[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP
BEHEER
Een overzicht van de wettelijke
voor- en nadelen Over de publieke-private samenwerking wordt er veel gepraat, maar wat wordt daar eigenlijk mee bedoeld? Vaak is het zo dat de gemeentebesturen er pas beginnen aan te denken als er niet genoeg centen zijn of als men wil meer doen met minder geld. Publieke-private samenwerking is evenwel veel meer dan enkel een optimalisering van beschikbare middelen of het zoeken naar alternatieve financieringsvormen. Het doel van de samenwerking moet op de eerste plaats leiden tot een maatschappelijke meerwaarde.
KENMERKEN VAN DE SAMENWERKING • er moet een partnerschap zijn; • er moeten concrete afspraken gemaakt worden; • er moet een taakverdeling worden opgesteld en toegekend; • kosten en risico’s worden gelijkmatig verdeeld; • beide partijen doen een inbreng van middelen (geld, know how,…); • het beoogde doel mag commercieel, maar moet maatschappelijk relevant zijn.
WAT BETEKENT DE MEERWAARDE IN DE SAMENWERKING? • kostenbesparend; • doelmatigheid van ingezette middelen wordt verbeterd; • projecten sneller begonnen en sneller afgehandeld; • know how stijgt.
DEFINIËRING VAN EEN PUBLIEKE-PRIVATE SAMENWERKING Het realiseren van de belangen van beide partners moet zo geschieden dat er voor de privé-partner een rendement is van zijn inbreng en voor de overheid een maatschappelijk voordeel is. Wat de risicospreiding betreft, ligt het politieke risico overduidelijk bij de overheid, het commerciële bij de privé-partner.
MOGELIJKE NIVEAUS VAN SAMENWERKING Het realiseren van de bouw of renovatie van een sportaccommodatie kent grosso modo volgende stappen: • het bedenken, plannen en ontwerpen; • het financieren;
• het effectief bouwen en/of renoveren; • het beheren. Op al deze niveaus kan men op zoek gaan naar een private partner. Wat betekent dat in veel gevallen de samenwerking niet één constructie is, maar een geheel van samenwerkingsverbanden afgestemd op de lokale situatie.
INITIATIEF TOT SAMENWERKING Het initiatief tot samenwerken gaat in dit geval, nl. de bouw en/of renovatie van een sportaccommodatie, meestal van de overheid uit. Maar dit is in veel andere projecten vaak omgekeerd. Het is dus een misvatting te geloven dat het initiatief nemen tot een publieke-private samenwerking exclusief afkomstig is van de overheid.
WAT MAAKT EEN PUBLIEKE-PRIVATE SAMENWERKING SUCCESVOL? Eens de overheid het initiatief genomen heeft tot samenwerking met een privaat partner, moeten volgende elementen worden ingebouwd teneinde het project succesvol te laten verlopen en te beëindigen: • de partner moet zo vroeg mogelijk bij het project worden betrokken; • de overheid definieert zijn doelstellingen, de private partner bepaald hoe die het best worden gerealiseerd; • controle op de gemaakte afspraken; • bijsturing moet snel en ten allen tijde kunnen gebeuren; • opvolging planning moet strikt worden vastgelegd (bv. bij het niet naleven van de timing, het opleggen van bepaalde sancties); • afspraken en verantwoordelijkheden voor het (onvermijdelijke) commerciële risico moeten duidelijk worden vastgelegd; • bepaling van de meest geschikte samenwerkingsvorm; • het combineren van zo veel mogelijk projectonderdelen is aangewezen; • er moet worden rekening gehouden met de wetgeving inzake overheidsopdrachten.
VORMEN VAN PUBLIEKE-PRIVATE SAMENWERKING Meestal is het zo dat in de hierboven genoemde fasen de overheid steeds met opdrachten werkt naar bepaalde partners toe. Van een samenwerking op meerdere eche-
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 162
59
60
[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP
BEHEER
lons is hier dan natuurlijk geen sprake.
SAMENWERKING VIA EEN VENNOOTSCHAP Bij samenwerking met dezelfde partner(s) in meerdere fasen zijn er twee mogelijkheden binnen de bestaande wetgeving inzake overheidsopdrachten: • de promotieovereenkomst; • de concessie voor openbare werken (uitbating achteraf inbegrepen). De meest uitgebreide en soepele vorm van samenwerking, maar die rechtstreeks niet kan, is het samen oprichten van een vennootschap, waarbij men partners blijft in het geheel, dus ook achteraf. (Een aparte samenwerking die steeds meer en meer tot stand komt, is die tussen de overheden en de scholen. Waarbij dan het bestuur een accommodatie gaat afhuren van een school, of als compensatie investeert in aanpassings- of renovatiewerken).
