Overwegingen van mannen in de huishoudelijke taakverdeling
Organisatie: FNV Vrouwenbond. Datum: 22 mei 2012 Auteur: Alex Sijm Projectbegeleiding: Tineke van der Kraan
1
Voorwoord: Als stagiair bij de FNV Vrouwenbond te Amsterdam heb ik door middel van interviews met vaders van jonge kinderen geprobeerd achter de motivaties van vaders te komen met betrekking tot de taakverdeling in het huishouden. De doelstelling van dit adviesdocument is dus expliciet niet het verkrijgen vaneen representatieve weergave van de actuele situatie wat betreft de participatie van vaders bij huishoudelijke en zorgende taken. In plaats daarvan ging mijn interesse uit naar de vraag welke sociale factoren bijdragen aan deze keuze, en aansluitend welke factoren hier niet aan bijdragen. Voor het bieden van de mogelijkheid voor niet alleen een stageplaats, maar ook nog eens de mogelijkheid om tijdens deze stage vrijwel precies te kunnen doen wat ik hoopt, wil ik Tineke van der Kraan, mijn stagebegeleider binnen de FNV Vrouwenbond bedanken. Dit niet alleen voor de facilitering maar ook voor haar reflectie op mijn ideeën en het gunnen van de vrijheid die ik heb gekregen waarbij zij altijd beschikbaar was voor advies en als klankbord. Daarnaast wil ik Jenny Achthoven en Trudy Mesland voor hun hulp in de zoektocht naar vaders en bij de vele praktische hobbels. Ook de tien vaders, essentieel voor dit document, ben ik mijn dank verschuldigd voor hun openhartigheid in het bespreken van deze persoonlijke onderwerpen en ook hun gastvrijheid. Als laatste wil ik een dankwoord richten aan alle mensen die zich hebben ingezet voor de contacten met vaders, ongeacht of dit nu gelukt is of niet. Hoogachtend, Alex Sijm
2
Inhoudsopgave Voorwoord Inhoudsopgave Samenvatting Hoofdstuk 1: Inleiding Hoofdstuk 2: Analyse van het onderwerp Hoofdstuk 3: Resultaten Hoofdstuk 4: Criteria voor mannen-emancipatieprogramma’s Bibliografie
2 3 4 5 6 7 13 14
3
Samenvatting Meer en meer vrouwen zijn betaald werk gaan doen en in de laatste decennia heeft er op die manier een verschuiving in de maatschappij voorgedaan waarbij het traditionele kostwinnaarsmodel waarbij de man werkt en de vrouw thuis blijft steeds verder verdrongen wordt. Tegelijk heeft er echter geen gelijke verschuiving plaatsgevonden van huishoudelijke en zorgende taken in die zelfde huishoudens. Mannen doen nu zeker meer dan vijftig jaar geleden, maar nog altijd belandt het grootste deel van de huishoudelijke taken bij de vrouw des huizes. Waarom maken mannen niet altijd de keuze om de emancipatie ook achter de voordeur met daden te ondersteunen? Hoewel niet iedere man dezelfde conclusie trekt, zijn er grote overlappen tussen de onderwerpen op basis waarvan mannen hun keuzen maken. Mannen praten niet over elkaar over huishouden of het vaderschap. Praktische vragen komen nog wel voor, maar met vrienden of zelfs je eigen vader heb je het eigenlijk niet over het vaderschap en de invulling daarvan. Informatie opzoeken is ook niet populair, mannen zoeken liever zelf uit hoe ze dat doen. Maar hoewel ze niet met hun vader praten over het vaderschap, is die vader vaak wel een bron van inspiratie, en dan vooral de manier waarop die vaders het aanpakten. Het maakt echter niet uit of de vader al dan niet taken op zich nam: het gaat echt om de vorm. Kansen liggen in het feit dat er met de emancipatie een verschuiving van de normen voor de taakverdeling is. De mannen zijn hiervan op de hoogte, onafhankelijk of ze er ook aan voldoen. Mede door deze druk is de wens van de partner om de verdeling aan te passen vaak mogelijk. Bedrijfscultuur kan een obstakel zijn. Bij het ‘harde zakenleven’ en in masculiene beroepen lager in de arbeidsmarkt is de zorgende vader nog niet ingeburgerd. Bij de eerste groep zien ook een ‘carrière of gezin’ afweging die vrouwen ook tegenkomen, al zei het in mindere mate, terwijl in het tweede geval de financiën van het gezin een zorgende vader wel eens kunnen tegenzitten. Maar de financiën kunnen ook wel een voordeel zijn, je kunt dan immers als gezin meer ‘leuke dingen doen als beide ouders werken’. Ook de persoonlijke ontwikkeling, sociale contacten van hun partners en het eigen welbevinden van mannen (door het hebben van een ontwikkelde partner) worden als voordelen genoemd.
