Patiëntenvoorlichting onder de loep Een inventariserend onderzoek naar de stand van zaken van patiëntenvoorlichting anno 2002
Vereniging Patiëntenvoorlichting Drs. A. Albada November 2003
Patiëntenvoorlichting onder de loep Een inventariserend onderzoek naar de stand van zaken van patiëntenvoorlichting anno 2002
Werkgroep inventarisatie onderzoek drs. Akke Albada (onderzoeker) drs. Ilse van den Eeden (VPV) penningmeester VPV coördinator Informatiecentrum GGZ ‘s Hertogenbosch drs. Alice Hamersma (MediRisk) medewerker schadepreventie drs. Bianca Kanters (VPV) coördinator patiëntenvoorlichting Amphia Ziekenhuis Breda/Oosterhout drs. Olav Kee (VPV) hoofd verpleegafdeling Elkerliek Ziekenhuis Helmond
Vereniging PatiëntenVoorlichting (VPV)
Contactpersonen: drs. Ilse van den Eeden penningmeester VPV coördinator Informatiecentrum GGZ ‘s Hertogenbosch mail:
[email protected] tel: 073-6586586 Akke Albada onderzoeker mail:
[email protected]
Vertaling samenvatting: drs. Floor Buschenhenke.
Copyright © 2003 VPV Het voorliggende onderzoeksrapport wordt op aanvraag verspreid onder VPV-leden. Andere geïnteresseerden kunnen een exemplaar van het rapport opvragen via het secretariaat van de VPV (Marian Heuves, 0348-437642,
[email protected]) tegen betaling van € 12,00. Zonder voorafgaande toestemming is het niet toegestaan om dit rapport te vermenigvuldigen en/of openbaar maken.
Samenvatting In dit onderzoeksrapport wordt het onderzoek ‘Patiëntenvoorlichting onder de loep, een inventariserend onderzoek naar de stand van zaken van patiëntenvoorlichting anno 2002’ beschreven. Het onderzoek is geïnitieerd door de Vereniging Patiëntenvoorlichting (VPV) en MediRisk. De werkgroep ‘Inventarisatie onderzoek’ van de VPV heeft het onderzoek uitgevoerd. Vraagstelling De vraagstelling van het onderzoek luidt: Wat is de situatie in het werkveld van patiëntenvoorlichting in Nederland op de in de deelvragen omschreven gebieden anno 2002? De vraagstelling omvat deelvragen met betrekking tot de omvang van de beroepsgroep en de functies, opleiding en ervaring, salaris, werkzaamheden, ondersteuningsbehoefte en werkbeleving van de functionarissen patiëntenvoorlichting. Daarnaast zijn er deelvragen betreffende de organisatie, activiteiten en beleid van de eenheden patiëntenvoorlichting. Dataverzameling Als dataverzamelingsmethode is gekozen voor enquêtes. De werkgroep heeft twee enquêtes ontwikkeld. De functionarisgebonden enquête stelt vragen op het niveau van de individuele functionaris patiëntenvoorlichting en is bedoeld voor alle functionarissen patiëntenvoorlichting. De instellingsgebonden enquête bevat vragen op het niveau van de eenheden patiëntenvoorlichting en wordt ingevuld door de leidinggevende functionaris patiëntenvoorlichting van een instelling. Voor zover mogelijk is de totale populatie van functionarissen patiëntenvoorlichting in Nederland aangeschreven. Deze functionarissen zijn aangeschreven met behulp van de ledenlijst van de VPV en lijsten van alle instellingen van de volgende vijf categorieën; ziekenhuizen, IKC’s, revalidatiecentra, GGZ-instellingen en SPD-en. In totaal zijn 280 enveloppen met enquêtes verstuurd. Alle functionarissen hebben beide enquêtes toegestuurd gekregen. In de begeleidende brief is uitgelegd voor welke functionarissen de instellingsgebonden enquête bedoeld is. De respons voor de instellingsgebonden enquête is 55% en voor de functionarisgebonden enquête 52%. In de belronde naar de non-respons zijn geen verschillen tussen de responsgroep en de non-responsgroep achterhaald. Op basis van de respons kan daarom een betrouwbaar antwoord op de vraagstelling worden gegeven. De resultaten zijn vergeleken met het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’ waarin voor het eerst de beroepsgroep patiëntenvoorlichting in beeld is gebracht. Omvang van de beroepsgroep patiëntenvoorlichting Het werkveld patiëntenvoorlichting in Nederland heeft anno 2002 een omvang van 330 functionarissen, die samen voor 224 fte zijn aangesteld. Het totaal aantal fte is gegroeid met 11,6% ten opzichte van 1994. Toen was het aantal fte’s in ziekenhuizen en IKC’s 128, in 2002 is dat 151 fte. De instellingen hebben in 2002 een gemiddelde van 2,2 fte per instelling, waarbij er grote verschillen zijn tussen de categorieën instellingen. De academische ziekenhuizen hebben gemiddeld de meeste functionarissen patiëntenvoorlichting (5,3 fte) en de revalidatiecentra de minste (0,9 fte). In verhouding tot het totaal aantal fte van de instellingen hebben de academische ziekenhuizen echter het minste fte patiëntenvoorlichting. De SPD’s hebben naar verhouding van het totaal aantal fte de meeste fte patiëntenvoorlichting. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 42 jaar. Van de respondenten is 88,7% vrouw en 11,3% man. Werkte de gemiddelde patiëntenvoorlichter in 1994 nog 28,8 uur, in 2002 is dat terug gelopen naar 22,3 uur per week. Functies binnen de beroepsgroep patiëntenvoorlichting De functies binnen de beroepsgroep zijn in vier functietyperingen op te delen. De grootste groep functionarissen (36%) typeert zichzelf als adviseur patiëntencommunicatie. Iets minder
functionarissen (31,8%) ziet zichzelf als medewerker patiëntencommunicatie. Eenzesde deel is manager patiëntencommunicatie en nog eens eenzesde deel is medewerker patiënteninformatie. De meest voorkomende functiebenaming is coördinator patiëntenvoorlichting; een kwart van de functionarissen werkt onder deze benaming. Eenvijfde van de functionarissen heeft als functiebenaming medewerker patiëntenvoorlichting. Hiernaast zijn er veel verschillende functiebenamingen in het werkveld patiëntenvoorlichting. Werkzaamheden functionarissen Medewerkers patiëntencommunicatie besteden de meeste tijd aan het ontwikkelen van schriftelijke voorlichtingsmaterialen. Medewerkers patiënteninformatie besteden de meeste tijd aan het verstrekken van informatie aan patiënten en naasten en het fungeren als aanspreekpunt voor zorgverleners en patiënten. Bij managers en adviseurs zijn er minder duidelijk hoofdtaken te onderscheiden. Er zijn verschillen in de bestede tijd aan werkzaamheden tussen de groepen die zich tot een functietypering rekenen, deze verschillen zijn echter klein. Alle functietyperingen lijken nog alle voorkomende werkzaamheden uit te voeren. Er is in de praktijk dus nog weinig functiedifferentiatie in het werkveld patiëntenvoorlichting. Opleiding en ervaring De grootste groep functionarissen heeft een universitaire opleiding afgerond (35,7%). Eenderde heeft een HBO opleiding en een kwart een HBO plus VO als hoogste opleiding. De universitair opgeleiden zijn meestal adviseur patiëntencommunicatie. Managers hebben voor het merendeel een HBO-VO opleiding gevolgd. Medewerkers patiëntencommunicatie en medewerkers patiënteninformatie hebben meestal een HBO opleiding afgerond. Een kwart van de universitair afgestudeerden heeft GVO gestudeerd. Eenvijfde van de universitair opgeleiden heeft een communicatiegerichte studie afgerond. Van de respondenten met als hoogste opleiding HBO, heeft 17,6% HBO-V gevolgd. De overige studies zijn divers. De functionarissen zijn gemiddeld 6,4 jaar werkzaam in de patiëntenvoorlichting. Deze gemiddelde werkervaring in de patiëntenvoorlichting is met 2,3 jaar gestegen ten opzichte van 1994. Het grootste aantal jaren werkervaring in patiëntenvoorlichting is 18 jaar. Eenvijfde van de functionarissen is het afgelopen jaar begonnen in de patiëntenvoorlichting. Eenzesde van de respondenten is werkzaam in de eerste baan. De meeste functionarissen hebben werkervaring in een ander vakgebied dan patiëntenvoorlichting. Bij meer dan eenderde is deze werkervaring opgedaan bij de instelling waar men nu nog werkzaam is. Ruim eenvijfde van de functionarissen is verpleegkundige geweest. De overige banen waarin is gewerkt zijn heel verschillend. Eenzesde van de functionarissen heeft een baan in de patiëntenvoorlichting bij een andere instelling gehad. Salaris Het gemiddelde salaris van een functionaris patiëntenvoorlichting in 2002 is € 2.751 bij een fulltime aanstelling. Dit is € 437 meer dan het gemiddelde salaris in het peiljaar 1994. Rekening houdend met de algemene loonontwikkelingen is er echter geen stijging in gemiddeld salaris. In 2002 zijn de respondenten gemiddeld genomen tevreden over hun salaris. Deze tevredenheid is ten opzichte van 1994 toegenomen. De verschillen tussen de functietyperingen in salaris zijn het grootst in de GGZ, in de ziekenhuizen is dit verschil klein. Het salaris per functietypering verschilt tussen de categorieën instellingen. Ondersteuningsbehoefte Vakbladen die het meest worden gelezen zijn de TGV (G), Medisch Contact, Zorgvisie en Scan van het NIGZ en de Inform van de VPV. Adviseurs lezen de meeste vakbladen. Bijna tweederde van de respondenten heeft in 2001 en/of 2002 nascholing gevolgd, 86,6% van de respondenten heeft een of meerdere congressen bezocht.
Meer dan tweederde van de respondenten is lid van de VPV. Over het algemeen hebben de functionarissen veel verwachtingen van de VPV.Medewerkers patiënteninformatie hebben minder verwachtingen van de VPV dan de andere functietyperingen. Deskundigheidsbevordering is de meest gestelde verwachting, de dienst waarvan de meeste functionarissen gebruik zouden willen maken is een medium voor informatie-uitwisseling. Projectmatig werken en beleid zijn nascholingsonderwerpen waar eenvijfde van alle functionarissen behoefte aan heeft. Adviseurs hebben de meeste behoefte aan nascholing op gebied van advisering en training. Adviseurs en managers hebben meer behoefte aan scholing over onderzoek dan medewerkers. Medewerkers patiëntencommunicatie hebben meer behoefte aan nascholing over materiaalontwikkeling. Medewerkers patiënteninformatie hebben de grootste behoefte aan nascholing op gebied van voorlichting aan patiënten en naasten. Werkbeleving De tevredenheid van de functionarissen patiëntenvoorlichting over hun werk is hoog. De gemiddelde tevredenheid is een 3,52 op een schaal van 1 (zeer ontevreden) tot 5 (zeer tevreden). De hoogste score is een 4,18 voor de relatie met collega’s en de laagste score is een 2,99 voor werkdruk. Meer dan tweederde van de functionarissen denkt over vijf jaar nog in de patiëntenvoorlichting te werken. Verreweg de meeste van deze respondenten verwachten dat dit een baan is in de huidige instelling. Een kwart van de functionarissen denkt over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting te werken. In 1994 was de vertrekintentie met ruim eenderde behoorlijk hoger. Organisatie patiëntenvoorlichting Driekwart van de eenheden patiëntenvoorlichting is binnen een afdeling georganiseerd. Veel van deze afdelingen hebben nog andere taken. Bij de instellingen waar patiëntenvoorlichting niet in een afdeling is georganiseerd is het vaak een solopositie. Daarnaast is patiëntenvoorlichting soms van meerdere functionarissen in een instelling een deeltaak. De meest voorkomende neventaken van de functionarissen zijn communicatie, website(beheer) en intranet." Slechts eenvijfde van de eenheden patiëntenvoorlichting beschikt over secretariële ondersteuning. In 1994 had 61% van de functionarissen beschikking over secretariële ondersteuning. Dit is een forse daling. In 2002 is het gemiddelde voor het budget voor materiaal € 19.859. Voor het budget deskundigheidsbevordering is het gemiddelde € 2.060. Activiteiten Er is een grote spreiding in de activiteiten van eenheden patiëntenvoorlichting. Het hoogste gemiddelde voor het aantal activiteiten is voor voorlichtingsbijeenkomsten, namelijk 1,6 in 2002. Ziekenhuizen hebben gemiddeld veel voorlichtingsmaterialen. Meer dan de helft van de instellingen heeft één of meerdere PSB’s. Eenderde van de instellingen heeft vrijwilligers in dienst voor werkzaamheden van patiëntenvoorlichting, zoals het bemensen van het PSB. Beleid Patiëntenvoorlichting komt beleidsmatig het meest terug in het beleidsplan van de afdeling (67%) en in het beleidsplan van de instelling (64%). De eenheid patiëntenvoorlichting beschikt in een meerderheid van de gevallen over een eigen activiteitenplan. In 1994 was er in 52% van de instellingen patiëntenvoorlichting opgenomen in het beleidsplan van de instelling. De 67% in 2002 is een duidelijke stijging. Ook voor activiteitenplannen en jaarverslagen is een stijging te zien in de vastlegging van patiëntenvoorlichting hierin.
Conclusie en aanbevelingen In het werkveld patiëntenvoorlichting is weinig functiedifferentiatie. In de praktijk is er gebrek aan eenheid in de functiebenamingen en bijbehorende functie inhoud in het werkveld. De inbedding van patiëntenvoorlichting in de organisatie verschilt tussen instellingen. Om meer duidelijkheid in functies en positionering van patiëntenvoorlichting in de organisatie te krijgen is verdere professionalisering van het vakgebied nodig. De VPV zal hier als beroepsvereniging het voortouw in moeten nemen. In het werkveld zijn eenduidige functiebenamingen nodig. De VPV kan hiervoor zorgen door het systeem van functietyperingen, gekoppeld aan werkzaamheden en verantwoordelijkheden, verder uit te werken. Hiernaast moeten er meer gerichte opleidingen voor het vakgebied patiëntenvoorlichting komen. Dit geldt zowel voor universitaire en beroepsopleidingen als voor nascholingsopleidingen. Het takenpakket van functionarissen patiëntenvoorlichting is breed. Er is meer secretariële ondersteuning nodig, zodat functionarissen zich kunnen richten op hun kerntaken. Tenslotte is meer aandacht nodig voor beleidsplannen en jaarverslagen. Juist voor kleine eenheden patiëntenvoorlichting is dit een belangrijke stap om patiëntenvoorlichting binnen de instelling op de kaart te zetten.
Abstract In this research report the ‘Inventory study of patient education and counseling 2002’ is presented. The study was initiated by the Vereniging Patiëntenvoorlichting (Association for patient education and counseling) (VPV) and Medirisk, and was carried out by the VPV study group ‘inventory research’. Thesis The thesis of this study is: What is the situation in 2002 in the diverse areas of the professional field of patient education and counseling as specified in the various sub-questions of the study? The thesis is comprised of sub-questions on the size of the occupational group and on the functions, education and experience, salaries, activities, need for support and job perception of the patient education and counseling professionals. Apart from that, there are sub-questions on the organization, activities and policy of the patient education and counseling units. Questionnaires have been chosen as the method of data collection. The study group has developed two questionnaires. The professional-bound questionnaire asks questions at the level of the individual patient education and counseling professional and is meant for all subjects. The institution-bound questionnaire is targeted at the units of patient education and counseling and is filled out by the executive professional of each unit. As far as possible, the whole population of patient education and counseling professionals in The Netherlands has been addressed. These people have been reached with the help of the members directory of the VPV and lists of all the institutions in the following five categories; hospitals, IKC’s (interdisciplinary cancer centres), rehabilitation centres, GGZ (mental health care) institutions and SPD (social-pedagogical services) institutions. A total of 280 envelopes with questionnaires have been sent. All of the subjects have received both questionnaires. The accompanying letter explained which people should fill out the institution-bound questionnaire. The response to the institution-bound questionnaire is 55% and the response to the professionalbound questionnaire is 52%. In the phone procedure concerning the non-response no differences have been found between the response group and the non-response group. Therefore, based on the response-group a reliable answer to this thesis can be found. The results of this study have been compared with the ‘Trendonderzoek NVPG 1994’, in which the professional group of patient education and counseling was charted for the first time. Size of the professional group of patient education and counseling The field of patient education and counseling in The Netherlands in 2002 consists of 330 professionals, who together are working 224 fte (full-time equivalent). The total number of fte has grown by 11.6% compared to 1994. Then, the number of fte’s in hospitals and IKC’s was 128. In 2002 the number is 151. In 2002, the average fte per institution is 2.2, and there are large differences between the types of institutions. Academic hospitals on average have the most patient education and counseling staff members (5.3 fte), and rehabilitation centres have the fewest (0.9 fte). However, when seen in relation to the total number of fte for each institution, academic hospitals have the fewest fte of patient education and counseling. The average age of the respondents is 42 years. Of the respondents, 88.7% is female and 11.3% is male. In 1994, the average patient counsellor was working 28.8 hours a week; in 2002 this amount has decreased to 22.3 hours. Functions within the occupational group of patient education and counseling The largest group of professionals (36%) sees itself as adviser in patient communication. Slightly fewer respondents see themselves as patient communication worker. A sixth part of the respondents is manager of patient communication, and another sixth part is patient information worker. The most common function name is patient education and counseling coordinator; a
quarter of the professionals is working under this title. A fifth of professionals has the function name patient education and counseling worker. Next to these mentioned, there are many different function names in the field of patient education and counseling. Activities of professionals Patient communication workers devote most of their time to the development of written educative material. Patient information workers spend most of their time supplying information to patients and relatives and on being the contact person for caretakers and patients. Managers and advisers do not have such clearly defined main tasks. There are differences in the time spent on activities between the groups working under different function names. However, these differences are small. In actual practice, there is not a lot of function differentiation in the field of patient education and counseling. Education and experience The largest group of professionals holds a university degree (35.7%). A third has completed a HBO (bachelor degree) programme, and a quarter has finished both an HBO and a VO (continued education) programme. The university-trained are mostly advisers of patient communication. Managers for the most part have a HBO plus VO training. Patient communication workers and patient information workers usually have completed a HBO study. A quarter of academics has studied GVO (Gezondheidsvoorlichting, Health information and education). A fifth of the academics has completed a communications-oriented study. Of the respondents whose highest degree is at the HBO-level, 17.6% studied HBO-V (nursing training), and the rest of the programmes followed is diverse. The average length of time people spent working in patient education and counseling is 6.4 years. This average work experience has increased with 2.3 years compared to 1994. The longest work experience is 18 years. A fifth of professionals started in patient education and counseling over the last year. A sixth of the respondents are working in their first job. They have not had another job that had a duration of more than a year. Most people have work experience in another field than patient education and counseling. More than a third have gained this work experience at the institution where they are currently employed. Over a fifth of professionals has been a nurse. The other previously held functions vary greatly. A sixth of the respondents has had a job in patient education and counseling at another institution. Salary In 2002, the mean salary of a patient education and counseling professional with a full-time employment is € 2.751. This is € 437 more than in 1994. Considering the general development of wages, there is nonetheless no increase in mean salary. In 2002, respondents are generally happy with their pay. This contentment has augmented compared with 1994. The differences in pay between the various function categories are biggest in the GGZ, and small in the hospitals. The salaries of professionals in the same function category vary between the types of institutions. Need for support Advisers read the most professional journals. The professional journals read most widely are the TGV (G), Medisch Contact, Zorgvisie and Scan of the NIGZ (National institute for health promotion and illness prevention) and the Inform of the VPV. Almost two-thirds of the respondents has taken continuing-education courses in 2001 and/or in 2002. 86.6% of the respondents has attended one or more conferences. Over two-thirds of the respondents are members of the VPV. In general, the professionals have high expectations of the VPV. Patient information workers have fewer expectations of the VPV than subjects from the other function categories. Advancement of expertise is the most commonly
held expectation. The service most people would like to use is a medium for informationexchange. Policy and project-based working are topics of continuing-education training that one-fifth of all professionals feels a need for. Advisers most need continuing education on the subjects of advising and training. Advisers and managers have a greater need for continuing education on research then workers. Patient communication workers prefer continuing education on the development of educational material. Patient information workers request education on providing information to patients and relatives. Job perception The satisfaction of the professionals about their jobs is high. The mean satisfaction is 3.52 on a scale of 1 (very dissatisfied) to 5 (very satisfied). The highest score is a 4.18 for the relationship with co-workers, the lowest score is a 2.99 for work strain. Over two-third of the professionals thinks they will still work in patient education and counseling in five years. Of these people, the largest group expects to continue working in the same institution. A quarter of the professionals thinks they will no longer be working in patient education and counseling in 5 years. In 1994 the intention to leave the work field was considerably higher, at well over a third of respondents. Organisation of patient education and counseling Three-quarters of the units for patient education and counseling are organised within a department. Many of these departments have other activities as well. At those institutions where patient education and counseling is not structured within a department, it is often a solo-position. Besides this, patient education and counseling is sometimes a part-time task for several staff members in the institution. The most common other tasks are communication, website management and intranet. Only a fifth of the units of patient education and counseling has secretarial support. In 1994 secretarial support was available to 61% of the professionals. This is a substantial decrease. In 2002 the mean price of budget for materials is € 19.859. For the budget for expertise advancement the mean is almost € 2.060. Activities There is a large spread of the activities of patient education and counseling units. Hospitals on average have many educative materials. The highest mean for the amount of activities is that of information meetings, namely 1,6. More than half of the institutions has one or more PSB’s (patient service desk). A third of institutions uses volunteers for patient education and counseling activities, such as manning the PSB. Policy Patient education and counseling policy-wise is most represented in the policy plan of the department (67%) and in the policy plan of the institution (64%). Activity plans usually only exist at the level of the patient education and counseling unit. In 1994, 52% of the institutions had incorporated patient education and counseling in their institutional policy plan. The 67% found in 2002 is a clear increase. For activity plans and annual reports an increase is seen as well when it comes to representing patient education and counseling. Conclusion and recommendations In the field of patient education and counseling there is little function differentiation. In practise there is a lack of unity in the naming of functions and their respective contents. The implementation of patient education and counseling in the organization differs between the institutions. To get more clarity in functions within patient education and counseling and positioning of patient education and counseling in the organizations, improving the
professionalism of the field is needed. As the profession’s association, the VPV will have to take the lead in this process. Unequivocal function names are a necessity in the field. The VPV can achieve this by developing the existing system of function classifications, linking it to tasks and responsibilities. Besides this, more specified study programmes should be established. This holds for university and HBO programmes as well as for continuing education courses. The range of tasks of patient education and counseling professionals is broad. To enable professionals to focus on their core responsibilities more secretarial support is needed. Lastly, more attention should be given to policy plans and annual reports. Especially for smaller units of patient counseling and education, this is an important step towards taking up a more central position within their institutions.