DE PROMOTIEOVEREENKOMST In een promotieovereenkomst gaat de overheid een partner zoeken die betrokken wordt bij het ontwerp, de realisatie en de financiering van een project. De overheid verbindt er zich dan toe om gedurende een bepaalde periode de gerealiseerde accommodatie te huren, die eventueel kan samengaan met een aankoopoptie achteraf. (Het verschil met leasing is het niet verplicht stellen van de uiteindelijke aankoop). Aan de privé partner is het dan om de accommodatie te realiseren volgens de specificaties van de toekomstige huurder en dat hij daar middels de afgesproken huurtermijn winst uitpuurt. De promotieovereenkomst is misschien niet de ideale vorm van samenwerking aangezien de overheid uiteindelijk toch altijd eigenaar wil worden van de gerealiseerde infrastructuur.
DE CONCESSIE VOOR OPENBARE WERKEN Deze vorm van samenwerking houdt in dat men de privé-partner ook betrekt bij de uitbating achteraf. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de volledige uitbating gebeurt met of door de privé-partner. In de praktijk is het zo dat de betrokken privé-partner een deel van een bepaalde accommodatie uitbaat. De tegenprestatie die de overheid levert in dit type van samenwerkingsverband is het verlenen van een concessie. Het grote voordeel van deze aanbesteding middels concessie, in tegenstelling tot een gewone aanbesteding of een offertevraag, is dat er hier door de wetgever een veel minder strikte procedure werd voorgeschreven. Dit geeft de overheid als opdrachtgever, na de oproep en selectie van de meest geschikte kandidaat, achteraf nog veel onderhandelingsruimte.
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 163
Deze vorm van publieke-private samenwerking is de meest verregaande, omdat de uitbating achteraf niet als tegenprestatie in concessie wordt gegeven, maar door de beide betrokken partijen gebeurt. In de huidige wetgeving kan een gemeente niet rechtstreeks participeren in een privé-vennootschap. Deze vorm van samenwerking is alleen mogelijk via een omweg: de gemeente kan een autonoom gemeentebedrijf oprichten en deze kan participaties nemen in een bestaande vennootschap of kan met een partner een nieuw vennootschap oprichten. Het enige nadeel is het omwegje dat werd gemaakt, wat betekent dat de inbreng van de gemeente onrechtstreeks is. Dit moet evenwel gerelativeerd worden, aangezien er in een autonoom gemeentebedrijf altijd een proportionele meerderheid van gemeenteraadsleden zetelt. Het is dus weinig waarschijnlijk dat er hier beslissingen worden genomen die haaks staan op deze van het bestuur. Het is wel zo dat men met deze vorm een zuiver vennootschap aangaat, wat o.a. zijn consequenties heeft op het gebied van het financiële (kapitalisaties, winstverdeling, belastingen,…) Resumerend: wat zijn de voor- en nadelen van publiek-private samenwerking? Voordelen • de overheid haalt geld en know how in huis die ze zelf niet altijd bezit; • de eigen beschikbare middelen worden met een grotere efficiëntie ingezet. Nadelen • men bindt zich voor een vrij lange tijd aan een privépartner; • een eventuele verbreking van het afgesloten contract is een dure aangelegenheid.
BESLUIT • Publieke-private samenwerking is zeker geen tovermiddel, maar een goed hulpmiddel om financiële en logistieke problemen op te lossen; • Het is vooral een goede formule om grote projecten te realiseren: onderzoek in Groot-Brittannië wees uit dat dit tot een besparing van 17% kan leiden (toch niet niks afgemeten aan de som die het realiseren van zo’n project kost).