4
1: inleiding Ondanks voortgaande emancipatie blijven er grote verschillen bestaan tussen vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Een belangrijk onderdeel van de ongelijkheid is het aantal gewerkte uren. Terwijl Nederland hoog scoort in internationale onderzoeken op het gebied van participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, doet Nederland het juist slecht op het aantal uren dat werkende vrouwen buitenshuis betaalde arbeid verrichten: Nederland als kampioen deeltijdwerken (Portegijs et al 15). Er is in deze feiten een direct verband te vinden tussen het deeltijdwerk van vrouwen en de zorgende rol die bij vrouwen meer dan bij mannen als normaal wordt beschouwd. Bij het ouderschap blijkt dan ook dat vrouwen veel vaker dan mannen thuis blijven om voor de kinderen te zorgen. Een belangrijke reden voor moeders om minder te gaan werken, is dat veel moeders de zorg voor hun kinderen liever niet meer dan “twee á drie dagen per week uitbesteden” (Portegijs et al 15). Dit feit in combinatie met de situatie in de Nederlandse cultuur waarbij het voor vrouwen normaal is om minder te gaan werken en een veel groter deel van zowel zorg- als huishoudelijke taken op zich te nemen dan mannen (Portegijs et al 99-100), is een belangrijke factor in het lage aantal arbeidsuren van werkende vrouwen. Door verminderde carrièreperspectieven zal dit ook een effect hebben op het functieniveau. De mannen die immers fulltime blijven werken hebben een grotere kans om door te groeien naar hogere functies met alle financiële voordelen die daarbij horen, en de geïnterviewde vaders zijn het er zelf wel over eens dat je in minder dan vier dagen eigenlijk geen topfunctie kan bereiken. Dit doet de inkomensongelijkheid tussen vrouwen en mannen natuurlijk geen goed, en ook de mogelijkheden voor financiële onafhankelijk van moeder leggen hierbij geen windeieren. Vrouwen zijn meer gaan werken, maar het aantal mannen dat minder gaat werken om meer tijd bij de kinderen te zijn is nog steeds veel kleiner dan we bij vrouwen zien. Als ouders de kinderen daarom niet vaker naar de kinderopvang willen brengen, nog afgezien van de vraag of dat financieel haalbaar is, dan lijkt een belangrijke kans weggelegd bij een emancipatie van mannen zodat die meer tijd bij de kinderen doorbrengen en iets minder werken. Er is al eerder betoogd dat een mogelijk probleem is dat bij mannen zelf de idealen van de zorgende vader verder zijn ontwikkeld dan het in de praktijk brengen van die idealen (Milkie 21-23). Er lijkt daarom zeker een kans te liggen bij de mogelijkheid dat mannen wat minder werken en zo zorgtaken van hun partners over kunnen nemen zodat de partner meer kan gaan werken. Daarom is de vraag die ik probeer te beantwoorden: welke factoren beïnvloeden deze keuze van mannen om eventueel minder te gaan werken en thuis te blijven om voor de kinderen te zorgen? Door deze vraag te beantwoorden wil ik komen tot criteria waaraan een programma, met als doel het verbeteren van de huishoudelijke arbeidsparticipatie van mannen, moet voldoen. Daarom richt ik mij ook op de relatie en taakverdeling tussen de ouders en minder op de relatie tussen vader en kind. Om tot dit antwoord te komen heb ik interviews gehouden met negen vaders en een man met een partner die zes maanden zwanger was. Hierbij houd ik in de analyse rekening met culturele 5
achtergrond van de mannen en ook met hun klasse, een abstract begrip dat ik operationaliseer door middel van het opleidingsniveau en het beroep. In hoofdstuk twee zal ik eerst uiteen zetten hoe ik te werk gegaan ben bij het onderzoek en zal ik analyseren met welke factoren ik rekening heb gehouden en wat de gevolgen van die keuzen zijn. In het derde hoofdstuk analyseer ik de gegevens. Hierbij geef ik niet alleen de uitkomsten aan die tot de criteria zullen leiden, maar ook waarom andere uitkomsten als minder relevant terzijde zijn geschoven bij het toewerken naar de criteria. Als laatste zal ik in hoofdstuk vier de criteria zelf formuleren en toelichten.
