KU Leuven Faculteit Letteren Blijde Inkomststraat 21 bus 3301 3000 LEUVEN, BELGIË
Over Mars en Venus: Constructie van identiteiten in Brabantse almanakken (1578-1648)
Cara Janssen Masterproef aangeboden binnen de opleiding master in de Geschiedenis Promotor prof. dr. Hans Cools Academiejaar 2012-2013 347.797 tekens
Abstract Almanakken zijn over het algemeen een weinig bestudeerde, doch rijke bron voor de studie van de vroegmoderne Nederlanden. In dit onderzoek wil ik nagaan of er een verband bestond tussen het politieke en religieuze kader van de Opstand in de Nederlanden en de inhoud van Brabantse almanakken tussen 1578 en 1648. In hun berichtgeving, focusten prognostica en almanakkronieken immers opvallend vaak op de eigentijdse gebeurtenissen in de Lage Landen. In mijn meesterproef wil ik daarom onderzoeken welke verwachtingen er circuleerden in de Zuidelijke Nederlanden over het verdere verloop van die oorlog en op welke manier de herinnering aan de Opstand via Brabantse almanakken levendig werd gehouden. Op basis daarvan tracht ik te achterhalen of die elementen bijdroegen tot de vorming van nieuwe identiteiten in het Zuid-Nederlandse Brabant in de periode 1578-1648. Om die vragen te beantwoorden, maakte ik voornamelijk gebruik van vroegmoderne almanakken als bronmateriaal. Maar ook ander drukwerk zoals pamfletten, kronieken en prenten kwamen aan bod. Daarmee hoop ik de resultaten uit de prognostica en almanakkronieken in een breder perspectief te plaatsen en met name meer kennis te verwerven over het zestiende- en zeventiende- eeuwse Nederlandse boekbedrijf. Astrologische voorspellingen genoten in de periode 1578-1648 nog een hoog aanzien in de Nederlandse samenleving. Daardoor waren ze dus een erg effectief instrument om het wereldbeeld van hun lezers te beïnvloeden en zelfs te manipuleren. Deze meesterproef zal dan ook proberen de voornoemde lacune in het historisch onderzoek gedeeltelijk op te vullen, althans voor het hertogdom Brabant. In dit onderzoek focus ik mij daarbij op twee steden, met name Antwerpen en ’s-Hertogenbosch. Dat laat me toe om het identiteitsdiscours in een grote centrumstad en in een kleinere grensstad in het hertogdom met elkaar te vergelijken. In het eerste hoofdstuk zal ik ingaan op het productieproces van de almanak met aandacht voor het profiel van zowel de drukkers, auteurs als lezers. Daarnaast licht ik de verschillende onderdelen van de vroegmoderne almanak toe, in het bijzonder de prognostica en almanakkronieken. Het tweede hoofdstuk behandelt de periode 1578-1598 en focust vooral op het religievraagstuk tijdens de Opstand in de Nederlanden. Het derde hoofdstuk gaat dan weer dieper in op de politieke keuzes die in prognostica en almanakkronieken gepresenteerd werden tussen 1598 en 1621. Het vierde en laatste hoofdstuk behandelt de periode 1621 tot 1648. Daarin licht ik de totstandkoming van gescheiden identiteiten tussen Noord en Zuid toe en schenk ik aandacht aan het verval van de astrologische denkbeelden in prognostica. Ik kwam tot de conclusie dat de inhoud van almanakken tussen 1578 wel degelijk bepaald werd door het verloop van de Opstand in de Nederlanden. Daarbij lieten drukkers en auteurs zich leiden door de verwachtingen van zowel het publiek als de verschillende overheden. Zo probeerden ze zichzelf zo goed mogelijk in de markt te positioneren. Na 1585 sijpelde in Antwerpse almanakken een duidelijke katholieke-Habsburgse identiteit door. ’s-Hertogenbosch volgde tot 1629 dezelfde krijtlijnen maar kreeg daarna de waarden en normen van de jonge I
Republiek opgelegd. Toch volgde de meierijstad daarbij ook zijn eigen pad. Het Bossche drukwerk stelde immers kost wat kost een stedelijke eigenheid als voornaamste identiteit centraal.
II
Voorwoord Graag zou ik enkele mensen willen bedanken. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor Hans Cools en Nina Lamal. Zij hebben mij gedurende het hele proces bijgestaan met advies en moedigden me steeds aan telkens weer een stap verder te kijken. Daarnaast kon ik bij hen ook altijd eigen ideeën aanbrengen om zo uiteindelijk tot een origineel resultaat te komen. Maar ook de steun van mijn vrienden waardeer ik enorm. Bij Marijke, Hanna, Jolien en Sophie kon ik altijd weer terecht voor een bemoedigende babbel. Vooral de vele almadiners en ontspannende theemomentjes tussen het werken door, zullen me altijd bijblijven. Verder zou ik ook nog een woord van dank willen uitbrengen aan het personeel van de Antwerpse Erfgoedblibliotheek Hendrick Conscience en de Universiteitsbibliotheek in Tilburg. Bij hen kon ik altijd met vragen terecht. Ten slotte zou ik ook nog mijn ouders willen bedanken voor de steun die ze mij gaven. Hun geruststellende woorden en aanmoedigingen hebben me geholpen om dit resultaat uiteindelijk te bekomen. Bovendien kan ik de interesse van mijn vader voor dit onderwerp bijzonder naar waarde schatten. Ook zijn advies als ancien-historicus hielp me vooruit.
III
Inhoudsopgave
Abstract ................................................................................................................................. I Voorwoord .......................................................................................................................... III Inleiding: totten goetwilligen leser .................................................................................... VI 1.
Hoofdstuk 1 : De vroegmoderne Brabantse almanak in een breder perspectief .......... 1 1.1.
Korte ontstaansgeschiedenis ...................................................................................................... 1
1.2.
Van ruw product naar succesvol handelswaar ......................................................................... 3
1.3.
Het stond in de sterren geschreven: de almanak en astrologie ............................................. 9
1.4.
De almanak en zijn blik op het verleden ................................................................................ 12
2. Hoofdstuk 2: Geloven in een nieuw begin: confessionele identiteiten in Brabantse almanakken (1578-1598) ...................................................................................................... 15 2.1.
Situatieschets 1578-1598: het boekbedrijf in Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch............... 15
2.1.1.
Het boekbedrijf in Antwerpen (1578-1598) .................................................................. 16
2.1.2.
Het boekbedrijf in ’s-Hertogenbosch (1578-1598) ...................................................... 18
2.2. Prognostica en religie ..................................................................................................................... 19 2.2.1. God waakt over mens én kosmos ......................................................................................... 20 2.2.2. Eensgezind tegen Mars en Saturnus ..................................................................................... 22 2.2.3. Willem onder vuur................................................................................................................... 25 2.2.4. Terugkeren naar Sinte Peeters schipken (1585-1598) .............................................................. 28 2.2.5. Soldaten, arme zondaars ......................................................................................................... 33 2.2.6. Van den Noorden alle ’t quaet gecomen ........................................................................................ 35 2.3. Almanakkronieken en religie: casus het Schermersoproer in ‘s-Hertogenbosch (1579) ...... 37 2.3.1. Situatieschets ‘s-Hertogenbosch 1578-1579 ........................................................................ 38 2.3.2. Opse Parys!: de eigentijdse herinnering aan het Schermersoproer (1579-1598) ............... 40 2.3.2.1. Eendracht maakt macht: Den goeden borgheren gepayseert ................................................ 41 2.3.2.2. Onder ’t dexsel van peyse: een verborgen agenda? ............................................................ 44 3. Hoofdstuk 3: Oorlog of vrede? Politieke voorkeuren in Brabantse almanakken (15981621) ..................................................................................................................................... 49 3.1.
Situatieschets 1598-1621: het boekbedrijf in Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch............... 49
3.1.1. Katholieke profilering met een Habsburgs tintje ................................................................ 49 IV
3.1.2. Kwaliteitscontrole of censuur? .............................................................................................. 53 3.1.3. ’s-Hertogenbosch in gelijke tred............................................................................................ 56 3.2.
