Thuiskomen 2011 Een overzicht van de monitoringsresultaten van de verkeersveiligheidscampagnes in 2009-2011
Datum Status
22 mei 2013 Definitief
1
1. VOORWOORD
Verkeersveiligheidscampagnes aantoonbaar effectief Nederland is één van de meest verkeersveilige landen ter wereld. Maar verkeersveiligheid is nooit vanzelfsprekend. Dat moeten we ons goed beseffen. Zeker na de wake up call van vorig jaar. Toen zagen we dat het aantal verkeersdoden licht steeg na jaren van spectaculaire dalingen. Met name fietsers en ouderen zijn kwetsbaar in het verkeer. Het is duidelijk: veilig gedrag in het verkeer vergt continue concentratie en inzet, van ons allemaal. In deze rapportage blik ik terug op de campagnes Verkeersveiligheid over de periode 2009 tot en met 2011. Die campagnes zijn het resultaat van intensieve samenwerking tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de decentrale overheden, de politie en maatschappelijke belangenorganisaties. En ik ben erg trots en blij dat ik kan constateren dat de campagnes succesvol zijn. Dit blijkt uit het overzicht van de evaluatieresultaten in deze publicatie. Steeds meer weggebruikers gedragen zich veilig[er] in het verkeer. Burgers geven een hoge waardering aan de campagnes verkeersveiligheid. Maar belangrijker: ze leiden tot de gewenste mentaliteits- en gedragsverandering. Een goed voorbeeld is de campagne ‘Hou je aan de snelheidslimiet’. Ik hoef niemand uit te leggen hoe belangrijk het is dat we rustig rijden in 30-kilometerzones, onder andere door de vele fietsers en spelende kinderen. Meer en meer automobilisten zijn zich bewust van het feit dat een kleine snelheidsovertreding tot grote risico’s en gevaarlijke situaties leidt. Of neem de Bob- en Goochem het Gordeldiercampagnes. Campagnes die heel veel mensen kennen. En belangrijk: die ook tot positieve gedragsveranderingen leiden. Steeds minder mensen zitten met alcohol achter het stuur, steeds meer mensen gebruiken de gordel, zowel voorin als achter. Ook in bestelauto’s, waar nog een inhaalslag gemaakt moest worden, doen mensen vaker de gordel om. Van al deze resultaten word ik oprecht blij. De campagnes leveren een belangrijke bijdrage aan het halen van ons doel: minder verkeersslachtoffers, meer verkeersveiligheid. Door de slimme combinatie van gerichte voorlichting, handhaving en lokale acties zijn ze een onmisbare schakel in het verkeersveiligheidsbeleid, nu en in de toekomst. Als het aan mij ligt zetten we deze succesvolle samenwerking de komende jaren op deze voet voort. Daar kunnen we allemaal mee thuiskomen. Melanie Schultz van Haegen Minister van Infrastructuur en Milieu
2
1. VOORWOORD
2
2. BOB-CAMPAGNE
4
2.1 2.2. 2.3. 2.4.
BESCHRIJVING VAN DE CAMPAGNE DE CAMPAGNE INSPANNINGEN RESULTATEN VAN DE CAMPAGNE CONCLUSIE
4 6 9 25
3. CAMPAGNE SNELHEID
27
3.1 BESCHRIJVING VAN DE CAMPAGNE 3.2 DE CAMPAGNE-INSPANNINGEN 3.3 RESULTATEN VAN DE CAMPAGNE 3.4 CONCLUSIE
27 28 31 36
4. CAMPAGNE FIETSVERLICHTING
38
4.1 BESCHRIJVING VAN DE CAMPAGNE 4.2 DE CAMPAGNE-INSPANNINGEN 4.3 RESULTATEN VAN DE CAMPAGNE 4.4 CONCLUSIE
38 39 41 52
5. CAMPAGNE AFLEIDING
54
5.1 BESCHRIJVING VAN DE CAMPAGNE ‘AFLEIDING’ 5.2 DE CAMPAGNE-INSPANNINGEN 5.3 RESULTATEN VAN DE CAMPAGNE 5.4 CONCLUSIE 6. BEVEILIGINGSMIDDELEN IN DE AUTO 6.1 BESCHRIJVING VAN DE CAMPAGNES 6.2 DE CAMPAGNE-INSPANNINGEN 6.3 RESULTATEN VAN DE CAMPAGNE ‘RIJ VOORBEREID’ 6.4 RESULTATEN VAN DE CAMPAGNE ‘AUTOGORDELS’ 6.5 CONCLUSIE
3
54 56 58 70 72 72 73 76 79 85
Thuiskomen 2011
2. BOB-CAMPAGNE 2.1 Beschrijving van de campagne Eind 2001 is gestart met de Bob-campagne. De campagne wordt sindsdien gedurende twee vaste perioden (in de winter en de zomer) gevoerd. Met de campagne tracht het Ministerie van I&M, in samenwerking met bestuurlijke en maatschappelijke partners, autobestuurders en hun passagiers te stimuleren afspraken te maken over wie drinkt en wie rijdt, waarbij degene die rijdt geen alcohol drinkt. De hier gerapporteerde resultaten betreffen de wintercampagnes van december 2008 t/m januari 2009, december 2009 t/m januari 2010, december 2010 t/m januari 2011 en de zomercampagne van 2009. Daarna is er tijdens de zomerperiode geen effectonderzoek meer uitgevoerd. De centrale boodschap van de Bob-campagne is: Spreek van tevoren af wie er geen alcohol drinkt en terug naar huis rijdt. Deze persoon (man of vrouw) heet voor de gelegenheid ‘Bob’. De landelijk gecommuniceerde boodschap wordt op regionaal en lokaal niveau ondersteund via activiteiten van decentrale overheden (ROV’s/VVB’s), Vellig Verkeer Nederland (VVN) en de politie. Het accent van de boodschap van de Bob-campagne ligt op het maken van de afspraak en het consequent naleven daarvan, in casu dat de Bob niets drinkt. Dit is weergegeven in de slogan: 100% Bob 0% op (zie foto 2.1). Foto 2.1
Attentiebord van de Bob-campagne
Pagina 4 van 86
Thuiskomen 2011
Doelgroep De campagne richt zich op het algemeen publiek van 18 jaar en ouder. Primair richt de campagne zich op automobilisten die in groepsverband naar een gelegenheid gaan waar alcohol wordt gebruikt en de intentie hebben samen met de auto naar huis te rijden. Naar aanleiding van alcoholmetingen en eerdere campagne evaluaties worden binnen de primaire doelgroep nog twee specifieke groepen onderscheiden: 1. Doelgroep 1: 18-34 jarigen die in het bezit zijn van een rijbewijs en wel eens alcohol drinken; 2. Doelgroep 2: 35-54 jarige mannen die in het bezit zijn van een rijbewijs en wel eens alcohol drinken.
Doelstellingen De algemene doelstelling van de campagne is: Bob moet bijdragen aan het bevestigen, bestendigen en/of verbeteren van het goede gedrag (alcoholvrij rijden) van de grote groep die dat nu al doet. De campagnedoelstellingen over de jaren 2009 tot en met 2011 zijn als volgt (DPC, 2009-2011): Kennis: ⁻ Minimaal 80% van de doelgroepen is spontaan bekend met de term Bob (campagne 2008/2009, 2009 en 2009/2010). ⁻ Minimaal 95% van de doelgroepen is geholpen bekend met de term Bob (campagne 2008/2009, 2009 en 2009/2010). ⁻ Het verhogen van het kennisniveau: Bob drinkt niet (campagne 2010/2011). Houding ⁻ Minimaal 85% van de doelgroepen heeft een positieve houding ten aanzien van het vooraf maken van afspraken volgens de Bob-methode (campagne 2008/2009, 2009 en 2009/2010). ⁻ Behoud van het percentage dat vindt dat de Bob niet drinkt (campagne 2008/2009 en 2009/2010). ⁻ Het vergroten van de positieve houding ten aanzien van het feit dat de Bob niet drinkt (campagne 2010/2011). Gedrag ⁻ 75% van alle doelgroepen maakt altijd en vooraf afspraken volgens de Bobmethode in een situatie waarbij men met de auto uitgaat en er wordt alcohol gedronken in een groep (campagne 2008/2009, 2009 en 2009/2010). ⁻ Behoud van het percentage 18+ en ouderen dat niet drinkt als ze de Bob zijn, stijging van het percentage dat niet drinkt als ze de Bob zijn (campagne 2008/2009, 2009 en 2009/2010). ⁻ Het vergroten van het percentage dat niet drinkt als zij de Bob zijn (campagne 2010/2011). Waardering ⁻ De waardering van de campagne als geheel moet minimaal gelijk zijn aan de benchmark van de 30% best gewaardeerde Postbus-51 campagnes (campagne 2008/2009 en 2009/2010).
Pagina 5 van 86
Thuiskomen 2011
2.2.De campagne inspanningen
Landelijke voorlichting Onder regie van het Ministerie van I&M werken veel organisaties sinds 2001 samen aan de ontwikkeling en uitvoering van de Bob-campagne. Tot de campagnepartners behoren de Regionale Organen Verkeersveiligheid (ROV’s), Verkeer- en Vervoerberaden (VVB’s), Veilig Verkeer Nederland (VVN), de politiekorpsen, het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket Team Verkeer), STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik) en TeamAlert. Bij de uitvoering van de Bob-campagne in de periode 2009-2011 is gebruik gemaakt van een Postbus 51 roulement. Landelijk zijn de volgende middelen ingezet: ⁻ Televisiespot ⁻ Radiospot ⁻ Internetsite www.nederlandveilig.nl/bob/ ⁻ App (Bob’s TipsyTalk App, wintercampagne 2010) ⁻ Attentieborden / buitenreclame ⁻ Poster ten behoeve van regionale communicatie ⁻ Bob-sleutelhanger VVN Veilig Verkeer Nederland richt zich op rechtstreeks en persoonlijk contact met het publiek over het maken van een Bob-afspraak. Dat gebeurt bij evenementen en activiteiten op landelijk, regionaal en lokaal niveau. Eén van de hoogtepunten was de landelijke Bob-zomertour in 2010 en 2011. Bob was aanwezig bij aansprekende landelijke festivals zoals Zwarte Cross en Concert at Sea. Bezoekers werd gevraagd wie die dag de Bob-rol op zich wilde nemen. Na het evenement werd door middel van een blaasproef gecontroleerd of er echt sprake was van een Bob. De Bob was daarbij alleen Bob als hij niets gedronken had. Per festival werden gemiddeld 300 Bob afspraken gemaakt (VVN, 2012). Sinds juli 2011 beheert VVN een Bob Facebook pagina. De lancering van de Bobpagina werd ondersteund met een Bob-applicatie, die bezoekers aangemoedigde een Bob-afspraak te maken voordat ze op stap gingen. De Bob kon vervolgens worden bedankt met een originele, gepersonaliseerde bedankvideo en maakte bovendien kans op leuke prijzen. Om de online Bob community een extra boost te geven, worden de fysieke contactmomenten de komende jaren aangegrepen om bestuurders op het bestaan van de community te wijzen (VVN, 2012). TeamAlert TeamAlert richt zich met Bob-projecten op de doelgroep jongeren van 16 tot en met 24 jaar. De voorlichtingsprojecten waaronder de ‘Bob-zone’ hebben plaats gevonden op festivals, in discotheken, binnensteden, sportkantines en op feesten (Team Alert, 2012).
Pagina 6 van 86
Thuiskomen 2011
Foto 2.2
Attentiebord van de Bob-campagne
Regionale acties Op basis van het landelijke campagneconcept is een breed pakket middelen ontwikkeld ten behoeve van de regionale en lokale communicatie. De radio- en televisiespots zijn beschikbaar gesteld voor uitzending door lokale en regionale omroepen. Bij de uitvoering en coördinatie van de regionale communicatie spelen VVN en de ROV’s/VVB’s een belangrijke rol. In figuur 2.1 staat per campagnemiddel aangegeven hoeveel ROV’s/VVB’s ervan gebruik hebben gemaakt. In de periode 2009 tot en met 2011 zijn vooral posters, attentieborden / buitenreclame en gadgets breed ingezet. Tijdens verschillende evenementen in de regio’s is de Bob-campagne ingezet door de ROV’s in samenwerking met andere partijen. Ook zijn de ROV’s ondersteunend geweest bij veel lokale acties, zoals bij het afnemen van vrijwillige blaastests bij bezoekers van sportverenigingen en discotheken, het organiseren van (ludieke) startmomenten van de Bob-campagne en ondersteuning bij alcoholcontroles.
Pagina 7 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.1
Aantal verkeersveiligheidsinstanties dat campagnemiddelen heeft ingezet in de periode 2009-2012 (eigen opgave ROV’s/VVB’s in 2012)1.
Acties in het voortgezet onderwijs Handhavings activiteiten OM Evenementen / lokale acties TV-spot
Gadget Buitenreclame / attentieborden Flyer
0
2
4
6
8
10
Handhaving Handhaving op rijden onder invloed van alcohol maakt deel uit van een integrale benadering van gedragsbeïnvloeding. Gerichte handhaving van de verkeershandhavingsteams en de politiekorpsen heeft gezorgd voor bijna 20.000 transacties wegens rijden onder invloed in 20112. De hoeveelheid uitgeschreven bekeuringen is geen graadmeter voor het werkelijk aantal bestuurders dat onder invloed van alcohol verkeert. In tabel 2.1 staat het aantal bekeuringen, uitgesplitst naar ervaren (limiet 0,5‰) en beginnende (limiet 0,2‰) bestuurders3 in de periode 2009 tot en met 2011. Tabel 2.1
Aantal bekeuringen voor het rijden onder invloed van alcohol onderverdeeld naar ervaring, in 2009-2011 (CJIB, 2012).
Ervaren bestuurders (0,5 ‰) Beginnende bestuurders (0,2‰) Geen rijbewijs Totaal
2009 16.949 5.315 690 22.954
2010 14.587 4.996 661 20.244
2011 14.789 4.451 587 19.827
In figuur 2.2 staat het aantal transacties voor rijden onder invloed in de periode 2004 tot en met 2011. Vanaf 2005 (meer dan 28.000 transacties) is een daling te zien naar iets minder dan 20.000 transacties op jaarbasis.
1 2 3
Negen van de elf ROV’s/VVB”s hebben het evaluatieformulier geretourneerd. De cijfers betreffen alleen bestuurders van motorvoertuigen en niet van bromfietsers, fietsers en dergelijke. Een beginnend bestuurder heeft het rijbewijs na 20 maart 2002 gehaald en korter dan vijf jaar in bezit.
Pagina 8 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.2
Aantal bekeuringen voor het rijden onder invloed van alcohol, in 2004-2011 (CJIB, 2012).
28.29327.337 25.820 24.707 22.954 25000 23.097 20.24419.827 30000
20000 Ervaren bestuurder
15000
Beginnende bestuurder Geen rijbewijs
10000
Totaal 5000 0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
2.3.Resultaten van de campagne
Bereik Door middel van campagne-effectonderzoek wordt de communicatieve werking van de campagne gemeten tijdens de looptijd van de campagne. Het bereik van campagnes wordt bepaald door per voorgelegde uiting te vragen of men deze de afgelopen weken heeft gezien of gehoord. Het hoogste punt van bereik van de Bobcampagnes in 2008/2009, 2009/2010 en 2010/2011 onder algemeen publiek 18+ is hoog. Met respectievelijk 96%, 89% en 95% ligt het bereik ruim boven de benchmark4 van 88% (DPC, 2009-2011). Bij het gemiddeld bereik zijn gegevens per doelgroep bekend. Tabel 2.2 laat per doelgroep het gemiddelde percentage zien van alle metingen uitgevoerd gedurende de looptijd van de campagne per jaar. Tabel 2.2
Gemiddeld bereik van de campagne onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen ( in%) (DPC 2009-2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen 4
2008/2009 86% 87% 81%
2009/2010 80% 75% 86%
2010/2011 86% 88% 89%
Gemiddeld percentage over alle overheidscampagnes met een vergelijkbare media-inzet.
Pagina 9 van 86
Thuiskomen 2011
Herinnering De geholpen herinnering is gemeten door te vragen of men zich kan herinneren de campagne over “Bob, alcohol in het verkeer” te hebben gezien of gehoord. Na de campagne van 2008/2009 kan op het hoogste punt 76% van het algemeen publiek 18+ zich herinneren een uiting van de Bob-campagne te hebben gezien en gehoord. In 2010 ligt het percentage lager (58%) en na de campagne van 2011 kan 75% van het algemeen publiek 18+ zich de campagne herinneren. Elke jaargang scoort ruim hoger dan de benchmark (48%) (DPC, 2009-2011). Bij het gemiddeld bereik zijn gegevens per doelgroep bekend. In tabel 2.3 is het gemiddelde van de geholpen herinnering per campagnejaar af te lezen voor algemeen publiek 18+ en de twee specifieke doelgroepen. Tabel 2.3
De gemiddelde geholpen herinnering onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen (DPC 2009-2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen
2008/2009 60% 60% 68%
2009/2010 48% 48% 61%
2010/2011 62% 73% 64%
Waardering Om te bekijken hoe de campagne als geheel gewaardeerd wordt, is gevraagd een rapportcijfer te geven. De waardering van campagne door het algemeen publiek 18+ is goed. De campagnes van 2009, 2010 en 2010 scoren respectievelijk een 7.2, 7.4 en een 7.4. De scores liggen boven de benchmark (6,6). Ook alle uitingen worden door het algemeen publiek 18+ hoog gewaardeerd. De televisiespot heeft van elk campagnejaar de hoogste score (DPC, 2009-2011). Tabel 2.4 Waardering van de campagne onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen in rapportcijfers (DPC 2009-2011). Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen
2008/2009 7,2 7,1 7,1
2009/2010 7,4 7,6 7,1
2010/2011 7,.4 7,5 7,0
Ten opzichte van andere Postbus-51 campagnes wordt de Bob-campagne als geheel elk jaar goed gewaardeerd. Vrijwel alle aspecten scoren hoger dan de Postbus-51 benchmark (zie figuur 2.3).
Pagina 10 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.3 Waardering (schaal 1-5) van de Bob-campagne 2010/2011 op diverse aspecten van algemeen publiek 18+ en de benchmark 18+ (DPC, 2011).
Opvallend
Nieuwe info Niet irritant Mooi
Informatief Grappig geloofwaardig
Duidelijk Aanspreken 0
1 Benchmark
2
3
4
5
Algemeen publiek
Boodschapoverdracht De campagneboodschap is goed overgekomen. Van het algemeen publiek noemt de overgrote meerderheid spontaan ’dat je niet met alcohol op achter het stuur moet gaan zitten’ het meest als belangrijkste boodschap van de campagne. Onder de twee doelgroepen, 35-54 jarige mannen en 18-34 jarigen, is dit vergelijkbaar (zie tabel 2.5). Tabel 2.5
Percentage onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen dat de boodschap “dat je niet met alcohol achter het stuur moet gaan zitten” spontaan noemt als belangrijkste boodschap (DPC 2009-2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen
2008/2009 76% 68% 80%
2009/2010 62% 62% 68%
2010/2011 87% 94% 87%
Bij het voorleggen van de primaire boodschappen van de campagne blijkt dat deze beter scoren dan de benchmark (78%). De campagneboodschap ‘je moet vooraf afspraken maken wie er drinkt en wie er rijdt’ scoort onder algemeen publiek respectievelijk 89%, 94% en 85% (zie tabel 2.6). De campagneboodschap ‘je moet niet met alcohol op achter het stuur gaan zitten' scoort nog beter met respectievelijk 93%, 95% en 94% (zie tabel 2.7) (DPC, 2009-2011).
Pagina 11 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 2.6 Overdracht van de boodschap “je moet vooraf afspraken maken wie er drinkt en wie er rijdt” onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen in percentages (DPC 2009-2011). Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen Tabel 2.7
2008/2009 89% 99% 93%
2009/2010 94% 97% 95%
2010/2011 85% 82% 83%
Overdracht van de boodschap “je moet niet met alcohol op achter het stuur gaan zitten” onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen in percentages (DPC 2009-2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen
2008/2009 93% 99% 94%
2009/2010 95% 100% 95%
2010/2011 94% 98% 92%
Kennis De communicatie-effecten worden vastgesteld door kennis, houding en/of gedrag(sintentie) na afloop van de campagneperiode te vergelijken met die voorafgaand aan de campagneperiode. De bekendheid van de Bob-campagne is zeer hoog. Dat geldt zowel voor de bekendheid met de term Bob als de bekendheid van de inhoud van de Bob-methode. De geholpen bekendheid van de Bob onder het algemeen publiek 18+ en onder 1834 jarigen en 35-54 jarige mannen is al lange tijd stabiel op een zeer hoog niveau (zie tabel 2.8). Tabel 2.8
Doelgroep Algemeen publiek 18+ 18-34 jarigen 35-54 jarige mannen
Geholpen bekendheid van de term Bob onder algemeen publiek 18+, 18-34 jarigen en 35-54 jarige mannen in % (DPC 2009-2011). 2008/2009 Vm Nm 98% 98% 100% 100%
95% 98%
2009 97% 100% 97%
2009/2010 Vm Nm 96% 97%
2010/2011 Vm Nm 96% 97%
95% 96%
98% 92%
98% 95%
95% 100%
Houding Zowel de primaire doelgroep als de specifieke doelgroepen staan in grote meerderheid positief tegenover de Bob-methode (zie figuur 2.4). Dit is nauwelijks veranderd tijdens de verschillende campagnejaren. De doelstelling van 85% is behaald.