2: Vaders en zorgtaken Bij het onderzoeken van beweegredenen van vaders als het gaat over het al dan niet minder werken om zorgtaken op zich te kunnen nemen heb ik geprobeerd een brede afspiegeling van de samenleving te vinden. Het ideaal zou zijn een mix van de mogelijke combinaties van culturele achtergronden met lagere en hogere klassen. Vijf van de vader zijn hoger opgeleid, waarvan er één afkomstig is uit Pakistan, één een Marokkaanse Nederlander is en een derde uit Griekenland komt. De andere twee hebben een Nederlandse achtergrond. Onder de middelbaar opgeleiden zijn drie mannen met een Nederlandse achtergrond, één met een Surinaamse en één met een Bosnische achtergrond. Daarnaast zijn er drie mannen moslim en één is Christelijk, waarbij onder de gelovigen zowel twee middelbaar als twee hoger opgeleiden zijn. De twee voornaamste gebreken aan de groep geïnterviewde mannen zijn ten eerste dat zij vrijwel allemaal in stedelijk dan wel verstedelijkt gebied wonen en de realiteit van vaders op het platte land mogelijk veel minder weerspiegelen. Ten tweede heb ik geen interview kunnen organiseren met mannen die slechts een kleine rol in het huishouden zeggen te hebben. Bij meerdere mannen die ik heb benaderd en die volgens tussenpersonen aan dit criterium (dat wil zeggen een traditionele taakverdeling in het huishouden) voldeden is er wel een afspraak gemaakt maar is die uiteindelijk toch afgezegd. Een reden hiervoor is mogelijk te vinden in de interviews met de tien mannen die wel mee wilden werken. Zij refereren namelijk allemaal direct of indirect naar de huidige Nederlandse cultuur waarin zij het hebben over veranderingen in tijdsgeest (in het geval van de van oorsprong Nederlandse mannen) of een verschil in cultuur met het land van herkomst (in het geval van de mannen met een niet-Nederlandse achtergrond). Vaders die er een traditioneler taakverdeling en gedachtegoed op nahouden zouden dus mogelijk vanwege het vooruitzicht dat zij sociaal onwenselijke (zij wijken immers af van wat blijkens de andere mannen de norm is) antwoorden zouden geven niet willen meewerken. Hieruit kan worden afgeleid dat emancipatie van vaders een bredere maatschappelijke trend is aangezien er een sociale druk lijkt te zijn naar een betrokken rol bij het huishouden, en dat biedt kansen voor de verdere emancipatie van mannen. Tegelijkertijd moet er ook afgezien van het bovenstaande met deze conclusie wel voorzichtig worden omgegaan. Zeven van de tien mannen zijn voor het onderzoek 6
geworven uit het netwerk van de FNV Vrouwenbond. Velen hebben dus indirect of zelfs direct enige mate van verbondenheid met de emancipatiebeweging. Hoewel dit dus enige twijfel geeft over de representativiteit van deze groep vaders, staat echter nog wel in mijn onderzoeksvraag dat ik geïnteresseerd ben in de motivaties van mannen om (al dan niet) een grotere zorgtaak ten koste van betaalde arbeid op zich te nemen. Tussen de geïnterviewde mannen zitten er namelijk ook enkelen die niet minder zijn gaan werken na de komst van het kind. Tijdens de interviews en de analyse daarvan ben ik bij hen geen indicaties tegengekomen op basis waarvan ik zou vermoeden dat mannen die een andere keuze in taakverdeling maken, die keuze ook baseren op andere overwegingen.
3: Resultaten 3.1: Media De media lijken, in ieder geval bewust, bijna geen rol te spelen voor vaders. Meerdere vaders zeggen expliciet dat het ze niet interesseert of dat de vaderrol ze niet eens op valt. Drie vaders, zowel Nederlands als Marokkaanse achtergrond en hoger en middelbaar opgeleid, zeggen in reactie over vragen over vaderrol in de media hun eigen weg te volgen. Slechts één vader gaf aan informatie over het vaderschap op te hebben gezocht, iets wat waarschijnlijk verband houdt met een eerdere opmerking in het interview waarin hij aangaf dat hij ‘heel erg toe was’ aan het vaderschap. Dat hij er erg aan toe was geeft aan dat hij al langer met het idee bezig was en er dus langer over na had gedacht. Verder was het actief opzoeken van informatie veelal beperkt tot praktische informatie zoals ‘wat doe ik als mijn kind blijft hoesten’. De vaders lijken dus vooral hun eigen weg te zoeken, wat overigens niet betekend dat ze niet over hun (nieuwe) rol nadenken. Eén vader zei op zijn houding te zijn gaan letten zodat zijn zoontje geen slechte houding over zou nemen. Deze vader denkt dus wel na over het vaderschap, maar zei er ook niets over te hebben opgezocht. 3.2: Rolmodellen Rolmodellen spelen wel een rol, maar schijnbaar niet op de invulling van de verdeling tussen zorg, huishoudelijke taken en betaalde arbeid. Zes van de tien mannen noemt een vaderfiguur (vaders, maar ook een oom en een opa) als rolmodel in de directe omgeving. Alle zes die vaders zeggen in verschillende bewoording dat hun vaderfiguur geen rol is wat betreft de taakverdeling op zich, maar in de manier waarop die man de vaderrol oppakte. 