Prognostica en politieke cultuur .............................................................................................. 57
3.2.1. De Apocalyps nabij ................................................................................................................. 57 3.2.2. Hernieuwd optimisme onder de aartshertogen ................................................................... 61 3.2.3. Eindelijk vrede: Brabantse prognostica tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) .. 63 3.2.3.1. Jupiter verdrijft Mars ....................................................................................................... 66 3.2.3.2. Getemperd optimisme ..................................................................................................... 71 3.3.
Pietas Albertina in memoriam: almanakkronieken en politieke cultuur ............................ 73
3.3.1. Verbeelde idealen en hernieuwde tradities ........................................................................... 74 3.3.2. Allen voor één .......................................................................................................................... 77 4. Hoofdstuk 4: Over de grenzen heen: constructie van geografische identiteiten in Brabantse almanakken (1621-1648) ..................................................................................... 80 4.1.
Situatieschets 1621-1648: Het boekbedrijf in Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch ............. 80
4.1.1. Een nieuwe wind ..................................................................................................................... 80 4.2.
Het einde nabij: prognostica en almanakkronieken in de periode 1621-1648 .................. 82
4.2.1. Vrienden van weleer: kroniek van een aangekondigde scheiding..................................... 82 4.2.2. Ieder zijn eigenheid ................................................................................................................. 85 4.3. Kan ik nog wat goeds prognosticeren? Zeventiende-eeuwse kritieken op de voorspelkunsten ..................................................................................................................................... 89 4.4. Geen einde zonder nieuw begin: de betekenis van het jaar 1648 in prognostica en almanakkronieken .................................................................................................................................. 93 5.
Besluit: Den herders ooghen maeckt den schaepkens vet .......................................... 95
Bibliografie .......................................................................................................................... 99 Bronnen ................................................................................................................................................... 99 Onuitgegeven archivalische bronnen .............................................................................................. 99 Gedrukte bronnen ............................................................................................................................. 99 Uitgegeven bronnen ........................................................................................................................102 Literatuur ...............................................................................................................................................102
V
Inleiding: totten goetwilligen leser1 Bellum novum incipiet. Item ooc dat wy wederom in Belgia, in ons Neder-landt nieu oorlooch souden verwachten. Ick hoope neen… Wy hebben ons annos triticos al met droefheyt ghepasseert, ende behooren over langhe te rusten. Want … de oorloch die dat daer uit gevolcht is, nu wel 34. Jaren over ons gedreven’2 Zo beschreef Ian Franco in zijn Ephemeris Meteorologica van het jaer 1601 de roep om vrede en eendracht die op dat moment in het hertogdom Brabant leefde. Daarnaast wilde hij de lezers erop wijzen dat hún ‘Neder-landt’ al vierendertig jaar onophoudelijk in een bittere strijd was verwikkeld. Het citaat geeft een goed beeld van de manier waarop auteurs en drukkers van almanakken tussen 1578 en 1648 hun opvattingen over de Opstand in de Nederlanden overbrachten aan hun lezers. In mijn meesterproef wil ik daarom nagaan welke verwachtingen er circuleerden in de Zuidelijke Nederlanden over het verdere verloop van die oorlog en op welke manier de herinnering aan de Opstand via Brabantse almanakken levendig werd gehouden. Op basis daarvan wil ik met dit onderzoek nagaan of die elementen bijdroegen tot de vorming van nieuwe identiteiten in het Zuid-Nederlandse Brabant tijdens de periode 1578-1648. De voorgaande vragen naar verwachting, identiteit en herinnering kunnen vooreerst ondergebracht worden bij Memory Studies. Dat onderzoeksveld houdt zich vooral bezig met het culturele belang van herinnering doorheen het verleden.3 Deze interdisciplinaire stroming ontwikkelde zich echter pas in de jaren 1930 met als grote pioniers Frederic Bartlett en Maurice Halbwachs.4 Daarnaast wezen historici als Pierre Nora en Benedict Anderson erop dat de culturele betekenis van herinnering vanaf de negentiende eeuw sterk veranderde. Het ontstaan van massamedia en de impact van de industrialisatie en het natievormingsproces, wekten volgens hen immers een hele andere omgang met het verleden tot leven.5 Peter Sherlock daarentegen, toonde aan dat die ‘Reformation of Memory’ zich reeds gedurende de zestiende en de zeventiende eeuw voordeed. In die periode maakte de ars memoria volgens hem immers plaats voor de ‘gedrukte herinnering’. Niet het fysieke geheugen maar het geheugen op papier werd daardoor het toonbeeld van wijsheid in de samenleving. Volgens Sherlock is het dan ook vooral de ontwikkeling van de boekdrukkunst die dat proces in een stroomversnelling bracht.6 Ook almanakken bevestigen de stelling van Sherlock aangezien er doorheen de periode 1578-1648 steeds vaker korte kronieken aan de prognostica werden toegevoegd. Volgens Philip Benedict
I. FRANCO, Ephemeris metheorologica. Seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen jare M.DC.XI, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1611, fol 1 ve. 2 I. FRANCO, Ephemeris metheorologica: seer schone beschrijvinghe van de revolutien ende inclinatien des jaers ons heeren 1601 [...] voor de princelijcke stadt van Bruessel, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1601, fol. 11 ve. 3 J. POLLMANN, Het oorlogsverleden van de Gouden Eeuw, Oratie uitgesproken op 27 juni 2008 , Leiden, 2008, 5. 4 Één van de meest toonaangevende werken daarbij is : M. HALBWACHS, Les cadres sociaux de la mémoire, Parijs, 1925. 5 POLLMANN, Het oorlogsverleden van de Gouden Eeuw, 6. 6 P. SHERLOCK, ‘The Reformation of Memory in Early Modern Europe’, S. RADSTONE en B. SCHWARZ, Memory: Histories, theories, debates, New York, 2010, 30-31. 1
VI
