of all European consumers that are aware of Edam and Gouda first mention the Netherlands as the country of origin. When spontaneous and aided awareness of the country of origin are combined, 90 to 91 % of relevant respondents know that Edam and Gouda are being produced in the Netherlands. These figures are higher than comparable figures for Feta and Greece (82%), Emmental and Switzerland (79%) and Camembert and France (83%). In addition to this: almost half of the population of relevant respondents (47% and 46%) think that the Netherlands is the only country where Edam and Gouda, respectively, is being produced. These figures are also higher than the comparable figures for Feta, Emmental and Camembert. • In relation to this. Dutch Edam and Dutch Gouda are being perceived as the original product: Dutch Edam and Gouda are far more being associated with the descriptions 'the original product' (both around 90%) than Edam and Gouda produced elsewhere (both around 25%). • The image of Dutch Edam and Dutch Gouda is strenger and more favourable than the image of reference Edam and Gouda, produced in other countries. This is true for each of the eight different image scales used in the survey. To give an impression: over al) eight scales together, the percentage agreeing with a (positive) statement, compared to the total number of judgements, was 86% for Dutch Edam and 61 % for the reference product. For Gouda the comparable figures are 88% and 63%. This is an indication that there is a strong preference for Dutch Edam and Dutch Gouda as compared to the products produced outside The Netherlands. In addition, this indicates that the regional designation 'Dutch' Gouda or 'Dutch' Edam adds value to the product. • The preference for the Dutch product also becomes evident in the following. If Dutch Gouda is offered at the same price as Gouda produced elsewhere, many more respondents choose the Dutch Gouda (52%) than the (non-Dutch) reference product (11%). The comparable figures for Edam are 48% and 12%. This preference also translates into a willingness to pay a higher price for the Dutch product, compared to their non-Dutch counterpart: many European consumers (45% Gouda; 41% Edam) are prepared to pay a 10% price premium for Dutch Edam and Gouda; this is clearly different from reference Edam and Gouda: 9% is prepared to pay a price premium for reference Edam and 8% for reference Gouda. Most of the overall results stated above are also true for the individual countries. The country for which the results are most different from the rest is Spain. In this country the awareness of and knowledge about cheese is relatively low anyway. Germany is the country where the consumers are most aware that Edam and Gouda are also being produced locally. Also, in Germany the respondents have a more outspoken image of the reference product than in the other countries. So German consumers are relatively familiar with the non-Dutch verslons of Edam and Gouda, respectively. It is interesting to note then, that also among German respondents, Dutch Edam and Dutch Gouda are being judged more favourably on all eight image attributes, than the reference product (in this case Germany-produced verslons). In addition, it is interesting to note that the German consumers, like other European consumers, show a similar preference for Dutch Edam and Dutch Gouda, in terms of willingness to pay a price premium."
Kort samengevat zijn de vijf belangrijkste elementen: 1. sterke spontane associatie tussen "Gouda en Edam" en Nederland 2. Nederland wordt gezien als de belangrijkste (zelfs als enige) producent van Gouda en Edam 3. Hollandse Gouda en Hollandse Edam worden ervaren als de originele producten 4. het imago van Hollandse Gouda en Hollandse Edam is sterker en gunstiger dan het imago van referentie Gouda en Edam geproduceerd in andere landen 5. er is preferentie voor het Nederlandse product en dit vertaalt zich in de bereidheid om er een hogere prijs voor te betalen.
24
4.6.4 Ondersteuning van het imago van Hollandse Edam
De Nederlandse kaasproducenten hebben sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw vele inspanningen geleverd om de bekendheid en waardering van Hollandse Edam in het buitenland te vergroten. Deze activiteiten zijn voor een groot deel in collectief verband uitgevoerd. De gezamenlijke kaasproducenten betaalden ieder jaar een bedrag op basis van de geproduceerde hoeveelheden kaas. Van dit geld werd een breed activiteitenpakket samengesteld. Alle instrumenten van de moderne marketingcommunicatie werden toegepast: reclame in de massamedia, promotie in de winkel, stands op tentoonstellingen, acties in de horeca, consumenten voorlichting met kookboeken en culinaire demonstraties. Vanaf 1954 werd het kaasmeisje ingezet als symbool voor echte kaas uit Holland. Het kaasmeisje is een figuur in Hollandse klederdracht, die zowel als logo werd toegepast als in levende lijve optrad bij acties en evenementen. In Duitsland werd het kaasmeisje bekend als Frau Antje en groeide haar populariteit uit tot grote hoogte. 4.7. Cnntrnlestruuctuur.
Naam
: :
Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) Postbus 250
Telefoon Fax
: :
3830 AG LEUSDEN 033-4965696 033-4965666
4 R Ftikettering
"Hollandse Edam", een door de Europese Unie Beschermde Geografische Aanduiding (BGA) Deze aanduiding zal op de hele kazen prominent worden weergegeven op het vloei-etiket dat wordt aangebracht op de platte zijde van de kaas en/of op een banderol rond de kaas. Dit is niet verplicht indien de kaas conform 4.5 versneden en voorverpakt in de handel wordt gebracht; dan wordt deze aanduiding aangebracht op de voorverpakking. 4 9 Nationale eisen:
Hollandse Edam moet voldoen aan de navolgende nationale wet- en regelgeving: a. de Warenwet, zijnde de basiswetgeving inzake levensmiddelen, en dan in het bijzonder het Warenwetbesluit Zuivel, de Warenwetregeling Zuivelbereiding en de Warenwefrege//ng Kaaskorstbedekkingsmiddelen. b. de Landbouwkwaliteitswet, in het bijzonder het Landbouwkwaliteitsbesluit Zuivelproducten en de Landbouwkwaliteitsregeling Kaas en het Landbouwkwaliteitsbesluit Rauwe melk en zuivelbereiding en de Landbouwkwaliteitsregeling Rauwe melk en zuivelbereiding.
Productschap Diervoeder Tervisielegging en verkrijgbaarstelling ontwerpbegroting 2004
Het dagelijks bestuur maakt, gelet op artikel 118, derde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, bekend dat de ontwerpbegroting voor 2004, met toelichting bij het secretariaat, Stadhoudersplantsoen 12 te Den Haag, voor een ieder ter lezing is neergelegd en aldaar verkrijgbaar is. De behandeling van de ontwerpbegroting vindt plaats in de openbare vergadering van 12 november 2003 Ontwerp-Verordening PDV, financieringsheffing jaar 2004
Verordening van het Productschap Diervoeder van ... 2003, houdende regels ter zake van de aan de onder het Productschap Diervoeder ressorterende ondernemers op te leggen heffing voor het jaar 2004 (Verordening PDV financieringsheffing jaar 2004). Gelet op de artikelen 95 en 126 eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 5, 9 en 10 van de Instellingsverordening Akkerbouwproductschappen 1997; 25
Besluit: § l Begripsbepalingen Artikel l Deze verordening verstaat onder: productschap secretaris ondernemer landbouwhuisdieren
mengvoeders
voedermiddelen
kunstmelkvoeders
huisdiervoeders droge voeders half-vochtige-voeders (semi-moist) vochtige voeders (moist) vochtrijke voedermiddelen droge voedermiddelen handelaar in voedermiddelen
Productschap Diervoeder; secretaris van het productschap; natuurlijke- of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld; dieren, behorend tot soorten die normaal door de mens worden gevoederd, gehouden en gegeten (inclusief pelsdieren); mengsels van voedermiddelen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide producten van hun industriële verwerking, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd om te worden gebruikt voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na bewerking, voor de bereiding van mengvoeders dan wel als dragers in voormengsels; mengvoeders die in droge staat of na oplossing in een bepaalde hoeveelheid vloeistof kunnen dienen voor de voeding van jonge dieren in aanvulling op of in plaats van de postcolostrale melk of voor de voeding van vleeskalveren; diervoeders, in de vorm van voedermiddelen of van mengvoeders, kennelijk als zodanig bestemd voor de voeding van honden en katten; huisdiervoeders met een vochtgehalte van 14% of minder; huisdiervoeders met een vochtgehalte van meer dan 14% en minder dan 60%; huisdiervoeders met een vochtgehalte van 60% of meer; voedermiddelen met een vochtgehalte van meer dan 15%; voedermiddelen met een vochtgehalte van 15% en minder; de ondernemer die voedermiddelen in het verkeer brengt, verkoopt of aflevert voor zover deze niet door hemzelf zijn geproduceerd.
26
toevoegingsmiddelen
:
stoffen of preparaten die in diervoeding worden gebruikt teneinde: - de eigenschappen van de diervoeders voor dieren of van de dierlijke producten gunstig te beïnvloeden, of - te voldoen aan de voedingsbehoeften van de dieren, of de dierlijke productie te verbeteren, door in te werken op de maag- en darmflora of op de verteerbaarheid van de diervoeders, of - aan de voeding elementen toe te voegen die het makkelijker maken om bijzondere voedingsdoelen te bereiken of tegemoet te komen aan specifieke tijdelijke behoeften inzake voeding bij de dieren, of - door dierlijke uitwerpselen veroorzaakte hinder te voorkomen of te beperken, of de leefomgeving van de dieren te verbeteren. § 2 Heffingen
Artikel 2
1.
De handelaar in voedermiddelen is verplicht aan het productschap een heffing te betalen over de aflevering van de voedermiddelen in het binnenland, bedoeld in bijlage I. De heffing betreft de voedermiddelen die rechtstreeks dan wel indirect via de tussenhandel worden afgeleverd aan veehouderijbedrijven en bedraagt voor: a. droge voedermiddelen : € 0,322 per l .000 kg product b. vochtrijke voedermiddelen : € 0,366 per l .000 kg droge stof.
2.
Op het in het eerste lid verschuldigde bedrag wordt in mindering gebracht het heffingsbedrag dat ten genoegen van het productschap aantoonbaar over de betrokken producten reeds eerder aan het productschap is afgedragen.
Artikel3 1.
De producent van gedroogde bietenpulp en kunstmatig gedroogde groen voeders (met 15% vocht of minder) als bedoeld in bijlage I, is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid aan het productschap een heffing te betalen van € 0,234 per l .000 kg product. De hoeveelheid die ten genoegen van het productschap aantoonbaar aan bereiders van mengvoeders wordt afgeleverd, is van deze heffing vrijgesteld.
2.
De producent van vochtrijke voedermiddelen als bedoeld in bijlage I is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid aan het productschap een heffing te betalen van € 0,266 per l .000 kg droge stof.
3.
De ondernemer, die gedurende een kalenderjaar geen producten bereid genoemd in de leden l en 2 van dit artikel, dient jaarlijks een daaromtrent informatieve verklaring in te dienen.
4.
Ingeval de secretaris zulks verlangt, is de ondernemer verplicht een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen.
Artikel 4 l.
De ondernemer die mengvoeders voor landbouwhuisdieren met uitzondering van kunstmelkvoeders voor kalveren produceert, is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen van € 0,249 per 1.000 kg. 27
2.
De ondernemer die concentraten of voormengsels produceert, is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen van € 0,234 per 1000 kg.
3.
De ondernemer die kunstmelkvoeders voor vleeskalveren produceert, is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen van € 0,15 per l .000 kg.
4.
De ondernemer die kunstmelkvoeders voor overige kalveren produceert, is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen van € 0,234 per l .000 kg.
5.
De ondernemer die huisdiervoeders produceert, is verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen, welke bedraagt: - voor droge voeders: € 0,207 per l .000 kg; - voor half vochtige voeders (semi-moist): € 0,207 per l .000 kg vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor 0,74; - voor vochtige voeders (moist): € 0,207 per l .000 kg vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor 0,23.
6.
De ondernemer die mengvoeders voor landbouwhuisdieren produceert, is verplicht over de in het binnenland afgeleverde hoeveelheid droge voedermiddelen als bedoeld in bijlage I, aan het productschap een heffing te betalen van € 0,322 per l .000 kg product.
Artikel 5 De ondernemer die toevoegingsmiddelen en/of bijzondere stikstofhoudende producten produceert of in de handel brengt, is verplicht aan het productschap een heffing te betalen. De heffing bedraagt € 970,00 per onderneming. Artikel 6
De heffingen bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5 zijn bestemd voor de huishoudelijke uitgaven van het productschap, de door of vanwege het productschap uitgevoerde controles en voor de aan het Hoofdproductschap Akkerbouw en het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten te verlenen bijdrage, overeenkomstig de in bijlage II weergegeven verdeling. Artikel 7 1.
De ondernemer is verplicht binnen 2 maanden na afloop van ieder kwartaal door middel van een hiertoe dienend opgavenformulier aan het productschap de voor de vaststelling van de heffing bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5 benodigde gegevens te verstrekken. De Verordening PDV algemene bepalingen 2003 is hierbij van toepassing.
2.
De ondernemer, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5 is eveneens verplicht het opgavenformuiier in te dienen, indien hij in het betrokken kwartaal geen mengvoeders, huisdiervoeders of voedermiddelen heeft geproduceerd dan wel verhandeld.
3.
De ondernemer die gedurende een kalenderjaar geen mengvoeders, huisdiervoeders of voedermiddelen heeft geproduceerd dan wel heeft verhandeld, dient jaarlijks in januari van het daaropvolgende jaar een daaromtrent informatieve verklaring in te dienen bij het productschap. Deze verklaring wordt tevens gebruikt als aanname voor het lopende jaar, zodat de opgaven ingevolge het eerste lid niet behoeven te worden gedaan.
4.
Ingeval de secretaris zulks verlangt, is de ondernemer verplicht een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen. 28
5.
De ondernemer is verplicht alle medewerking te verlenen ter controle van de in dit artikel bedoelde gegevens door of vanwege het productschap.
ArtikelS
1.
Op verzoek van de heffmgsplichtige kan de secretaris namens het bestuur in individuele gevallen beslissen tot afwijking van het model van het opgavenformulier bedoeld in artikel 7.
2.
Op verzoek van de heffmgsplichtige die ingevolge deze verordening jaarlijks minder dan € l .000,- aan het productschap verschuldigd is kan de secretaris namens het bestuur beslissen om in afwijking van artikel 7, eerste lid, jaarlijks een opgave met de voor de vaststelling van de heffing benodigde gegevens aan het productschap te verstrekken.
Artikel 9
1.
Indien de ondernemer de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid niet, niet tijdig of naar het oordeel van de secretaris niet volledig heeft verstrekt, is de secretaris bevoegd namens het bestuur de verschuldigde heffing voor het betreffende kwartaal ambtshalve bij aanslag vast te stellen.
2.
Indien de heffingsplichtige binnen 21 dagen na ontvangst van de heffingsaanslag bedoeld in het eerste lid, alsnog de gevraagde gegevens verstrekt, wordt de aanvankelijk vastgestelde heffing ingetrokken en een nieuwe heffing vastgesteld op basis van de door hem verstrekte gegevens.
Artikel 10
De ingevolge deze verordening verschuldigde heffingsbedragen zijn verschuldigd uiterlijk op de achtste dag volgende op die waarop zij door of vanwege het productschap in rekening zijn gebracht, dan wel, indien de secretaris zulks verlangt, voor een door deze te bepalen datum. Artikel 11
Het productschap kan verrekening van bedragen kleiner dan € 50 achterwege laten. Artikel 12
Aan de ondernemer die niet of niet geheel binnen de in artikel 10 gestelde termijn heeft betaald, kan door het productschap de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag in rekening worden gebracht, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling uiterlijk diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie. § 3 Slotbepalingen Artikel 13 Deze verordening treedt in werking met ingang van l januari 2004. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na l januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met l januari 2004, met uitzondering van de toepassing van de Verordening PDV algemene bepalingen 2003.
29
Artikel 14
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PDV financieringsheffing jaar 2004. Den Haag, voorzitter secretaris Bijlage I
VOEDERMIDDELEN WAAROP DE REGELING VAN TOEPASSING IS
A. Handel in droge voedermiddelen (15% of minder vocht) Omschrijving
GN-code
producten, bestemd voor diervoederdoeleinden en afkomstig van: graan- (incl. rijst-)verwerkende ind.
ex 2302 10, 2302 20, 2302 30 2302 40, 2303 10 19 en ex 2303 10 90 2306 90 90, ex 2309 90 31, 2309 90 41 en 23099051
(v.w.b. producten, afkomstig van de Ned. graanzetmeelindustrie zijn heffingsplichtig, producten van de volgende GN-codes: 2302 10 10 230230 10 2303 10 19 2303 10 90 2306 90 91) maalderijen en pellerijen van peulvr. ex 2302 50 50 aardappelzetmeelfabrieken ex 2303 1090 overige aardappelverwerkende industrie ex 2308 00 90 suikerindustrieën ex 2303 20 en 2309 90 91 bierbrouwerijen ex 2303 30 00 verwerking van oliehoudende zaden, vruchten en kiemen ex 2304, 2305 en 2306 industriële bakkerijen ex 2302 50 00 gist-producerende industrie ex 2308 00 90 groenvoederdrogerijen 1214 10 00 en ex 1214 90 91 en ex 1214 90 99 Voorts: peulvruchten, al dan niet gebroken of gemalen melen en pellets van natuurlijk (zon-)gedroogde groenvoeders
ex 0713 en 12092950 1214 10 00, ex 1214 90 91 en ex 1214 90 99
30
B. Handel in vochtrijke voedermiddelen (meer dan 15% vocht) Omschrijving
GN-code
Producten, bestemd voor diervoederdoeleinden en afkomstig van: - graan- (incl. rijst-)verwerkende ind. (maisglutenvoer en afval van tarwezetmeelfabrieken) - aardappelzetmeelfabrieken - overige aardappelverwerkende industrie - suikerindustrieën - bierbrouwerijen - distilleerderijen - alcoholfabrieken - gist-producerende industrie - branderijen - vruchtesappenindustrie - industriële vruchtenwijnproduktie - zuivelfabrieken
2303 10 19 en ex 2303 10 90
ex 2303 10 90 ex 2308 00 90 ex 2303 20 en 2309 90 91 ex 2303 30 00
ex 2303 30 00 en 2308 00 90 ex 2303 20 90 ex 2308 00 90 ex 2303 30 00 ex 2308 00 ex 2308 00 ex0401,040291,040299, 0403 90, 0404 10 en 0404 90
C. Productie gedroogde bietenpulp en kunstmatig gedroogde groenvoeders (minder dan 15% vocht) GN-code
Omschrijving Volgende producten bestemd voor diervoederdoeleinden, afkomstig van groenvoederdrogerijen en suikerindustrieën:
ex 2303 20 ex 2309 90 91 ex 1214 90 91 en 12149099 12141000
- bietenpulp - gemelasseerde bietenpulp - gras- en klavermeel (-pellets) - luzernemeel en luzerne in pellets D. Productie vochtrijke voedermiddelen (meer dan 15% vocht)
GN-code
Omschrijving
Producten, bestemd voor diervoederdoeleinden en afkomstig van:
2303 10 19 en ex 2303 10 90
- graan- (incl. rijst-)verwerkende ind. (maisglutenvoer en afval van tarwezetmeelfabrieken) - aardappelzetmeelfabrieken - overige aardappelverwerkende industrie - suikerindustrieën - bierbrouwerijen - distilleerden] en - alcoholfabrieken - gist-producerende industrie - branderijen - vruchtensappenindustrie - industriële vruchtenwijnproductie
ex 2303 10 90 ex 2308 00 90 ex 2303 20 en 2309 90 91 ex 2303 30 00 ex 2303 30 00 en 2308 00 90 ex 2303 20 90 ex 2308 00 90 ex 2303 30 00 ex 2308 00 ex 2308 00 31
TOELICHTING
Productschap Het Productschap Diervoeder is ingesteld voor en door de verticale diervoederkolom (voedermiddelenproducent, importeur, diervoederproducent en -handelaar en veehouder). Het productschap levert als publiekrechtelijk orgaan door middel van regelgeving en bestuur een bijdrage aan de sociaal-economische ontwikkeling van de ondernemingen in de diervoedersector en de daarin werkzame personen. Het productschap fungeert daarbij als samenwerkingsverband voor de verschillende branches/geledingen in de diervoederkolom en voor werkgevers- en werknemersorganisaties.