VRAGENRONDE. Moet je als overheid bij het aantrekken van partners al niet op voorhand een zeer gedetailleerd eisenprogramma hebben ? Jean-Marie Geurden: Je mag de zaken niet door elkaar halen. Bij gewone aanbestedingen, die eigenlijk een soort
[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP van prijsvragen zijn, is dat inderdaad noodzakelijk. Bij een promotieovereenkomst en een concessie voor openbare werken wijkt men juist af van de klassieke offertestructuren, wat uiteraard de opdrachtgever meer armslag geeft. Dit is de reden waarvoor de wetgever ze in het leven heeft geroepen. Als men na het aflopen van een langdurige concessie tot aankoop wil overgaan, welke zijn dan de verschillende mogelijkheden? En wat werd er daarvoor voorzien in de op til zijnde wetgeving? JMG: Ik heb daar jammer genoeg nog geen inzage in gekregen. Men vond het wat te voorbarig om het op voorhand al openbaar te maken. Ik vermoed trouwens dat er nog heel wat details moeten worden bediscussieerd. Een concessie van openbare werken voorziet daar niet in. Meestal zal diegene die de bouw realiseert en als compensatie een concessie krijgt, recht van opstal vragen op de gronden waarop dat gebouw geplaatst werd. Dit recht loopt af na een bepaalde periode en meestal zal contractueel zijn vastgelegd wat er daarna gebeurt. Men kan bijvoorbeeld afspreken dat na het verlopen van het recht van opstal, de verwerving niet gratis is. De mogelijke verwerving door de overheid tegen boekwaarde, tegen restwaarde, tegen schattingswaarde, behoort tot de mogelijkheden. Het is trouwens vaak zo dat de overeenkomst bij een zware herinvestering meestal wordt herzien en dat er dan een nieuwe of langere periode van recht van opstal wordt voorzien.
EEN INTERGEMEENTELIJK ZWEMBAD VOOR NEERPELT OVERPELT
1. INLEIDING - SITUERING Overpelt en Neerpelt zijn 2 gemeentes in het noorden van Limburg met samen 28.000 inwoners (Overpelt, 12.500 – Neerpelt 15.500). In beide gemeentes samen liggen er 11 lagere en 5 secundaire scholen met een totale scholenpopulatie van om en bij de 7000 scholieren (3500 als we enkel de eerste twee jaren van het secundair onderwijs tellen). De 6 actieve clubs in de zwembadsector (zwemmen, synchroon zwemmen en duiken) tellen ongeveer 700 leden.
BEHEER
Overzicht van de bestaande zwembaden: Neerpelt: • wateroppervlakte: 250 m3 • voorzieningen: wedstrijdbad 10 x 25 meter • geen recreatieve voorzieningen • cafetaria: gebouwd in 1970 • ongeveer 70.000 zwembeurten per jaar • uitbating: vzw Neerpelt zwem- en sportcentrum (college + gemeente) Overpelt: • wateroppervlakte: 270 m3 • voorzieningen: wedstrijdbad 10 x 25 meter, instructiebad 5 x 4 meter • geen recreatieve voorzieningen • cafetaria: gebouwd in 1970 • ongeveer: 75.000 zwembeurten per jaar • uitbating: vzw sportcentrum Overpelt (gemeentelijke vzw) • gesloten in augustus 1996 wegens stabiliteitsproblemen aan het dak.
2. HISTORIEK INTERCOMMUNAAL ZWEMBAD NEERPELT – OVERPELT HET VERLEDEN. • 27.08.1996: sluiting zwembad Overpelt (stabiliteitsprobleem), zwembad Neerpelt blijft open • sept. 1996 – feb. 1997: haalbaarheidsstudies • 30.06.1997: beslissing bouw intercommunaal zwembad studie a.s.r. wordt bijgestuurd • sept. 1997 - mei 1999: oprichting intergemeentelijke werkgroep, onderzoek naar mogelijke aanbestedingsvormen • 02.06.1999: oprichting intercommunale, beslissing concessie openbare werken • 15.02.2000: Europese publicatie bestek • 29.05.2000: afsluiting fase 1 bestek, selectie 3 kandidaten • 30.10.2000: afsluiten fase 2 bestek, 3 kandidaturen ingediend • november 2000: start onderhandelingsfase (o.a. bezoeken, adviescommissie,..) HET HEDEN: • onderhandelingsfase DE TOEKOMST • 30.04.2001: • 15.08.2001:
gunning ???? stedenbouwkundig attest aanvangsbevel • voorjaar 2003: opening
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 163
61
62
[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP
BEHEER