Voorwoord Een beroepsvereniging dient, om als zodanig te kunnen functioneren, een goed inzicht te hebben in haar beroepsbeoefenaren en het krachtenveld waarbinnen deze hun vak uitoefenen. Binnen de Vereniging Patiëntenvoorlichting (VPV) wordt dit inzicht standaard gegenereerd uit de input die de individuele leden leveren via de regionale overleggen, thema’s welke worden aangesneden op de jaarlijkse ledendagen en nieuwtjes die worden uitgewisseld via de digitale nieuwsbrief ‘Inform’. Met deze informatie kunnen echter niet alle puzzelstukjes op hun plaats worden gelegd; er blijven blinde vlekken bestaan. Bijvoorbeeld omdat landelijk niet alle functionarissen patiëntenvoorlichting aangesloten zijn bij de VPV. Het periodiek uitvoeren van een onderzoek om de landelijke situatie in kaart te brengen verschaft de VPV dan ook waardevolle aanvullende informatie om de in het beleidsplan ‘Voorlichten… voor de zorg van morgen’ gestelde doelen, de komende jaren te bereiken. Ook met het oog op de steeds intensievere samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Preventie en Gezondheidsbevordering (NVPG), is het zaak om onze beroepsgroep goed te kennen en te weten wat hier leeft. Het onderzoek ‘Patiëntenvoorlichting onder de loep’, levert deze informatie. Het is het tweede grootschalige onderzoek dat is uitgevoerd onder functionarissen patiëntenvoorlichting in Nederland. Het eerste onderzoek, het Trendonderzoek NVPG 1994, is inmiddels bijna tien jaar oud. Als bestuur zijn we dan ook trots om te kunnen vermelden dat er nu een nieuw, actueel inzicht is in de stand van zaken van patiëntenvoorlichting anno 2002. De resultaten zullen bij de toekomstige besluitvorming, prioritering, maar ook bij de meningsvorming over onderwerpen als deskundigheidsbevordering en samenwerking met andere partijen een prominente plaats innemen. Het bestuur bedankt iedereen die aan het onderzoek heeft meegewerkt; de deelnemers aan de focusgroepen, de pretesters, de respondenten, de data-invoerders Mirjam Belderbos en Ingrid Verkerk. Dank natuurlijk ook aan de leden van de werkgroep bestaande uit Bianca Kanters, Alice Hamersma, Olav Kee, Ilse van den Eeden en onderzoeker Akke Albada die met een ongelofelijk enthousiasme en inzet aan het onderzoek bleef werken. Tenslotte willen we de adviseurs Bart van den Borne en Josje Noorlander danken voor het deskundige commentaar. Het VPV-bestuur
Inhoudsopgave Samenvatting Abstract Voorwoord Inhoudsopgave 1 Aanleiding.................................................................................................1 1.1 Doelstelling.................................................................................................1 1.2 Vraagstelling ..............................................................................................2 1.3 Deelvragen.................................................................................................2 1.4 Verklaring termen.......................................................................................2 1.5 Leeswijzer ..................................................................................................2 2 Methode ....................................................................................................3 2.1 Inleiding......................................................................................................3 2.2 Onderzoeksdesign .....................................................................................3 2.3 Dataverzameling ........................................................................................3 2.4 Onderzoeksgroep.......................................................................................6 2.5 Mailing........................................................................................................7 2.6 Respons .....................................................................................................8 2.7 Dataverwerking ........................................................................................11 3 Resultaten...............................................................................................13 3.1 Inleiding....................................................................................................13 3.2 Beroepsgroep...........................................................................................13 3.3 Organisatie...............................................................................................25 3.4 Activiteiten................................................................................................30 4 Conclusie ................................................................................................35 4.1 Inleiding....................................................................................................35 4.2 Deelvragen...............................................................................................35 5 Aanbevelingen........................................................................................39 5.1 Inleiding....................................................................................................39 5.2 Aanbevelingen ..............................................................................................39 6 Discussie ................................................................................................43 6.1 Inleiding....................................................................................................43 6.2 Waarde van het onderzoek ......................................................................43 6.3 Onderzoeksopzet .....................................................................................43 Literatuur ...................................................................................................47 Bijlagen ...................................................................................................49 1 Protocol focusgroepen 2 Begeleidende brief bij enquêtes 3 Vragenlijst functionarissen 4 Vragenlijst instelling 5 Kruistabel benaming eerste functie en functietypering 6 Kruistabel functietypering en categorie organisatie 7 Dataverwerking
1
Aanleiding
Zowel het vak patiëntenvoorlichting als de beroepsvereniging Vereniging Patiënten Voorlichting (VPV) zijn in de loop van het tienjarig bestaan van deze vereniging gegroeid. In tegenstelling tot tien jaar geleden beschikken veel zorginstellingen tegenwoordig over één of meerdere functionarissen patiëntenvoorlichting. Binnen het vak zijn verschillende functies ontstaan als reactie op ontwikkelingen als nieuwe wetgeving, toenemende mondigheid en inspraakmogelijkheden van patiënten en ontwikkelingen in het vakgebied van de voorlichtingskunde. Ook de VPV is veranderd. Het aantal leden is toegenomen en daarmee ook de verschillen tussen de leden qua functie, kennis en ervaring. De VPV stelt zichzelf kwaliteitsbevordering van patiëntenvoorlichting ten doel. Zij wil dit doel onder andere bereiken door deskundigheidsbevordering en het bieden van collectieve ondersteuning aan haar leden. Om passende ondersteuning te kunnen bieden is het nodig dat de VPV haar leden kent, weet wat er in het werkveld leeft en waar behoefte aan is. De VPV wil daarom inzicht in de verschillende functies die binnen het vakgebied van de patiëntenvoorlichting bestaan en in de verschillen tussen VPV-leden qua kennis en ervaring en de daarmee samenhangende behoeftes. Ook de schadeverzekeraar MediRisk, de verzekeraar van meer dan tweederde van alle algemene en academische ziekenhuizen, hecht veel waarde aan patiëntenvoorlichting. MediRisk is zich bewust van de relatie tussen een goede communicatie en voorlichting enerzijds en klachten en schadeclaims anderzijds. MediRisk wil patiëntenvoorlichting optimaliseren, onder andere door het bieden van ondersteuning aan de ziekenhuizen. Patiëntenvoorlichting is een onderdeel van het schadepreventie programma. In verband met de inschatting van deze risico’s wil MediRisk inzicht in de verschillende werkzaamheden en activiteiten op het gebied van patiëntenvoorlichting. Deze kunnen een indicatie geven van de mate waarin patiëntenvoorlichting is vormgegeven en in hoeverre dit verder gestimuleerd kan worden. Het eerste inventariserende onderzoek naar de beroepsgroep van functionarissen patiëntenvoorlichting is uitgevoerd in 1994 door de Nederlandse Vereniging voor Preventie en GVO (NVPG). De functionarissen patiëntenvoorlichting zijn toen meegenomen in een groter onderzoek naar de beroepsgroep van preventiefunctionarissen. In dit ‘Trendonderzoek NVPG 1994’ is voor het eerst een overzicht gegeven van de beroepsgroep patiëntenvoorlichting (Molleman & Nies, 1994). De VPV en MediRisk hebben hun wensen bij elkaar gelegd en hebben gezamenlijk besloten tot een nieuw inventariserend onderzoek. Hierop is een werkgroep samengesteld bestaande uit een bestuurslid van de VPV, twee VPV-leden en een vertegenwoordiger van MediRisk. Voor de uitvoering van het onderzoek is een freelance onderzoeker ingeschakeld die werd aangestuurd door de werkgroep.
1.1
Doelstelling
Het verkrijgen van inzicht in de kerntaken, achtergronden en behoeftes van functionarissen patiëntenvoorlichting en in het patiëntenvoorlichtingsbeleid en de daaruit voortvloeiende activiteiten op het gebied van patiëntenvoorlichting die in de onderzochte instellingen plaatsvinden anno 2002.
1
1.2
Vraagstelling
Wat is de situatie in het werkveld van patiëntenvoorlichting in Nederland op de in de deelvragen omschreven gebieden anno 2002?
1.3 • • • • • • • • • •
1.4
Deelvragen Wat is de omvang van de beroepsgroep patiëntenvoorlichting? Welke functies bestaan binnen de beroepsgroep patiëntenvoorlichting? Welke werkzaamheden hebben de functionarissen patiëntenvoorlichting en hoeveel tijd wordt aan elk van deze werkzaamheden besteed? Wat is de opleiding en ervaring van de functionarissen patiëntenvoorlichting? Wat is het salaris van functionarissen patiëntenvoorlichting? Hebben de functionarissen patiëntenvoorlichting een ondersteuningsbehoefte waarin de VPV kan voorzien en zo ja welke? Wat is de werkbeleving van de functionarissen patiëntenvoorlichting? Hoe zijn de eenheden patiëntenvoorlichting binnen instellingen georganiseerd? Welke activiteiten worden in het kader van patiëntenvoorlichting georganiseerd binnen de instellingen? In hoeverre zijn activiteiten van de eenheid patiëntenvoorlichting beleidsmatig vastgelegd?
Verklaring termen
In dit onderzoek wordt onder ‘functionaris patiëntenvoorlichting’ verstaan een betaalde functionaris met als hoofdtaak patiëntenvoorlichting. Een hoofdtaak betekent dat de functionaris voor minstens de helft van de werkzame uren voor patiëntenvoorlichting is aangesteld. In dit verslag wordt de term ‘patiëntenvoorlichting’ gebruikt, hieronder wordt ook ‘cliëntenvoorlichting’ verstaan. In de ziekenhuizen, Integrale Kanker Centra (IKC) en revalidatiecentra is de term patiëntenvoorlichting gebruikelijk, terwijl binnen de Sociaal Pedagogische Diensten (SPD) en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) over cliënten wordt gesproken. In het werkveld worden ook de termen ‘patiëntencommunicatie’ en ‘zorgcommunicatie’ gebruikt. Omwille van de eenduidigheid wordt in dit verslag vastgehouden aan de term ‘patiëntenvoorlichting’.
1.5
Leeswijzer
Na deze beschrijving van de aanleiding van het onderzoek wordt de methode van het onderzoek beschreven. De dataverzameling met behulp van enquêtes zal hier worden verantwoord. Hoofdstuk drie beschrijft de resultaten van het onderzoek. In het hoofdstuk ‘Conclusies’ worden uit de onderzoeksresultaten voor de VPV en MediRisk relevante conclusies getrokken. In hoofdstuk 5 worden de aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek besproken. Tenslotte vormt hoofdstuk 6 de discussie. In het eerste deel van de discussie wordt de opzet van het onderzoek geëvalueerd. Het tweede deel bespreekt de waarde van het onderzoek.
2
2
Methode
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de methodologische keuzen van het onderzoek verantwoord en wordt de uitvoering van het onderzoek beschreven. Ook zonder de achtergrond van dit hoofdstuk is het hoofdstuk ‘Resultaten’ goed te begrijpen. Paragraaf 2.2 beschrijft het onderzoeksdesign. In paragraaf 2.3 wordt toegelicht hoe met behulp van focusgroepen en een pretest, twee enquêtes zijn samengesteld. Hoe de onderzoeksgroep is samengesteld is te lezen in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 wordt beschreven hoe de onderzoeksgroep is aangeschreven. In paragraaf 2.6 wordt de respons beschreven, van deze respons wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek afgeleid. Tenslotte behandelt paragraaf 2.7 de dataverwerking. Het codeboek, de datapreparatie en de data-analyse komen verder aan bod in bijlage 6.
2.2
Onderzoeksdesign
Dit inventariserende onderzoek heeft een kwantitatieve aanpak. Als bron van gegevensverzameling is gekozen voor een enquête. Dit instrument is geschikt omdat veel eenvoudige informatie van een grote groep respondenten kan worden verzameld. Door het gebruik van een enquête kan met relatief weinig inspanning op een snelle wijze data worden verkregen. Bovendien is een enquête minder kostbaar dan andere onderzoeksmethoden. Met enquêtes kan de populatie van functionarissen patiëntenvoorlichting relatief eenvoudig worden bereikt.
2.3
Dataverzameling
Onderzoeksinstrument De werkgroep heeft twee afzonderlijke vragenlijsten ontwikkeld; een functionarisgebonden en een instellingsgebonden enquête. De functionarisgebonden enquête is bedoeld voor alle functionarissen patiëntenvoorlichting. De instellingsgebonden enquête is bedoeld voor de leidinggevende van patiëntenvoorlichting in een instelling. Voor deze tweedeling is gekozen om te voorkomen dat vragen onnodig aan elke functionaris worden voorgelegd, bijvoorbeeld de vragen over beleid en budget. Ook is geprobeerd door de tweedeling het invulpercentage van vragen te verhogen, omdat de vragen zijn toegespitst op functionaris of leidinggevende. Bovendien is de tweedeling in enquêtes ook in het trendonderzoek NVPG (Molleman & Nies, 1994) gebruikt, waardoor de onderzoeken vergelijkbaar blijven. De enquêtes zijn onder andere opgesteld aan de hand van de enquêtes van het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’ (Molleman & Nies, 1994) en aangepast met behulp van de resultaten van de focusgroepen en de pretest. Het ‘Beleidsplan 2003-2008, Voorlichten voor de zorg van morgen’ van de VPV (2002) en ‘Patiëntenvoorlichting of patiëntencommunicatie, What’s in a name’ (Bennekom, 2001) zijn als uitgangspunt genomen. Bij het ontwikkelen van de enquête zijn verder het ‘MediRisk: risk management onderzoek’ (2002), de ‘NIAZ accreditatiegids Patiëntenvoorlichting’ en de ‘NIAZ-PACE kwaliteitsboringsnorm’ gebruikt (NIAZ, 2002; NIAZ, 1996). De algehele wetenschappelijke begeleiding bij het opstellen van de vragenlijsten en de analyse van de resultaten is verzorgd door dr. Bart van den Borne, hoogleraar patiëntenvoorlichting bij de capaciteitsgroep GVO van de Universiteit Maastricht. De vragen over werkbeleving zijn opgesteld in overleg met dr. Peter Janssen van de capaciteitsgroep Beleid, Economie en Organisatie van de Zorg, faculteit gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht.
3
Functionarisgebonden enquête In de functionarisgebonden enquête komen de onderwerpen functietypering en werkzaamheden aan bod. De enquête vraagt naar de scholing, nascholing, vakbladen, beroepsvereniging en regionale overleggen. Ook salaris, werkbeleving en ambitie zijn onderwerp van de enquête. Instellingsgebonden enquête Deze instellingsgebonden enquête is bedoeld voor de leidinggevende onder de functionarissen patiëntenvoorlichting in een instelling. De enquête bevat vragen over de aard en de omvang van de instelling, de organisatie van patiëntenvoorlichting in de instelling, activiteiten, beleid en het budget. Omvang enquêtes en formulering van vragen De functionarisgebonden enquête is 11 pagina’s lang, de instellingsgebonden enquête heeft een omvang van 9 pagina’s. Deze grote omvang van de enquêtes is nodig gebleken om antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen in dit brede inventariserende onderzoek. Om de omvang te beperken zijn zoveel mogelijk variabelen in één vraag verwerkt. Dit is gedaan door vragen in matrix-vorm te zetten (Jansen & Joostens, 1998). Doordat de respondent in deze matrixvragen alleen een kruis of een aantal in de cellen hoeft te zetten, is geprobeerd de enquête eenvoudig invulbaar te maken. Waar mogelijk zijn meerkeuzevragen vragen gebruikt. Deze gesloten vragen zijn voor respondenten snel te beantwoorden en bieden goed verwerkbare en analyseerbare resultaten (Jansen & Joostens, 1998). Vanwege de vele verschillende organisatievormen van patiëntenvoorlichting waren echter enkele open vragen nodig. In deze open vragen konden respondenten de organisatievorm van patiëntenvoorlichting in de eigen organisatie beschrijven. Ook zijn er open vragen over werkbeleving gesteld. Deze vragen zijn een aanvulling op de gesloten vragen over werkbeleving. Met behulp van de open vragen kunnen specifiekere uitspraken worden gedaan over de aspecten die de respondenten het meest positief en het meest negatief aan hun werk ervaren. Non-responsmailing Om zicht te kunnen houden op de respons is aan elke enquête een responsnummer verbonden. Met deze responsnummers is de respons geregistreerd. Bij de non-responsmailing waren daarom de namen van de mensen die de enquête nog niet hebben teruggestuurd bekend. Deze nummers zijn alleen gebruikt voor het verzenden van een herinnering en zijn niet gekoppeld aan de verwerking van de gegevens. De verwerking van de gegevens is daarom anoniem.
Focusgroepen Om de validiteit van de enquêtes te verhogen zijn drie focusgroepen gehouden. Een focusgroep is een type kwalitatief groepsinterview, waarin een kleine groep geselecteerde personen een aantal topics verkent (Czaja & Blair,1996). De kwalitatieve informatie uit de focusgroepen vormt een hulpmiddel bij het operationaliseren van begrippen en het formuleren van gesloten vragen voor een enquête. Met de focusgroepen is gecheckt of de vragenlijsten de juiste onderwerpen bevatten en of hierbij wordt aangesloten bij de onderwerpen die leven in het werkveld. Ook wat betreft taalgebruik en termen kan zo bij de doelgroep worden aangesloten. Door de werkgroep is een aantal onderwerpen voor de enquête vastgesteld waarover zij vragen hebben geformuleerd. In de focusgroepen is aan respondenten gevraagd welke onderwerpen volgens hen in ieder geval aan bod dienden te komen in de enquêtes. Op deze manier is gecheckt of alle relevante onderwerpen in de enquêtes zijn opgenomen. Naast het checken van de onderwerpen zijn in de focusgroepen ook veel vragen uit de enquêtes gesteld waarvoor meerkeuze antwoorden zijn ontwikkeld. Met behulp van de antwoorden van de respondenten zijn de meerkeuze opties vastgesteld.
4
De focusgroepen zijn gestructureerd met behulp van een topiclijst. In deze topiclijst zijn de onderwerpen omschreven die aan bod dienden te komen. Aan de lijst is niet strak vastgehouden. De volgorde van de onderwerpen is afhankelijk geweest van het verloop van de discussie. Per focusgroep zijn 12 mensen uitgenodigd. De focusgroepen zijn samengesteld met behulp van een steekproef uit de VPV-leden. Deze steekproef is gestratificeerd op de regio’s waarin de functionarissen werkzaam zijn. De focusgroepen zijn per regio georganiseerd, zodat de reistijd van respondenten zo kort mogelijk werd gehouden. Bij elke focusgroep was een gespreksleider en een observator vanuit de werkgroep aanwezig. De taak van de gespreksleider was het leiden van de discussie, zorgen dat alle respondenten aan het gesprek deelnamen en regelmatig een samenvatting geven van de discussie. De observator notuleerde. Hierbij was behalve de inhoudelijke discussie, ook de interactie in de groep van belang. De focusgroepen zijn op audiocassette opgenomen. De notulen van de discussie zijn bij onduidelijkheden en bij cruciale onderwerpen aangevuld met uitgewerkte fragmenten van de cassette. De drie focusgroepen zijn gehouden in november en december 2002. Aan de eerste focusgroep hebben zeven functionarissen deelgenomen. Dit waren zes functionarissen van een algemeen ziekenhuis en één van een academisch ziekenhuis. Bij de tweede focusgroep waren zes deelnemers. Deze keer waren dit vijf functionarissen van een algemeen ziekenhuis en wederom één functionaris van een academisch ziekenhuis. In de derde focusgroep waren vier deelnemers. Dit waren twee functionarissen van een algemeen ziekenhuis, één functionaris van een academisch ziekenhuis en één persoon vanuit een onderneming in de zorg. In de laatste focusgroep zijn een aantal onderwerpen van de topiclijst niet aan bod gekomen, namelijk budget, vrijwilligers en welke nascholing gevolgd is. In deze focusgroep is de discussie weloverwogen uitgewijd over de profilering van patiëntenvoorlichting. Gekeken naar de vertegenwoordiging van VPV-leden uit de verschillende categorieën instellingen zijn in de focusgroepen de functionarissen uit andere zorginstellingen dan ziekenhuizen ondervertegenwoordigd. Er waren wel representanten van deze groep inbegrepen in de steekproef, zij konden echter niet bij de focusgroep aanwezig zijn. De uitgenodigden die niet aanwezig waren gaven als redenen reeds gemaakte afspraken en tijdsgebrek op.
Pretest Nadat de conceptenquêtes zijn bijgesteld naar aanleiding van de focusgroepen zijn de functionarisgebonden enquête en de instellingsgebonden enquête onderworpen aan een pretest. Met behulp van deze pretest zijn de vragenlijsten getest op eenduidigheid en begrijpelijkheid (Fowler, 1995). Bij de enquêtes is een formulier gevoegd met vragen voor de evaluatie van de enquêtes. De enquêtes zijn verstuurd naar tien functionarissen van verschillende categorieën organisaties Het aantal functionarissen dat per categorie is aangeschreven staat in verhouding tot de mate waarin deze categorieën vertegenwoordigd zijn in het ledenbestand van de VPV. Omdat slechts twee functionarissen vanuit de SPD lid zijn van de VPV, is deze categorie niet meegenomen in de pretest. De pretest is bij de respondenten een paar maanden van tevoren aangekondigd door een brief vanuit het bestuur van de VPV. Hierdoor is geprobeerd om een hoge en snelle respons te krijgen, ondanks dat de tijd voor retournering van de vragenlijsten slechts twee weken was. Van de tien verstuurde pretest-enquêtes zijn er zes geretourneerd. De functionarissen die niet hebben gereageerd, zijn gebeld om de reden van de non-respons te achterhalen. Een keer was de geadresseerde functionaris niet meer in dienst. De overige drie respondenten waren vergeten de pretest in te vullen of weten hun non-respons aan tijdgebrek. Deze respondenten is naar hun mening gevraagd over het onderzoek en de vragenlijsten. Het onderzoek leek de respondenten bijzonder zinvol, op de vragenlijsten was weinig commentaar. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de non-respons van de pretest niet veroorzaakt is door onvrede met de enquêtes of met het
5
onderzoek. Er zijn dus geen aanwijzingen dat de non-responsgroep kritischer of minder kritisch naar het onderzoek en de vragenlijsten is. De respons op de pretest kan toch niet helemaal representatief genoemd worden, omdat drie categorieën door de non-respons niet vertegenwoordigd zijn in de resultaten van de pretest. Dit zijn de GGZ, de IKC en de academische ziekenhuizen. De respons op de pretest, uitgesplitst naar de verschillende categorieën instellingen, is te lezen in tabel 2.1. Naar aanleiding van de resultaten van de pretest zijn een aantal open vragen omgezet naar meerkeuzevragen. De resultaten van de pretest waren de basis voor de meerkeuze opties van deze vragen. Een aantal vragen zijn aangescherpt, omdat deze in de pretest verkeerd geïnterpreteerd werden door respondenten. De antwoorden van de pretest enquêtes zijn meegenomen in de uiteindelijke resultaten van het onderzoek. De pretest respondenten hebben dus niet nog een keer de enquêtes hoeven invullen. Tabel 2.1
Respons pretest aantal categorie instelling aangeschreven algemeen 5 ziekenhuis
aantal geretourneerd
respons percentage
4
80%
academisch ziekenhuis
1
0
0%
IKC
1
0
0%
revalidatie
1
1
100%
GGZ
1
0
0%
anders
1
1
100%
totaal
10
6
60%
2.4
Onderzoeksgroep
De onderzoeksgroep van dit onderzoek is de beroepsgroep patiëntenvoorlichting. Tot deze beroepsgroep horen alle betaalde functionarissen die patiënten- of cliëntenvoorlichting als hoofdtaak hebben en die in een aantal categorieën zorginstellingen werkzaam zijn. Onder hoofdtaak wordt verstaan dat de functionaris voor minstens de helft van de werkzame uren voor patiëntenvoorlichting is aangesteld. Een inclusiecriterium voor dit onderzoek is dat een functionaris patiëntenvoorlichting een contract moet hebben voor minimaal vier uur per week voor patiëntenvoorlichting. Tot de onderzoeksgroep worden niet gerekend de onderzoekers, docenten en beleidsmakers met als taakveld patiëntenvoorlichting. Deze criteria zijn vergelijkbaar met de criteria zoals gehanteerd in het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’ (Molleman & Nies, 1994). Er worden vijf grote categorieën organisaties onderscheiden; ziekenhuizen (algemeen en academisch), IKC, revalidatie instellingen, GGZ en SPD. Daarnaast zijn er nog VPV-leden die tot de beroepsgroep worden gerekend en bij cliëntenorganisaties, stichtingen of ondernemingen in de zorg werken, deze respondenten worden tot de categorie ‘anders’ gerekend. De verpleeg- en
6
verzorgingscentra zijn niet in dit onderzoek meegenomen, omdat in deze categorie zeer weinig functionarissen patiëntenvoorlichting werkzaam zijn. Ook de instellingen voor gehandicaptenzorg zijn niet aangeschreven. Voor deze instellingen is het minder noodzakelijk functionarissen patiëntenvoorlichting in dienst te nemen, omdat de SPD een grote functie in de voorlichting in deze sector vervult. In de resultaatbeschrijving zullen vergelijkingen worden gemaakt met het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’. Hierbij moet echter worden aangetekend dat de groep functionarissen patiëntenvoorlichting toen bijna volledig uit functionarissen werkzaam bij ziekenhuizen bestond. Inmiddels zijn in meerdere categorieën instellingen functionarissen patiëntenvoorlichting werkzaam.
