Par Excellence! Vier gesprekken over excellentie, ambitie en talent
Dit is een uitgave van AeQui, evaluatiebureau voor het hoger onderwijs
Colofon Dit is een uitgave van AeQui, evaluatiebureau voor het hoger onderwijs. Het overnemen van delen van de teksten is toegestaan met correcte bronvermelding. Omslag: Junior van Keulen in Dubai Vormgeving: Francisca Eitjes © 2011 www.AeQui.nl
Waarde lezer! Excellent zou zomaar uitgeroepen kunnen worden tot het woord van 2011. En waarschijnlijk ook wel tot het woord van 2012. En houdt de wisselbeker daarna wegens succes voorgoed in handen. Want wie streeft er nu niet naar excellent onderwijs en onderzoek? Een grotere gemeenplaats kan ik U niet noemen. Als we ons oor nu eens te luister leggen bij anderen, buiten het onderwijs, wat zouden we dan over excellentie te horen krijgen? Dit idee ontstond aan de overlegtafel van AeQui. We werken immers met een visitatiestelsel waarbij wij insteken op onderscheid, ambitie en excellentie, dan willen we die begrippen ook verder verkennen. Komaan collega’s, eropaf! En zo raakten we in gesprek met vier mensen. Vier mensen die zonder pardon enkele van onze heilige huisjes omver wierpen of ons op z’n minst flink aan het denken zetten. Wat dacht U van: als je probeert te excelleren, ben je fout bezig. Of: het meten van tevredenheid is helemaal niet interessant. In control zijn is een mythe en het managen van mensen kan al überhaupt niet. En opfriscursussen? Forget it! Vier gesprekken met mensen die authentiek zijn, op een hoog niveau actief zijn en met plezier hun opvattingen met ons deelden. Mogen zij ook U even inspireren en aanzetten tot nieuwe ideeën...?
René S. Kloosterman AeQui, evaluatiebureau voor het hoger onderwijs
De kunst van het goede Professor doctor Ruud Lapré, een bescheiden duizendpoot. Hoogleraar in de gezondheidszorg, kunstverzamelaar, organisatieadviseur en schrijver. Ik spreek hem thuis in Haarlem, over excellentie in werk en leven, daags voor hij een korte wereldreis gaat maken. Door René Kloosterman
Olievlek “Als je probeert te excelleren, ben je fout bezig”, opent Lapré. Ik ben direct bij de les. “Waar het om gaat, is dat je het leuk vindt om dingen goed te doen. En er de moeite voor neemt om de dingen Ruud Lapré bij Château St. Gerlach goed te doen vanuit de basisvraag.” De discussie in de zorg over verbetering en rendement zou ook veel meer vanuit de inhoud gevoerd moeten worden, vindt Lapré. “Het gaat om mensen die zorg nodig hebben, dat lijkt weleens over het hoofd gezien te worden. Het stellen van groeitargets leidt niet tot verbetering van kwaliteit.”. Inhoudsgedreven organisaties komen op de lange termijn dan ook beter uit de bus dan groeigedreven organisaties: “Kwaliteit afleveren werkt als een olievlek.” Een organisatie die vanuit een visie goed werk aflevert, ziet de reputatie als vanzelf uitgbreid en nieuwe opdrachten volgen. “Ik heb zelf nog nooit hoeven solliciteren of acquireren”, vertelt Lapré.
Over je schaduw heenstappen
Daarmee is de toon van het gesprek gezet: excellentie vanuit een interne drijfveer, niet om te excelleren maar om dingen goed te doen. “En dan is het aan anderen om te beoordelen of dat
excellent is”, vervolgt Ruud zijn betoog. Mensen of organisaties die zichzelf excellent vinden, daar gelooft hij niet zo in, dat leidt eerder tot zelfgenoegzaamheid. Het is belangrijker om over je eigen schaduw heen te kunnen stappen. Ruud is al zijn leven lang betrokken bij goede doelen. Als kind ging hij met zijn moeder mee collecteren voor de Zonnebloem, nu is hij voorzitter van diverse maatschappelijke organisaties. Vanuit die rol weet Lapré wanneer hij ruimte moet bieden aan andere standpunten en wanneer hij de eigen standpunten ondergeschikt moet maken aan het algemene doel, de basisvraag. “Vergaderen is leuk!” Uh, heus? “Ja, omdat je stappen vooruit kunt maken.” Zolang je je eigen ego maar niet laat prevaleren.