3. UITGANGSPUNTEN NA DE HAALBAARHEIDSSTUDIES Na de uitgevoerde haalbaarheidsstudies (in 1996 door de vzw sportcentrum Overpelt en in 1997 door het Adviesbureau voor Sport- en Recreatiemanagment in opdracht van de vzw sportcentrum Overpelt) werd er beslist dat de intussen opgerichte intercommunale een zwembad zou laten bouwen en exploiteren. Hiervoor werd er door de intercommunale een privépartner (een projectvennootschap) gezocht die een zwembad zou gaan bouwen en exploiteren op grond van de intercommunale voor een periode van 30 jaar tegen een vast bedrag per jaar met de volgende uitgangspunten: • type twee-baden-concept (competitiebad en familiaal recreatiebad). • waarde minimumbouwprogramma wordt geraamd op 150 miljoen BEF excl. btw (= de investeringskost voor die zwembadonderdelen die de gemeentes tot hun kerntaken rekenen). • de intercommunale komt enkel tussen in de investeringskost voor het opgelegde minimumprogramma (kerntaken). Van de privé-partner wordt verwacht dat hij extra recreatieve investeringen voor eigen rekening zal nemen om het bad interessanter te maken (filosofie: hebben een terugverdieneffect, dit bleek achteraf niet zo te zijn). • geraamd aantal bezoekers: 250.000 bezoekers (hinterland van 45.000 personen) - 60.000 zwembeurten scholen (incl. in de jaarlijkse dotatie). - 50.000 zwembeurten clubs (incl. in de jaarlijkse dotatie). - 140.000 individuele zwembeurten. • opgelegde tarieven: - scholen en clubs: 50 BEF - Kinderen: 40-80 BEF - Volwassenen: 120 BEF Als werkwijze werd er gekozen voor een concessie openbare werken met onderhandelingsprocedure. Volgende werken blijven ten laste van de intercommunale: • aanleg parking. • aanleg toegangswegen. De keuze voor de formule om te werken met een privé partner vertrekt van de volgende te verwachten voordelen: 1. een efficiënter beheer (kwaliteit, personeelsbeleid, dienstverlening) 2. kan/zal vlugger inspelen op nieuwe markttrends. 3. exploitatie gebeurt voor de gemeentes voor een vast (geïndexeerd) bedrag per jaar. 4. gemeentelijke tussenkomst in de investering is beperkt tot de kerntaken (scholen en clubs). Recreatieve extra’s zullen aanvullend door de privé gebeuren (terugverdieneffect). 5. exploitatieproblemen (bouwkundig, personeelsbeleid) zijn voor de exploitant.
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 163
4. BESTEK CONCESSIEOVEREENKOMST INTERCOMMUNAAL ZWEMBAD Alvorens het bestek te publiceren werd het grondig nagelezen door een expert-jurist gespecialiseerd in overheidsopdrachten. 4.1. Algemene informatie De opdracht omvat de conceptie, de realisatie en de exploitatie van een intercommunaal zwembad door een projectvennootschap. De projectvennootschap (aannemer, exploitant en architect) treedt op als bouwheer en krijgt een concessie enopstalrecht voor 30 jaar (de grond is eigendom van de cvba). De dertigjarige overeenkomst, tegen een door de cvba jaarlijks forfaitair te betalen vergoeding gaat in op het ogenblik van de ingebruikname van het gebouw. Het bestek legt de minimumvoorwaarden voor de drie onderdelen van de opdracht vast. Het minimum bouwprogramma laat een aanvulling en een verregaande invulling van de inschrijvers toe (extra voorzieningen, materiaalkeuze, architecturale concept, speciale technieken,….). De gunning gebeurt na een onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking. (Deze manier van werken laat toe om de goede zaken uit de voorstellen van de verschillende kandidaten te distilleren en te optimaliseren door ze tegen mekaar uit te spelen. Je kan de betrokken kandidaten ook commentaar laten geven op elkaars voorstellen. Je gebruikt m.a.w. de know how uit het beroepsveld om je eigen onderhandelingspositie te verstevigen). 4.2. De gunningsprocedure De gunningsprocedure verloopt in twee fases: 1. Algemene oproep tot kandidaatstelling: selectie van maximum 5 kandidaten. 2. De gunningsonderhandelingen met de geselecteerden na toetsing van het dossier aan de gunningscriteria. • Fase 1: algemene oproep tot kandidaatstelling De kandidaatstelling dient te gebeuren door een projectvennootschap (aannemer + exploitant) met minimum 20 miljoen BEF eigen vermogen en kredietlijn van 5 miljoen BEF gedurende de looptijd van de opdracht. De inhoud deelnemingsdossier bestaat o.a. uit referenties van gelijkaardige projecten, een overzicht van de kwalificaties van het personeel, etc.…. De selectie van maximum 5 kandidaten gebeurt op basis van de volgende criteria: - Financieel-economische draagkracht (bankverklaring); - technische vakkundigheid (personeel: aantal + diploma’s); - ervaring met gelijkaardige projecten (referenties). Fase 1 werd afgesloten op 29 mei 2000. Er waren drie inschrijvingen en alle drie werden ze op 30 juni 2000 toegelaten tot fase 2.