Het schap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn. Tot de kerntaken van het productschap behoren: • stimulering van onderzoek door (mede) financiering onderzoek op het gebied van veevoeding, milieu, vleeskalveren en sociale aspecten • regelgeving ten behoeve van één of meer deelsectoren, welke bindend zijn voor alle betreffende ondernemingen, dan wel het uitvaardigen van regelingen waaraan ondernemingen op vrijwillige basis kunnen participeren; het gaat hier veelal om het waarborgen van de veiligheid van mens, dier en milieu en het verhogen van het kwaliteitsimago van de diervoedersector, waarbij tevens ondersteunende activiteiten worden uitgevoerd. • ondersteuning van bedrijven m.b.t. kwaliteitsborging • advisering en implementatie van Europese regelgeving • uniformering en standaardisering van de voederwaarde van voedermiddelen • scholing voor werknemers • voorlichting
Voornoemde taken en de daaruit voortvloeiende activiteiten dienen onder publiekrechtelijk kader te geschieden aangezien de daaruit voortvloeiende maatregelen alleen maar geëffectueerd kunnen worden indien een sectorale aanpak gerealiseerd wordt. Vaak zullen er aspecten zijn die behartiging door brancheorganisaties te boven gaan of waarbij meer groeperingen in de gehele sector betrokken zijn. De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Vooral de kleinere bedrijven zullen niet in staat zijn zelf deze activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de financiering van de bestuurs- en huishoudelijke kosten legt het productschap een heffing op bij de diverse deelsectoren van de diervoederkolom. Doelstelling van de heffing Met deze verordening wordt het systeem van financieringsheffing voor 2004 vastgesteld.
In artikelen 2, 3, 4 en 5 wordt het heffingsbedrag vastgesteld. De opbrengst is bestemd voor de huishoudelijke uitgaven van het productschap alsmede voor de aan het Hoofdproductschap Akkerbouw te verlenen bijdrage in de algemene kosten. Tevens wordt een bepaald bedrag aangewend ingevolge de daartoe strekkende bestuursovereenkomst voor het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten in verband met de granen bestemd voor graanmengvoeder. De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Het productschap is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor alle ondernemingen in de diervoedersector. Alle ondernemingen betalen mee aan de bestuurs- en huishoudelijke kosten van het productschap. Zo wordt voorkomen dat er bedrijven zijn die wel profiteren van de activiteiten, maar niet meebetalen. 32
De afweging van private alternatieven De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Omdat de ondernemingen niet ieder voor zich de uit voornoemde kerntaken voortvloeiende taken kunnen aanpakken, zijn voor het productschap taken weggelegd. Het productschap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau indien brancheorganisaties hiertoe op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn. Slechts met een publieke heffing zijn de beoogde, door maatschappij en sector gewenste, doelen bereikbaar.
Het optreden van het productschap bevoordeelt geen private belangen van individuele ondernemingen. De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Het gaat hier om een heffingsverordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel voor rekening van het productschap komen. Er wordt geen last gelegd op andere overheden. Structuur van de heffing De heffingen zijn zodanig opgebouwd dat elke schakel van de ketens waarvoor het productschap is ingesteld belast wordt. In die zin zijn de inningspunten voor onder meer voedermiddelen, bietenpulp, mengvoeders in het bijzonder gelegd bij de op de productie gevolgde aflevering. Voorzien is in de faculteit om een mogelijke dubbele belasting ongedaan te maken, wat in het bijzonder bij de specifieke handelaar, niet producent, aan de orde kan zijn. De producent van toevoegingsmiddelen en/of stikstofhoudende producten dient een vast bedrag per onderneming te betalen.
De onderbouwing van de gekozen structuur Deze structuur is gekozen omdat daarmee een relatie wordt gelegd met de omvang van de bedrijfsactiviteit, waardoor steeds binnen de te onderscheiden categorieën bedrijven een evenredige last ontstaat. Werking naar alle bedrijfsgenoten De hele sector in al zijn verscheidenheid aan producttype's wordt aan een heffing onderworpen. Het productschap is qua werkterrein immers ingesteld voor de gehele sector.
De becijfering van de opbrengst en vindplaats in de begroting De totale opbrengst van de heffing is voor 2004 geraamd op €......,- zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. De totale opbrengst van de heffing is bedoeld voor diverse hoofdfuncties in de begroting en is voor 2004 geraamd op: - Bestuur: €......... zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004.Van Bestuur maken onderdeel uit: o HPA algemeen: € .......... zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. o Bijdrage voor Productschap GZP: € . . . . . . , zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. - Markt, subfunctie PR en Voorlichting: € . . . . . . zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. - Kwaliteit, subfunctie beleid en regulering: €...... zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. - Kwaliteit, subfunctie Coördinerend Bureau Diervoedercertificatie en -controle: €....... zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. - Kwaliteit, subfunctie Centraal Veevoederbureau: €...... zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H. van de begroting 2004. De opbrengst van de heffing op toevoegingsmiddelen en/of stikstofhoudende producten is voor 20046...... 33
Verhouding internationaal recht Het gaat hier om een heffing die alleen rust op diervoederfabrikanten in Nederland ten aanzien van de productie en binnenlandse afleveringen. De heffing kan derhalve geen verstoring van het internationale handelsverkeer tot gevolg hebben. Toedelen bestuursbevoegdheden Teneinde alle ondernemers die daarvoor in aanmerking komen daadwerkelijk de heffing te doen betalen, is de secretaris gemandateerd om de ondernemer te belasten met een ambtshalve heffing indien die ondernemer in strijd met de voorschriften in gebreke blijft de benodigde gegevens in te dienen. Terugwerkende kracht De verordening heet terugwerkende kracht aangezien het doorlopende (jaarlijks vastgestelde) heffingen betreft. De strafbepalingen zijn van terugwerkende kracht uitgezonderd op grond van artikel 16 van de Grondwet.
Den Haag, voorzitter secretaris Ontwerp-Heffingsverordening
PDV fondsen kunstmelkvoederbereiders jaar 2004
Verordening van het Productschap Diervoeder van ... 2003 houdende vaststelling bestemmingsheffing ten behoeve van de Fondsen kunstmelkvoedersbereiders voor het jaar 2004 (heffingsverordening PDV fondsen kunstmelkvoederbereiders jaar 2004) Het bestuur van het Productschap Diervoeder heeft, gelet op de artikelen 95 en 126 eerste en vierde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op artikel 9 van de Instellingsverordening Akkerbouwproductschappen 1997, op ... 2003 de volgende verordening vastgesteld. Besluit: Artikel l
In deze verordening wordt verstaan onder: a.
productschap :
Productschap Diervoeder;
b.
voorzitter onderscheidenlijk secretaris
c.
ondernemer
: natuurlijke-of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld;
d.
kunstmelkvoeders
: mengvoeders die in droge staat of na oplossing in een bepaalde hoeveelheid vloeistof kunnen dienen voor de voeding van jonge dieren in aanvulling op of in plaats van de postcolostrale melk of voor de voeding van vleeskal veren.
: voorzitter, onderscheidenlijk secretaris van het productschap;
34
Artikel 2
1. De ondernemer is voor het jaar 2004 verplicht aan het productschap een heffing te betalen van € 0,01 per 1.000 kg bereide kunstmelkvoeders voor vleeskalveren. Deze heffing is bestemd voor: a. Fonds onderzoek en ontwikkeling vleeskalversector, bedoeld in Verordening PDV fonds onderzoek en ontwikkeling vleeskalversector 2003: 6 0,00 per 1.000 kg. b. Fonds Sociale Aangelegenheden, bedoeld in de Verordening PDV fonds sociale aangelegenheden 2003: € 0,01 per 1.000 kg.
2. De ondernemer is voor het jaar 2003 verplicht aan het productschap een heffing te betalen van € 0,01 per 1.000 kg bereide kunstmelkvoeders voor overige kalveren. Deze heffing is bestemd voor: Fonds sociale aangelegenheden bedoeld in de Verordening PDV fonds sociale aangelegenheden 2003: € 0,01 per 1.000 kg. Artikel 3
1. De ondernemer is verplicht binnen 4 weken na afloop van ieder kwartaal door middel van een hiertoe dienend opgavenformulier aan het productschap de voor de vaststelling van de heffing benodigde gegevens te verstrekken. De Verordening PDV algemene bepalingen 2003 is hierbij van toepassing.
2. De ondernemer is eveneens verplicht het opgavenformulier in te dienen, indien hij in het betrokken kwartaal geen kunstmelkvoeders heeft bereid.
3. De ondernemer, die gedurende een kalenderjaar geen kunstmelkvoeders heeft bereid, dient jaarlijks een daaromtrent informatieve verklaring in te dienen bij het productschap. 4. Ingeval de secretaris zulks verlangt, is de ondernemer verplicht een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen. 5. De ondernemer is verplicht alle medewerking te verlenen aan de Interne accountantsdienst van het Hoofdproduktschap Akkerbouw a. ter controle van de in het eerste lid bedoelde opgave indien de in het vierde lid bedoelde accountantsverklaring niet afkomstig is van een registeraccountant; b. ter controle van de in het derde lid bedoelde verklaring. Artikel 4
1. Op verzoek van de heffingsplichtige kan de secretaris namens het bestuur in individuele gevallen beslissen tot afwijking van het model van het opgavenformulier bedoeld in artikel 3. 2. Op verzoek van de heffmgsplichtige die ingevolge deze verordening jaarlijks minder dan € 1.000,- aan het productschap verschuldigd is kan de secretaris namens het bestuur beslissen om in afwijking van artikel 3, eerste lid, jaarlijks een opgave met de voor de vaststelling van de heffing benodigde gegevens aan het productschap te verstrekken. Artikel 5
l. Indien de ondernemer de gegevens, bedoeld in artikel 3 niet, niet tijdig of naar het oordeel van de secretaris niet volledig heeft verstrekt, is de secretaris bevoegd namens het bestuur de verschuldigde heffing voor het betreffende kwartaal ambtshalve bij aanslag vast te stellen.
35
2. Indien de heffmgsplichtige binnen 21 dagen na ontvangst van de heffingsaanslag bedoeld in het eerste lid, alsnog de gevraagde gegevens verstrekt, wordt de aanvankelijk vastgestelde heffing ingetrokken en een nieuwe heffing vastgesteld op basis van de door hem verstrekte gegevens.
Artikel 6 De ingevolge deze verordening verschuldigde heffingsbedragen zijn verschuldigd uiterlijk op de achtste dag volgende op die waarop zij door of vanwege het productschap in rekening zijn
gebracht, dan wel, indien de secretaris zulks verlangt, voor een door deze te bepalen datum.
Artikel 7 Het productschap kan verrekening van bedragen kleiner dan € 50,- achterwege laten.
ArtikelS Aan de ondernemer die niet of niet geheel binnen de in artikel 6 gestelde termijn heeft betaald, kunnen de voor het productschap daaruit voortvloeiende extra kosten in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling uiterlijk dient te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Artikel 9 Deze verordening treedt in werking met ingang van l januari 2004. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na l januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met l januari 2004 met uitzondering van de toepassing van de Verordening PDV algemene bepalingen 2003.
Artikel 10 Deze verordening wordt aangehaald als: Heffingsverordening PDV fondsen kunstmelkvoederbereiders jaar 2004. Den Haag, voorzitter secretaris TOELICHTING Productschap Het Productschap Diervoeder is ingesteld voor en door de verticale diervoederkolom (voedermiddelenproducent, importeur, diervoederproducent en -handelaar en veehouder). Het productschap levert als publiekrechtelijk orgaan door middel van regelgeving en bestuur een bijdrage aan de sociaal-economische ontwikkeling van de ondernemingen in de diervoedersector en de daarin werkzame personen. Het productschap fungeert daarbij als samenwerkingsverband voor de verschillende branches/geledingen in de diervoederkolom en voor werkgevers- en werknemers-organisaties. Het schap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een
complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn.
36
Tot de kerntaken van het productschap behoren: • stimulering van onderzoek door (mede) financiering onderzoek op het gebied van veevoeding, milieu, vleeskalveren en sociale aspecten • regelgeving ten behoeve van één of meer deelsectoren, welke bindend zijn voor alle betreffende ondernemingen, dan wel het uitvaardigen van regelingen waaraan ondernemingen op vrijwillige basis kunnen participeren; het gaat hier veelal om het waarborgen van de veiligheid van mens, dier en milieu en het verhogen van het kwaliteitsimago van de diervoedersector, waarbij tevens ondersteunende activiteiten worden uitgevoerd. • ondersteuning van bedrijven m.b.t. kwaliteitsborging • advisering en implementatie van Europese regelgeving • uniformering en standaardisering van de voederwaarde van voedermiddelen • scholing voor werknemers • voorlichting
Voornoemde taken en de daaruit voortvloeiende activiteiten dienen onder publiekrechtelijk kader te geschieden aangezien de daaruit voortvloeiende maatregelen alleen maar geëffectueerd kunnen worden indien een sectorale aanpak gerealiseerd wordt. Vaak zullen er aspecten zijn die behartiging door brancheorganisaties te boven gaan of waarbij meer groeperingen in de gehele sector betrokken zijn. De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Vooral de kleinere bedrijven zullen niet in staat zijn zelf deze activiteiten uit te (laten) voeren.
Doelstelling van de heffing Met deze verordening wordt de heffing op kunstmelkvoeders voor vleeskalveren en overige kalveren ten behoeve van het Fonds Sociale aangelegenheden en het Fonds onderzoek en ontwikkeling vleeskalversector voor het jaar 2004 vastgesteld. Deze heffing is bestemd voor de volgende doelen: het bevorderen/oplossen van sociale knelpunten (i.h.b. scholing en arbeidsomstandigheden) in de diervoedersector en wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot voeding van kalveren en daarmee samenhangende maatregelen.
De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening
Het productschap is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor alle ondernemingen in de diervoedersector. Alle kunstmelkvoederbereiders dragen door de heffing bij aan de genoemde fondsen. Zo wordt voorkomen dat bedrijven wel profiteren van de activiteiten, maar daaraan niet meebetalen.
De afweging van private alternatieven De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Omdat de ondernemingen in de sector niet ieder voor zich het belang dat met de onderhavige heffing wordt nagestreefd, kunnen behartigen is gekozen voor een collectieve benadering. Het productschap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn. Slechts met een publieke heffing zijn de doelen bereikbaar die door maatschappij en de sector beoogd en gewenst zijn, zoals in het onderhavige geval de aanpak van de mestproblematiek. Het optreden van het productschap bevoordeelt geen belangen van individuele ondernemingen.
De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Het gaat hier om een bestemmingsheffingsverordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel voor rekening van het productschap komen. Er wordt geen last gelegd op andere overheden.
37
Structuur van de heffing In artikel 2 worden de heffingsbedragen vastgesteld. De heffing wordt berekend over de productie van kunstmelkvoeders voor vleeskalveren en overige kalveren.
De onderbouwing van de gekozen structuur Door de heffing te relateren aan de omvang van de productie wordt een evenredige belasting gegarandeerd. Deze heffing is eenvoudig vast te stellen, de gegevens worden door middel van een opgavenformulier verstrekt. Werking naar alle bedrijfsgenoten De heffing wordt gelegd bij de kunstmelkvoederbereiders. Degenen die de lasten dragen kunnen steeds profiteren van de vanuit de fondsen gefinancierde activiteiten. De becijfering van de opbrengst en vindplaats in de begroting De heffing voor het Fonds Sociale is bestemd voor het bevorderen/oplossen van sociale knelpunten (i.h.b. scholing en arbeidsomstandigheden) in de diervoedersector. De totale opbrengst van de heffing ten behoeve van het Fonds Sociale Aangelegenheden is voor 2004 geraamd op €................................,-, zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H.3 van de begroting 2004.
De heffing voor het Fonds onderzoek en ontwikkeling vleeskalversector is bestemd voor de financiering van wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot voeding van kalveren en daarmee samenhangende maatregelen. De totale opbrengst van de heffing ten behoeve van dit fonds is voor 2004 geraamd op € O,-, zoals dat in de begroting 2004 staat vermeld in hoofdstuk H.3.
Algemeen belang van de activiteit De doelstelling van de heffing is: het bevorderen/oplossen van sociale knelpunten (i.h.b. scholing en arbeidsomstandigheden) in de diervoedersector en wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot voeding van kalveren en daarmee samenhangende maatregelen. Onderzoek naar de verbetering van voeding van kalveren leidt tot gezondere kalveren, hetgeen een verbetering van de kwaliteit van het vlees tot gevolg heeft. Dit komt ten goede aan de consument. Sectoraal belang van de activiteit Het verbeteren van sociale omstandigheden in de vleeskalverensector, zoals scholing en arbeidsomstandigheden, is in het belang van de desbetreffende ondernemers en ondernemingen. De verbetering van de kwaliteit van kalfvlees door verbeterde voeding is in het belang van de vleeskalversector, omdat dit kan leiden tot een imagoverbetering. Verhouding internationaal recht Het gaat hier om een heffing die alleen rust op de vleeskalverensector in Nederland. De Europese Commissie heeft bij besluit van 21 februari 1994 kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van de steunmaatregel in het kader van het Fonds sociale aangelegenheden (nr. N 309/91). De Europese Commissie heeft bij besluit van 24 februari 1998 kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van de steunmaatregel in het kader van het Fonds onderzoek en ontwikkeling vleeskalversector (nr. N 561/97). Toedelen bestuursbevoegdheden Teneinde alle ondernemers die daarvoor in aanmerking komen daadwerkelijk de heffing te doen betalen, is de secretaris gemandateerd om de ondernemer te belasten met een ambtshalve heffing indien die ondernemer in strijd met de voorschriften in gebreke blijft de benodigde gegevens in te dienen.