Een afslag nemen
Maar: hoe zit het dan met de ambitie om te excelleren, ambitie is toch een belangrijke drijfveer? Ruud vervolgt: “Als dat ambitie is om dingen goed te doen, is het prima. Maar als het ambitie is om een carrière te maken... zo werkt het leven niet.” Zowel in de wetenschap als in de organisatieadvieswereld blijken mensen die excelleren juist niet zo’n rechte carrièrelijn omhoog te volgen. Er is veelal ergens op het pad een afslag die men neemt waarna men tot verdere bloei komt. En ook Lapré heeft wendingen in zijn leven gehad. Hij werd ernstig ziek (“heel
leerzaam was dat”) en herstelde. Tijdens zijn ziekbed taalde hij noch naar de universteit noch naar het advieswerk. In plaats daarvan richtte hij zich op de kunsten. Hij nam tekenles en volgde een studie kunstgeschiedenis. En zo ontdekte hij: “kunst vormt een prachtige combinatie van het feitelijke en het geestelijke.” Behalve voor kunst heeft Lapré grote interesse in de kunstenaar. Ruim vijfentwintig biografieën schreef hij inmiddels over beeldende kunstenaars als Bierenbroodspot, Verschoor en Verdonkschot.
Leren kijken en leren begrijpen
Die combinatie tussen het feitelijke en het geestelijke meen ik ook te bespeuren in een aantal van Ruud’s favorieten: hij lijkt bijna een fascinatie aan de dag te leggen voor multi-talenten. Vincent Icke is zo iemand, zowel hoogleraar theoretische sterrenkunde (Universiteit Leiden) als beeldend kunstenaar. “Die man excelleert in duizend dingen. En hij is er gewoon onder gebleven.” En de Amerikaanse Kim Boulukos wisselde haar leerstoel definitief in voor het kunstenaarsbestaan. Over haar publiceerde Lapré recent het boek ‘Sculpturen over de kracht en kwetsbaarheid van het dier’. Hij voerde
Prof. Dr. Ruud M. Lapré was ruim 20 jaar hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij bekleedde daar de leerstoel Gezondheidszorgbeleid en Economie van de Gezondheidszorg. Van 1988 – 1995 was hij partner en directeur van KPMG Management Consulting. Hij trad uit de maatschap wegens ernstige ziekte. Hij nam schilderles en deed een zelfstudie in beeldende kunsten. Na zijn genezing vatte hij zijn werkzaamheden parttime weer op en bleef actief in de kunstwereld. www.ruud-lapre.nl
gesprekken met haar in haar eigen omgeving en verplaatste zich daarbij zoveel mogelijk in de denkwereld van Boulukos. Op die manier weet hij keer op keer treffende biografieën te schrijven. “Je leert kijken en je leert begrijpen” als je je in de ander verplaatst.
Homo Universalis? Troie by Kim Boulukos (RR/HK) Ligt in die multitalenten wellicht nog een sleutel naar excellentie: de veelzijdigheid? De homo universalis? “Tja, met het enorme informatieaanbod van tegenwoordig is dat minder moeilijk dan in de tijd van Da Vinci”, reageert Lapré. En even later: “Je hoeft geen homo universalis te zijn om te excelleren. Het is veel belangrijker om zelfkennis te hebben, te weten wat je kunt. En ook te weten wat je niet moet oppakken. Zelf kan ik nog geen fietsband plakken.” Op dat moment loopt zijn vrouw Marga de kamer binnen, en schrikt van het koffiezetapparaat dat kennelijk is overgelopen toen Ruud een kopje koffie voor me maakte. “Kijk, daar is het bewijs”, lacht Lapré, “Ken je eigen grenzen!”
Ik vat ondertussen het gesprek samen. Waar het om gaat, is de dingen vanuit de basisvraag goed te doen. En het leuk te vinden om dingen goed te doen. Noch je eigen persoon, noch groei noch carrière daarbij als doel stellen, maar juist redeneren vanuit de ander. En dan komt excellentie vanzelf? “Vanzelf komt het niet.” En Lapré herhaalt nog eens: “Het is aan anderen om te beoordelen of je excellent bent!”