2.5
Mailing
De adressen van instellingen en functionarissen zijn verkregen door het VPV ledenbestand naast verschillende andere adressenlijsten te leggen. Om de niet-leden aan te kunnen schrijven is het ledenbestand vergeleken met de lijst van bij MediRisk aangesloten ziekenhuizen, de ziekenhuizen genoemd op de site NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen), de lijst van alle GGZ-instellingen die aangesloten zijn bij de koepelorganisatie GGZ Nederland, alle SPD-en in Nederland en een lijst vanPRen communicatie functionarissen in revalidatiecentra. Gepoogd is om zoveel mogelijk vragenlijsten op naam te versturen. Daar waar de naam van de functionaris niet achterhaald kon worden, is de instelling aangeschreven ter attentie van de directie. Van de totale populatie functionarissen patiëntenvoorlichting zijn 198 functionarissen lid van de VPV. Deze functionarissen zijn over veel instellingen verspreid omdat meestal één functionaris per instelling lid is. Via deze functionarissen die lid zijn kunnen collega’s die niet lid zijn bereikt worden. In de begeleidende brief is daarom verzocht de functionarisgebonden enquête zo nodig te kopiëren voor collega’s. De eerste verzending heeft plaatsgevonden in april 2003, er zijn toen 380 enquêtes verstuurd. De respondenten hadden ruim drie weken om te reageren. Alle respondenten hebben zowel de functionarisgebonden als de instellingsgebonden enquête toegestuurd gekregen. Bij de enquêtes is een begeleidende brief gevoegd waarin onder andere staat uitgelegd voor wie de functionarisen de instellingsgebonden enquête bedoeld zijn. Bij de enquêtes is een voorgefrankeerde antwoordenveloppe gevoegd. Eind mei is een herinneringsmailing gedaan. Instellingen in de categorieën GGZ, SPD en ziekenhuizen waar geen VPV-leden werken, hebben nogmaals een brief met de enquêtes ontvangen. VPV-leden en de functionarissen van revalidatie-instellingen hebben een email met de enquêtes ontvangen, omdat van deze functionarissen een emailadres bekend was. Naar aanleiding van de respons van deze tweede mailing is eind juni nog een email en belronde gedaan naar de non-respons. De VPV-leden en functionarissen in de revalidatie die nog niet hadden gereageerd hebben voor de tweede keer een email ontvangen met het verzoek alsnog te reageren. Met de non-respons in de SPD, GGZ, IKC en de ziekenhuizen waar geen VPV-leden in dienst zijn, is telefonisch contact opgenomen. In dit telefoongesprek is gevraagd of er een functionaris patiënten/cliëntenvoorlichting in dienst is. Als dit het geval was, is vervolgens deze functionaris verzocht om alsnog de enquêtes in te sturen. In de belronde is het bij vijf instellingen niet gelukt om te achterhalen of er een functionaris patiëntenvoorlichting aanwezig is. Bij twee van deze instellingen klopte het telefoonnummer niet, bij de andere drie kon er geen antwoord worden gegeven op onze vraag. Er zijn twee pogingen gedaan deze instellingen telefonisch te bereiken. De instellingen die niet zijn bereikt zijn tot de non-respons gerekend. Van de overige instellingen, waar wel met een functionaris is gesproken,
7
was de functionaris in alle gevallen bereid de enquêtes alsnog te retourneren. De reden die de respondenten aangaven voor het niet retourneren was een gebrek aan tijd.
2.6
Respons
In dit onderzoek zijn alleen geretourneerde enquêtes als respons beschouwd. De instellingen die geen functionaris patiëntenvoorlichting in dienst hebben en de instellingen die onder verschillende namen twee keer zijn aangeschreven zijn uit de onderzoeksgroep gehaald. Dit was bij 92 aangeschreven instellingen het geval. De uiteindelijke onderzoeksgroep van dit onderzoek bestaat daarmee uit 288 functionarissen. Vijf instellingen hebben laten weten de enquêtes niet in te vullen met als redenen onder andere tijdsgebrek en de grote omvang van de enquêtes. De GGZ-instellingen hebben als een van de redenen ook vermeld dat het onderzoek niet is aanbevolen door de koepel GGZ Nederland. Een keer is als reden ziekte vermeld. Van deze instellingen is niet bekend of er functionarissen patiëntenvoorlichting werkzaam zijn. Deze instellingen zijn daarom tot de non-respons gerekend. Na de eerste mailing zijn 29% van de instellingsgebonden enquêtes en 31% van de functionarisgebonden enquêtes teruggestuurd voor de gestelde einddatum. Op de einddatum van de eerste non-respons mailing was de respons voor de instellingsgebonden enquête 44% en voor de functionarisgebonden enquête 46%. De verzendingen met de einddata en responscijfers zijn te zien in tabel 2.2. Tabel 2.2
Tijdbalk einddata mailingen 2003 met responscijfers 7 mei eerste verzending
Responspercentage instellingen Responspercentage functionarissen
13 juni eerste nonresponszending
18 juli tweede nonresponszending belen mailronde
2 augustus
29% 31%
44% 46%
55% 52%
einddatum
De einddatum van de derde mailing was 18 juli. De enquêtes die na 2 augustus 2003 zijn binnengekomen zijn niet meer verwerkt, dit zijn twee enquêtes. Na deze derde mailing zijn er in totaal 118 instellingsgebonden enquêtes geretourneerd. Omdat meerdere respondenten per instelling een functionarisgebonden enquête hebben geretourneerd, vertegenwoordigen deze 118 instellingsenquêtes 158 respondenten. Dit geeft een respons voor de instellingsgebonden enquête van 55%. Van 144 instellingen is minstens één functionarisgebonden enquête ontvangen, de respons voor de functionarisgebonden enquête is daarmee 52%. Van de aangeschreven instellingen hebben er 12 meer dan één functionarisgebonden enquête geretourneerd. Deze enquêtes zijn niet meegerekend in de respons, omdat de enquêtes onder één respondentnummer staan geregistreerd. De gegevens van deze enquêtes zijn uiteraard wel meegenomen in de analyse. Twee geretourneerde functionarisgebonden enquêtes zijn niet meegenomen in de dataverwerking omdat de betreffende respondent niet tot de beroepsgroep gerekend kan worden.
8
Tabel 2.3 categorie instelling
ziekenhuis
Respons instellings- en functionarisgebonden enquête functionarisgebonden instellingsgebonden enquête enquête aantal responsperc aantal respons lidmaataanenaanpercenschap VPV geschreven tage geschreven tage VPV-leden
153
60%
153
58%
niet leden
17
70%
17
70%
VPV-leden
5
60%
5
60%
niet leden
5
0%
5
66%
VPV-leden
8
50%
8
25%
niet leden
27
27%
27
17%
VPV-leden
11
33%
11
33%
niet leden
89
62%
89
53%
VPV-leden
2
0%
2
0%
niet leden
44
55%
44
63%
anders
VPV-leden
19
50%
19
43%
totaal VPVleden
VPV-leden
198
57%
198
54%
totaal niet leden
niet leden
182
51%
182
49%
380
55%
380
52%
IKC
revalidatie centrum
GGZ
SPD
totaal
9
In tabel 2.3 staan de responscijfers voor de verschillende groepen. Uit de tabel blijkt dat op basis van de respons de meeste functionarissen werkzaam zijn in ziekenhuizen, uit deze categorie zijn ook de meeste VPV-leden afkomstig. De respons in de categorie revalidatiecentra bij niet VPVleden is laag, namelijk 27% bij de instellingsgebonden enquêtes en 17% bij de functionarisgebonden enquêtes. Dit wordt toegeschreven aan de derde mailing, waarin aan de revalidatiecentra een mail is gestuurd in plaats van hen te bellen. Hierdoor is niet achterhaald of er in de aangeschreven centra wel een functionaris patiëntenvoorlichting in dienst is. Bovendien zijn per revalidatiecentrum meerdere functionarissen aangeschreven. Bij de GGZ, de SPD en de categorie ‘anders’ zijn veel instellingen aangeschreven die geen functionaris met als hoofdtaak patiëntenvoorlichting in dienst hebben. Voor deze instellingen waren de enquêtes niet van toepassing. Bij de instellingen van de GGZ waar geen VPV-leden werkzaam zijn waren dit 52 van de 89 instellingen. Bij de SPD-en waar geen VPV-leden werkzaam zijn, zijn dit 15 van de 44 instellingen. In de categorie ‘anders’ was de enquête voor 11 van de 19 instellingen niet van toepassing. Bij de Integrale Kanker Centra waar geen VPV-leden werkzaam zijn, is de respons van de instellingsgebonden enquêtes 0%. Voor 2 van de 5 instellingen was de enquête niet van toepassing. Het gaat hier dus om 3 IKC’s waarvan geen respons is. De instellingsgebonden enquête in dit onderzoek was moeilijker in te vullen voor de respondenten in de IKC, GGZ, SPD en revalidatiecentra dan voor de respondenten in ziekenhuizen. Omdat een meerderheid van de VPV-leden in een ziekenhuis werkzaam is, zijn veel vragen in de instellingsgebonden enquête gericht op de organisatiestructuur in een ziekenhuis. De werkgroep heeft geprobeerd de enquête voor alle categorieën instellingen goed invulbaar te maken. De organisatiestructuur verschilt tussen de categorieën echter zoveel dat dit
10
niet helemaal mogelijk was. Dit gegeven verklaart de relatief hoge respons op de instellingsgebonden enquête voor de categorie ziekenhuizen en de VPV-leden.
2.7
Dataverwerking
De data van dit onderzoek zijn verwerkt met behulp van het programma SPSS (Statistical Package for Social Scientists). In bijlage 6 is te lezen hoe het codeboek is aangemaakt en hoe de datapreparatie is verlopen. Ook wordt de data-analyse in deze bijlage toegelicht. In de analyse is gewerkt met beschrijvende en toetsende statistiek. Zowel de beschrijvende statistische maten als de toetsen waar gebruik van is gemaakt zijn beschreven. Tenslotte is deze bijlage een verantwoording van welke statistische toetsen voor welke variabelen zijn gebruikt. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Hier zal per onderwerp zonodig de validiteit van de resultaten en het invulpercentage van de verschillende vragen worden toegelicht.
11
3
Resultaten
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Paragraaf 3.2 vormt de beschrijving van de beroepsgroep. Hier wordt eerst de omvang van de beroepsgroep toegelicht, daarna komen opleiding, werkervaring, werkbeleving, salaris en ambities van de functionarissen aan bod. In 3.3 wordt de organisatie beschreven, dit bestaat uit een typering van de instelling, beschreven wordt de positie van patiëntenvoorlichting in de organisatie, budget, functiebeschrijvingen en de contacten van de eenheid patiëntenvoorlichting. In paragraaf 3.4, ‘Activiteiten’, wordt het beleid van de instellingen beschreven en de werkzaamheden van de functionarissen, zoals de projecten, voorlichtingsmaterialen en patiëntenservicebureau’s.
3.2
Beroepsgroep
Omvang beroepsgroep Op basis van de respons van dit onderzoek kunnen we een indicatie geven van de omvang van de beroepsgroep van functionarissen patiëntenvoorlichting. In tabel 3.1 zijn het totaal aantal functionarissen en het totaal aantal fte (functionele taak eenheden) in het jaar 2002 per categorie instellingen aangegeven. Ook wordt het gemiddeld totaal aantal fte in een organisatie en het gemiddeld aantal fte patiëntenvoorlichting aangegeven. In de laatste kolom is te lezen welk percentage van het totale aantal fte ingevuld wordt door patiëntenvoorlichting. Tabel 3.1
Omvang beroepsgroep en gemiddeld aantal fte pavo gemiddeld gemiddeld 2002 aantal fte aantal fte 2002 categorie instelling functionarispavo instelling fte sen instelling algemeen 192 124 1513 2,0 ziekenhuis
percentage patiëntenvoorlichting op totaal fte 0,13%
academisch ziekenhuis
36
24
5292
5,3
0,10%
IKC
5
3
40
1,8
4,50%
revalidatiecentrum
11
9
189
0,9
0,48%
GGZ
29
22
495
1,3
0,26%
SPD
86
41
63
3,7
5,87%
anders
14
10
186
1,7
0,91%
totaal
330
224
988
2,2
0,22%
13
De instellingen in de categorie ‘anders’ zijn categorale ziekenhuizen en organisaties die een combinatie zijn van ziekenhuiszorg en ouderenzorg. Ook de enquêtes waarop geen categorie is aangegeven zijn hiertoe gerekend. Uit het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’ weten we dat de beroepsgroep patiëntenvoorlichting in 1994 bestond uit 169 personen, die gezamenlijk voor 128,2 fte werkzaam waren. Over het jaar 1991 is in het betreffende onderzoek een schatting gemaakt van 130 functionarissen patiëntenvoorlichting. In ’94 en ’91 zijn echter alleen de functionarissen werkzaam in de ziekenhuizen en IKC meegerekend. In 2002 is het totaal aantal functionarissen werkzaam in de ziekenhuizen 228, met een aantal fte van 148. Van de IKC’s is op basis van de respons van dit onderzoek van 5 functionarissen bekend dat ze voor tezamen 3 fte werken. Opgeteld zijn de functionarissen in ziekenhuizen en IKC in 2002 met 233 personen en 151 fte. Deze categorieën zijn dus gegroeid van 128,2 fte naar 151 fte. In 1994 stond een fte echter voor 38 uur, in 2002 is dit 36 uur. Het aantal uren patiëntenvoorlichting is, hiervoor gecorrigeerd, gestegen met 11,6%. In de algemene ziekenhuizen is in 2002 gemiddeld 2 fte patiëntenvoorlichting per instelling, in 1994 was dit 1,4 fte. In de academische ziekenhuizen was in 1994 3,7 fte per instelling. In 2002 is dat 5,3. In verhouding tot het totale aantal fte van een instelling hebben SPD-en de meeste fte patiëntenvoorlichting. Gemiddeld wordt door patiëntenvoorlichting 5,87% van het totaal aantal fte in de SPD-en ingevuld. Ook in de IKC’s is in verhouding tot het totaal aantal fte veel fte patiëntenvoorlichting. Hier is dat gemiddeld 4,5%. Daarna volgen de revalidatiecentra en de GGZinstellingen. De academische ziekenhuizen hebben naar verhouding de minste fte voor patiëntenvoorlichting. Het percentage van het totale aantal fte dat ingevuld wordt door patiëntenvoorlichting verschilt weinig tussen de academische en algemene ziekenhuizen. In de laatste kolom van tabel 3.1 zijn de percentages patiëntenvoorlichting op het gemiddelde totale aantal fte van de categorieën instellingen te lezen.
Samenstelling beroepsgroep Leeftijd en geslacht De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 42 jaar. De spreiding is hierbij vrij groot, de standaarddeviatie is namelijk 9,0 jaar. Van de respondenten is 88,7% vrouw, 11,3% van de respondenten is man. De gemiddelde leeftijd is ten opzichte van het trendonderzoek van 1994 iets gestegen, toen was 39,8 jaar het gemiddelde. De man/vrouw verdeling in de beroepsgroep is vrijwel gelijk gebleven, in 1994 was 89% van de functionarissen vrouw. Functietypering In de enquête is gevraagd welke functietypering het meest op de functie van de respondent van toepassing is. Deze functietyperingen zijn toegelicht in tabel 3.2, achter de functietypering staat het percentage respondenten die zich tot de betreffende typering rekent. Het grootste deel van de respondenten deelt zichzelf in bij de categorie ‘adviseur patiëntencommunicatie’. Er zijn iets minder medewerkers patiëntencommunicatie. Het lage percentage medewerkers patiënteninformatie kan verklaard worden door de vele vrijwilligers die werkzaam zijn op de PSB’s. In dit onderzoek zijn vrijwillige medewerkers niet geënquêteerd. In de SPD is 52,6% van de functionarissen medewerker patiënteninformatie, in de algemene ziekenhuizen is dit 8,1%. In de algemene ziekenhuizen rekent 19,8% zich als manager patiëntencommunicatie, in de revalidatiecentra blijken onder de respondenten geen managers te zijn. De percentages respondenten in een functietypering per categorie organisatie zijn in bijlage 6 te zien.
14
Tabel 3.2
Functietyperingen
Functietypering Manager patiëntencommunicatie Adviseur patiëntencommunicatie
Medewerker patiëntencommunicatie
Medewerker patiënteninformatie (frontoffice functie)
percentage functionarissen
omschrijving Als leidinggevende verantwoordelijk voor beleid, personeelszorg, budgetbeheer en kwaliteitsbeheersing van de eenheid patiëntencommunicatie. Adviseert het management. Heeft de verantwoordelijkheid over projecten en voert onderzoek uit. Verantwoordelijk voor de afstemming in patiëntencommunicatie met die van andere organisatie-eenheden. Adviseert hulpverleners en lijnmanagement. Ontwikkelt patiëntencommunicatie middelen en materialen. Levert een bijdrage aan projecten. Verantwoordelijk voor afstemming inzake de patiënteninformatie met die van andere organisatieeenheden. Verantwoordelijk voor archivering en verspreiding van voorlichtingsmaterialen, signaleert hiaten. Verstrekt informatie aan patiënten, hulpverleners en anderen.
15,3%
36,9%
31,8%
15,9%
(Bron: J. van Bennekom, 2001)
Functiebenaming Uit de instellingsgebonden vragenlijsten blijkt dat functionarissen gemiddeld met een parttime factor van 68% werken. Dit is ook te zien aan de verhouding tussen het aantal functionarissen en het aantal fte in tabel 3.1. Uit de functionarisgebonden vragenlijsten blijkt dat functionarissen gemiddeld voor 75% werken in de eerste functie. Dit is 27 uur per week. In 1994 was dit 28,8 uur per week. 11,8% van de respondenten heeft in 2002 twee functies binnen de instelling. Deze tweede functie is voor gemiddeld 0,42 fte. De meest voorkomende functiebenaming is coördinator patiëntenvoorlichting/patiëntencommunicatie, 24,8% van de functionarissen patiëntenvoorlichting heeft deze functie. Daarna volgt de functiebenaming medewerker patiëntenvoorlichting/patiëntencommunicatie, deze benaming geldt voor 19,9% van de respondenten. 8,7% van de respondenten heeft de functiebenaming medewerker PSB en 7,5% van de respondenten heeft de benaming adviseur patiëntenvoorlichting/patiëntencommunicatie. De overige respondenten hebben andere diverse functiebenamingen. In bijlage 5 is de kruistabel opgenomen van functiebenaming en functietypering. Hierin zijn de functiebenamingen te lezen van de respondenten die zich tot een functietypering hebben gerekend. De functietypering waartoe respondenten behoren is door respondenten in de functionarisgebonden enquête aangekruist.
Opleiding Opleidingsniveau Van de respondenten heeft 35,7% een universitaire opleiding afgerond. 24,8% heeft als hoogst afgeronde opleiding het Hoger Beroeps Onderwijs (HBO) aangevuld met een Voortgezette Opleiding (VO). 32,5% heeft een HBO opleiding en 7% heeft Middelbare Beroeps Opleiding (MBO) als hoogst afgeronde opleiding. De vergelijking met de percentages in 1994 laat een verschuiving zien van HBO-VO naar HBO en universiteit. Het aantal MBO’ers is iets afgenomen. Deze cijfers zijn in tabel 3.3 weergegeven.
15
In figuur 1 is het opleidingsniveau per functietypering aangegeven. Managers patiëntencommunicatie hebben meestal een HBO plus Voortgezette Opleiding gevolgd. Adviseurs patiëntencommunicatie hebben vaker dan de managers een universitaire opleiding afgerond, de meeste adviseurs zijn universitair geschoold. Het grootste deel van de medewerkers patiëntencommunicatie heeft als hoogste opleiding een HBO opleiding afgerond, dit geldt ook voor de medewerkers patiënteninformatie. Een relatief grote groep, 29,8%, van de medewerkers patiëntencommunicatie is universitair opgeleid. Tabel 3.3
Hoogst afgeronde opleiding 1994 en 2002 percentage percentage opleidingsniveau functionarissen functionarissen 1994 2002 universiteit 33,3% 35,7% HBO-VO
31,4%
24,8%
HBO
26,7%
32,5%
MBO
8,6%
7,0%
60
50
functietypering 40
medewerker patienten informatie
30
medewerker patienten communicatie
20 adviseur patienten communicatie
aantal
10
manager patienten communicatie
0 universitair
HBO
hbo+VO
anders MBO
niveau van de hoogste afgeronde opleiding Figuur 1 Opleidingsniveau per functietypering Universitaire studies Van de respondenten die een universitaire studie hebben afgerond heeft ruim een kwart (26,8%) Gezondheidswetenschappen met de afstudeerrichting Gezondheidsvoorlichting (GVO) gestudeerd aan de Universiteit Maastricht. 14,5% heeft Gezondheidswetenschappen met een andere afstudeerrichting afgerond. Twee respondenten hebben GVO gestudeerd aan de Universiteit van Wageningen en een respondent aan de Rijksuniversiteit Leiden. 21,8% heeft een communicatie opleiding gevolgd, 5 respondenten uit deze groep studeerden aan de Katholieke
16
Universiteit Nijmegen. 9% van de respondenten heeft één van de sociale wetenschappen afgerond, dit was pedagogiek of psychologie. Tenslotte is op universitair niveau door 3,6% van de respondenten een management opleiding gevolgd. Een paar keer is dit Beleid en Management van de Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Overige universitaire studies zijn door enkel een of twee respondenten gevolgd. Hier komen onder andere studies in Nederlandse taal- en letterkunde voor, talenstudies in vreemde talen, toegepaste huishoudwetenschappen en verplegingswetenschappen. Het aandeel functionarissen dat GVO Maastricht heeft gestudeerd laat een geringe stijging zien. Het percentage is 26,8% in 2002 tegenover 25,7% in 1994. Het percentage respondenten dat voorlichtingskunde in Wageningen heeft gestudeerd is iets gedaald. Ook de groep functionarissen met een sociaal wetenschappelijke achtergrond is iets kleiner geworden. Een nieuwe groep vormen de respondenten die communicatie hebben gestudeerd. HBO plus VO De respondenten die als hoogste studie een Voortgezette Opleiding na het HBO hebben gedaan, studeerden in 15,4% van de gevallen een communicatiegerichte VO opleiding. Bij eenvijfde (20,5%) was de Voortgezette Opleiding een verpleegkundige opleiding. Bij 7,7% was het een management opleiding, 7,7% een sociale opleiding en bij nog eens 7,7% was dit een docentopleiding. Verder zijn pedagogiek en talenstudies genoemd. HBO-studies De meeste respondenten hebben meer dan één studie gevolgd. Opvallend is dat vooral jongere functionarissen twee opleidingen hebben gevolgd. Ongeveer een kwart (23%) van alle respondenten heeft HBO-Verpleegkunde afgerond. Voor 7,5% is HBO-Verpleegkunde de vooropleiding, daarna is dan nog een universitaire of HBO opleiding afgerond. Van de respondenten met als hoogst afgeronde opleiding HBO is dit voor 17,6% HBOVerpleegkunde. 3,9% van de respondenten heeft GVO op HBO niveau gestudeerd. 3,9% van de respondenten heeft een HBO communicatie opleiding gevolgd. 5,9% van de respondenten heeft een management opleiding gevolgd. Daarnaast heeft 2,0% een managementopleiding specifiek voor de gezondheidszorg afgerond, namelijk de leergang leidinggevende gezondheidszorg. 5,9% heeft een docent-opleiding gevolgd. 11,8% heeft de Sociale Academie afgerond. Verder zijn door enkele respondenten de HBO opleidingen pedagogiek, cultureel werk en Nederlands afgerond. MBO studies Bij de helft van de respondenten die als hoogste opleiding een MBO opleiding hebben afgerond, is dit verpleegkunde. Eén van de in totaal tien respondenten heeft een sociaal gerichte opleiding gevolgd.
Nascholing Cursussen Meer dan de helft (58,6%) van de respondenten heeft in 2001 en/of 2002 cursussen of nascholing gevolgd. 41,4% zegt geen cursussen of nascholing te hebben gevolgd. In 1994 had 73% het afgelopen jaar een bij- of nascholingscursus gevolgd. 10,6% van de respondenten heeft in 2001 en 2002 een cursus gevolgd die gericht is op patiëntenvoorlichting in het algemeen. In vrijwel alle gevallen, was dit de cursus patiëntenvoorlichting in ziekenhuizen van het Nederlands Instituut Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ). Deze cursus wordt veel gevolgd door beginnende functionarissen patiëntenvoorlichting. 11,3% van de respondenten heeft een cursus gevolgd die gericht is op communicatie in zijn algemeenheid. 9,9% van de respondenten heeft een cursus agendasetting gevolgd bij de VPV.
17
De vraag naar gevolgde cursussen is als een open vraag is gesteld. De gevolgde cursussen blijken zeer divers. Zo heeft een aantal respondenten een cursus over projectmanagement gevolgd, in de meeste gevallen werd deze cursus bij het NIGZ gevolgd. Ook cursussen in het omgaan met een computerprogramma zijn genoemd. De leergang communicatie adviseur is ook als cursus genoemd. Tenslotte is nog een aantal keren een cursus over klachtenopvang, kwaliteitsbevordering, nieuwe media, voorlichtingsmaterialen, NIMA PR-A en de Wet Geneeskundige Behandelings Overeenkomst (WGBO) gevolgd. Behoefte aan nascholing Van de respondenten geeft 70,2% aan behoefte te hebben aan nascholing. In 1994 voelde 85% de behoefte aan bij- en nascholing. Er is dus een daling in deze behoefte. In tabel 3.4 zijn de onderwerpen waarnaar nascholingsbehoefte is weergegeven. De lage percentages voor ‘voorlichting aan patiënten en naasten’ en ‘werken op het PSB’, zijn verklaarbaar omdat de enquêtes vooral door coördinatoren zijn ingevuld en in mindere mate door PSB medewerkers. Tabel 3.4
Nascholingsbehoefte
nascholingsonderwerpen advisering
aantal percentage functionarissen functionarissen 49 30,4%
projectmatig werken
42
26,1%
beleid
33
20,5%
training van hulpverleners
26
16,1%
materiaalontwikkeling
22
13,7%
onderzoek
16
9,9%
leiding geven voorlichting aan patiënten en naasten werken op PSB
11
6,8%
11
6,8%
2
1,2%
anders
24
14,9%
De algemene behoefte aan nascholing heeft geen verband met de functietypering. Respondenten van de verschillende functietyperingen geven in ongeveer gelijke mate aan behoefte te hebben aan nascholing. Op basis van dit onderzoek kan ook niet aangetoond worden dat functionarissen verschillende nascholingsbehoeftes hebben op basis van opleidingsniveau. De behoefte aan nascholing op het gebied van advisering is wel afhankelijk van de functietypering. De adviseurs hebben hieraan de meeste behoefte. Ook de behoefte aan nascholing over materiaalontwikkeling is afhankelijk van de functietypering, medewerkers patiëntencommunicatie geven aan hier de meeste behoefte aan te hebben. Managers en adviseurs hebben de meeste behoefte aan nascholing op het terrein van onderzoek. Ook de behoefte aan nascholing in training is significant afhankelijk van de functietypering, adviseurs hebben hieraan de meeste behoefte. Aan nascholing over voorlichting aan patiënten en naasten hebben de medewerkers patiënteninformatie de meeste behoefte. Ook hebben medewerkers patiënteninformatie het meest de categorie ‘anders’ ingevuld.