zijn almanakken dan ook een zeer geschikte bron in het onderzoek naar herinneringspraktijken. 7 Tenslotte beklemtoonde diezelfde historicus dat binnen Memory Studies nog steeds relatief weinig aandacht besteed wordt aan de vroegmoderne periode.8 In 2008 gaf Judith Pollmann echter een belangrijke aanzet voor de studie naar het belang van herinnering tijdens de Opstand in de Nederlanden met het onderzoeksproject Tales of the Revolt.9 Toch richtten de betrokken onderzoekers zich daarbij vooral op de herinneringspraktijken in de Republiek. Deze meesterproef probeert zich echter vooral te focussen op het perspectief van de Zuidelijke Nederlanden en legt daarbij de nadruk op het hertogdom Brabant. Volgens Yolanda Rodriguez Perez zijn identiteitsvorming en beeldvorming twee niet te onderscheiden concepten in het onderzoek naar de Opstand in de Nederlanden.10 Onder beeldvorming versta ik voornamelijk de manier waarop in de vroegmoderne Nederlanden bepaalde politiek, religieuze, geografische en historische kenmerken werden toegekend aan de eigen groep en aan de tegenstander. Het onderzoek naar beeldvorming in de vroegmoderne Nederlanden kreeg voornamelijk via literaire bronnen vorm. In 1956 zette Pieter Geurts de toon met zijn studie over pamfletten.11 Vele Nederlandse onderzoekers volgden hem daarin en focusten daarbij voornamelijk op het perspectief van de Noordelijke provinciën, de latere Republiek. Bovendien maakten ze daarbij gebruik van pamfletten als primaire bron. Recent is er ook interesse ontstaan voor het Spaanse verhaal over de beeldvorming omtrent de Opstand in de Nederlanden. Onder andere Yolanda Rodriguez Perez en Marijke Drees onderzochten daarbij welke indrukken er aan Spaanse zijde bestonden over de Nederlanden en hun inwoners. 12 Ook zij maakten vooral gebruik van literair bronnenmateriaal zoals historische kronieken, pamfletten, gedichten en toneelstukken. Maar zoals Monica Stensland aangaf, werd het perspectief van de Habsburgse Nederlanden zelf in het historisch onderzoek nog maar weinig toegelicht.13 Dit onderzoek sluit aan bij die laatste invalshoek. Toch zal er in het vierde hoofdstuk ook plaats zijn om de beeldvorming over de Opstand in de Nederlanden uit de Republiek af te toetsen aan die uit de Habsburgse Nederlanden. Daarvoor vormt ’s-Hertogenbosch immers de ideale uitvalsbasis. Bovendien staan ook in deze meesterproef literaire bronnen centraal. Daarbij focus ik mij vooral op de politiek-religieuze ideeën en waarden die via Brabantse almanakken aan de lezer werden meegegeven. P. BENEDICT, ‘Divided Memories? Historical Calendars, Commemorative processions and the recollection of the wars of religion during the Ancien Regime’, French History, 22 (2008), 384-385. 8 Idem. 9 Meer informatie daarover op Tales of the Revolt, 2012, (https://collab.vuw.leidenuniv.nl/sites/tales/emm/tales-ofthe-revolt/Pages/startPage.aspx). Geraadpleegd op 3 november 2012. 10 Y. RODRIGUEZ PEREZ, The Dutch Revolt through Spanish eyes: Self and Other in Historical and literary texts of Golden Age Spain (c. 1548-1673), Bern, 2008, 14. 11 P. A. M. GEURTS, De Nederlandse Opstand in pamfletten 1566-1584, Nijmegen, 1956. 12 Kijk hiervoor onder andere: Y. RODRIGUEZ PEREZ, The Dutch Revolt through Spanish eyes: Self and Other in Historical and literary texts of Golden Age Spain (c. 1548-1673), Bern, 2008. en M. M. DREES, Andere landen, andere mensen: de beeldvorming van Holland versus Spanje en Engeland omstreeks 1650, Nijmegen, 1997. 13 Merk hierbij wel het onderzoek van Monica Stensland op met onder andere: M. STENSLAND, Habsburg Communication in the Dutch Revolt, Amsterdam, 2012. en M. STENSLAND, ‘Peace or no Peace? The role of pamphleteering in public debate in the run-up to the Twelve-Year Truce’, F. DEEN red. e.a., Pamphlets and Politics in the Dutch Republic (Library of the Written Word, vol. 12), Leiden en Boston, 2011, 231-252. 7
VII
De beeldvorming over de Opstand in de Nederlanden houdt echter ook verband met het bestaan van een publieke opinie in de vroegmoderne Nederlanden. Jürgen Habermas definieerde dat begrip, maar meende dat het niet toepasbaar was op de vroegmoderne periode. 14 Volgens hem moest de publieke ruimte die hij daar nauw mee verbond, toegankelijk zijn voor iedereen en moest er een vruchtbare discussie kunnen bestaan tussen verschillende opinies. Dit verschijnsel zag hij pas in werking treden vanaf de achttiende eeuw. Zijn model kreeg van vroegmoderne historici al heel wat kritiek. Voor de Nederlanden namen Jan Bloemendal en Arjan van Dixhoorn daarbij het voortouw. Zij meenden immers dat al tijdens de zestiende eeuw een publieke opinie vorm kreeg. Vooral de Reformatie had er volgens hen voor gezorgd dat er via het geschreven en gesproken woord, verschillende opinies het grotere lezerspubliek konden bereiken. 15 Tot nu toe belichtten historici vooral de rol van pamfletten in dat opinievormingsproces toe. Maar ook almanakken, en vooral de bijgevoegde prognostica, droegen volgens mij bij aan het ontstaan van een publieke opinie in de vroegmoderne Nederlanden. Om het begrip ‘publieke opinie’ in dit onderzoek duidelijk te kaderen, gebruik ik de inzichten van Van Dixhoorn en Bloemendal. Publieke opinie of publieke ruimte staat in deze meesterproef dan ook gelijk aan ‘een complex van opvattingen in grotere of kleinere segmenten van de samenleving over sociale, politieke, morele, religieuze en andere openbare aangelegenheden die op verschillende manieren ontstaan en geuit worden’. 16 Daarmee doel ik evenwel geenszins op de opinie van een meerderheid in de samenleving. Integendeel, onder invloed van een censurerende overheid in de Habsburgse Nederlanden tussen 1578 en 1648, stuurde naar mijn mening slechts een kleine minderheid de publieke opinie aan. Die publieke opinie in almanakken gaf volgens mij dus ook mee vorm aan evoluerende identiteiten tussen 1578 en 1648 in het hertogdom Brabant. In deze meesterproef omschrijf ik het begrip identiteit als een proces van ‘constantly shaping and reshaping definitions of what it was to be loyal and patriotic, what is was to be Netherlandish and un-Netherlandish…blended with religious views in shaping national discourses, first, about war and peace; later about regional and national identities’.17 Het bovenstaande suggereert dat een individu of gemeenschap in de vroegmoderne Nederlanden zich dus meerdere identiteiten tegelijkertijd kon aanmeten, wat Peter J. Burke, weliswaar in een meer algemeen kader, ook bevestigt in zijn werk Identity Theory.18 Profilering en identiteit werden tijdens de Opstand in de Nederlanden immers steeds belangrijkere actiepunten. De Noordelijke provinciën, met Holland en Zeeland op kop, maakten al in de eerste decennia van dat conflict duidelijk dat zij zich niet meer wilden binden aan het
R. HARMS, Pamfletten en publieke opinie: massamedia in de zeventiende eeuw, Amsterdam, 2001, 22. J. BLOEMENDAAL en A. VAN DIXHOORN, ‘Literary Cultures and Public Opinion in the Early Modern Low Countries’, idem, Leiden en Boston, 2011, 2-3. 16 J. BLOEMENDAL en A. VAN DIXHOORN, ‘De scharpheit van een gladde tong: literaire teksten en publieke opinievorming in de vroegmoderne Nederlanden’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis van de Nederlanden, vol. 125 (2010), 6. 17 Hierbij volg ik dus het inzicht van Judith Pollmann over identiteitsvorming in de vroegmoderne Nederlanden: J. POLLMAN en A. SPICER red., Public opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands, Leiden en Boston, 2007, 6. 18 P.J. BURKE en J. E. STETS red., Identity Theory, Oxford, 2009, 130. 14 15
VIII