De maat genomen Heeft U er ooit bij stil gestaan hoe het komt het dat een bepaald kledingstuk iemand niet flatteert of juist wél? Of dat er nog stappen zitten tussen een schets van een modeontwerper en het uiteindelijke resultaat? Dikwijls krijgt een designer alle credits, terwijl de patronenmaker juist verantwoordelijk is voor de technische kant van het verhaal: zonder deze vakman of vakvrouw wordt een ontwerp niet uitgevoerd zoals de ontwerper het voor ogen had. Een van die vakmensen is Greet de Kuiper-van Vuure. Zij heeft gewerkt met mensen die furore hebben gemaakt in de Nederlandse modewereld: Frank Govers, Percy Irausquin, Puck & Hans. Daarnaast heeft ze ook voor het Rijksmuseum gewerkt en een opdracht voor het internationale topmodel Naomi Campbell uitgevoerd. Haar kennis heeft ze ook over kunnen dragen als gastdocente aan de Rietveld Academie.Ik ontmoet Greet in een gemoedelijk etablissementje in Amsterdam. Na een hartelijke begroeting steekt zij van wal. Door Marilyn Jurhill
Bikini “Bij Marielle Bolier ben ik eigenlijk echt begonnen met het patroontekenen. Marielle paradeerde in haar zelfgemaakte bikini in Zuid-Frankrijk. Opeens werd zij aangesproken door Greet de Kuiper-van Vuure een fabrikant die direct 400 van die bikini’s wilde bestellen. Marielle plaatste een advertentie, en ik werd vervolgens aangenomen. Dat was zo begin jaren zeventig.”
Kunst afkijken
“En daarvoor? Was je altijd al bezig geweest met het maken van kleding”, vraag ik Greet. Greets moeder had een mooi mantelpak nodig voor de herdenkingsdienst van de omgekomen slachtoffers van een vliegramp, waarbij haar man die radio-telegrafist was bij de KLM, was omgekomen. “Mijn moeder had een tailleur laten maken door een Engelse kleermaker. Het
kostte toen 1500 gulden. Ik dacht: Ha, dat kan ik wel beter! Want die kleermaker maakte meer herenkleding. Ik zag gewoon dat het pak niet goed zat en niet mooi viel. Vanaf mijn dertiende maakte ik al kleding. In die tijd kwam er een naaister bij ons thuis, van wie ik de kunst afkeek. Ik vond het een sport om mooie jasjes te maken die goed vielen. Mijn moeder stimuleerde dat. Mijn grootmoeder kon trouwens ook goed overweg met naald en draad.”
Een Barbie
Ik stel Greet de vraag of ze een speciale opleiding heeft gevolgd tot patronenmaakster. “Op het Leidseplein zat vroeger een modeacademie. Ik kreeg een tien voor patronenmaken. En later ook nog een prijs: een Barbiepop.” “Hoe komt het nou dat je ergens goed in wil zijn?” “Mijn zusje was altijd iets slimmer en beter dan ik. Als mijn vader thuiskwam van zijn reizen, bracht hij altijd cadeautjes voor ons
mee. Maar wie het mooiste piano kon spelen, kreeg de meeste presentjes. Toen dacht ik: ik moet nu toch ergens goed in worden! Dus ik heb het eigenlijk aan mijn zusje te danken.”
Bedrijven
Hoewel Greet als een zelfverzekerde vrouw overkomt, bekent ze dat zij als jong meisje nogal timide was. “Als verlegen meisje uit Amstelveen ging ik werken in het naaiatelier van Metz & Co. Dat was hard werken daar op de bovenste verdieping. De meisjes in de winkel deden bijna niets, zaten soms tijdschriften te lezen en kregen bovendien beter betaald. Wij moesten met de goederenlift naar boven en zij mochten gebruik maken van de lift voor de klanten! Ik pikte dat niet en zorgde voor een kleine muiterij bij Metz. Toch werd dat geaccepteerd door de leiding. Het was eind jaren zestig, en er was al een kentering gaande binnen de gevestigde verhoudingen.” Ook binnen andere bedrijven waren omwentelingen zichtbaar. Zo heeft Greet ook voor C&A gewerkt in de tijd dat het merk Canda werd geïntroduceerd. In die katholieke bedrijfscultuur moest je het liefst gewoon netjes getrouwd zijn. Maar toch werden daar twee homofiele ontwerpers aangenomen: Frits Klaarenbeek en Joop van der Zon. De eerste richtte zijn eigen merk Soap Studio op en de laatste werd hoofdontwerper bij Mexx.