18
Congressen Van de respondenten zegt 86,6% in 2001 en/of 2002 congressen te hebben bezocht. 13,4% heeft geen congressen bezocht. In tabel 3.5 is per onderwerp van een congres het percentage functionarissen genoemd dat een dergelijk congres heeft bezocht. Tabel 3.5 Onderwerp congressen onderwerp congres
percentage functionarissen
patiëntenvoorlichting in zijn algemeenheid nieuwe media
34,2%
agendasetting
30,4%
vraaggestuurde zorg
28,6%
kwaliteitszorg
25,5%
wet en regelgeving
19,9%
interculturele communicatie
11,2%
anders
16,1%
52,2%
De NIGZ en de VPV zijn organisator van de best bezochte congressen en nascholing, ook het NIZW heeft een aandeel in de bezochte congressen en nascholing. De categorie ‘andere aanbieders’ is de grootste categorie. Dit geeft aan dat er veel instellingen zijn die zich bezighouden met het aanbieden van congressen en nascholing. Het aanbod is versnipperd, ook in het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’ is dit opgemerkt. Als reden voor het bezoeken van congressen wordt door 72,0% het inspelen op nieuwe ontwikkelingen aangegeven. De tweede reden is persoonlijke ontwikkeling, deze reden is door 63,4% van de respondenten opgegeven. 37,9% vindt ook het onderhouden van een netwerk een belangrijke reden. Voor de 13% van de respondenten die geen congressen hebben bezocht, is de belangrijkste reden tijdgebrek vanuit persoonlijk perspectief. Daarna volgt gebrek aan budget en tijdgebrek vanuit perspectief van de organisatie. Van alle respondenten 4,3% bezoekt geen congressen met als reden dat er geen passend aanbod is. Er is geen significant verband tussen het bezoeken van congressen in 2002 en/of 2001 en de functietypering. Respondenten in alle functietyperingen hebben dus in enigszins gelijke mate congressen bezocht. Regionale/ landelijke overlegvormen Van de respondenten zegt 19,3% meer dan drie keren per jaar het regionaal overleg patiëntenvoorlichting te bezoeken. 33,0% komt twee of drie keer per jaar en 22,8% komt één keer per jaar. 24,8% komt nooit. 63,5% respondenten bezoekt de jaarlijkse VPV-ledendagen. Op deze VPV-ledendagen zegt ruim eenderde (35,7%) nooit te komen. Een kwart van de respondenten heeft deze vraag niet ingevuld. Waarschijnlijk zijn dit veel niet VPV-leden. De deelname aan deze overlegvormen heeft geen significant verband met functietypering. 12,1% van de respondenten bezoekt één tot meer dan drie keer per jaar het overleg academische ziekenhuizen. 7,3% bezoekt het overleg revalidatiecentra. 14,2% bezoekt het overleg kwaliteitszorg en 15,5% bezoekt van één tot meer dan drie keer per jaar een ander overleg.
19
Vakbladen Tweederde van de respondenten geeft aan geregeld het Tijdschrift Gezondheidsvoorlichting te lezen, inmiddels is dit blad opgegaan in het blad G, dat een breder scala aan onderwerpen omvat. Ook de digitale nieuwsbrief van de VPV, Inform, wordt door tweederde van de respondenten geregeld gelezen. Medisch contact en Zorgvisie worden ook relatief veel gelezen. De Scan, digitale nieuwsbrief van de NIGZ waarin nieuwe vakliteratuur wordt bijgehouden, zegt tweevijfde van de respondenten regelmatig te lezen. Het wetenschappelijke tijdschrift over patiëntenvoorlichting, Patient Education and Counseling wordt minder vaak gelezen. In tabel 3.6 worden per vakblad de percentages functionarissen genoemd dat deze vakbladen lezen. Tabel 3.6 Percentage functionarissen dat vakbladen leest Vakblad
geregeld
soms
Tijdschrift Gezondheidsvoorlichting (TGV)
64,1%
16,0%
Inform
62,9%
8,6%
Medisch contact
43,2%
34,8%
Zorgvisie
41,9%
31,6%
Scan
40,0%
13,3%
Interne Communicatie
34,0%
8,5%
TVZ, Tijdschrift voor Verpleegkundigen
33,6%
25,7%
knipselkrant van Prismant
27,8%
26,9%
het blad Communicatie
22,8%
30,7%
Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen (TSG)
16,5%
15,4%
Patient Education and Counseling
6,7%
14,4%
anders
32,9%
6,6%
Een derde van de respondenten heeft nog een ander vakblad aangegeven dat zij regelmatig lezen. Dit zijn vooral bladen die specifiek voor één categorie instellingen van belang is, zoals Psy en het GGZ koepelblad voor de GGZ. Ook bladen van patiëntenverenigingen zijn hier genoemd. Adviseurs patiëntencommunicatie lezen gemiddeld genomen de meeste vakbladen. Zij scoren als gemiddelde over alle vakbladen een 1,74 op een schaal van 1 (nooit) tot 3 (geregeld). Medewerkers patiënteninformatie lezen het minst, met een gemiddelde van 1,34. Dit verband is significant bevonden met behulp van een Anova toets. Ook is er een verband tussen opleidingsniveau en het lezen van de TGV en Medisch Contact, universitair opgeleiden lezen deze bladen het meest. Dit laatste verband is gevonden met behulp van een chi-kwadraat toets.
Werkervaring Hoeveel jaar functionarissen werkzaam zijn in de patiëntenvoorlichting is te zien in figuur 2. In 2003 zijn de respondenten gemiddeld 6,4 jaar werkzaam in de patiëntenvoorlichting. In 1994 lag het gemiddeld aantal werkzame jaren in de patiëntenvoorlichting op 4,1. De beroepsgroep is in
20
2002 dus meer ervaren dan in ‘94. In 1994 werkte 47% van de functionarissen tussen de 4 en 8 jaar en 4% langer dan 9 jaar. In 2002 werkte 27% tussen de 4 en 8 jaar en 26% werkt langer dan 9 jaar. In de huidige baan werken de respondenten gemiddeld 5 jaar. De meeste functionarissen zijn in 2001 en 2002 gestart in de huidige functie, ook in 2000 is een grote groep gestart. 30
20
10
legenda
procent
1994
2002
0 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
aantal jaren werkzaam in pavo Figuur 2
Aantal jaren werkzaam in patiëntenvoorlichting
Van de respondenten heeft 15,8% eerder een baan in de patiëntenvoorlichting gehad van minimaal één jaar bij een andere instelling dan de huidige werkgever. De meeste respondenten hebben werkervaring in een ander vakgebied dan patiëntenvoorlichting. Bij 38% van de respondenten is deze werkervaring opgedaan in een andere baan bij de instelling waar zij nu nog werkzaam zijn. En bij 44,9% was dit bij een andere baan bij een andere instelling. De groep respondenten die geen andere baan hebben gehad van minimaal één jaar, is 14,6%. 13,3% van de respondenten heeft werkervaring in meer dan één van de beschreven situaties. Bijna een kwart (22,4%) van het totale aantal respondenten heeft werkervaring in een verpleegkundige functie. 11,8% heeft ervaring als leidinggevende in de gezondheidszorg. 6,2% heeft ervaring als stafmedewerker in de gezondheidszorg. 3,1% heeft gewerkt als stafmedewerker in een ondersteunende instelling voor de zorg. 7,4% heeft een communicatiefunctie buiten de zorg bekleed. 42,9% van de respondenten heeft nog andere werkervaring opgedaan dan de bovengenoemde. Een respondent kan tot meerdere van de genoemde groepen behoren, omdat respondenten in meerdere banen werkzaam kunnen zijn geweest.
Salaris De salarisschaal en trede zijn door tweederde van de respondenten ingevuld. Het bruto maandsalaris op fulltime basis is door de helft van de respondenten ingevuld. De resultaten wat
21
betreft salaris zijn gebaseerd op zowel de salarisschaal en trede als op het bruto maandsalaris. De hierna genoemde salarissen zijn alle bruto bedragen op fulltime basis. In 1994 was het gemiddelde salaris van functionarissen patiëntenvoorlichting 4.725 gulden per maand, dat is € 2.314. In het peiljaar van dit onderzoek, 2002, was het gemiddelde salaris berekend over alle functionarissen patiëntenvoorlichting € 2.751. Dit is een stijging van € 437. De lonen in de CAO’s zijn vanaf 1994 echter standaard gestegen. De lonen in de CAO ziekenhuiszorg in schaal 40 tot 60 zijn in deze periode gemiddeld zo’n € 450 gestegen. Tabel 3.7 Gemiddeld salaris per functietypering functietypering bruto maandsalaris manager patiëntencommunicatie
€ 3.023
adviseur patiëntencommunicatie
€ 2.754
medewerker patiëntencommunicatie
€ 2.615
medewerker patiënteninformatie
€ 2.537
In tabel 3.7 is het gemiddelde salaris per functietypering te lezen. Het verschil in salaris tussen de functietyperingen lijkt binnen de ziekenhuizen vrij klein. Dit duidt op een nog geringe functiedifferentiatie. In de GGZ is het verschil in salaris tussen de functietyperingen het grootst. In de SPD is er een differentiatie, maar minder duidelijk dan in de GGZ. De verschillen in salaris binnen één functietypering zijn in de algemene ziekenhuizen het grootst. Van de overige categorieën zijn te weinig gegevens om vergelijkingen te maken. De brutosalarissen per functietypering verschillen tussen de categorieën instellingen. De salarissen voor de vier functietyperingen zijn vrijwel gelijk in de algemene ziekenhuizen vergeleken met de academische ziekenhuizen. Een adviseur patiëntencommunicatie lijkt in de revalidatiecentra meer te verdienen dan in de ziekenhuizen. Het aantal respondenten in de categorie revalidatie is echter te klein om hier harde conclusie aan te verbinden. Tussen de ziekenhuizen en de GGZ is er een kleiner verschil dat wel op een groter aantal respondenten gebaseerd is. Het maandsalaris van een adviseur patiëntencommunicatie in de GGZ is ongeveer € 200 hoger dan het salaris van een adviseur in de ziekenhuizen. Het salaris van een medewerker patiëntencommunicatie is in de ziekenhuizen weer zo’n € 200 hoger dan in de GGZ.
Werkbeleving In de functionarisgebonden enquête is zowel met twee open vragen als met een aantal gesloten vragen werkbeleving gemeten. Eerst volgt het resultaat van de open vragen, vervolgens worden de resultaten van de gesloten vragen besproken. Als aantrekkelijk aspect van de baan wordt het meest vaak de inhoud van de werkzaamheden genoemd, met 59,7%. Onder deze categorie zijn onder ander gerekend het belang van de werkzaamheden, contact met patiënten op het patiëntenservicebureau (PSB), het verbeteren van de voorlichting aan patiënten en naasten en de uitdaging die hierin ligt. Als tweede aspect is afwisseling en veelzijdigheid genoemd, 46,5% van de respondenten noemde dit aspect. De positionering intern volgt met 21,1% en de samenwerking intern noemt 19,8% van respondenten. Ook de relatie met collega’s wordt een belangrijk positief aspect gevonden door 18,7% van de respondenten. Werkdruk is het meest genoemde onaantrekkelijke aspect aan het werk van de functionarissen patiëntenvoorlichting. Het wordt door 39,2% van de respondenten als één van de twee onaantrekkelijke aspecten genoemd. De positionering van patiëntenvoorlichting binnen de instelling volgt met 36,6%. Daarna volgt de inhoud van de werkzaamheden 19,2%, hierbij wordt vooral de tijd genoemd die opgaat aan de huisstijl van folders en de administratie rondom de vele voorlichtingsfolders. Op de vijfde plaats staat de samenwerking binnen de instelling. 18,0% van
22
de respondenten noemt dit als één van de twee meest onaantrekkelijke aspecten. 9,9% noemt de ad-hoc werkzaamheden en de grote veelzijdigheid van de werkzaamheden als negatief aspect. Hierbij wordt een aantal keer genoemd dat de front-office functie van een PSB door een functionaris gecombineerd moet worden met een adviesfunctie. De relatie met de leidinggevende en het salaris worden door 1,2% van de respondenten als negatief aspect genoemd. De resultaten van de werkbelevingsvragen die op een vijfpuntschaal gescoord zijn, komen in grote mate overeen met bovenstaande trend in de resultaten. Dit geeft een hoge validiteit van de resultaten aan. Op de vijfpuntschaal staat 1 voor zeer ontevreden en 5 voor zeer tevreden. De scores die de meeste tevredenheid aangeven zijn een 4,18 voor de relatie met collega’s, de 4,0 voor de inhoud van de werkzaamheden. Ook zekerheid in de baan scoort en toekomstmogelijkheden scoren relatief hoog. Werkdruk heeft het laagste gemiddelde, een 2,99 op de schaal van 1 tot 5. De gemiddelde score op alle werkbelevingsvragen is 3,52. In deze totaalscore zijn de samenwerking binnen de organisatie en de positionering van patiëntenvoorlichting niet opgenomen. Deze variabelen maken geen deel uit van de schaal werkbeleving, maar zijn bedoeld als uitbreiding op de schaal. In figuur 3 is het totaalgemiddelde, het hoogste en het laagste gemiddelde weergegeven. In tabel 3.8 zijn de gemiddelden van alle werkbelevingsvariabelen te lezen, hierin zijn ook de scores voor positionering en samenwerking meegenomen.
Figuur 3 Gemiddelden van de werkbelevingsvariabelen Tabel 3.8 Tevredenheid werk op een schaal van 1 (zeer ontevreden) tot 5 (zeer tevreden) aspect werk gemiddelde relaties met collega's
4,18
inhoud werkzaamheden
4,00
zekerheid in baan
3,96
toekomstmogelijkheden
3,55
fysieke werkomgeving
3,30
salaris
3,20
positionering pavo in organisatie
3,19
samenwerking binnen organisatie
3,18
werkdruk
2,99
Tevredenheid over de samenwerking binnen de organisatie op het gebied van patiëntenvoorlichting scoort relatief laag en heeft een standaarddeviatie van 0,88. De positionering van patiëntenvoorlichting binnen de organisatiestructuur scoort ook relatief laag. In 2002 zijn de respondenten gemiddeld tevreden over de verhouding van het salaris tot de werkzaamheden en verantwoordelijkheden. In 1994 was de helft van de respondenten matig of niet tevreden met het salaris. De helft van de respondenten vond toen dat het salaris niet overeenstemde met de verantwoordelijkheden.
23
Ambities Over vijf jaar zou 26% van de respondenten één of twee functietyperingen hoger willen werken dan de huidige typering. 39% zou dan nog in de huidige functietypering willen werken. 59,7% van alle respondenten denkt over vijf jaar nog in de patiëntenvoorlichting binnen de huidige instelling werkzaam te zijn. 6,7% wil binnen de patiëntenvoorlichting blijven werken maar wel bij een andere instelling. In totaal zijn dit 66,4% van de respondenten die over vijf jaar nog in de patiëntenvoorlichting werkzaam denken te zijn. Een kwart (25,5%) denkt over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting te werken. En 8,1% is van plan binnen vijf jaar met pensioen te gaan. Deze vraag naar de verwachtingen over vijf jaar is ook door relatief veel respondenten niet ingevuld, vaak is er dan bijgeschreven dat de respondent dit nog niet weet. In 1994 dacht 34% van de respondenten over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting werkzaam te zijn. Deze vertrekintentie is in 2002, met 25,5%, dus behoorlijk lager dan in 1994. Bij hoger opgeleiden is een vertrekintentie van 50% vrij normaal (Molleman & Nies, 1994), we kunnen daardoor stellen dat de vertrekintentie van de functionarissen patiëntenvoorlichting relatief laag is. Aan de respondenten die denken over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting te werken is gevraagd in welke baan en sector zij dan zouden willen werken. Driekwart (74,3%) van deze respondenten zou een volgende baan in de gezondheidszorg zoeken. De welzijnssector spreekt 37,1% van de respondenten aan. De commerciële dienstverlening kan rekenen op interesse van 31,4% van de respondenten en het onderwijs op 22,9%. Het bedrijfsleven trekt 14,3% van de respondenten. Van deze respondenten die denken over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting te werken, zou 34,3% binnen vijf jaar als beleidsmedewerker willen werken. De beroepen organisatie adviseur en manager worden elk door 28,6% van de respondenten gekozen. 11,4% zou als onderzoeker werkzaam willen zijn en 10,5% zou als hulpverlener willen werken. De helft van deze respondenten heeft (ook) de categorie ‘anders’ gekozen, hier worden met name kwaliteitsfunctionaris en communicatie adviseur genoemd. Met behulp van een t-toets is er een verschil in werkbeleving gevonden tussen de groep respondenten die over vijf jaar nog denkt bij de huidige instelling in de patiëntenvoorlichting te werken en de groep die denkt niet meer in de patiëntenvoorlichting te zullen werken. De groep respondenten die denkt niet meer in het vakgebied te werken is significant minder tevreden over de toekomstmogelijkheden in de huidige baan en over de positionering van patiëntenvoorlichting binnen de organisatiestructuur.
Beroepsvereniging 62,9% van de respondenten is lid van de VPV. 7% van het totaal aantal respondenten is naast het lidmaatschap van de VPV ook lid van een andere beroepsvereniging. 5% van de functionarissen is alleen lid van een andere beroepsvereniging. 68% van de geënquêteerde VPVleden zijn werkzaam in een ziekenhuis. Met name bij de revalidatie, de SPD en in iets mindere mate de GGZ, zijn veel respondenten geen lid van een beroepsvereniging. In totaal is ongeveer eenderde (31,7%) geen lid van een beroepsvereniging. In tabel 3.9 staan de verwachtingen van de respondenten van de VPV als beroepsvereniging weergegeven. Er is een significant verband tussen functietypering en de som van de verwachtingen. De medewerkers patiënteninformatie hebben minder verwachtingen van de VPV dan de andere functietyperingen. De managers en adviseurs verwachten vaker dan de andere functietyperingen van de VPV dat zij een kenniscentrum bieden.
24
Tabel 3.9
Verwachting van de VPV percentage onderwerp verwachting functionarissen deskundigheidsbevordering
85,1%
profilering patiëntenvoorlichting als vakgebied
75,2%
mogelijkheid om te netwerken
72,7%
kenniscentrum
72,7%
gezelligheid
12,4%
Meer dan driekwart van de respondenten zou gebruik willen maken van een medium voor informatie uitwisseling tussen VPV-leden als dienst van de VPV. Ook zou meer dan driekwart gebruik willen maken van normen voor een goede patiëntenvoorlichting. In onderstaande tabel 3.10 zijn de scores op het gebruik van mogelijke diensten van de VPV weergegeven. Tabel 3.10 diensten
Gebruik mogelijke diensten van de VPV percentage functionarissen
medium voor informatie uitwisseling
74,5%
normen voor goede patiëntenvoorlichting
72,7%
sjablonen voor folders
42,9%
sjablonen voor beleidsdocumenten
42,2%
discussieplatform op internet
33,5%
3.3
Organisatie
Beschrijving organisatie De instellingen en organisaties waar de geënquêteerde functionarissen patiëntenvoorlichting werkzaam zijn hebben gemiddeld 988 fte. De grootste organisatie, een academisch ziekenhuis, heeft 6000 fte’s. De kleinste organisatie, een cliëntenorganisatie, heeft 0,8 fte aan personeel in dienst. De organisaties waar de functionarissen patiëntenvoorlichting werken, hebben een gemiddelde van 3,19 locaties, dit gemiddelde is gecorrigeerd voor de grootste uitschieters. De middelste waarde, de mediaan, is 2. Van alle organisaties is de helft gefuseerd, bij een kwart (24,4%) is dit meer dan vijf jaar geleden, bij nog eens een kwart (24,4%) is dit tussen de een de vijf jaar geleden en bij 1,7% is de fusie minder dan een jaar geleden voltrokken. Naast deze gefuseerde organisaties, zijn er nog 8,4% van de organisaties die zich op het moment van het onderzoek in een fusietraject bevinden. In de instellingsgebonden enquête is gevraagd voor hoeveel locaties van de betreffende organisatie de enquête is ingevuld. Vrijwel alle instellingsgebonden enquêtes zijn voor alle locaties die tot een organisatie behoren ingevuld. Gemiddeld zijn de enquêtes voor 86% van de locaties ingevuld.
25
Positie van patiëntenvoorlichting in de organisatie Van alle eenheden patiëntenvoorlichting is driekwart (74,8%) in een afdeling georganiseerd. De helft (48,7%) van de eenheden is een stafafdeling en een kwart (26,1%) een lijnafdeling. Een kwart (25,2%) van de eenheden patiëntenvoorlichting is niet binnen een afdeling georganiseerd. Bij de open vraag hoe patiëntenvoorlichting dan georganiseerd is, is het meest ingevuld dat patiëntenvoorlichting niet alleen de taak van een daarvoor aangestelde functionaris is, maar dat het een deeltaak is van veel functionarissen. Dit laatste antwoord is vooral gegeven door cliëntenorganisaties en SPD’s. Ook is bij deze vraag ingevuld dat patiëntenvoorlichting een solopositie is van één functionaris patiëntenvoorlichting. In eenderde (31,4%) van de instellingen is patiëntenvoorlichting een solopositie binnen de instelling. Van alle afdelingen waarin patiëntenvoorlichting is georganiseerd heeft 89,9% nog andere taken dan patiëntenvoorlichting. De meeste afdelingen hebben naast patiëntenvoorlichting de website, communicatie en public relations (PR) als taken. In meer dan eenderde van de afdelingen is zelfs nog een ander taakveld ondergebracht. In tabel 3.11 zijn de percentages afdelingen genoemd die naast patiëntenvoorlichting de verschillende taken als werkzaamheden hebben. Gemiddeld zijn in een afdeling 3,5 taken georganiseerd. Tabel 3.11 Andere taken dan patiëntenvoorlichting in afdelingen taken percentages website
55,7%
communicatie
52,3%
PR
51,1%
intranet
46,6%
klachten
39,8%
kwaliteit
28,4%
anders
38,6%
Ruim driekwart (77,8%) van de afdelingen heeft een afdelingshoofd. Van deze hoofden of andere leidinggevenden patiëntenvoorlichting draagt ruim de helft (54,6%) verantwoording af aan de Raad van Bestuur/ directie. Eenvijfde (18,2%) draagt verantwoording aan een clustermanager. In 10,7% van de instellingen is een stuurgroep patiëntenvoorlichting aanwezig. Gemiddeld genomen is patiëntenvoorlichting sinds 9 jaar op de huidige manier georganiseerd binnen de instelling. In 1994 waren 69% van de eenheden patiëntenvoorlichting een solopositie van één functionaris, in 2002 is dat 31,4%. In 86% van de instellingen was patiëntenvoorlichting in 1994 wel in een grotere eenheid, zoals een afdeling georganiseerd. Taakvelden Gemiddeld wordt iets meer dan de helft van de werkzame uren van functionarissen patiëntenvoorlichting besteed aan patiëntenvoorlichting. De grootste neventaak is communicatie, daarna volgen pr, de website en intranet. De spreiding van de waarden is bij deze communicatieverwante taakvelden kleiner dan bij de taakvelden klachten en kwaliteit. Blijkbaar is het meer gemeengoed voor functionarissen patiëntenvoorlichting om een gedeelte van hun tijd aan communicatiegerichte werkzaamheden te besteden dan aan klachten of kwaliteit. De gemiddelde bestede tijd voor klachtenopvang en kwaliteit is iets lager. De spreiding van deze variabelen is groter. Dit geeft aan dat de verschillen in het percentage tijd besteed aan klachten en kwaliteit groot zijn. In tabel 3.12 zijn de percentages tijdsbesteding aan de verschillende taakvelden te zien.