gezag van de Spaans-Habsburgse autoriteiten. Dat proces, dat uiteindelijk uitmondde in een onafhankelijkheidsstreven, zorgde ook voor vertwijfeling in de Zuidelijke, Habsburgse Nederlanden. In het eerste decennium van de zeventiende eeuw, ebde ook in dat gebied de hoop op hereniging stilaan weg.19 De bevolking daar, had bijgevolg nood aan een, weliswaar positieve, heroriëntering ten aanzien van het Spaanse rijk. De manier waarop die denkbeelden tussen 1578 en 1648 telkens weer opnieuw werden aangepast aan de gangbare politieke en religieuze waarden, zal daarom ook uitgebreid in deze meesterproef aan bod komen. Almanakken zijn dus over het algemeen een weinig bestudeerde, doch rijke bron voor de studie van de vroegmoderne Nederlanden. In België legde André Warzee in 1852 daarvoor de basis in zijn Recherches bibliographiques sur les almanachs belges.20 In die bibliografische studie identificeerde Warzee alle bewaarde almanakken voor het grondgebied België. Later volgden nog twee belangrijke bibliografische overzichten van Guillaume Zech-Du-Biez (1902-1903) en van Jean Jadot (1961-1969).21 Inhoudelijk onderzoek volgde pas vanaf het einde van de jaren 1970 met onder andere de licentiaatsverhandelingen van Marijke Mortier, Kathleen Moens en Lynsey Desmet.22 Herman Pleij en Anja Gevaert wezen op het belang van de almanak als bron voor het cultuurhistorisch onderzoek over de vroegmoderne Nederlanden.23 Daarnaast bracht Jeroen Salman de bevindingen uit eerder onderzoek voor het huidige grondgebied Nederland samen in zijn Populair drukwerk in de gouden eeuw : de almanak als lectuur en handelswaar uit 1999.24 Hij gaf daarbij een gedetailleerd overzicht van alle aanwezige elementen in vroegmoderne Nederlandse almanakken. Bovendien schonk hij ook de nodige aandacht aan de functie van de almanakken in de bredere boekhistorische cultuur in de Nederlanden. Ten slotte beschreef hij daarin ook uitvoerig de manier waarop het drukwerk uiteindelijk de lezer bereikte. Een dergelijke synthetische studie over het grondgebied van de Zuidelijke Nederlanden ontbreekt echter nog. Bovendien bleef ook de specifieke positie van het drukwerk in de context van de Opstand in de Nederlanden tot nog toe onderbelicht, zowel in België als in Nederland. Herman Pleij en Nicolette Mout gaven daartoe wel een eerste aanzet. Zij stellen immers dat het politieke belang van de prognosticatieliteratuur tijdens de Opstand in de Nederlanden niet mag
G. MARNEF, ‘Betreurd en/of gevierd? De val van Antwerpen (1585)’, J. TOLLEBEEK en H. TE VELDE red., Het geheugen van de Lage Landen, Rekkem, 2009, 134-135. 20 A. WARZEE, Recherches bibliographiques sur les almanachs belges, s.l., 1852. 21 G. ZECH-DU-BIEZ, Les almanachs belges. Etude bibliographique sur les almanachs, les calendriers, les entrennes, les cartabelles et autre publications annuelles. Depuis l’introduction du l’imprimerie jusqu’en 1900, Braine-le-Comte, 1903. en J. JADOT, ‘Les Almanachs belges non décrits’, le livre et l’estampe. Revue trimestrielle de la société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique, 28 tot 58 (1961-1969). 22 M. MORTIER, Inhoudsanalyse van de Gentse almanakken uit de 16 e,17e en 18e eeuw: Het schetsen van een wereldbeeld, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, departement Geschiedenis, 1981. en K. MOENS, Inhoudsanalyse van de Antwerpse volksalmanakken uit de 16e, 17e en 18e eeuw: Schets van een geografische horizon, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, departement Geschiedenis, 1983. en L. DESMET, De Antwerpse volksalmanakken uit de zeventiende en achttiende eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1998. 23 Zo omschreef Anja Gevaert de almanak als een miskend egodocument; A. GEVAERT en N. GEIRNAERT red., Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de 16de tot de 19de eeuw, Brugge, 2006. en H. PLEIJ, ‘Antwerpen verhaald’, J. VAN DER STOCK red., Antwerpen: verhaal van een metropool (16e -17e eeuw), Antwerpen, 1993, 80. 24 J. SALMAN, Populair drukwerk in de gouden eeuw: de almanak als lectuur en handelswaar, Zutphen, 1999. 19
IX
worden onderschat.25 Mout merkte bovendien op dat voor het begin van het conflict er nauwelijks politiek geïnspireerde voorspellingen terug te vinden waren in de prognostica in de Lage Landen.26 Ook ik ben van mening dat de ‘in onze ogen lachwekkende werkjes van het hoogste belang’ waren.27 Niet alleen politieke maar ook religieuze waarden beïnvloedden volgens mij de inhoud van Brabantse almanakken. Astrologische voorspellingen genoten in de periode 1578-1648 immers nog steeds een hoog aanzien in de Nederlandse samenleving. Daardoor waren ze dus een erg effectief instrumenten om het wereldbeeld van hun lezers te beïnvloeden en zelfs te manipuleren.28 Deze meesterproef zal dan ook proberen de voornoemde lacune in het historisch onderzoek gedeeltelijk op te vullen, althans voor het hertogdom Brabant.29 Het zou ons immers te ver leiden, alle bewaarde Zuid-Nederlandse almanakken in kaart te brengen. Daarom richt dit onderzoek zich enkel op almanakken die tussen 1578 en 1648 werden gedrukt in Antwerpen en ’s-Hertogenbosch. Met die twee steden ligt de focus dus vooral op de beleving van de Opstand in het hertogdom Brabant. Henk Van Nierop identificeerde dit gebied als één van de kerngebieden van de Opstand naast Vlaanderen, Holland en Zeeland.30 Volgens hem werd in die gebieden, met een sterk handels- en stedennetwerk, de oorlog op een zeer intense manier ervaren. Bijgevolg liet het conflict daar zowel op politiek, religieus als economisch vlak diepe wonden na.31 Voor het hertogdom Brabant, is Antwerpen de enige centrumstad waarvoor voldoende almanakken bewaard zijn. Voor Mechelen, Leuven en Brussel vinden we enkel almanakken terug vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw. De unieke positie die Antwerpen bekleedde in de vroegmoderne Nederlanden, is van belang in dit onderzoek. Bovendien beleefde Antwerpen in de zestiende eeuw een gouden tijd. Daardoor groeide het in die periode uit tot één van de voornaamste handels- en drukkerscentra in Noord-Europa.32 Ook de Antwerpse almanakkenproductie piekte namelijk in de tweede helft van de zestiende eeuw en verloor pas op het einde van de zeventiende eeuw echt zijn invloed.33 Vanuit Antwerpen vonden de almanakken verder ook hun weg naar andere Brabantse steden.34 De tol van de oorlog zorgde er echter voor P. J. BUIJNSTERS en H. PLEIJ red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest: zestiende eeuwse parodieën op gedrukte jaarvoorspellingen, Den Haag, 1980, 26. en M. E. H. N. MOUT, ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, C. AUGUSTIJN e.a., Kerkhistorische opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J. Van de Berg, Kampen, 1987, 9. 26 M. E. H. N. MOUT, ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, C. AUGUSTIJN e.a., Kerkhistorische opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J. Van de Berg, Kampen, 1987, 16. 27 BUIJNSTER en PLEIJ, Het zal koud zijn in ’t water als ’t vriest, 24. 28 PLEIJ, ‘Antwerpen verhaald’, 79. 29 In 2012 schreef Eveline van der Hulst aan de universiteit van Leiden een studie waarbij ze ook de politiekreligieuze aspecten in de prognostica van Rudolphus Grapheus (1536-1609) onderzocht. Ook zij focuste zich daarbij op de Opstand in de Nederlanden maar ze beperkte zich tot het grondgebied Nederland. E. VAN DER HULST, ‘Al en come ’t niet juyste alsoo’t hier staat ghescreven’: een onderzoek naar de aantrekkingskracht van prognosticaties 1584-1609, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Leiden, departement History: Medieval and Early Modern European History, 2012. 30 H. F. K. VAN NIEROP, ‘De troon van Alva. Over de interpretatie van de Nederlandse Opstand’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis van de Nederlanden, 1 (1995), 212. 31 Idem, 212 en 219. 32 R. VAN UYTVEN e.a., Geschiedenis van Brabant: van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2011, 309 en 313. 33 MOENS, Inhoudsanalyse van de Antwerpse volksalmanakken uit de 16 e, 17e en 18e eeuw, 98. 34 Dit was reeds duidelijk uit de titels, bijvoorbeeld: H. HAKENDIUEL, Almanack ende prognosticatie, vanden jare ons heeren Jesu Christi 1580 ghecalculeert opden horizontem van de vermaerde coopstat van Antwerpe, Antwerpen, bij de weduwe van 25