[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP • Fase 2: de gunning Na kennisgeving van het weerhouden zijn hebben de kandidaten vier maanden de tijd om hun inschrijvingsdossier in te dienen (30 oktober 2000). Tijdens deze 4 maanden was er de mogelijkheid tot (schriftelijke) vraagstelling en werd er een informatievergadering georganiseerd met alle kandidaten en het opdrachtgevend bestuur. De toewijzing na onderhandeling gebeurt op basis van een toetsing van de dossiers aan de gunningscriteria: 1. kwaliteit van het voorgestelde project (in alle facetten: exploitatie, technische installaties, architecturaal,…) 2. verhouding tussen jaarlijks te betalen/ontvangen vergoeding en de investeringswaarde van het goed (uitgangpunt: verplicht bouwprogramma heeft een investeringswaarde van 150 miljoen BEF). Hoeveel kost het zwembad en welke dotatie staat daar tegenover? 3. sporttechnische en recreatieve kwaliteit van de bijkomende faciliteiten naast de zwembadaccommodatie. 4. de waarde van de eenmalige opstalvergoeding. 5. de veiligheids- en gezondheidskenmerken. 6. de bereidheid om deel te nemen aan gemengde intercommunale (= toegevoegd op vraag van binnenlandse aangelegenheden en ondertussen verboden). Kandidaten aan wie de opdracht niet wordt gegund en die een volledig inschrijvingsdossier hebben ingediend, ontvangen elk een forfaitaire vergoeding van 200.000 BEF. 4.3. Het verplichte bouwprogramma Dit werd vastgelegd na overleg met de watersportverenigingen, de scholen en na advies van de beide sportraden. 1. Een sportbad van 25 x 15 m met 6 wedstrijdbanen, 8 instructiebanen, ankerpunten voor waterpolo en een vaste tribune van minimum 2 rijen over de gehele lengte van het bad. De diepte van het sportbad dient
BEHEER
te variëren van 90 tot 250 cm, met vanaf 11 m een diepte van 250 cm; 2. Een familiaal recreatiebad (ca 200m2) met een grote aaneengesloten oppervlakte (diepte 6 cm tot 120 cm); 3. Een kinderbad van ca 40 m2, diepte van 2 tot 40 cm; 4. Ruime berging voor sport- en doelgroepmateriaal; 5. Groepskleedkamers (4stuks) elk voor 30 personen; 6. Wisselcabines (40 stuks) waarvan minimum 3 grotere aangepast voor minder validen en gezinnen; 7. Kleed- en bergkasten (150 stuks) voor de groepskleedkamer; 8. Kleedkasten (300 stuks) voor de individuele gebruikers; 9. Een sanitaire blok in de ‘natte’ zone; 10. EHBO ruimte; 11. Een personeelsruimte; 12. Een kassa met administratielokaal; 13. Cafetaria met kleine keuken, berging en bediening; 14. Een sanitair blok in de ‘droge’ zone; 15. Technische ruimte en berging; 16. Een vergader- en leslokaal voor 20 personen; 17. Een structurele afscheidingsmogelijkheid van het wedstrijdbad t.o.v. het recreatiebad; 18. Aansluitingen en nutsvoorzieningen; 19. Parking voor voertuigen en fietsen; 20. Warmtekrachtkoppeling. Op het einde van de concessie (na 30 jaar) wordt de aanbestedende overheid zonder enige vergoeding eigenaar van alle bouwwerken. 4.4. Bepalingen m.b.t. de exploitatie In de, door de kandidaat exploitant, op te maken exploitatieovereenkomst wordt er een pakket gewaarborgde uren voor bepaalde doelgroepen (scholen en clubs) gevraagd tegen een vastgelegd maximum tarief per doelgroep.