3.3: De mening van de ouders De meeste mannen hebben geen idee wat hun schoonouders van de taakverdeling vinden en dit lijkt daarom weinig relevant voor hun mening. Slechts twee vaders zeggen dat de schoonouders trots zijn, en beiden geven als reden op dat diens dochter (dat wil zeggen de partner van die vaders) niet met alle huishoudelijke en zorgtaken opgescheept zit. Het gaat hier om twee migranten uit het zuidoosten van Europa, één middelbaar en één hoger opgeleid. Bij de mening van de eigen ouders wordt blijkbaar bijna net zo weinig stil gestaan. Slecht drie vaders weten van hun eigen ouders dat die achter hun keuzen staan. Drie anderen denken wel dat ze er positief tegen aan kijken, maar dat weten ze niet 7
zeker. Opleidingsniveau maakt hier geen verschil. Twee niet hoger opgeleide vaders zeggen geen idee te hebben van de manier waarop hun ouders tegen de verdeling aankijken. De mening van de ouders lijkt dus weinig relevant bij de keuzes, en dat sluit goed aan bij de vaderlijke rolmodellen die ze wel in de vorm maar niet wat betreft inhoud als rolmodel volgen. 3.4: Verdeling binnen het eigen huishouden Alle geïnterviewde mannen delen in het huishouden en vinden het goed verdeeld. Vier ervan noemen administratie expliciet en opmerkelijk genoeg ook apart van bijvoorbeeld stofzuigen, de afwas en strijken als huishoudelijke taak. Twee mannen noemen ook expliciet klussen zoals planken ophangen of de auto in de was zetten. Opvallend is dat deze taken apart van de andere taken genoemd worden in het gesprek, bijvoorbeeld in een andere zin. Dat steeds de mannen voor zover ze genoemd worden altijd taken als administratie, technische klussen en auto’s bijhouden, is een traditionele rolverdeling. Het zou dus kunnen zijn dat er gedacht wordt dat deze taken apart moeten worden genoemd omdat ze anders vergeten zouden worden, wat dus zou betekenen dat dit deel van het ‘huishouden’ dat de mannen doen niet erkend zou worden. Een andere (mogelijk aanvullend op de vorige) mogelijkheid is dat er toch een bewust of onbewust gevoel is dat de partner meer werk in het huishouden doet, en dat dit erbij wordt genoemd om te compenseren. In beide gevallen kan echter betoogd worden dat er blijkbaar een druk is om aan de norm te voldoen, en dan doel ik met ‘normen’ op de idealen van de zorgende vader. Beide opties vullen dit ook aan doordat ze wijzen op een gat tussen die idealen en de praktijk. In het eerste geval denken de mannen wel aan de idealen te voldoen maar is er een idee dat dit niet erkend wordt doordat bepaalde taken van het huishouden niet als zodanig erkend worden. In het tweede geval gooien ze deze taken er afzonderlijk in als compensatie voor wat aanvoelt als een afwijking van de maatschappelijke norm. Bij acht vaders ontstond de taakverdeling automatisch terwijl het bij twee mannen in mindere of meerdere mate is afgesproken met de partner. Bij deze laatste twee gevallen ging het beide over hoger opgeleiden, maar verder is er niet echt een verband tussen de vaders. Bij de één werden er pas dingen afgesproken toen de partner ging werken. Bij de ander spreekt de vader van een “onbalans” die bestond. De partner kookte en “wil dan niet ook nog eens in de keuken staan voor de afwas”. Uit de formulering in het laatste geval is op te maken dat de aanpassing is gedaan naar aanleiding van wensen van de partner wat betreft het huishouden. In het eerste geval gebeurde de aanpassing naar aanleiding van, in ieder geval, de wens van de vrouw om te gaan werken. Of het voor haar dan ook nodig was om expliciet aan te geven dat de balans moest verschuiven is niet duidelijk. Uit bovenstaande kan echter wel worden opgemaakt dat de huishoudelijke taakverdeling blijkbaar niet iets is waar over gepraat wordt, en als er wel wat wordt afgesproken is dat naar aanleiding van de vrouw. In twee huishoudens doet de vrouw wel een stuk meer in het huishouden zoals de wc schoonmaken bijvoorbeeld, maar hierbij werd benadrukt dat de partner dit wilde omdat zij overtuigd was dat zei het beter kon dan haar man. Wat overeenkomt tussen deze twee mannen is dat hun partner net als zij zelf niet hoger opgeleid is. Beide mannen vertelden ook dat hun partner al op jonge leeftijd moest meedraaien in 8