38
Terugwerkende kracht De verordening heet terugwerkende kracht aangezien het doorlopende (jaarlijks vastgestelde) heffingen betreft. De strafbepalingen zijn van terugwerkende kracht uitgezonderd op grond van artikel 16 van de Grondwet.
Den Haag, voorzitter secretaris
Ontwerp-Heffingsverordening
PDV fondsen voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen jaar 2004
Verordening van het Productschap Diervoeder van ... 2003 houdende vaststelling bestemmingsheffing ten behoeve van de Fondsen voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen voor het jaar 2004 (heffingsverordening PDV fondsen voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen jaar 2004) Het bestuur van het Productschap Diervoeder heeft, gelet op de artikelen 95 en 126 eerste en vierde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op artikel 9 van de Instellingsverordening Akkerbouwproductschappen 1997, op .... 2003 de volgende verordening vastgesteld. Besluit: Artikel l In deze verordening wordt verstaan onder: a.
productschap
b.
voorzitter onderscheidenlijk secretaris :
: Productschap Diervoeder; : voorzitter, onderscheidenlijk secretaris van het productschap;
c.
ondernemer
: natuurlijke- of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld;
d.
landbouwhuisdieren
: dieren, behorend tot soorten die normaal door de mens worden gevoederd, gehouden en gegeten (inclusief pelsdieren);
e.
mengvoeders
f. voedermiddelen
: mengsels van voedermiddelen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; : producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide producten van hun industriële verwerking, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd om te worden gebruikt voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na bewerking, voor de bereiding van mengvoeders dan wel als dragers in voormengsels; 39
g.
huisdiervoeders
diervoeders, in de vorm van enkelvoudige diervoeders
of van mengvoeders, kennelijk als zodanig bestemd voor de voeding van honden en katten; h.
droge voeders
i.
half-vochtige-voeders (semi-moist)
j.
k.
vochtige voeders (moist) vochtrijke voedermiddelen toevoegingsmiddelen
huisdiervoeders met een vochtgehalte van 14% of minder; huisdiervoeders met een vochtgehalte van meer dan 14% en minder dan 60%;
huisdiervoeders met een vochtgehalte van 60% of meer; enkelvoudige diervoeders en grondstoffen met een vochtgehalte van meer dan 15%.
stoffen of preparaten die in diervoeding worden gebruikt teneinde: - de eigenschappen van de diervoeders voor dieren of van de dierlijke producten gunstig te beïnvloeden, of - te voldoen aan de voedingsbehoeften van de dieren, of de dierlijke productie te verbeteren, door in te werken op de maag- en darmflora of op de verteerbaarheid van de diervoeders, of - aan de voeding elementen toe te voegen die het makkelijker maken om bijzondere voedingsdoelen te bereiken of tegemoet te komen aan specifieke tijdelijke behoeften inzake voeding bij de dieren, of - door dierlijke uitwerpselen veroorzaakte hinder te voorkomen of te beperken, of de leefomgeving van de dieren te verbeteren;
Artikel 2
De producent van gedroogde bietenpulp en kunstmatig gedroogde groenvoeders als bedoeld in de bijlage, is verplicht voor het jaar 2004 over de zelf geproduceerde hoeveelheid aan het productschap een heffing te betalen van € 0,088 per l .000 kg product. De hoeveelheid die ten genoegen van het productschap aantoonbaar aan bereiders van mengvoeders wordt afgeleverd, is van deze heffing vrijgesteld. 2.
De producent van vochtrijke voedermiddelen als bedoeld in de bijlage is verplicht voor het jaar 2004 over de zelf geproduceerde hoeveelheid aan het productschap een heffing te betalen van € 0,10 per l .000 kg droge stof.
Artikel 3 l.
De ondernemer die concentraten, voormengsels of mengvoeders voor landbouwhuisdieren
met uitzondering van kunstmelkvoeders voor kalveren produceert, is voor het jaar 2003 verplicht over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen van € 0,098 per 1000 kg.
40
2.
De ondernemer die huisdiervoeders produceert, is verplicht voor het jaar 2004 over de zelf geproduceerde en in het binnenland afgeleverde hoeveelheid, aan het productschap een heffing te betalen, welke bedraagt: voor droge voeders: € 0,01 per 1000 kg geproduceerd voeder; voor half-vochtige voeders (semi-moist): € 0,01 per 1000 kg vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor 0,74; voor vochtige voeders (moist): € 0,01 per 1000 kg vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor 0,23.
Artikel 4 1.
De heffing op gedroogde bietenpulp en kunstmatig gedroogde groenvoeders, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is bestemd voor het Fonds veevoedkundig onderzoek, bedoeld in de Verordening PDV fonds veevoedkundig onderzoek 2003: € 0,088.
2.
De heffing op vochtrijke voedermiddelen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is bestemd voor het Fonds veevoedkundig onderzoek, bedoeld in de Verordening PDV fonds veevoedkundig onderzoek 2003: € 0,10.
3.
De heffing op concentraten, voormengsels of mengvoeder voor landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is bestemd voor: a. Fonds sociale aangelegenheden bedoeld in de Verordening PDV fonds sociale aangelegenheden 2003: € 0,01 b. Fonds veevoedkundig onderzoek bedoeld in de Verordening PDV fonds veevoedkundig onderzoek 2003: € 0,088
4.
De heffing op huisdiervoeders, bedoeld in artikel 3, tweede lid, is bestemd voor het Fonds sociale aangelegenheden, bedoeld in de Verordening PDV fonds sociale aangelegenheden 2003.
Artikel5 1. De ondernemer is verplicht binnen 2 maanden na afloop van ieder kwartaal door middel van een hiertoe dienend opgavenformulier aan het productschap de voor de vaststelling van de heffing bedoeld in de artikelen 2 en 3 benodigde gegevens te verstrekken. De Verordening PDV algemene bepalingen 2003 is hierbij van toepassing.
2. De ondernemer bedoeld in de artikelen 2 en 3 is eveneens verplicht het opgavenformulier in te dienen, indien hij in het betrokken kwartaal geen mengvoeders, huisdiervoeders of voedermiddelen heeft geproduceerd dan wel verhandeld. 3. De ondernemer die gedurende een kalenderjaar geen mengvoeders, huisdiervoeders of voedermiddelen heeft geproduceerd dan wel heeft verhandeld, dient jaarlijks in januari van het daaropvolgende jaar een daaromtrent informatieve verklaring in te dienen bij het productschap. Deze verklaring wordt tevens gebruikt als aanname voor het lopende jaar, zodat de opgaven ingevolge het tweede lid niet behoeven te worden gedaan. 4. Ingeval de secretaris zulks verlangt, is de ondernemer verplicht een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen. 5. De ondernemer is verplicht alle medewerking te verlenen ter controle van de in dit artikel
bedoelde gegevens door of vanwege het productschap.
Artikel 6 1. Op verzoek van de heffmgsplichtige kan de secretaris namens het bestuur in individuele gevallen beslissen tot afwijking van het model van het opgavenformulier bedoeld in artikel 5. 41
2. Op verzoek van de heffmgsplichtige die ingevolge deze verordening jaarlijks minder dan € 1000 aan het productschap verschuldigd is kan de secretaris namens het bestuur beslissen om in afwijking van artikel 5, eerste lid, jaarlijks een opgave met de voor de vaststelling van de heffing benodigde gegevens aan het productschap te verstrekken. Artikel?
1. Indien de ondernemer de gegevens, bedoeld in artikel 5, niet, niet tijdig of naar het oordeel van de secretaris niet volledig heeft verstrekt, is de secretaris bevoegd namens het bestuur de verschuldigde heffing voor het betreffende kwartaal respectievelijk jaar ambtshalve bij aanslag vast te stellen. 2. Indien de heffmgsplichtige binnen 21 dagen na ontvangst van de heffingsaanslag bedoeld in het eerste lid, alsnog de gevraagde gegevens verstrekt, wordt de ambtshalve vastgestelde heffing ingetrokken en een nieuwe heffing vastgesteld op basis van de door hem verstrekte gegevens. ArtikelS
De ingevolge deze verordening verschuldigde heffingsbedragen zijn verschuldigd uiterlijk op de achtste dag volgende op die waarop zij door of vanwege het productschap in rekening zijn gebracht, dan wel, indien de secretaris zulks verlangt, voor een door deze te bepalen datum. Artikel 9
Het productschap kan verrekening van bedragen kleiner dan € 50,- achterwege laten. Artikel 10
Aan de ondernemer die niet of niet geheel binnen de in artikel 8 gestelde termijn heeft betaald, kunnen de voor het productschap daaruit voortvloeiende extra kosten in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling uiterlijk dient te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Artikel 11 Deze verordening treedt in werking met ingang van l januari 2004. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na l januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met l januari 2004, met uitzondering van de toepassing van de Verordening PDV algemene bepalingen 2003. Artikel 12 Deze verordening wordt aangehaald als: Heffingsverordening PDV fondsen voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen jaar 2004. Den Haag, voorzitter secretaris
42
Bijlage
VOEDERMIDDELEN WAAROP DE REGELING VAN TOEPASSING IS A. Productie gedroogde bietenpulp en kunstmatig gedroogde groenvoeders (minder dan 15% vocht)
Omschrijving
GN-code
Volgende producten bestemd voor diervoederdoeleinden, afkomstig van groenvoederdrogerijen en suikerindustrieën:
- bietenpulp - gemelasseerde bietenpulp - gras- en klavermeel (-pellets) - luzernemeel en luzerne in pellets
ex 2303 20 ex 2309 90 91 ex 1214 90 91 en 1214 90 99 1214 10 00
B. Productie vochtrijke voedermiddelen (meer dan 15% vocht)
Omschrijving
GN-code
Producten, bestemd voor diervoederdoeleinden en afkomstig van: - graan- (incl. rijst-)verwerkende ind. (maisglutenvoer en afval van tarwezetmeelfabrieken) - aardappelzetmeelfabrieken - overige aardappelverwerkende industrie - suikerindustrieën - bierbrouwerijen - distilleerderijen - alcoholfabrieken - gist-producerende industrie - branderijen - vruchtensappenindustrie - industriële vruchtenwijnproductie
2303 10 19 en ex 2303 10 90
ex 2303 10 90 ex 2308 00 90 ex 2303 20 en 2309 90 91 ex 2303 30 00 ex 2303 30 00 en 2308 00 90 ex 2303 20 90 ex 2308 00 90 ex 2303 30 00 ex 2308 00 ex 2308 00
TOELICHTING Productschap Het Productschap Diervoeder is ingesteld voor en door de verticale diervoederkolom (voedermiddelenproducent, importeur, diervoederproducent en -handelaar en veehouder). Het productschap levert als publiekrechtelijk orgaan door middel van regelgeving en bestuur een bijdrage aan de sociaal-economische ontwikkeling van de ondernemingen in de diervoedersector en de daarin werkzame personen. Het productschap fungeert daarbij als samenwerkingsverband voor de verschillende branches/geledingen in de diervoederkolom en voor werkgevers- en werknemers-organisaties.
Het schap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn.
43
Tot de kerntaken van het productschap behoren: • stimulering van onderzoek door (mede) financiering onderzoek op het gebied van veevoeding, milieu, vleeskalveren en sociale aspecten • regelgeving ten behoeve van één of meer deelsectoren, welke bindend zijn voor alle betreffende ondernemingen, dan wel het uitvaardigen van regelingen waaraan ondernemingen op vrijwillige basis kunnen participeren; het gaat hier veelal om het waarborgen van de veiligheid van mens, dier en milieu en het verhogen van het kwaliteitsimago van de diervoedersector, waarbij tevens ondersteunende activiteiten worden uitgevoerd. • ondersteuning van bedrijven m.b.t. kwaliteitsborging • advisering en implementatie van Europese regelgeving • uniformering en standaardisering van de voederwaarde van voedermiddelen • scholing voor werknemers • voorlichting
Voornoemde taken en de daaruit voortvloeiende activiteiten dienen onder publiekrechtelijk kader te geschieden aangezien de daaruit voortvloeiende maatregelen alleen maar geëffectueerd kunnen worden indien een sectorale aanpak gerealiseerd wordt. Vaak zullen er aspecten zijn die behartiging door brancheorganisaties te boven gaan of waarbij meer groeperingen in de gehele sector betrokken zijn. De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Vooral de kleinere bedrijven zullen niet in staat zijn zelf deze activiteiten uit te (laten) voeren.
Doelstelling van de heffing Deze heffing is bestemd voor de volgende fondsen: het Fonds veevoedkundig onderzoek en het Fonds sociale aangelegenheden. Vanuit deze fondsen worden financiële middelen verstrekt met het oog op wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek op het gebied van diergezondheid, milieu, welzijn en kwaliteit in relatie tot de voeding en het bevorderen/oplossen van sociale knelpunten (i.h.b. scholing en arbeidsomstandigheden) in de diervoedersector. De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Het productschap is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor alle ondernemingen in de diervoedersector. In de diversiteit van de diervoedersector worden alle ondernemingen belast afhankelijk van tot welke deelsector zij behoren. Zodoende wordt beoogd een nieuwe relatie tussen lasten en nut te bereiken. Tevens wordt hierdoor voorkomen dat bedrijven wel gericht profiteren van de activiteiten, maar hieraan niet meebetalen. De afweging van private alternatieven De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Omdat de ondernemingen in de sector niet ieder voor zich het belang dat met de onderhavige heffing wordt nagestreefd, kunnen behartigen is gekozen voor een collectieve benadering. Het productschap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn. Slechts met een publieke heffing zijn de beoogde, door de maatschappij en de sector gewenste, doelen bereikbaar, zoals bijvoorbeeld de wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek op het gebied van diergezondheid, milieu, welzijn en kwaliteit in relatie tot de voeding, de aanpak van de mestproblematiek alsmede sociale aandachtspunten.
Het optreden van het productschap bevoordeelt geen belangen van individuele ondernemingen.
De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Het gaat hier om een bestemmingsheffingsverordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel voor rekening van het productschap komen. Er wordt geen last gelegd op andere overheden. 44
Structuur van de heffing In artikel 2 en 3 worden de heffingsbedragen vastgesteld. De heffing wordt berekend over de volgende producten: de zelf geproduceerde hoeveelheid gedroogde bietenpulp en kunstmatig gedroogde groenvoeders (met 15% vocht of minder) de zelf geproduceerde hoeveelheid vochtrijke voedermiddelen de zelf geproduceerde en afgeleverde hoeveelheid concentraten, voormengsels of mengvoeders voor landbouwhuisdieren met uitzondering van kunstmelkvoeders voor kalveren de zelf geproduceerde en afgeleverde hoeveelheid huisdiervoeders.
De onderbouwing van de gekozen structuur De gekozen grondslagen garanderen een evenredige belasting voor de diverse ondernemingen. De heffing is eenvoudig vast te stellen, de gegevens worden door middel van een opgavenformulier verstrekt.
Werking naar alle bedrijfsgenoten De heffing wordt bij alle ondernemingen in de betreffende deelsectoren gelegd. Degenen die de lasten dragen kunnen steeds profiteren van de vanuit de fondsen gefinancierde activiteiten. De becijfering van de opbrengst en vindplaats in de begroting De totale opbrengst van de heffing ten behoeve van het Fonds veevoederonderzoek is voor 2004 geraamd op € ......... , zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H.3 van de begroting 2004. De totale opbrengst van de heffing ten behoeve van het Fonds Sociale Aangelegenheden is voor 2004 geraamd op € .......................... zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H.3 van de begroting 2004. Algemeen belang van de activiteit De doelstelling van de heffing komt ten goede aan het milieu, de gezondheid van dieren en de verbetering van de kwaliteit van diervoeder. Een en ander is in het belang van de consument en de maatschappij als geheel. Sectoraal belang van de activiteit Het verbeteren van sociale omstandigheden in de diervoedersector, zoals scholing en arbeidsomstandigheden, is in het belang van de desbetreffende ondernemers en ondernemingen.
De verbetering van de kwaliteit van kalfvlees door verbeterde voeding is in het belang van de diervoedersector, omdat dit kan leiden tot een nodige imago verbetering.
Verhouding internationaal recht Het gaat hier om een heffing die alleen rust op Nederlandse fabrikanten van diervoeders of ingrediënten daarvan. De Europese Commissie heeft bij besluit van 21 februari 1994 kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van de steunmaatregel iri het kader van het Fonds sociale aangelegenheden (nr. N 309/91). De Europese Commissie heeft bij besluit van 20 januari 1998 kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van de steunmaatregel in het kader van het Fonds diervoederonderzoek (nr. N 560/96). Toedelen bestuursbevoegdheden Teneinde alle ondernemers die daarvoor in aanmerking komen daadwerkelijk de heffing te doen betalen, is de secretaris gemandateerd om de ondernemer te belasten met een ambtshalve heffing indien die ondernemer in strijd met de voorschriften in gebreke blijft de benodigde gegevens in te dienen.
45
Terugwerkende kracht De verordening heet terugwerkende kracht aangezien het doorlopende (jaarlijks vastgestelde) heffingen betreft. De strafbepalingen zijn van terugwerkende kracht uitgezonderd op grond van artikel 16 van de Grondwet.
Den Haag, voorzitter
secretaris
Ontwerp-Heffingsverordening
PDV, kwaliteitscontrole vleexkalversector jaar 2004
Verordening van het Productschap Diervoeder van .... 2003 houdende vaststelling bestemmingsheffing ten behoeve van de kwaliteitscontrole vleeskalversector voor het jaar 2004 (heffingsverordening PDV kwaliteitscontrole vleeskalversector jaar 2004) Het bestuur van het Productschap Diervoeder heeft, gelet op de artikelen 95 en 126 eerste en vierde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op artikel 9 van de Instellingsverordening Akkerbouwproductschappen 1997, op ... 2003 de volgende verordening vastgesteld. Besluit: Artikel l In deze verordening wordt verstaan onder: a.
productschap
b.
voorzitter onderscheidenlijk secretaris
c.
ondernemer
d.
kunstmelkvoeders
: Productschap Diervoeder; : voorzitter, onderscheidenlijk secretaris van het productschap; : natuurlijke- of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld; : mengvoeders die in droge staat of na oplossing in een bepaalde hoeveelheid vloeistof kunnen dienen voor de voeding van jonge dieren in aanvulling op of in plaats van de postcolostrale melk of voor de voeding van vleeskalveren.
Artikel 2 1.
De ondernemer is voor het jaar 2004 verplicht aan het productschap een heffing te betalen van € O,- per l .000 kg bereide kunstmelkvoeders voor vleeskalveren.
2.
De heffing is bestemd voor het Fonds Kwaliteitsgarantie vleeskalverensector, bedoeld in de Verordening PDV fonds kwaliteitsgarantie vleeskalversector 2003.
Artikel3 1.