Pagina 12 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.4 100
Percentage per doelgroep dat positief staat ten aanzien van de Bobmethode, voor- en nameting (DPC 2009-2011). 100 96 92
90
95 93 90
91 90 86
92 91 88
96 92
94 93 92
90 88 85
83
80 70 60 50 40 30
18+ 18-34 35-54
20 10 0 vm
nm
2008/2009
nm
vm
zomer 2009
nm
vm
2009/2010
nm 2010/2011
Alle doelgroepen zijn ervan overtuigd dat het maken van een Bob-afspraak er toe bijdraagt dat je veilig thuiskomt. Sinds 2008/2009 is er een stabiel verloop zichtbaar. Onder de doelgroepen zijn iets meer fluctuaties zichtbaar, dit wordt mede veroorzaak door een kleinere groep respondenten die is ondervraagd. Er is echter geen sprake van een aantoonbaar verschil. Figuur 2.5
100 90
Percentage per doelgroep dat ervan overtuigd is dat het maken van een Bob-afspraak ertoe bijdraagt dat je veilig thuiskomt (DPC 20092011). 98 91
98 95 91
85
93 90 88
95 89
94 92 90
89 85
80 75
70 60 50 40 30 20
18+ 18-34 35-54
10 0 vm
nm 2008/2009
vm
nm 2009/2010
vm
nm 2010/2011
Pagina 13 van 86
Thuiskomen 2011
Voor de campagnes 2008/2009 en 2009/2010 is een doelstelling behoud van het percentage dat vindt dat de Bob niet drinkt. In het effectonderzoek in 2010/2011 is de vraag wel meegenomen maar was het geen doelstelling. Na afloop van de campagne 2008/2009 is 87% van het algemeen publiek, 83% van de 18-34 jarigen en 81% van de 35-54 jarige mannen het (helemaal) eens met de stelling ‘dat het normaal is om geen alcohol te drinken als je achter het stuur zit’. Gedurende de campagne is dit gelijk gebleven, de doelstelling is behaald (zie tabel 2.9). Na afloop van de campagne 2009/2010 is 85% van het algemeen publiek, 83% van de 18-34 jarigen en 78% van de 35-54 jarige mannen het (helemaal) eens met de stelling ‘dat het normaal is om geen alcohol te drinken als je achter het stuur zit’. Tijdens de campagne is dit onder zowel het algemeen publiek (van 90% naar 85%) als de 3554 jarige mannen (van 93% naar 78% (indicatief)) gedaald. De doelstelling is niet behaald (DPC 2009-2010). Tabel 2.9 Percentage per doelgroep dat het eens is met de stelling ‘dat het normaal is om geen alcohol te drinken als je achter het stuur zit’, in % (DPC 20092011). Doelgroep 2008/2009 2009/2010 2010/2011 Vm Nm Vm Nm Vm Nm Algemeen 88% 87% 90% 85% 90% 88% publiek 18+ 18-34 jarigen 88% 83% 86% 83% 87% 80% 35-54 jarige 81% 81% 93% 78% 88% 82% mannen Een doelstelling van de Bob-campagne 2010/2011 is het vergroten van het percentage dat vindt dat een echte Bob helemaal geen alcohol drinkt. Het percentage van het algemeen publiek dat het hiermee eens is tijdens de campagne gestegen van 87% naar 90% (indicatief). Onder de beide andere doelgroepen is er geen sprake van een aantoonbare stijging. De richting van de verschuiving in de percentages lijkt bij de 35-54 jarige mannen, wel in de goede richting (voormeting 78%, nameting 87%). De doelstelling is net niet behaald (DPC, 2011).
Risicoperceptie Gevraagd is hoe gevaarlijk men het vindt om met één of twee glazen alcohol auto te rijden (zie figuur 2.6). Gezien over de drie campagnejaren vindt gemiddeld 50% van het algemeen publiek het (zeer) gevaarlijk. Mannen van 35-54 jaar vinden het echter minder vaak (zeer) gevaarlijk en blijven daarmee achter ten opzichte van de andere doelgroepen. Autorijden na drie tot vier glazen alcohol beschouwt de overgrote meerderheid van het algemeen publiek en de 18-34 jarigen (rond de 90%) als (zeer) gevaarlijk (DPC, 2009-2011). Ook hier blijven mannen van 35-54 jaar iets achter bij de overige doelgroepen (rond de 80%).
Pagina 14 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.6 Percentage per doelgroep in nameting campagnes dat auto rijden na het drinken van 1 à 2 glazen alcohol (zeer) gevaarlijk vindt (DPC, 2009-2011). 100 90 80 70 60 53
50 40
47
30 25
51 46
41 35 33
20
47 46
46
42 39
55
34
34
24 23 18+ 18-34 35-54
10 0 vm
nm 2008/2009
vm
nm 2009/2010
vm
nm 2010/2011
Het Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid van 2009 (PROV 2009) laat zien dat vrijwel alle bestuurders (2009: 97%) rijden onder invloed (zeer) gevaarlijk vinden (zie figuur 2.7). Bestuurders die aangeven wel eens onder invloed van meer dan drie glazen alcohol te rijden, vinden dit echter minder vaak gevaarlijk dan bestuurders die aangeven dit niet te doen (zie figuur 2.8 (TNS NIPO, 2010). In de Effectmeting Regioplannen 2010, een internet-onderzoek in opdracht van het Landelijk Parket Team Verkeer van het Openbaar Ministerie, zegt een grote meerderheid (75%) van de bestuurders, die wel eens auto rijden na 2 à 3 glazen alcohol, een sterke relatie te zien tussen alcoholconsumptie en de kans op ongevallen. Van de beginnende bestuurders die de alcoholnorm wel eens overtreden, is een groot deel van mening dat een paar glazen alcohol de kans op ongelukken in sterke mate vergroot (90%). Oudere overtreders zijn het minder vaak met de stelling eens (65%) (Intomart GfK, 2010).
Pagina 15 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.7
100%
Percentage automobilisten dat rijden onder invloed zeer gevaarlijk, gevaarlijk en ongevaarlijk vindt (TNS NIPO, 2010).
4
3
3
3
3
41
37
34
35
38
90% 80%
70% 60%
Ongevaarlijk
50%
Gevaarlijk
40% 30%
55
60
63
62
59
2001
2003
2005
2007
2009
Zeer gevaarlijk
20% 10%
0%
Figuur 2.8
Percentage automobilisten dat rijden onder invloed zeer gevaarlijk, gevaarlijk en ongevaarlijk vindt, naar wel of niet rijden onder invloed in 2009 (TNS NIPO,2009).
nooit (0 glazen)
71
(af en toe) 1 of 2 glazen
28
53
45
1
2 zeer gevaarlijk
(af en toe) 3 glazen of meer
13
66
gevaarlijk
21
ongevaarlijk totaal
60
0%
25%
38
50%
75%
3
100%
Pagina 16 van 86
Thuiskomen 2011
Subjectieve pakkans Ruim één op de tien personen van het algemeen publiek schat de kans op een bekeuring wanneer iemand meer heeft gedronken dan wettelijk toegestaan, (zeer) groot in (zie figuur 2.9). Onder de overige doelgroepen is dit kijkende naar de resultaten in 2010/2011, vergelijkbaar. Alleen in 2009/2010 achtten de mannen van 35-54 jaar de pakkans lager dan het algemeen publiek. Er lijkt dan ook een daling te zijn in de gepercipieerde pakkans (van 9% naar 1%, indicatief verschil vanwege een laag aantal ondervraagden ) (DPC, 2009-2011). In de Effectmeting Regioplannen 2010 wordt de pakkans bij alcoholovertredingen laag ingeschat: 5% van de ondervraagde bestuurders in Nederland denkt dat deze kans (zeer) groot is (zie figuur 2.10). Zowel onder beginnende als onder oudere bestuurders ligt dit percentage iets hoger (beide 7%). Ten opzichte van voorgaande jaren waarin de subjectieve pakkans een stijging liet zien (tot 20%), laat deze sinds 2008 een daling zien (Intomart GfK, 2010) Figuur 2.9
Percentage per doelgroep dat de kans (zeer) groot acht op een bekeuring wanneer iemand meer gedronken heeft dan wettelijk is toegestaan (DPC, 2009-2011).
100 90
18+ 18-34 35-54
80 70 60 50 40 30 20 10
16 14 12
17 13 9
15 13 9
16 15
15 10
9 6
1
0 vm
nm 2008/2009
vm
nm 2009/2010
vm
nm 2010/2011
Pagina 17 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.10 Percentage bestuurders dat de pakkans (zeer) groot acht wanneer iemand meer gedronken heeft dan wettelijk is toegestaan (Intomart GFk, 2010).
Zelfgerapporteerd gedrag Voor het zelfgerapporteerd gedrag zijn twee aspecten onderscheiden: het gedrag ten aanzien van rijden onder invloed van alcohol en het gedrag ten aanzien van het maken van een Bob-afspraak. Gedrag ten aanzien van rijden onder invloed Aan mensen die in het bezit zijn van een rijbewijs en bij het uitgaan gebruik maken van de auto is gevraagd of zij wel eens alcohol drinken als zij de persoon zijn waarmee is afgesproken dat zij na het uitgaan naar huis rijden. Het percentage bestuurders dat aangeeft nooit alcohol te drinken wanneer zij de persoon zijn waarmee is afgesproken dat zij na het uitgaan naar huis rijden, is gedurende de drie campagnes gestegen. Na afloop van de campagne 2010/2011 geeft acht op tien van zowel het algemeen publiek (82%) als 18-34 jarigen (80%) en driekwart (75%) van de 35-54 jarige mannen aan dat zij dan nooit alcohol drinken (zie figuur 2.11) (DPC, 2009-2011).
Pagina 18 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.11 Percentage per doelgroep dat aangeeft nooit alcohol te drinken wanneer zij de persoon zijn waarmee is afgesproken dat zij na uitgaan naar huis rijden (DPC 2009-2011).
In de Effectmeting Regioplannen 2010 geeft ruim driekwart van de bestuurders aan nooit auto te rijden na 2 à 3 glazen alcohol (78%). Oudere bestuurders blijken vaker dan de gemiddelde bestuurder wel eens met te veel alcohol te rijden. Minder dan driekwart zegt niet te rijden na 2 à 3 glazen alcohol (69%). Beginnende bestuurders zeggen zich juist beter aan de regels te houden. Van de beginnende bestuurders zegt 93% nooit te rijden wanneer ze meer hebben gedronken dan wettelijk is toegestaan (Intomart Gfk, 2010). Gedrag ten aanzien van een Bob-afspraak Na afloop van de campagne in 2011 zegt ruim zes op de tien (63%) van het algemeen publiek en 55% van de 35-54 jarige mannen altijd afspraken te maken over wie er terugrijdt. Onder 18-34 jarigen ligt dit percentage met 78% een stuk hoger. Tot 2010 was een doelstelling dat minimaal 75% altijd en altijd vooraf een afspraak maakte. Deze percentages zijn weergegeven in figuur 2.12
Pagina 19 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.12
Percentage per doelgroep dat aangeeft altijd en altijd voor het uitgaan afspraken te maken over wie er terugrijdt (DPC 2009-2011).
100 90 80 70
88 84 82 78
82 77 72
81
79 75 74
74
76 72
75 69
64
62
60
18+ 18-34 35-54
50 40 30 20 10 0 vm
nm
vm
2008/2009
nm 2009/2010
vm
nm 2010/2011
Waargenomen gedrag Sinds 1970 wordt alcoholgebruik in het verkeer gemonitord door een jaarlijkse meting onder automobilisten in de weekendnachten. Het onderzoek stelt vast welk percentage van de gecontroleerde automobilisten de geldende alcohollimiet overschrijdt. In Nederland geldt een wettelijke alcohollimiet voor beginnende bestuurders van 0,2‰ en voor overige bestuurders van 0,5‰. In deze paragraaf wordt ingegaan op bestuurders met een promillage tot 0,2 en boven 0,5 zonder onderscheid te maken tussen beginnende en ervaren bestuurders. Hierdoor is het mogelijk om resultaten te vergelijken met voorgaande jaren en om trendanalyses te houden. Landelijke ontwikkeling Tabel 2.10 toont de ontwikkeling van het percentage bestuurders naar mate van alcoholgebruik in de periode 2002-2011, uitgesplitst naar vijf promillageklassen. Het percentage bestuurders met een promillage van minder dan 0,2‰ laat een positieve ontwikkeling zien. In 2011 komt dit percentage uit op 93,6%. Hoewel in 2010 het percentage iets hoger lag (93,8%), laat de groep bestuurders die zonder of met heel weinig alcohol op achter het stuur zit een positieve ontwikkeling zien. In 2011 komt het percentage bestuurders dat in de weekendnachten de alcohollimiet van 0,5‰ overschrijdt uit op 2,4%. Sinds 2006 is het aantal overtreders voor het eerst niet gedaald maar gelijk gebleven (Rijkswaterstaat, 2012).
Pagina 20 van 86
Thuiskomen 2011
Ontwikkeling beginnende en ervaren bestuurders Voor beginnende en ervaren bestuurders geldt een verschillende alcohollimiet. Beginnende bestuurders hebben korter dan vijf jaar het rijbewijs in bezit. Op 1 januari 2006 is de alcohollimiet voor beginnende bestuurders verlaagd van 0,5‰ naar 0,2‰. In 2011 is bij 4,2% van de beginnende bestuurders een hoger alcoholpromillage vastgesteld dan 0,2‰ tegenover 4,5% in 2010. Vanaf 2007 is het percentage overtreders elk jaar afgenomen (Rijkswaterstaat, 2012). Tabel 2.10
Ontwikkeling bestuurders (in %) naar promillageklasse, in 20022010 (Rijkswaterstaat, 2012).
Promillageklasse / jaar Minder dan 0,2‰ 0,2 tot 0,49‰ 0,5 tot 0,79‰ 0,8 tot 1,29‰ 1,3‰ of meer
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2010
2011
91,1
91,7
92,2
92,8
92,6
92,9
93,2
93,8
93,6
4,8 2,3 1,3 0,5
4,6 2,1 1,2 0,5
4,5 1,8 1,0 0,6
4,4 1,4 0,8 0,6
4,4 1,6 1,1 0,4
4,0 1,6 1,1 0,4
3,9 1,4 1,0 0,5
3,8 1,2 0,8 0,4
4,0 1,3 0,8 0,3
Overtreders5
4,1
3,7
3,4
2,8
3,0
3,0
2,9
2,4
2,4
Ontwikkeling naar geslacht en leeftijd De figuren 2.13 en 2.14 laten het percentage overtreders van de alcohollimiet van 0,5‰ zien, verdeeld naar geslacht en leeftijd. Net als in voorgaande jaren is het hoogste percentage overtreders zichtbaar onder mannen in de leeftijdsgroep van 35 tot en met 49 jaar (3,4%). Wel is in deze groep bestuurders het percentage overtreders dalende. Bij de mannen daalt onder alle leeftijdsgroepen het aantal overtreders in 2010. Bij de mannen in de leeftijdsgroep 18 tot en met 24 jaar is een sterke daling te zien. Het aandeel nadert de 2% en hiermee is het aandeel overtreders onder mannen tussen 18 en 24 jaar het kleinst. Bij de vrouwelijke overtreders is het aantal overtreders in 2011 het hoogst onder de 35 tot 49-jarigen (zie figuur 2.14). De sterkste stijging is zichtbaar onder vrouwen in de leeftijd van 25 tot 34 jaar: het percentage overtreders in deze groep stijgt van 1,3% in 2010 naar 2,0% in 2011 tot bijna het niveau van de leeftijdsgroep 35 tot 49 jaar (Rijkswaterstaat, 2012). Figuur 2.15 laat het percentage overtreders zien naar geslacht. Het grootste deel van de gecontroleerde bestuurders is man. Het percentage mannen dat in overtreding is, komt op 2,8% uit. Over de afgelopen jaren is duidelijk een daling te zien van het aantal overtreders onder mannelijke bestuurders. Het aantal vrouwelijke overtreders ligt al jaren lager. In 2011 is het percentage overtreders onder vrouwelijke bestuurders 1,6%. De dalende trend over de afgelopen jaren is wel minder sterk dan bij de mannen en stijgt licht ten opzichte van 2010. (Rijkswaterstaat, 2012)
5
Het betreft het aantal bestuurders met een Bloed Alcohol Gehalte (BAG) van 0,5‰ of hoger in de periode 2002 – 2010. Er is geen onderscheid gemaakt tussen beginnende en ervaren bestuurders.
Pagina 21 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.13
Ontwikkeling percentage mannelijke overtreders, in 2002-2011 (Rijkswaterstaat, 2012).
Figuur 2.14
Ontwikkeling percentage vrouwelijke overtreders, in 2002-2011 (Rijkswaterstaat, 2012).
Pagina 22 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.15
Het aantal overtreders (in %) naar geslacht, in 2002- 2011 (Rijkswaterstaat, 2012).
Ontwikkeling naar herkomst De gelegenheden waar overtreders alcohol dronken zijn af te lezen in tabel 2.11. Doorgaans wordt door de meeste overtreders alcohol gedronken in een horecagelegenheid, zowel in 2010 als 2011 geldt dit voor 50% van de overtreders. Maar dit aandeel is ten opzichte van 2008 afgenomen met 7%. Een toename is te zien bij het aandeel overtreders dat alcohol drinkt bij vrienden, familie of kennissen thuis. (Rijkswaterstaat, 2012) Tabel 2.11
In café, bar, restaurant of disco In sportkantine of clubhuis Bij vrienden, kennissen of familie Op het werk Thuis Elders
Gelegenheid waar overtreders alcohol gedronken hebben (in %) in de periode 2002-2011 (Rijkswaterstaat, 2012). 2002 53
2003 55
2004 50
2005 52
2006 55
2007 58
2008 57
2010 50
2011 50
6
8
5
5
6
5
6
5
5
23
19
26
25
22
18
17
21
23
6 9 3
6 9 4
6 10 4
6 10 2
4 11 3
5 11 4
5 10 5
6 11 6
8 9 5
Pagina 23 van 86
Thuiskomen 2011
Relatie waargenomen gedrag en slachtofferontwikkeling Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het gebruik van alcohol in het verkeer zorgt voor een grotere kans op ongevallen. De relatieve ongevalskans neemt toe bij een hoger alcoholpromillage. Een bestuurder met een promillage van 0,8‰ heeft een twee keer grotere kans op een ongeval dan een bestuurder die geen alcohol nuttigt. Voor een zware drinker (vanaf 1,3‰) is de relatieve ongevalskans zes maal zo groot als voor een bestuurder die geen alcohol heeft gedronken. De relatieve ongevalskans neemt dus toe bij een hoger alcoholpromillage. Naast de ongevalskans heeft de hoogte van het promillage ook effect op de ernst van het letsel. Autobestuurders met meer dan 1,5 promille alcohol in het bloed hebben bij een verkeersongeval tot ongeveer 200 keer zo veel kans om het leven te komen dan een nuchtere bestuurder (Borkenstein et al, 1974). Voor het berekenen van het aantal alcohol gerelateerde verkeersongevallen heeft de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) een rekenmethode ontwikkeld. Met de methode kan een schatting worden gegeven welk deel van de ernstige verkeersgewonden het gevolg is van autobestuurders die onder invloed waren van alcohol. Het moet worden geschat omdat in Nederland niet alle alcohol gerelateerde ongevallen worden geregistreerd (zie tabel 2.11). Daarnaast vindt geen post-mortem onderzoek plaats waardoor het niet mogelijk is een exacter aantal verkeersdoden vast te stellen wat alcohol gerelateerd is. Tabel 2.12 presenteert de verdeling van bestuurders en ernstig gewonde bestuurders over vijf BAG-categorieën in 2011. Bijna een vijfde (18,9 %) van de bestuurders die ernstig gewond raakt in een verkeersongeval heeft een promillage van 0,5 of meer. Het grootste deel hiervan (12,0 %) kan worden gerekend tot de ‘zware drinkers’ met een promillage van 1,3 of meer(Rijkswaterstaat, 2012). Tabel 2.12
Verdeling ernstig gewonden over de verschillende promillage-klassen (Rijkswaterstaat, 2012). Bestuurders
Minder dan 0,2‰ 0,2 tot 0,49‰ 0,5 tot 0,79‰ 0,8 tot 1,29‰ 1,3‰ of meer
93,6% 4,0% 1,3% 0,8% 0,3%
Ernstig gewonde bestuurders 79,1% 2,0% 1,9% 5,0% 12,0%
0,5‰ of meer
2,4%
18,9%
Het geschatte percentage gewonde bestuurders met een BAG-waarde van 0,5 promille of meer is in de periode 1999-2011 gedaald van 31,2 naar 18,9% (zie figuur 2.16). Deze daling is gebaseerd op de daling van het totale aandeel bestuurders onder invloed van alcohol in het verkeer en het relatieve risico naar BAG-klasse om als autobestuurder ernstig gewond te raken in een verkeersongeval.