X
dat na 1585 de glorietijd van de Scheldestad tot een einde kwam. Niet alleen op economisch maar ook op politiek vlak stonden er op dat moment grote veranderingen voor de deur. Waar de stad voor 1585 nog de zaak van de ‘opstandelingen’ steunde, keerde zij na het offensief van Farnese terug onder Habsburgs gezag.35 De manier waarop Antwerpse almanakken reageerden op die politieke en religieuze ommezwaai, zal in het tweede hoofdstuk van deze meesterproef worden behandeld. Al kreeg de boekproductie een stevige klap na 1585, toch had Antwerpen in de zeventiende eeuw ook nog een belangrijke positie in het boekbedrijf in de Nederlanden. Bovendien maakte de productie van liturgische werken de Antwerpse boeken aantrekkelijk in vele andere Europese steden.36 Daarnaast liet de culturele politiek van het nieuwe aartshertogelijke paar Albrecht en Isabella (1598-1621) een niet te onderschatten invloed na op populair drukwerk zoals almanakken. 37 De invloed van dat proces zal ik in het derde hoofdstuk behandelen. Het is bovendien in het kader van dit onderzoek interessant om het Antwerpse perspectief te vergelijken met dat van ’s-Hertogenbosch. Hoewel het Bossche boekbedrijf veel bescheidener was in omvang dan het Antwerpse, ontwikkelden er zich vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw duurzame contacten tussen drukkersfamilies in beide steden.38 Bovendien was ’s-Hertogenbosch een strategisch gelegen stad tussen Holland en Brabant. Beide partijen probeerden dan ook met wisselend succes, de stad aan hun zijde te krijgen. Daardoor bleef het gebied bijna gedurende de hele Opstand in de Nederlanden onderhevig aan fors wapengeweld. 39 Voor die grensstad stelt dit onderzoek zich dan ook vooral de vraag of de stad het conflict tussen Noord en Zuid op een andere manier beleefde dan de centrumstad Antwerpen en of dat bijgevolg invloed had op de verwachtingen en herinneringen die in almanakken werden geuit. Tussen 1579 en 1629 bleef ’s-Hertogenbosch ten slotte koningsgezind. Maar in 1629 werd de meierijstad definitief ingelijfd bij de jonge Republiek. Of die ommezwaai ook een nieuw wereldbeeld en dus identiteit met zich meebracht of zelfs oplegde, zal ik duidelijk maken in het vierde hoofdstuk. Het jaar 1578 staat vervolgens zowel in het geheugen van de Antwerpenaars als de Bosschenaars gegrift. Het is dan ook daarom dat ons verhaal in dat jaar van start gaat. De Spaanse furie van 1576 liet in Antwerpen een wrange nasmaak na. Nadat de Spaanse troepen uit de stad waren verdreven, besliste het stadsbestuur om een eigen koers te varen. Er werden dan ook acht zogenaamde kolonels aangesteld, die geleidelijk aan steeds meer invloed verwierven in het stadsbeleid. 40 Hoewel ze in onder impuls van Willem van Oranje in 1578 de religievrede Jan vander Loe, 1580. Vs I. FRANCO, Ephemeris metheorologica: seer schone beschrijvinghe van de revolutien ende inclinatien des jaers ons heeren 1601 [...] voor de princelijcke stadt van Bruessel, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1601. 35 A. K. L. THIJS, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk: Antwerpen en de contrareformatie, Turnhout, 1990, 19. 36 S. VAN ROSSEM, ‘The bookshop of the Counter-Reformation Revisited. The Verdussen Company and the Trade in Catholic Publications, Antwerp, 1585-1648’, Quaerendo, 38 (2008), 307. 37 R. BAETENS, ‘La relance d’une dynamique culturelle sous le règne des archiducs’, L. DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 146. 38 C.J.A.VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch Boekbedrijf 1450-1650’, H.F.J.M. VAN DEN EERENBEEMT e.a. red., Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland, 62 (1984), 135. 39 L. ADRIAENSSEN, Staatsvormend geweld: overleven aan de frontlinies in de meierij van Den Bosch, 1572-1629, Tilburg, 2007, 113. 40 THIJS, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk, 25. XI
goedkeurden, traden ze in de volgende jaren erg hard op tegen de katholieke inwoners van de handelsstad.41 Zo werd de tijdsepisode van de Calvinistische Republiek tot 1585 ingezet. Ook ’sHertogenbosch kwam in 1578 voor hete vuren te staan. Filips II had er op dat moment alle baat bij ’s-Hertogenbosch als strategische vestigingsstad binnen het Habsburgse kamp te houden. Maar de inlegering van een permanent Spaans garnizoen in Den Bosch sinds 1567, deed het Bossche stadsbestuur steigeren. Onder druk verliet het garnizoen in september 1577 uiteindelijk de stad.42 In de toekomst zou het stadsbestuur bovendien nooit meer een garnizoen in de stad toelaten, noch van de Habsburgers, noch van de Staten-Generaal.43 Maar de jaren 1578-1579 leidden tot een steeds diepere kloof tussen twee strekkingen. Katholieken en gematigde calvinisten sloten zich aan bij het beleid van het stadsbestuur. Zij hielden vast aan het verbod op de inlegering van garnizoenen en wensten een eigen burgerlijk militair apparaat om de stad te verdedigen tegen mogelijke aanvallen. Een minderheid, aangevoerd door radicale calvinisten, pleitten daarentegen voor een Staats garnizoen en een expliciete toenadering tot de Staatse kant in de Unie van Utrecht. Die impasse leidde uiteindelijk tot het Schermersoproer in 1579. 44 Als eindpunt voor dit onderzoek koos ik voor het jaar 1648. Dat jaar luidde immers het definitieve einde in van het aanslepende conflict in de Nederlanden. Met de vrede van Münster werden bovendien de geografische grenzen tussen Noord en Zuid vastgelegd. Voortaan zouden de Republiek en de Habsburgse Nederlanden als aparte entiteiten naast elkaar bestaan. Voor ’sHertogenbosch was er zoals al eerder aangehaald, veel veranderd. Volgens Raingard Esser kwam in de tweede helft van de zeventiende eeuw het identiteitsvormingsproces in de Nederlanden dan ook in een vertraagde fase terecht.45 Tegelijk kreeg ook de reputatie van de astrologische voorspelkunsten die zo prominent aanwezig waren in prognostica, een flinke deuk.46 In het totaal behandelt deze meesterproef een veertigtal almanakken. De vroegmoderne almanak in de Nederlanden bundelde meestal echter verschillende onderdelen bij elkaar. Op hun huidige bewaarplaatsen, werden zij als convoluut gecategoriseerd.47 Ik zal echter vooral aandacht schenken aan twee specifieke onderdelen, de prognostica en de korte kronieken. Die twee onderdelen bieden immers een inzicht in het identiteitsvormingsproces in de Nederlanden tussen 1578 en 1648. Voor de lokalisering van dat bronnenmateriaal, ging ik te rade bij de digitale databanken STCV en STCN online.48 Het merendeel van het bronnenmateriaal bevindt zich op dit ogenblik in de Antwerpse Erfgoedblibliotheek Hendrick Conscience, de Universiteitsbiblioteek G. MARNEF, ‘Burgemeester in moeilijke tijden: Marnix en het beleg van Antwerpen’, in H. DUITS en T. VAN STRIEN red., Een intellectueel activist: studies over leven en werk van Philips van Marnix van Sint Aldegonde, Hilversum, 2001, 30. 