26
Tabel 3.12 Percentage uren besteed aan taakvelden gemiddelde standaarddeviatie patiëntenvoorlichting
51,1%
31,8
communicatie
10,4%
14,4
PR
5,5%
9,4
kwaliteit
5,3%
12,5
management ondersteuning
4,9%
9,8
klachten
3,5%
10,2
website
3,4%
6,3
intranet
3,1%
7,3
anders
10,9%
20,5
Om gebruikelijke combinaties van taakvelden te ontdekken is een factor analyse uitgevoerd op de taakvelden waaraan functionarissen patiëntenvoorlichting tijd besteden. Uit deze factor analyse blijkt dat de taakvelden; communicatie, kwaliteit en management ondersteuning onderling correleren. Deze combinatie van taakvelden komt vaak voor naast patiëntenvoorlichting bij functionarissen patiëntenvoorlichting. De tweede combinatie taakvelden die voorkomt in combinatie met patiëntenvoorlichting wordt gevormd door intranet en de website. De derde combinatie bestaat uit de taakvelden PR en communicatie. De 11,8% respondenten die een tweede functie hebben, hebben ook de werkzaamheden vanuit de functie die niet patiëntenvoorlichting betreft bij de taakvelden aangekruist. De percentages tijd voor de taakvelden anders dan patiëntenvoorlichting zijn daardoor iets hoger uitgevallen dan het werkelijke percentage. Bovendien was het voor veel respondenten niet duidelijk dat patiëntenvoorlichting als werkterrein werd bedoeld en niet als concrete activiteit, het voorlichten van patiënten. Met name bij de communicatiegerichte taakvelden is daardoor onduidelijk in welke mate de communicatiegerichte taken in verband staan met patiëntenvoorlichting. Door deze redenen kunnen geen harde conclusies aan de cijfers worden verbonden. Besteding extra fte In de instellingsgebonden enquête is aan leidinggevenden gevraagd voor welke taken zij een extra fte zouden inzetten. In tabel 3.13 is te zien voor welke taken leidinggevenden deze uren zouden inzetten. Het hoogste percentage tijd zetten de leidinggevende in op het uitvoeren van projecten. Tabel 3.13 Besteding van een extra fte door leidinggevenden activiteit gemiddeld percentage uren voorlichting aan patiënten en naasten
13,9%
materiaalontwikkeling
14,3%
uitvoeren projecten
20,7%
ontwikkelen beleid
10,6%
training
11,1%
advisering
11,0%
onderzoek
7,4%
anders
2,1%
27
Vrijwilligers In 30% van de instellingen werken vrijwilligers voor het taakveld patiëntenvoorlichting. Gemiddeld hebben deze instellingen 8,7 vrijwilligers in dienst. Het maximum aantal vrijwilligers dat voorkomt is 32. In deze 36 instellingen wordt gemiddeld 2,4 fte vrijwillig vervuld. In tabel 3.14 zijn deze gegevens nog eens na te lezen. In 61,8% van de instellingen die met vrijwilligers werken is het bemensen van het PSB een taken van vrijwillige medewerkers. In 41,8% van deze instellingen is de distributie van foldermateriaal ook een van de werkzaamheden van vrijwilligers. Het bijhouden van folderrekken op afdelingen wordt in 36,4% van de instellingen door vrijwilligers gedaan. Een kwart (25,5%) van de instellingen laat ook nog een andere taak uitvoeren door vrijwilligers. Secretariële ondersteuning In 80% van de instellingen is voor patiëntenvoorlichting geen secretariële ondersteuning. Eenvijfde (19,8%) van de instellingen beschikt wel over secretariële ondersteuning voor patiëntenvoorlichting. Deze eenheden patiëntenvoorlichting hebben gemiddeld 0,6 fte secretariële ondersteuning. In 1994 had 61% van de eenheden patiëntenvoorlichting secretariële ondersteuning. Er is dus een daling. In tabel 3.14 zijn de gegevens over vrijwilligers en secretariële ondersteuning opgenomen. Tabel 3.14 Aantal vrijwilligers en secretariële ondersteuning aantal som gemiddelde instellingen aantal fte vrijwilligers
36
48
2,4
aantal vrijwilligers
36
313
8,7
aantal fte secretariële ondersteuning
24
15
0,6
aantal secretaressen
24
32
1,3
De vraag naar tevredenheid over het aantal uren secretariële ondersteuning is door veel respondenten geïnterpreteerd als alleen relevant als secretariële ondersteuning aanwezig is. Daardoor is de vraag door 40% van de respondenten niet ingevuld, deze respondenten beschikken vrijwel allemaal niet over ondersteuning op secretarieel vlak. De resultaten zijn hierdoor vertekend. Ongeveer de helft van de respondenten (51,4%) vindt de secretariële ondersteuning (ruim) voldoende, de andere helft (48,7%) vindt het (ruim) onvoldoende. Stagiairs Van alle instellingen heeft 32,1% in 2002 gewerkt met stagiairs. Stagiairs worden voornamelijk ingezet voor het uitvoeren van onderzoek. 49% van de instellingen die met stagiairs heeft gewerkt zette deze voor onderzoek in. Ook voor de uitvoer van projecten (43,6% van de stageinstellingen) worden stagiairs ingezet. En in 41,1% van de stage-instellingen heeft de stagiair materiaal ontwikkeld. Externe bureau’s In 2002 heeft 21,2% van alle instellingen gewerkt met externe bureau’s of freelancers. In 62,3% van deze instellingen zijn de externen ingehuurd voor materiaalontwikkeling. Minder vaak werden externe bureau’s of freelancers ingezet voor het uitvoeren van projecten, 23,6% van de instellingen huurde hiervoor externen in. Ook voor ontwikkeling van beleid (19,3% van de instellingen) en advisering (15,6% van de instellingen) werden externen minder vaak ingezet.
28
Budget In minder dan de helft (44,1%) van de organisaties heeft de afdeling/eenheid patiëntenvoorlichting een budget waar men zelf verantwoordelijk voor is. Bij 55,9% van de afdelingen/eenheden patiëntenvoorlichting is dit niet het geval. Het gemiddelde personeelsbudget over 2002 van patiëntenvoorlichting is € 77.765, met een standaarddeviatie van € 59.444. Het gemiddelde budget voor materiaal is € 19.859, de standaarddeviatie is € 15.022. In 2002 is er aan deskundigheidsbevordering gemiddeld € 2.060 uitgegeven door de eenheid patiëntenvoorlichting. De standaarddeviatie is € 2.295. Bij deze bedragen is de mediaan telkens lager dan het gemiddelde, dit geeft aan dat er hoge uitschieters zijn. Deze vragen over het budget van patiëntenvoorlichting zijn door minder dan de helft van de respondenten van de instellingsgebonden enquête ingevuld. Het is daarom niet zeker of de gegevens representatief voor de hele groep respondenten zijn. Alleen van de categorie algemene ziekenhuizen zijn genoeg gegevens om resultaten per categorie organisatie te geven. Het gemiddelde personeelsbudget is hier 86.494, met een standaarddeviatie van 63.298. Het gemiddelde budget voor materiaal komt op 21.226, standaarddeviatie 16.214. In 2002 is in de algemene ziekenhuizen gemiddeld 2.216 uitgegeven aan deskundigheidsbevordering, standaarddeviatie 2.427.
Contacten Intern In de instellingsenquête is de vraag gesteld met welke personen/teams/afdelingen binnen de instelling in 2001 en 2002 minstens twee keer per jaar contact is geweest. In tabel 3.15 is te lezen in hoeveel procent van de instellingen contact is tussen patiëntenvoorlichting en een aantal interne eenheden. In de lijn is er het meest contact met de clustermanagers/managers zorgeenheden. In de staf is het meeste contact met de PR-functionaris of afdeling. Bij deze vragen is het gemiddelde invulpercentage ongeveer driekwart, dit is verklaarbaar doordat de vragen voor functionarissen werkzaam in een kleine organisatie niet van toepassing zijn. Tabel 3.15 Minstens twee keer per jaar contact met interne eenheden interne eenheden percentage contact Raad van Bestuur
58,7%
directie
76,2%
directie secretaris
69,7%
managementteam
74,4%
clustermanagers/ managers zorgeenheden
92,5%
pr functionaris/ afdeling
94,7%
kwaliteitsfunctionaris
83,7%
klachtenfunctionaris
82,0%
Extern In de instellingsenquête is de vraag gesteld met welke externe organisaties in 2001 en 2002 minstens twee keer per jaar contact is geweest. In tabel 3.16 is te lezen hoeveel procent van de instellingen contact is geweest tussen de eenheid patiëntenvoorlichting en externe organisaties. De organisaties staan op volgorde van het percentage instellingen dat contact met de organisatie onderhoudt.
29
Tabel 3.16 Minstens twee keer per jaar contact met externe eenheden percentage externe eenheden contact tweede lijn organisaties 82,4% landelijke ondersteunende instanties
81,3%
eerste lijn organisaties
81,1%
patiënten- en familie organisaties
78,5%
universiteit of HBO-instelling
58,1%
overheidsinstanties
43,8%
ziektekostenverzekeraars
28,1%
schadeverzekeraars
24,7%
3.4
Activiteiten
Beleid In de instellingsgebonden enquête is gevraagd naar beleidsplannen, jaarverslagen en activiteitenplannen over het jaar 2002. Deze vraag is door 85,1% van de respondenten ingevuld. Tabel 3.17 is een overzicht van welke beleidsdocumenten bij welk percentage van de instellingen aanwezig is. Tabel 3.17 Beleidsdocument 2002 op het gebied van patiëntenvoorlichting aanwezig beleidsdocument pavo afdeling instelling beleidsplan
42,2%
67,0%
64,8%
activiteitenplan
57,8%
64,9%
57,9%
jaarverslag
26,2%
44,0%
54,4%
In 18,2% van de instellingen is er een apart beleidsplan, jaarverslag en activiteitenplan voor patiëntenvoorlichting. In eenderde (33,1%) van de instellingen is geen van deze beleidsdocumenten specifiek voor patiëntenvoorlichting aanwezig over 2002. In 29,8% van de instellingen is patiëntenvoorlichting een onderdeel van de drie beleidsdocumenten van de instelling; het beleidsplan, het jaarverslag en het activiteitenplan. In 16,5% van de instellingen wordt gezegd dat patiëntenvoorlichting geen deel uitmaakt van deze beleidsdocumenten op instellingsniveau. In 1994 was patiëntenvoorlichting in 52% van de instellingen opgenomen in het beleidsplan van de instelling. De 67% in 2002 is een duidelijke stijging. In ‘94 was er in 38% van de instellingen een activiteitenplan patiëntenvoorlichting, in 2002 is dat 57,8%. In 1994 was in 42% van de instellingen een beleidsplan patiëntenvoorlichting, in 2002 is dat percentage vrijwel hetzelfde. Daarnaast is in 2002 patiëntenvoorlichting vaak nog opgenomen in activiteitenplannen van de afdeling en van de instelling. Patiëntenservicebureau (PSB) 57,8% van de instellingen beschikt over een of meerdere PSB’s. Voor 95,8% van de instellingen is het informeren van patiënten en naasten een taak van het PSB, bij 93,1% het ook een taak voor het PSB om hulpverleners te informeren. 81,9% van alle instellingen heeft een PSB met onder andere als taak de distributie van voorlichtingsmaterialen en voor 79,2% van de PSB’s is
30
het bieden van een luisterend oor een taak. 56,9% van de instellingen heeft ook klachtenopvang als een taak van het PSB. 37,5% van de instellingen geeft aan dat het PSB nog een andere taak vervult. Projecten Voorlichtingsbijeenkomsten zijn de activiteiten die het meest binnen de instellingen worden georganiseerd. Onderzoek wordt het minst uitgevoerd. Gemiddeld wordt minder dan de helft van de activiteiten geëvalueerd. In tabel 3.18 is het gemiddeld aantal georganiseerde, geëvalueerde en bijgestelde activiteiten in 2002 per instelling te zien. Tabel 3.18 Gemiddeld aantal activiteiten instellingen over 2002 aantal aantal activiteiten georganiseerd geëvalueerd
aantal bijgesteld
voorlichtingsbijeenkomsten
1,6
0,6
0,9
training van zorgverleners
1,0
0,5
0,2
protocolleringsprojecten (vastleggen informatiemomenten)
0,8
0,4
0,2
andere projecten
1,2
0,4
0,1
onderzoek
0,3
0,2
n.v.t.
Voorlichtingsmaterialen Nederlands schriftelijk voorlichtingsmateriaal is het materiaal dat het meest in gebruik is. Digitale voorlichtingsmaterialen worden het minst gebruikt. In tabel 3.19 staan van alle voorlichtingsmaterialen de gemiddelde aantallen per instelling. In de middelste kolom staat hoeveel nieuwe voorlichtingsmaterialen in 2002 zijn geschreven of aangeschaft. De spreiding rondom deze gemiddelden is voor alle voorlichtingsmaterialen groot. In tabel 3.20 is het percentage instellingen aangegeven waar de kabelkrant en website als medium voor patiëntenvoorlichting wordt gebruikt. Tabel 3.19 Gemiddeld aantal voorlichtingsmaterialen per instelling 2002 aantal nieuw aantal aantal in voorlichtingsmaterialen geschreven/ geëvalueerd gebruik aangeschaft Nederlands schriftelijk 247 47 51 voorlichtingsmateriaal vertaald schriftelijk 9 5 3 voorlichtingsmateriaal digitaal voorlichtings0,7 0 0 materiaal (cd-rom) audiovisueel voorlichtings9 1 2 materiaal (video) fotoboeken
31
1
0,2
0,1
aantal bijgesteld 44 2 0 0,1 0,1
Tabel 3.20 Percentage instellingen met voorlichting op kabelkrant en website in 2002 nieuw kabelkrant/website in gebruik geschreven/ geëvalueerd bijgesteld aangeschaft voorlichting op kabelkrant
29%
21%
16%
18%
voorlichting op website
73%
61%
53%
59%
In 88,8% van alle instellingen zijn afspraken vastgelegd over de logistieke verwerking van voorlichtingsmaterialen. Er is een grote spreiding in de activiteiten die instellingen op het gebied van patiëntenvoorlichting ontplooien. Bijna de helft van de instellingen is, met behulp van een factor analyse, in drie groepen in te delen. Eenvijfde (20%) van de instellingen blijkt zich met name te richten op training aan zorgverleners, projecten en heeft een groot aanbod aan schriftelijke voorlichtingsmaterialen. De tweede groep bestaat uit 15% van de instellingen. De activiteiten van deze instellingen zijn vooral voorlichtingsbijeenkomsten en de instellingen hebben veel digitale en audiovisuele voorlichtingsmaterialen. De derde groep bestaat uit 13% van de instellingen. Deze groep richt zich vooral op protocolleringsprojecten, onderzoek en heeft relatief veel fotoboeken in gebruik. Werkzaamheden functionarissen De vier functietyperingen onderscheiden zich in de tijd die ze aan werkzaamheden besteden. De verschillen zijn in tabel 3.21 te zien. In deze tabel staan de gemiddelde percentages tijd besteed aan werkzaamheden per functietypering. De medewerkers patiënteninformatie besteden van alle functietyperingen de meeste tijd aan uitvoerende werkzaamheden, zoals het verstrekken van informatie, het zijn van aanspreekpunt en distributie en beheer van voorlichtingsmaterialen. Het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten neemt de meeste tijd van medewerkers patiënteninformatie. De medewerkers patiënteninformatie besteden ook de meeste tijd aan het begeleiden van de contactpersonen patiëntenvoorlichting (copa’s). Het ontwikkelen van schriftelijke voorlichtingsmaterialen gebeurt met name door medewerkers patiëntencommunicatie en adviseurs. Voor beide functietyperingen is dit de werkzaamheid waar de meeste tijd aan wordt besteed. Adviseurs besteden van de functietyperingen de meeste tijd aan projecten en deskundigheidsbevordering. Ook zijn adviseurs de functionarissen met de meeste tijd besteed aan onderzoek en het adviseren van zorgverleners. Managers besteden meer tijd aan overleg dan de andere functietyperingen. De meeste tijd besteden de managers aan het formuleren van beleid en het leidinggeven aan medewerkers. Daarnaast doen ze veel in het adviseren van management en profilering van patiëntenvoorlichting. Vergeleken met de andere functietyperingen besteden managers meer tijd aan methodiekontwikkeling en het kwaliteitshandboek. De managers besteden ook de meeste tijd aan het begeleiden van stagiairs. Opvallend is dat alle functietyperingen alle voorkomende werkzaamheden uitvoeren. Managers besteden bijvoorbeeld ook tijd aan uitvoerende werkzaamheden. Het onderscheid in werkzaamheden tussen de verschillende functietyperingen is daardoor niet zo duidelijk dat deze bij een factoranalyse op de werkzaamheden naar voren komt. De factoranalyse geeft een veelheid aan componenten die elk maar een klein deel van de variantie verklaren. De eerste component verklaart 13% van de totale variantie. Deze eerste component meet een breed scala aan werkzaamheden. De component geeft het beeld van een functionaris die de meeste tijd besteed aan projecten en beleid, maar daarnaast ook taken als het geven van voorlichting aan patiënten en naasten uitvoert.
32
Tabel 3.21 Percentages bestede tijd aan werkzaamheden in de patiëntenvoorlichting door de verschillende functietyperingen manager patiëntencommunicatie
adviseur patiëntencommunicatie
medewerker patiëntencommunicatie
medewerker patiënteninformatie
4,6%
3,6%
11,1%
29,0%
3,6%
4,4%
9,2%
19,0%
1,7%
4,2%
8,7%
10,7%
2,8%
3,8%
3,7%
4,8%
9,1%
13,6%
22,5%
5,3%
2,3%
2,7%
3,5%
1,2%
intern overleg
9,1%
7,1%
7,3%
7,5%
extern overleg
5,8%
3,8%
3,6%
2,9%
projecten pavo perspectief
4,0%
6,2%
4,0%
1,9%
procesbegeleiding projecten
4,6%
6,4%
2,5%
0,4%
leiden projecten
2,8%
4,0%
1,7%
0,2%
deskundigheidbevordering/ training aan zorgverleners
1,6%
2,8%
0,7%
0,2%
adviseren zorgverleners
4,5%
6,1%
3,2%
3,4%
uitvoeren onderzoek
0,3%
2,1%
0,7%
0,4%
begeleiden copa's
2,3%
4,0%
2,7%
4,9%
methodiekontwikkeling
3,0%
2,9%
2,1%
1,9%
ontwikkelen kwaliteitshandboek
1,5%
1,0%
0,6%
0,8%
formuleren beleid
9,7%
7,5%
2,8%
0,7%
adviseren management
6,2%
4,2%
1,9%
0,9%
begeleiden van stagiairs
3,0%
0,6%
1,0%
0,7%
4,7%
3,6%
1,5%
1,7%
8,1%
3,5%
3,5%
1,4%
1,9%
2,0%
2,0%
2,5%
werkzaamheden verstrekken van informatie aan patiënten en naasten aanspreekpunt zorgverleners en patiënten distributie en beheer voorlichtingsmaterialen organiseren voorlichtingsbijeenkomsten ontwikkelen van schriftelijke voorlichtingsmaterialen ontwikkelen van overige voorlichtingsmaterialen
profilering patiëntenvoorlichting leidinggeven medewerkers pavo anders
33
Contactpersonen patiëntenvoorlichting (Copa’s) Tabel 3.22 laat zien hoeveel instellingen beschikken over contactpersonen patiëntenvoorlichting binnen de organisatie. Een meerderheid van 59,6% van alle instellingen beschikt over copa’s. Bij slechts 17,5% is er een copa aanwezig op elke afdeling. Tabel 3.22 Percentage instellingen met copa’s copa’s aantal percentage ja, op alle afdelingen
20
17,5%
ja, op de meeste afdelingen
38
33,3%
ja, op een minderheid van de afdelingen
10
8,8%
nee
46
40,4%
Tabel 3.23 Vrijstelling van andere werkzaamheden voor copa's vrijstelling aantal percentage ja, op alle afdelingen
11
16,4%
ja, op de meeste afdelingen
21
31,3%
ja, op een minderheid van de afdelingen
9
13,4%
nee
26
38,8%
Tabel 3.23 laat zien welk percentage van de contactpersonen patiëntenvoorlichting voor de voorlichtingswerkzaamheden minimaal twee uur per maand vrijstelling krijgt van andere werkzaamheden. Bij de meeste instellingen is dit niet het geval. Bij 31,3% van de instellingen is dit op de meeste afdelingen het geval. Dit wijst erop dat hierover geen eenduidigheid is binnen de instelling en dus afhankelijk is van de leidinggevende van de contactpersoon patiëntenvoorlichting. De taken van copa’s zijn in 78,9% van de instellingen die beschikken over contactpersonen het signaleren van hiaten in de voorlichting. Daarna is ook het bijhouden van folderrekken voor verreweg de meeste instellingen met copa’s een taak met 77,5%. In 62% van deze instellingen wordt ook het motiveren en kennisoverdracht naar collega’s als taak gezien. 54,9% van de instellingen heeft ook ontwikkelen van folders als taak en 50,7% het opzetten en meewerken aan projecten. Voor 46,5% is het bijwonen van bijeenkomsten voor contactpersonen een van de taken.
34
4
Conclusie
4.1
Inleiding
Op basis van de respons van dit onderzoek kan in de conclusie een antwoord worden gegeven op de vraagstelling. De vraagstelling van het onderzoek luidt: Wat is de situatie in het werkveld van patiëntenvoorlichting in Nederland op de in de deelvragen omschreven gebieden anno 2002? De vraagstelling omvat een aantal deelvragen. In deze conclusie wordt op elke deelvraag kort een antwoord gegeven.