Pagina 24 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 2.16
Ontwikkeling aandeel ernstig gewonde bestuurders met 0,5 promille of meer van totale aantal ernstig gewonde bestuurders (in %) (1999-2011) (Rijkswaterstaat, 2012).
2.4.Conclusie Door middel van onderzoek zijn de campagneresultaten, toegespitst op bereik, waardering, kennis, houding en zelfgerapporteerd gedrag, geëvalueerd. In tabel 2.13 staan de resultaten van de Bob-campagne voor de jaren 2007-2011. De genoemde resultaten zijn die van het algemeen publiek. De algemene doelstelling van de campagne is: Bob moet bijdragen aan het bevestigen, bestendigen en/of verbeteren van het goede gedrag (alcoholvrij rijden) van de grote groep die dat nu al doet. Bereik en waardering ⁻ Het bereik (+/- 95%) en waardering (+/- 7,4)zijn allebei op een constant hoog niveau. Kennis Bijna iedereen is bekend met de term Bob. Het is algemeen bekend dat de Bob geen alcohol drinkt. Houding ⁻ Alle doelgroepen staan positief tegenover de Bob-methode. ⁻ Een meerderheid is van mening dat de Bob-campagne het makkelijker maakt om afspraken te maken over wie geen alcohol drink. ⁻ Bijna iedereen vindt dat een echte Bob geen alcohol drinkt. De primaire doelgroepen laten echter geen relevante stijging zien op dit aspect.
Pagina 25 van 86
Thuiskomen 2011
Zelfgerapporteerd gedrag Over de afgelopen jaren is een stijgende lijn te zien in het aandeel bestuurders dat aangeeft geen alcohol te drinken als zijn niet moeten rijden. Een meerderheid maakt voorafgaand aan de avond een afspraak over wie terugrijd. Het aandeel bestuurders dat niet drinkt als zij de Bob zijn, is tijdens de campagnes van 2009, 2010 en 2011 geleidelijk gestegen. Uit waarnemingen blijkt dat het percentage overtreders met een promillage van boven de 0,5 een positieve ontwikkeling laat zien. Tabel 2.13
Ontwikkeling indicatoren van de Bob-campagne in 2007-2011 (DPC, 2008-2011).
Campagne indicatoren
Zomer ‘07
Winter ’07/'08
Bereik
95%
97%
Herinnering
53%
55%
94%
93%
94%
Geholpen boodschappenover dracht: Vooraf afspraken maken Niet met alcohol achter stuur Met Bob veilig thuis Waardering
Winter ‘08/ ‘09
Winter ‘09/‘10
Winter ’10/‘11
96%
89%
95%
76%
58%
75%
89%
94%
85%
93%
93%
95%
94%
95%
93%
95%
97%
89%
7,2
7,4
7.2
7,4
7,4
Risicoperceptie
-
-
47%
53%
51%
Subjectieve pakkans Kennis (geholpen bekendheid met de term 'Bob')
-
-
13%
Houding (vindt het normaal dat de 'Bob ‘geen alcohol drinkt) Zelfgerapporteerd gedrag (maakt altijd en overal afspraken) Waargenomen gedrag: BAG klasse 0,5‰ en hoger BAG klasse 0,20,5‰ BAG klasse 0-0,2 ‰
Vm 91%
Nm 92 %
Vm 96 %
Nm 94 %
Vm 98%
90 %
90 %
86 %
89 %
88%
76%
76 %
81 %
81 %
84%
15%
9%
N m 98 % 87 %
Vm 96 %
Nm 97 %
Vm 96 %
Nm 97 %
90 %
85 %
90 %
88 %
77 %
79 %
81 %
69 %
72 %
3,0%
2,9%
-
2,4%
2,4%
4,0%
3,9%
-
3,5%
4,0%
92,9%
93,2%
-
94,1%
93,6%
Pagina 26 van 86
Thuiskomen 2011
3. CAMPAGNE SNELHEID 3.1 Beschrijving van de campagne In 2010 heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (nu Ministerie van Infrastructuur en Milieu) de meerjarencampagne ‘Snelheid’ opgestart. Naast het rijden onder invloed van alcohol zorgt te hard rijden voor de meeste verkeersdoden in Nederland. De campagne richt zich met name op automobilisten die de wet (onbewust) licht overtreden en tot maximaal 15 km/u te hard rijden met een focus op 30 en 50 km/u wegen binnen de bebouwde kom. Daar vindt de meeste interactie plaats tussen automobilisten en kwetsbare verkeersdeelnemers. De campagne ‘Snelheid’ heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2010 en 2011. De primaire boodschap van de campagne is dat je je binnen de bebouwde kom aan de maximumsnelheid moet houden. De secundaire boodschap is dat je als automobilist niet alleen verantwoordelijk bent voor je eigen veiligheid maar ook voor de veiligheid van andere weggebruikers. In de campagneperioden wordt de combinatie van landelijke voorlichting, lokale acties en handhaving ingezet door samenwerking met andere overheden, politiekorpsen, het Openbaar Ministerie en maatschappelijke organisatie.
Doelgroep De doelgroep van de campagne bestaat uit algemeen publiek van 18 jaar en ouder, en specifiek bestuurders van personenauto’s, vrachtauto’s en motorfietsen. De communicatie richt zich vooral op automobilisten die met regelmaat de snelheidslimiet van 30 km en 50 km per uur tot maximaal 15 km per uur overschrijden.
Doelstellingen De campagnedoelstellingen van 2010 en 2011 zijn: Houding ⁻ Toename van het aantal bestuurders dat de wettelijke snelheidslimiet in de bebouwde kom accepteert als juiste norm (wettelijke norm = sociale norm) (2010 en 2011). ⁻
Toename van het aantal bestuurders dat zich realiseert dat een kleine snelheidsovertreding in de bebouwde kom al tot meer risico leidt voor voetgangers en fietsers (2010).
Gedragsintentie ⁻ Toename van het aantal bestuurders dat toezegt zich strikt aan de limiet te houden in de bebouwde kom (2010 en 2011). ⁻
Toename van het aantal bestuurders dat aangeeft (zeer) vaak op de snelheidsmeter te kijken (2010 en 2011).
Gedrag ⁻ (Op de langere termijn) afname van het aantal bestuurders dat de snelheidslimiet overtreedt op 30- en 50-km wegen (2010 en 2011).
Pagina 27 van 86
Thuiskomen 2011
3.2 De campagne-inspanningen Het Ministerie van I&M werkt samen met ROV’s/VVB’s, politiekorpsen, het Openbaar Ministerie en maatschappelijke organisaties aan de ontwikkeling en uitvoering van de snelheidscampagne. Foto 3.1
Uiting buitenreclame van de campagne ‘Snelheid’
Landelijke voorlichting Voor de campagne ‘Snelheid’ is in 2010 en 2011 voor landelijke inzet gebruik gemaakt van een Postbus 51-roulement6. Naast radio en televisie is er aanvullend buitenreclame ingezet (attentieborden langs de snelweg en abri’s en posters binnen de bebouwde kom). Daarnaast zijn ook advertenties in tijdschriften, folders, posters, een game op internet en banners (met verwijzing naar de game) ingezet. De snelheidslimiet wordt onder de aandacht gebracht aan de hand van een algemener thema namelijk ‘bewust rijden’. Bestuurders rijden vaak onbewust, op de automatische piloot. Daardoor wordt er te weinig op de gereden snelheid gelet. In de televisiespot is een auto te zien zonder bestuurder, terwijl een man op de achterbank aan het werk is. De man schrikt vervolgens wakker door een drempel en bevindt zich ineens achter het stuur. Hij is weer volledig met zijn aandacht bij het verkeer en let op zijn snelheid.
De programmazendtijd op de Publieke Omroep wordt aangeboden aan de ministeries in zogeheten campagneroulementen. Een Postbus 51 roulement bestaat uit een pakket van uitzendingen op radio en televisie binnen de Postbus 51 programmazendtijd met een vaste mediadruk ingezet gedurende een periode van vijf weken.
Pagina 28 van 86
Thuiskomen 2011
Regionale acties Op basis van het landelijke campagneconcept is een breed pakket middelen ontwikkeld ten behoeve van de regionale en lokale communicatie. De radio- en televisiespots zijn beschikbaar gesteld voor uitzending door lokale en regionale omroepen. Bij de uitvoering en coördinatie van de regionale communicatie spelen VVN en de ROV’s/VVB’s een belangrijke rol. In figuur 3.1 staat per campagnemiddel aangegeven hoeveel ROV’s/VVB’s ervan gebruik hebben gemaakt. Regionaal zijn met name posters en advertenties breed ingezet. In de meeste regio’s heeft handhaving plaats gevonden op snelheid. Op regionaal en lokaal niveau zijn, veelal door VVN, evenementen en lokale acties georganiseerd waarbij de campagne ‘Snelheid’ is toegepast. Figuur 3.1 Aantal regionale verkeersveiligheidsinstanties dat campagnemiddelen van de campagne ‘Snelheid’ heeft ingezet in de periode 2009-2012 (eigen opgave ROV’s/VVB’s 7in 2012)
Handhaving Zowel door regiokorpsen als door de verkeerspolitie van de Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) is tijdens de verschillende campagneperiodes gecontroleerd op overtredingen op snelheid binnen wettelijke snelheidslimieten binnen en buiten de bebouwde kom. Alle politieregio’s hebben controles uitgevoerd op snelheid door middel van snelheidscamera’s en staande houdingen. In 2009 zijn ruim 9 miljoen proces-verbalen voor snelheidsovertredingen uitgeschreven. 2010 en 2011 laten een daling zien van respectievelijk bijna 8,4 miljoen naar bijna 7,5 miljoen procesverbalen. Uit de ontwikkeling van het aantal bekeuringen mag niet worden afgeleid dat weggebruikers zich (on)veiliger zijn gaan gedragen. Ook de omvang en
Pagina 29 van 86
Thuiskomen 2011
intensiteit van de handhaving spelen hierbij een rol. Het aantal handhavingsuren wordt echter niet voldoende geregistreerd, waardoor de totale handhavingsinzet per jaar onbekend is. Tabel 3.1 toont de snelheidsovertredingen, uitgesplitst naar de mate van overschrijding van de toegestane maximum snelheid. Het aantal proces-verbalen voor extreme snelheidsoverschrijdingen (31 km/u of meer dan de toegestane snelheidslimiet) neemt af ten opzichte van het aantal proces-verbalen voor snelheidsoverschrijdingen van 30 km/u of minder. De communicatie van de campagne Snelheid richt zich vooral op automobilisten die binnen de bebouwde kom met regelmaat de snelheidslimiet tot maximaal 15 km/u overschrijden. Als het gaat om het aantal snelheidsovertredingen binnen de bebouwde kom in de periode 2009 tot en met 2011 is een daling te zien in het aantal uitgedeelde bekeuringen. Uit de ontwikkeling van het aantal bekeuringen mag echter niet worden afgeleid dat de weggebruikers zich (on)veiliger zijn geen gedragen. Dit hangt ook af van de omvang en intensiteit van handhaving.
Tabel 3.1 Aantal bekeuringen voor snelheidsovertredingen, naar mate van overschrijding, in 2002-2011 (CJIB, 2012).
Jaar 2002
Overtredingen tot en met 30 km/u 6.876.875
Overtredingen vanaf 31 km/u 180.259
Totaal 7.057.134
2003
7.603.985
180.891
7.784.876
2004
7.229.159
155.422
7.384.581
2005
7.923.603
147.028
8.070.631
2006
8.830.720
152.699
8.983.419
2007
9.692.014
156.287
9.848.301
2008
9.117.261
144.551
9.261.812
2009
9.062.636
138.763
9.201.399
2010
8.271.423
119.839
8.391.262
2011
7.373.982
110.159
7.484.141
Pagina 30 van 86
Thuiskomen 2011
3.3 Resultaten van de campagne
Bereik Het bereik van de campagnes in 2010 en 2011 is gemeten onder twee doelgroepen: het algemeen publiek (18+) en bestuurders (bestuurders van een gemotoriseerd voertuig (personenauto, vrachtauto en motorfiets)). Daarnaast wordt de communicatieve werking van deze campagne afgezet tegen de andere Postbus 51 campagnes met behulp van benchmarks. Het totale bereik van de campagne in 2011 is op het hoogste punt 92% (2010: 90%) onder het algemeen publiek; dit is hoger dan het gemiddelde van de Postbus 51-campagnes met een vergelijkbaar mediabudget. Onder bestuurders is het totaalbereik 95% (2010: 92%). (DPC, 2010-2011). Tabel 3.2
Het gemiddelde bereik van de campagne in percentages onder de doelgroepen in 2010 en 2011 (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+
2010 73%
2011 84%
Bestuurders
74%
87%
Herinnering 36% (2010: 39%) van het algemeen publiek geeft aan de campagne te hebben gezien of gehoord ‘die je oproept om je aan de maximumsnelheid van 30 of 50 km per uur binnen de bebouwde kom te houden’. Hiermee scoort de campagne ‘Snelheid’ lager dan gemiddeld (benchmark: 53%). Van de bestuurders is dat 37% (2010: 42%). De campagne wordt vooral herkend van de televisie, radio en buitenreclame (zie tabel 3.3) (DPC, 2010-2011). Tabel 3.3
De geholpen herinnering van de campagne in percentages onder de doelgroepen in 2010 en 2011 (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+
2010 39%
2011 36%
Bestuurders
42%
37%
Boodschapoverdracht Als belangrijkste boodschap van de campagne wordt spontaan genoemd dat ‘je niet te hard moet rijden, op je snelheid moet letten en je aan de maximumsnelheid moet houden ‘(51%). Als aan het algemeen publiek de boodschapelementen worden voorgelegd, dan geeft men aan dat erin geslaagd is de primaire boodschap ‘dat je binnen de bebouwde kom aan de maximumsnelheid moet houden’ over te brengen, namelijk 88% (2010: 83%) tegenover een benchmark van 79% (2010: 77%). Ook de secundaire boodschap ‘dat je als automobilist binnen de bebouwde kom niet alleen verantwoordelijk bent voor je eigen veiligheid, maar ook voor die van andere weggebruikers’ is beter dan gemiddeld overgekomen, namelijk 89% (2010: 83%) tegenover de benchmark 75% (2010: 74%). Onder de bestuurders liggen de percentages op een vergelijkbaar niveau. Geconcludeerd kan worden dat zowel de
Pagina 31 van 86
Thuiskomen 2011
primaire als de secundaire boodschap goed over is gekomen bij zowel het algemeen publiek als de ondervraagde bestuurders (zie tabel 3.4 en 3.5) (DPC, 2010-2011).
Tabel 3.4
Overdracht primaire boodschap van de campagne in percentages onder de doelgroepen in 2010 en 2011 (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+
2010 83%
2011 88%
Bestuurders
84%
89%
Tabel 3.5
Overdracht secundaire boodschap van de campagne in percentages onder de doelgroepen in 2010 en 2011 (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep Algemeen publiek 18+
2010 83%
2011 89%
Bestuurders
85%
90%
Waardering De waardering voor de campagne als geheel in 2011 is goed met een cijfer van 7,0 (2010: 6,8). Dit ligt boven de benchmark van 6,8. Vergeleken met het gemiddelde van andere Postbus 51-campagnes wordt de campagne ‘Snelheid’ vooral gezien als ‘aansprekend’,. Op het aspect ‘geeft nieuwe informatie’ scoort de campagne relatief laag. Deze score is te verklaren omdat de campagne inzet op het veranderen van houding en gedrag ligt en niet zozeer op het verhogen van kennis. (DPC, 20102011)
Foto 3.2
startpagina 3050game (www.3050game.nl)
Pagina 32 van 86
Thuiskomen 2011
Houding Een doelstelling van de totale campagne is een toename van het aantal bestuurders dat de wettelijke snelheidslimiet in de bebouwde kom accepteert als juiste norm. Deze doelstelling is gemeten met meerdere vragen. Na afloop van de campagne in 2011 vindt ongeveer driekwart van de bestuurders dat hij zich altijd aan de maximumsnelheid moet houden, ongeacht of dit 30 km/u (77%) of 50 km/u (74%) is. Deze percentages zijn niet gestegen ten opzichte van de periode voor de campagnes in 2010 en 2011. Ook het belang dat men hecht aan het zich houden aan de maximumsnelheid blijft tijdens de campagne stabiel (zie tabel 3.6). Tabel 3.6
Percentage bestuurders die vinden dat ze zich strikt aande limiet houden van 30 km/u en 50 km/u in percentages in 2010 en 2011 (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep
2010 vm
2010 nm
2011 vm
2011 nm
30 km/u
72%
76%
79%
77%
50 km/u
75%
77%
76%
74%
Een doelstelling van de campagne in 2010 is een toename van het aantal bestuurders dat zich realiseert dat een kleine snelheidsovertreding in de bebouwde kom al tot meer risico leidt voor voetgangers en fietsers. Aan de bestuurders is gevraagd of zij het voor hun eigen veiligheid en de veiligheid van voetgangers en fietsers gevaarlijk vinden om 5 tot 10 km/u te hard te rijden. Na afloop van de campagne in 2010 vindt 67% van de bestuurders het (zeer) gevaarlijk voor de veiligheid van voetgangers en fietsers als zij 5 tot 10 km te hard rijden waar maximaal 30 km per uur is toegestaan. In 2011 ligt dit percentage na afloop van de campagne op 72%. Er lijkt een stijgende trend zichtbaar ten opzichte van de voormeting in 2010. Voor wegen waar maximaal 50 km per uur vindt in 62% van de bestuurders na afloop van de campagne in 2010 en 64% in 2011 het (zeer) gevaarlijk voor de veiligheid van voetgangers en fietsers als zij 5 tot 10 km te hard rijden (zie tabel 3.7). Ook hier lijkt een stijgende trend zichtbaar ten opzichte van de 56% in de voormeting in 2010 (DPC, 2010-2011).
Tabel 3.7
Bestuurders die het gevaarlijk voor de veiligheid van voetgangers en fietsers vinden als zij 5 tot 10 km te hard rijden op een weg waar een maximale snelheid geldt van 30 of 50 km/u (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep
2010 vm
2010 nm
2011 vm
2011 nm
30 km/u
65%
67%
67%
72%
50 km/u
56%
62%
63%
64%
Aan de bestuurders is gevraagd hoe belangrijk zij het vinden om zich binnen de bebouwde kom aan de snelheidslimiet van 30- en/of 50-km-wegen te houden. Na afloop van de camapgne in 2010 is er zowel voor de snelheidslimiet van 30km per
Pagina 33 van 86
Thuiskomen 2011
uur als 50km per uur een stijging zichtbaar in het percentage dat het zeer belangrijk vindt om zich aan de snelheidslimiet te houden. Daarmee is de doelstelling i(het accepteren van de juiste norm) in 2010 behaald. Na afloop van de campagne in 2011 geeft ruim één derde (36%) van de bestuurders aan het zeer belangrijk te vinden om zich binnen de bebouwde kom aan de snelheidslimiet van 30km-wegen te houden (2010: 38%). Bij 50km-wegen is dit lager; dan geeft een kwart (24%) aan dit zeer belangrijk te vinden (2010: 30%) (zie tabel 3.8) (DPC, 2010 – 2011). In 2011 is er geen stijging zichtbaar. Tabel 3.8
Percentage bestuurders dat het zeer belangrijk vindt om zich aan de snelheidslimiet te houden binnen de bebouwde kom voor- en nameting 2010 en 2011 (DPC, 2011).
Doelgroep
2010 vm
2010 nm
2011 vm
2011 nm
30 km/u
24%
38%
34%
36%
50 km/u
22%
30%
25%
24%
Gedragsintentie Nagegaan is wat de gedragsintentie is van de bestuurders ten aanzien van een aantal kernpunten van de campagne ‘snelheid’, oftewel wat het concrete voornemen is om een bepaald gedrag uit te voeren. Een doelstelling betreft een toename van het aantal bestuurders dat toezegt zich strikt aan de limiet te houden in de bebouwde kom (zie tabel 3.9). Tijdens de campagne in 2010 is het aantal bestuurders dat toezegt zich strikt aan de limiet te houden (zowel 30 als 50 km per uur) gestegen (30 km per uur: van 66% naar 74%, 50 km per uur: van 79% naar 87%). In 2011 is er geen stijging gerealiseerd tijdens de campagne. Na afloop van de campagne had 76% toegezegd zich strikt aan de limiet van 30km/u en 81% aan de limiet van 50km/h te houden. De doelstelling is in 2010 behaald, in 2011 niet. Voor 50 km/u wegen is het percentage in 2011 zelfs iets gedaald ten opzichte van 2010 (van 87% naar 81%).. Na afloop van de campagne in 2011 heeft een groot deel van de bestuurders de intentie om zich altijd aan de maximum snelheid te houden: 82% in een woonwijk met 30 km/u, 82% op een weg van 50 km/u en 96% in de buurt van scholen en winkels. Tabel 3.9
Bestuurders die zich strikt aan het limiet houden van 30 km/u en 50 km/u in percentages in 2010 en 2011 (DPC, 2010- 2011).