42 ADRIAENSSEN, Staatsvormend geweld, 88. 43 J. A. M. HOECKX e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom: Herman Voicht van Oudheusden over de godsdiensttwisten in zijn stad ’s-Hertogenbosch en in Breda (1577-1581), Den Dungen, 2008, 18. 44 P. TH. J. KUIJER, ’s-Hertogenbosch: stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle, 2000, 487 en 495 en 497. 45 R. ESSER, The Politics of Memory: the Writing of Partition in the Seventeenth-Century Low-Countries, Leiden en Boston, 2012, 19. 46 PLEIJ, ‘Antwerpen verhaald’, 79. 47 S. VAN IMPE, informatief gesprek, 25 oktober 2012. 48 Short Title Catalogus Vlaanderen, 2013 (http://www.vlaamse-erfgoedbibliotheek.be/stcv). Geraadpleegd op 23 mei 2013. en Short Title Catalogue Netherlands, 2013 (http://www.kb.nl/expertise/voor-bibliotheken/short-title-cataloguenetherlands). Geraadpleegd op 23 mei 2013. 41
XII
van Antwerpen en het Museum Plantin Moretus. Daarnaast bewaart ook de Universiteitsbibliotheek in Tilburg nog enkele Bossche exemplaren. Die prognostica en beknopte kronieken toets ik in dit onderzoek vervolgens af tegenover ander drukwerk. Daarbij gaat het grotendeels om pamfletten, prenten en kronieken. Op die manier wil ik het identiteitsdiscours uit de almanakken in een breder perspectief plaatsen in het boekbedrijf in de zestiende- en zeventiende-eeuwse Lage Landen. Het gros van het voorgaande bronnenmateriaal bestempel ik in dit onderzoek dan ook onder ‘populair drukwerk’. Volgens Jeroen Salman wijst die overkoepelende term naar allerlei vormen van vroegmodern drukwerk dat een zo groot mogelijk publiek kon en wou bereiken.49 Bovendien had dit drukwerk een hoge actualiteitswaarde.50 Aangezien zij dus zoveel mogelijk potentiële lezers probeerden aan te trekken, waren zij uiterst geschikt om het wereldbeeld van die geïnteresseerden te sturen. Dit onderzoek behandelt evenwel niet de receptie van dat discours. Door gebrek aan beschikbaar bronnenmateriaal is dat immers moeilijk te bepalen. De focus ligt hier dan ook voornamelijk op de wijze waarop bepaalde idealen en identiteiten werden aangeboden aan de lezers. In het eerste hoofdstuk zal ik ingaan op de werking van de almanak als vroegmodern drukwerk. Ik schets eerst een korte voorgeschiedenis, waarna ik dieper inga op het uitzicht van de almanak en zijn verschillende rubrieken. Daarna zal ik de nodige aandacht schenken aan het productieproces van de almanak met aandacht voor het profiel van zowel de drukkers, auteurs als lezers. Daarbij ligt de focus, zoals in de rest van mijn meesterproef, op de steden Antwerpen en ’s-Hertogenbosch. Tot slot zet ik in dat hoofdstuk de relatie tussen de vroegmoderne astrologie en de almanak uiteen en ga ik verder in op de geschiedcultuur in almanakkronieken. De drie volgende hoofdstukken gaan dieper in op de verwachtingen en herinneringen in vroegmoderne Brabants almanakken. Daarbij koos ik voor een chronologische en thematische indeling. Het tweede hoofdstuk behandelt daarbij de periode 1578-1598 en focust zich vooral op het religievraagstuk tijdens de Opstand in de Nederlanden. Het derde hoofdstuk gaat dan weer in op de politieke keuzes die in prognostica en almanakkronieken gepresenteerd werden tussen 1598 en 1621. Het vierde en laatste hoofdstuk behandelt de periode 1621 tot 1648. Daarin licht ik de totstandkoming van gescheiden identiteiten tussen Noord en Zuid toe en schenk ik aandacht aan het verval van de astrologische denkbeelden in prognostica. De politieke en religieuze themata tijdens de Opstand in de Nederlanden waren echter nooit helemaal van elkaar te scheiden. Daarom zal deze meesterproef ook de nodige aandacht schenken aan hun relatie. Dit onderzoek gaat na of er tijdens de periode 1578-1648 in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden geheel eigen identiteiten ontstonden.51 Stilaan koesterden die twee gebieden eigen verwachtingen en brachten zij heel andere gebeurtenissen in herinnering, die toch deel uitmaakten van hetzelfde aanslepende conflict. De definitieve geografische scheuring die de 49
SALMAN, Populair drukwerk in de gouden eeuw, 22-23. P. VERKRUIJSSE, ‘Gedruckt in seghwaer, op de pars der lijdtsaemheyt: boekwetenschap en pamfletliteratuur’, J. DE KRUIF red. e.a., Het lange leven van het pamflet: boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900, Hilversum, 2006, 34. 51 POLLMANN, Het oorlogsverleden van de Gouden Eeuw, 14. 50
XIII
Opstand in de Nederlanden veroorzaakte, schreeuwde daarom ook om een heroriëntering van eenieders bestaansrecht. Welke die verwachtingen en herinneringen net waren in het hertogdom Brabant en hoe almanakken dat nieuwe identiteitsdiscours mee vormgaven, vormt het onderwerp van deze meesterproef.
XIV
1. Hoofdstuk 1 : De vroegmoderne Brabantse almanak in een breder perspectief De almanak straalt geschiedenis uit. Het is dan ook wellicht één van de oudste boekgenres in de wereld. Oorspronkelijk bestond een almanak uit een ephemeris, een tabel met een opsomming van de voorspelde astrologische en astronomische fenomenen voor het volgende jaar.52 Vanaf de middeleeuwen deed de almanak steeds meer dienst als ontspanningslectuur en werd de astrologische rubriek vaak uitgebreid met een kalender en een kroniek. Daarnaast werd het genre door de eeuwen heen vooral gebruikt om het tijdsverloop in te schatten. Ook als astrologisch hulpinstrument wist de almanak een succesvolle reputatie op te bouwen. Bovendien bleek het ontstaan van de boekdrukkunst een enorm stimulerende factor te zijn in dat succesverhaal.53 In het zestiende- en zeventiende-eeuwse hertogdom Brabant was de almanak dan ook niet meer weg te denken uit het aanbod van populair drukwerk.
1.1.
Korte ontstaansgeschiedenis
Over de oorsprong van het woord almanak zijn de meningen verdeeld. De term zou zijn afgeleid van het Arabische ‘al manah’, wat ‘zonnewijzer’ of ‘het meten’ betekent.54 Historici als Geneviève Bollème wijzen echter eerder op een Angelsaksische oorsprong van het woord. Het Saksische ‘al-monght’ of ‘al-monac’ zou volgens haar een samenstelling zijn van ‘al-mooned’, wat in het Nederlands ‘met alle manen’ oplevert.55 Hoe men het ook draait of keert, het resultaat blijft altijd verbonden met sterrenkundige fenomenen. Vanaf hun ontstaan kregen astrologie en astronomie dan ook een centrale plaats in almanakken. ‘Almanak’ mag echter niet worden verward met de termen ‘prognosticatie’ of ‘kalender’. Dat laatstgenoemde is afkomstig van het Latijnse ‘calendae’ wat duidde op de eerste dag van elke maand. Al sinds de Romeinse oudheid, stelden berekenaars ‘calendaria’ op waarin feestdagen en heiligenvereringen voor het aankomende jaar exact werden bepaald.56 Hoewel de kalender sinds de middeleeuwen een vaste plaats kreeg in almanakken, kan het woord dus in geen geval als ‘pars pro toto’ voor de almanak dienst doen.57 ‘Prognosticatie’ verwees dan weer naar de jaarlijkse voorspellingen van gebeurtenissen die zouden plaatsvinden tijdens de conjuncties tussen bepaalde sterren en planeten. Zo zou volgens Der Schaepsherders Kalengier uit 1576 de coniunctie van Venus en Jupiter (hoe wel dat si met schijnsel van den