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 163
63
64
[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP
BEHEER re zwembaden en geen eigen voorgeschiedenis heeft. Tijdens de onderhandelingsprocedure blijkt dat verschillende kandidaten een totaal verschillende visie hebben op zowel de bouw en als de exploitatie. Een voorbeeld hiervan is de invloed op de bezoekeraantallen van het inbrengen van extra recreatieve elementen of de keuze voor het waterbehandelingssysteem met zijn voor- en nadelen. Om de verschillende voorstellen ultiem te beoordelen werd er een externe adviescommissie bijgehaald (geen jury die bij de onderhandelingen aanwezig was, want deze voorwaarde moet in het bestek staan). Deze had evenwel geen beslissingsrecht, maar moest de kandidaten toetsen aan de opgestelde gunningscriteria en het beste voorstel eruithalen.
Volgende zaken blijven ten laste van de concessiehouder: • onderhoud en herstellingen; • alle directe en indirecte belastingen; • alle kosten van aansluitingen; • alle verzekeringen (tijdens en na de bouw). Er is tweemaal per jaar een overleg voorzien tussen het opdrachtgevend bestuur en de concessiehouder i.v.m. de uitvoering van de overeenkomst en zijn modaliteiten (o.a. de tarieven en de aan de gebruikersgroepen toegewezen periodes). De overeenkomst eindigt automatisch na 30 jaar. Bij het afsluiten van een eventuele nieuwe concessie heeft de huidige concessiehouder voorkeurrecht.
5. VASTSTELLINGEN Alhoewel de onderhandelingsfase nog niet is afgerond kunnen we reeds een aantal vaststellingen en bedenkingen formuleren m.b.t. de gehanteerde formule. De verwachting van de besturen dat de privé-partner het recreatieve deel van het zwembad extra zou gaan uitbouwen en financieren met eigen middelen blijkt niet te kloppen. Of men voert enkel het gevraagde minimumprogramma uit of de investeringskost van de extra recreatieve elementen wordt doorgerekend in de jaarlijkse dotatie. T.o.v. de haalbaarheidsstudie van A.S.R. (adviesbureau sport- en recreatiemanagement) worden de bezoekersaantallen lager ingeschat (ongeveer 220.000) en worden er hogere tarieven (+ 10 BEF) gevraagd. De veronderstelling is dat de kandidaat exploitanten voor een voorzichtige aanpak kiezen omdat het zwembad dat nu gebouwd gaat worden een nieuwe ligging krijgt t.o.v. de 2 vroege-
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 163
De vergelijking van de dossiers bracht het probleem van de kwaliteitsbewaking aan het licht. Welke bouwmaterialen gebruikt firma A en welke firma B ? Waarom is A duurder of goedkoper dan B ? Wat met de voorgestelde personeelskosten ? Is er rekening gehouden met anciënniteit en weekendtoeslagen ? Of is dit allemaal niet het probleem van de cvba ? Ook hier werd de adviescommissie van experten bij betrokken. Ondanks het feit dat de verwachte tussenkomst in de investeringskost voor de uitbouw van het recreatiegedeelte niet klopte, blijven er nog steeds een aantal voordelen bestaan: • de exploitatie verloopt tegen een vast vooropgesteld geïndexeerd jaarlijks bedrag; • kruisbestuiving van de verschillende projecten tijdens de onderhandelingsfase (zowel qua concept als qua exploitatie); • exploitatieproblemen dienen door de exploitant te worden opgelost (vb. aanwerving en ziekte personeel, lekkend dak,….); • betere verhouding exploitatie/kwaliteit, betere dienstverlening; • spelen sneller in op nieuwe zwembadontwikkelingen; • verplichting om het zwembad op peil te houden en nieuwe investeringen te doen binnen de gelden van de jaarlijkse dotatie (na 30 jaar wordt de cvba eigenaar van een zwembad dat technisch en bouwkundig in orde is en qua voorzieningen grotendeels mee geëvolueerd is met de noden van de markt). Deze werkwijze bracht ook reeds een aantal nadelen aan het licht: • de volledige investeringskost wordt doorgerekend aan de gemeenten (ook voor de eventuele extra recreatieve voorzieningen); • de banken vragen een volledige borgstelling door beide gemeentes, anders ligt de rentevoet veel hoger; • het probleem van de kwaliteitsbewaking bij de toewijzing van het project (bouwmaterialen, personeelsbezetting,…) en nadien bij de exploitatie. Hoever dient de intercommunale daar controle op uit te oefenen;
[ CONGRES IN WOORD ]
DISCUSSIEGROEP
BEHEER
bij eventuele problemen zal er toch in de eerste plaats met de vinger naar de gemeente gewezen worden en niet naar de exploitant; • ondanks de in het bestek voorziene clausules en het gevraagde eigen vermogen van 20 miljoen BEF van de projectvennootschap stelt zich de vraag wat er effectief zal gebeuren bij zware financiële verliezen of een faillissement ?; • een termijn van 30 jaar is lang gebleken; het is zeer moeilijk om te voorspellen hoe de maatschappij in het algemeen en het zwembadgebeuren in het bijzonder gaan evolueren.