het huishouden. Een derde man die (overigens net zoals de anderen ongevraagd) zei dat zijn partner vroeg moest helpen in het huishouden mag echter wel werken in het huishouden. Wat hem van de eerder genoemden onderscheidt is dat hij en zijn partner hoger opgeleid zijn waardoor het mogelijk is dat hij en zijn partner toch iets anders tegen rolverdelingen aankijken. Dit hangt dan samen met de eerder aangegeven mindere acceptatie van zorgende vaders in masculiene beroepen lager op de arbeidsmarkt Ook zegt deze man in tegenstelling tot de andere twee mannen dat hij mee moest helpen in het huishouden voordat hij uit het ouderlijk huis ging. Eén hoge opgeleide man bijvoorbeeld moest ook in het huishouden werken en mag dit ook van zijn eveneens hoger opgeleide partner. Van die partner zegt hij ook dat zij al jong in het huishouden moest helpen. Mogelijk is een gezin waar meisjes jong moeten beginnen in het huishouden een bron voor wat zij later als de norm aanvaarden, zeker als hun partner ook niet zo liberaal is. Dit is dan niet het geval vanwege onwil, maar omdat het voor de hand ligt. Immers hebben zij hun eigen vader ook nooit of zelden huishoudelijk werk zien doen. In feite dus dezelfde reden waarom minder jonge meisjes minister willen worden, namelijk omdat ze amper vrouwelijke politieke leiders op tv zien (Campbell 233). Wat hier verder nog bij is op te merken is dat in de twee gevallen waar de man door zijn partner beperkt wordt in het huishouden, het dus weer om een wens van de vrouw gaat. Gekoppeld aan het gat tussen idealen en de praktijk, lijkt er dus ten minste ruimte te zijn voor vrouwen om aan hun mannen te vragen de taken eerlijker te verdelen. De mannen geven immers aan niet onwillig te zijn (en ook de theorie rond idealen van zorgende vaders sluit daarop aan). Zij volgen misschien toch in de praktijk meer hun vaderfiguren dan ze denken, tot ze erop gewezen worden. 3.5: Werk Vier van de mannen denken dat het geen probleem is om carrière te maken als je minder dan vijf dagen werkt. Twee mannen denken dat het meestal ook wel kan, maar dat je in bepaalde beroepen wel beperkt bent in de mogelijkheden. Een cutthroat zakenleven heeft misschien wel meer dan vijf dagen nodig zeggen beiden. Een andere respondent die zelf directeur is van een NGO zegt dat het moeilijk is die positie te combineren met minder dan vier dagen per week werken, maar merkt wel op dat flexibeler werken wel mogelijk is, iets wat een andere man ook aangeeft die in avonden werk doet wat hij anders overdag zou doen. Ook buiten hogere functies geeft een man aan dat hij bij laaggeschoold werk niet minder kon werken. Hij wilde dit doen bij zijn vorige baan in een magazijn maar dit was niet mogelijk. Ook in bepaalde ploegendiensten in de industrie is het praktische niet haalbaar om minder te werken. Vaak is het mogelijk om minder te werken in de bedrijfscultuur. Eén vader noemt het zelfs een recht, maar een recht kan betekenen dat ze het zien als iets waar weerstand tegen is. Het ‘recht’ zou dan juist opgevat worden als dwangmiddel naar je werkgever toe. Een andere mogelijke interpretatie van het woord ‘recht’ is juist dat het zo goed geregeld is dat je ervan op aan kan dat het mogelijk is, een zekerheid dus. Enkele mannen merken op dat minder werken beter mogelijk is in sommige sectoren zoals (semi-)overheid in tegenstelling tot het (economische) zakenleven. Wel zijn er twee vaders die aangeven dat de financiële situatie een teruggang in inkomen betekend die voor het gezin niet wenselijk is. Eén van hen zegt dat zijn 9
partner minder per uur verdient, terwijl beiden een beroep doen met een middelbaar opgeleide kwalificatie, de moeder in de horeca en de vader in de transportsector. Beroepen waarin veel vrouwen werken worden vaak minder betaald, maar of dat in dit specifieke geval ook zo is werd niet duidelijke. Maar ongeacht of het in dit geval speelt, kan worden gezegd dat dit verschil in beloning bij lagere klassen wel eens de doorslag zou kunnen geven. Twee vaders plaatsen ook de kanttekening dat het wel mogelijk is minder te werken, maar niet helemaal geaccepteerd. In het ene bedrijf zou het wel mogelijk zijn. Deze vader is ook enthousiast over de reactie van zijn baas, maar geeft ook aan dat het toch wel even wennen zou zijn voor de collega’s. Een andere man zegt zelfs dat er vooral door oudere collega’s met een scheef oog naar gekeken zou worden. Hier zal ik verder op in gaan bij onderdeel 3.7. Twee mannen in hogere functies legden erg de nadruk op de hoeveelheid werk die gedaan moeten worden. Geïmpliceerd wordt daar dat je als werknemer geacht wordt een bepaalde hoeveelheid werk te doen en minder uren werken betekend dat je moet aangeven hoe dat werk dan wel gedaan kan worden. Het lijkt dus dat er een vooroordeel is dat het nu eenmaal zo hoort en dat het probleem ligt bij wat de werker wil doen en niet bij de verdeling van het takenpakket. De norm is dus fulltime werken. Gezien het hoge percentage vrouwelijke deeltijdwerkers en de acceptatie daarvan lijkt het erop dat de norm voor vrouwen is dat ze minder werken en dat het daarom niet of minder als een probleem wordt gezien. Het probleem kan hier dus bij een norm liggen die per