B. CAPP, Astrology and the Popular Press: English Almanacs 1500-1800, London en Boston, 1979, 25. E. I. STRUBBE en L. VOET, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, 2e uitg., Brussel, 1991, 76. 54 J.M. PLOTZEK, ‘Almanach’, Lexikon des Mittelalters, Vol. 1, München en Zürich, 1980, 445. En L. DESMET, De Antwerpse volksalmanakken uit de zeventiende en de achttiende eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1998, 6. 55 G. BOLLEME, Les almanachs populaires aux XVIIe et XVIIIe siècle: essaie d’histoire sociale, Parijs, 1969, 11. 56 P. J. SCHULER, ‘Kalender’, Lexikon des Mittelalters, Vol. 5, München en Zürich, 1980, 866. 57 CAPP, Astrology and the Popular Press, 25. 52 53
1
tyrannighen Mars bedect wort) … nochtans ons wat goed brenghen.58 De prognostica genoten vooral vanaf de zestiende eeuw grote faam in de Nederlanden en maakten in vele gevallen ook deel uit van almanakken.59 Eeuwenlang al bepaalden de hemellichamen het verloop van de tijd. Reeds bij de oudste beschavingen vormden sterrenkundige berekeningen de basis voor jaartabellen en voorspellingen. Het almanakgenre, zoals het zich in de zestiende eeuwse Nederlanden manifesteerde, had dan ook een dubbele oorsprong. Ten eerste werd inspiratie geput uit de Romeinse calendaria.60 Met de toevoeging van kerkelijke feestdagen vanaf de vijfde eeuw, kregen de calendaria bovendien een uitgesproken christelijk karakter dat ook in de middeleeuwen het kalendergenre bepaalde.61 Het middeleeuwse getijdenboek was volgens J. Salman dan ook één van de belangrijkste voorlopers van de vroegmoderne almanak in de Nederlanden. Dat handschrift bevatte de officiële gebeden van de Kerk en richtte zich expliciet op een lekenpubliek. Bovendien werden aan het boek ook de data van de kerkelijke feestdagen, de agrarische werkzaamheden per seizoen en de bijhorende tekens van de dierenriem toegevoegd.62 Maar ook de astrologische kennis van de Arabieren speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het genre. Zij introduceerden in de dertiende eeuw de term ‘almanach’ en de eerste ephemeri in Europa.63 Geleidelijk aan versmolten de christelijke en astrologische elementen met elkaar en mondden zo uit in de vroegmoderne Europese almanak. Vroegmoderne almanakken bestonden in verschillende formaten, waarbij plakalmanakken en boekalmanakken de meest voorkomende waren. Boekalmanakken waren meestal niet groter dan een handpalm, waardoor hun gebruikers ze altijd met zich mee konden dragen. De plakalmanak, eerder een type muurkalender, was vooral voor huiselijk gebruik voorzien. 64 De vroegmoderne almanak is daarenboven een erg systematische bron. De volgorde van de rubrieken stond vrijwel altijd vast. Een kalender die geordend was volgens de Nieuwjaarstijl, vormde het eerste onderdeel.65 Daarnaast bevatte hij allerlei astrologische en natuurkundige informatie. Zo duidde de kalender aan wanneer maans- en zonsverduisteringen zouden plaatsvinden en stoelden auteurs hun medisch advies op de standen van die hemellichamen. Daarnaast bevatte de bron ook vaak praktische lijsten met markten, feestdagen en watertijdingen tussen verschillende steden.66 Maar ook vroegmoderne kalenders hadden nog steeds een uitgesproken christelijk karakter. De lezers werden immers op een eenvoudige maar efficiënte S.N., Der schaepherders kalengier neerstelijc gecorrigeert, seer ghenoechlijck om lesen, Antwerpen, Guilliaem van Parijs, 1576, fol. 13 re. 59 J. SALMAN, Een handdruk van de tijd: de almanak en het dagelijkse leven in de Nederlanden (1500-1700), Zwolle, 1997, 12. 60 V. CHAMPIER, Les anciens almanachs illustrés. Histoire du calendrier depius les temps les plus ancines jusqu’à nos jours, Parijs, 1896, 12. 61 BOLLEME, Les almanachs populaires, 11. 62 SALMAN, Een handdruk van de tijd, 11-12. 63 VANDAMME red., Elke dag wijzer, 5. 64 T. FEIST, The Stationers' Voice: The English Almanac Trade in the Early Eighteenth Century (Transactions of the American Philosophical Society. Special issue 4), Philadelphia, 2005, 15. 65 Bovendien zorgden almanakken, vanaf het ontstaan van de drukpers, dat de Nieuwjaarstijl in de tweede helft van de zestiende eeuw stilaan als belangrijkste jaarstijl werd gehanteerd in de Nederlanden.: uit STRUBBE en VOET, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, 76. 66 CAPP, Astrology and the popular press, 25. 58
2
manier geïnformeerd wanneer paaszondag plaatsvond, wanneer welke heilige gevierd moest worden en hoelang welke paus al regeerde. Na de kalender volgde een prognosticatie en soms eindigde de almanak met een korte kroniek. Het eerste gedrukte exemplaar zag het daglicht in de tweede helft van de vijftiende eeuw in de Duitse stad Nürnberg.67 In de zestiende eeuw wierpen Nederlandse steden zich ook op tot belangrijke productiecentra, met Gent en Antwerpen op kop. In 1469 al, specialiseerde de Antwerpse drukkersfamilie Laet zich in dit genre en verspreidde haar producten tot in Frankrijk en Engeland.68 Stilaan hielden echter steeds meer drukkers zich bezig met de lucratieve almanakproductie. De concurrentie steeg daardoor aanzienlijk en onderlinge twisten kwamen veelvuldig voor. Het meest sprekende voorbeeld is het getouwtrek tussen Jean Thibault en Jasper Laet in 1530 over wie nu juist de meest betrouwbare voorspellingen en berekeningen had afgeleverd.69 Maar ook vanuit het buitenland vonden almanakken hun weg naar de Nederlanden. Zo waren de werkjes van de befaamde Franse hofastroloog Nostradamus bijzonder in trek. Bovendien bestond er ook een uitwisseling tussen de verschillende steden in de Nederlanden zelf. Zo was ’s-Hertogenbosch slechts een zeer kleine speler op de markt maar door de contacten tussen het Bossche en de Antwerpse drukkersmilieu, kreeg in de meierijstad de almanakproductie toch ook voet aan grond. Vanaf 1566 ontstonden er vaste handelsrelaties tussen de officina platiniana uit Antwerpen en Bossche drukkers. 70 Tussen 1566 en 1589 werden daarom almanakken, bestemd voor de Bossche markt, gedrukt bij Plantijn in Antwerpen.71 Uiteraard zorgden de politieke en militaire onrusten tijdens de Opstand in de Nederlanden ervoor dat die uitwisseling steeds moeilijker verliep. Daarom startten enkele drukkersbedrijven in ’sHertogenbosch, zoals die van Jan Scheffer en van Jan van Turnhout, vanaf 1589 met een eigen almanakproductie.72 Toch werd de almanak in de vroegmoderne Nederlanden meestal slechts per stad verspreid en bereikte hij in enkele gevallen ook het agrarisch achterland.73 De almanak in de Nederlanden kende ten slotte in de tweede helft van de zestiende eeuw zijn grootste bloei en verloor pas op het einde van de zeventiende eeuw echt zijn invloed.74
1.2.