4.2
Deelvragen
Wat is de omvang van de beroepsgroep patiëntenvoorlichting? Uit de respons blijkt dat het werkveld patiëntenvoorlichting in Nederland anno 2002 tenminste een omvang heeft van 330 functionarissen, die samen voor 224 fte zijn aangesteld. Het totaal aantal fte is gegroeid met 11,6% ten opzichte van 1994. In verhouding met het totaal aantal fte van de instelling, hebben de SPD’s en de IKC’s de meeste fte voor patiëntenvoorlichting. Welke functies bestaan binnen de beroepsgroep patiëntenvoorlichting? De grootste groep functionarissen, meer dan eenderde, typeert zichzelf als adviseur patiëntencommunicatie. Iets minder dan eenderde van de functionarissen typeert zich als medewerker patiëntencommunicatie. De meest voorkomende functiebenaming is coördinator patiëntenvoorlichting; een kwart van de functionarissen werkt onder deze benaming. Verder zijn er veel verschillende functiebenamingen in het werkveld patiëntenvoorlichting. De coördinatoren patiëntenvoorlichting hebben zich ingedeeld in verschillende functietyperingen. Er is weinig eenheid in functiebenamingen en in de bijbehorende functie inhoud. 11,8% van de respondenten combineert twee verschillende functies. Welke werkzaamheden hebben de functionarissen patiëntenvoorlichting en hoeveel tijd wordt aan elk van deze werkzaamheden besteed? Medewerkers patiëntencommunicatie besteden de meeste tijd aan het ontwikkelen van schriftelijke voorlichtingsmaterialen. Medewerkers patiënteninformatie besteden de meeste tijd aan het verstrekken van informatie aan patiënten en naasten en het zijn van een aanspreekpunt voor zorgverleners en patiënten. Managers en adviseurs patiëntencommunicatie hebben minder duidelijk hoofdwerkzaamheden. Er zijn slechts kleine verschillen in de bestede tijd aan werkzaamheden tussen de groepen die zich tot een functietypering rekenen. Opvallend is dat alle functietyperingen een breed scala aan werkzaamheden opgeven. Managers hebben bijvoorbeeld naast echte managementtaken ook nog uitvoerende werkzaamheden waar ze tijd aan besteden. Een van de oorzaken voor de beperkte functiedifferentiatie is waarschijnlijk het lage aantal functionarissen patiëntenvoorlichting per instelling. Ook het gebrek aan ondersteuning draagt bij aan het brede takenpakket van de functionarissen. Slechts eenvijfde van de eenheden patiëntenvoorlichting beschikt over secretariële ondersteuning. Dat is veel minder dan in 1994. Wat is de opleiding en ervaring van de functionarissen patiëntenvoorlichting? De meeste adviseurs patiëntencommunicatie hebben als hoogste opleiding een universitaire opleiding. Medewerkers patiëntencommunicatie hebben meestal een HBO opleiding afgerond. Deze opleidingsniveaus zijn gewenst voor deze functietyperingen (Bennekom, 2001). Managers hebben het meest een HBO-VO opleiding gevolgd. Het gewenste opleidingsniveau voor managers is universitair. De meeste medewerkers patiëntencommunicatie zijn HBO opgeleid, dit is het gewenste opleidingsniveau. Een groep van 29,8% medewerkers patiëntencommunicatie is
35
echter universitair opgeleid. Dit is een relatief grote groep functionarissen die te hoog opgeleid is voor de huidige functie. Medewerkers patiënteninformatie hebben meestal een HBO opleiding. Zij zijn daarom gemiddeld genomen ook te hoog opgeleid, het gewenste opleidingsniveau is MBO/ HBO. De functionarissen zijn gemiddeld 6,4 jaar werkzaam in de patiëntenvoorlichting. Relatief veel (eenvijfde) functionarissen zijn in 2002 begonnen in de patiëntenvoorlichting. De uitstroom is vrij constant over de jaren. In 1994 ging deze uitstroom uit het vakgebied sneller. Een kwart van de universitair afgestudeerden heeft GVO gestudeerd. Dit aandeel is amper gestegen in vergelijking met 1994. Een nieuwe groep is meer dan eenvijfde van de universitair geschoolde respondenten die communicatie hebben gestudeerd. Van de respondenten met als hoogste opleiding HBO heeft 17,6% HBO-Verpleegkunde gestudeerd. Voor het overige deel zijn de gevolgde HBO opleidingen nog meer divers dan de universitaire opleidingen. Eenzesde van de respondenten is heeft voor de huidige baan geen andere baan van minimaal één jaar gehad. De meeste functionarissen hebben werkervaring in een ander vakgebied dan patiëntenvoorlichting. Bij meer dan eenderde is deze werkervaring opgedaan bij de instelling waar men nu nog werkzaam is. Ruim eenvijfde van de functionarissen is als verpleegkundige werkzaam geweest. De overige banen waarin is gewerkt zijn heel verschillend. Eenzesde van de functionarissen heeft eerder een baan in de patiëntenvoorlichting bij een andere instelling gehad. De functionarissen hebben gemiddeld meer werkervaring in andere vakgebieden binnen hun huidige instelling, dan werkervaring binnen het vakgebied patiëntenvoorlichting tussen verschillende instellingen. De gemiddelde leeftijd van de functionaris patiëntenvoorlichting is 42 jaar tegen 39,8 jaar in 1994. De stijging van de gemiddelde leeftijd ten opzichte van 1994 kan verklaard worden door de eveneens gemiddelde stijging van het aantal werkzame jaren in de patiëntenvoorlichting. Toch lijkt de gemiddelde leeftijd aan de hoge kant. De gevonden gemiddelde leeftijd van de beroepsgroep hangt naar alle waarschijnlijkheid ook samen met het hoge percentage (83%) functionarissen patiëntenvoorlichting dat aangeeft een baan te hebben gehad van minimaal één jaar in een ander vakgebied dan de patiëntenvoorlichting. Wat is het salaris van functionarissen patiëntenvoorlichting? Het gemiddelde salaris van een functionaris patiëntenvoorlichting in 2002 is € 2.751 bruto bij een fulltime aanstelling. Dit is € 437 meer dan het gemiddelde salaris in het peiljaar 1994. De lonen in schaal 40 tot 60 van de CAO ziekenhuiszorg zijn echter gemiddeld ongeveer € 450 gestegen. Rekening houdend met deze algemene loonsstijging lijkt er dus geen stijging in salaris voor de functionarissen patiëntenvoorlichting. Vanwege de vele factoren die in het salaris meespelen, zoals werkervaring en functiedifferentiatie, kan echter geen uitspraak worden gedaan over de salarisontwikkeling. In 2002 zijn de respondenten tevreden over hun salaris. Deze tevredenheid is groter dan in 1994. Het gemiddelde salaris verschilt over de functietyperingen. Het salaris van de manager patiëntencommunicatie is het meest onderscheidend van de andere functietyperingen. Het salaris van een manager is het hoogste en het verschil met het gemiddelde salaris van de adviseur is groot. In de GGZ is het verschil in salaris tussen manager, adviseur en medewerkers duidelijk groter dan in de ziekenhuizen. De salarissen van een functietypering verschillen tussen de categorieën instellingen. Adviseurs in de GGZ verdienen gemiddeld meer dan hun collega’s die werkzaam zijn in andere categorieën instellingen. Hebben de functionarissen patiëntenvoorlichting een ondersteuningsbehoefte en zo ja welke? Adviseurs lezen de meeste vakbladen. Vakbladen die het meest worden gelezen zijn de TGV (G), Medisch Contact, Zorgvisie en Scan, de digitale nieuwsbrief van het NIGZ en de Inform. Bijna tweederde van de respondenten heeft in 2001 en/of 2002 nascholing gevolgd, 86,6% van
36
de respondenten heeft één of meerdere congressen bezocht. Het aanbod van cursussen en congressen is versnipperd. Eentiende van de respondenten heeft een cursus agendasetting gevolgd bij de VPV. Door het versnipperde aanbod is dit een relatief hoog percentage. Dit percentage kan verklaard worden door de organisatie van de cursus door de VPV, MediRisk en het NIGZ, in de regionale netwerken patiëntenvoorlichting. Meer dan tweederde van de respondenten is lid van de VPV. In 1994 was dit nog bijna 90%. Medewerkers patiënteninformatie hebben minder verwachtingen van de VPV dan de andere functietyperingen. Over het algemeen hebben de functionarissen veel verwachtingen van de VPV, met name op het gebied van deskundigheidsbevordering. De meest gewenste dienst is een medium voor informatie-uitwisseling. Aan nascholing over projectmatig werken en beleid heeft ongeveer eenvijfde deel van de functionarissen behoefte. Adviseurs hebben de meeste behoefte aan nascholing op gebied van advisering en training. Adviseurs en managers hebben het meest behoefte aan scholing betreffende onderzoek. Medewerkers patiëntencommunicatie hebben meer behoefte aan nascholing over materiaalontwikkeling. Medewerkers patiënteninformatie hebben tenslotte de meeste behoefte aan nascholing in voorlichting aan patiënten en naasten. Wat is de werkbeleving van de functionarissen patiëntenvoorlichting? De tevredenheid van de functionarissen patiëntenvoorlichting over hun werk is hoog. Het meest tevreden zijn de functionarissen over de relatie met collega’s. Het minst tevreden zijn zij over de werkdruk. Opvallend is dat dezelfde aspecten zowel positief als negatief benoemd worden door respondenten. Functionarissen noemen de veelzijdigheid en diversiteit van de baan als positief aspect, bij negatieve aspecten komt echter de versnippering aan bod. De functionarissen zijn het dus niet eens over de waardering van de veelzijdigheid. Meer dan tweederde van de functionarissen denkt over vijf jaar nog in de patiëntenvoorlichting te werken. Een kwart van de functionarissen denkt over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting te werken. In 1994 was de vertrekintentie behoorlijk hoger. Uit de onderzoeken van de NVPG in 1991 en 1994 blijkt dat de gesignaleerde vertrekintentie onder preventiefunctionarissen vrijwel overeenkwam met het werkelijke vertrek. In dit onderzoek wordt er daarom vanuit gegaan dat ook de hier gevonden vertrekintentie een realistisch beeld schept van de ontwikkeling in de komende jaren. De functionarissen die over vijf jaar niet meer in de patiëntenvoorlichting denken te werken, zijn minder tevreden over de positionering van patiëntenvoorlichting binnen de instelling en over de toekomstmogelijkheden binnen hun baan. Verreweg de meeste van de respondenten die over vijf jaar nog in de patiëntenvoorlichting willen werken, verwachten dat dit in een baan binnen de huidige instelling is. Functionarissen die een andere baan willen, hebben vaker de ambitie om in een ander vakgebied te gaan werken, dan om binnen de patiëntenvoorlichting bij een andere instelling te gaan werken. Een mogelijke verklaring hiervoor zijn de weinige doorgroeimogelijkheden in het vakgebied patiëntenvoorlichting. Hoe zijn de eenheden patiëntenvoorlichting binnen instellingen georganiseerd? Driekwart van de eenheden patiëntenvoorlichting is binnen een afdeling georganiseerd. Bij de overige instellingen is patiëntenvoorlichting een solopositie of het is van meerdere functionarissen binnen een instelling een deeltaak. Veel afdelingen waarin patiëntenvoorlichting is georganiseerd hebben nog andere taken, meestal is dit de website, daarna volgt communicatie en het intranet. De voornaamste neventaak van functionarissen is anno 2002 communicatie gevolgd door PR en nieuwe media als de website en intranet. Met taakvelden als kwaliteit en klachten is de functie patiëntenvoorlichting minder vaak gecombineerd. Dit in tegenstelling tot de situatie in 1994, toen was klachtenopvang een kerntaak voor 35% van de functionarissen patiëntenvoorlichting.
37
Patiëntenvoorlichting is op een hoog niveau in de organisatie verankerd. Meer dan de helft van de leidinggevenden patiëntenvoorlichting dragen verantwoording af aan de Raad van Bestuur/ directie. Gemiddeld is de eenheid patiëntenvoorlichting sinds 9 jaren op de huidige manier georganiseerd. Patiëntenvoorlichting lijkt dus een vaste positionering in de organisatie te hebben. Welke activiteiten worden in het kader van patiëntenvoorlichting georganiseerd binnen de instellingen? Er is een grote spreiding in de activiteiten van eenheden patiëntenvoorlichting. Ziekenhuizen hebben gemiddeld veel interne en externe voorlichtingsmaterialen. Het hoogste gemiddelde voor het aantal activiteiten is voor voorlichtingsbijeenkomsten, gemiddeld over alle instellingen 1,6 in 2002. Meer dan de helft van de instellingen heeft één of meerdere PSB’s. Eenderde van de instellingen heeft vrijwilligers in dienst voor werkzaamheden van patiëntenvoorlichting, waaronder het bemensen van de PSB’s. In hoeverre zijn activiteiten van de eenheid patiëntenvoorlichting beleidsmatig vastgelegd? Patiëntenvoorlichting komt beleidsmatig bij tweederde van de instellingen terug in het beleidsplan van de afdeling en in het beleidsplan van de instelling. De eenheid patiëntenvoorlichting beschikt in een meerderheid van de gevallen over een activiteitenplan. Ten opzichte van 1994 is er een duidelijke stijging in het aantal instellingen waarin patiëntenvoorlichting opgenomen is in het beleidsplan van de instelling. Ook voor activiteitenplannen en jaarverslagen is een stijging te zien in de vastlegging van patiëntenvoorlichting.
38
5 5.1
Aanbevelingen Inleiding
Op basis van de resultaten en conclusies van dit onderzoek, heeft de werkgroep een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen richten zich met name op verdere professionalisering van het vakgebied patiëntenvoorlichting.
5.2 Aanbevelingen De gemiddelde werkervaring van de patiëntenvoorlichter is toegenomen van 4,1 jaar tot 6,4 jaar. Patiëntenvoorlichters blijven dus gemiddeld langer in het vak werkzaam. Gezien het gegeven dat tweederde van de respondenten aangeeft over vijf jaar nog werkzaam te zijn binnen het vakgebied valt een verdere groei van het aantal jaren werkervaring te verwachten. Dit is enerzijds een positieve ontwikkeling; veel kennis en ervaring blijft op deze wijze beschikbaar voor de instelling. Anderzijds, dient de groei van het aantal fte’s een gelijkmatige tred te houden met de groei van het aantal jaren werkervaring. Indien de groei van het aantal fte’s achter blijft wordt de instroom voor startende patiëntenvoorlichters beperkt. Omdat de kans op een baan van invloed is op de beroepskeuze kan dat weer invloed hebben voor het aantal studenten dat kiest voor een opleiding die gericht is op patiëntenvoorlichting. De beroepsvereniging kan hier enkel indirect aan werken. Dit kan bijvoorbeeld door intensievere contacten met instellingen om het groeiende belang van patiëntenvoorlichting onder de aandacht te houden. Gekeken naar de werkzaamheden binnen het taakveld patiëntenvoorlichting blijkt duidelijk dat anno 2002 de voornaamste werkzaamheden zijn: 1. het verstrekken van informatie aan patiënten en naasten 2. het ontwikkelen van schriftelijke voorlichtingsmaterialen 3. het vormen van een aanspreekpunt voor zorgverleners en patiënten. Deze activiteiten vormen het hart van de voorlichting, dat zal moeten blijven kloppen. Echter het uitvoeren van onderzoek en ontwikkelen van een kwaliteitshandboek zijn nog zeer weinig uitgevoerde werkzaamheden. De werkgroep is van mening dat kwaliteitsontwikkeling en beleidsmatige borging voor de toekomst meer aandacht verdienen. Opvallend is dat het takenpakket van de adviseur en manager nog steeds zeer divers en veelomvattend is. Ervan uitgaande dat verdere functietypering bijdraagt aan toenemende professionalisering zou men verwachten dat de veelheid en versnippering in taken juist af zou nemen. Het schaap met de vijf poten bestaat nog steeds. Natuurlijk hangt de breedte van het takenpakket ook samen met de mogelijkheid om taken te kunnen verdelen. Omdat het gemiddeld aantal patiëntenvoorlichters per instelling nog steeds gering is, zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt. Nagedacht moet worden over de wijze waarop professionalisering van de beroepsgroep verder vorm kan krijgen, ondanks deze belemmering vanuit instellingen. Overleg met koepels en overheid is nodig om dit complexe thema aan te pakken. Voor het optimaal vervullen van de veelheid aan taken is het gewenst dat er binnen instellingen ruimere budgetten komen voor secretariële ondersteuning. Administratieve taken van functionarissen kunnen dan worden overgedragen. Dit zal de professionaliteit en efficiëntie van functionarissen patiëntenvoorlichting bevorderen. In de naamgeving tussen de functies bestaat nog veel onduidelijkheid. Er worden veel verschillende benamingen gehanteerd. Eenduidigheid in functienaam en bijbehorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden komt de beroepsgroep ten goede. Aansluiting bij en verdere verdieping van de indeling in vier functietyperingen van J. van Bennekom (2001) kan deze helderheid bieden.
39
Een hoog percentage van de patiëntenvoorlichters geeft aan over vijf jaar nog werkzaam te willen zijn binnen de patiëntenvoorlichting (66,4%). Ruim een kwart van de respondenten zou tegen die tijd graag één of twee functietyperingen hoger willen werken dan de huidige. De vraag is echter in hoeverre dit een realistische toekomstverwachting is. Het aantal instellingen dat momenteel twee of meerdere typeringen patiëntenvoorlichters in dienst heeft, is gering. De doorgroei mogelijkheden binnen dezelfde instelling zijn dan ook beperkt. Zolang er gewerkt blijft worden in kleine teams is verdere functiedifferentiatie en doorgroei naar een andere typering een moeizaam proces. Het voornemen om te participeren in het registratie en accreditatietraject zoals dat momenteel ontwikkeld wordt door de NVPG is een belangrijke stap. Kwaliteiten worden op deze wijze van elkaar onderscheiden. De individuele patiëntenvoorlichter kan zich ontwikkelen in de richting van een bepaalde kwalificatie en de instellingen kunnen op basis van het beleid keuzen maken voor de voor de instelling gewenste typeringen. Het opleidingsniveau van de functionaris patiëntenvoorlichting is hoog te noemen; 90% van de ondervraagden heeft minimaal een HBO-opleiding gevolgd. De diversiteit in opleidingen is echter groot. Het aanbod in gerichte opleidingen is ook beperkt. Een duidelijke aanbeveling die we dan ook willen doen is dat om de beroepsgroep te versterken het opleidingstraject veel duidelijker dan nu dient aan te sluiten bij de in het onderzoek onderscheiden functietyperingen. In reguliere opleidingen op MBO, HBO en universitair niveau dient patiëntenvoorlichting een duidelijk herkenbaar studieonderdeel te worden. Er zijn meer opleidingen nodig met specifieke aandacht voor patiëntenvoorlichting, zoals bijvoorbeeld GVO. Daarnaast dient in vervolgopleidingen en bij- en nascholingscursussen voor de verschillende functietyperingen een gericht aanbod gecreëerd te worden voor functionarissen om zich te bekwamen in de functie van medewerker patiënteninformatie, medewerker patiëntencommunicatie, adviseur patiëntencommunicatie en manager patiëntencommunicatie. Deze aanbeveling sluit aan bij de in het onderzoek aangetoonde verschillen in nascholingsbehoefte; naast de door alle functietyperingen geuite wens om meer te leren over project- en beleidsmatig werken blijken de nascholingsbehoeften per typering uit een te lopen en aan te sluiten bij de taken die passen bij de functietypering. De opleiding ‘patiëntenvoorlichting in ziekenhuizen’ voor coördinatoren patiëntenvoorlichting en ‘patiëntenvoorlichting in PSB’s’ voor medewerkers patiëntenvoorlichting zijn gerichte nascholingsopleidingen voor het vakgebied. Hiernaast zouden er gerichte vervolgopleidingen dienen te komen bijvoorbeeld om zich te bekwamen in de functie van adviseur en manager. Dit sluit ook aan bij het accreditatie en registratie traject, waarbij de VPV zich wil aansluiten. De VPV kan het voortouw nemen door de opleidingsbehoeftes te formuleren en bekend te maken bij opleidingsinstituten. Het percentage patiëntenvoorlichters dat lid is van de beroepsvereniging is teruggelopen van bijna 90% in 1994 naar een kleine 63% in 2002. Dit terwijl het ledenaantal van de VPV de afgelopen jaren vrij constant is gebleven op ongeveer 200 leden. De groei van het aantal patiëntenvoorlichters in het land heeft dus niet geleid tot een ledengroei voor de VPV. Met name binnen de ziekenhuizen lijkt de VPV een bekende beroepsvereniging gezien het aantal VPVleden dat werkzaam is in deze sector. Hier is het ook vaak zo dat bij een wisseling van de persoon van de patiëntenvoorlichter de nieuwe functionaris wordt gewezen op het lidmaatschap. Het aantal VPV-leden uit GGZ en SPD is minimaal. De VPV is hier ook vaak minder bekend; in veel instellingen begint men nu pas met het aannemen van functionarissen patiëntenvoorlichting. Als deze functionarissen de VPV niet kennen, is er ook niemand binnen de instelling die ze kan wijzen op het bestaan van de beroepsvereniging. Een andere verklaring voor het achterblijven van de ledengroei is dat in instellingen met meerdere functionarissen patiëntenvoorlichting vaak slechts één functionaris lid is van de VPV. De VPV is geen CAO-partij, wat betekent dat instellingen niet automatisch (een gedeelte) van het lidmaatschapsgeld vergoeden. Niet iedereen heeft het er voor over om zelf het lidmaatschap te bekostigen en er zijn ook instellingen waar de vergoeding van het, overigens persoonlijke, lidmaatschap wisselt per jaar. De NVPG is wel CAO-partij, door de samenwerking van de VPV met de NVPG wordt in de toekomst wellicht wel een gedeelte van het lidmaatschap vergoed
40
binnen de geldende CAO-regelingen. Daarnaast zal de VPV de komende periode echter aandacht moeten besteden aan de PR met name onder functionarissen werkzaam binnen andere sectoren dan de ziekenhuizen. De Inform, de digitale nieuwsbrief van de VPV, lijkt een goed gekozen formule gezien het percentage functionarissen dat de nieuwsbrief zegt te lezen. Op termijn zal de nieuwsbrief opgaan in de website die momenteel wordt ontwikkeld. Het regionaal overleg blijkt duidelijk in een behoefte te voorzien. Hoewel dit overleg niet vanuit de VPV georganiseerd wordt is het wel een goed moment om leden te ontmoeten. Ook de jaarlijkse VPV-ledendagen worden goed bezocht. Toch geeft een derde van de respondenten aan nooit te komen. Bij een volgende ledendag is het verstandig na te gaan waarom mensen niet komen. Is dit tijdgebrek of is het programma voor deze functionarissen niet interessant en wat zijn mogelijk wel onderwerpen waarin men geïnteresseerd is. De TGV (G) is en blijft een veel gelezen vakblad onder patiëntenvoorlichters. In 2002 is de TGV verandert in het blad ‘G’ dat een bredere doelgroep wenst te bedienen dan de TGV. Van belang is dat het blad herkenbaar blijft voor functionarissen patiëntenvoorlichters. Als beroepsvereniging kan de VPV hierin een bijdrage leveren door belangrijke wapenfeiten maar ook meer inhoudelijke kennis aan te leveren. Op deze wijze kan de G ook dienen als een kanaal om beroepsinformatie aan anderen bekend te maken. Het is duidelijk dat steeds meer instellingen hun beleids- en activiteitenplannen op papier zetten. Dit is een positieve ontwikkeling. Er zijn echter weinig functionarissen die aangeven over een eigen beleidsplan of jaarverslag te beschikken. Gezien het aantal fte dat in instellingen vrijgemaakt kan worden voor patiëntenvoorlichting en de lage waardering die functionarissen geven voor de samenwerking met anderen, wordt geadviseerd meer aandacht aan een eigen beleidsplan en jaarverslag te geven. De VPV kan hierin ondersteunen door formats voor beleidsplannen te ontwikkelen en via de website de leden gelegenheid te bieden deze documenten onderling uit te wisselen. Ook voor de materialen welke gebruikt worden door de functionarissen kan de VPV een uitwisselingsmedium verzorgen.
41
6 Discussie 6.1
Inleiding
Het eerste deel van de discussie gaat in op de waarde van het onderzoek. Wat heeft het onderzoek opgeleverd voor de beroepsgroep patiëntenvoorlichting en voor de organisaties die met deze beroepsgroep te maken hebben. In het tweede deel van de discussie komen aspecten uit de opzet van het onderzoek aan bod. Er zijn een aantal aspecten van de onderzoeksopzet waarvan bij de uitvoering van het onderzoek is gebleken dat het de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek geen goed heeft gedaan.
6.2
Waarde van het onderzoek
Dit door de VPV uitgevoerde onderzoek is het eerste landelijke onderzoek onder de beroepsgroep van patiëntenvoorlichters sinds het ‘Trendonderzoek NVPG 1994’. Door in de opzet van dit onderzoek rekening te houden met bovengenoemd onderzoek is het mogelijk om bepaalde gegevens van nu te vergelijken met de situatie van bijna tien jaar geleden. Het onderzoek is slechts ten dele vergelijkbaar omdat nu enkel functionarissen patiëntenvoorlichting in het onderzoek zijn betrokken. Vergelijkingen worden dus enkel gemaakt voor de groep patiëntenvoorlichters en niet voor de totale onderzoeksgroep van GVO- en preventiefunctionarissen en patiëntenvoorlichters van ‘Trendonderzoek NVPG 1994’. Functionarissen patiëntenvoorlichting werkzaam in algemene en academische ziekenhuizen, instellingen voor GGZ, revalidatiecentra, SPD-en en IKC’s zijn meegenomen in het onderzoek. Dit zijn de sectoren waarvan bekend is, dat er functionarissen patiëntenvoorlichting werkzaam zijn. We beseffen ons terdege dat functionarissen werkzaam in bijvoorbeeld verpleeg- en verzorgingshuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicaptenzorg niet zijn benaderd en dat wat dat betreft dus geen volledig beeld van patiëntenvoorlichting in Nederland wordt geschetst. Op basis van de respons (55% voor de instellingsgebonden enquête en 52% voor de functionarisgebonden vragenlijst) en een belronde onder de non-respons kunnen we echter stellen dat de in het onderzoek gepresenteerde gegevens een voldoende representatief beeld schetsen voor de totale beroepsgroep van patiëntenvoorlichting. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van adressering op naam echter met name in de GGZ en SPD zijn hoofdzakelijk directies aangeschreven daar de werkgroep niet beschikte over namen van functionarissen. Voor deze twee sectoren zijn hoge ‘niet van toepassing’ percentages uit de bus komen rollen. Dit is veroorzaakt doordat pas achteraf is gecontroleerd of in de aangeschreven instelling wel een functionaris actief was in 2002. Door dit na te gaan kunnen achteraf echter wel met meer zekerheid uitspraken worden gedaan over de uiteindelijke grootte van de beroepsgroep.