Obsessie
“Is er een voorwaarde om uit te blinken in iets?” vraag ik Greet. “Je moet haast geobsedeerd zijn door iets. Zo kan ik niet gewoon naar het journaal kijken, zonder te moeten letten op de jasjes van de omroepsters. Ooit ergerde ik me groen en geel aan de kleding van Hennie Stoel. Zij was fors en droeg de verkeerde kleding. Vervolgens heb ik een brief naar de NOS gestuurd met het
Paspoppenkaart (Greet de Kuiper-van Vuuren)
aanbod om gratis een mooi jasje te maken voor mevrouw Stoel. Ik heb daar nooit antwoord op gekregen. Voor mezelf heb ik ooit een broek gemaakt, alleen viel die niet zoals ik het wilde hebben. Ik heb toen loden schijfjes in de zoom verwerkt. Net zoals er lood aan de onderkant van vitrages wordt genaaid. Hij viel geweldig! Maar na een avondje in de dancing waren wel mijn enkels blauw!” “Een ander voorbeeld is dat ik op schilderles zit, een medecursiste van mij is uitgeefster. Zij ziet tijdens de les veel dingen die zij kan gebruiken of toe kan passen. “Oh dat is leuk voor een boekomslag” , zegt zij dan. Zij is dan ook succesvol in haar werk. Je moet eigenlijk wel bezeten zijn van je werk. Een andere voorwaarde is dat je erg flexibel moet zijn. Op zaterdag kreeg ik een fax met het ontwerp en de maten van een klant binnen en zondag moest het patroon af zijn. Je moet wel, want je weet immers nooit wat er uit kan rollen: nieuwe contacten, opdrachten.”
Voorbeelden
Ik ben ook benieuwd of er dames zijn die zij goed gekleed vindt. “Ja, Sylvia Tóth en natuurlijk Máxima. De meeste mensen op televisie zien er tegenwoordig wel aardig uit, omdat zij een styliste hebben. Ontwerpers die
ik goed vind zijn de dames Spijker & Spijker, Alexander van Slobbe, Jan Taminiau en de nieuwe ontwerper Lifu Hsiao. De laatste werkt met hele dikke en hele dunne stoffen, en met omgekeerde schoudervullingen. Voor een patronenmaker wat lastiger, maar wel vernieuwend.” Modeontwerpers Mart Visser en Frans Molenaar vindt zij saai omdat zij altijd op safe willen spelen. Als collega bewondert Greet haar goede vriendin: Veronique van Groeningen, couturière van Hare Majesteit.
Rundschau
“Maar ja, hoe blijf je excellent?” “Ik ga wel eens naar cursussen. Volgens de Rundschaumethode. Vergelijk het met autorijden en dat je na een tijd een les neemt om je kennis en vaardigheden op te frissen. Maar dikwijls denk ik dan toch stiekem bij mezelf: Ik doe het lekker op mijn eigen manier, want die werkt het beste!”
Greet de Kuiper-van Vuure is een allround patronenmaakster met meer dan 35 jaar ervaring in vooral damesmode. Zij deed uitgebreide werkervaring en vakkennis op bij verschillende ontwerpers, couturiers en bij diverse confectieateliers, waaronder Puck en Hans, Mexx, Frits Klaarenbeek, Jaap couture, Percy Irausquin, Ria Swart Patronen Service, Freetex en vele anderen. Ook speciale projecten zijn bij Greet in goede handen. Zo maakte zij onlangs drie jurken voor een project in het Rijksmuseum. www. greetdekuiper.nl
‘n Geweldige Plek om Te Werken De beste werkgever van 2011... wat moet je doen om dat te worden? De man die daar alles van weet is Jos Plompen, CEO van de organisatie Great Place To Work® (GPTW). Een initiatief dat is komen overwaaien vanuit de Verengingde Staten en inmiddels wereldwijd is geland. In 2010 nomineerde Great Place To Work 38 organisaties als beste werkgever in Nederland. Jos en ik spreken elkaar in de historische binnenstad van Amersfoort.