Doelgroep 30 km/u
Vm 66%
2010 Nm 74%
Vm 74%
2011 Nm 76%
50 km/u
79%
87%
81%
81%
Een andere doelstelling is gericht op een toename van het aantal bestuurders dat (zeer) vaak op de snelheidsmeter kijkt. De radiospot van de campagne was hier specifiek op gericht. Na afloop van de campagne in 2010 is het percentage dat (zeer) vaak op de snelheidsmeter kijkt toegenomen van 67% naar 78%. Na afloop van de campagne in 2011 zet deze stijging niet verder door, maar is er zelfs sprake van een daling van 79% naar 71%.
Pagina 34 van 86
Thuiskomen 2011
Subjectieve pakkans De pakkans voor snelheidsovertredingen verschilt voor 30 km/u en 50 km/u wegen (zie figuur 3.4). Zowel in 2010 als 2011 denkt ongeveer Eén op de tien van beide doelgroepen dat de kans (zeer) groot is dat iemand bekeurd wordt voor te hard rijden op een 30 km/u weg. Voor te hard rijden op 50 km/u wegen liot dit percentage beduidend hoger (rond de 20%). Dit lijkt tijdens de campagne in 2011 onder het algemeen publiek te zijn toegenomen van 17% naar 22%. Figuur 3.4 Ingeschatte pakkans bij overtreding van snelheidslimieten in 2010 (Intomart Gfk, 2010) 100 18+ 30km bestuurders 30 km 18+ 50km bestuurders 50 km
90 80 70 60 50 40 30 20 10
23 22
21 20
12
11
23 22
19 17 12 11
10
0 vm
nm 2010
vm
nm 2011
Uit de Effectmetingen Regioplannen 2010 blijkt dat van de bestuurders in Nederland respectievelijk 43% op 50 km/u wegen en 54% op 30-kilometer wegen vindt dat er (veel) te weinig controles op snelheid zijn (Intomart Gfk, 2010). Voor alle typen wegen geldt dat beginnende bestuurders vergeleken met de gemiddelde automobilist van mening zijn dat er (veel) te weinig controles zijn. Oudere bestuurders zijn vaker van mening dat er (veel) te weinig wordt gecontroleerd. Het PROV 2009 geeft aan dat de subjectieve pakkans voor snelheidsovertredingen in 2009 samen blijkt te hangen met het gerapporteerde snelheidsgedrag van bestuurders. Bestuurders die vinden dat de pakkans groot of zeer groot is, rijden op de verschillende wegtypen sneller dan bestuurders die vinden dat de pakkans klein of zeer klein is. De subjectieve pakkans voor snelheids-overtredingen hangt niet alleen samen met het gerapporteerde snelheidsgedrag. Er blijkt ook een verband te zijn met het wel of niet bekeurd zijn voor de desbetreffende overtreding. Het percentage bestuurders dat vindt dat de pakkans voor een snelheidsovertreding groot of zeer groot is, is onder bestuurders die voor een dergelijke snelheidsovertreding bekeurd zijn beduidend groter dan onder bestuurders die hiervoor niet bekeurd zijn. Dit geldt voor snelheidsovertredingen op autosnelwegen, provinciale wegen en wegen binnen de bebouwde kom (PROV, 2009).
Pagina 35 van 86
Thuiskomen 2011
Zelfgerapporteerd gedrag Zes procent van de bestuurders zegt nooit te hard te rijden op de autosnelweg, op 80 km/u wegen ligt dit op 13 procent en voor de 50 en 30 km/u wegen geldt dat circa een vijfde (respectievelijk 19% en 21%) hier nooit te hard rijdt. De bestuurders die vaak of regelmatig te hard rijden, is gevraagd met hoeveel kilometer men gemiddeld de snelheidslimiet overschrijdt. De gemiddelde snelheidsoverschrijding is 10 km/u. Oudere bestuurders (60 jaar en ouder) die de snelheid overschrijden op de autosnelweg en op de 50 km/u weg, rijden hier relatief vaak slechts vijf km/u te hard. Voor alle typen wegen geldt dat oudere bestuurders vaker aangeven nooit de maximumsnelheid te overtreden, terwijl beginnende bestuurders juist vaker aangeven (heel) vaak te hard rijden (Intomart Gfk, 2010). 3.4 Conclusie Tabel 3.10 presenteert de resultaten van de campagne ‘Snelheid’ voor de jaren 2010 en 2011. De resultaten hebben betrekking op de resultaten van het algemeen publiek van 18 jaar en ouder. Over het geheel genomen heeft de campagne een uitstekend bereik en ook in termen van boodschapoverdracht en waardering scoort de campagne (zeer) goed. Met de campagne van 2010 is veel effect behaald en ook de doelstellingen zijn in meer of mindere mate behaald. De campagne van 2011 heeft ten opzichte van de campagne van 2010 niet toe geleid de uitgangswaardes op de doelstellingen verder te verhogen. De uitgangswaardes na afloop van de campagne van 2010 niet zijn teruggezakt, maar op een vergelijkbaar niveau zijn gebleven. Houding en gedragsintentie ⁻ De wettelijke snelheidslimiet wordt door bestuurders in ruime mate geaccepteerd als juiste norm. Driekwart tot acht op de tien accepteert de snelheidslimiet als wettelijke norm. Dit niveau is na beide campagnes niet verder verhoogd. ⁻
Het aantal bestuurders dat zich realiseert dat een kleine snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom al tot meer risico leidt voor voetgangers en fietsers is licht gestegen.
⁻
Het aantal bestuurders dat toezegt zich strikt aan de limiet te houden in de bebouwde kom is na de campagne van 2010 gestegen. In 2011 is dit niet verder toegenomen.
⁻
Het aantal bestuurders dat aangeeft (zeer) vaak op hun snelheidsmeter te kijken is na de campagne van 2010 gestegen. Na de campagne van 2011 is dit ten opzichte van 2010 als de voormeting van de campagne in 2011 afgenomen
Pagina 36 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 3.10
Ontwikkeling indicatoren van de campagne ‘Snelheid’ in 2010-2011
Campagne indicatoren
201 0
201 1
Bereik
90%
83%
Geholpen herinnering
39%
36%
- Je moet je binnen de bebouwde kom aan de maximum snelheid houden
83%
88%
- Je bent als automobilist in de bebouwde kom niet alleen verantwoordelijk voor je eigen veiligheid, maar ook voor die van andere weggebruikers
83%
89%
6,8
7,0
Geholpen boodschapoverdracht:
Waardering (1-10)
Vm
Nm
Vm
Nm
Bestuurders vinden dat men zich altijd moet houden aan
72%
76%
79%
77%
de snelheidslimiet van 30 km/u Bestuurders vinden dat men zich altijd moet houden aan
75%
77%
76%
74%
66%
74%
74%
76%
79%
87%
81%
81%
7%
15%
13%
9%
Houding:
de snelheidslimiet van 50 km/u Gedrag: Bestuurders die zich aan de limiet houden op 30 kmwegen Bestuurders die zich aan de limiet houden op 50 kmwegen Het aantal bestuurders dat aangeeft zeer vaak op de snelheidsmeter te kijken
Pagina 37 van 86
Thuiskomen 2011
4. CAMPAGNE FIETSVERLICHTING 4.1 Beschrijving van de campagne Sinds 2003 wordt jaarlijks de campagne ‘Val op! Daar kan je mee thuiskomen’ door het ministerie van Infrastructuur en Milieu gevoerd. Vanaf 2011 wordt de campagne uitgevoerd door de Fietsersbond. De campagne richt zich op het brede publiek met extra aandacht voor jonge fietsers van 13-25 jaar (middelbare scholieren en studenten). Deze groep fietst nog te vaak zonder licht in vergelijking met andere groepen. Doel van de campagne is het bevorderen van het gebruik van fietsverlichting om het aantal ongevallen te verminderen. Dit doel moet met name bereikt worden door fietsers te stimuleren om over een werkende fietsverlichting te beschikken en deze te gebruiken in het donker en bij weersomstandigheden met beperkt zicht. Voor de campagne wordt gebruik gemaakt van een gecombineerde inzet van voorlichting en handhaving. De landelijke campagne loopt in de maanden oktober, november en december. Doelstellingen De doelstellingen van de campagne ‘Fietsverlichting’ in de periode 2009-2011 zijn [DPC, 2009-2011]: Kennis ⁻ Verhogen van de kennis over de regels van het gebruik van fietsverlichting. Houding ⁻ Het bevorderen van een positieve houding ten aanzien van het gebruik van fietsverlichting. ⁻ Het vergroten van het bewustzijn van de veiligheidsrisico’s van fietsen zonder verlichting. Gedrag ⁻ Toename van het aantal mensen dat fietsverlichting gebruikt (primair).
Foto 4.1
Posters van de campagne fietsverlichting
Pagina 38 van 86
Thuiskomen 2011
4.2 De campagne-inspanningen In de campagneboodschap ligt steeds het accent op de eigen verantwoordelijkheid van de fietser voor zijn eigen zichtbaarheid door te zorgen voor werkende verlichting en gebruik daarvan in het donker. De campagne bestaat uit een combinatie van landelijke voorlichtingsactiviteiten, ondersteunende acties van decentrale overheden en maatschappelijke organisaties op lokaal en regionaal niveau en gerichte handhaving door regionale politiekorpsen. In het 2011 is de uitvoering in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd door de Fietsersbond. Landelijke voorlichting Landelijk zijn de volgende voorlichtingsmiddelen ontwikkeld en ingezet: ⁻ een radio- en televisiespot (alleen in 2009, na afloop van de effectmeting); ⁻ buitenreclame / attentieborden (in frame, plaatsing langs lokale en/of provinciale wegen); ⁻ reparatieacties waarbij lokale Fietsersbondafdelingen tijdens de campagne gratis fietsverlichting reparatie-acties organiseren; ⁻ Ik Val Op app waarmee met de smartphone lightpaintings gemaakt kunnen worden; ⁻ Ik Val Op! lightpainting acties; ⁻ websites www.ikvalop.nl en www.daarkunjemeethuiskomen.nl; ⁻ Ik Val Op! promofilmpje; ⁻ folder ‘Ik Val Op!’ met kooptips voor fietsverlichting en informatie over regelgeving en boetes. Deze folder wordt verspreid via fietsenmakers, fietsenstallingen en Fietsersbondafdelingen; ⁻ flyers en posters; ⁻ spandoek met tekst ‘Licht aan’; banners ‘Ik Val Op!’ voor op websites die worden aangeboden aan alle partners en aan scholen. Regionale acties Bij de campagne gerelateerde activiteiten op regionaal en lokaal niveau is een prominente rol weggelegd voor de Fietsersbond. Door heel Nederland zijn door lokale afdelingen fietsverlichting reparatie-acties uitgevoerd. Hiervoor is met name samenwerking geweest met VVN, politie, scholen en de ROV’s/VVB’s. Voor de campagne zijn verschillende middelen ingezet en beschikbaar gesteld aan regionale instanties. Voor radio en TV zijn speciaal reclamespots ontwikkeld voor lokaal en regionaal gebruik. Figuur 4.1 geeft aan hoeverre ROV’s/VVB’s de beschikbare campagnemiddelen hebben ingezet8.
8
Negen van de elf ROV’s/VVB’s hebben het evaluatieformulier geretourneerd.
Pagina 39 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 4.1 Aantal regionale verkeersveiligheidsinstanties dat campagnemiddelen heeft ingezet in de periode 2009-2011 (eigen opgave ROV’s/VVB’s in 2012).
Fietsersbond De campagne is in 2011 uitgevoerd door de Fietsersbond in samenwerking met BOVAG, Profile en de Regionale en Provinciale Organen voor Verkeersveiligheid. Zij brengen de campagne via hun netwerken onder de aandacht. BOVAG organiseert gratis reparatie-acties in studentensteden. Profile heeft fietsverlichting in de aanbieding tijdens de campagne. De fietsersbond organiseert ieder najaar een fietsverlichting actie. Dit kan bestaan uit controle, reparatie en/of voorlichting. In 2009 en 2010 heeft de Fietsersbond in ongeveer 30 steden acties georganiseerd. In 2011 zijn in meer dan 40 gemeenten meer dan 50 reparatie-acties georganiseerd en in 15 gemeenten zijn 50 voorlichtings- en controleacties bij scholen (15 basisscholen en 35 voor voortgezet onderwijs) uitgevoerd. De ROV’s in de provincies Friesland en Limburg hebben in samenwerking met VVN een eigen fietsverlichtingscampagne ontwikkeld, respectievelijk ‘de Friese Fiets APK’ en ‘fietsverlichting laat je zien’. De campagne van het ROV Friesland stelt gratis fietskeuringsacties beschikbaar voor het voortgezet onderwijs en is aanvullend op de landelijke campagne. Voor de campagne van het ROV Limburg is eigen campagnemateriaal ontwikkeld en daarom heeft het ROV Limburg geen gebruik gemaakt van het landelijk aangeboden campagnemateriaal.
Pagina 40 van 86
Thuiskomen 2011
Handhaving In tabel 4.1 staat het aantal bekeuringen dat uitgeschreven is voor het niet juist voeren van fietsverlichting (CJIB, 2012). Het aantal bekeuringen in de periode 2009-2011 is gedaald van 178.998 naar 73.013, een verschil van ruim 100.000. Tabel 4.1 Aantal bekeuringen voor het niet juist voeren van fietsverlichting in 2002-2011 (CJIB, 2012). Jaar Totaal aantal bekeuringen 2002
45.843
2003
99.995
2004
171.603
2005
178.731
2006
196.059
2007
191.767
2008
120.086
2009
178.998
2010
130.095
2011
73.013
Aan de hand van het aantal jaarlijkse bekeuringen mogen geen conclusies worden verbonden aan de mate waarin fietsers licht voerden in het donker. Het verloop van de bekeuringen hangt samen met de intensiteit van de handhavingsacties. Het aantal handhavingsuren wordt niet (voldoende) geregistreerd, waardoor het jaarlijkse totaal onbekend is. Uit het PROV 20099 blijkt dat in 2009 10% van de fietsers staande gehouden is in verband met controle op het voeren van fietsverlichting. Ten opzichte van 2007 is het percentage met 2% gestegen. Voor een betrouwbaar beeld is het essentieel om naast de indicatoren voor de handhavingsinzet, ook de ontwikkeling van het daadwerkelijk waargenomen gebruik van fietsverlichting te monitoren. 4.3 Resultaten van de campagne Om de resultaten van de campagne fietsverlichting in kaart te brengen word jaarlijks een effectonderzoek gedaan. Daarnaast worden feitelijke gedragsmetingen (in opdracht van de Dienst Verkeer en Scheepvaart) verricht. Deze meting is tot het jaar 2009/2010 jaarlijks en sindsdien om het jaar uitgevoerd. In deze paragraaf worden de resultaten van het effectonderzoek en de cijfers van de feitelijke metingen weergegeven. 4.3.1 Resultaten van de effectonderzoek Een reguliere effectmeting bestaat uit een voormeting voorafgaand aan de campagne en een nameting na afloop van de campagne. Aangezien de campagne 9
Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid: Het Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid is een enquêteonderzoek van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart. Het onderwerp van het PROV is zelf-gerapporteerd verkeersgedrag en meningen over de verkeersveiligheidsproblematiek en het lopende en voorgenomen landelijke verkeersveiligheidsbeleid. Het enquêteonderzoek wordt, om de twee jaar landelijk uitgevoerd en richt zich op verkeersdeelnemers van 15 jaar en ouder. De gegevens van 2009 zijn de meest actuele.
Pagina 41 van 86
Thuiskomen 2011
fietsverlichting niet meer alle jaren gebruik heeft gemaakt van een Postbus 51 roulement is de hier gerapporteerde jaren alleen sprake geweest van een nameting. In de onderverdeling van doelgroepen is er bij de campagne over fietsverlichting in de periode 2009 tot en met 2011 een kleine verschuiving opgetreden. De campagne van 2009 richtte zich op drie doelgroepen, namelijk: ⁻ algemeen publiek (18+); ⁻ fietsende volwassenen (18 jaar en ouder); ⁻ fietsende jongeren (13 t/m 17 jaar). In 2010 is de doelgroep algemeen publiek niet meegenomen in het onderzoek. In 2011 is de leeftijd van de doelgroep fietsende volwassenen begrensd op 24 jaar (18-24 jaar) en is een derde doelgroep toegevoegd: fietsende volwassenen van 25 jaar en ouder. De resultaten van de campagne-effectonderzoeken zijn door de verschillend samengestelde doelgroepen niet volledig met elkaar te vergelijken (zie tabel 4.2). Om de communicatieve werking van de campagne Fietsverlichting af te kunnen zetten tegen andere campagnes worden in de regel benchmarks gebruikt. Deze benchmarks zijn echter gebaseerd op campagnes inclusief inzet van televisie en bepaald op het algemeen publiek. Gezien de verschillen in de doelgroep en inzet, is de benchmark niet weergegeven. Tabel 4.2 Doelgroep
overzicht doelgroepen campagne fietsverlichting 2009-2011 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
X
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
X X
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
X X
X X X
Bereik Tijdens reguliere effectonderzoek worden de uitingen van een campagne gedurende de looptijd van de campagne voorgelegd en gevraagd of men deze uiting herkend. Voor de campagne fietsverlichting zijn geen metingen verricht tijdens de campagne, maar alleen na afloop. Het bereik van de campagne is dus gemeten na afloop, er is helaas geen echte tussenmeting geweest. Tabel 4.3 Het totaalbereik in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] Doelgroep 2009 2010 2011 Algemeen publiek 18+
38%
59%
Fietsende 18+ Fietsende Fietsende 18-24 Fietsende 25+
volwassenen
43%
46%
jongeren 13-17 volwassenen
67%
62%
volwassenen
49%
66% 61% 47%
In 2009 heeft de campagne een bereik van 38% onder het algemeen publiek. 43% van de fietsende volwassenen heeft minimaal één uiting van de campagne gezien.