atief personeelsbeleid. Dit laatste betekent dat er bijna geen vast personeel is, maar dat de meeste functies worden waargenomen door bruggepensioneerden. Dus er valt niet veel personeel over te nemen.
Driek ten Haaf diensthoofd burgerzaken gemeente Overpelt secretaris intercommunale CVBA Pelt
DTH: Wij hadden reeds een perceel gekocht, maar op vraag van de partners, die er ons op wezen dat de vorm en ligging niet echt ideaal was voor de bouw van het type zwembad dat wordt voorzien, is een aanpalend perceel in aankoop.
Trefwoorden(en): ISB-congres, beheer, zwembaden, concessie, bouw, renovatie
Wat gebeurt er met de bestaande zwembaden? DTH: Overpelt wordt gesloopt en maakt plaats voor een speeltuin en een binnenspeeltuin. Voor Neerpelt is er momenteel nog geen bestemming voorzien. Zijn de gronden reeds eigendom van de CVBA?
Wat bedraagt de gemiddelde dotatie die men vraagt voor de exploitatie?
VRAGENRONDE Wat bij een faillissement van de partner tijdens de bouwfase? Driek Ten Haaf: Dan moet de hele zaak opnieuw worden bekeken. In de voorstellen waren er voor dit rampscenario verschillende mogelijkheden voorzien, o.a. werken met open begroting, wisselende dotatie,…Maar het bestuur heeft resoluut voor een vast bedrag gekozen. Maar je neemt desalniettemin toch steeds een risico.
DHT: Dat schommelt. Het hangt af van het type zwembad dat men aanbiet. Maar de voorstellen zitten tussen de 9 en de 14 miljoen BEF op jaarbasis. Maar in dat bedrag zit dan ook alles in wat de exploitatie betreft. De partners hebben o.a. loonsimulaties op langere termijn gemaakt, je personeel heeft recht op anciënniteit, weekendtoeslag, vergoeding voor onregelmatige prestaties,…Ook de pakketten met vaste uren voor scholen zit hier bij inbegrepen. En het groenonderhoud, de tuinman,…
Er zullen in die dertig jaar dus regelmatig tariefonderhandelingen met de concessiehouder moeten gebeuren. Wat als de concessiehouder tarieven voorstelt die volgens jullie niet kunnen? DTH: Dat zal de toekomst en de praktijk moeten uitwijzen. Wij zullen waarschijnlijk de eerste in Vlaanderen zijn die dat gaan meemaken. Daarom kan ik daar moeilijk op antwoorden, maar wij zullen zeker leergeld betalen. Een aantal groepen zoals zwemclubs en scholen zullen sowiezo gunstigere tarieven moeten krijgen. Daarbij zal er altijd vergelijking mogelijk zijn met gelijkaardige zwembaden. We werken in geen vacuüm. Na het uitspreken van onze voorkeur, zullen we met deze partner nauwer gaan onderhandelen over de tarieven en de uurregelingen voor scholen. Wij gaan onze zienswijzen met elkaar vergelijken en terugkoppelen naar de praktijk om tot een realistische regeling te komen. Wat met het personeel van de bestaande zwembaden? DTH: De meeste kandidaten bieden aan om die over te nemen. Het is trouwens zo dat het personeel van Overpelt bij de sluiting is overgegaan naar de andere sportaccommodaties en in Neerpelt voert men, wat ik noem een cre-
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer 2001 • nr. 163
65