geslacht verschilt. Dit wordt versterkt doordat een andere vader die werkt bij een nutsbedrijf enthousiast spreekt over goede mogelijkheden om minder te werken door middel van een flexibel arbeidsbudget bij de werkgever. Zijn vorige werkgever deed ook niet moeilijk maar toch is hij vol lof over dat flexibele arbeidsbudget. Dit geeft aan dat daar wel is ingespeeld op de aanpassing van het takenpakket in plaats van een aanpassing in het gedrag van de werknemer. De vraag kan nu zijn: kan arbeid niet flexibeler gepland worden nu een emanciperende maatschappij dit vraagt? Toch blijft ook hier de tendens te bestaan dat in bepaalde economische topposities en ook lager opgeleide fysieke arbeid beperkingen aanwezig zijn, dus bovenaan en onderaan de arbeidsmarkt. In beide gevallen gaat het om heel masculiene beroepen (Pyke 531-533). Iets wat de hierboven genoemde norm die mannen fulltime werk voorschrijft logischerwijs zou versterken. 3.6: Vrienden Geen van de mannen praat met vrienden over de taakverdeling in het huishouden. Terloops komt het wel eens te spraken maar echt een onderwerp waarover ze met elkaar praten is het niet. Er worden wel eens grappen over gemaakt (“heb je nu alweer weekend?”), maar de mannen weten amper of zelfs helemaal niet hoe het er bij vrienden in het huishouden aan toe gaat. Er lijkt wel een groot verschil tussen culturen te zitten. Slechts vier van de tien mannen hebben vrienden die minder in het huis doen dan zij. Bij één vader werd niet duidelijk waar dit aan ligt. Twee vaders wijten dit aan de carrière-ambities van die vrienden. Deze beide vaders leggen een verband tussen hun maatschappelijk 10
betrokken werk in onderwijs en NGO en het feit dat zijn geen echte ‘carrier tijger’ zijn. Zowel de faciliteiten die sociale beroepen bieden aan een vader als ook het geencarrieretijger-zijn maken beiden deel uit van de mogelijkheid tot actiever vaderschap. Dit is overigens mooi te koppelen aan de keuze waar vrouwen zich mee geconfronteerd zien wanneer de maatschappij vragen stelt aan een vrouw in hoge functie of die wel een goede moeder is, en vice versa. Dit is dus geen probleem voor vrouwen alleen (wat overigens niet wil zeggen dat het bij vrouwen geen groter probleem is) (Schultheiss 26, 29). Een Pakistaanse vader wijst op zijn oom, ook een vaderfiguur, die er volgens hem een traditionelere rolverdeling op nahoudt waarbij hij direct naar de cultuur verwijst. Een Marokkaanse Nederlander doet hetzelfde. Hij heeft zowel autochtone als Marokkaanse vrienden. Bij de eerste groep merkt hij dat de betrokkenheid in het huishouden en de zorg voor kinderen een stuk groter is. Dit verschil linkt hij direct aan de culturele achtergronden waarbij hij zegt zelf een middenpositie te hebben die hij voor een grote deel wijt aan de universitaire opleiding (overigens in de alfa-hoek, wat hem onderscheid van de harde zakenlieden in de economische beroepen). 3.7: Cultuur. Twee mannen zeggen dat hun vaders sporadisch iets in het huishouden deden, terwijl de overige vaders bijna niets deden in het huishouden. Enkele van de geinterviewden zeggen daarover dat het met hun culturele achtergrond te maken heeft. De allochtonen verwijzen vooral naar hun cultuur. De autochtone mannen verwijzen naar het andere tijdsbeeld bij hun ouders en nemen het ze dan ook niet kwalijk dat ze deden wat toen de norm was. Dat culturele druk een grote rol speelt blijkt ook bij een moslim die afkomstig is van de Balkan. Tegenwoordig staat hij voor zijn waarden, maar wanener hij vroeger terug ging naar de Balkan voor vakantie heeft hij zijn vriendin zelfs een keer gevraagd of ze zich als traditioneel Balkanstel konden gedragen, wat betekend een traditionele rolverdeling. Het overkwam hem daar dat hij negatieve reacties kreeg als hij koffie haalde voor zijn partner. Hij wilde zich dus anders voordoen dan hij was. ‘Ik kom er nu voor uit en laat nu blijken dat ik uit Nederland komt en waar ik voor sta’, zegt hij over hoe hij daar nu mee om gaat. Hij distantieert zich dus van de traditionele Balkan cultuur om zijn keuze te legitimeren, en dus ziet hij ook een verband tussen cultuur en zijn gedrag dat hij ‘als Bosnier’ aan zou moeten passen terwijl een Nederlander dat niet hoeft omdat het zijn cultuur niet is. Het idee leeft dat de migranten met hun cultuur als het ware zijn blijven hangen in de tijd waarin zij naar Nederland zijn gekomen, terwijl in veel landen die culturen ook verder geëmancipeerd zijn in de tijd tussen aankomst en heden (Dibbits 38-40). In feite is een referentie naar de cultuur van het land van herkomst dan ook een soort verwijzing naar een ander tijdsbeeld. Alle tien de vaders verwijzen dan ook op enig punt in het interview (in het geval van cultuur dus impliciet) naar een mentaliteitsverandering ten opzichte van eerdere generaties en zijn zich hier dus van bewust. Eén autochtone man wijst er zelfs op dat moeders niet meer mochten werken als ze getrouwd waren en kinderen hadden. Dit sluit aan op een opmerking van een Surinaamse Nederlander dat migranten wat taakverdeling betreft de autochtonen 11