De ondernemer die ingevolge artikel 2 heffingsplichtig is, is verplicht binnen 4 weken na afloop van ieder kwartaal door middel van een hiertoe dienend opgavenformulier aan het productschap de voor de vaststelling van de heffing benodigde gegevens te verstrekken. De Verordening PDV algemene bepalingen 2003 is van toepassing. 46
2.
De ondernemer is eveneens verplicht het opgavenformulier in te dienen, indien hij in het betreffende kwartaal geen kunstmelkvoeders voor vleeskalveren heeft geproduceerd.
3.
De ondernemer, die gedurende een kalenderjaar geen kunstmelkvoeders voor vleeskalveren heeft geproduceerd, dient jaarlijks een daaromtrent informatieve verklaring in te dienen bij het productschap.
4.
Ingeval de secretaris zulks verlangt, is de ondernemer verplicht een door een accountant afgegeven verklaring te overleggen.
5.
De ondernemer is verplicht alle medewerking te verlenen aan de Interne accountantsdienst van het Hoofdproductschap Akkerbouw ter controle van de in het eerste lid bedoelde opgave.
Artikel 4
1.
Op verzoek van de heffingsplichtige kan de secretaris namens het bestuur in individuele gevallen beslissen tot afwijking van het model van het opgavenformulier bedoeld in artikel 3.
2.
Op verzoek van de heffingsplichtige die ingevolge deze verordening jaarlijks minder dan € l .000,- aan het productschap verschuldigd is kan de secretaris namens het bestuur beslissen om in afwijking van artikel 3, eerste lid, jaarlijks een opgave met de voor de vaststelling van de heffing benodigde gegevens aan het productschap te verstrekken
Artikel 5
1.
Indien de ondernemer de gegevens, bedoeld in artikel 3 niet, niet tijdig of naar het oordeel van de secretaris niet volledig heeft verstrekt, is de secretaris namens het bestuur bevoegd de verschuldigde heffing voor het betreffende kwartaal ambtshalve bij aanslag vast te stellen.
2.
Indien de heffingsplichtige binnen 21 dagen na ontvangst van de heffingsaanslag bedoeld in het eerste lid, alsnog de gevraagde gegevens verstrekt, wordt de aanvankelijk vastgestelde heffing ingetrokken en een nieuwe heffing vastgesteld op basis van de door hem verstrekte gegevens.
Artikel 6
1.
De ingevolge deze verordening verschuldigde heffingsbedragen zijn verschuldigd uiterlijk op de achtste dag volgende op die waarop zij door of vanwege het productschap in rekening zijn gebracht, dan wel, indien de secretaris zulks verlangt, voor een door deze te bepalen datum.
2.
Het Hoofdproductschap Akkerbouw wordt gemachtigd de ingevolge deze verordening verschuldigde heffingsbedragen in rekening te brengen, in te vorderen en in ontvangst te nemen.
Artikel 7
Het productschap kan verrekening van bedragen kleiner dan € 50 achterwege laten. Artikel 8 Aan de ondernemer die niet of niet geheel binnen de in artikel 6 gestelde termijn heeft betaald,
kunnen de voor het productschap daaruit voortvloeiende extra kosten in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling uiterlijk dient te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
47
Artikel 9 Deze verordening treedt in werking met ingang van l januari 2004. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na l januari 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van dat Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met l januari 2004, met uitzondering van de toepassing van de Verordening PDV algemene bepalingen 2003. Artikel 10
Deze verordening wordt aangehaald als: Heffingsverordening PDV kwaliteitscontrole vleeskalversector jaar 2004. Den Haag, voorzitter secretaris TOELICHTING
Productschap Het Productschap Diervoeder is ingesteld voor en door de verticale diervoederkolom (voedermiddelenproducent, importeur, diervoederproducent en -handelaar en veehouder). Het productschap levert als publiekrechtelijk orgaan door middel van regelgeving en bestuur een bijdrage aan de sociaal-economische ontwikkeling van de ondernemingen in de diervoedersector en de daarin werkzame personen. Het productschap fungeert daarbij als samenwerkingsverband voor de verschillende branches/geledingen in de diervoederkolom en voor werkgevers- en werknemers-organisaties. Het schap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn. Tot de kerntaken van het productschap behoren: • stimulering van onderzoek door (mede) financiering onderzoek op het gebied van veevoeding, milieu, vleeskalveren en sociale aspecten • regelgeving ten behoeve van één of meer deelsectoren, welke bindend zijn' voor alle betreffende ondernemingen, dan wel het uitvaardigen van regelingen waaraan ondernemingen op vrijwillige basis kunnen participeren; het gaat hier veelal om het waarborgen van de veiligheid van mens, dier en milieu en het verhogen van het kwaliteitsimago van de diervoedersector, waarbij tevens ondersteunende activiteiten worden uitgevoerd. • ondersteuning van bedrijven m.b.t. kwaliteitsborging • advisering en implementatie van Europese regelgeving • uniformering en standaardisering van de voederwaarde van voedermiddelen • scholing voor werknemers • voorlichting
Voornoemde taken en de daaruit voortvloeiende activiteiten dienen onder publiekrechtelijk kader te geschieden aangezien de daaruit voortvloeiende maatregelen alleen maar geëffectueerd kunnen worden indien een sectorale aanpak gerealiseerd wordt. Vaak zullen er aspecten zijn die behartiging door brancheorganisaties te boven gaan of waarbij meer groeperingen in de gehele sector betrokken zijn. De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Vooral de kleinere bedrijven zullen niet in staat zijn zelf deze activiteiten uit te (laten) voeren. 4g
Doelstelling van de heffing Met deze verordening wordt de heffing ten behoeve van het Fonds kwaliteitsgarantie vleeskalversector voor het jaar 2004 vastgesteld.
Vanuit dit fonds wordt bijgedragen aan de bekostiging van het (laten) uitoefenen van toezicht op de naleving van voorschriften met betrekking tot de kwaliteit van kal vervoeders en kalfsvlees en andere werkzaamheden ter bevordering van de garantie van de kwaliteit van kalfsvlees.
De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Het productschap is als publiekrechtelijke organisatie ingesteld voor alle ondernemingen in de diervoedersector. Alle ondernemingen in de vleeskalversector dragen door de heffing bij aan het voornoemde fonds. Zo wordt voorkomen dat bedrijven wel profiteren van de activiteiten, maar niet hieraan meebetalen. De afweging van private alternatieven De diervoedersector kenmerkt zich door vele kleine en een aantal grote ondernemers. Omdat de ondernemingen in de sector niet ieder voor zich het belang dat met de onderhavige heffing wordt nagestreefd, kunnen behartigen is gekozen voor een collectieve benadering. Het productschap vervult ten opzichte van organisaties van ondernemers en werknemers een complementaire rol en ontplooit alleen activiteiten op sectorniveau waartoe deze organisaties op eigen kracht niet of onvoldoende in staat zijn. Slechts met een publieke heffing zijn de beoogde, door de maatschappij en de sector gewenste, doelen bereikbaar, zoals bijvoorbeeld het garanderen van de kwaliteit van kalfsvlees en kal vervoeders. Het optreden van het productschap bevoordeelt geen belangen van individuele ondernemingen.
De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Het gaat hier om een bestemmingsheffingsverordening waarbij uitvoerings- en handhavingsaspecten geheel voor rekening van het productschap komen. Er wordt geen last gelegd op andere overheden. Structuur van de heffing In artikel 2 wordt het heffingsbedrag vastgesteld. De heffing wordt berekend over de productie van kunstmelkvoeders voor vleeskalveren. De onderbouwing van de gekozen structuur Door de heffing te relateren aan de omvang van de productie wordt een evenredige belasting gegarandeerd. Deze heffing is eenvoudig vast te stellen, de gegevens worden door middel van een opgavenformulier verstrekt.
Werking naar alle bedrijfsgenoten De heffing wordt gelegd bij alle ondernemingen in de betreffende (deel)sector. Degenen die de lasten dragen kunnen steeds profiteren van de vanuit het fonds gefinancierde activiteiten. De becijfering van de opbrengst en vindplaats in de begroting De totale opbrengst van de heffing is voor 2004 geraamd op € O,- zoals dat staat vermeld in hoofdstuk H.3 van de begroting 2004.
Algemeen belang van de activiteit De doelstelling van de heffing is het laten uitoefenen van toezicht op de naleving van voorschriften met betrekking tot de kwaliteit van kalvervoeders en kalfsvlees, alsmede andere werkzaamheden ter bevordering van de garantie van de kwaliteit van kalfsvlees. De handhaving en verbetering van de kwaliteit van het kalfsvlees zijn in het belang van de burger en de consument.
49
Sectoraal belang van de activiteit De handhaving en verbetering van de kwaliteit van kalfvlees is, met name nu de diervoedersector veel negatieve publiciteit heeft te verduren, in het belang van de individuele ondernemer en derhalve in het belang van de sector als geheel. Verhouding internationaal recht Het gaat hier om een heffing die alleen rust op de vleeskalversector in Nederland. De Europese Commissie heeft bij besluit van 7 augustus 1992 kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van onderhavige steunmaatregel (nr. N 308/91). Toedelen bestuursbevoegdheden Teneinde alle ondernemers die daarvoor in aanmerking komen daadwerkelijk de heffing te doen betalen, is de secretaris gemandateerd om de ondernemer te belasten met een ambtshalve heffing indien die ondernemer in strijd met de voorschriften in gebreke blijft de benodigde gegevens in te dienen. Terugwerkende kracht De verordening heeft terugwerkende kracht aangezien het doorlopende (jaarlijks vastgestelde) heffingen betreft. De strafbepalingen zijn van terugwerkende kracht uitgezonderd op grond van artikel 16 van de Grondwet.
Den Haag, voorzitter secretaris Ontwerp-Wijziging H Verordening PDV diervoeders 2004
Verordening van het Productschap Diervoeder van .... 2003 tot wijziging van Verordening PDV diervoeders 2003. Het bestuur van het Productschap Diervoeder;
Gelet op de artikelen 93 en 96 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, de artikelen 2, 3 en 4 van de Instellingsverordening akkerbouwproductschappen 1997; in aanmerking nemende Richtlijn 2003/57/EG van 17 juni 2003 tot wijziging van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeder; Besluit: Artikel I
De Verordening PDV diervoeders 2003 wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 5:1, tweede lid, wordt bij "het productschap" een voetnoot geplaatst, luidende: 1 De daadwerkelijke indiening van de dossiers geschiedt bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen. B
In Bijlage IX bij Hoofdstuk 8, ongewenste stoffen wordt bij de ongewenste stof 22. Endosulfan in de middelste kolom na de zinsnede "alle diervoeders" toegevoegd: met uitzondering van. 50
In Bijlage IX bij Hoofdstuk 8, ongewenste stoffen komen de ongewenste stof 27. Dioxine en voetnoot 7 als volgt te luiden: Ongewenste stoffen
Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren
d)
(2)
polychloordibenzo-para-
Alle voedermiddelen van plantaardige oorsprong, inclusief
27. Dioxine (som van de
Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van de voedermiddelen respectievelijk mengvoeders, herleid tot een vochtgehalte van 12% (3)
dioxinen (PCDD's) en de
plantaardige oliën en nevenproducten
0,75 ng WHO-PCDD/FTEQ/kg (5-6)
(PCDF's), uitgedrukt in organisatie (WHO)
Mineralen zoals bedoeld in de bijlage bij Richtlijn 96/25/EG betreffende het verkeer en het gebruik van voedermiddelen
TEQ/kg (5-6)
equivalenten, waarbij
Kaoliniethoudende klei, calciumsulfaatdihydraat,
0,75 ng WHO-PCDD/FTEQ/kg (5-6)
polychloordibenzofuranen door de Wereldgezondheidsvastgestelde toxische gebruik wordt gemaakt van de WHO-TEF's (toxischeequivalentiefactoren van 1997)PCDD/F
vermiculiet, natroliet-fonoliet, synthetische calciumaluminaten en clinoptiloliet van sedimentaire
l,O ng WHO-PCDD/F-
oorsprong, behorende tot de groep "bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen", die zijn toegelaten krachtens artikel 4 van Richtlijn 70/524/EEG . Dierlijk vet, inclusief melkvet en eivet Andere van landdieren afkomstige producten, inclusief melk, melkproducten, eieren en producten afkomstig van eieren
2,0 ng WHO-PCDD/F-
TEQ/kg (5-6)
0,75 ng WHO-PCDD/FTEQ/kg (5-6) 6 ng WHO-PCDD/F-TEQ/kg (5.6)
Visolie
Vis, andere zeedieren en de (neven)producten daarvan, met
l,25 ng WHO-PCDD/F-
uitzondering van visolie en Viseiwithydrolysaten die meer
TEQ/kg (5-6)
Mengvoeder, met uitzondering van voeders voor pelsdieren en gezelschapsdieren, en van visvoer
0,75 ng WHO-PCDD/FTEQ/kg (")
dan 20% vet bevatten (7)
Visvoer
Voeders voor gezelschapsdieren
Viseiwithydrolysaten die meer dan 20% vet bevatten
2,25 ng WHO-PCDD/F-
TEQ/kg (5-6)
2,25 ng WHO-PCDD/F-
TEQ/kg (5-6)
Verse vis die direct wordt geleverd en zonder verdere verwerking voor de productie van voeders voor pelsdieren wordt gebruikt, is van het maximumgehalte vrijgesteld, en voor verse vis die voor rechtstreekse voeding van
gezelschapsdieren, dierentuindieren en circusdieren wordt gebruikt, geldt een maximumgehalte van 4,0 ng WHOPCDD/F-TEQ/kg product. De producten, verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van deze pelsdieren (pelsdieren, gezelschapsdieren, dierentuindieren en circusdieren) mogen niet in de voedselketen komen en het vervoederen
ervan aan landbouwhuisdieren die voor de productie van voedingsmiddelen gehouden, vetgemest of gefokt worden, is verboden.
51
Artikel ÏÏ De onderdelen A en B van deze verordening treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie, onderdeel C van deze verordening treedt in werking met ingang van l maart 2004. Den Haag, voorzitter secretaris TOELICHTING Met Richtlijn 2003/57/EG van 17 juni 2003 tot wijziging van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeding is de lijst van producten waarvoor een maximumgehalte aan dioxine wordt voorgeschreven uitgebreid met enkele toevoegingsmiddelen, behorende tot de groep "bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen" alsmede met Viseiwithydrolysaten. Onderdeel C wijzigt de verordening overeenkomstig deze richtlijn. Onderdeel A formaliseert de wijze waarop de vergunningverlening voor toevoegingsmiddelen in Nederland sinds 2001 geschiedt. Met de opheffing van het Bureau Product Registratie van het productschap worden de vergunningsaanvragen en bijbehorende dossiers bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen ingediend. Aangezien het productschap in het kader van de diervoederrichtlijnen de implementerende instantie is, blijft deze bevoegdheid en de daaraan gekoppelde retributie in de Verordening Diervoeders staan, totdat de Kaderwet Diervoeders in werking treedt. In onderdeel B wordt een ten onrechte niet opgenomen passage uit Richtlijn 2002/32/EG alsnog opgenomen. Den Haag, voorzitter secretaris
Productschap Pluimvee en Eieren Tervisielegging en verkrijgbaarstelling ontwerpbegroting 2004
Het dagelijks bestuur maakt, gelet op artikel 118, derde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, bekend dat de ontwerpbegroting voor 2004, met toelichting bij het secretariaat, Louis Braillelaan 80 te Zoetermeer, voor een ieder ter lezing is neergelegd en aldaar verkrijgbaar is tegen betaling van de kosten ad € 10,—. De behandeling van de ontwerpbegroting vindt plaats in de openbare vergadering van 23 oktober 2003.
52
Productschap Vee en Vlees Tervisielegging en verkrijgbaarstelling ontwerpbegroting 2004
Het dagelijks bestuur maakt, gelet op artikel 118, derde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, bekend dat de ontwerpbegroting voor 2004, met toelichting bij het secretariaat, Louis Braillelaan 80 te Zoetermeer, voor een ieder ter lezing is neergelegd en aldaar verkrijgbaar is tegen betaling van de kosten ad 6 10,—. De behandeling van de ontwerpbegroting vindt plaats in de openbare vergadering van 22 oktober 2003. Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel Ontwerp-Verordening bestemmingsheffing MKB-supermarkten 2004
Verordening van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel van 12 november 2003, houdende vaststelling bestemmingsheffing ten behoeve van de MKBsupermarkten voor het jaar 2004 (Verordening bestemmingsheffing MKBsupermarkten 2004) Het bestuur van het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel; Gelet op de artikelen 95, tweede lid en 126 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie; Gezien het verzoek van het Vakcentrum, vereniging van zelfstandige ondernemers in de levensmiddelendetailhandel; Besluit: §1
BEGRIPSBEPALING EN TOEPASSINGSGEBIED
Artikel l In deze verordening wordt verstaan onder: a. de ondernemer: degene die een onderneming drijft dan wel degenen die gezamenlijk een onderneming drijven; b. supermarktbedrij f: het aan particulieren verkopen van een grote verscheidenheid aan artikelen, bepaaldelijk van levensmiddelen middels zelfbediening; c. MKB-supermarkten: ondernemingen met minimaal l en maximaal 10 verkoopplaatsen waarin het supermarktbedrijf wordt uitgeoefend; d. de voorzitter: de voorzitter van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel.
Artikel 2 In deze verordening zijn de begripsbepalingen van de Heffingsverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel 2004 van toepassing.
Artikel 3 1. Deze verordening is van toepassing op ondernemers die een MKB-supermarkt drijven. 2. Deze verordening is niet van toepassing op ondernemers die het supermarktbedrijf uitsluitend in de vorm van ambulante handel uitoefenen. 53
§2
DE HEFFING
Artikel 4
1. Aan de ondernemers, die op of na de dag van inwerkingtreding van deze verordening een onderneming drijven als bedoeld in artikel 3, wordt voor het jaar 2004 een heffing opgelegd. 2. Doel van deze bestemmingsheffing is de verbetering van het imago van het zelfstandig ondernemerschap en de verbetering van het innovatieve vermogen van het MKB-supermarktbedrijf door middel van collectieve promotie en professionalisering van de werkenden en ondernemingen in de sector. 3. De bestemmingsheffing wordt vastgesteld op grondslag van het aantal verkoopplaatsen waarin het supermarktbedrijf wordt uitgeoefend en bedraagt: a. voor de eerste verkoopplaats € 150,00; b. voor elke volgende verkoopplaats € 40,00.
Artikel 5 Aan de ondernemer die lid is van het Vakcentrum over het jaar 2003 en aan deze organisatie de volledige contributie heeft betaald, wordt een aftrek toegestaan van maximaal 50 % van de heffing met een maximum van 50% van de aan deze organisatie betaalde contributie (excl. BTW).