Pagina 42 van 86
Thuiskomen 2011
Onder fietsende jongeren is het bereik 67%. In 2010 heeft 46% van de fietsende volwassenen minimaal één uiting van de campagne gezien en ligt het bereik onder de fietsende jongeren op 62%. De campagne van 2011 heeft een bereik onder fietsende jongeren van 66%. Bij fietsende volwassenen van 18-24 jaar (61%) en vooral fietsende volwassenen van 25 jaar en ouder (47%) ligt het bereik lager. Onder fietsende jongeren ligt het bereik van de campagnes in de periode 2009-2011 een stuk hoger dan bij hogere leeftijdsgroepen (zie tabel 4.3). [DPC, 2009-2011] Herinnering Tabel 4.4 Doelgroep
De herinnering van de campagne in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010
Algemeen publiek 18+
18%
Fietsende Fietsende Fietsende 24 Fietsende
20% 27%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-
2011 13%
16% 15%
volwassenen 25+
16% 16% 12%
De ‘geholpen’ herinnering is gemeten met de vraag of men zich herinnert de jaarlijkse campagne over ‘Fietsverlichting’ te hebben gezien of gehoord. Na afloop van de campagne in 2009 is de geholpen herinnering onder algemeen publiek 18% en onder fietsende volwassenen 20%. Onder fietsende jongeren ligt het hoger (27%). In 2010 kan 15% van de fietsende jongeren zich herinneren een campagne over ‘fietsverlichting’ te hebben gezien of gehoord. Onder fietsende volwassenen is dit 16%. In 2011 is de geholpen campagneherinnering vergelijkbaar met die van 2010. Onder de groep fietsers van 25 jaar en ouder is de geholpen campagneherinnering 12%. Onder de jongere fietsers is de herinnering wat hoger (beide 16%). Het bereik onder volwassenen ligt iets lager dan onder jongeren (zie tabel 4.4). [DPC, 2009-2011] Waardering De campagne ‘Fietsverlichting’ wordt in de periode 2009-20011 goed gewaardeerd. Hieronder wordt de waardering voor een aantal specifieke campagne uitingen nader toegelicht. De waardering van de campagne-uitingen is onderzocht door de doelgroepen na het tonen van de uitingen te vragen om een rapportcijfer (1-10) te geven. In 2009 waarderen het algemeen publiek en de fietsende volwassenen de buitenreclame met een 7,4. De jongere fietsers waarderen de buitenreclame lager (7,0) (zie tabel 4.5). Tabel 4.5 Doelgroep
De waardering voor de buitenreclame in gemiddelde rapportcijfers onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
7.4
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
7.4 7.0
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
7.6 7.3
X X X
Pagina 43 van 86
Thuiskomen 2011
De viral10 krijgt een waardering van 7,3 van het algemeen publiek, 7,4 van de volwassen fietsers en wordt door de jongere fietsers lager gewaardeerd met een 7,0 (zie tabel 4.6). Tabel 4.6 Doelgroep
De waardering voor de viral in gemiddelde rapportcijfers onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
7.3
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
7.4 7.0
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
7.5 7.4
X X X
Fietsende volwassenen waarderen de buitenreclame in 2010 wederom hoger dan de fietsende jongeren; 7,6 versus 7,3. De volwassenen (7,5) en de jongeren (7,4) waarderen de viral gelijk (zie tabel 4.4 en 4.5) In 2011 wordt het campagnebeeld (alleen in 2011 voorgelegd) gewaardeerd met een 7,7 door de fietsers van 25 jaar en ouder, met een 7,3 door de fietsers 18-24 en met een 7,5 door de fietsers 13-17. De reparatie-acties worden gezien als nuttig en een goed initiatief (door ongeveer negen op de tien fietsers). Kennis Na afloop van de campagne in 2009 weet 83% van het algemeen publiek, 82% van de fietsende jongeren en 91% van de fietsende volwassenen dat losse lampen aan de fiets zijn toegestaan. Minder mensen weten dat de losse lampen ook toegestaan zijn wanneer ze bevestigd zijn aan de romp (18+ 57%, fietsende volwassenen 62%; fietsende jongeren 57%). Deze percentages zijn vergelijkbaar met 2008. De kennis is dus niet teruggelopen en onder jongeren stijgt het percentage in 2010 en 2011 licht (zie tabel 4.7 en 4.8). Tabel 4.7 Doelgroep
De kennis over het toestaan van losse lampjes aan de fiets in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
83%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
91% 82%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
95% 95%
94% 94% 94%
Een viral, in het geval van de campagne ‘Fietsverlichting’ een online film is ingezet met behulp van bestaande sociale netwerken om de campagne onder de aandacht te brengen. 10
Pagina 44 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 4.8 De kennis over het toestaan van losse lampjes aan de romp in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] Doelgroep 2009 2010 2011 Algemeen publiek 18+
57%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
62% 57%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
53% 64%
62% 66% 50%
Na de campagnes van 2010 en 2011 weten bijna alle fietsers dat losse lampen die aan de fiets zijn bevestigd, zijn toegestaan. Ten opzichte van 2009 is dit percentage onder jongeren gestegen (zie tabel 4.7). Dat losse lampen die aan de romp bevestigd zijn, ook toegestaan zijn, weten veel minder fietsers. Onder de volwassenen lijkt het deel dat dit weet te zijn gedaald (zie tabel 4.8). Na de campagne van 2011 is bij nagenoeg alle fietsers bekend dat vaste lampen als fietsverlichting zijn toegestaan (98% fietsers 13-17 en 18-24, 99% fietsers 25+) (zie tabel 4.9). Tabel 4.9
De kennis over het toestaan van vaste lampen in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Doelgroep
Algemeen publiek 18+
94%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
96% 91%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
99% 99%
98% 98% 99%
De jongere fietsers zijn er het meest mee bekend dat knipperende fietslampen niet zijn toegestaan. Naarmate de fietsers ouder zijn, ligt het kennisniveau wat lager. Het kennisniveau onder volwassen lijkt wel te stijgen( (zie tabel 4.10). Tabel 4.10 Doelgroep
De kennis over het niet toestaan van knipperende lampjes in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
39%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
42% 52%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
50% 53%
60% 56% 53%
Bij alle drie de groepen weet ruim negen op de tien de juiste kleuren voor fietsverlichting. Onder de oudere fietsers is de kennis hoger. Onder zowel de jongeren en ouderen neemt de kennis hierover toe (zie tabel 4.11).
Pagina 45 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 4.11 Doelgroep
De kennis over de kleur licht van de lampen in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
82%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
83% 75%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
93% 80%
91% 92% 96%
Houding Aan de respondenten is een aantal redenen om fietsverlichting te gebruiken voorgelegd. Vrijwel iedereen vindt de eigen veiligheid en de veiligheid van andere weggebruikers belangrijk. Fietsende jongeren vinden het relatief iets minder belangrijk dan de volwassenen. Maar het lijkt dat zij dit na de campagne van 2010 en 2011 belangrijker vinden dan in 2009 (zie tabel 4.12 t/m 4.14). Tabel 4.12 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat verlichting belangrijk vindt voor de eigen veiligheid in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
98%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
98% 89%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
Tabel 4.13 Doelgroep
22%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
23% 20%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
Doelgroep
93% 93% 98%
Percentage per doelgroep dat zich schuldig voelt over het rijden zonder verlichting in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
Tabel 4.14
98% 91%
X 18%
x x x
Percentage per doelgroep dat zich ongemakkelijk voelt zonder verlichting in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
x
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
x x
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
X x
29% 37% 47%
Ongeveer twee op de tien (algemeen publiek 22%, volwassen fietsers 23%, fietsende jongeren 20%) van alle doelgroepen voelt zich schuldig als ze zonder licht fietsen (zie tabel 4.13). In de evaluatie van de campagne van 2011 is de vraag aan de fietsers op een andere manier voorgelegd, namelijk of zij zich ongemakkelijk voelen als ze zonder verlichting fietsen. Van fietsende jongeren die wel eens zonder
Pagina 46 van 86
Thuiskomen 2011
verlichting fietsen voelt drie op de tien (29%) zich vaak of altijd ongemakkelijk en onder de volwassenen fietsers is dit hoger; van de fietsende volwassenen van 18 t/m 24 jaar geeft 37% dit aan, onder fietsende volwassenen van 25 jaar en ouder is dit 47% (zie tabel 4.14) (DPC, 2009-2011) De meest genoemde reden waarom men zonder fietsverlichting fietst, is kapotte verlichting, gevolgd door een lege batterij. In vergelijking met de campagne van 2008 is onder alle groepen een stijging zichtbaar in het percentage dat aangeeft zonder licht te fietsen vanwege lege batterijen (algemeen publiek van 29% naar 45% ; volwassen fietsers van 40% naar 52%; jongere fietsers van 34% naar 54%. De jongere fietser zegt in 2011 iets vaker ‘kapotte verlichting’ te hebben (van 53% naar 66%). In 2010 was dit juist gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor (van 71% naar 53%) (zie tabel 4.15 t/m 4.17) (DPC, 2009-2011). Tabel 4.15 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft zonder verlichting te rijden omdat deze kapot is, in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
70%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
79% 71%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
Tabel 4.16 Doelgroep
25%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
18% 33%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
Doelgroep
66% 71% 46%
Percentage per doelgroep dat aangeeft zonder verlichting te rijden omdat deze is vergeten, in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
Tabel 4.17
x 53%
x 49%
38% 44% 35%
Percentage per doelgroep dat aangeeft zonder verlichting te rijden omdat de batterijen leeg zijn, in 2009-2011 [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
45%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
52% 54%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
x 49%
50% 47% 36%
Het ingeschatte belang van het gebruik van fietsverlichting is onder de volwassenen hoog en constant. Bij de jongere fietsers is een positieve ontwikkeling te zien, maar deze blijft achter bij de overige doelgroepen. [DPC, 2009-2011]
Pagina 47 van 86
Thuiskomen 2011
Risicoperceptie Tabel 4.18 De risicoperceptie per doelgroep van de campagnes 2009, 2010 en 2011. [DPC, 2009-2011] Doelgroep 2009 2010 2011 Algemeen publiek 18+
94%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
94% 77%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
95% 78%
78% 78% 92%
Een van de doelstellingen van de campagne is het vergroten van het bewustzijn van de veiligheidsrisico’s van fietsen zonder verlichting. Uit de meting van de campagnes blijkt dat de risicoperceptie dat fietsen zonder licht (zeer)gevaarlijk is, bij jongeren lager is dan bij volwassenen (Zie tabel 4.18). De risicoperceptie onder fietsende jongeren stijgt licht. Voor deze doelgroep wordt de doelstelling behaald. Voor de volwassen fietsers lijkt de risicoperceptie in 2011 te dalen ten opzichte van de voorgaande jaren van de campagne (zie tabel 4.18). [DPC, 2009-2011] Subjectieve pakkans Verschillende situaties zijn aan de fietsers voorgelegd met de vraag hoe groot zij de kans schatten dat die bekeurd worden door de politie. De kans op een bekeuring wanneer men fietst zonder licht, wordt door jongeren hoger ingeschat dan volwassenen (zie tabel 4.19). Vrijwel iedereen vindt het terecht dat er een bekeuring wordt uitgedeeld wanneer zonder licht gefietst wordt. Onder jongeren ligt het percentage lager dan bij volwassenen (zie tabel 4.20). [DPC, 2009-2011] Tabel 4.19 Doelgroep
Kans op een bekeuring voor het zonder licht fietsen in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
42%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
38% 63%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
Tabel 4.20
Doelgroep
44% 65%
63% 63% 53%
Respondenten dat een bekeuring voor het rijden zonder licht terecht vind in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
95%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
96% 84%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
95% 81%
X X X
Pagina 48 van 86
Thuiskomen 2011
Zelfgerapporteerd gedrag Bij deze indicator worden twee aspecten onderscheiden: gebruik van fietsverlichting in het algemeen en het gebruik van verschillende soorten verlichting. Zelfgerapporteerd gedrag ten aanzien van gebruik van fietsverlichting in het donker Doelstelling van de campagne ‘Fietsverlichting’ is een toename van het aantal fietsers dat fietsverlichting gebruikt. Gevraagd is in hoeverre men altijd gebruik maakt van fietsverlichting. Na afloop van de campagne in 2008 maakt 77% van de fietsende jongeren van 13-17 jaar altijd gebruik van fietsverlichting. In 2009 daalt het aandeel naar 63% maar stijgt via de campagnes van 2010 en 2011 naar 73% (zie tabel 4.21). Het niveau onder fietsende volwassenen ligt hoger, ongeveer negen op de tien rijdt altijd met verlichting. De trend laat tot en met 2010 een stabiel verloop zien. De doelstelling van een toename van het gebruik van fietsverlichting is niet gehaald. [DPC, 2009-2011] Tabel 4.21 Doelgroep
Respondenten dat altijd verlichting gebruikt in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
88%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
89% 63%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
90% 67%
84% 73% 62% 88%
Uit het PROV 2009 blijkt uit zelfgerapporteerd gedrag dat het merendeel van de fietsers in 2009 zowel binnen als buiten de bebouwde kom de fietsverlichting in het donker aan heeft (96-97%). Het percentage ligt ruim hoger dan de resultaten uit de campagne-effectonderzoeken.
Na afloop van de campagne van 2011 heeft negen op de tien van zowel de fietsende jongeren (90%) als de fietsende volwassenen van 25 jaar en ouder (91%) die te maken hebben gehad met kapotte verlichting, hun fietsverlichting gerepareerd of laten repareren. Onder fietsende volwassenen van 18 t/m 24 jaar is dit aantal lager. Van hen geeft 68% aan dit te hebben gedaan. Het lijkt erop dat fietsende jongeren in 2011 vaker aangeven hun fietsverlichting te hebben gerepareerd of laten repareren dan in 2009 en 2010 (90% versus 80%)(zie tabel 4.22). Tabel 4.22
Doelgroep
Respondenten dat hun niet werkende fietsverlichting heeft gerepareerd of heeft laten repareren in 2009-2011. [DPC, 20092011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
85%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
86% 80%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
83% 80%
90% 68% 91%
Pagina 49 van 86
Thuiskomen 2011
Zelfgerapporteerd gedrag ten aanzien van de soort fietsverlichting Aan de respondenten die tijdens de wintermaanden in het donker fietsen, is gevraagd welke verlichting zij gebruiken. Alle doelgroepen maken gebruik van vaste lampen op de fiets. Ten opzichte van de campagne in 2008 is onder jongeren echter een duidelijke stijging in het gebruik van losse lampjes bevestigd aan de fiets zichtbaar (39% in 2008 naar 54% in 2009). Ook is er onder jongeren een stijging zichtbaar in het percentage dat losse lampen aan de romp bevestigd (12% in 2008 naar 26% in 2009) (zie tabel 4.23 t/m 4.25). [DPC, 2009-2011] Tabel 4.23 Doelgroep
Respondenten dat vaste lampen gebruikt in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
95%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
95% 81%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
Tabel 4.24 Doelgroep
23%
Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
28% 54%
Doelgroep
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
29% 37%
34% 50% 29%
Respondenten dat losse lampjes aan de romp gebruikt in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+ Fietsende Fietsende Fietsende Fietsende
87% 81% 91%
Respondenten dat losse lampjes aan de fiets gebruikt in percentages onder de doelgroepen in 2009-2011. [DPC, 2009-2011] 2009 2010 2011
Algemeen publiek 18+
Tabel 4.25
89% 87%
volwassenen 18+ jongeren 13-17 volwassenen 18-24 volwassenen 25+
7% 8% 26%
8 12%
9% 17% 9%
Waargenomen gedrag Sinds begin 2003 worden in opdracht van de Dienst Verkeer en Scheepvaart structureel metingen verricht naar het feitelijk gebruik van fietsverlichting (tot het jaar 2009/2010 jaarlijks en sindsdien om het jaar). De metingen geven inzicht in de effecten van de publiekscampagnes. Op 17 onderzoekslocaties wordt in de maanden december en januari een visuele meting verricht naar lichtvoering door fietsers. De metingen vinden op elke locatie plaats tussen 06.30 en 09.00 uur en tussen 17.00 en 21.00 uur. In het onderzoek van 2009/2010 is van 17.245 fietsers en in 2011/2012 van 16.978 fietsers de lichtvoering geregistreerd. In 2009/2010 voerde 65% voor- en achterlicht en in 2011/2012 62% (zie figuur 4.3) (DVS, 2012). De trendmatige ontwikkeling (zie figuur 4.3) laat zien dat het aandeel fietsers dat zowel voor- als achterlicht voert ten opzichte van de nulmeting in 2003 is gegroeid. Waar vanaf de campagne 2007/2008 sprake is van een stabilisering, zakt het
Pagina 50 van 86
Thuiskomen 2011
aandeel in 2011/2012 enigszins. Tussen het zelfgerapporteerd gedrag en het waargenomen gedrag bestaat een discrepantie, namelijk 84% (18+) en 73% (1317) versus 62% (DVS, 2012). Figuur 4.3 Percentage fietsers dat zowel voor-als achterlicht voert (totaal en conform de norm) [DVS, 2012].
Verschil conform en niet-conform wetgeving Het aandeel fietsers dat volgens de regelgeving fietsverlichting voert, is sinds 2007/2008 stabiel. Sinds 2008 geldt de nieuwe regelgeving dat het is toegestaan losse lampjes te bevestigen aan het bovenlichaam of aan een tas. De vergelijking tussen de situatie voor en na invoering van de nieuwe regelgeving is daarom niet helemaal zuiver. In december 2011/januari 2012 voerde 1,6% van alle waargenomen fietsers afwijkend voorlicht. In totaal fietste 0,3% met een afwijkende kleur, 1,1% met knipperend licht en 0,3% had het licht niet op de fiets of op het bovenlichaam bevestigd. Het aandeel dat het voorlicht afwijkend had bevestigd, was de laatste drie metingen behoorlijk lager. Dit komt doordat het bij de laatste metingen is toegestaan om het licht op het bovenlichaam te bevestigen. Door 1,4% van alle waargenomen fietsers werd afwijkend achterlicht gevoerd in de meting van december 2011/januari 2012. Van alle fietsers had 0,3% een achterlicht met een afwijkende kleur. Het percentage dat met knipperend achterlicht fietste, was 1,0%. Het aandeel dat het achterlicht afwijkend had bevestigd, was 0,2%. Op alle punten is een positieve ontwikkeling te zien (DVS, 2012). Gebruik fietsverlichting naar leeftijd Tussen de leeftijd van fietsers en lichtvoering van fietsers bestaat een positief verband (zie figuur 4.4). Fietsers in de leeftijdscategorie onder de 18 jaar voeren het minst vaak licht en fietsers in de leeftijdsklasse 50+ voeren het vaakst licht op de fiets. Echter, in de drie hogere leeftijdsklassen is in de laatste jaren een lichte daling te zien, terwijl de fietsers in de leeftijdsklasse onder de 18 jaar (primaire doelgroep) steeds vaker fietsverlichting voeren. In 2011 voert de helft van de jongeren (13-25 jaar) voor- en achterlicht, terwijl dat bij de leeftijdscategorie van 25 jaar en ouder ongeveer driekwart is.
Pagina 51 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 4.4 Percentage fietsers dat zowel voor-als achterlicht voert naar leeftijd ( [DVS, 2012]
4.4 Conclusie Tabel 4.26 presenteert de resultaten van de campagne ‘Fietsverlichting voor de jaren 2008 tot en met 2011. De resultaten hebben betrekking op de resultaten van fietsende jongeren van 13-17 jaar. Tabel 4.26 2011 Campagne indicatoren
Ontwikkeling indicatoren van de campagne ‘Fietsverlichting’ in 20082008
2009
2010
2011
Bereik Herinnering Waardering11 Risicoperceptie
71% 53%
67% 27%
62% 15%
62% 16%
6,8 78%
7,0 77%
7,5 78%
7,7 78%
Kennis12 Houding: Verlichting belangrijk voor veiligheid13 Gebruikt altijd14 fietsverlichting Waargenomen gedrag15: Brandend voor- en achterlicht Alleen brandend voorlicht Alleen brandend achterlicht
89%
82%
95%
94%
93%
89%
91%
93%
77%
63%
67%
73%
65%
65%
-
62%
77% 69%
76% 69%
-
74% 68%
11
Indicator is gemeten op een tienpuntschaal Percentage van jonge fietsers dat weet dat losse lampen aan de fiets zijn toegestaan 13 Weergegeven percentage is resultaat van de doelgroep fietsende jongeren 13-17 dat het eens is met de stelling: ‘Goede verlichting is belangrijk voor de veiligheid’. 14 Weergegeven percentage is resultaat van aantal fietsende jongeren dat zegt ‘altijd’ gebruik te maken van fietsverlichting. 15 De gegevens betreffen de uitkomsten van structurele metingen DVS naar lichtvoering onder fietsers. [DVS 2008-2012] 12
Pagina 52 van 86
Thuiskomen 2011
Uit de tabel zijn (trendmatige) ontwikkelingen af te leiden. De belangrijkste conclusies zijn: Bereik en waardering ⁻ Het bereik van de campagne neemt af, maar heeft een goede waardering. Kennis ⁻ Bij de eerste campagnes was een aantal ontwikkelingen zichtbaar op het gebied van de kennis over welke soorten fietsverlichting zijn toegestaan. In 2011 is deze kennis hoog en stabiel. Daarnaast weet ongeveer zes op de tien dat losse lampen aan de romp zijn toegestaan, en ongeveer vier op de tien weet dat losse lampen aan arm/been/hoofd niet zijn toegestaan. Houding ⁻ Onder fietsende volwassenen van 18 jaar en ouder neemt het aantal dat het gevaarlijk vindt om zonder verlichting in het donker te fietsen in 2011 ten opzichte van voorgaande jaren iets af, maar ligt nog steeds op een hoog niveau. Gedrag ⁻ Jongeren geven aan steeds vaker gebruik te maken van fietsverlichting wanneer zij in het donker fietsen. Onder volwassen fietsers ligt het niveau een stuk hoger, maar lijkt het gebruik terug te lopen. ⁻ Tussen gerapporteerd gedrag en waargenomen gedrag zitten grote verschillen. Uit metingen blijkt dat ongeveer een op de drie geen licht volgens de wet- en regelgeving voert. Uit het gerapporteerd gedrag blijkt een op de vijf geen licht te voeren volgens de wet- en regelgeving. ⁻ In 2011 voert de helft van de jongeren (13-25 jaar) voor- en achterlicht, terwijl dat bij de leeftijdscategorie van 25 jaar en ouder een stuk hoger ligt (ca. 75%).