volgend wat emanciperende trends betreft. Er lijkt dus een culturele verschuiving (de emancipatie) te zijn die in verschillende groepen op verschillende momenten inzet en die door migratie enige overlap heeft met een culturele barrière. In de vier gevallen waar de geïnterviewde aangaf dat zijn vader meehielp in het huishouden, of af en toe wel een iets deed, valt op dat iedere keer diens moeder werkte. Daar komt bij dat in drie van deze vier gevallen waarin de moeder van de geïnterviewde werkt de geïnterviewde aangeeft iets in het huishouden te hebben gedaan als kind. Alle vier werken ook minstens een dag in de week minder om voor hun kinderen te zorgen. Dit geldt ook voor één van de twee vaders die opgroeide in een huishouden waarin voornamelijk oma het huishouden deed en waar moeder ook werkte. In alle gevallen waarin de moeder werkte heeft de vader dus geen fulltime baan. Dit verband met vrouwelijke rolmodellen voor een niet-traditionele rolverdeling in het huishouden lijkt dus een invloed te hebben. 3.8: Religie Zeven mannen reageerden inhoudelijk op religie en een mogelijke invloed daarvan op hun vaderschap. Eén man zei dat hij niet religieus is en dat hem dit dus niet beïnvloedde. Daarnaast is er een Islamitische vader die zegt uit de Islam niets specifieks te hebben gehaald. Hij zegt er wel waarden vandaan te hebben maar die zijn volgens hem universeel en ook buiten de Islam terug te vinden. Het is dus meer cultuur. Een andere man zegt bijna hetzelfde over de rol van de Islam in zijn leven. Een Christelijke man ontkent ook een rol van zijn overtuiging bij zijn keuzes als vader. Twee mannen zeiden expliciet dat ze atheïstisch zijn. De ene zegt dat zijn “vrije” opvoeding hem heeft beïnvloed om ook een vrije opvoeding en keuze in rolverdeling te maken. De ander volgt wel een levensfilosofie van liefde die een rol speelt bij de balans tussen carrière, kind en partner. Nog een andere man is zelf niet religieus, maar ziet bij moslims en de islam die hij in het maatschappelijk werk tegenkomt wel mogelijkheden om de waarden die onder die religie te vinden zijn te combineren met afro- en autochtone culturele elementen voor een synergie. Eén Islamitische man zegt wel beïnvloed te zijn door het geloof. Het verschil met de andere twee moslims lijkt echter meer te zijn dat hij enkele normen en waarden meer onder religie dan cultuur schaart dan de andere twee mannen, waardoor hij zegt dat hij wel door de Islam is beïnvloed terwijl hij tegelijkertijd over dezelfde normen en waarden als de anderen begint. Religie lijkt hier dus op zijn minst een overlap te hebben met cultuur dus het is lastig te stellen dat religie echt als op zichzelf staand een rol speelt. Mogelijk is het eerder een invalshoek die het culturele argument enigszins vervangt of ondersteund. Er wordt dus wel gezegd dat normen en waarden uit bepaalde overtuigingen worden gehaald, maar erg concrete voorbeelden worden door geen van de mannen gegeven. Verandering tussen generaties wat betreft huishoudelijke taakverdeling lijkt dus meer te maken te hebben met de eerdergenoemde verschuiving door tijd en migratie van normen (verschuiving door de emancipatie), dan door de overtuigingen op zich. 3.9: Werkende partner 12
Alle mannen vinden het belangrijk dat hun partner kan werken, waarbij ik dat er bij twee impliceer aangezien zij uitweiden over de verwachtingen in de maatschappij van moderne vrouwen. Die worden volgens de één verwacht mee te doen, terwijl de andere vader een punt maakt van de term ‘ouder’ in plaats van vader aangezien er anders verwachtingen in die woorden liggen besloten. De redenering dat het financieel goed is kwam bij drie mannen ter sprake, waarbij het steeds ging om vaders in stellen die niet hoger opgeleid zijn. Hieronder is overigens niet de man van wie eerder al werd gezegd dat zijn partner en niet hij minder gaat werken omdat hij meer verdiend, maar voor wie hetzelfde geldt. In lagere klassen spelen de financiën toch een grotere rol bij de keuzen. Drie keer werd verder genoemd dat het positief is dat hun partner zich konden ontwikkelen door hun werk. Drie keer werd het werken van de partners ook gekoppeld aan hun eigen welbevinden en hun relatie die daar beter van zou worden. Naast het ontwikkelen wordt het sociale leven dat erbij hoort ook vier keer genoemd, terwijl dit bij de anderen ook uit de het interview is op te maken, bijvoorbeeld uit het enthousiasme waarmee ze praten over de bijdrage aan de maatschappij van hun partner.