Artikel 6
1. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing op de ondernemers die, al dan niet rechtstreeks, lid zijn van een organisatie van ondernemers die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is en die: a. krachtens haar statutaire doelstelling haar werkzaamheid kan uitstrekken tot ten minste een belangrijk gedeelte van het terrein waarop het bedrij fslichaam een taak heeft te vervullen, b. voldoet aan de kwalitatieve representativiteitscriteria, genoemd in de artikelen 3 tot en met 7 van de Verordening representativiteit organisaties, c. tot de werkingssfeer van het bedrij fslichaam behorende leden heeft, waarvan het gewogen aantal niet-onbetekenend is, d. met betrekking tot de behartiging van sociaal-economische belangen van ondernemers een positie van enige betekenis inneemt binnen de groep van ondernemers die zij beoogt te organiseren, hetgeen onder meer kan blijken uit de mate van representativiteit binnen die groep, de deelname aan het arbeidsvoorwaardenoverleg, het verrichten van studies of diensten die ook buiten die groep van belang worden geacht en de deelname aan regelmatig overleg met de overheid, en e. haar activiteiten, al dan niet door middel van een federatie van gelijksoortige organisaties, landelijk ontplooit. 2. De in het vorige lid bedoelde aftrek wordt slechts toegestaan indien daartoe door het bestuur van de desbetreffende organisatie een verzoek is gedaan. 3. Op een verzoek als in het tweede lid van dit artikel bedoeld, wordt door het dagelijks bestuur van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel beslist. Artikel 7
De artikelen 7 tot en met 18 van de Heffingsverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel 2004 zijn van overeenkomstige verordening van toepassing.
54
§3
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 8
De voorzitter neemt de krachtens deze verordening te nemen besluiten, met uitzondering van het besluit voortvloeiend uit artikel 6, derde lid. Artikel 9
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van afkondiging in het Verordeningenblad bedrijfsorganisatie. Artikel 10
Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening bestemmingsheffing MKB-supermarkten 2004 en zal worden afgekondigd in het Verordeningenblad Bedrij fsorganisatie. Den Haag, voorzitter secretaris
Toelichting Algemeen Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel heeft tot taak om zowel het algemeen belang als het gemeenschappelijk belang van de sector detailhandel te behartigen. Daarbij is het ook mogelijk de belangen van bepaalde branches binnen de detailhandel in het bijzonder te dienen. Om dergelijke activiteiten te kunnen bekostigen heeft het hoofdbedrijfschap, gelet op het gestelde in artikel 12, derde lid van de Instellingsverordening, de mogelijkheid om een zogenaamde bestemmingsheffing op te leggen. Ten behoeve van de MKB-supermarkten is op verzoek van het Vakcentrum van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. MKB-supermarkten bestaan uit ondernemingen met minimaal l en maximaal 10 verkoopplaatsen waarin het supermarktbedrijf wordt uitgeoefend. Het aantal verkooppunten is gebaseerd op empirisch onderzoek van het Vakcentrum.
Het MKB-superrnarktbedrijf wordt gekenmerkt door een aantal structurele problemen terzake van het imago van het zelfstandig ondernemersschap en innoverend vermogen. Het grootwinkel-supermarktbedrijf kent deze problemen niet of nauwelijks. Het Vakcentrum heeft het HBD gevraagd deze structurele knelpunten tot onderwerp van collectieve belangenbehartiging te maken. Voor het grootwinkelsupermarktbedrijf zullen de activiteiten die uit de collectieve belangenbehartiging voortkomen geen of nauwelijks effect hebben. In de artikelsgewijze toelichting is onder artikel 4 nader aangegeven om welke concrete activiteiten het gaat.
Oordeel HBD-bestuur Naar de mening van het HBD-bestuur draagt het aanpakken van bovenbedoelde knelpunten bij aan de sociaal-economische ontwikkeling van de ondernemingen in het MKB-supermarktbedrijf, en daarmee tevens aan de sociaal-economische ontwikkeling van de samenleving als geheel. Met de activiteiten worden twee hoofddoelen nagestreefd: 55
• de verbetering van het imago van het zelfstandig ondernemerschap en • de verbetering van het innovatieve vermogen van het MKB-supermarktbedrijf door middel van collectieve promotie en professionalisering van de werkenden en ondernemingen in de sector.
Bij het vaststellen van deze bestemmingsheffingsverordening heeft het bestuur toepassing gegeven aan de zgn. pbo-toets bestaande uit de volgende criteria: a. is er sprake van een gemeenschappelijk branchebelang? b. is er sprake van een complementaire activiteit (aanvullend en/of versterkend)? c. voorziet de activiteit in een duidelijke branchebehoefte (vraaggestuurd)? Ten aanzien van het onderhavige verzoek van het Vakcentrum wordt naar het oordeel van het bestuur aan deze toets voldaan. Financiering van de beoogde activiteiten door middel van een publiekrechtelijke regeling acht het bestuur nodig omdat het hier om een collectief belang van deze branche gaat waaraan alle MKBbranchegenoten behoren bij te dragen. Door van alle 2528 ondernemers een bijdrage te vragen, kunnen de financiële lasten per onderneming beperkt worden gehouden. Gelet op de hoogte van de heffing, het brede draagvlak in de branche en het feit dat de ingezette middelen beantwoorden aan de na te streven doelen, meent het bestuur voorts dat de bestemmingsheffing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en doelmatigheid. In het kader van het criterium van differentiatie is geen nuancering van de heffing nodig. Gelet op de overwegende kleinschaligheid in het MKB-supermarktbedrijf kunnen zonder een collectieve financiering door het geheel van de branche deze activiteiten niet op een zinvolle schaal tot stand worden gebracht. Een publiekrechtelijke regeling is derhalve het aangewezen instrument.
Representativiteit Organisaties die bij het HBD een verzoek indienen voor het opleggen van een bestemmingsheffing, dienen voldoende representatief te zijn in de betrokken branche. Gebaseerd op het bestand van het Centraal Registratiekantoor DetailhandelAmbacht dat gebruikt wordt voor de HBD-heffmgen en de ledenlijsten van het Vakcentrum via MKB-Nederland komen wij tot het volgende representativiteitscij f er:
Criterium Werkzame personen
Aantal CRKbestand 28.307
Leden brancheorganisatie 18.001
Percentage 63,59%
Gezien de ervaring dat de verhouding tussen de omzet en het aantal werkzame personen voor een branche door de jaren heen een redelijk constant getal is, mogen we aannemen dat ook de representativiteit ten aanzien van de omzet boven de 55 % ligt.
Zeker gelet op de indicatoren 'werkzame personen' en 'omzet' is naar het oordeel van het HBD-bestuur het Vakcentrum voldoende representatief voor de branche en is er om die reden geen beletsel om aan hun verzoek te voldoen.
56
Steunmelding Uit de opbrengst van de bestemmingsheffing worden betaald de werkzaamheden en
projecten die het HBD voor deze MKB-branche uitvoert, laat uitvoeren of subsidieert. Het betreft werkzaamheden en projecten die in het belang zijn van de sociaal-economische ontwikkeling van de MKB-supermarktbranche als geheel. De werkzaamheden, projecten en subsidies zijn niet selectief. Zij worden namelijk ten
behoeve van alle ondernemingen in de onderhavige sector verricht. Naar het oordeel van het HBD vallen de werkzaamheden, subsidies en projecten niet onder het begrip steun als bedoeld in artikel 87 van het EG-verdrag. Zo dit wel het geval mocht zijn,
zal de steun per onderneming nooit meer bedragen dan € 100.000 over driejaar. Melding kan op grond van 'de minimis' steun achterwege blijven. De heffingsverordening is niet in strijd met overige Europees rechtelijke regelingen. Artikelsgewijze toelichting Artikel l
Onder het supermarktbedrijf wordt verstaan het aan particulieren verkopen van een grote verscheidenheid aan artikelen, bepaaldelijk van levensmiddelen middels zelfbediening. In de statistieken zijn deze ondernemingen geregistreerd volgend de
Standaard Bedrijfsindeling 1993, onder de code 521102. Met MKB-supermarkten worden bedoeld ondernemingen met minimaal l en maximaal 10 verkoopplaatsen waarin het supermarktbedrijf wordt uitgeoefend. Artikel 3 Deze verordening is van toepassing op ondernemers die een MKB-supermarkt drijven. Ondernemers die het supermarktbedrijf uitsluitend in de vorm van ambulante handel uitoefenen zijn uitgezonderd. Artikel 4 De opbrengst van deze heffing is in de HBD-begroting 2004 vastgesteld op 300.000 euro. Dit bedrag is nodig voor de uitvoering van de beoogde activiteiten in 2004 die zijn geformuleerd. Er zijn geen reserves. Het HBD is voornemens om activiteiten uit te voeren met betrekking tot: • De verbetering van het imago van het zelfstandig supermarktondernemerschap
Voorlichting en promotie Voor de MKB-supermarktondememer ontstaat de laatste jaren een professionele markt waarop de winkelruimte niet langer lokaal wordt ontwikkeld (door lokale ontwikkelaars via lokale makelaars ten behoeve van lokale ondernemers) maar in toenemende mate in een landelijk werkend systeem is ondergebracht. Binnen dit landelijk werkend systeem doen (internationaal werkende projectontwikkelaars
zaken met (internationaal werkende detailhandelsconcerns. De MKBsupermarktondernemer heeft hierbij een grote afstand tot de markt te overbruggen.
De krachten in de markt werken in zijn nadeel. Zichtbaarheid van de MKB-supermarktondernemer binnen deze markt is van
levensbelang. De lokale politiek bijvoorbeeld vormt een belangrijke factor in het winkelkeuzeproces. De meerwaarde van ondernemerschap binnen het supermarktbedrijf dient daarom nadrukkelijker onder de aandacht te worden gebracht. Op de eerste plaats de politiek (landelijk en lokaal) en daarnaast de projectontwikkelaars, beleggers e.d. 57
Het spreekt voor zich dat vorm en inhoud van de voorlichting en promotie duidelijk dienen te zijn afgestemd op de doelgroep. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een promoboek. Een hulpmiddel voor de zelfstandige ondernemer om de lokale politiek snel en gemakkelijk inzicht te verschaffen in de branche. Promotie van de MKB-supermarktbranche richting locale overheid (bijvoorbeeld door middel van inhaken op de ZO2Z(Zelfstandig Ondernemers Onderscheidt Zich)-award) heeft direct positieve gevolgen voor het lokaal beleid.
Stimulering informatieoverdracht Gebrek aan informatie is vaak een belangrijk beletsel bij ontplooiing van activiteiten door MKB-supermarktondernemers. Beschikbaarheid van actuele, volledige informatie over bijvoorbeeld kopers en verkopers van panden en vestigingsplaatsen, maar ook bijvoorbeeld de beschikbaarheid en doorstroming van winkelpersoneel kan een gedeelte van deze informatie leemte vullen.
Onderzocht moet worden hoe deze leemten ingevuld kunnen worden om tegemoet te komen aan de wensen van de MKB-supermarktondernemer. Afhankelijk van de resultaten kan dan bepaald worden of en welke activiteiten door het HBD ontwikkeld kunnen worden om informatieoverdracht te stimuleren. • De verbetering van het innovatieve vermogen Het succes van de detailhandel is sterk afhankelijk van de mogelijkheden om klanten te lokaliseren, te behouden en het aantal te laten toenemen. Meer dan ooit worden detaillisten geconfronteerd met veranderend klanten gedrag. Methodieken als de 'Multi channel'-benadering en 'Database marketing' worden daartoe ingezet. De MKB-supermarktondernemer staat hier op sterke achterstand t.o.v. het grootwinkelbedrijf. De bedoeling is dan ook om een plan van aanpak te ontwikkelen hoe de MKB-supermarktondernemer deze achterstand kan inhalen.
Artikel 5 Door toepassing van de Schilthuis-aftrek wordt voorkomen dat door een volledige cumulatie van contributie en bestemmingsheffing sommige ondernemers ontmoedigd zouden worden om lid te blijven ofte worden van het Vakcentrum, op dit moment de enige representatieve ondernemersorganisatie in het MKBsupermarktbedrij f. Artikel 6 Op grond van het Besluit beleidsregel Schilthuisaftrek van de SER dient onderhavige verordening een bepaling te bevatten waarin de mogelijkheid tot toepassing van de Schilthuisaftrek ook wordt uitgebreid naar organisaties van ondernemers anders dan het Vakcentrum. Artikel 7 De artikelen 7 t/m 18 van de Heffingsverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel 2004 zijn van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt onder andere in, dat aan ondernemers op hun verzoek een vermindering van de heffing kan worden toegestaan, als onder nader aangegeven voorwaarden hun belastbaar inkomen beneden bepaalde grenzen ligt. Den Haag,
voorzitter secretaris
58
Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf Tervisielegging en verkrijgbaarstelling ontwerp herziene begroting 2002 en de ontwerpjaarrekening 2002
Het dagelijks bestuur maakt, gelet op artikel 118, derde lid en gelet op artikel 124, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, bekend dat de ontwerp herziene begroting voor 2002 en het ontwerpbesluit tot vaststelling van de rekening der inkomsten en uitgaven over 2002, met toelichting bij het secretariaat, Atoomweg 63 te Utrecht, voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en aldaar verkrijgbaar zijn. De beraadslagingen worden gehouden in de openbare bestuursvergadering van 28 oktober 2003.
59
Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN
Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven HOR l
Verordening bestemmingsheffing hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2003 VERORDENING van het bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven, houdende regels ter zake van de aan de onder het bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en
Aanverwante bedrijven ressorterende ondernemers van logiesverstrekkende bedrijven op te leggen bestemmingsheffing voor het jaar 2003 ten behoeve van de Nederlandse hotelclassificatie. (VERORDENING BESTEMMINGSHEFFING HOTELCLASSIFICATIE BEDRIJFSCHAP HORECA EN
CATERING 2003). No. Ho 05/2003
Het bestuur van het bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven; Gelet op de artikelen 95 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op artikel 2, artikel 4, eerste lid en onder j, en artikel 6 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Hotel-, Restaurant-, Café- en Pensionen Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven; Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
§1
Begripsbepalingen en het toepassingsgebied
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder: onderneming
:
een onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;
ondernemer
:
een natuurlijk of rechtspersoon of een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap, die een of meer ondernemingen drijft of heeft gedreven gedurende enige periode in een kalenderjaar;
logiesverstrekkende onderneming :
een onderneming waar logies wordt verstrekt, desgewenst voor niet meer dan een nacht;
logieseenheid
:
de daartoe ingerichte kamer of overeenkomstige ruimte, waarin logies wordt verstrekt, met uitzondering van slaap-
zalen; 60
heffingsplichtige
:
een ondernemer die een logiesverstrekkende onderneming drijft.
Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op ondernemers die een logiesverstrekkende onderneming drijven.
§2
De bestemmingsheffing
Artikel 3 1.
De heffingsplichtige is voor het jaar 2003 per logiesverstrekkende onderneming een bestem-
mingsheffing verschuldigd op grondslag van het aantal logieseenheden, waarover de logiesverstrekkende onderneming beschikt. Hiervoor geldt de volgende tabel:
Aantal logieseenheden
2.
Bestemmingsheffing (in €)
van 1
Tot en met 5
70,00
6
10
92,00
11
20
114,00
21
50
159,00
Meer dan
50
290,00
Aan de heffingsplichtige wordt een aftrek van 25% toegekend op de bestemmingsheffing, indien hij over het jaar 2002 contributie heeft betaald als lid van: •
een organisatie van ondernemers die een of meer leden in het bestuur heeft benoemd of
•
een andere ondernemersorganisatie die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is
en die: a. krachtens haar statutaire doelstelling haar werkzaamheid kan uitstrekken tot ten minste een belangrijk gedeelte van het terrein waarop het bedrijfschap een taak heeft te vervul-
len, b. voldoet aan de kwalitatieve representativiteitscriteria, genoemd in de Verordening representativiteit organisaties van de Sociaal Economische Raad, c. tot de werkingssfeer van het bedrijfschap behorende leden heeft, waarvan het gewogen
aantal niet-onbetekenend is, d. met betrekking tot de behartiging van sociaal-economische belangen van ondernemers een positie van enige betekenis inneemt binnen de groep van ondernemers die zij beoogt te organiseren, hetgeen onder meer kan blijken uit de mate van representativiteit binnen
die groep, de deelname aan het arbeidsvoorwaardenoverleg, het verrichten van studies of diensten die ook buiten die groep van belang worden geacht en de deelname aan regelmatig overleg met de overheid, en e.
haar activiteiten, al dan niet door middel van een federatie van gelijksoortige organisaties,
landelijk ontplooit.
61
§3
Vaststelling en oplegging van de bestemmingsheffing
Artikel 4
1.
De heffingsplichtige wordt in de gelegenheid gesteld per logiesverstrekkende onderneming een opgave te doen van het aantal logieseenheden.
2.
De heffingsplichtige doet de in het eerste lid bedoelde opgave binnen vier weken na daartoe in de
gelegenheid te zijn gesteld. Artikel 5 1.
De bestemmingsheffing wordt vastgesteld na ontvangst van de in artikel vier bedoelde opgave.
2.
Indien geen of een kennelijk onjuiste opgave is gedaan, wordt de bestemmingsheffing vastgesteld op basis van een schatting.
§ 4
De betaling van de bestemmingsheffing
Artikel 6 1.
De heffingsplichtige voldoet de bestemmingsheffing binnen veertien dagen na dagtekening.
2.
Ingeval de heffingsplichtige ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid in gebreke blijft, wordt de heffingsplichtige schriftelijk gemaand om alsnog te betalen.
3.
Bij niet tijdige betaling van de bestemmingsheffing: a. kunnen administratieve kosten in rekening worden gebracht, welke minimaal 10 % van het openstaande bedrag bedragen, met een minimum van € 11,34. b. kan rente worden gevorderd over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn; c.
kan vergoeding worden gevorderd van alle invorderingskosten.
De rente wordt berekend naar het percentage bedoeld in artikel 6:119 jo 6:120 Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente wordt gevorderd. De invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 68,07. §5
Vermindering van de bestemmingsheffing
Artikel 7
In bijzondere omstandigheden kan ontheffing worden verleend van het bepaalde in artikel 3, eerste lid van deze verordening.
62
§6
Mandaat
Artikel 8 1.
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten, als bedoeld in artikel 5, alsmede tot het bepaalde in artikel 6, tweede en derde lid, wordt gemandateerd aan de directeur van de Stichting Beheer Horecasecretariaten.
2.
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 8, alsmede tot het bepaalde in artikel 4, wordt gemandateerd aan de secretaris van het bedrijfschap.
3.
De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, mogen door de directeur van de Stichting Beheer Horecasecretariaten en de secretaris van het bedrijfschap worden ondergemandateerd.
4.