Pagina 53 van 86
Thuiskomen 2011
5. CAMPAGNE AfLEIDING 5.1 Beschrijving van de campagne ‘Afleiding’ In 2010 is het ministerie van Infrastructuur en Milieu gestart met de publiekscampagne ‘Afleiding’. Het doel van deze campagne is automobilisten bewust te maken van de risico’s in het verkeer door afleiding als gevolg van het gebruik van elektronische apparatuur tijdens het rijden, zoals bellen, bedienen van navigatie en het kijken naar tv en dvd’s. Het verstandig gebruik van elektronische apparatuur staat centraal in de campagne. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) heeft berekend dat bij 20 tot 30% van de ongevallen afleiding van of gebrek aan aandacht voor het verkeer een belangrijke rol speelt. De SWOV schat in dat er per jaar circa 600 slachtoffers (doden en ziekenhuisgewonden) in het verkeer vallen door bellen tijdens het rijden. Sinds 2002 is het verboden om handheld, dat wil zeggen met de telefoon in de hand, te bellen in de auto. Ook is het volgens de wet niet toegestaan om een telefoon vast te houden, zelfs al wordt daar niet mee gebeld. Handsfree bellen, dat wil zeggen dat de handen niet gebruikt hoeven te worden om de telefoon te bedienen, is wel toegestaan. Gevaarlijk rijgedrag kan worden aangepakt met Artikel 5 uit de Wegenverkeerswet. Dat artikel zegt dat het ‘verboden is om zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd’. Artikel 5 kan onder andere worden toegepast op automobilisten die gevaarlijk rijgedrag vertonen, omdat ze zijn afgeleid door het bedienen van elektronische apparatuur. Op de lange termijn moet het aantal verkeersongevallen en slachtoffers als gevolg van verkeerd rijgedrag verminderen. Hiervoor wordt de combinatie van landelijke voorlichting, lokale acties en handhaving ingezet in samenwerking met Veilig Verkeer Nederland, politie/OM, andere overheden en maatschappelijke organisaties. De uitvoering van de campagne ‘Afleiding’ heeft in 2012 bij Veilig Verkeer Nederland gelegen.
Doelgroep De campagne richt zich primair op automobilisten, en richt zich specifiek op bestuurders die in het bezit zijn van een mobiele telefoon of andere elektronische apparatuur in de auto.Naar aanleiding van de resultaten van het campagneeffectonderzoek wordt hierbij onderscheid gemaakt naar: ⁻ particuliere automobilisten (mensen die de eigen auto hoofdzakelijk gebruiken voor woon-werkverkeer en privé-afspraken). ⁻ zakelijke rijders (mensen die gedurende een groot deel van de dag een auto gebruiken voor het afleggen van zakelijke bezoeken; in veel gevallen hebben ze daarvoor de beschikking over een ‘auto van de zaak’ of een leaseauto). Doel is hen te motiveren en te activeren tot gedragskeuzes die uit verkeersveiligheidsoogpunt gewenst zijn. Concreet betreft dat het vermijden van afleiding tijdens het rijden door het bedienen van elektronische apparatuur, met name telefoneren en het bedienen van navigatie. Ingezet wordt op het aanbieden van informatie en concrete tips die zijn afgestemd op de kenmerken van de doelgroepen.
Pagina 54 van 86
Thuiskomen 2011
Doelstellingen De beleidsdoelstelling is, via kennis-, houdings- en (vrijwillige) gedragsverandering, een bijdrage leveren aan de vermindering van het aantal ongevallen en slachtoffers die toe te schrijven zijn aan afleiding door het gebruik van elektronische apparatuur tijdens het autorijden. Aangezien het leggen van een causaal verband tussen de communicatie-inspanningen en vermindering van ongevallen en slachtoffers zeer lastig is, kunnen hier geen harde effectdoelstellingen worden geformuleerd (VVN, 2011). De communicatiedoelstelling is het bewerkstellingen van een verbeterd risicobewustzijn, normbesef en zelfgerapporteerd gedrag, bij particuliere en zakelijke rijders. De doelstellingen zijn: Houding - op lange termijn een hoger risicobesef van de gevaren van het gebruik van elektronische apparatuur tijdens het autorijden Gedrag zakelijke rijders een afname van het percentage zakelijke rijders die minstens 1x per week handheld bellen een afname van het percentage zakelijke rijders die minstens 5x per week handheld bellen Gedrag particuliere rijders een toename van het percentage particuliere rijders dat nooit handheld belt tijdens het autorijden Foto 5.1
Poster van de campagne ‘Afleiding’ (VVN, 2011).
Pagina 55 van 86
Thuiskomen 2011
5.2 De campagne-inspanningen De campagne is een initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en is in 2011 door VVN uitgevoerd. Dat doet ze in samenwerking met partners: ANWB, BOVAG, RAI, Politie, maatschappelijke organisaties en bedrijven.
Landelijke voorlichting De campagne heeft buiten de publiekscampagnes van Postbus 51 gelopen. De campagne bestaat sinds 2010 en is jaarlijks in de maanden oktober tot en met december ingezet. In 2011 is het campagnemateriaal voorzien van de campagneboodschap is ‘een beetje chauffeur laat zich niet afleiden’. Landelijk zijn de volgende voorlichtingsmiddelen ontwikkeld en ingezet: ⁻ Radiospots (2010 en 2011); ⁻ Auto Reply App (2011); ⁻ Internet: website www.laatjenietafleiden.nl en online-bannering (2011); ⁻ Folders en flyers (2011); ⁻ Posters (2011); ⁻ Attentieborden langs de snelweg en rustplaatsborden (2010 en 2011); ⁻ Artikelen in (vak)bladen en magazines (2010 en 2011); ⁻ PR en free publicity16 (2010 en 2011); ⁻ Ansichtkaarten (2011); ⁻ Toolkits met heel- en halffabricaten regiopartners (2011). Voorbeeldbedrijven Sinds 2011 werkt een aantal grote bedrijven samen met VVN door voor hun medewerkers (beroepschauffeurs en zakelijke rijders) beleid op te stellen op het gebied van gebruik van elektronische apparatuur tijdens het rijden. De bedrijven Esso, BP, Shell, Schenk Papendrecht B.V., Gasunie, UPS en Tata Steel hebben in het kader van de campagne richtlijnen voor hun medewerkers opgesteld om het bellen en het bedienen van navigatieapparatuur tijdens zakelijke autoritten te verbieden of te ontmoedigen. De brancheverenigingen EVO (Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport) en VNA (Vereniging van Nederlandse Autoleasemaatschappijen) steunen de campagne door de boodschap van de campagne te verspreiden onder haar leden en hen op te roepen richtlijnen of beleid bij hen zelf of hun klanten te ontwikkelen. Enkele bedrijven zijn sponsor van de campagne en kopen communicatiemiddelen in, bijvoorbeeld Esso die rustplaatsborden heeft gefinancierd.
Regionale acties De voorlichtingsmiddelen met het landelijke campagneconcept zijn alleen in 2011 beschikbaar gesteld voor regionale communicatie en lokale acties. Figuur 5.1 geeft aan in hoeverre ROV’s/VVB’s de beschikbare campagnemiddelen hebben ingezet17. Uit de tabel is af te leiden dat de ROV/VVB’s de voorlichtingsmiddelen regionaal of lokaal weinig hebben ingezet. Met name is ingezet op handhavingsactiviteiten.
Free publicity: onderdeel van een communicatiestrategie, waarbij gratis publiciteit behaald wordt door in de media redactionele artikelen, persberichten en nieuwsfeiten te publiceren. 17 Negen ROV’s/VVB’s hebben het evaluatieformulier geretourneerd. 16
Pagina 56 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 5.1 Aantal regionale verkeersveiligheidsinstanties dat campagnemiddelen heeft ingezet in de periode 2010-2012 (eigen opgave ROV’s/VVB’s in 2012).
Ver schillende organisaties werken mee aan de campagne ‘Afleiding’ van het ministerie Infrastructuur en Milieu en VVN. VVN Voor de uitvoering van de campagne werkt Veilig Verkeer Nederland voornamelijk met vrijwilligers. Deze vrijwilligers voeren binnen hun eigen buurt handhaving uit en wijzen bestuurders op afleidende bezigheden in de auto. Het VVN voert enquêteacties bij benzinestations en deelt speciale gadgets uit. BOVAG De BOVAG stelt voor de campagne ‘Afleiding’ gratis promotiemateriaal beschikbaar. Dit materiaal bestaat uit posters en flyers die rijschoolhouders kunnen ophangen en uitdelen. ANWB De ANWB steunt de campagne met name met PR. Politie De verschillende politiekorpsen voeren regelmatig verkeerscontroles uit, waarbij wordt gehandhaafd op het in de hand hebben van een mobiele telefoon of het instellen van een navigatieapparaat. Het verkeershandhavingsteam zal de bestuurder van het voertuig bekeuren zodra één van de voorgenoemde handelingen wordt uitgevoerd tijdens het rijden.
Handhaving Het aantal bekeuringen voor handheld mobiel telefoneren is in de loop der jaren toegenomen: van 100.000 in 2004 tot meer dan 140.000 bekeuringen in 2010 (cijfers van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)). Het aantal bekeuringen in 2011 is flink minder dan in 2010 (zie tabel 5.1). Het aantal overtredingen is ook afhankelijk van de handhavingsinspanning. De hoeveelheid uitgeschreven bekeuringen is echter geen graadmeter voor het werkelijk aantal bestuurders dat daadwerkelijk handheld belt tijdens het autorijden. Het merendeel van de
Pagina 57 van 86
Thuiskomen 2011
bekeuringen wordt uitgeschreven door de reguliere politie en slechts een klein deel door de Verkeershandhavings-teams (VHT's) en door het KLPD. De gepleegde handhavingsinspanning voor mobiel telefoongebruik is alleen bekend voor de VHT's voor 2010: in dat jaar was de VHT-inzet 29.000 uur (SWOV, 2012). Tabel 5.1 Jaar 2004
Het aantal bekeuringen voor handheld bellen tijden het rijden in 2004-2011 (CJIB, 2012). Totaal aantal bekeuringen 100.696
2005
116.792
2006
117.343
2007
130.617
2008
111.575
2009
136.135
2010
140.440
2011
100.574
5.3 Resultaten van de campagne Om de resultaten van de campagne in kaart te brengen wordt een effectonderzoek gedaan. Een reguliere effectmeting bestaat uit een voormeting voorafgaand aan de campagne en een nameting na afloop van de campagne. Aangezien de campagne ’Afleiding’ geen gebruik heeft gemaakt van een Postbus 51-roulement is hier alleen sprake geweest van een meting na beide campagnes.
Bereik In 2010 is bijna vier op de tien (37%) van alle bestuurders18 bereikt door de campagne. De radiospot is bij een kwart van de bestuurders bekend (26%). De buitenreclame en de advertentie zijn bij 12% van de bestuurders bekend. Het campagnebereik van 2011 is een stuk hoger. Twee derde van alle bestuurders heeft minimaal één uiting van de campagne gezien (66%). De doelstelling van een vergelijkbaar niveau voor het campagnebereik is daarmee behaald. Onder zakelijke en particuliere rijders is het campagnebereik vergelijkbaar hoog (68% en 66%). De radiospots zijn bij een kwart van de bestuurders bekend (26%). De buitenreclame is bij ruim de helft van de bestuurders bekend (55%). Dit is veel hoger dan het bereik van buitenreclame in 2010. De advertentie of poster is bij bijna twee op de tien bekend (18%). Het bereik van de banners is 6% (zie figuur 5.2 en tabel 5.2 t/m 5.4). De campagne ‘Afleiding’ heeft met relatief beperkte inzet een goed bereik gerealiseerd onder alle doelgroepen. In 2011 heeft tweederde van de bestuurders tenminste één van de campagne-uitingen gezien. In vergelijking met andere campagnes die buiten Postbus 51 lopen is dit een hoog campagnebereik. De doelstelling dat het bereik in 2011 op hetzelfde niveau ligt als in 2010 is
18
Onderzoek uitgevoerd onder bestuurders van een personenauto die in het bezit zijn van een mobiele telefoon.
Pagina 58 van 86
Thuiskomen 2011
ruimschoots gehaald [DPC, 2010-2011]. Wel moet opgemerkt worden dat het mediabudget in 2010 een stuk lager lag dan in 2011. Figuur 5.2 2010-2011].
Campagnebereik onder de doelgroepen in 2010 en 2011 (in %) [DPC,
Tabel 5.2
Bereik van de radiospots onder bestuurders (in %) (DPC 20102011). 2010 2011
Doelgroep
Alle bestuurders
26%
26%
Zakelijke bestuurders
30%
32%
Particuliere bestuurders
24%
24%
Tabel 5.3 Doelgroep
Bereik van de buitenreclame onder bestuurders (in %) (DPC 20102011). 2010 2011
Alle bestuurders
12%
55%
Zakelijke bestuurders
16%
58%
Particuliere bestuurders
10%
54%
Tabel 5.4 Doelgroep
Bereik van print onder bestuurders (in %) (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
12%
18%
Zakelijke bestuurders
11%
17%
Particuliere bestuurders
12%
19%
Pagina 59 van 86
Thuiskomen 2011
Herinnering De geholpen herinnering is gemeten door te vragen of men zich kan herinneren een voorlichtingscampagne over ‘het gebruik van elektronische apparatuur (met name mobiele telefoon en navigatie) tijdens het autorijden’ te hebben gezien of gehoord. Na de campagne van 2010 kan van alle bestuurders één op de tien (9%) zich herinneren een campagne over ‘het gebruik van elektronische apparatuur tijdens het autorijden’ te hebben gezien of gehoord. Van de zakelijke rijders kan 12% zich de campagne herinneren, onder particuliere rijders is dit 8%. In 2011 is onder bestuurders de geholpen campagneherinnering 10%. De zakelijke rijders kunnen zich de campagne vaker herinneren dan de particuliere rijders (zie figuur 5.3) (DPC, 2010-2011). Figuur 5.3 Geholpen herinnering onder de doelgroepen in 2010 en 2011 (in %). [DPC, 2010-2011]
]
Boodschapoverdracht Als belangrijkste boodschap van de campagne van 2010 (44%) en 2011 (58%) noemen bestuurders spontaan ‘hou je aandacht op de weg/laat je niet afleiden’ (zie tabel 5.5). Tabel 5.5 Doelgroep
Spontane boodschapoverdracht: ‘hou je aandacht op de weg/laat je niet afleiden’ onder bestuurders (in %) (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
44%
58%
Zakelijke bestuurders
49%
60%
Particuliere bestuurders
42%
58%
De geholpen boodschapoverdracht is gemeten door (nadat de uitingen zijn getoond) te bekijken of men vindt dat het gelukt, deels gelukt of niet gelukt is om elementen van de boodschap over te brengen. Er zijn twee primaire boodschappen voorgelegd: 1. Je moet verantwoord omgaan met elektronische apparatuur tijden het autorijden om te voorkomen dat je afgeleid raakt; 2. Het is een risico voor de veiligheid om tijdens het autorijden elektronische apparatuur (met name mobiele telefoons en navigatie apparatuur) te bedienen.
Pagina 60 van 86
Thuiskomen 2011
Beide boodschappen zijn in 2010 onder ongeveer acht op de tien (boodschap 1: 83%, boodschap 2: 79%) bestuurders (deels) overgekomen. In 2011 zijn beide boodschappen onder bijna negen op de tien (boodschap 1: 88%, boodschap 2: 88%) bestuurders (deels) overgekomen. Als we dit vergelijken met de benchmark van het algemeen publiek voor Postbus 51-campagnes dan is dit hoger dan gemiddeld (benchmark: 79%). Er zijn geen verschillen tussen de zakelijke en particuliere rijders (zie tabel 5.6 en 5.7) (DPC, 2010-2011). Tabel 5.6
Doelgroep
Overdracht van boodschap: ‘Het is een risico voor de veiligheid om elektronische apparatuur te bedienen’ onder bestuurders (% gelukt en deels gelukt) (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
83%
88%
Zakelijke bestuurders
88%
88%
Particuliere bestuurders
80%
88%
Tabel 5.7
Doelgroep
Overdracht van boodschap: ‘men moet verantwoord omgaan met elektronische apparatuur tijdens het autorijden’ onder bestuurders(% gelukt en deels gelukt) (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
79%
88%
Zakelijke bestuurders
77%
87%
Particuliere bestuurders
80%
88%
Waardering Om te bekijken hoe de campagne als geheel gewaardeerd wordt, is gevraagd een rapportcijfer te geven. De bestuurders waarderen de campagne in 2010 met een 6,6. In 2011 is de waardering gestegen naar een 7,0. De doelstelling voor een vergelijkbare waardering als de campagne van 2010 is hiermee gehaald (zie tabel 5.8). De particuliere rijders (7,0) waarderen de campagne de campagne van 2010 hoger dan de zakelijke rijders (5,8). In 2011 is de waardering onder zakelijke rijders gestegen naar 6,8 (DPC, 2010-2011). Tabel 5.8 Doelgroep
Waardering van de campagne onder bestuurders in rapportcijfers (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
6,6
7,0
Zakelijke bestuurders
5,8
6,8
Particuliere bestuurders
7,0
7,1
In vergelijking met de benchmark voor Postbus 51-campagnes voor het algemeen publiek wordt de campagne ‘Afleiding’ van 2011 goed gewaardeerd. Ten opzichte van de campagne van 2010 is de waardering op bijna alle aspecten gestegen (zie figuur 5.4). Op vier aspecten (aansprekend, duidelijk, geloofwaardig
Pagina 61 van 86
Thuiskomen 2011
en informatief) scoort de campagne hoger dan de Postbus 51-benchmark (DPC, 2010-2011). Figuur 5.4 Waardering (schaal 1-5) van de campagne ‘Afleiding’ 2010 en 2011 op diverse aspecten voor alle bestuurders (DPC, 2010/2011). Aansprekend
Duidelijk
Geloofwaardig
Informatief 2011 2010
Niet irritant
Nieuwe informatie
Opvallend
Niet betuttelend Goede zaak aandacht overheid 1
2
3
4
5
Kennis Na de campagne van 2011 is het nagenoeg alle bestuurders bekend (93%). Dit is vergelijkbaar met 2010 (91%). Er zijn geen verschillen tussen zakelijke en particuliere rijders (zie tabel 5.9). Tabel 5.9 Percentage bestuurders dat weet dat je de mobiele telefoon niet in de hand mag hebben tijdens het autorijden (DPC 2010-2011). Doelgroep 2010 2011 Alle bestuurders
91%
93%
Zakelijke bestuurders
91%
91%
Particuliere bestuurders
91%
93%
Houding Acht op de tien bestuurders zijn van mening dat politiecontroles op niet-handsfree bellen zinvol zijn (2010: 76% en 2011: 79%) (zie tabel 5.10). Iets meer dan helft van de bestuurders vindt zelfs dat de politie te weinig controleert op niet-handsfree bellen (2010: 54%, 2011: 55%) (zie tabel 5.11). De bestuurders zijn echter meer verdeeld over dit standpunt. In 2010 en 2011 is ongeveer twee op de tien (22%) van mening dat de politie zich beter kan bezighouden met andere controles in het
Pagina 62 van 86
Thuiskomen 2011
verkeer. Onder zakelijke rijders is het percentage dat het hier mee oneens is ten opzichte van 2010 toegenomen (van 23% naar 41%) (DPC, 2010-2011). Ook het aantal zakelijke rijders dat het oneens is met de stelling dat de politiecontroles op niet-handsfree bellen vooral bedoeld zijn om geld binnen te halen, is toegenomen (van 38% naar 58%). Onder alle bestuurders lijkt dit aantal toegenomen van 52% naar 57%. Zij vinden dus vaker dan in 2010 dat politiecontroles niet bedoeld zijn om geld binnen te halen. [DPC, 2010-2011] Dat de politie controleert op gevaarlijk rijgedrag door het bedienen van apparatuur vindt in 2010 en 2011 acht op de tien bestuurders zinvol (zie tabel 5.12). Zakelijke rijders vinden het in 2010 en 2011 minder zinvol dan de particuliere rijders (in 2011: 76% versus 83%). [DPC, 2010-2011] Tabel 5.10 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat politiecontroles op niet-handsfree bellen zinvol vindt (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
76%
79%
Zakelijke bestuurders
76%
77%
Particuliere bestuurders
76%
80%
Tabel 5.11 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat vindt dat de politie te weinig controleert op niet-handsfree bellen (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
54%
55%
Zakelijke bestuurders
52%
50%
Particuliere bestuurders
55%
56%
Tabel 5.12 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat politiecontroles op het bedienen van apparatuur zinvol vindt (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
79%
80%
Zakelijke bestuurders
72%
76%
Particuliere bestuurders
83%
83%
Risicoperceptie Met de telefoon in de hand bellen wordt zowel na de campagne van 2010 als 2011 door bijna negen op de tien bestuurders onveilig gevonden, respectievelijk 84% en 86% (zie tabel 5.13). Onder zakelijke rijders is het percentage dat het gevaarlijk vindt om niet-handsfree te bellen in 2011 83%, dit lijkt (niet significant) toegenomen ten opzichte van 2010 (72%). Dit is een positieve ontwikkeling voor de doelstelling. Onder particuliere rijders is er geen verandering zichtbaar. Men vindt het duidelijk minder gevaarlijk om handsfree te bellen tijdens het autorijden dan handheld. Dit vindt slechts 31% van alle bestuurders na de
Pagina 63 van 86
Thuiskomen 2011
campagne van 2010 (zeer) gevaarlijk. Na de campagne van 2011 is dit vergelijkbaar (35%) (zie figuur 5.5). Particuliere bestuurders (36%) vinden handsfree bellen onveiliger dan zakelijke bestuurders (16%). De groep die handsfree bellen als gevaarlijk beschouwd, geeft als belangrijkste argument hiervoor dat het afleidt. Tabel 5.13 Doelgroep
Het is onveilig om niet-handsfree te bellen tijdens het autorijden in percentages DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
84%
86%
Zakelijke bestuurders
72%
83%
Particuliere bestuurders
87%
88%
Tabel 5.14 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat handsfree bellen tijdens het autorijden onveilig vindt (DPC, 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
31%
35%
Zakelijke bestuurders
16%
23%
Particuliere bestuurders
36%
39%
Bijna acht op de tien (2010: 78% 2011:79%) geeft aan het onveilig te vinden om tijdens het rijden de navigatie apparatuur te bedienen. Particuliere rijders vinden het gevaarlijker dan zakelijke rijders. Op deze doelstelling is geen positieve ontwikkeling te zien ten opzichte van 2010 (zie tabel 5.15) (DPC, 2010-2011). Tabel 5.15 Doelgroep
Het is onveilig om de navigatie apparatuur te bedienen tijdens het autorijden in percentages (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
78%
79%
Zakelijke bestuurders
68%
73%
Particuliere bestuurders
81%
81%
Subjectieve pakkans Zoals eerder genoemd, vindt ruim de helft van de bestuurders dat de politie te weinig controleert op niet handsfree-bellen. Dit uit zich ook in de inschatting van de kans op een bekeuring. Zowel in 2010 als 2011 wordt de kans op een bekeuring bij niet-handsfree bellen in de auto vrij laag ingeschat. Van alle drie de groepen denkt ongeveer één op de tien dat deze kans (zeer) groot (DPC 2010-2011). De kans op een bekeuring voor het bedienen van navigatie tijdens het rijden wordt na de campagne in 2010 en 2011 ook laag ingeschat, respectievelijk 6% en 7% van de bestuurders schat de kans groot in (zie tabel 5.16). Onder zakelijke rijders lijkt het aandeel dat de kans hoog inschat iets toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar (van 3% naar 6%) ([DPC, 2010-2011).