Sleutelwoord: vertrouwen “Wat is excellentie?” Plompen kijkt nadenkend voor zich uit. “Laat ik het anders zeggen: ik geloof niet in middelmaat. En het streven naar excellentie zorgt er nu juist voor dat je innoveert en nieuwe dingen bedenkt.” Wat is er zo mis met middelmaat, vraag ik me af, waarom is het toch zo tendentieus om daartegen te zijn? We hebben 17 miljoen Nederlanders die elke dag moeten eten en drinken, kleding kopen, werken en onderwijs volgen. Er is toch niets mis mee om je daarop te richten? “De middelmaat sukkelt voort, is grijs. Je krijgt de dictatuur van de massa. Alleen aan de randjes daarvan gebeuren interessante dingen. Wat ik zie bij onze klanten, de beste werkgevers, is dat ze excellentie nastreven op alle vlakken. Ze willen én een efficiënte organisatie, én goede relaties met werknemers én goede relaties met klanten. Dat is een turbulent evenwicht.” Plompen zet kort het gedachtegoed van GPTW uiteen. Goed werkgeverschap is het creëren van een plek waar medewerkers vertrouwen hebben in de mensen voor wie ze werken, trots zijn op wat ze doen, en plezier hebben met de collega’s waar mee ze samenwerken. Vertrouwen is daarbij het sleutelwoord; dit wordt gemeten aan de hand van drie werkrelaties. De relatie tussen medewerkers en management, de relatie tussen medewerkers en hun werk/
Jos Plompen
bedrijf en de relatie tussen medewerkers onderling.
Tevredenheid versus productiviteit
Ik probeer het model te doorgronden. In mijn rol als manager heb ik me altijd op het standpunt gesteld dat tevredenheid van bijvoorbeeld medewerkers belangrijk is. Maar het moet niet ontaarden in een te grote comfort-zone voor de mensen. Ik bedoel: als ik op vrijdagavond op de bank zit en in goed gezelschap naar TopGear kijk, met een potje bier in de hand, dan is mijn tevredenheid torenhoog - doch mijn productiviteit is vrijwel nihil. En als dat dan zo is, waarom zou een organisatie dan streven naar een hele hoge medewerkertevredenheid?
“Het meten van tevredenheid is ook niet zo’n interessante”, geeft Plompen direct toe. “Immers, juist ontevredenheid kan leiden tot vragen stellen en nieuwe oplossingen zoeken. Mits je dat durft”: het vertrouwen moet er zijn dat het management luistert en dat er mogelijkheden worden gecreëerd om zaken te verbeteren.
In control: een mythe
“Modellen als ISO en ook Investors in People zijn gericht op ‘in control’ zijn. Eigenlijk gaan die modellen uit van een mechanistisch beeld zoals Taylor dat ruim honderd jaar geleden bedacht. In die tijd was de benadering beslist revolutionair en succesvol. Het steunt op de gedachte dat als je het proces goed uitvoert, de uitkomst ook goed moet zijn.” Excellente organisaties zetten die gedachte volgens Plompen overboord. “De mythe van het managen... de idee dat je mensen kunt managen is natuurlijk fictie. Gedrag van mensen is nu eenmaal niet voorspelbaar. En dat wordt het ook niet door er een baas boven te zetten.” Jos speelt lead-gitaar in de Amersfoortse band Zigane. Hij ziet een parallel. “Als je met wat mensen samen muziek maakt, dan staat er precies op papier wat er moet gebeuren. De duur en hoogte van de noten, wie doet wat wanneer et cetera. Maar het wordt pas écht muziek als het met trots wordt gespeeld, door een groep mensen die dezelfde visie hebben op hoe het moet klinken. En je moet erop vertrouwen dat je collega’s naar je luisteren als jij staat te improviseren, en je opvangen als dat nodig is. Je zoekt de randen op en ja, dan wordt er weleens een foutje gemaakt. Maar juist vanuit die foutjes ontstaat weer iets nieuws en 10
misschien wel iets moois, dat nooit ontstaan zou zijn als alles helemaal volgens het papier was gegaan.” Zijn we dan al die jaren verkeerd bezig met aandacht geven aan het proces? Het is toch handig dat als ik me aanmeld bij een school, dat mijn inschrijving ook juist en tijdig wordt verwerkt? “Natuurlijk, ik zeg ook niet dat we geen processen nodig hebben. Maar om je uitsluitend op processen te richten en dan te geloven dat het goed komt... dan laat je toch een hoop liggen.”