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften tegen a.
door de directeur van de Stichting Beheer Horecasecretariaten in mandaat genomen beslui-
ten of b.
in ondermandaat genomen besluiten
wordt gemandateerd aan de secretaris van het bedrijfschap. §7
Slotbepalingen
Artikel 9 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met 1 april 2003. Artikel 10 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bestemmingsheffing hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2003. Deze verordening zal worden afgekondigd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie
Zoetermeer, 25 juni 2003 P.J. Biesheuvel voorzitter J.G. Vianen secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 25 september 2003 en door de Minister van Economische Zaken bij beschikking van 12 september 2003, nr. ME/MW 3051381.
63
TOELICHTING - INLEIDING
Algemeen Het bedrijfschap Horeca en Catering (hierna: het bedrijfschap) is een krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld openbaar lichaam. Het heeft, ingevolge artikel 71 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de ondernemingen, waarvoor het is ingesteld, te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen. Zo levert het bedrijfschap een bijdrage aan de continuïteit van de bedrijfstak horeca en catering. Belangrijk voor deze continuïteit zijn onder meer een goed rendement voor de ondernemers, goede arbeidsomstandigheden voor de werknemers, inspelen op de wensen van de consument en adequaat omgaan met wat maatschappelijk van de bedrijfstakken wordt gevraagd op gebieden van bijvoorbeeld milieu en veiligheid. De leden van het bestuur van het bedrijfschap worden benoemd door de ondernemersorganisaties Koninklijk Horeca Nederland, de Verenigde Nederlandse Cateringorganisaties en de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland en de werknemersorganisaties Horecabond FNV en CNV bedrijvenbond. Bestuursbesluit 5 februari 2003 Bij bestuursbesluit van 5 februari 2003 heeft het bestuur besloten de Verordening BeneluxHotelclassificatie Bedrijfschap Horeca 1985, na de wettelijke vervaldatum van 1 juli 2003, niet opnieuw vast te stellen. Daarvoor in de plaats is een project ontwikkeling en uitvoering nieuwe hotelclassificatie 2003 goedgekeurd. Dit project voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe hotelclassificatie, ter vervanging van de Benelux-classificatie, en de inwerkingtreding en uitvoering van deze nieuwe classificatie door het bedrijfschap. In 2003 vinden met name activiteiten in het kader van de ontwikkeling van de nieuwe classificatie plaats, terwijl de inwerkingtreding en de uitvoering daarvan voor het najaar, danwei begin 2004 staan gepland. In het genoemde bestuursbesluit is tevens besloten dat de financiering van dit project niet uit de algemene heffing van het Bedrijfschap moet plaatsvinden, maar door de logiesverstrekkende sector zelf moet worden gefinancierd, door middel van een bestemmingsheffing. De onderhavige verordening voorziet in deze bestemmingsheffing.
Logiesverstrekkende ondernemingen De bestemmingsheffing hotelclassificatie wordt opgelegd aan ondernemers van logiesverstrekkende ondernemingen. Onder logiesverstrekkende ondernemingen in de zin van deze verordening moet worden verstaan een onderneming waarvoor het bedrijfschap op grond van zijn Instellingsbesluit is ingesteld, waarin logies wordt verstrekt, desgewenst voor niet meer dan een nacht. Logiesverstrekkende ondernemingen vallen onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit indien de logiesverstrekking gepaard gaat met dienstverlening. In zoverre onderscheiden deze ondernemingen zich van ondernemingen waar bijvoorbeeld uitsluitend kampeergelegenheid wordt geboden of uitsluitend huisjes of appartementen te huur worden aangeboden, zonder enige vorm van dienstverlening gedurende het verblijf. Ondernemingen, waar zowel logiesverstrekking plaatsvindt gepaard gaande met dienstverlening als logiesverstrekking plaatsvindt zonder dienstverlening, vallen uitsluitend onder de werking van deze verordening ten aanzien van het gedeelte waarin de logiesverstrekking gepaard gaat met dienstverlening.
De groep van ondernemingen waarover bestemmingsheffing is verschuldigd is gelijkluidend aan de groep van ondernemingen die zullen vallen onder de werkingssfeer van de nieuwe, bij afzonderlijke verordening te regelen, hotelclassificatie. Op grond van deze verordening zijn er thans circa 2900 logiesverstrekkende ondernemingen. Nederlandse Hotelclassificatie De doelstelling van de Nederlandse Hotel Classificatie, die door deze bestemmingsheffing wordt gefinancierd, is tweeledig. Ten eerste beogen de toegekende hotelsterren de Nederlandse en buitenlandse consument te helpen bij diens keuze voor een hotel door een onderscheidend en helder inzicht te geven in het aanbod van alle geclassificeerde logiesverstrekkers. Ten tweede bieden de hotelsterren de geclassificeerde hotels een instrument om zich in de markt te profileren. Deelname van alle logiesverstrekkende bedrijven aan de classificatie vormt een waarborg voor optimale transparantie van de sector, terwijl de uitvoering van de classificatie door het bedrijfschap als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de objectiviteit van het systeem waarborgt. In het verlengde hiervan kan worden gesteld dat 64
met het classificatiesysteem tevens een bijdrage wordt geleverd aan een goede marktordening binnen de sector. Door toepassing van hulpmiddelen zoals internet kan informatie over de classificatie van hotels beter worden ontsloten voor een grotere groep Nederlandse en internationale consumenten, waarmee sterk wordt bijgedragen aan het realiseren van beide doelstellingen. Het is wenselijk dat de financiering van dit systeem, in tegenstelling tot het hiervoor geldende systeem van de BeneluxHotelclassificatie, die uit de algemene heffing van het Bedrijfschap werd gefinancierd, wordt gedragen door logiesverstrekkende ondernemingen die profijt kunnen hebben van de hotelclassificatie.
Algemeen belang De Nederlandse hotelclassificatie dient, net als zijn voorganger, de Benelux-hotelclassificatie, het algemeen belang. Het betreft een vanuit het oogpunt van de consument, de hotellerie en de touroperators gewenste publiekrechtelijke regeling die, vanwege de volledige deelname door alle logiesverstrekkende bedrijven, grote waarborgen biedt voor de transparantie van de sector. Bovendien wordt gezorgd voor een grote mate van objectiviteit in de uitvoering. Een dergelijke transparantie richting de consument zal nooit kunnen worden bereikt wanneer de hotelclassificatie zou worden uitgevoerd door middel van een privaatrechtelijke regeling, waarbij het aan de ondernemer wordt vrijgelaten om al dan niet toe te treden, dan wel uit te treden. Daar komt nog bij dat de ervaring van de afgelopen jaren heeft geleerd dat de hotelsector niet door middel van zelfregulering tot een hotelclassificatie komt en juist het bedrijfschap heeft gevraagd om dit publiekrechtelijk te regelen, gelet op het publieke belang dat ermee is gemoeid. Te weten een optimale transparantie van de hotelsector voor de consument en de ondernemer, zowel nationaal als internationaal. Van belang is dat in de normering nadrukkelijk rekening worden gehouden met moderne consumentenwensen, die uit onderzoek naar voren zijn gekomen. Zo zullen bijvoorbeeld de nieuwe criteria onderwerpen bevatten die de moderne consument, zowel zakelijk als particulier, tegenwoordig van logiesverstrekkende bedrijven verlangt. Deze worden onder meer ingegeven door belangrijke maatschappelijke en technologische veranderingen.
Activiteiten In het kader van het hierboven omschreven project ontwikkeling en uitvoering nieuwe hotelclassificatie 2003, zullen in 2003 onder meer de volgende activiteiten worden uitgevoerd. •
Het instellen van een begeleidingscommissie
•
Het ontwerpen en operationaliseren van een internetsite
•
Het ontwikkelen van ondersteunende automatiseringstechniek
•
Het ontwikkelen van een uitvoeringsapparaat
•
Het ontwikkelen en uitvoeren van een communicatieplan
•
Het ontwikkeling van nieuwe hotelschilden en documentatiemateriaal voor het nieuwe systeem
•
Het opstarten en uitvoeren van het nieuwe hotelclassificatiesysteem
•
Het ontwikkelen van noodzakelijke regelgeving: o Opstellen criteria voor indeling van logiesverstrekkende bedrijven in categorieën; o Houden van proeftoetsingen om de criteria te kunnen toetsen en bijstellen; o Opstellen van een duidelijke toelichting en interpretatierichtlijnen; o Concipiëren Verordening Nederlandse hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering.
Opbrengst Voor uitvoering van bovengenoemde activiteiten is een bedrag van € 327.100 begroot. De totale opbrengst van de heffing wordt voor 2003 ook op circa dit bedrag geschat. Dit komt neer op een gemiddelde heffing per onderneming van ongeveer € 112,-.
65
Steunmelding Uit de opbrengst van de heffing worden de werkzaamheden en overige kosten betaald, die het bedrijfschap uitvoert of laat uitvoeren in het kader van de ontwikkeling, inwerkingtreding en uitvoering van het project nieuwe hotelclassificatie 2003. Het betreft werkzaamheden die in het belang zijn van de sociaal-economische ontwikkeling van de logiesverstrekkende sector als geheel. De werkzaamheden zijn niet selectief. Zij worden namelijk ten behoeve van alle ondernemingen in de onderhavige sector verricht. Naar het oordeel van het bedrijfschap vallen de werkzaamheden niet onder het begrip steun als bedoeld in artikel 87 van het EG-verdrag. Zo dit desalniettemin toch het geval mocht zijn, dan zal de steun per onderneming nooit meer bedragen dan € 100.000 over drie jaar. Melding kan dan op grond van "de minimis" steun achterwege blijven. Administratieve lasten Het bedrijfschap acht het van het grootste belang dat de administratieve lasten voor de ondernemers zo laag mogelijk zijn. Met deze verordening wordt dan ook getracht de administratieve lastendruk zoveel mogelijk te beperken. Weliswaar moet iedere ondernemer eenmaal per jaar een opgave doen van het aantal logieseenheden, maar het betreft slechts een geringe administratieve handeling, die noodzakelijk is voor een juiste toerekening van de bestemmingsheffing. Bovendien zal worden getracht met behulp van elektronische hulpmiddelen en koppeling aan de uitvoering van de reguliere heffing ingevolge de Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2003, de administratieve lasten nog verder terug te dringen. TOELICHTING - ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1 De definitie van onderneming in het eerste artikel sluit aan bij het begrip onderneming in de Wet op de Bedrijfsorganisatie, waarop het Instellingsbesluit van het Bedrijfschap is gebaseerd, en bij de vaste uitleg door het College van beroep voor het bedrijfsleven daarvan. Onder een onderneming wordt verstaan een, van de eventueel overige activiteiten in de vestiging (het bedrijf) te onderscheiden, technisch-organisatorische eenheid, waarin in de functie van horecabedrijf (zoals omschreven in het Instellingsbesluit Bedrijfschap) aan het economisch verkeer wordt deelgenomen. In tegenstelling tot het begrip onderneming in het spraakgebruik, dat meerdere bedrijven kan omvatten, ziet het begrip onderneming in deze verordening dus nadrukkelijk op de plaats van exploitatie; de plaats waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Wanneer bijvoorbeeld één ondernemer op drie verschillende plaatsen logiesverstrekkende bedrijven uitoefent, is sprake van een drietal ondernemingen. Ten aanzien van het begrip logiesverstrekkende onderneming wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent in de inleiding van de toelichting wordt vermeld. Onder togieseenheid wordt in deze verordening verstaan hetgeen in de volksmond ook wel met de term "kamer" wordt aangeduid. Overeenkomstige ruimtes, zoals onder meer kooien op boten waar logiesverstrekking plaatsvindt en appartementen waar logiesverstrekking gepaard gaande met dienstverlening plaatsvindt vallen eveneens onder het begrip logieseenheid. Indien een suite bestaat uit een of meerdere zit- en/of slaapkamers, geldt deze als één logieseenheid. In het geval van als suite aangeduide ruimten, die bestaan uit twee of meerdere aan elkaar gekoppelde kamers, voorzien van verbindingsdeuren, die ook als afzonderlijke kamers voor logiesverstrekking ter beschikking worden gesteld, geldt dat iedere kamer die ook afzonderlijk wordt verstrekt als één logieseenheid wordt beschouwd. In het kader van de logiesverstrekking krijgt de gast de beschikking over een logieseenheid, al dan niet voorzien van een daarbij behorende badkamer. Van belang is dat de logieseenheid in zijn geheel aan een gast of een bij elkaar horende groep van gasten, wordt verstrekt. Ruimten waarin een gast slechts de beschikking krijgt over een bed, zoals op een slaapzaal, waar ook bedden worden verstrekt aan andere gasten, die niet tot dezelfde groep behoren, worden niet gezien als logieseenheid in de zin van deze verordening. Artikel 3 In artikel 3 wordt vastgelegd dat een heffingsplichtige voor iedere logiesverstrekkende onderneming een bestemmingsheffing is verschuldigd. De bestemmingsheffing wordt opgelegd naast de op grond van de Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2003 opgelegde heffing. Voor de bepaling van de hoogte van de heffing is het gemiddeld aantal logieseenheden bepalend. Omdat in verband met bijvoorbeeld uitbreiding, danwei gedeeltelijke sluiting, het aantal logieseenheden in een logiesverstrekkende onderneming door het jaar verschillend kan zijn, is bepalend het aantal logieseenheden dat gemiddeld in het jaar voor logiesverstrekking bestemd is. 66
In het tweede lid wordt bepaald dat ondernemers die lid zijn van een belangenbehartigende ondernemersorganisatie, die aan de in het artikel genoemde voorwaarden voldoet, een aftrek kunnen krijgen op de bestemmingsheffing, die zij verschuldigd zijn voor de door hen gedreven logiesverstrekkende ondernemingen. De voorwaarden zijn ontleend aan het Besluit beleidsregel Schilthuisaftrek van de Sociaal Economische Raad van 15 juni 2000. De aftrek wordt slechts toegestaan binnen de in artikel 126, zesde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgelegde grenzen. Dat betekent onder meer, dat ten aanzien van de opgelegde bestemmingsheffing en de opgelegde heffing op grond van de Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2003 gezamenlijk, de totale aftrek, die in een jaar aan een ondernemer wordt toestaan, gemaximeerd is tot een deel van het bedrag, dat die ondernemer als contributie aan zijn ondernemersorganisatie heeft betaald. Indien de totale aftrek op grond van beide verordeningen dit maximum overschrijdt wordt de aftrek naar rato verminderd tot het maximum toegestane bedrag.
Artikel 4 Teneinde vast te stellen over hoeveel logieseenheden de logiesverstrekkende onderneming beschikt wordt de heffingsplichtige ieder jaar ten minste eenmaal in de gelegenheid gesteld een opgave te doen van het aantal logieseenheden. Het in de gelegenheid stellen kan op verschillende wijzen plaats vinden. Zo kan een schriftelijke enquête worden gehouden, maar het is ook mogelijk dit langs elektronische weg te laten plaatsvinden. Ook kan de vaststelling plaatsvinden ten tijde van een onderzoek ter plaatse door de controleur van de hotelclassificatie. Hierbij wordt getracht zoveel mogelijk te komen tot een reductie van de administratieve lastendruk. Artikel 6 De betalingstermijn van de verschuldigde (voorlopige) heffing bedraagt veertien dagen. Indien de heffingsplichtige in gebreke blijft wordt de heffingsplichtige schriftelijk gemaand om alsnog te betalen. In het derde lid is bepaald dat indien niet tijdig wordt betaald de heffingsplichtige kosten in rekening kunnen worden gebracht. Het betreft een analoge regeling aan de regeling in de Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2003.
Artikel 7 In bijzondere omstandigheden kan in individuele gevallen ontheffing worden verleend voor wat betreft de verschuldigde bestemmingsheffing. Ingevolge artikel 9 van de verordening worden ontheffingen door de secretaris van het bedrijfschap verleend. Artikel 8 Overeenkomstig het bepaalde in de Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2003 worden in dit artikel enkele uitvoerende taken in het kader van deze verordening gemandateerd aan de directeur van de Stichting Beheer Horecasecretariaten (SBH). Door koppeling van de uitvoering van de bestemmingsheffing aan de uitvoering van de reguliere heffing en die uitvoering grotendeels te mandateren aan de directeur van SBH wordt vermindering van de administratieve lastendruk bewerkstelligd. De gemandateerde taken zijn het nemen van bestemmingsheffingsbeschikkingen en het innen van de bestemmingsheffing. De bevoegdheid om te beslissen op ontheffingsverzoeken, zoals beschreven in artikel 8, is gemandateerd aan de secretaris van het bedrijfschap. Ook is het de secretaris die de logiesverstrekkende onderneming in de gelegenheid stelt opgave te doen van het aantal logieseenheden. Zowel de directeur van de SBH als de secretaris van het bedrijfschap kunnen hun bevoegdheden indien nodig ondermandateren aan ondergeschikten. De bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften, tegen besluiten die door de directeur van de SBH in mandaat of zijn ondergeschikten in ondermandaat zijn genomen, wordt gemandateerd aan de secretaris van het bedrijfschap. Op bezwaarschriften tegen besluiten van de secretaris besluit het bestuur van het bedrijfschap zelf. Reden voor het mandaat aan de directeur van het SBH is met name gelegen in het verlagen van de administratieve lastendruk omdat de SBH de uitvoering en inning van de bestemmingsheffing kan laten samenvallen met de eveneens door die organisatie op te leggen en te innen premies in het kader van de verschillende horeca-CAO's. Daarnaast is deze regeling ingegeven vanuit een oogpunt van efficiencyverbetering.
67
Wat betreft de mandaatverlening aan de directeur van de SBH stelt afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht de randvoorwaarden. Art. 10:3 van deze wet bepaalt dat mandaat kan worden verleend tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. De Wet op de bedrijfsorganisatie verzet zich niet tegen de hier geregelde mandaatverlening. Bij de aard van de bevoegdheden moet men denken aan zwaarwegende (politieke) bevoegdheden of de omstandigheid dat de te mandateren bevoegdheid niet in de sfeer van de normale bevoegdheidsuitoefening van de gemandateerde ligt. Dit in ogenschouw nemende verzet ook de aard van het opleggen van heffingen, zijnde in beginsel gebonden beschikkingen, zich volgens het bedrijfschap niet tegen mandaatverlening aan de directeur van het SBH. Daar komt nog bij dat de SBH op facilitair terrein sociale partners in de bedrijfstakken horeca en verblijfsrecreatie ondersteunt, zodat niet valt in te zien dat de heffingsbevoegdheid niet past binnen de sfeer van werkzaamheden van de SBH.