Pagina 64 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 5.16
Doelgroep
Percentage per doelgroep dat de kans op een bekeuring voor het bedienen van navigatie apparatuur (zeer) groot acht (DPC 20102011). 2010 2011
Alle bestuurders
6%
7%
Zakelijke bestuurders
3%
6%
Particuliere bestuurders
7%
7%
Zelfgerapporteerd gedrag Het zelfgerapporteerd gedrag is opgesplitst naar belgedrag in de auto voor handsfree en handheld bellen, bedienen van navigatieapparatuur en overige elektrische apparatuur. Handsfree bellen in de auto De overgrote meerderheid (2010: 79% 2011: 80%) van de bestuurders geeft aan nooit met de telefoon in de hand te bellen terwijl zij autorijden (zie tabel 5.17). Uit het Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid (PROV 2009) blijkt dat 71% van de autobestuurders in 2009 aangeeft dit nooit te doen. Onder zakelijke rijders is het aandeel dat nooit met de telefoon in de hand belt terwijl zij autorijden veel lager dan onder particuliere rijders (66% versus 85%) (DPC 2010-2011). Tabel 5.17 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft nooit met de telefoon in de hand te bellen tijdens het autorijden (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
79%
80%
Zakelijke bestuurders
65%
66%
Particuliere bestuurders
83%
85%
Van alle bestuurders heeft in 2010 (49%) en 2011 (46%) bijna de helft van de bestuurders de mogelijkheid om handsfree te bellen. Onder zakelijke rijders is dat veel hoger (75% en 66%) dan onder particuliere rijders (40% en 39%) (zie tabel 5.18). Tabel 5.18 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat de mogelijkheid heeft om handsfree te bellen (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
49%
46%
Zakelijke bestuurders
75%
66%
Particuliere bestuurders
40%
39%
Van de bestuurders die handsfree kunnen bellen, geeft bijna twee op de tien (2010: 20% 2011: 19%) aan meer dan 10 keer per week handsfree te bellen (zie figuur 5.3). Onder de zakelijke rijders ligt dit percentage veel hoger (2010: 43% en 2011: 45%) dan onder de particuliere rijders (2010: 5% 2011: 3%). De belangrijkste reden om handsfree te bellen is de veiligheid. Daarnaast zijn ‘ik wil geen bekeuring
Pagina 65 van 86
Thuiskomen 2011
krijgen’, ‘het is de wet, dus het moet’ en ‘je belt dan prettiger/makkelijker’ veel genoemde redenen (DPC 2010-2011).
Figuur 5.3
Per doelgroep percentage dat aangeeft hoe vaak men gemiddeld handsfree belt tijdens het rijden (DPC, 2010-2011).
Handheld bellen in de auto Het aandeel zakelijke rijders dat minstens 1x per week handheld belt ligt in 2010 op 35% en in 2011 op 34%. Het aandeel zakelijke rijders dat meer dan 5x per week handheld belt is in zowel 2010 als 2011 10%. Er is hierop geen positieve ontwikkeling zichtbaar. Het aantal particuliere rijders dat nooit handheld belt is ook stabiel ten opzichte van 2010 (85% versus 83%) (zie figuur 5.4). Bestuurders bellen voornamelijk met de telefoon in de hand, omdat zij zelf worden gebeld tijdens het autorijden, of hun oortje/carkit/bluetooth het niet doet (DPC 2010-2011).
Pagina 66 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 5.4
Per doelgroep percentage dat aangeeft hoe vaak men gemiddeld niet-handsfree belt tijdens het rijden (DPC, 2010-2011).
Aan de drie doelgroepen is een aantal stellingen over mobiel bellen tijdens het autorijden voorgelegd (zie tabel 5.19 tot 5.22). Ruim de helft van de bestuurders (2010: 52% 2011: 54%) geeft aan het bellen tijdens het rijden te beperken tot de echt noodzakelijke gesprekken. Onder zakelijke rijders is een toename zichtbaar ten opzichte van 2010 (van 46% naar 64%). Onder particuliere rijders is het percentage dat het bellen beperkt tot de echt noodzakelijke gesprekken met 51% wat lager. Voor de stelling ‘als ik bel tijdens het autorijden probeer ik het gesprek zo kort mogelijk te houden’ is een vergelijkbaar beeld zichtbaar. De helft van de bestuurders (2010: 46% 2011: 51%) geeft aan dat dit op hen van toepassing is, onder zakelijke rijders ligt het hoger dan onder particuliere rijders (58% versus 48%), en is een toename zichtbaar ten opzichte van 2010 (van 44% naar 58%). Ruim een derde van de bestuurders geeft aan dat zij vragen of het gesprek op een ander moment mag plaatsvinden, als zij worden gebeld (2010: 34% 2011: 36%). Anders dan bij de eerdere twee stellingen, doen particuliere rijders dit juist vaker dan de zakelijke rijders (in 2011 39% versus 28%) (zie tabel 5.19). Ook zeggen zij vaker op een parkeerplaats te bellen als zij onderweg moeten bellen (in 2011 66% particulier versus 48% zakelijk) (zie tabel 5.22) (DPC 2010-2011). Tabel 5.19 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft het bellen tijdens het rijden tot de echt noodzakelijke gesprekken te beperken (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
52%
54%
Zakelijke bestuurders
46%
64%
Particuliere bestuurders
55%
51%
Pagina 67 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 5.20 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft de gesprekken zo kort mogelijk te houden tijdens het autorijden (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
46%
51%
Zakelijke bestuurders
44%
58%
Particuliere bestuurders
47%
48%
Tabel 5.21
Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft te vragen of het gesprek op een ander moment mag plaatsvinden, als zij worden gebeld tijdens het autorijden (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
34%
36%
Zakelijke bestuurders
24%
28%
Particuliere bestuurders
37%
39%
Tabel 5.22
Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft bij vookeur op een parkeerplaats te bellen als zij onderweg moeten bellen(DPC 20102011). 2010 2011
Alle bestuurders
66%
66%
Zakelijke bestuurders
40%
48%
Particuliere bestuurders
74%
72%
Navigatie apparatuur Een kwart van de bestuurders gebruikt regelmatig een navigatie apparaat in de auto (2010: 27% 2011: 26%). Onder zakelijke rijders is het gebruik zowel in 2010 en 2011 hoger dan onder particuliere rijders (46%/41% versus 21/22%) (zie tabel 5.23). Van degenen die wel eens navigatie gebruiken in de auto, zegt na beide campagnes drie op de tien bestuurders de navigatie af en toe tot vaak te bedienen tijdens het rijden. Zakelijke rijders doen dit veel vaker dan particuliere rijders (47%/45% versus 25%/25%) (zie tabel 5.24) (DPC 2010-2011). Tabel 5.23 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft regelmatig een navigatie apparaat in de auto te gebruiken (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
27%
26%
Zakelijke bestuurders
46%
41%
Particuliere bestuurders
21%
22%
Pagina 68 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 5.24 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft de navigatie af en toe tot vaak te bedienen tijdens het autorijden (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
32%
30%
Zakelijke bestuurders
47%
45%
Particuliere bestuurders
25%
25%
Een aantal stellingen over het gebruik van navigatie in de auto is voorgelegd aan de respondenten. Nagenoeg alle bestuurders (95%) toetsen hun bestemming in voordat de autorit begint, hoewel dit met name de particuliere rijders zijn. Onder zakelijke rijders zijn dit iets minder dan negen op de tien personen (zie tabel 5.25). De helft zorgt voor regelmatige updates van het navigatiesysteem, onder alle bestuurders is dit een afname ten opzichte van 2010 (van 58% naar 51%). Ook onder particuliere rijders lijkt een daling zichtbaar (van 58% naar 51%) (zie tabel 5.26) (DPC 2010-2011). Tabel 5.25 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat de bestemming intoetst voordat de autorit begint (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
95%
95%
Zakelijke bestuurders
89%
88%
Particuliere bestuurders
97%
98%
Tabel 5.26 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat regelmatig zorgt voor updates van de navigatie (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
58%
51%
Zakelijke bestuurders
56%
49%
Particuliere bestuurders
58%
51%
In 2010 en 2011 geeft zes op de tien bestuurders aan te stoppen op een parkeerplaats om onderweg een andere bestemming in te voeren. Particuliere rijders stoppen vaker dan zakelijke rijders (67% versus 45%) (zie tabel 5.27). Dit is vergelijkbaar met 2010. Dat het gebruik van navigatie afleidt wordt door veel bestuurders beaamd. Bijna zes op de tien zegt dat zij hun aandacht niet meer goed op de weg kunnen houden als zij hun navigatie instellen, en bijna tweederde is van mening dat het instellen van de navigatie invloed heeft op hun rijgedrag (DPC 20102011).
Pagina 69 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 5.27 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat stopt op een parkeerplaats om een andere bestemming in te voeren (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
61%
62%
Zakelijke bestuurders
46%
45%
Particuliere bestuurders
66%
67%
Overige elektronische apparatuur Slechts 2% van de bestuurders heeft de mogelijkheid om tv of film te kijken op het dashboard. Een zelfde aandeel geeft aan vaak te sms’en tijdens het rijden (2%). Zeven op de tien bestuurders doen dit nooit. De zakelijke rijders sms’en vaker in de auto dan de particuliere rijders. Het gebruik van social media tijdens het rijden is zeer beperkt (zie tabel 5.28) (DPC 2010-2011). Tabel 5.28 Doelgroep
Percentage per doelgroep dat aangeeft nooit tijdens het autorijden te sms-en (DPC 2010-2011). 2010 2011
Alle bestuurders
73%
69%
Zakelijke bestuurders
66%
60%
Particuliere bestuurders
75%
72%
5.4 Conclusie Tabel 5.29 presenteert de resultaten van de campagne ‘Afleiding’ voor de jaren 2010 en 2011. De resultaten hebben betrekking op de resultaten van de doelgroep bestuurders. Tabel 5.29 Ontwikkeling indicatoren van de campagne ‘Afleiding’ in 2010 en 2011. Campagne indicatoren 2010 2011 Bereik Herinnering Geholpen boodschap-overdracht: Verantwoord omgaan met elektronische apparatuur Risico voor de veiligheid om apparatuur te bedienen tijdens het autorijden Waardering19 Risicoperceptie:
37% 9%
66% 10%
79%
88%
83% 6,6
88% 7,0
Onveilig om niet-handsfree te bellen Onveilig om handsfree te bellen Onveilig om navigatie te bedienen Subjectieve pakkans: Niet-handsfree bellen Navigatie bedienen Kennis handheld bellen verboden Gedrag: Belt nooit met de telefoon in de hand Bedient af en toe tot vaak navigatie tijdens autorijden Sms’t nooit tijdens het rijden
84% 31% 78%
86% 35% 79%
12% 6% 91%
10% 7% 93%
79% 32%
80% 30%
73%
69%
19
Indicator is gemeten op een tienpuntschaal
Pagina 70 van 86
Thuiskomen 2011
De belangrijkste conclusies zijn: Bereik en waardering De campagne ‘Afleiding’ heeft de doelstellingen voor wat betreft het bereik, de waardering en attentiewaarde ruim gehaald. Op deze aspecten is in 2011 ten opzichte van 2010 een stijging te zien. Bereik ligt in 2011 hoger, de waardering voor de campagne is beter en de campagne wordt meer opvallend gevonden dan het jaar ervoor. Risicoperceptie Het risicobesef onder zakelijke rijders van niet-handsfree bellen is in 2011 toegenomen ten opzichte van 2010; handsfree bellen wordt nog even veilig of onveilig gevonden als vorig jaar. ⁻ Dat handheld bellen en bedienen van navigatie onveilig is wordt door een overgrote meerderheid van de bestuurders beaamd. Echter ten aanzien van handsfree bellen is veel minder risicobesef ⁻ Het bedienen van navigatie apparatuur leidt volgens bestuurders veel meer af dan handsfree bellen tijdens het autorijden. Gedrag ⁻ Het belgedrag onder zakelijke rijders lijkt verbeterd: ze proberen vaker het bellen te beperken tot de echt noodzakelijke gesprekken en proberen de gesprekken zo kort mogelijk te houden; ⁻ Belfrequentie is onder beide groepen niet verminderd. Een afname van het percentage zakelijke rijders die minstens 1x per week handheld bellen is niet behaald. ⁻ Een afname van het percentage zakelijke rijders die minstens 5x per week handheld bellen is niet behaald. Het percentage blijft gelijk (10%). ⁻ Onder particuliere rijders zijn minder ontwikkelingen te zien in het gedrag. De uitgangssituatie van particuliere rijders was bij aanvang van de campagne hoger dan bij de zakelijke rijders..
Pagina 71 van 86
Thuiskomen 2011
6. BEVEILIGINGSMIDDELEN IN DE AUTO 6.1 Beschrijving van de campagnes In dit hoofdstuk worden de campagnes in de periode 2009-2011 beschreven binnen het themacluster Beveiligingsmiddelen. Hierbij staan beveiligingsmiddelen om letsel bij verkeersongevallen te beperken of te voorkomen (gordel, kinderzitje en hoofdsteun) en beveiligingsmiddelen die je kan gebruiken indien je bij een ongeval betrokken raakt (veiligheidshamers, isolatiedekens en veiligheidshesjes) centraal. In dit hoofdstuk worden de volgende campagnes behandeld: ⁻ Campagne ter bevordering van het gebruik van veiligheidsmaterialen ‘Rij voorbereid’; ⁻ Campagne ‘Autogordels’. Op de campagnekalender Verkeersveiligheid voor de verschillende jaren zijn beide campagnes gecategoriseerd als B-thema. Dit betekent een voorgenomen communicatie-inzet op initiatief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of de partners van het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid (MPCV), maar met een facultatieve inzet door de ROV’s/VVB’s en maatschappelijke organisaties. Naar eigen inzicht kunnen de organisaties de verschillende campagnes inzetten. Campagne Rij Voorbereid De campagne ‘Rij Voorbereid’ richt zich op verschillende veiligheidsmaatregelen die je kan nemen, indien je betrokken raakt bij een ongeluk of pech krijgt. De campagne richt zich op de aanschaf van veiligheidshamers, isolatiedekens en veiligheidshesjes en het gebruik ervan. De campagne vond plaats in 2010 en 2011 in de maanden juni, juli en augustus. .
Doelgroep Campagne ‘Rij voorbereid’ De doelgroep van de campagne wordt gevormd door bestuurders van personenauto’s. Deze doelgroep wordt uitgesplitst in: ⁻ zakelijke rijders (bestuurders die de auto gebruiken voor zakelijke doeleinden (voor werk, zoals bijvoorbeeld het bezoeken van een klant, afleveren van producten etc.)); ⁻ particuliere rijders (bestuurders die de auto met name gebruiken voor nietzakelijke doeleinden (privégebruik, hieronder valt ook woon-werk en woonschoolverkeer)).
Doelstellingen Campagne ‘Rij voorbereid’ - Verhogen van de kennis over het gebruik van de veiligheidshamers, veiligheidshesjes en isoleerdekens Een toename in de aanschaf van de volgende beveiligingsmiddelen: ⁻ veiligheidshamers; ⁻ veiligheidshesjes; ⁻ isoleerdekens.
Pagina 72 van 86
Thuiskomen 2011
Campagne Autogordels De regelgeving omtrent het dragen van gordels is middels de voorlichtingscampagne ‘Gordels om. Ook achterin‘ door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onder de aandacht gebracht. Lange tijd bestond onduidelijkheid over de wel of niet bestaande verplichting van het dragen van een gordel achterin
Doelgroep De primaire doelgroep van de gordelcampagne is het algemeen publiek van 13 jaar en ouder (automobilisten en passagiers), met het accent op jongeren. Een verwante campagne, de Goochem-campagne, is speciaal gericht op kinderen van 4 tot 11 jaar.
Doelstellingen Het doel van de campagne ‘Autogordels’ is het gedrag van zowel autobestuurders als passagiers te beïnvloeden. Het accent ligt op het stimuleren van consequent autogordelgebruik als gedragsroutine, altijd en overal. Dit is nodig, omdat het dragen van gordels achterin de auto achterblijft ten opzichte van het dragen van gordels voorin. De afzonderlijke Goochem-campagne is erop gericht om kinderen vertrouwd te maken met het gebruiken van gordels en kinderzitjes. Uit analyse van onderzoeksresultaten blijkt dat in Nederland het verzadigingspunt van gordelgebruik grotendeels is bereikt. Dit betekent dat, na jaren van handhaving en voorlichtingscampagnes, het gordelgebruik op een zeer hoog niveau is gekomen en niet meer verder stijgt. Naar eigen zeggen gebruikt 80 tot 90% altijd de gordel; het overige aandeel van 10 tot 20% vergeet de gordel wel eens (LPTV, 2010)
De doelstellingen van de campagne zijn: ⁻ het onderhouden en bevorderen van zowel het percentage volwassenen als het percentage jongeren dat zowel voorin als achterin een gordel draagt; ⁻ het bevorderen van zowel het percentage volwassenen als het percentage jongeren dat achterin altijd een gordel draagt; ⁻ het gebruik van gordels voor jonge kinderen en kinderzitjes bevorderen. 6.2 De campagne-inspanningen ‘Rij voorbereid' is een initiatief van ANWB, BOVAG, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, RAI Vereniging en Veilig Verkeer Nederland. Daarnaast verlenen veel bedrijven medewerking aan de campagne. De campagne ‘Rij voorbereid’ heeft buiten de publiekscampagnes van Postbus 51 gelopen. De campagne is in 2010 gestart en wordt in de maanden juni tot en met augustus ingezet. De Campagne ‘Autogordels’ loopt in de maanden augustus, september en oktober. Bij de start van het schooljaar wordt gelijktijdige communicatie ingezet over thema’s die betrekking hebben op scholieren (basis- en voorgezet onderwijs) en hun ouders, waaronder ‘Kinderbeveiligingsmiddelen’ en ‘Gordels achterin’ (Goochem het Gordeldier).
Pagina 73 van 86
Thuiskomen 2011
Landelijk zijn de volgende voorlichtingsmiddelen ontwikkeld en ingezet voor de beide campagnes: ⁻ Flyer ‘Gordels om’ en ’Rij voorbereid’; ⁻ Poster “doe gewoon je gordel om. Ook achterin verplicht’; ⁻ Poster Goochem; ⁻ Spandoek; ⁻ Buitenreclame/attentieborden langs de snelweg; ⁻ Internet: website www.rijvoorbereid.nl en www.daarkunjemeethuiskomen.nl; ⁻ Goochem gadget en meetlint; ⁻ Radiospot; ⁻ TV-spots. Actiepakket ‘Rij Voorbereid’ Bij de start van de campagne is een speciaal actiepakket samengesteld. Het pakket bevat twee veiligheidshesjes, twee isoleerdekens, een veiligheidshamer en een folder met uitleg over het juiste gebruik van deze middelen. Tegen voordelig tarief werd het pakket verkocht bij partners van de campagne.
Foto 6.1
Folder van de campagne ‘Rij voorbereid’ (ANWB/VVN, 2011).