Rijksscholengemeenschap
Plompen geeft het voorbeeld van de RSG Enkhuizen, behorend bij de beste werkgevers 2010. “Tien jaar geleden had men ziekteverzuim in de dubbele cijfers. Nu is dat ziekteverzuim gedaald naar slechts 1,4%. De hele school is tegenwoordig ingericht op leren, ook docenten kunnen van elkaar leren. Daarom zijn de deuren van de klaslokalen opengezet. Als een docent een tussenuur heeft, schuift hij aan bij een collega om daar een les bij te wonen.
“Het wordt pas écht muziek als het met trots wordt gespeeld.”
Aan het einde van het uur vraagt de collega om feedback.” En langs deze lijnen vindt ook onderwijsvernieuwing en –verbetering plaats: door de docenten zelf. Niet door ingewikkelde projectgroepjes, neen, gewoon door de docenten. Een cultuur van vertrouwen is er gekweekt en die maakt dit mogelijk. “Eigenlijk is het heel basaal: vertrouwen hebben en naar elkaar luisteren...”
Goed werknemerschap
Ik begin zowaar enthousiast te geraken over het gedachtegoed. Toch aarzel ik nog een beetje. Want we hebben het over goed werkgeverschap, maar we hebben te maken met steeds meer individualistische medewerkers die hun eigen carrièrekeuzes maken. Die vinden dat de werkgever er voor hen is, en niet andersom. Die als ze binnenkomen niet alleen hun jas maar ook hun verantwoordelijkheid aan de kapstok hangen. “Ja, de tijd dat een groot industrieel hele woonwijken, scholen en gemeenschapshuizen voor zijn arbeiders bouwde, ligt ver achter ons. Naast goed werkgeverschap gaan we ook steeds meer kijken naar goed werknemerschap.” Ook hier is het de vertrouwensbasis waarop gebouwd wordt. Want behalve dat medewerkers het management feedback kunnen geven, geldt dat andersom natuurlijk ook. Een excellerende organisatie is de verantwoordelijkheid van iedereen.
Authentiek blijven
Jos rondt af met een laatste voorbeeld van een andere goede werkgever. De directeur wilde meer aan lichaamsbeweging doen en bedacht het idee dat alle medewerkers een afspraak van een halfuur met haar konden maken om
een wandelingetje te maken. “Tijdens het lopen praat je op een heel andere manier met elkaar dan wanneer je op kantoor een afspraak hebt.” Zo sneed het mes aan twee kanten: de directeur kreeg meer lichaamsbeweging en er werden communicatielijnen kris-kras door het bedrijf getrokken. “Zo’n oplossing werkt alleen in dit ene bijzondere geval, omdat het erg dicht bij de directeur lag.” Als je probeert in elk bedrijf dergelijke wandelsessies met de directeur te organiseren, is dat geen garantie voor hetzelfde succes. Authentiek zijn en blijven luidt dus een belangrijke boodschap. En dat leer je niet in managementcursussen. Plompen, die zelf jarenlang trainer bij een groot bureau is geweest: “Bij managementcursussen leer je vooral trucjes. Als je niet oppast, krijg je grijze managers. Authentiek zijn gaat veel verder dan dat.”
Jos Plompen (1965) is sinds zomer 2007 directeur van Great Place to Work® Institute Nederland. Jos was voorheen werkzaam als zelfstandig organisatieadviseur en eerder verbonden aan STRATCH Consultants, Core Counsellors, KPMG Management Consulting (in Nederland en op Curaçao) en Exact. Hij studeerde Informatica aan de Technische Universiteit Delft, Bedrijfskunde aan de Open Universiteit en volgde diverse trainingen op het gebied van leiderschap, organisatieverandering en organisatiepsychologie. www.greatplacetowork.nl
11
Fame is the goal Je moet er heel wat voor over hebben: lange dagen, voorstellingen, slopende trainingen en blessures, allemaal in de hoop op een rol en roem. Als er één vak is waarbij je talent en ambitie moet combineren om tot excellentie te komen, is dat het beroep van danser. Ik spreek met een van de weinigen die een plek in de top bereikt heeft: Gert-Jan van Keulen. Door Francisca Eitjes
Puberteit “Al heel vroeg zat ik op ballet, maar pas op mijn elfde besefte ik dat Junior van Keulen tijdens een repetitie bij BeLLavia ik serieus iets met dansen kon doen. Het voelde destijds als een heel logische stap om verder te gaan met iets waar ik gepassioneerd in was. Maar toen ik aan de vooropleiding begon, had ik geen idee wat dat zou gaan betekenen. De danswereld is zo’n andere wereld. De gewone schoolkinderen waarmee we in de klas zaten, hadden geen idee hoe ons leven eruitzag. Er was in die schooltijd al concurrentie: als iemand zijn been hoger had dan jij, probeerde je daar overheen te gaan. En andersom, natuurlijk. Maar die strijd bleef redelijk vriendelijk, omdat we wel een sterke band hadden. Bovendien was ik uiteindelijk de enige jongen in de klas, dus ik was minder bezig met concurrentie dan de meisjes, waarvan er vijftien waren. Enerzijds vond ik dat fijn, want ik houd niet van competitie. Anderzijds ben ik daardoor misschien minder een vechter geworden.”