Zoetermeer, 25 juni 2003 P.J. Biesheuvel voorzitter J .G. Vianen secretaris
HOR 2
Verordening Nederlandse hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2003 VERORDENING van het bestuur van het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het
Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven, betreffende de indeling van de logiesverstrekkende bedrijven in categorieën en de aanduiding van die categorieën en het begrip hotel bij
het publiek. (VERORDENING NEDERLANDSE HOTELCLASSIFICATIE BEDRIJFSCHAP HORECA EN
CATERING 2003). No. Ho 03/2003
Het bestuur van het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en
Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven; Gelet op de artikelen 93, 94, 95,100 en 104 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, alsmede op de artikelen 4 en 5 van het Instellingsbesluit van het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Caféen het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven; Besluit vast te stellen de navolgende verordening: Artikel 1 DEFINITIES
Deze verordening verstaat onder: Bedrijfschap
:
het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven. 68
Onderneming
:
onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld.
Ondernemer
: een natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft.
Logiesverstrekkende onderneming : een onderneming waar logies wordt verstrekt, desgewenst voor niet meer dan een nacht De secretaris
: de secretaris van het bedrijfschap. Artikel 2 HOTELCLASSIFICATIEREGISTER
1.
Er is een register voor de indeling van logiesverstrekkende ondernemingen in categorieën, genaamd Hotelclassificatieregister.
2.
Het bestuur stelt een reglement vast voor het register.
3.
De secretaris verwerkt namens het bestuur gegevens in het hotelclassificatieregister.
4.
Het hotelclassificatieregister bevat vijf categorieën genummerd 1, 2, 3, 4 en 5, waarbij 1 de laagste categorie aangeeft en de opeenvolgende cijfers een steeds hogere categorie uitdrukken. De categorieën worden uitgedrukt in sterren.
5.
Het hotelclassificatieregister bevat ten aanzien van elke logiesverstrekkende onderneming de naam van de onderneming, het adres van de onderneming, de naam van de ondernemer, alsmede de categorie waarin de onderneming is ingedeeld.
6.
Het hotelclassificatieregister is openbaar. Artikel 3 AANMELDING
1.
ledere ondernemer van een logiesverstrekkende onderneming is verplicht zich aan te melden bij het
hotelclassificatieregister. 2.
De aanmelding geschiedt middels een aanmeldingsformulier.
3.
De ondernemer verstrekt de in het aanmeldingsformulier gevraagde gegevens.
4.
De ondernemer dient het aanmeldingsformulier binnen 3 maanden na aanvang van de exploitatie van de logiesverstrekkende onderneming volledig en juist ingevuld in bij de secretaris.
5.
Een ondernemer, die op de datum van inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in artikel 6, eerste
lid, al een logiesverstrekkende onderneming exploiteert, dient aan de verplichting als bedoeld in het eerste lid te voldoen binnen drie maanden na de inwerkingtreding van het besluit. 6.
De secretaris bepaalt met het oog op de inschrijving en voorlopige indeling welke gegevens omtrent de logiesverstrekkende onderneming dienen te worden vermeld en stelt het model van het bij de aanmelding te gebruiken formulier vast.
69
Artikel 4 INSCHRIJVING EN VOORLOPIGE INDELING
1.
Na de aanmelding, bedoeld in artikel 3, eerste lid, schrijft de secretaris de logiesverstrekkende onderneming in in het hotelclassificatieregister.
2.
Binnen zes weken na ontvangst van het aanmeldingsformulier wordt de logiesverstrekkende onderneming door de secretaris voorlopig ingedeeld in een van de vijf categorieën van het
Hotelclassificatieregister, dan wel ingeschreven in het Hotelclassificatieregister zonder categorieaanduiding. 3.
De in het tweede lid bedoelde voorlopige indeling of inschrijving zonder categorie-aanduiding vindt plaats na beoordeling van de in het aanmeldingsformulier verstrekte gegevens
4.
Indien bij de beoordeling, bedoeld in het derde lid, blijkt dat door de logiesverstrekkende onderneming nog niet wordt voldaan aan alle criteria voor voorlopige indeling in de door de
onderneming gewenste categorie, kan de onderneming gedurende drie maanden in de gelegenheid worden gesteld alsnog aan alle criteria voor indeling in de gewenste categorie te voldoen. De termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt gedurende die periode geschorst. Artikel 5 INDELING
1.
Binnen zes maanden na de voorlopige indeling van een logiesverstrekkende onderneming in een van de vijf categorieën van het Hotelclassificatieregister, op grond van artikel 4, tweede lid, wordt, middels een onderzoek ter plaatse, vastgesteld of wordt voldaan aan de criteria, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de categorie waarin de onderneming voorlopig is ingedeeld.
2.
De in het eerste lid bedoelde periode is vier jaar, indien het een voorlopige indeling betreft van een logiesverstrekkende onderneming, waarvan de exploitatie al is aangevangen op de datum van inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in artikel 6, eerste lid.
3.
Binnen een maand na het onderzoek ter plaatse, wordt de logiesverstrekkende onderneming door de secretaris ingedeeld in een van de vijf categorieën van het Hotelclassificatieregister, dan wel ingeschreven in het Hotelclassificatieregister zonder categorie-aanduiding.
4.
De in het derde lid bedoelde indeling vindt plaats na beoordeling van de resultaten van het onderzoek ter plaatse.
5.
Indien bij de beoordeling, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat door de logiesverstrekkende onderneming nog niet volledig wordt voldaan aan alle criteria voor indeling in de categorie waarin zij voorlopig is ingedeeld, kan de onderneming gedurende drie maanden in de gelegenheid worden gesteld alsnog aan alle criteria van die categorie te voldoen. De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt gedurende die periode geschorst.
70
Artikel 6 CRITERIA EN WIJZE VAN BEOORDELING
1.
Bij besluit van het bestuur worden criteria gesteld voor de indeling van logiesverstrekkende ondernemingen in categorieën.
2.
De in het eerste lid bedoelde criteria hebben onder meer betrekking op de per categorie
noodzakelijke zaken, lokalen of andere ruimten, elementen van dienstverlening en vereiste kwaliteitsaspecten. 3.
Beoordelingen, als bedoeld in de artikelen 3, 5 en 7, vinden plaats op grond van de krachtens het eerste lid gestelde criteria.
4.
Een logiesverstrekkende onderneming wordt ingedeeld of voorlopig ingedeeld in de hoogste categorie waaraan zij blijkens de beoordeling volledig voldoet.
5.
Een logiesverstrekkende onderneming die niet tenminste aan alle criteria voor categorie één voldoet wordt ingeschreven in het hotelclassificatieregister zonder categorieaanduiding.
Artikel 7 PERIODIEKE CONTROLE
1.
Tenminste eenmaal per vier jaar wordt door middel van een onderzoek ter plaatse vastgesteld of een logiesverstrekkende onderneming nog voldoet aan de criteria van de categorie waarin zij is
ingedeeld. 2.
Indien bij de beoordeling van de resultaten van het onderzoek ter plaatse blijkt dat de logiesverstrekkende onderneming nog steeds voldoet aan de criteria van de categorie waarin zij is ingedeeld, wordt de indeling in de betreffende categorie gehandhaafd.
3.
Indien bij de beoordeling van de resultaten van het onderzoek ter plaatse blijkt dat de logiesverstrekkende onderneming voldoet aan de criteria van een hogere categorie, dan die waarin zij is ingedeeld, wordt de betreffende onderneming ingedeeld in die hogere categorie.
4.
Indien bij de beoordeling van de resultaten van het onderzoek ter plaatse blijkt dat de logiesverstrekkende onderneming niet voldoet aan een of meer criteria van de categorie waarin zij is
ingedeeld, wordt de betreffende onderneming gedurende drie maanden in de gelegenheid gesteld alsnog aan alle criteria van die categorie te voldoen. 5.
Indien de logiesverstrekkende onderneming binnen de in het vierde lid bedoelde periode aantoont te
voldoen aan alle criteria van de categorie waarin zij is ingedeeld, wordt de indeling in die categorie gehandhaafd. 6.
Indien de logiesverstrekkende onderneming na afloop van de in het vierde lid bedoelde periode nog steeds niet voldoet aan alle criteria voor de categorie waarin zij is ingedeeld, wordt de betreffende
onderneming ingedeeld in de hoogste categorie waaraan wel volledig wordt voldaan.
71
Artikel 8 CONTROLEUR
1.
Onderzoeken ter plaatse in de zin van deze verordening worden uitgevoerd door daartoe door de secretaris gemachtigde personen.
2.
De ondernemer van een logiesverstrekkende onderneming is verplicht de in het eerste lid bedoelde
personen toe te staan het onderzoek uit te voeren. 3.
De in het eerste lid bedoelde personen zijn in het bezit van een schriftelijke machtiging van de secretaris en kunnen zich desgevraagd als zijn gemachtigde legitimeren.
Artikel 9 SCHILD 1.
Binnen twee weken na de indeling in een van de categorieën van het hotelclassificatieregister, bedoeld in artikel 5, derde lid, ontvangt de ondernemer een schild, waarop met sterren is aangegeven tot welke categorie de logiesverstrekkende onderneming volgens de indeling behoort.
2.
Na een voorlopige indeling wordt geen schild verstrekt.
3.
Het schild is en blijft eigendom van het Bedrijfschap.
4.
Schilden kunnen beschikbaar worden gesteld tegen betaling van een waarborgsom.
5.
Het bestuur kan regels stellen omtrent de waarborgsom.
6.
De ondernemer is verplicht het schild binnen 14 dagen na ontvangst daarvan zodanig aan te brengen, dat dit schild door het publiek op duidelijke wijze kan worden waargenomen.
7.
De ondernemer is verplicht in geval van doorhaling van de inschrijving van een logiesverstrekkende onderneming in het Hotelclassificatieregister, het hem voor die onderneming verstrekte schild binnen twee maanden terug te zenden aan de secretaris. Artikel 10 DOORHALING EN WIJZIGING
1.
Indien sprake is van: a.
staking van de exploitatie van de logiesverstrekkende onderneming;
b.
overdracht van de logiesverstrekkende onderneming;
c.
wijzigingen van de rechtsvorm van de logiesverstrekkende onderneming;
d.
het niet meer voldoen aan de criteria van de categorie waarin de logiesverstrekkende onderneming is ingedeeld;
e.
het voldoen aan alle criteria van een hogere categorie dan de categorie waarin de logiesverstrekkende onderneming is ingedeeld
is de ondernemer verplicht daarvan binnen een maand aan de secretaris melding te doen. 2.
In het geval van een melding, als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, haalt de secretaris de inschrijving in het hotelclassificatieregister door. 72
3.
In het geval van een melding, als bedoeld in het eerste lid, onder c, wijzigt de secretaris de
inschrijving in het hotelclassificatieregister.
4.
In het geval van een melding, als bedoeld in het eerste lid, onder d: a.
kan binnen drie maanden na de melding een onderzoek ter plaatse worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 7, eerste lid. Artikel 7, tweede tot en met zesde lid, is in dat geval van overeenkomstige toepassing; of
b.
kan de logiesverstrekkende onderneming binnen een maand na de melding worden ingedeeld in de hoogste categorie waaraan wel volledig wordt voldaan of worden ingeschreven in het hotelclassificatieregister zonder categorie-aanduiding.
5.
In het geval van een melding, als bedoeld in het eerste lid, onder e, wordt binnen drie maanden na de melding een onderzoek ter plaatse uitgevoerd ais bedoeld in artikel 7, eerste lid. Artikel 7, tweede
tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 11 ONTHEFFING
1.
De secretaris kan aan een ondernemer van een logiesverstrekkende onderneming, op diens verzoek, ontheffing verlenen van een of meer van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde criteria.
2.
Een verzoek om ontheffing wordt schriftelijk ingediend bij de secretaris en is met redenen omkleed.
3.
Een ontheffing wordt slechts verleend indien van de ondernemer redelijkerwijs niet kan worden gevergd te bewerkstelligen dat de logiesverstrekkende onderneming aan een of meer van de criteria voor indeling in een van de categorieën van het Hotelclassificatieregister voldoet en een indeling in die categorie, ondanks het niet aan dat criterium of die criteria voldoen, gerechtvaardigd is.
4.
Een ontheffing kan voor een bepaalde termijn worden verleend.
5.
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
6.
Het bestuur stelt regels omtrent het verlenen van ontheffingen.
Artikel 12 VERBODEN
1.
Het is de ondernemer van een logiesverstrekkende onderneming verboden ter zake van een aanmelding, als bedoeld in artikel 3, of van een verzoek om een ontheffing, als bedoeld in artikel 7, onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.
2.
Het is de ondernemer van een logiesverstrekkende onderneming verboden een door hem
geëxploiteerde logiesverstrekkende onderneming aan te duiden als behorende tot een andere categorie van het Hotelclassificatieregister, dan die waarin de logiesverstrekkende onderneming is
ingedeeld, dan wel zich op zodanige wijze te gedragen of te doen gedragen, dat daardoor bij het publiek de indruk kan worden gewekt, dat hij tot het bezigen van bedoelde aanduiding gerechtigd is.
73
Artikel 13 AANDUIDING HOTEL
Het is een ondernemer verboden een door hem gedreven onderneming, die niet is ingedeeld in één van de categorieën van het Hotelclassificatieregister, ten aanzien van het publiek aan te duiden als hotel. Artikel 14 STRAFBAAR FEIT
Overtreding van het gestelde in artikel 3, eerste, derde en vierde lid, artikel 9, zesde lid en de artikelen 12
en 13, is een strafbaar feit. Artikel 15 MANDAAT
1.
De bevoegdheden van de secretaris ingevolge deze verordening, zijn aan de secretaris gemandateerd.
2.
De secretaris mag bevoegdheden ondermandateren.
3.
Besluiten op bezwaarschriften tegen in ondermandaat genomen beschikkingen worden namens het bestuur door de secretaris genomen. Artikel 16 RETRIBUTIE
1.
Voor door het bedrijfschap te verrichten werkzaamheden in het kader van deze verordening ten behoeve van een logiesverstrekkende onderneming, anders dan die zijn omschreven in de artikelen 2 tot en met 9 en 10, eerste tot en met derde lid, kunnen kosten in rekening worden gebracht.
2.
Het bestuur kan regelen stellen omtrent de op grond van de in het eerste lid in rekening te brengen kosten. Artikel 17 COMMISSIE
1.
Er is een Commissie Hotelclassificatie (hierna de Commissie).
2.
De Commissie adviseert het bestuur omtrent beleidsaangelegenheden op het gebied van de bij of krachtens deze verordening geregelde hotelclassificatie.
3.
De Commissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit leden die kunnen worden voorgedragen door relevante organisaties uit de sector.
4.
De Commissie heeft een onafhankelijke voorzitter.
5.
De secretaris voorziet in het secretariaat van de commissie. 74
Artikel 18 SLOTARTIKEL
1.
De Verordening Benelux-Hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca 1985 (Nr. Ho 01/1985) wordt
ingetrokken. 2.
De Verordening aanduiding hotel (Nr. Ho 04/1991) wordt ingetrokken.
3.
Deze verordening wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
4.
Deze verordening treedt, met uitzondering van artikel 3 en de artikelen 12 tot en met 14, in werking met ingang van 1 juli 2003.
5.
Artikel 3 en de artikelen 12 en 14 treden in werking met ingang van de dag dat het besluit, bedoeld in
artikel 6, eerste lid, in werking treedt. 6.
Artikel 13 treedt in werking op de eerste dag van de zevende kalendermaand na de dag dat het besluit, bedoeld in artikel 6, eerste lid, in werking treedt.
7.
Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Nederlandse hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2003.
Zoetermeer, 25 juni 2003 P.J. Biesheuvel voorzitter J.G. Vianen secretaris
Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 25 september 2003 en door de Minister van Economische Zaken bij beschikking van 12 september 2003, nr. ME/MW 3051381.
TOELICHTING
A.
Algemeen
Inleiding
Overeenkomstig het overgangsrecht van de laatste wijziging van de Wet op de Bedrijfsorganisatie komen de Verordening Benelux Hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca 1985 en de Verordening aanduiding hotel op 1 juli 2003 van rechtswege te vervallen. Deze verordening strekt ter vervanging van deze beide verordeningen. Daarbij is uit het oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving ervoor gekozen om de twee verordeningen, die nauw aan elkaar verwant zijn, in een nieuwe verordening te integreren. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de hotelclassificatie geheel te vernieuwen. Historie Sinds eind jaren '60 classificeert het bedrijfschap Horeca en Catering de Nederlandse hotels en overige logiesverstrekkende bedrijven. Vanaf 1985 gebeurt dit op basis van een verordening, die geldt voor alle logiesverstrekkers in Nederland. Aan deze hotelclassificatie lagen criteria/normen ten grondslag, die gebaseerd waren op een aanbeveling van de Benelux.
75
In 2002 is onderzoek gedaan naar de opinie van de hoofddoelgroepen van de hotelclassificatie: consumenten, hotelondememers en touroperators. De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen enerzijds de nog steeds actuele relevantie van hotelsterren als een van de onderscheidende keuzecriteria voor de consument en anderzijds de al enige tijd vanuit de uitvoeringspraktijk aan ondernemerszijde gesignaleerde behoefte aan meer flexibiliteit en minder rigiditeit binnen de hotelclassificatie, ten opzichte van het systeem dat door de Benelux wordt aanbevolen. Bovendien werd, zowel door organisaties van consumenten, als door daartoe geënquêteerde ondernemers en hun brancheorganisatie, een duidelijke meerwaarde gezien in een classificatie met een verplichtend karakter. De resultaten van het onderzoek in 2002 hebben mede de leidraad gevormd voor de ontwikkeling van de middels deze verordening in te stellen Nederlandse Hotel Classificatie (NHC). Doel De doelstelling van de Nederlandse Hotel Classificatie is tweeledig. Ten eerste beogen de toegekende hotelsterren de Nederlandse en buitenlandse consument te helpen bij diens keuze voor een hotel door een onderscheidend en helder inzicht te geven in het aanbod van alle geclassificeerde logiesverstrekkers. Ten tweede bieden de hotelsterren de geclassificeerde hotels een instrument om zich in de markt te profileren. Deelname van alle logiesverstrekkende bedrijven aan de classificatie vormt een waarborg voor optimale transparantie van de sector, terwijl de uitvoering van de classificatie door het bedrijfschap als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de objectiviteit van het systeem waarborgt. In het verlengde hiervan kan worden gesteld dat, vanwege de grotere transparantie, met het classificatiesysteem tevens een bijdrage wordt geleverd aan een goede marktwerking in de sector. Door toepassing van hulpmiddelen zoals internet kan informatie over de classificatie van hotels beter worden ontsloten voor een grotere groep Nederlandse en internationale consumenten, waarmee sterk wordt bijgedragen aan het realiseren van beide doelstellingen.