4: Criteria voor (mannen-)emancipatieprogramma’s Op basis van de analyses van de interviews kom ik tot de volgende aanbevelingen voor programma’s die de balans in het huishouden willen veranderen. Veel commentaren zullen enige overlap met elkaar hebben, maar in dat geval gaat het om de conclusie erop volgt die anders is. Wat geen of weinig zin heeft: Veel mannen zoeken geen informatie op over vaderschap in het algemeen. Het publiceren van informatie over hoe die rol in te vullen zal dus waarschijnlijk slechts een kleine groep vaders bereiken. Veel vaders willen hun eigen weg in het vaderschap volgen. Media zoals kranten, boeken en televisie zullen zeker een invloed hebben maar wat betreft de emancipatie van mannen zal het lijkt dit geen goed middel om te gebruiken. Mannen praten met vrienden eigenlijk niet over taakverdeling of het vaderschap op zich, net zoals dat het geval is met vaders. Er worden wel grappen gemaakt of wel anekdotes of tips uitgewisseld maar een onderwerp op zich is het niet onder mannen. Religie speelt amper een rol. Net zoals de vaderfiguren die de mannen wat betreft aanpak volgen, maar niet wat betreft praktische deelname aan het huishouden en zorg voor kinderen, is ook religie een bron van inspiratie maar geen blauwdruk op zich. Wat wel zinvol is: Rolmodellen zijn voornamelijk vaderfiguren die dicht bij de mannen staan. Het gaat daarbij vooral om de manier waarop die vaderfiguur de rol oppakte. Het maakt niet uit of die vader er al dan niet een geëmancipeerde rolverdeling op na hield. 13
Mannen weten amper wat ouders en schoonouders vinden van hun keuzen en hebben er ook nooit met hun eigen vader over gehad. Vaderfiguren kunnen dus een rol spelen (ongeacht of ze zelf veel in het huishouden deden) maar het lijkt niet waarschijnlijk dat mannen die zelf op gaan zoeken. Het bieden van een dergelijk rolmodel zoals de vader erbij betrekken kan dus helpen. Er is een norm die sociale druk op mannen legt om meer in het huishouden te doen, en veel mannen voldoen niet aan die norm en weten dat ook (in ieder geval onbewust). Hiervan zou je dus heel goed gebruik kunnen maken. Een houvast dus voor verandering van binnenuit. In alle gevallen waar er een taakverdeling in het huishouden was afgesproken, was dat naar aanleiding van een wens van de vrouw. o Mede met de hierboven genoemde sociale druk en ook het verschil tussen idealen en praktijk van mannen, blijkt dat er goede mogelijkheden zijn als vrouwen hun wensen kenbaar maken en niet te wachten tot mannen er zelf mee komen. De rolmodellen waren immers vaderfiguren die kwantitatief weinig bijdroegen. Het lijkt er daarom op dat de mannen soms een zetje nodig hebben en dat het niet één en al onwil is. o Vrouwen moeten ook zelf de traditionele rolverdeling loslaten. Dat alle minder dan fulltime werkende mannen een werkende moeder hadden zegt namelijk iets over de moederfiguur als rolmodel van de geëmancipeerde vrouw. In sommige sectoren, bijvoorbeeld heel masculiene banen zoals hogere economische functies en ook lage functies zoals in bijvoorbeeld de industrie en transportsector, kan de acceptatie van zorgende vaders in de bedrijfscultuur beperkend zijn. Aansluitend komt daar voor de lagere functies met lagere beloning ook een financieel aspect om de hoek kijken zoals verschillen in beloning wat minder werken voor mannen kan verhinderen. Beleid richten op dergelijke masculiene bedrijfsculturen kan mannen dan ook helpen. Ook meer in het algemeen kan de parttime werkende vader nog vaak op gefronste wenkbrauwen rekenen, ook al is dat vaak meer gewenning bij de collega’s dan een diepgewortelde afkeer. De keuze ‘carrière of gezin’ bestaat ook voor mannen, ook al zijn de implicaties gematigder dan dat die voor vrouwen lijken te zijn. De geïnterviewden geven aan dat een topcarrière en erg betrokken vaderschap niet of amper hand in hand gaan. Ook hier is beleid richting werkcultuur nodig. Bij lagere functies kan het totale inkomen van het gezin, en dan vooral het verschil in inkomen tussen man en vrouw, wel eens een doorslaggevende rol spelen bij de taakverdeling en de keuze wie er eventueel minder gaat werken. Door de relatief slechtere beloning van vrouwen is dit een obstakel. Als voordelen van een werkende partner worden extra inkomen genoemd, maar ook het sociale leven van hun partner, de persoonlijke ontwikkeling en hun eigen welbevinden dat voorkomt uit een actieve en zichzelf ontwikkelende partner. Hier kan je dus bij mannenemancipatie op inspelen.
Bibliografie:
14
Campbell, D.E., Wolbregt, C. “See Jane Run: Women Politicians as Role Models for Adolescents.” The Journal of Politics 68.2 (2002): 233-247. Dibbits, H., Meder, T. “Cultuur in Beweging.” Eds. Bennis, H., Extra, G., Muysken, P. Een Buurt in Beweging. Talen in Culturen in het Utrechtse Lombok en Transvaal. Amsterdam: Askant, 2002: 33-47. Milkoe, M.A., et al. “Gendered Division of Childrearing: Ideals, Realities, and the Relationship to Parental Well-Being.” Sex Roles 47.1/2 (2002): 21-38. Portegijs, W., et al. Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2008. Pyke, K.D. “Class Based Masculinities. The Interdependence of Gender, Class, and Interpersonal Power. Gender & Society. 10.5 (1996): 527-549. Schultheiss, D.E.P. “To Mother or Matter. Can Women Do Both?” Journal of Career Development 36.1 (2009): 25-48.
15