Basis
“Zonder een goede basis ben je nergens. Mijn ouders hebben me altijd gesteund: ze reden me overal naartoe en kwamen bij alle voorstellingen 12
kijken. Inmiddels heeft mijn vriend die rol overgenomen. Je hebt mensen nodig die dicht bij je staan, die het meteen doorhebben als er iets aan de hand is. Tijdens premières of audities ben je heel instabiel, je leeft dan op zo’n hoog stresslevel dat je behoorlijk onuitstaanbaar kunt zijn. Als je niemand hebt die dat begrijpt en je dan steunt, wordt het heel zwaar. Die basis is essentieel om te excelleren.”
Wegcijferen
“Excellentie betekent voor mij: het streven naar iets wat weinig mensen kunnen, iets unieks waarmee je je onderscheidt van de rest. ‘Fame is the goal, rebellion the style’, zei een van de muzes van Andy Warhol. Ik vind, als performer, dat die quote wel de vinger op de zere plek legt. Niemand zit te wachten op een grijze muis. Aanvankelijk gedroeg ik me wel zo: ik begon tussen de dansers van Introdans, die ik al van jongs af aan verafgoodde. Ineens was ik één van hen, maar zo voelde dat totaal niet. Ik cijferde mezelf helemaal weg, maar dat doe ik nu niet meer. Je moet jezelf blijven profileren en laten zien ‘dit ben ik en dit kan ik!’.”
Groei
“Ik geloof dat je groeit van kritiek. Daar krijg je ook heel veel van, als danser. De première van een stuk is vaak de enige avond dat iedereen het
geweldig vindt. Dan zitten familie en vrienden in de zaal, en die vinden het altijd wel mooi. Heerlijk, en zoiets wil je ook gewoon horen na een première. Maar die complimenten maken je niet beter. Aan ‘het was zo mooi’ heb ik niets. Wat bedoel je, denk ik dan. Zag het er esthetisch uit? Ik heb veel liever kritiek.” “Kritiek heb je dus nodig, maar daardoor zie je alles vaak wel zwarter in. Dat merkte ik toen ik met zanglessen begon. Ik heb zangles van Jimmy Hutchinson, die doet veel vocal coaching voor grote musicals. Ik was ongelooflijk zenuwachtig. Ik kon wel door de grond zakken als ik een foute noot zong, maar hij begon opgewekt gewoon nog een keer. Als er tijdens het zingen iets fout ging zei hij soms ineens ‘wauw, wat was dat mooi!’ En als ik vroeg hoe dat kon, omdat ik immers ergens vals zong, zei hij ‘ja, maar de rest was geweldig!’ Hij begeleidt meerdere dansers en vindt het heel opmerkelijk dat we zo op onszelf drukken. Ik zal mezelf niet snel een compliment geven, want ik ben toch nooit honderd procent tevreden. Dat is misschien iets wat ik nog zou kunnen leren.”
Relativeren
“Als danser word je voortdurend afgewezen. Ik ga gelukkig steeds beter om met afwijzingen, want ik zie het niet meer als iets persoonlijks. In dit vak is er geen peil op te trekken, kunst is heel afhankelijk van smaak. Als je dat na een auditie kunt relativeren is het veel makkelijker. Relativeren helpt ook als ik het even niet zie zitten. Als ik op mijn CV kijk besef ik dat ik toch wel iets heb bereikt. Ik zou graag weer een contract bij een dansgezelschap hebben, maar zolang ik dat niet heb pak ik ook andere klussen aan, zoals acteerwerk. Ik vind dat jammer, maar andere mensen bewonderen me er juist om dat ik zoveel verschillende dingen doe. Misschien zijn dansers in gezelschappen wel jaloers dat ik de kans krijg om afwisselende klussen te doen.”