6.3
Onderzoeksopzet
Tijdens de dataverzameling is gebeld naar de non-respons instellingen waar geen VPV-leden werken. In dit telefoongesprek is gevraagd of er een functionaris met als hoofdtaak patiëntenvoorlichting is binnen de instelling. Zo nee, dan is de respons van de instelling als niet van toepassing beschouwd. De revalidatie instellingen zijn hierop een uitzondering. Omdat van deze functionarissen een mailadres beschikbaar was, zijn deze functionarissen gemaild. Dit onderscheid in werkwijze is achteraf onhandig gebleken. De namen en adressen van de
43
functionarissen in de revalidatie kwamen uit een lijst voor PR-functionarissen. Het is daarom niet vanzelfsprekend dat deze functionarissen een hoofdtaak patiëntenvoorlichting hebben. Doordat de non-respons instellingen uit de revalidatie niet gebeld zijn om te achterhalen of een functionaris patiëntenvoorlichting in de instelling werkzaam was, is de non-respons in deze categorie relatief hoog uitgevallen. Een aantal vragen in de enquêtes bleken bij de respons door respondenten niet eenduidig te zijn geïnterpreteerd. Dit is onder andere het geval bij het onderscheid tussen taakvelden en werkzaamheden. De vraag naar taakvelden was bedoeld om te inventariseren of en zo ja, welke taken functionarissen naast patiëntenvoorlichting hebben. Onder werkzaamheden werd verstaan de werkzaamheden binnen het taakveld patiëntenvoorlichting. Voor een aantal respondenten was dit onderscheid niet duidelijk. Communicatie kan bijvoorbeeld een apart taakveld zijn, maar het kan ook een werkzaamheid zijn binnen de patiëntenvoorlichting. Hierdoor zijn de gegevens van respondenten op de vraag over de taakvelden niet helemaal valide. Ook bleek het onderscheid tussen congressen en nascholing niet duidelijk. Zo komt de cursus ‘agendasetting’ van de VPV, MediRisk en het NIGZ, zowel terug bij de vraag over nascholing als bij de vraag over congressen. Naar gevolgde nascholing is gevraagd in een open vraag en de vraag naar congressen is gesteld in een meerkeuzevraag. De resultaten zijn daardoor niet vergelijkbaar. Er kan daarom niet worden gezegd hoeveel respondenten één bepaalde cursus of congres hebben bezocht. In de vraag naar het aantal voorlichtingsmaterialen in gebruik is niet gespecificeerd dat intern, zelf ontwikkeld materiaal wordt bedoeld. Ook het aantal nieuwe voorlichtingsmaterialen kunnen zowel zelf geschreven als aangeschaft zijn. Hierdoor is na dit onderzoek nog geen goed zicht op het aantal interne materialen. We vermoeden dat het om grote aantallen gaat. Omdat aan de werkzaamheden is te zien dat veel van de beschikbare tijd wordt besteed aan voorlichtingsmaterialen. Het aantal starters, functionarissen die minder dan vijf jaar op de arbeidsmarkt staan, kan aan de hand van dit onderzoek niet worden bepaald. Het aantal functionarissen dat voor de huidige baan geen baan van langer dan een jaar heeft gehad is wel bekend. Respondenten kunnen echter al jaren werkzaam zijn in deze eerste baan. Ook de afstudeerdatum van de hoogst afgeronde opleiding geeft geen duidelijkheid omtrent de start op de arbeidsmarkt. Respondenten kunnen tijdens hun werkzame leven nog opleidingen gevolgd hebben, of na hun opleiding een tijd niet werkzaam zijn geweest. De inhoud van de werkzaamheden, zekerheid in baan, toekomstverwachtingen en relaties met collega’s dragen bij aan de hoge mate van tevredenheid van functionarissen over hun werk. Op basis van de vraagstelling is onduidelijk wat men heeft verstaan onder collega’s; zijn dat je collega patiëntenvoorlichters, collega’s werkzaam als klachtenfunctionaris, kwaliteitsfunctionaris of bedoelt men nog weer andere collega’s? Ook de toekomstverwachtingen zijn niet nader gedefinieerd. De werkdruk, samenwerking binnen de instelling en de positionering van patiëntenvoorlichting in de organisatie zijn factoren die het minste bijdragen aan de werktevredenheid. Ook hier is nader onderzoek gewenst om duidelijker naar voren te brengen waarom functionarissen minder tevreden zijn met deze factoren en wat zij hier precies onder verstaan. In de enquêtes is functionarissen gevraagd welke verwachtingen zij hebben van de VPV en van welke mogelijke diensten van de VPV zij gebruik zouden willen maken. Deze vraag was een meerkeuzevraag waarbij meerdere antwoorden konden worden aangekruist. Achteraf is het jammer dat respondenten geen prioriteit van hun verwachtingen aan hebben kunnen geven. Aan de hand van de resultaten is nu niet te achterhalen welke verwachtingen en diensten voor de functionarissen het meest belangrijk zijn.
44
Bij de vraag over nascholingsbehoeftes is opvallend dat medewerkers patiënteninformatie het meest de categorie ‘anders’ hebben ingevuld. Dit kan een teken zijn dat de in de enquête geformuleerde nascholingsbehoeftes minder goed aansluiten op de functietypering medewerker patiënteninformatie, dan op de andere functietyperingen.
45
Literatuur Baarda, D.B., Goede, M.P.M., de, (2001). Basisboek methoden en technieken, Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek. Groningen: Stenfert Kroese, derde druk. Bennekom, van, J., (2001). Patiëntenvoorlichting of patiëntencommunicatie; What’s in a name?! Breda: Nederlands Instituut voor Postacademisch Onderwijs. Breukelen, G.J.P., van, (1998). Analyse van vragenlijsten, factor analyse. Statistisch Bulletin. Vakgroep methodologie en statistiek, Rijksuniversiteit Limburg. Czaja, R., Blair, J., (1996). Designing surveys, a guide to decisions and procedures. Thousand Oaks: Pine forge press. Fowler, F.J., (1995). Improving survey questions, design and evaluation. Thousand Oaks: Sage publications. Jansen, E.P.W.A., Joostens, Th.H., (1998). Enquêteren, het opstellen en gebruiken van vragenlijsten. Groningen: Wolters Noordhoff. Knippenberg, A., van, Siero, F.W., (1994). Multivariate analyse, Beknopte inleiding en toepassingen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Derde druk, 2000. Molleman, G.R.M., Nies, van, H.A.M., (1994). Trendonderzoek NVPG 1994, Een onderzoek onder gvo-ers, preventiewerkers en patiëntenvoorlichters in Nederland. Nederlandse Vereniging voor Preventie en GVO (NVPG). MediRisk, (2002). MediRisk: risk management onderzoek, Toetsingskader onderdeel patiëntenvoorlichting. Nederlands Instituut Accrediatie Ziekenhuizen (NIAZ), (2002). NIAZ accreditatiegids Patiëntenvoorlichting. Leiden: NIAZ. Nederlands Instituut Accreditatie Ziekenhuizen (NIAZ), (1996). NIAZ-PACE kwaliteitsborgingsnorm patiëntenvoorlichting. Leiden: NIAZ. Nijdam, B., (2003). Syllabus statistiek bachelor 1. Utrecht: Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen. Vereniging Patiënten Voorlichting (VPV). (2002). Beleidsplan 2003-2008, Voorlichten voor de zorg van morgen. VPV.
47
48
Bijlagen 1
Protocol focusgroepen
2
Begeleidende brief bij enquêtes
3
Vragenlijst functionarissen
4
Vragenlijst instelling
5
Kruistabel benaming eerste functie en functietypering
6
Kruistabel functietypering en categorie organisatie
7
Dataverwerking
49
50
Bijlage 1
Protocol focusgroepen
Introductie: (20 minuten) • • • • •
Welkom Voorstellen van de gespreksleider en notulist/ observator Uitleg van het doel van de focusgroepen Uitleg van het verloop van de focusgroep, de duur van de focusgroep en van de basisregels in een focusgroep Participanten stellen zich aan elkaar voor, naam, functie en organisatie
Vragen: (2 uur) Activiteiten • Wat zijn binnen de patiëntenvoorlichting uw belangrijkste werkzaamheden? • Heeft u naast patiëntenvoorlichting nog andere taken? welke • Welke activiteiten heeft de eenheid patiëntenvoorlichting? • Is er in uw organisatie een stuurgroep patiëntenvoorlichting? • Wat is de doelstelling van deze stuurgroep? • Beschikt uw organisatie over een patiënten service balie? • Wat zijn de activiteiten van deze patiënten service balie? Organisatie • Wie is de leidinggevende van de eenheid patiëntenvoorlichting? • Wie staat er boven de leidinggevende van de eenheid patiëntenvoorlichting? • Is er een organigram van de eenheid patiëntenvoorlichting in uw organisatie? • Met wie binnen de instelling heeft u structureel overleg over patiëntenvoorlichting? • Met wie binnen de instelling zou u structureel overleg willen hebben? • Met welke organisaties werkt uw eenheid patiëntenvoorlichting samen? • Hoe vaak overleg je dan met deze organisaties? • Met welke organisaties zou u samen willen werken? Randvoorwaarden • Welke taken worden door vrijwilligers uitgevoerd? • Hoeveel uren per maand hebben formele contactpersonen voor patiëntenvoorlichting? • Welke taken hebben formele contactpersonen? • Hoe is het budget voor patiëntenvoorlichting geregeld? • Hoe hebt u het budget het liefst geregeld? • Draagt de eenheid patiëntenvoorlichting zelf verantwoordelijkheid over dit budget? Nascholing • Aan welke regionale en landelijke overlegvormen neemt u deel? • In welke vorm maakt uw organisatie deelname aan congressen, nascholing en overleg mogelijk? • Welke vaktijdschriften leest u? • Wat zijn uw redenen voor het volgen van nascholing? • Wat zijn uw redenen voor het bezoeken van congressen of studiedagen? • Bij welke van uw werkzaamheden ervaart u moeilijkheden die te maken hebben met uw kennis en vaardigheden? • Welke ondersteuning in de vorm van nascholing kan u bij deze moeilijkheden helpen?
•
Wat verwacht u als functionaris van de VPV?
Ontbrekende onderwerpen • Heb je in deze focusgroep onderwerpen gemist? Afsluiting: (5 minuten) • Bedanken van de respondenten voor deelname • Verwijzen naar de enquête
Bijlage 2
Begeleidende brief bij enquêtes
Utrecht, 22 maart 2003 Betreft: onderzoek 'inventarisatie stand van zaken patiëntenvoorlichting anno 2002' Geachte mevrouw/ mijnheer, Bijgaand treft u in het kader van het onderzoek ‘Inventarisatie stand van zaken patiëntenvoorlichting’ een tweetal vragenlijsten aan. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Vereniging Patiënten Voorlichting (VPV). Het onderzoek beoogt inzicht te verschaffen in: 1. De functie en positie van de functionaris patiëntenvoorlichting en de daaruit voortvloeiende behoeften van de functionaris ten aanzien van de instelling, bij- en nascholing en behoeften ten aanzien van de beroepsvereniging. 2. De plaats van patiëntenvoorlichting in de instelling en daarbij horende zaken als organisatie, concrete activiteiten en randvoorwaarden. Waarom een onderzoek? Om de gestelde doelstellingen te kunnen bereiken is inzicht in het werkterrein, de taken en de activiteiten van de patiëntenvoorlichters werkzaam binnen de verschillende sectoren van de gezondheidszorg voorwaarde. Het laatste grootschalige onderzoek op het gebied van patiëntenvoorlichting dateert echter al weer van 1994, destijds uitgevoerd door de NVPG. Patiëntenvoorlichting is echter een vakgebied in ontwikkeling. De verwachting is dan ook dat er de afgelopen tien jaar veel is veranderd, daarom is inzicht in de huidige stand van zaken gewenst. Zo is vanuit de invoering van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) in 1995 een positieve werking uitgegaan op de verdere stimulering van patiëntenvoorlichting. In 2000 heeft, zoals waarschijnlijk bij u bekend, op verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een landelijke evaluatie van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) plaatsgevonden. Uit de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers is gebleken dat er nog enige knelpunten in de implementatie van de WGBO bestaan. Eind 2002 is dan ook een landelijk implementatieproject WGBO gestart, waarbij de KNMG de projectcoördinatie heeft. Het is zinvol om te kijken naar de rol die afdelingen patiëntenvoorlichting hierbij hebben gespeeld en wellicht nog kunnen spelen. Door deze inventarisatie kan een actueel beeld worden verkregen van de wijze waarop binnen de verschillende sectoren de patiëntenvoorlichting is vormgegeven en van de mogelijke knelpunten die daarbij worden ondervonden, alsmede waar de behoeften en ambities van de functionarissen patiëntenvoorlichting liggen. Uitvoering onderzoek Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van en door de VPV, in samenwerking met de Universiteit van Maastricht en MediRisk, onderlinge waarborgmaatschappij voor instellingen in de gezondheidszorg. Wie is de VPV? De VPV Vereniging Patiënten Voorlichting is een beroepsvereniging van ongeveer 200 leden. Zij stelt professionals in staat de steeds verder gaande ontwikkeling in de patiëntencommunicatie op de voet te volgen. Kwaliteitsbevordering staat hierbij centraal. De vereniging wil dit bereiken door
deskundigheidsbevordering van haar leden en door patiëntenvoorlichting breed onder de aandacht te brengen. Als beroepsvereniging streeft de VPV ernaar haar leden optimaal te ondersteunen en op te komen voor de gezamenlijke belangen van de leden. Wat vragen wij van u? Draag uw steentje bij, door de vragenlijst in te vullen! Uit de pretest is gebleken dat het invullen per lijst ongeveer 30 minuten tijd in beslag neemt. Er zijn twee vragenlijsten: • een functionarisgebonden vragenlijst • een instellingsgebonden vragenlijst. De functionarisgebonden vragenlijst is bedoeld voor alle medewerkers binnen de instelling/organisatie met als hoofdtaak patiëntenvoorlichting, bijv. medewerker(s) van een Patiëntenservicebureau (PSB), voorlichter, coördinator en/of adviseur. Het kan dus voorkomen dat binnen een instelling meerdere personen de functionarisgebonden vragenlijst ontvangen en gevraagd worden deze in te vullen. In de instellingsgebonden vragenlijst zijn vragen opgenomen betreffende de organisatie en positie van patiëntenvoorlichting in de instelling. Deze vragenlijst is bedoeld voor de eindverantwoordelijke op het gebied van patiëntenvoorlichting, dat kan bijvoorbeeld de coördinator patiëntenvoorlichting zijn, of indien patiëntenvoorlichting hiërarchisch en/of functioneel elders is onder gebracht, het hoofd van de afdeling communicatie, een manager van een cluster etc. De leidinggevende of eindverantwoordelijke op het gebied van patiëntenvoorlichting vragen wij dus om beide lijsten in te vullen. De medewerkers patiëntenvoorlichting vullen enkel de functionarisgebonden vragenlijst in. Wij vragen u om in de komende 2 weken wat tijd in uw agenda vrij te maken om de vragenlijst in te vullen. De ingevulde enquêtes kunnen in de bijgevoegde voorgefrankeerde envelop worden terug gestuurd aan de onderzoeker, mevr. A. Albada. Om uw inspanning te belonen, maken respondenten die voor 28 maart 2003 hebben gereageerd kans op een van de vijf bioscoopbonnen van € 10,00! Wat ziet u terug van de resultaten? De resultaten van de enquête worden anoniem verwerkt. De vragenlijsten zijn weliswaar genummerd, maar uw antwoorden worden op dusdanige manier verwerkt dat ze op geen enkele wijze herleidbaar zijn naar u of uw organisatie. De resultaten van het onderzoek zullen in de vorm van een onderzoeksrapport worden verwerkt. Natuurlijk ontvangen VPV-leden het onderzoeksrapport, niet VPV-leden zullen het onderzoeksrapport tegen een kleine vergoeding kunnen verkrijgen bij het secretariaat van de VPV. Tevens zal door middel van artikelen in vakbladen publiciteit aan de onderzoeksresultaten worden gegeven. Wil jij je steentje bijdragen aan een goed inzicht in de stand van zaken van patiëntenvoorlichting in instellingen anno 2002 en een goed inzicht in de behoeften van functionarissen patiëntenvoorlichting? Dan hopen wij op je deelname te mogen rekenen!! Met vriendelijke groet, Werkgroep 'Inventarisatie stand van zaken patiëntenvoorlichting 2002' Mevr. Drs. A. Albada, onderzoeker Mevr. Drs. I. van den Eeden Mevr. Drs. A. Hamersma Mevr. Drs. B. Kanters Dhr Drs. O. Kee
Bijlage 3 Vragenlijst functionarissen
VPV inventarisatieonderzoek
Vragenlijst functionarissen Instructie Wilt u bij de meerkeuzevragen één antwoord aankruisen, tenzij bij de vraag vermeld staat dat meerdere antwoorden aangekruist kunnen worden. Indien uw antwoord niet bij de keuzen staat weergegeven, kies dan het antwoord dat het beste past bij uw situatie. Als u bij vragen naar bepaalde gegevens niet het exacte antwoord weet kunt u een schatting maken. De overige vragen zijn open vragen, bij deze vragen a.u.b. een beknopt antwoord geven.
Algemene gegevens 1. Wat is uw naam? (niet verplicht) 2. Wat is uw geslacht? man vrouw 3. In welk jaar bent u geboren?
19….
4. Bij welke organisatie bent u werkzaam? naam plaats 5. Tot welke categorie(ën) behoort uw organisatie? (meerdere antwoorden mogelijk) algemeen ziekenhuis academisch ziekenhuis integraal kankercentrum revalidatie cliëntenorganisatie GGZ thuiszorg SPD ouderenzorg anders namelijk ………………….
6. Wat is/ zijn de benaming(en) van uw functie(s) en sinds welk jaar bent u in deze functie(s) werkzaam binnen deze organisatie? Voor hoeveel fte bent u in uw functie(s) aangesteld? functiebenaming
vanaf jaar
eerste functie tweede functie
Functietypering 7. Wat is/ zijn in uw huidige functie uw taakveld(en)? Zet het gemiddelde percentage besteedde tijd achter elk taakveld. taakveld
percentage
patiëntenvoorlichting PR website intranet communicatie kwaliteitszorg klachtenopvang management ondersteuning anders, namelijk …………………. totaal is 100% van het aantal uren per week
100%
aantal fte
8. Wat zijn binnen de patiëntenvoorlichting op het huidige moment uw belangrijkste werkzaamheden? Zet het gemiddeld percentage besteedde tijd achter de werkzaamheden. werkzaamheid
percentage
verstrekken van informatie aan patiënten en naasten aanspreekpunt zijn voor zorgverleners en patiënten distributie en beheer voorlichtingsmaterialen ontwikkelen van schriftelijke voorlichtingsmaterialen ontwikkelen van overige voorlichtingsmaterialen (bv. multimediaal) organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten voor patiënten en naasten intern overleg (binnen uw instelling) extern overleg (buiten uw instelling) projecten voorzien van perspectief vanuit de patiëntenvoorlichting procesbegeleiding van voorlichtingsprojecten leiden van voorlichtingsprojecten geven van deskundigheidsbevordering/ trainingen aan zorgverleners (incl. artsen) methodiekontwikkeling (checklist, draaiboek, etc.) profilering patiëntenvoorlichting (jaarverslag, pr- folder etc.) ontwikkelen kwaliteitshandboek formuleren van beleid adviseren van zorgverleners adviseren van management uitvoeren van onderzoek begeleiden van stagiairs begeleiden contactpersonen patiëntenvoorlichting leidinggeven aan medewerkers patiëntenvoorlichting anders, namelijk …………………. totaal is 100% van het aantal besteedde uren aan patiëntenvoorlichting
100%
9. In de onderstaande tabel is een aantal functietyperingen aangegeven. Kruis één hokje aan behorend bij die typering die op het huidige moment het meest op uw functie binnen de patiëntenvoorlichting van toepassing is.
Manager patiëntencommunicatie Adviseur patiëntencommunicatie Medewerker patiëntencommunicatie Medewerker patiënteninformatie (frontoffice functie)
omschrijving Als leidinggevende verantwoordelijk voor beleid, personeelszorg, budgetbeheer en kwaliteitsbeheersing van de eenheid patiëntencommunicatie. Adviseert het management. Heeft de verantwoordelijkheid over projecten en voert onderzoek uit. Verantwoordelijk voor de afstemming in patiëntencommunicatie met die van andere organisatieeenheden. Adviseert hulpverleners en lijnmanagement. Ontwikkelt patiëntencommunicatie middelen en materialen. Levert een bijdrage aan projecten. Verantwoordelijk voor afstemming inzake de patiënteninformatie met die van andere organisatie-eenheden. Verantwoordelijk voor archivering en verspreiding van voorlichtingsmaterialen, signaleert hiaten. Verstrekt informatie aan patiënten, hulpverleners en anderen. (Bron: J. van Bennekom, 2001)
10. In welke functietypering zou u over vijf jaar willen werken? (voor toelichting op de functietyperingen zie vraag 9) manager patiëntencommunicatie adviseur patiëntencommunicatie medewerker patiëntencommunicatie medewerker patiënteninformatie anders, namelijk …………………. 11. In welke salarisschaal zat u op 1 januari 2002? schaal …… trede ……. van de Cao ziekenhuizen Cao academische ziekenhuizen Cao GGZ anders, namelijk …………………. 12. Wat was uw bruto maandsalaris op fulltime basis van 1 januari 2002? € …………………. bruto per maand bij fulltime aanstelling
Behoefte 13. Bent u lid van een beroepsvereniging? ja, van de VPV ja, van de VPV en van een andere beroepsvereniging ja, van een andere beroepsvereniging dan de VPV nee 14. Wat verwacht u als functionaris patiëntenvoorlichting van de VPV? (meerdere antwoorden mogelijk) deskundigheidsbevordering mogelijkheid om te netwerken gezelligheid kenniscentrum profilering van patiëntenvoorlichting als vakgebied anders, namelijk …………………. 15. Van welke van de volgende mogelijke diensten van de VPV zou u gebruik willen maken? (meerdere antwoorden mogelijk) discussieplatform op internet medium voor informatie uitwisseling tussen leden normen voor goede patiëntenvoorlichting sjablonen voor beleidsdocumenten sjablonen voor folders anders, namelijk …………………. 16. In hoeverre neemt u deel aan regionale en landelijke overlegvormen? meer dan drie keer per jaar regionaal overleg patiëntenvoorlichters VPV ledendagen overleg academische ziekenhuizen overleg revalidatiecentra overleg kwaliteitszorg anders, namelijk ………………………...
n.v.t.
twee of drie keer per jaar
een keer per jaar
nooit
17. Welke vakbladen en/ of nieuwsbrieven leest u? geregeld
soms
nooit
Tijdschrift Gezondheidsvoorlichting (TGV) Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen (TSG) Medisch Contact Zorgvisie Communicatie Tijdschrift voor Verpleegkundigen (TVZ) Scan (NIGZ) Knipselkrant (Prismant) Interne communicatie In Beeld Patient education and counseling Inform (VPV) anders, namelijk ……………………………..
Ervaring en opleiding 18. Heeft u hiervoor (een) andere ba(a)n(en) gehad met een dienstverband van minimaal een jaar? (meerdere antwoorden mogelijk) ja, bij dezelfde instelling in een andere functie dan patiëntenvoorlichting ja, bij een andere instelling in een functie in de patiëntenvoorlichting (ga naar vraag 20) ja, bij een andere instelling in een andere functie dan patiëntenvoorlichting nee (ga naar vraag 20) 19. Indien u voorheen (een) andere functie(s) dan in de patiëntenvoorlichting had, welke functie(s) was/ waren dat? (meerdere antwoorden mogelijk) verpleegkundige leidinggevende in een zorginstelling stafmedewerker in een zorginstelling stafmedewerker in een ondersteunende instelling voor de zorg medewerker communicatie buiten de zorg anders, namelijk …………………
20. Sinds welk jaar bent u werkzaam in het vakgebied patiëntenvoorlichting?
21. Wat is het niveau van de hoogste door u afgeronde opleiding? universitair HBO + voortgezette opleiding HBO MBO anders, namelijk …………………. 22. Wat is de naam en het instituut van de hoogste opleiding die u heeft afgerond en welke opleiding is hier eventueel aan vooraf gegaan? eerste opleiding
tweede opleiding
naam opleiding en afstudeerrichting instituut plaats jaar van afronding
23. Vindt u dat uw hoogste opleiding en uw werk goed op elkaar aansluiten? ja, helemaal ja, voor een groot deel nee, voor maar een klein deel nee, in het geheel niet 24. Welke aspecten uit uw opleiding gebruikt u het meest in uw werk? (meerdere antwoorden mogelijk) methodiek onderzoek beleid organisatiekunde management gesprekstechnieken schrijfvaardigheid ziekteleer anders, namelijk ………………….
Nascholing 25. Heeft u in de afgelopen twee jaar (2001 en 2002) cursussen of nascholing gevolgd? ja nee Zo ja, welke cursussen of nascholing waren dit en bij welke instellingen hebt u deze gevolgd? naam cursus
instelling
1 2 3 4
26. Heeft u op dit moment voor facetten van uw werk behoefte aan nascholing? ja nee Zo ja, op welk(e) gebied(en)? (meerdere antwoorden mogelijk) projectmatig werken leidinggeven aan medewerkers onderzoek advisering beleid materiaalontwikkeling werken op Patiënten Service Balie training van hulpverleners voorlichting aan patiënten en naasten anders, namelijk …………………. 27. Heeft u in de afgelopen twee jaar (2001 en 2002) een of meerdere congressen, studiedagen of symposia bezocht? ja nee (ga naar 30) Zo ja, welke onderwerpen hadden deze congressen, studiedagen of symposia? (meerdere antwoorden mogelijk) patiëntenvoorlichting algemeen kwaliteitszorg algemeen agendasetting vraaggestuurde zorg interculturele communicatie wet en regelgeving nieuwe media anders, namelijk ………………….
28. Bij welke instituten heeft u deze congressen, studiedagen of symposia gevolgd? (meerdere antwoorden mogelijk) NIGZ (Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie) NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn) NPCF (Nederlandse Patiënten/ Consumenten Federatie) VPV (Vereniging Patiënten Voorlichting) Zonmw MediRisk Universiteit HBO-instelling anders, namelijk …………………. 29. Wat waren uw belangrijkste overwegingen voor het volgen of bezoeken van deze nascholing, congressen, studiedagen of symposia? (meerdere antwoorden mogelijk) persoonlijke ontwikkeling nieuwe functie inhoud inspelen op nieuwe ontwikkelingen onderhouden van netwerk anders, namelijk …………………………. 30. Indien u geen nascholing en/ of congressen heeft bezocht, wat was hiervoor uw reden? geen passend aanbod gebrek aan budget tijdgebrek vanuit persoonlijk perspectief tijdgebrek vanuit perspectief organisatie anders, namelijk ………………….