Regionale acties beveiligingsmiddelen De voorlichtingsmiddelen met het landelijke campagneconcept zijn ook beschikbaar gesteld voor regionale communicatie en lokale acties. De radio- en tv-spot zijn beschikbaar gesteld voor uitzending door lokale en regionale omroepen. En langs provinciale en gemeentelijke wegen is een groot aantal attentieborden geplaatst ter
Pagina 74 van 86
Thuiskomen 2011
ondersteuning van de autogordelcampagne. Figuur 6.1 geeft een beeld van de inzet van campagnemiddelen op regionaal niveau. Figuur 6.1
Aantal regionale verkeersveiligheidsinstanties dat campagnemiddelen heeft ingezet in de periode 2010-2011 (eigen opgave ROV’s/VVB’s in 2012)20.
De acties in het onderwijs zijn vooral gericht op het basisonderwijs. Vrijwel alle ROV’s hebben de Goochem-campagne gebruikt bij hun regionale inzet. Van de beschikbare communicatie-middelen zijn de uitingen van de Goochem-campagne (posters, meetlint en Goochem-poppetje (gadget)) het meest ingezet. In de meeste regio’s zijn daarnaast handhavingsacties tijdens de campagnes gevoerd, in samenwerking met politie en Openbaar Ministerie. Die acties gingen vaak gepaard met extra communicatie over de noodzaak van het dragen van de gordel. Het gebruik van beveiligingsmiddelen is meegenomen in verkeerseducatie-projecten. Onder ander bij het start van het schooljaar wordt aandacht geschonken aan ‘Kinderbeveiligingsmiddelen’ en ‘Gordels achterin’. Handhaving De handhavingsacties op het gebruik van de gordel leidden in 2009, 2010 en 2011 tot respectievelijk 226.795, 186.037 en 106.813 bekeuringen (zie tabel 6.1). In vergelijking met voorgaande periode is een sterke daling te zien (zie figuur 6.2). Uit de hoeveelheid bekeuringen voor het niet dragen van de gordel mag niet direct worden afgeleid dat weggebruikers zich (on)veiliger zijn gaan gedragen. Het aantal bekeuringen is onder andere afhankelijk van het aantal uren dat wordt ingezet voor de controle op gordelgebruik, zowel als onderdeel van de reguliere politietaak als door de regionale verkeershandhavingsteams. Het totale aantal handhavingsuren is
20
Negen van de elf ROV’s/VVB’s hebben het evaluatieformulier geretourneerd.
Pagina 75 van 86
Thuiskomen 2011
onbekend. De hoeveelheid uitgeschreven bekeuringen is daardoor geen graadmeter voor het werkelijke aantal inzittenden dat de gordel draagt. Tabel 6.1
Aantal bekeuringen voor het niet dragen van de gordel onderverdeeld naar volwassenen en kinderen (CJIB, 2009-2011).
Jaar 2009 2010 2011 Figuur 6.2
Volwassenen 216.832 176.820 100.341
Kinderen 9.963 9.217 6.472
Totaal 226.795 186.037 106.813
Het totaal aantal bekeuringen voor het niet dragen van de gordel in de periode 2002 t/m 2011 (CJIB, 2012).
6.3 Resultaten van de campagne ‘Rij voorbereid’ Om de resultaten van een campagne in kaart te brengen word een effectonderzoek gedaan. Een reguliere effectmeting bestaat uit een voormeting voorafgaand aan de campagne en een nameting na afloop van de campagne. Aangezien de campagne ‘Rij voorbereid’ een relatief kleine campagne is geweest, is hier geen sprake van een op zichzelf staand onderzoek. In het onderzoek voor de campagne ‘Afleiding’, bestaande uit een losse nameting, zijn enkele vragen gesteld over de campagne ‘Rij voorbereid’. Het is daarom niet mogelijk effecten te beschrijven zoals bij een reguliere campagne-effectmeting binnen het Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid.
Herinnering Omdat het onderzoek een aantal maanden na de campagne is uitgevoerd, is een zuiver bereikscijfer niet goed te meten. De uitingen van de campagne zijn daarom niet voorgelegd. Wel is gevraagd of men het afgelopen jaar een campagne over veiligheidsmaatregelen in de auto (hamer, hesje, isoleerdeken) heeft gezien of gehoord. De geholpen campagneherinnering komt daarmee op 14% in 2010. Particuliere rijders (16%) geven vaker dan de zakelijke rijders (8%) aan de
Pagina 76 van 86
Thuiskomen 2011
campagne te herinneren. In 2011 heeft één op de tien bestuurders een campagne gezien of gehoord over veiligheidsmaatregelen in de auto (11%). Zakelijke rijders (9%) verschillen hierin niet van particuliere rijders (12%). [DPC, 2010-2011] Figuur 6.2
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Herinnering van de campagne ‘Rij voorbereid’ (DPC, 2010-2011).
14
12
13
11
15
12
72
77
78
80
69
76
14
11
8
9
16
12
Alle Alle Zakelijke Zakelijke Particuliere Particuliere bestuurders bestuurders rijders 2010 rijders 2011 rijders 2010 rijders 2011 2010 2011 Ja
Nee
Weet niet
Zelfgerapporteerd gedrag Onder de doelgroepen is gemeten in welke mate men beschikt over één van de veiligheidsmiddelen in de auto, namelijk een veiligheidshamer, een veiligheidshesje en een isoleerdeken. Veiligheidshamer Uit figuur 6.3 is af te lezen dat in 2011 zeven op de tien bestuurders (71%) één of meerdere veiligheidshamers in de auto heeft. Ten opzichte van 2010 is dit een stijging van 7% (van 64% naar 71%). Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door een stijging van de particuliere rijders die een hamer in de auto hebben (van 63% naar 72%). [DPC, 2010-2011] Aan diegene die een of meerdere veiligheidshamers in bezit heeft, is gevraagd waar men deze hamer(s) bewaart. Van de totale groep bestuurders bewaart twee op de tien bestuurders de hamer onder de stoel van de bestuurder, twee op de tien in het dashboardkastje en iets meer dan een tiende onder de stoel van de passagier. De helft van de bestuurders nog een andere bewaarplek voor de hamer(s), zoals het vak in de (portier)deur of zijkant van de stoelen. Tussen de metingen van de campagnes in 2010 en 2011 is geen verschil (DPC, 2010-2011).
Pagina 77 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 6.3 Percentage per doelgroep naar antwoord op de vraag ‘Heeft u een veiligheidshamer in de auto?’ (DPC, 2010-2011).
Veiligheidshesje In 2010 heeft 76% van de bestuurders één of meerdere veiligheidshesjes in de auto. In 2011 is dit met 78% van alle bestuurders vergelijkbaar. 5% hiervan heeft deze sinds dit jaar in bezit. Het aandeel bestuurders met meerdere veiligheidshesjes in de auto is toegenomen ten opzichte van 2010. Er zijn geen verschillen tussen zakelijke en particuliere rijders (zie figuur 6.4). [DPC, 2010-2011] Figuur 6.4 Percentage per doelgroep naar antwoord op de vraag ‘Heeft u een veiligheidshesje in de auto?’ (DPC, 2010-2011).
Pagina 78 van 86
Thuiskomen 2011
Isoleerdeken In vergelijking met de andere beveiligingsmiddelen veiligheidshamers en veiligheidshesjes heeft men een isoleerdeken veel minder vaker in de auto (zie figuur 6.5). In 2010 heeft 19% van de bestuurders één of meerdere isoleerdekens in de auto. Dit beveiligingsmiddel had bijna iedereen al voor 2010 in zijn auto. In 2011 heeft 17% van alle bestuurders een isoleerdeken. Van degenen die een isoleerdeken in bezit hebben, heeft 9% die sinds 2011 (DPC, 2010-2011). Figuur 6.5 Percentage per doelgroep naar antwoord op de vraag ‘Heeft u een isoleerdeken in de auto?’ (DPC, 2010-2011).
Het doel van de campagne is een toename in de aanschaf van beveiligingsmiddelen. Voor de beveiligingsmiddelen veiligheidshamers is de doelstelling gehaald. Ten opzichte van het jaar ervoor, hebben bestuurders in 2011 vaker een veiligheidshamer in de auto. Voor wat betreft de veiligheidshesjes en isoleerdekens is er geen positieve ontwikkeling op de doelstelling ten opzichte van het jaar ervoor. 6.4 Resultaten van de campagne ‘Autogordels’ De campagne ‘Autogordels’ heeft geen campagne-effectmeting gehad zoals andere (Postbus 51-)campagnes uit de rapportage Thuiskomen 2011. Op basis van periodieke onderzoeken naar onder andere kennis, houding en zelfgerapporteerd gedrag van weggebruikers wordt een beeld gegeven van de ontwikkeling ten aanzien van de campagne ‘Autogordels’.
Houding Het Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid 2009 (PROV 2009) laat zien dat het dragen van de autogordel op zowel de bestuurdersplaats als de plaats van de voorpassagier in het algemeen noodzakelijk gevonden wordt. Zowel in 2007 als 2009 vindt 89% dat het dragen van de gordel door de bestuurder altijd nodig is. Bij voorpassagiers is dit 90%. Het dragen van de autogordel achter in de auto vindt 72% van de ondervraagden altijd nodig. Dit is vergelijkbaar met 2007 (75%) (zie figuur 6.6) (TNS NIPO, 2009).
Pagina 79 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 6.6
Percentage per doelgroep dat het gebruik van de autogordel ‘altijd nodig‘ vindt, naar plaats in de auto (TNS NIPO, 2009).
In 2009 is aan alle respondenten gevraagd motieven aan te geven voor het wel én voor het niet dragen van de autogordel, wanneer zij bestuurder, voorpassagier of achterpassagier zijn. Net als in voorgaande jaren blijft veiligheid veruit het meest genoemde motief voor gebruik van de autogordel (in 2009 door 65% van de bestuurders en door 74% van de voorpassagiers genoemd). Vervolgens worden gewoonte (resp. 54% en 60%) en verplichting (resp. 48% en 56%) relatief vaak genoemd. Het motief kans op een bekeuring wordt naar verhouding minder vaak genoemd, respectievelijk 24% en 28%. Opvallend is de toename in het aandeel mensen dat gewoonte als reden noemt 2007 (TNS NIPO, 2009). Dat de autogordel niet gedragen wordt komt met name omdat men vergeet de autogordel om te doen. Het motief ‘vergeten’ wordt door 8% van de bestuurders en door 9% van de voorpassagiers genoemd. Dit aandeel is voor bestuurders in vergelijking met voorgaande jaren gedaald. 4% van de bestuurders en 4% van de voorpassagiers noemt het motief ‘onprettig’. Dit percentage is ten opzichte van 2007 onder bestuurders gedaald. Achterpassagiers noemen beide motieven vaker: ‘vergeten’ en ‘onprettig’ worden door respectievelijk 17% en 11% van deze groep genoemd. In vergelijking met 2007 worden door achterpassagiers de motieven ‘vergeten’ en ‘onprettig’ minder vaak genoemd (TNS NIPO, 2009). Bijna de helft van de automobilisten in Nederland is van mening dat er (veel) te weinig wordt gecontroleerd op het dragen van autogordels (45%). Ruim driekwart van de automobilisten vindt gordelcontroles (heel) zinvol (79%); oudere bestuurders (60 jaar en ouder) geven dit vaker aan (85%). (Intomart Gfk, 2010)
Pagina 80 van 86
Thuiskomen 2011
Risicoperceptie In de Effectmeting Regioplannen 2010 is aan de automobilisten die nooit, meestal niet of soms de gordel dragen, de volgende stelling voorgelegd: “Het dragen van een gordel verkleint de kans op verwondingen bij ongelukken”. Zes op de tien overtreders blijken het hier (helemaal) mee eens te zijn (61%); bijna een derde deel meent echter dat het dragen van een gordel de kans op verwondingen niet verkleint (30% oneens) (Intomart Gfk, 2010).
Subjectieve pakkans Volgens de Effectmeting Regioplannen 2010 wordt de pakkans voor het rijden zonder gordel laag ingeschat: 12% van de automobilisten meent dat deze kans (zeer) groot is en ruim de helft denkt dat de kans hierop (zeer) klein is (52%). Oudere bestuurders denken vaker dat de pakkans (zeer) groot is: 16%. In vergelijking met de Effectmeting Regioplannen 2008 wordt de pakkans flink lager ingeschat (2008: 20%, 2010:12%). [Intomart Gfk, 2010]
Zelfgerapporteerd gedrag Uit de Effectmeting Regioplannen van het Landelijk Parket Team Verkeer van het OM blijkt dat ruim viervijfde deel van de automobilisten in Nederland zegt tijdens korte autoritten (korter dan vijf minuten) altijd de gordel om te doen (86%) (zie figuur 6.7). Bij lange autoritten ligt dit percentage hoger: 96% zegt altijd de gordel te dragen. Dit is vergelijkbaar met de meting uit 2008 waarbij respectievelijk 87% altijd de gordel draagt bij korte ritten en 96% altijd bij lange ritten. Beginnende bestuurders geven bij korte autoritten vaker dan oudere bestuurders aan altijd de gordel om te doen (89%). [Intomart Gfk, 2010] Figuur 6.7 (DVS, 2010).
Percentage gordelgebruik naar type rit onder automobilisten in 2010
Pagina 81 van 86
Thuiskomen 2011
Waargenomen gedrag In opdracht van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) wordt periodiek het werkelijke gordelgebruik in auto’s gemeten. Een totaal aantal waarnemingen in 2010 van bijna 23.000 voertuigen geeft een representatief beeld van de landelijke ontwikkelingen en maakt een statistisch verantwoorde vergelijking met onderzoeken uit voorgaande jaren mogelijk. Bestuurders van zowel personen- als bestelauto’s hebben in vergelijking met 2008 vaker de gordel om (zie figuur 6.8). Nog steeds geldt dat bestuurders van personenauto’s de gordel vaker dragen dan bestuurders van bestelauto’s. Het verschil wordt wel kleiner doordat het aantal gordelgebruikers bij bestelauto’s relatief veel gestegen is]: tussen 2008 en 2010 was de groei van het aantal gordelgebruikers bij bestelauto’s sterker dan bij personenauto’s. [DVS, 2010] Figuur 6.8
Ontwikkeling gordelgebruik naar bestuurders personenauto en bestelauto in Nederland in de periode 2002-2010 (in % van totaal) (DVS, 2010).
Gordelgebruik naar inzittende Figuur 6.9 toont dat passagiers die naast de bestuurder van een personenauto zitten in 2010 even vaak een gordel dragen als de bestuurders zelf (97%). Het gordelgebruik van voorpassagiers is in personenauto’s gegroeid ten opzichte van 2008. Ook het gordelgebruik onder passagiers op de achterbank van de personenauto is in 2010 nagenoeg gelijk ten opzichte van 2008, van 81% naar 82%. Hoewel het verschil steeds kleiner wordt, wordt achter in de auto de gordel nog steeds minder vaak gedragen dan voor in de auto. De bestuurder van de auto heeft nog altijd een voorbeeldfunctie ten aanzien van het gebruik voor andere inzittenden (zie figuur 6.9). [DVS, 2010]
Pagina 82 van 86
Thuiskomen 2011
Figuur 6.9 Ontwikkeling gordelgebruik naar positie in de auto onderverdeeld naar bestuurders, voor- en achterpassagier in de periode 2000-2010 (DVS, 2010).
Gordelgebruik naar gebiedstype Het gebruik van gordels buiten de bebouwde kom en binnen de bebouwde kom nagenoeg gelijk. Figuur 6.10 laat zien dat ten opzichte van 2008 het gordelgebruik met ongeveer 1% is gestegen voor beide gebiedstypen. Bij bestelauto’s is het verschil in gordelgebruik tussen binnen en buiten de bebouwde groter; 85% binnen de bebouwde kom en 88% buiten de bebouwde kom. [DVS, 2010] Figuur 6.10
Ontwikkeling gordelgebruik bestuurder naar gebiedstype voor 20002010 (DVS, 2010).
Pagina 83 van 86
Thuiskomen 2011
Hoofdsteunen De hoogteafstelling van hoofdsteunen is in 2010 behoorlijk verbeterd ten opzichte van 2008. Het aandeel van de bestuurders van personenauto’s met een goed afgestelde hoofdsteun is 58%. In 2008 was dit aandeel bij bestuurders 44%. [DVS, 2010] Kinderzitjes Sinds 2006 is aangescherpte regelgeving voor het gebruik van kinderzitjes van kracht. Kinderen kunnen slechts op drie goedgekeurde en veilige manieren worden vervoerd: in een kinderzitje, op een zittingverhoger met een gordel of in een babyzitje. Andere manieren van vervoer zijn sinds de invoering van de nieuwe regelgeving niet meer toegestaan. Vergeleken met 2002 is het gebruik van beveiligingsmiddelen voor kinderen substantieel verbeterd (zie figuur 6.11). Sinds 2006 is het aantal kinderen dat zonder gordel of kinderzitje wordt vervoerd, gedaald van 28% in 2002 en 2004 naar 6% in 2008 en 2010. Het kinderzitje inclusief de zittingverhoger is veruit het meest gebruikte beveiligingsmiddel voor het vervoer van kinderen kleiner dan 1,35 m. Ten opzichte van 2008 is het aandeel kinderen dat in een kinderzitje of op een zittingverhoger (in combinatie met de gordel) wordt vervoerd afgenomen. Mogelijk houdt dit verband met de hogere gemiddelde leeftijd van de in 2010 waargenomen kinderen in vergelijking met de meting in 2008 (respectievelijk gemiddeld 4 en 2,5 jaar). [DVS, 2010]
Figuur 6.11
Percentage waargenomen kinderen dat conform regelgeving vervoerd wordt in de periode 2002-2010. (DVS, 2010)
Pagina 84 van 86
Thuiskomen 2011
6.5 Conclusie Tabel 6.2 presenteert de resultaten van de campagne ‘Rij Voorbereid’ voor de jaren 2010 en 2011. De resultaten hebben betrekking op bestuurders van personenauto’s. Tabel 6.2
Ontwikkeling indicatoren van de campagne ‘Rij Voorbereid’ voor de doelgroep bestuurders van personenauto’s.
Campagne indicatoren Herinnering ’Rij voorbereid’ Zelfgerapporteerd gedrag: Veiligheidshamer in de auto Veiligheidshesje in de auto Isoleerdeken in de auto
2010 14%
2011 11%
64% 76% 19%
71% 78% 17%
De belangrijkste conclusies zijn: Herinnering ⁻ De campagne ‘Rij Voorbereid’ is door iets meer dan één op de tien gezien of gehoord . Er zijn geen verschillen met de campagne in 2010 en tussen particuliere en zakelijke rijders. Gedrag ⁻ De doelstellingen wat betreft de toename in de aanschaf van beveiligingsmiddelen is gehaald voor het middel veiligheidshamer. In de aanschaf van veiligheidshesjes en isoleerdekens is geen verschil te zien met het jaar ervoor. ⁻ Uit het onderzoek blijkt dat tussen particuliere en zakelijke rijders nauwelijks verschillen te zien zijn in gedrag ten aanzien van het in het bezit hebben van beveiligingsmiddelen in de auto.
Pagina 85 van 86
Thuiskomen 2011
Tabel 6.3 presenteert de resultaten van de campagne ‘Autogordels’ voor de jaren 2008 tot en met 2010. De resultaten hebben betrekking op alle bestuurders. Tabel 6.3
Ontwikkeling indicatoren van de campagne ‘Autogordels’ voor de doelgroep ‘alle bestuurders’.
Campagne indicatoren Subjectieve pakkans (% groot) Zelfgerapporteerd gedrag (gordelgebruik altijd): Korte ritten Lange ritten
2008 20%
2009
2010 12%
87% 96%
-
86% 86%
Gordelgebruik: Bestuurders Voorpassagier Achterpassagier
89% 92% 65%
94% 95% 81%
97% 97% 82%
Hoofdsteun correct afgesteld Kinderzitjes conform regelgeving
44% 88%
-
58% 68%
Waargenomen gedrag:
De belangrijkste conclusies zijn: Houding ⁻ De houding ten aanzien van de noodzaak om altijd een gordel te dragen heeft een constant niveau. Negen op de tien bestuurders en voorpassagiers vinden een gordel altijd nodig. ⁻ Het dragen van een gordel achterin vindt men minder vaak nodig dan voorin de auto. Zelfgerapporteerd gedrag Bij lange autoritten draagt men vaker de gordel dan bij korte autoritten. Beginnende bestuurders dragen bij korte autoritten vaker de gordel dan oudere bestuurders. Waargenomen gedrag Bij het waargenomen gedrag zien we een stijging in het gebruik. Met name het gebruik van gordels achterin is gestegen. De correcte hoogteafstelling van hoofdsteunen vertoont een stijgende lijn. Het aandeel kinderen dat in een kinderzitje of op een zittingverhoger wordt vervoerd is afgenomen. Mogelijk houdt dit verband met de hogere gemiddelde leeftijd van de in 2010 waargenomen kinderen in vergelijking met de meting van 2008.
Pagina 86 van 86