Junior van Keulen in Dubai
Inspiratie
“Elke danser met een vast contract is in principe een voorbeeld voor mij, want zo wil ik ook zijn. Maar er zijn geen beroemdheden die ik als voorbeeld zie. Iemand als Nurejev werd een persona, een hype. Dat is ook de tijdsgeest natuurlijk, maar ik zoek mijn inspiratie liever dichter bij huis. Een Slowaakse vriend van mij heeft huis en haard verlaten om in Nederland bij een dansgezelschap te dansen. Toen hij werd ontslagen heeft hij een jaar lang alles aangepakt om geld te verdienen voor zijn huur en zijn balletlessen. Hij werkte in de catering, deed rotklussen, danste zelfs gratis om in beeld te blijven. En als het moest zou ik hetzelfde doen. Juist de mensen die zich daar te goed voor voelen, zijn vaak de mensen die niet eens heel goed dansen. Het getuigt van doorzettingsvermogen als je dat ervoor over hebt. En dát vind ik inspirerend: dat iemand vecht om zijn hart te volgen.” 13
Passie
“Je hart volgen, dat is eigenlijk het belangrijkste ingrediënt voor excellentie. Iedereen kwam op school met het talent en de passie om te dansen. Maar van de zestien mensen in onze balletklas zijn er maar twee professioneel danser geworden. Wanneer je doorkrijgt dat je er veel voor moet opgeven, of je misschien niet de beste bent van de klas, kun je gaan twijfelen. En als je twijfelt, houdt het op. Heel veel mensen vragen me wat ik hierna wil gaan doen, maar ik heb geen idee. Ik heb daar nooit over nagedacht, want ik heb nooit iets anders willen doen dan dit, ook al besef ik dat het niet eeuwig kan duren. Zodra je daarover nadenkt, zit er al iets fout. Dan mis je die passie die je nodig hebt om het te redden in dit vak.”
Gert-Jan ‘Junior’ van Keulen (24) is danser in ‘Fidelio’ van De Nederlandse Opera. Omdat hij als kind de hele dag aan het dansen is, schrijven zijn ouders hem in voor balletles. Van zijn vierde tot zijn twaalfde danst Junior in de plaatselijke balletschool, tot hij gescout wordt door de Arnhemse Hogeschool voor de Kunsten – nu ArtEZ. Zijn middelbare school volgt hij in Arnhem, naast zijn vooropleiding voor de danshbo. Na stages bij Introdans en het Internationaal Danstheater danst hij freelance bij De Nederlandse Opera en tourt hij met BeLLavia in Canada. Nu is hij weer freelance-danser en danste onlangs de hoofdrol (de Dood) in de vertolking van Romeo en Julia.
14
15
Wij schreven dit boekje: René Kloosterman (1967) is directeur van AeQui, evaluatiebureau voor het hoger onderwijs. Hij richtte AeQui op omdat hij vindt dat je met goede visitaties een bijdrage levert aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in Nederland. “Excellentie is mensenwerk: ik zet graag talenten bij elkaar zodat ze elkander aanvullen en versterken. Een dergelijk team mag van mij maximale ruimte nemen binnen de kaders die er zijn; een goede balans tussen aandacht en veeleisendheid zal het team inspireren om tot topprestaties te komen.” Marilyn Jurhill (1970) combineert haar moederschap met activiteiten voor AeQui. Daarnaast heeft zij een achtergrond in de Klassieke Archeologie en doceerde zij jarenlang aan scholen in Amsterdam. Tenslotte springt zij ruim twaalf jaar met grote regelmaat én met veel plezier bij in een exclusieve winkel in de P.C. Hooftstraat. “Excellentie betekent voor mij emotie, bewondering en verbazing: een prachtig uitgevoerd muziekstuk, een exquise maaltijd, een onvervangbaar lekker luchtje. Excellentie is ook om van te genieten!” Francisca Eitjes (1988) is tweedejaars journalistiekstudent en parttime administratiekracht. Voor AeQui doet zij freelanceklussen. Haar credo voor succes: “Verspil geen tijd aan de zessen die je scoort. Je kunt er zevens van maken, maar dan word je nooit bijzonder. Richt je op de negens, en maak daar tienen van!”