Werkbeleving 31. Noem twee aspecten die voor u het meest bepalend zijn voor de aantrekkelijke kanten van uw werk. 1
2
32. Noem twee aspecten die voor u het meest bepalend zijn voor de onaantrekkelijke kanten van uw werk. 1
2
33.
In welke mate bent u tevreden over de inhoud van uw werkzaamheden? Omcirkel het cijfer dat uw mate van tevredenheid weergeeft. zeer tevreden
34.
3
4
5
zeer ontevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
In welke mate bent u tevreden over de positionering van patiëntenvoorlichting binnen de organisatiestructuur? zeer tevreden
42.
2
In welke mate bent u tevreden over de verhouding van uw salaris met uw werkzaamheden en verantwoordelijkheden? zeer tevreden
41
1
In welke mate bent u tevreden over de toekomstmogelijkheden in uw baan? zeer tevreden
40.
zeer ontevreden
In welke mate bent u tevreden over de geboden zekerheid in uw baan? zeer tevreden
39.
5
In welke mate bent u tevreden over uw relatie met de leidinggevende? zeer tevreden
38.
4
In welke mate bent u tevreden over uw relatie met collega´s? zeer tevreden
37.
3
In welke mate bent u tevreden over de werkdruk (voldoende tijd, pieken)? zeer tevreden
36.
2
In welke mate bent u tevreden over de fysieke werkomgeving (temperatuur, huisvesting, apparatuur)? zeer tevreden
35.
1
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
In welke mate bent u tevreden over de samenwerking binnen de organisatie op het gebied van patiëntenvoorlichting? zeer tevreden
1
2
3
4
5
zeer ontevreden
Ambitie 43. Denkt u over vijf jaar nog in de patiëntenvoorlichting te werken? ja, bij mijn huidige instelling ja, bij een andere instelling dan mijn huidige instelling nee, ik ga met pensioen nee Indien nee, wat voor soort baan ambieert u hierna? (meerdere antwoorden mogelijk) hulpverlener manager beleidsmedewerker onderzoeker organisatie adviseur anders, namelijk …………………. In welke sector wilt u dan werkzaam zijn? (meerdere antwoorden mogelijk) gezondheidszorg onderwijs welzijnssector bedrijfsleven commerciële dienstverlening anders, namelijk ………………….
Ruimte voor eventuele opmerkingen
Namens het bestuur van de VPV hartelijk dank voor uw medewerking. Wilt u de ingevulde vragenlijst s.v.p terugsturen uiterlijk 28 maart 2003. Retouradres:
VPV, p.a. Edisonstraat 30, 3553 BT Utrecht
Bijlage 4
Vragenlijst instelling
VPV inventarisatie onderzoek
Vragenlijst instelling Instructie Wilt u bij de meerkeuzevragen één antwoord aankruisen, tenzij bij de vraag vermeld staat dat meerdere antwoorden aangekruist kunnen worden. Indien uw antwoord niet bij de keuzen staat weergegeven, kies dan het antwoord dat het beste past bij uw situatie. Als u bij vragen naar bepaalde gegevens niet het exacte antwoord weet kunt u een schatting maken. De overige vragen zijn open vragen, bij deze vragen a.u.b. een beknopt antwoord geven. Indien uw organisatie meerdere locaties heeft vult u de enquête in voor de locaties waarvoor uw eenheid patiëntenvoorlichting werkt. Bij vraag 8 kunt u invullen voor welke locaties u deze enquête invult.
Algemene gegevens 1. Wat is uw naam? (niet verplicht) 2. Wat is de benaming van uw functie(s)?
3. Bij welke organisatie bent u werkzaam? naam plaats 4. Tot welke categorie(ën) behoort uw organisatie? (meerdere antwoorden mogelijk) algemeen ziekenhuis academisch ziekenhuis integraal kankercentrum revalidatie cliëntenorganisatie GGZ thuiszorg SPD ouderenzorg anders namelijk …………………. 5. Wat was in 2002 het totaal aantal fte van de organisatie waar u werkzaam bent? …………………. fte
6. Is uw instelling gefuseerd? (meerdere antwoorden mogelijk) de instelling zit momenteel in een fusietraject ja, minder dan 1 jaar geleden ja, meer dan 1 jaar minder dan 5 jaar geleden ja, meer dan 5 jaar geleden nee 7. Hoeveel locaties heeft uw organisatie? …………………. locaties 8. Voor welke locaties vult u deze enquête in?
Organisatie 9. Is patiëntenvoorlichting binnen een afdeling georganiseerd in uw instelling? ja, in een stafafdeling (ga naar vraag 11) ja, in een lijnafdeling (ga naar vraag 11) nee 10. Indien patiëntenvoorlichting niet in een afdeling georganiseerd is, wilt u in steekwoorden omschrijven hoe patiëntenvoorlichting georganiseerd is?
11. Vanaf wanneer is patiëntenvoorlichting op de huidige manier georganiseerd? jaar maand (Indien patiëntenvoorlichting niet in een afdeling georganiseerd is ga naar vraag 16) 12. Indien patiëntenvoorlichting in een lijnafdeling georganiseerd is, onder welke lijn valt de afdeling?
13. Wat is de naam van de afdeling?
14. Heeft de afdeling nog andere taken behalve patiëntenvoorlichting? ja nee Zo ja, welke andere taken behalve patiëntenvoorlichting heeft de afdeling? (meerdere antwoorden mogelijk) public relations website intranet communicatie kwaliteitszorg klachtenopvang anders, namelijk …………………. 15. Heeft de afdeling een afdelingshoofd? ja nee Indien nee, wie is de leidinggevende over de afdeling?
16. Aan wie draagt de coördinator/ afdelingshoofd/ leidinggevende patiëntenvoorlichting verantwoording af? Raad van Bestuur directie clustermanager anders, namelijk …………………. 17. Welke functiebenamingen zijn er binnen de eenheid patiëntenvoorlichting, met hoeveel fte en met hoeveel personen wordt elke functie vervuld? functiebenaming 1 2 3 4 5 6 7 8
vrijwilligers
aantal fte per functie
aantal personen per functie
9
secretaris/ secretaresse
18. Indien de eenheid patiëntenvoorlichting vrijwilligers in dienst heeft, welke werkzaamheden worden door vrijwilligers uitgevoerd? (meerdere antwoorden mogelijk) bemensen van een Patiënten Service Bureau distributie van folders bijhouden folderrekken afdelingen anders, namelijk …………………. 19. Is het aantal uren secretariële ondersteuning naar uw mening genoeg? ruim voldoende voldoende onvoldoende ruim onvoldoende 20. Heeft de eenheid patiëntenvoorlichting in 2001 en 2002 minstens twee keer per jaar contact gehad met onderstaande personen/ teams/ afdelingen binnen uw instelling? Zet een kruis in het hokje dat voor u van toepassing is. ja Raad van Bestuur directie directie secretaris managementteam clustermanagers/ managers zorgeenheden pr functionaris/ afdeling klachtenfunctionaris kwaliteitsfunctionaris anders, namelijk ………………….
nee
21. Heeft de eenheid patiëntenvoorlichting in 2001 en 2002 minstens een keer per jaar contact gehad met onderstaande externe organisaties? nee
ja
patiënten en familie organisaties/ verenigingen overheidsinstanties ziektekostenverzekeraars schadeverzekeraars eerste lijn organisaties tweede lijn organisaties universiteit of hbo-instelling landelijke ondersteunende instanties (NIGZ, CBO etc.) anders, namelijk ………………….
Voorlichtingsactiviteiten 22. Beschikt/ beschikken de locatie(s) waarvoor u werkt over één of meerdere Patiënten Service Bureau‘s? ja nee (ga naar vraag 24) Zo ja, over hoeveel Patiënten Service Bureau’s beschikt/ beschikken de locatie(s) waarvoor u werkt? aantal ………………… 23. Wat zijn de activiteiten van de Patiënten Service Bureau(‘s)? (meerdere antwoorden mogelijk) bieden van een luisterend oor aan patiënten en naasten informeren van patiënten en naasten informeren van hulpverleners distributie van voorlichtingsmateriaal klachtenopvang anders, namelijk ………………….
24. Welke activiteiten zijn in 2002 in uw instelling georganiseerd, geëvalueerd en/ of bijgesteld in het kader van patiëntenvoorlichting? Zet het aantal van de activiteiten die hebben plaatsgevonden in de hokjes. aantal georganiseerd
aantal geëvalueerd
aantal bijgesteld
voorlichtingsbijeenkomsten training van zorgverleners protocolleringsprojecten (vastleggen informatiemomenten) andere projecten n.v.t.
onderzoek
25. Hoeveel voorlichtingsmateriaal was in 2002 in gebruik en hoeveel is er ontwikkeld, geëvalueerd en/of bijgesteld? Zet het aantal materialen in de hokjes of omcirkel het antwoord dat van toepassing is. aantal in gebruik
aantal nieuw geschreven/ aangeschaft
aantal geëvalueerd
aantal bijgesteld
Nederlands schriftelijk voorlichtingsmateriaal vertaald schriftelijk voorlichtingsmateriaal digitaal voorlichtingsmateriaal (cd-rom) audiovisueel voorlichtingsmateriaal (video) fotoboeken voorlichting op kabelkrant
ja/ nee
ja/ nee
ja/ nee
ja/ nee
voorlichting op website
ja/ nee
ja/ nee
ja/ nee
ja/ nee
26. Zijn er afspraken vastgelegd over de logistieke verwerking van voorlichtingsmateriaal? ja nee
Randvoorwaarden 27. Stel u mag de eenheid patiëntenvoorlichting uitbreiden met 1 fte, voor welke van de onderstaande taken gaat u deze uren inzetten? Geef aan welk percentage van de uren u per taak besteedt. percentage tijd
taak voorlichting aan patiënten en naasten materiaalontwikkeling uitvoeren projecten ontwikkelen beleid training van zorgverleners advisering onderzoek anders, namelijk …………………. totaal
100%
28. Zijn er contactpersonen patiëntenvoorlichting in uw instelling? ja, op alle afdelingen ja, op de meeste afdelingen ja, op een minderheid van de afdelingen nee (ga naar vraag 31) 29. Zijn deze contactpersonen voor de werkzaamheden voor patiëntenvoorlichting minimaal twee uur per maand vrijgesteld van andere werkzaamheden? ja, op alle afdelingen ja, op de meeste afdelingen ja, op een minderheid van de afdelingen nee 30. Wat zijn de taken van de contactpersonen? (meerdere antwoorden mogelijk) bijhouden folderrek bijwonen van bijeenkomsten voor de contactpersonen ontwikkelen van folders opzetten/ meewerken aan projecten motiveren en kennisoverdracht collega zorgverleners signaleren van hiaten in de voorlichting anders, namelijk …………………. 31. Heeft de organisatie een stuurgroep patiëntenvoorlichting? ja nee
32. Heeft uw eenheid patiëntenvoorlichting in 2002 gewerkt met stagiairs en/ of externe bureau’s (incl. freelancers)? ja
nee
stagiairs externe bureau’s (incl. freelancers) Indien ja, voor welke werkzaamheden worden de stagiairs en/ of externe bureau’s (incl. freelancers) ingezet? Zet een kruisje in de hokjes die voor u van toepassing zijn. stagiairs
externe bureau’s (incl. freelancers)
voorlichting aan patiënten en naasten materiaalontwikkeling uitvoeren projecten ontwikkelen beleid training van zorgverleners advisering onderzoek anders, namelijk …………………. 33. Heeft de afdeling/ eenheid patiëntenvoorlichting een budget waar men zelf verantwoordelijk voor is? ja nee 34. Wat was het budget voor de eenheid patiëntenvoorlichting in 2002? personeel budget € …………………. materiaal budget € …………………. 35. Wat is er in 2002 aan deskundigheidsbevordering van betaalde medewerkers van de eenheid patiëntenvoorlichting uitgegeven? € ………………….
36. De onderstaande tabellen vragen naar beleidsplannen, activiteitenplannen en jaarverslagen die geldig zijn voor het jaar 2002. Zet een kruis in het hokje dat voor u van toepassing is. ja
nee
Heeft uw instelling een beleidsplan voor 2002 op het gebied van patiëntenvoorlichting? Is patiëntenvoorlichting een onderdeel van een beleidsplan voor 2002 van uw instelling? Is patiëntenvoorlichting een onderdeel van een beleidsplan voor 2002 van de afdeling waarin patiëntenvoorlichting is georganiseerd? ja
nee
ja
nee
Heeft uw instelling een activiteiten-/ jaarplan voor 2002 op het gebied van patiëntenvoorlichting? Is patiëntenvoorlichting een onderdeel van een activiteiten-/ jaarplan voor 2002 van uw instelling? Is patiëntenvoorlichting een onderdeel van een activiteiten-/ jaarplan voor 2002 van de afdeling waarin patiëntenvoorlichting is georganiseerd?
Heeft uw instelling een jaarverslag voor 2002 op het gebied van patiëntenvoorlichting? Is patiëntenvoorlichting onderdeel van een jaarverslag voor 2002 van uw instelling? Is patiëntenvoorlichting onderdeel van een jaarverslag voor 2002 van de afdeling waarin patiëntenvoorlichting is georganiseerd? Ruimte voor eventuele opmerkingen
Namens het bestuur van de VPV hartelijk dank voor uw medewerking. Wilt u de ingevulde vragenlijst s.v.p terugsturen uiterlijk 28 maart 2003. Retouradres:
VPV, p.a. Edisonstraat 30, 3553 BT Utrecht
Bijlage 5
Kruistabel benaming eerste functie en functietypering
benaming eerste functie
directeur
adviseur medewerker medewerker manager patiëntenpatiëntenpatiënten- totaal patiëntencommunica communicatie informatie communicatie tie 1
directiesecretaris
1 1
1
hoofd pavo/ pacomm
5
5
hoofd afdeling anders
1
coordinator pavo/ pacom
7
21
10
1
39
hoofd/ coordinator PSB
2
4
3
1
10
coordinator anders
1
1
adviseur pavo/pacomm
3
8
1
2 1
adviseur communicatie
3
adviseur anders
1
1
1
1
beleidsmedewerker pavo/ pacomm beleidsmedewerker anders functionaris pavo/ pacomm functionaris communicatie functionaris klachtenopvang functionaris anders medewerker pavo/ pacomm medewerker communicatie medewerker PSB
2
12 3
2 1
2
2 1
3
1
3
3
6
2
2
1
1
3
3
6
18
8
4 1
1
medewerker anders
32 4
5
6
13
1
5
6
anders
2
1
2
2
7
totaal
24
58
50
25
157
Bijlage 6
Kruistabel functietypering en categorie organisatie
categorie organisatie integraal algemeen academisch kanker ziekenhuis ziekenhuis centrum
functietypering manager patiënten communicatie
aantal percentage in categorie organisatie
adviseur patiënten communicatie
aantal percentage in categorie organisatie
medewerker patiënten communicatie
aantal percentage in categorie organisatie
medewerker patiënten informatie
aantal
totaal
percentage in categorie organisatie aantal percentage in categorie organisatie
revalidatie
cliënten organisatie
GGZ
SPD
17
0
1
0
0
3
2
19.8%
.0%
20.0%
.0%
.0%
13.6%
10.5%
32
6
3
2
1
10
2
37.2%
54.5%
60.0%
40.0%
50.0%
45.5%
10.5%
30
2
1
2
1
7
5
34.9%
18.2%
20.0%
40.0%
50.0%
31.8%
26.3%
7
3
0
1
0
2
10
8.1%
27.3%
.0%
20.0%
.0%
9.1%
52.6%
86
11
5
5
2
22
19
100.0%
100.0%
100.0%
100.0%
100.0%
100.0% 100.0%
Bijlage 7
Dataverwerking
Codeboek De dataverwerking van het onderzoek is uitgevoerd met het statistische computerprogramma SPSS. In SPSS is een codeboek aangemaakt, hierin staan de variabelen en de codes voor de verschillende waarden van een variabele. De meeste variabelen hebben twee waarden voor missing values (Huizinga, 1995). Een waarde, 0, staat voor niet ingevuld, 999, staat voor niet van toepassing. De continue variabelen over tijdsbesteding hebben alleen niet van toepassing als missing value, omdat een 0 hier betekent dat er geen tijd aan een taak of werkzaamheid is besteed. Datapreparatie Van een aantal variabelen zijn de waarden bij de dataverwerking gehercodeerd. Bij het samenstellen van de vragenlijst is gekeken naar het invulgemak en bij de codering naar het gemak voor de data-invoer. Bij de verwerking en rapportage is het gemak van interpretatie echter belangrijker (Baarda & De Goede, 2001). Bij de werkbelevingsvragen is de vijfpuntsschaal bij de dataverwerking omgedraaid, waarbij de 1 staat voor zeer ontevreden en de 5 voor zeer tevreden. De resultaatbeschrijving heeft daardoor een hergecodeerde schaal ten opzichte van de functionarisgebonden enquête. De meeste gegevens uit de vragenlijsten zijn nominale en ordinale variabelen. Van deze variabelen zijn frequentietabellen gemaakt. In frequentietabellen zijn invoerfouten duidelijk te zien, deze zijn gecorrigeerd. De continue variabelen op interval of rationiveau zijn eerst getest op spreiding met behulp van een spreidingsdiagram. Eventuele uitschieters zijn gecheckt op invoerfouten. Variabelen waarbij nauwelijks spreiding was, zijn uit de verdere analyses gehaald (Baarda & De Goede, 2001). Er zijn in het codeerschema acht continue variabelen over werkbeleving. Van deze variabelen is een totaalscore gemaakt. In de totaalscore wegen alle variabelen even zwaar. De Crohnbach’s Alpha op deze werkbelevingsschaal is 0,68. Dit is voldoende om de verschillende items te mogen samenvoegen tot een schaal. Ook van een aantal nominale variabelen is een totaalscore gemaakt. Van de variabelen die de frequentie meten waarin verschillende vakbladen worden gelezen, zijn de waarden van alle variabelen opgeteld tot een somvariabele over het lezen van vakbladen. Hetzelfde is gedaan bij de verwachtingen van de VPV en voor de variabelen die de frequentie meten waarin respondenten deelnemen aan verschillende regionale overleggen. Om de continue totaalscore gemakkelijk te kunnen interpreteren, is doormiddel van een hercodering, de schaal omgedraaid. Data-analyse Vervolgens is een beschrijving van de nominale en ordinale variabelen gemaakt aan de hand van de frequentietabel. Van een aantal variabelen is ook een kruistabel gemaakt, waarbij met de chikwadraat is getoetst of de variabelen onafhankelijk van elkaar zijn. De kruistabellen met een significante chi-kwadraat zijn beschreven. Als significantieniveau is bij alle toetsen 0,05 aangehouden, zowel bij dubbelzijdig als enkelzijdig toetsen. Deze significantie betekent dat er vijf procent kans is dat de variabelen ten onrechte als afhankelijk van elkaar worden beschouwd. Als er een vermoeden was op de richting van een samenhang is er enkelzijdig getoetst. Er zijn een aantal verbanden tussen de behoefte aan nascholing en de functietypering waarin een functionaris werkzaam is. De verbanden waarbij met behulp van een chi-kwadraat is aangetoond dat de behoefte aan nascholing op een onderwerp afhankelijk is van de variabele functietypering worden beschreven. Op basis van dit onderzoek kan niet aangetoond worden dat functionarissen verschillende nascholingsbehoeftes hebben op basis van opleidingsniveau. De
berekende chi-kwadraat op deze variabelen bleek niet significant, afhankelijkheid tussen deze variabelen kan dus niet worden aangetoond. Ook is met een chi-kwadraat het verband tussen de functietypering en de verschillende verwachtingen van de VPV getoetst. Van de continue variabelen is het gemiddelde beschreven, bij grote uitschieters bij een variabele is het 5% trimmed gemiddelde beschreven en eventueel de mediaan. Bij het 5% trimmed gemiddelde worden de laagste en hoogste 5% van de waarnemingen uit de berekening gehaald. De mediaan is de middelste waarde. Om een indicatie over de spreiding te geven is bij een aantal variabelen de standaarddeviatie beschreven. De standaarddeviatie is de gemiddelde afstand van het gemiddelde. Met name bij een opmerkelijke grote of kleine spreiding is hier in de resultaatbeschrijving aandacht aan besteed. De respondenten zijn ingedeeld in groepen gebaseerd op ambitie, deze groepen zijn getest op verschillen in werkbeleving. Hiervoor is de t-toets gebruikt. Met behulp van de t-toets kunnen twee groepen worden getoetst op gemiddelden. De voorwaarden voor gebruik van een t- toets zijn een continue afhankelijke variabele (minimaal interval meetniveau) en een nominale of ordinale factor variabele. De t-toets gaat uit van een aselecte steekproef met teruglegging en gelijke standaarddeviaties in de groepen. Bij een aantal respondenten hoger dan 100, mag de toets echter robuust zijn ten aanzien van deze voorwaarden (Nijdam, 2002). Een andere voorwaarde is een bij benadering normale verdeling, dit is met een lijngrafiek gecheckt. De meest serieuze voorwaarde is de onafhankelijkheid van de groepen, aan deze voorwaarde is bij alle uitgevoerde t-toetsen voldaan. Bij een aantal continue variabelen zijn verschillen tussen de groepen functietyperingen getoetst. Omdat de functietyperingen de respondenten in vier groepen indelen is een anova toets nodig om de groepen te toetsen op verschil. Een anova heeft dezelfde voorwaarden als de t-toets. Zowel bij de t-toets als bij de anova toetsen zijn alleen de significante uitkomsten beschreven. Bij een significantie lager of gelijk aan 0.05 is de nulhypothese verworpen. De alternatieve hypothese is dan aangenomen, deze luidt dat de getoetste groepen niet gelijk aan elkaar zijn op de betreffende variabele. De som van de verwachtingen van de VPV is een continue variabele, waardoor met een anova verschillen tussen groepen functionarissen konden worden getoetst. Ook van het lezen van vakbladen, het bijwonen van overleggen en van de verwachtingen van de VPV zijn somvariabelen gemaakt. Met een anova is het verband met de variabele functietyperingen getoetst. In dit onderzoek is drie keer een factoranalyse uitgevoerd. Factoranalyse heeft datareductie tot doel. Door een factoranalyse uit te voeren wordt een veelheid aan variabelen in een kleiner aantal componenten samengevat (Knippenberg & Siero, 1994). In dit onderzoek is de methode principale componentenanalyse gebruikt. De componenten zijn met behulp van spreidingsdiagrammen gecontroleerd op onderlinge correlatie. De componenten met een eigenwaarde groter dan 1 zijn gekozen (Van Breukelen, 1998). De eigenwaarde geeft aan hoeveel variantie de factor voor alle variabelen verklaart. De variantie die door de factoroplossing in een van de oorspronkelijke variabelen wordt verklaard heet de communaliteit. Variabelen met een lage communaliteit passen minder goed in de factoranalyse en hebben een lage correlatie met de overige variabelen (Van Breukelen, 1998). Variabelen met een communaliteit lager dan 0,5 zijn uit de factoranalyse gehaald. In de functionarisgebonden enquête is gevraagd naar de werkzaamheden van de functionarissen. In deze vraag zijn 23 werkzaamheden opgenomen. Om een overzichtelijk beeld te kunnen geven van de werkzaamheden zijn de data daarom met factoranalyse gereduceerd. Bij de uitgevoerde factor analyse verklaart de eerste component 13% van de totale variantie. Deze eerste component meet een breed scala aan werkzaamheden. De tweede component in de factoranalyse verklaart 7% van de variantie, de overige componenten verklaren minder dan 5%
van de variantie. Er zijn 8 componenten met een eigenwaarde hoger dan 1, met deze componenten is 45% van de totale variantie verklaard. Ook de vragen naar activiteiten en voorlichtingsmaterialen geven een veelheid van variabelen. Hier is op dezelfde manier een factoranalyse uitgevoerd op het aantal activiteiten dat in 2002 is uitgevoerd en het aantal voorlichtingsmaterialen dat in 2002 is gemaakt of aangeschaft. In de factoroplossing verklaart de eerste component 20% van de totale variantie. De tweede component verklaart 15% en de derde 13%. Samen verklaren deze componenten 48%. De eerste component meet voornamelijk training aan zorgverleners, projecten en schriftelijke voorlichtingsmaterialen. De tweede component meet voorlichtingsbijeenkomsten, het aantal digitale voorlichtingsmaterialen en het aantal audiovisuele voorlichtingsmaterialen. De derde component meet het aantal protocolleringsprojecten, onderzoek en het aantal fotoboeken dat in gebruik is. Er zijn in deze factoroplossing dus drie patronen gevonden. De variabelen die samen een patroon vormen hebben een hoge correlatie. Tenslotte is er een factor analyse uitgevoerd op de taakvelden waaraan functionarissen patiëntenvoorlichting tijd besteden. In deze factoroplossing verklaart de eerste component 26% van de totale variantie. De tweede component verklaart 18% en de derde 13%. De eerste component meet de taakvelden; communicatie kwaliteit en management ondersteuning. De tweede component meet voornamelijk het percentage uren dat besteed wordt aan intranet en de website. De derde component meet PR en communicatie.