Algemeen belang De verordening Nederlandse Hotel Classificatie 2003 dient, net als haar voorganger, de Verordening Benelux-hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca 1985, het algemeen belang. Het betreft een vanuit het oogpunt van de consument, de hotellerie en de touroperators gewenste publiekrechtelijke regeling die, vanwege de volledige deelname door alle logiesverstrekkende bedrijven, evidente waarborgen biedt voor de transparantie van de sector. Bovendien wordt gezorgd voor een grote mate van objectiviteit in de uitvoering. Een dergelijke transparantie richting de consument zal nooit kunnen worden bereikt wanneer de hotelclassificatie zou worden uitgevoerd door middel van een privaatrechtelijke regeling, waarbij het aan de ondernemer vrij staat om al dan niet toe te treden, dan wel uit te treden. Daar komt nog bij dat de ervaring van de afgelopen jaren heeft geleerd dat de hotelsector niet door middel van zelfregulering tot een hotelclassificatie komt en juist het bedrijfschap heeft gevraagd om dit publiekrechtelijk te regelen, gelet op het publieke belang dat ermee is gemoeid. Te weten een optimale transparantie van de hotelsector voor de consument en de ondernemer, zowel nationaal als internationaal. Van belang is dat in de normering nadrukkelijk rekening worden gehouden met moderne consumentenwensen, die uit onderzoek naar voren zijn gekomen. Zo zullen bijvoorbeeld de nieuwe criteria onderwerpen bevatten die de moderne consument, zowel zakelijk als particulier, tegenwoordig van logiesverstrekkende bedrijven verlangt. Deze worden onder meer ingegeven door belangrijke maatschappelijke en technologische veranderingen. Doordat de criteria, op grond waarvan de logiesverstrekkende bedrijven zullen worden ingedeeld in de verschillende categorieën van het hotelclassificatieregister, in een afzonderlijk bestuursbesluit zullen worden vastgesteld, kan bovendien op een meer flexibele wijze dan voorheen worden ingesprongen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Ook zal het nieuwe classificatiesysteem criteria bevatten met betrekking tot kwaliteitsaspecten van logiesverstrekkende bedrijven, zoals de staat van onderhoud, de hygiëne en de inrichting en uitstraling. Op grond van al deze aspecten zal de Nederlandse Hotelclassificatie een grote mate van transparantie van de logiessector bewerkstelligen en daarmee de marktwerking in deze sector bevorderen. Daarnaast biedt een publiekrechtelijke regeling, vanwege de van toepassing zijnde Algemene Wet Bestuursrecht, een gedegen bezwaar- en beroepsprocedure bij meningsverschillen over indelingen. Administratieve lasten Het bedrijfschap acht het van het grootste belang dat de administratieve lasten voor de ondernemers zo laag mogelijk zijn. Met deze verordening wordt dan ook getracht de administratieve lastendruk zoveel mogelijk te beperken. Weliswaar moet iedere ondernemer aan het begin van de exploitatie, danwei wanneer het in artikel 6, eerste lid bedoelde besluit, inwerking treedt, eenmalig een aanmeldingsformulier 76
invullen. Maar daar staat een belangrijke kostenbeheersing tegenover, doordat het bedrijfschap op jaarbasis aanzienlijk minder controles ter plaatse behoeft uit te voeren en de ondernemer sneller beschikt over de door hem gewenste voorlopige classificatie. Bovendien zal worden getracht met behulp van elektronische hulpmiddelen en reeds bestaande bestanden, zoals het bestand op grond van de Registratieverordening van het Bedrijfschap Horeca en Catering, de administratieve lasten nog verder terug te dringen. B.
Artikelsgewijs
Artikel 1 De definitie van onderneming sluit aan bij het begrip onderneming in de Wet op de bedrijfsorganisatie, waarop het Instellingsbesluit van het bedrijfschap is gebaseerd, en bij de vaste uitleg door het College van beroep voor het bedrijfsleven daarvan. Onder een onderneming wordt verstaan een, van de eventueel overige activiteiten in de vestiging (het bedrijf) te onderscheiden, technisch-organisatorische eenheid, waarin in de functie van horecabedrijf (zoals omschreven in het Instellingsbesluit van het bedrijfschap) aan het economisch verkeer wordt deelgenomen. In tegenstelling tot het begrip onderneming in het spraakgebruik, dat meerdere bedrijven kan omvatten, ziet het begrip onderneming in deze verordening dus nadrukkelijk op de plaats van exploitatie; de plaats waar het horecabedrijf wordt uitgeoefend. Onder logiesverstrekkende ondernemingen in de zin van deze verordening moet worden verstaan een onderneming, waarin logies wordt verstrekt, desgewenst voor niet meer dan een nacht. Logiesverstrekkende ondernemingen vallen onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit van het bedrijfschap indien de logiesverstrekking gepaard gaat met dienstverlening. In zoverre onderscheiden deze ondernemingen zich van ondernemingen waar bijvoorbeeld uitsluitend kampeergelegenheid wordt geboden of uitsluitend huisjes of appartementen te huur worden aangeboden, zonder enige vorm van dienstverlening gedurende het verblijf. Ondernemingen, waar zowel logiesverstrekking plaatsvindt gepaard gaande met dienstverlening als logiesverstrekking plaatsvindt zonder dienstverlening, vallen uitsluitend onder de werking van deze verordening ten aanzien van het gedeelte waarin de logiesverstrekking gepaard gaat met dienstverlening. Artikel 2 Het hotelclassificatieregister bevat de bedrijfsgegevens van de logiesverstrekkende onderneming en de categorie waarin de onderneming is ingedeeld. Indien de onderneming op grond van de verordening niet voldoet aan alle criteria voor indeling in een van de categorieën, kan het ook in het hotelclassificatieregister worden opgenomen zonder categorie-aanduiding. Het reglement, dat wordt opgesteld ingevolge het tweede lid, bevat nadere regels omtrent het register. Deze regels hebben onder meer betrekking op de in de Wet bescherming persoonsgegevens beschermde belangen.
Artikel 3
Voor het aanmelden bij het hotelclassificatieregister maakt de ondernemer gebruik van een aanmeldingsformulier. Dit formulier wordt door de secretaris vastgesteld en zal, naast bedrijfsgegevens, tenminste een lijst bevatten van alle criteria op grond waarvan kan worden beoordeeld in welke categorie een logiesverstrekkende onderneming voorlopig moet worden ingedeeld, dan wel moet worden ingeschreven in het hotelclassificatieregister zonder categorie-aanduiding. De ondernemer kan op dit formulier tevens kenbaar maken in welke categorie hij voorlopig wenst te worden ingedeeld.
Artikel 4 Na aanmelding van een logiesverstrekkende onderneming wordt de onderneming ingeschreven in het hotelclassificatieregister en voorlopig ingedeeld in een van de vijf categorieën. Indien blijkt dat niet wordt voldaan aan alle criteria voor indeling in tenminste categorie één kan de onderneming ook worden ingeschreven zonder categorie-aanduiding. Mocht uit de beoordeling van de op het aanmeldingsformulier
ingevulde gegevens blijken dat niet aan alle criteria voor voorlopige indeling in de gewenste categorie wordt voldaan, terwijl de redelijke verwachting bestaat dat de onderneming binnen afzienbare tijd wel aan alle criteria zal voldoen of zal kunnen voldoen, kan de onderneming gedurende drie maanden in de
gelegenheid worden gesteld alsnog aan de betreffende criteria te voldoen. Mede uit oogpunt van administratieve lastenverlichting zal voor de invulling en verwerking van het aanmeldingsformulier zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van elektronische hulpmiddelen.
77
Artikel 5 Om te waarborgen dat door een logiesverstrekkende onderneming ook daadwerkelijk wordt voldaan aan alle criteria voor indeling in een bepaalde categorie, worden logiesverstrekkende ondernemingen pas feitelijk ingedeeld in een categorie, nadat er een onderzoek ter plaatse is uitgevoerd naar het voldoen aan de betreffende criteria van die categorie, waarin een logiesverstrekkende onderneming voorlopig is ingedeeld. Normaliter vindt een dergelijk onderzoek plaats binnen zes maanden na de voorlopige indeling. Uit het oogpunt van lastenbesparing is er echter voor gekozen om ten aanzien van bestaande logiesverstrekkende ondernemingen het onderzoek ter plaatse binnen vier jaar na de voorlopige indeling te laten plaatsvinden. Deze groep van circa 2300 ondernemingen is dermate omvangrijk, dat het in die gevallen uitvoeren van het onderzoek ter plaatse binnen zes maanden na de voorlopige indeling tot een zeer omvangrijke kostenverhoging zou leiden. Gedurende de periode van voorlopige indeling is het de betreffende onderneming toegestaan zich ten aanzien van het publiek aan te duiden met het aantal sterren van de categorie, waarin zij voorlopig is ingedeeld. Een hotelschild wordt de onderneming echter nog niet uitgereikt. Uitreiking van een hotelschild vindt pas plaats nadat een onderzoek ter plaatse is uitgevoerd en het bedrijf tenminste is ingedeeld in categorie één. Het is mogelijk dat ondernemers verzoeken om een onderzoek ter plaatse, dat vooruitloopt op het op grond van het eerste en tweede lid geplande onderzoek. In dat geval kunnen voor zo'n onderzoek kosten in rekening worden gebracht, zoals omschreven in artikel 16. Artikel 6 De criteria voor de indeling van logiesverstrekkende ondernemingen in categorieën en de wijze van beoordeling worden in de vorm van een reglement bij afzonderlijk bestuursbesluit vastgesteld. Dit heeft als voordeel dat in de toekomst op flexibele wijze tot aanpassing van de criteria kan worden overgegaan, indien bijvoorbeeld gewijzigde consumentenwensen daar aanleiding toe geven. In het tweede lid is een aantal onderwerpen genoemd dat in ieder geval onderdeel zal moeten uitmaken van de criteria. Zo zal bij zaken onder meer moeten worden gedacht aan noodzakelijk meubilair, maar ook aan andere zaken die op een kamer of in het bedrijf aanwezig moeten zijn. De lokalen en ruimten omvatten onder meer de slaapkamers, badkamers, toiletten, restaurants, de receptie, etc. Onder elementen van dienstverlening wordt verstaan die vormen van service die van een bedrijf in een bepaalde categorie mogen worden verwacht. Zo zal moeten worden gedacht aan bijvoorbeeld roomservice, bagageservice, vormen van secretariaatsservice, receptie service, etc. Ten aanzien van de kwaliteitsaspecten zullen criteria worden gesteld met betrekking tot bijvoorbeeld de staat van onderhoud, de hygiëne en de inrichting en uitstraling van een onderneming. Teneinde de hotelgast een zo juist mogelijk beeld te scheppen omtrent de indeling en de voorlopige indeling van een onderneming wordt de onderneming altijd ingedeeld of voorlopig ingedeeld in de hoogste categorie, waaraan zij volgens de criteria volledig voldoet. Artikel 7 Tenminste eens per vier jaar wordt gecontroleerd of een logiesverstrekkende onderneming nog steeds voldoet aan de criteria van de categorie waarin zij is ingedeeld. De controle vindt plaats door middel van een onderzoek ter plaatse.
Artikel 8
Omdat het van belang is dat de ondernemer kan weten dat degene die het onderzoek ter plaatse uitvoert daartoe ook gemachtigd is, moet de controleur zich altijd als gemachtigde kunnen legitimeren.
Artikel 9 Nadat een bedrijf is ingedeeld in een van de categorieën één tot en met vijf ontvangt de ondernemer het bij die categorie behorende schild. Het schild geeft aan in welke categorie het logiesverstrekkend bedrijf is ingedeeld. Ten behoeve van een duidelijke aanduiding naar het publiek van de categorie waarin de logiesverstrekkende onderneming is ingedeeld, moet de ondernemer het schild zodanig ophangen, dat het duidelijk zichtbaar is voor de bezoekers van de logiesverstrekkende onderneming. Indien noodzakelijk kunnen meerdere schilden worden verstrekt. Het is mogelijk dat schilden tegen een waarborgsom worden verstrekt. Het bestuur bepaalt of er waarborgsommen worden gevraagd en wat daarvan de hoogte zal zijn.
78
Artikel 10
Dit artikel behandelt hoe wordt omgegaan met wijzigingen in de exploitatie. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen situaties die leiden tot een doorhaling van de inschrijving, een wijziging van de inschrijving of een wijziging van de indeling. Bij een doorhaling wordt de betreffende onderneming verwijderd uit het hotelclassificatieregister. Indien na een doorhaling dezelfde ondernemer wederom tot exploitatie overgaat, zal hij zich opnieuw moeten aanmelden volgens artikel 3 van de verordening. In het geval van de wijziging van de inschrijving zal de bijbehorende indeling in een van de categorieën van het hotelclassificatieregister worden gehandhaafd. De nieuwe rechtspersoon zal zich in dat geval derhalve niet opnieuw behoeven aan te melden. Artikel 11 In zeer uitzonderlijke gevallen kan ontheffing worden verleend van een of meer criteria voor indeling in een van de categorieën. Dit artikel omschrijft onder welke voorwaarden dit kan gebeuren. Omdat het naar het publiek toe veelal niet duidelijk zal zijn of aan een bedrijf ontheffing is verleend, zal in beginsel zeer terughoudend worden omgegaan met het verlenen van ontheffing. Artikel 12 De ondernemer mag niet naar het publiek toe de indruk wekken of doen wekken dat hij is ingedeeld in een andere categorie dan die waarin hij daadwerkelijk is ingedeeld. Onjuiste aanduidingen kunnen onder meer plaatsvinden door middel van reclame-uitingen, briefpapier, aanduidingen aan de gevel of onjuiste opgaven aan gasten of gidsen. Ook het verwerken van sterren of andere beeldmerken in het logo, met als kennelijk oogmerk om bij het publiek de indruk te wekken dat het bedrijf in een andere categorie is ingedeeld, is niet toegestaan.
Artikel 13
Deze bepaling werd voorheen geregeld in de Verordening aanduiding hotel. Vanwege de verwantschap van die verordening met de hotelclassificatie, is mede uit oogpunt van efficiënt omgaan met regelgeving
gekozen voor het rechtstreeks opnemen van de betreffende bepaling in deze verordening.
Het komt veelvuldig voor, dat ondernemers hun bedrijf aan het publiek kenbaar maken onder een soortnaam, die niet met de aard van de inrichting overeenstemt. Aangezien dit met name bij hotels tot verwarring bij het publiek aanleiding geeft, wordt de behoefte gevoeld om hieromtrent regels te stellen. Het aanduiden van een onderneming als hotel zal bij de consument bepaalde verwachtingen wekken omtrent een aantal minimum aanwezige voorzieningen. Zo wordt in het spraakgebruik het begrip hotel verbonden met de beschikbaarheid van een aantal kamers waar, desgewenst voor één nacht, logies en ontbijt verstrekt wordt. Vanuit haar bevoegdheid tot het regelen van aanduidingen voor het publiek, beoogt het bedrijfschap met deze bepaling aan de consument de garantie te bieden dat een hotel inderdaad aan bepaalde minimum eisen voldoet. Vanuit het algemeen belang is het noodzakelijk dat het publiek, te weten zowel binnenlandse als buitenlandse consumenten, een eenduidig en juist beeld heeft van ondernemingen die zich aanduiden als hotel. Dit doel kan uitsluitend worden bereikt indien alle ondernemingen, die onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen, onder de regeling vallen. Private alternatieven zijn niet voorhanden, omdat deze nooit tot een zelfde bescherming kunnen leiden. Vandaar dat het bedrijfschap het tot haar taak ziet om middels deze bepaling een eenduidig gebruik van het begrip
hotel door de ondernemingen waarvoor zij is ingesteld.
Dit artikel bedoelt het gebruik van de aanduiding hotel te reserveren voor die groep bedrijven die aan de
minimumeisen voldoen. Voor de invulling van die minimumeisen is uit het oogpunt van logische wettechniek, eenduidigheid en een efficiënte wijze van uitvoering, aansluiting gezocht bij de
hotelclassificatie, zoals die geregeld is in deze verordening. Het zich naar het publiek toe kenbaar maken als hotel is daarom voorbehouden aan logiesverstrekkende ondernemingen die minstens zijn ingedeeld in
categorie één van het hotelclassificatieregister. Deze koppeling aan de categorie één van het hotelclassificatieregister bestond ook al onder de Verordening Aanduiding Hotel.
Het in dit artikel geformuleerde verbod heeft betrekking op de aanduiding ten aanzien van het publiek. Deze aanduidingen omvatten alle vormen waarin een onderneming zich, direct of indirect, naar de
consument bekend maakt. Het gaat daarbij om zaken als de aanduiding op de gevel, de folders, brochures en reclamemateriaal, de inschrijving bij VVV's e.d.
Dit artikel is van toepassing op alle ondernemingen die inschrijfplichtig zijn bij het Bedrijfschap Horeca en Catering en beperkt zich derhalve niet uitsluitend tot logiesverstrekkende ondernemingen.
79
Omdat ondernemingen ruim de gelegenheid moeten krijgen om te worden ingedeeld in tenminste categorie 1 van het hotelclassificatieregister, treedt dit artikel niet eerder in werking dan circa een half jaar na inwerkingtreding van het besluit als bedoeld in artikel 6, eerste lid.
Artikel 14 Op het moment dat de nieuwe Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie in werking treedt is het bedrijfschap gehouden tot het instellen van een tuchtgerecht. Alsdan zal ook deze verordening worden gewijzigd. De strafbaarstelling op grond van het strafrecht wordt dan doorgehaald. De verordening zal dan op grond van tuchtrechtspraak worden gehandhaafd.
Artikel 15 Dit artikel bevat de mandaatsbepaling. Artikel 16 Het is mogelijk dat logiesverstrekkende ondernemingen om extra diensten vragen dan die rechtstreeks voortvloeien uit deze verordening. Te denken valt onder meer aan extra bedrijfsbezoeken op verzoek van de ondernemer, bijvoorbeeld vanwege advisering in verband met een op handen zijnde verbouwingen. Ook is het mogelijk dat ondernemers verzoeken om een controle in een eerder stadium te laten plaatsvinden dan regulier volgens de bepalingen van deze verordening nodig zou zijn. De hoogte van de retributiebedragen wordt vastgesteld bij afzonderlijk bestuursbesluit. Artikel 17 De verordening voorziet in de instelling van een adviescommissie, waarin leden worden benoemd, die kunnen worden voorgedragen door relevante organisaties. Daarbij zou kunnen worden gedacht aan organisaties van consumenten, werkgevers en werknemers, alsmede op het gebied van het toerisme. Over de feitelijke samenstelling beslist het bestuur.
Zoetermeer, 25 juni 2003 PJ. Biesheuvel voorzitter J.G. Vianen secretaris
80
Wettelijk voorgeschreven uitgave van de SociaalEconomische Raad met mededelingen, verordeningen en besluiten van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (pbo). Verschijnt wekelijks. ISSN 0920-4865 SociaalEconomische Raad
Redactie: Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Telefoon: 070 - 3 499 499 Telefax: 070 - 3 832 535 E-mail:
[email protected] De SER heeft een eigen website op het Internet. Deze is te vinden op www.ser.nl Opgave abonnementen, opzeggingen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk bij de abonnementenadministratie van de SER. Abonnementsprijs 136,13 per jaar, losse nummers 3,40.