Van ruw product naar succesvol handelswaar
Volgens de Engelse historicus Eustace F. Bosanquet vormde ‘the almanack together with the Bible the basis of practically every household library in this country; in fact in the seventeenth
SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 15. CAPP, Astrology and the popular press, 26. 69 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest:, 15 en 21. 70VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch Boekbedrijf, 219. 71 SALMAN, populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 289. 72 Idem. en VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 253. 73 PLEIJ, ‘Antwerpen verhaald’, 79. en SALMAN, populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 350. 74 MOENS, Inhoudsanalyse van de Antwerpse volksalmanakken, 98. 67 68
3
and eighteenth centuries, these two books were probably the entire library of many families’. 75 Maar ook in de Nederlanden moest het volgens Herman Pleij ‘vanzelfsprekend geweest zijn voor menig gezin om zo’n prognosticatie jaarlijks in huis te hebben’.76 Ook Salman is er van overtuigd dat ‘de prijs van de beschikbare almanakken, vanaf een halve stuiver, voor geen enkele kopersgroep een belemmering kon zijn, behalve dan voor de allerarmsten’. 77 Toch maakt hij daarbij de kanttekening dat de middenklasse veruit het grootste deel van het feitelijke koperspubliek uitmaakte. 78 Maar hoe bereikte de almanak uiteindelijk menig boekenplank in de zestiende en zeventiende eeuwse Lage Landen en was het genre wel werkelijk zo wijdverspreid als Bosanquet en Pleij beweren? Het productieproces van elke almanak startte bij de eerste pennenstreken op papier van diens samenstellers, berekenaars en auteurs. De berekenaars waren daarbij verantwoordelijk voor de exacte sterrenkundige berekeningen, terwijl de samenstellers de kalender, de prognosticatie en de eventuele bijgevoegde kroniek in één almanak samenvoegden. In sommige gevallen voorzag een auteur dan weer verscheidene teksten die vooral aan de voorspellingen werden toegevoegd.79 Hoewel Vandamme dus het onderscheid maakte tussen die drie medewerkers, leert de praktijk ons dat die functies vaak konden worden toegeschreven aan één persoon. Zo verzorgde M. Ian Franco van Eerssel, medecijn en de doctoor voor de princelijcke stadt van Bruessel in zijn almanak van 1599 zowel de inhoud van de kalender, prognosticatie als van de historien en de geschiedenissen.80 Ook in een almanak uit 1645, is er buiten Henricus Kilianus geen enkele andere auteur in het werkje te bespeuren.81 Wat alle auteurs meestal wel gemeen hadden, is dat ze zichzelf graag betitelden met stadsdoctoor of vermaerde medecijn doctoor. De meeste berekenaars waren ook daadwerkelijk stedelijke artsen of -chirurgijns. Zij werden verondersteld de astrologische wetenschappen volledig te beheersen aangezien ze vóór een medische interventie zoals een aderlating, eerst de hemel moesten raadplegen. Op basis van sterrenkundige berekeningen kozen ze dan het meest geschikte moment om tot die, vaak risicovolle, ingrepen over te gaan.82 Bovendien werkten die chirurgijns vaak in opdracht van het stadsbestuur, dat overigens ook zijn stempel drukte op de inhoud van almanakken. Daarnaast deinsden die stadsdoktors of chirurgijns er niet voor terug hun collega’s te beschuldigen van kwakzalverij om zo hun eigen reputatie in hun thuisstad te vergroten. Zo schreef Ian Franco in 1611 dat hij over bepaalde zaken veel wonders soude connen schrijven: maer… we sullen dat laten examineren door curieuze geesten, soo sy daar meer bescheets af willen weten: Met onjuiste of twijfelachtige voorspellingen voor het aspekt van de Saturnus en de Mars in Aqua hield hij zich voor E. F. BOSANQUET, English printed almanacks and prognostications: a bibliographical history to the year 1600, London, 1917, VII. 76 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest, 24. 77 SALMAN, populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 360. 78 Idem. 79 VANDAMME red., Elke dag wijzer, 6. 80 M. I. FRANCO, Historien ende gheschiedenissen van al het memorabelste datter gheschiet is zedert den jare 1500. tot ... M.D.XCIX, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1599, fol. 1 re. 81 H. KILIANUS, Prognosticatie oft voorlegghinghe van de revolutie des jaers ons heeren Jesu Christi 1645 gecalculeert op den rechten Meridiaen oft horizont van Antwerpen/Brussel ende dese omligghende Neder-landen, Antwerpen, By de weduwe van Jan Cnobbaert, 1645, fol. 1 re. 82 SALMAN, Een handdruk van de tijd, 30. 75
4
dat jaar daarom liever niet bezig.83 Toch is het opletten geblazen met de namen van de auteurs die verschenen op de titelbladen van almanakken. Vaak werden er immers ook exemplaren onder een pseudoniem gedrukt. Sterker nog, ‘ghostwriters’ maakten daarbij het liefst van al gebruik van de namen van hun meest befaamde, maar vaak ook reeds overleden, collega’s.84 Zo droeg M. Jan Baptiste Austruies in 1618 zijn almanak op aan de overleden doctoor M. I. Franco.85 Wonderwel, leek in 1621 diezelfde Ian Franco opnieuw uit zijn as herrezen wanneer er onder zijn naam opnieuw een almanak werd uitgegeven.86 Het was zeker geen impulsieve beslissing om net voor die naam te kiezen. Het was immers dé reclamestrategie bij uitstek om een almanak aan de man te brengen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw, hielden zich ten slotte steeds minder artsen bezig met de productie van almanakken en droegen ze hun functie over aan lager geschoolde landmeters en schoolmeesters.87 Meestal rolde de almanak in de laatste maanden van het jaar in zijn definitieve vorm van de drukpers. De voorbereidingen daarvan startten in de zomermaanden, wanneer de auteurs hun werkjes afleverden bij hun boekdrukkers.88 Niet alle drukkersbedrijven hielden zich bezig met de almanakproductie. Maar als ze dat wel deden, zorgde de handel voor een vast jaarlijks inkomen waarmee drukkers hun andere opdrachten konden financieren. De concurrentie tussen de betrokken drukkersbedrijven was echter hoog waardoor ze hun lucratieve onderneming op allerlei manieren probeerden te beschermen. Onderlinge prijsafspraken of gekibbel over de toezegging van een privilege, kwamen dan ook veelvuldig voor. Daarbij probeerden drukkers contracten af te sluiten met de auteurs om zo hun aandeel in de ‘almanakbusiness’ te vrijwaren.89 Arnout ’s Conincx was zo bijvoorbeeld naar eigen zeggen de enige drukker die de almanakken van Ian Franco mocht publiceren op de verbeurte van de naghedructe almanacken en de ses guldens voor elck exemplaer datter ghevonden sal worden naeghedruckt te zyn.90 De winsten die uit de almanakproductie voortvloeiden, werden daarbij verdeeld tussen drukker en auteur. Het grootste deel daarvan, behoorde echter de drukker toe.91 Daarenboven gingen privileges in de Zuidelijke Nederlanden altijd gepaard met censuur. Salman wees erop dat de controle op de inhoud van overheidswege uit, niet te onderschatten was.92 Ian Franco en Arnout ’s Conincx maakten bijvoorbeeld duidelijk dat zelfs twee censoren hun almanak voor 1611 hadden gecontroleerd. Dat was het gevolg van de raadsstructuren die in de Nederlanden waren ingesteld. Paul Arblaster wees er namelijk op dat vanaf 1585 de Geheime Raad het drukkersbedrijf in de Zuidelijke Nederlanden bijna volledig beheerste. Toch oefende FRANCO, Ephemeris metheorologica., 1611, fol. 15 re. FEIST, The Stationers' Voice, 50. 85 J. B. AUSTRUIES, Prognosticatie voor het iaer ons Heeren duysent ses hondert XVIII, Antwerpen, Abraham Verhoeven, 1618, fol. 1 re. 86 Die almanak verscheen onder de volgende titel: [M. I. FRANCO], Ephemeris metheorologica: seer schoone beschryvinghe ende declaratie vande revolutien ende inclinatien van het ... jaer ... M.D.C.XXI, Antwerpen, bij de weduwe van Arnout ’s Conincx, 1621. 87 VANDAMME, Elke dag wijzer, 8. 88 SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 224. 89 Idem, 214 -217. 90 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 16 ve. 91 SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 356. 92 SALMAN, Een handdruk van de tijd, 22. 83 84
5
ook de Raad van Brabant nog enige invloed uit op de censuur, maar dan specifiek voor het Brabantse drukwerk.93 Het gevolg was dat zowel Le Compte als in den Rade van Brabant G. Wouwere de inhoud van de almanak uit 1611 goedkeurden.94 Maar zulke tweeledigheid maakte het vaak onduidelijk wat een privilege en de wetgeving daaromtrent juist inhielden. Sterker nog, vóór 1612 waren de censuurmaatregelen nog weinig effectief.95 Onder het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621) volgde echter een heroriëntering naar het Habsburgse bewind en het katholieke geloof, waarop het Zuid-Nederlandse boekbedrijf ook steeds meer werd afgestemd. De Raad van Brabant, de Geheime Raad en een kerkelijke censor controleerde daarbij de kwaliteit van het drukwerk en ging na of de politiek-religieuze visie van de aartshertogen er voldoende in was verwerkt.96 Toch namen de drukkers en auteurs het niet altijd zo nauw met de officiële gang van zaken. Soms volstond het immers voor de drukker een vals privilege op de achterkant van de almanak te vermelden om hun handelswaar toch nog zorgeloos op de markt te brengen.97 De almanakproducenten in het zestiende en zeventiende eeuwse Antwerpen waren meestal gevestigd in het hartje van het drukkerskwartier, in de Cammerstrate of op de Lambeerdenvest.98 In ’sHertogenbosch bevonden de meeste boekgerelateerde bedrijfjes zich in de Kerkstraat. 99 Vanaf oktober werden daar de drukpersen gereed gemaakt voor de almanakproductie. Eind november, legden de drukkers uiteindelijk de laatste hand aan hun almanakken waarna ze hen als volwaardige handelswaar op de markt brachten.100 Op drie manieren vonden de almanakken hun weg naar de consument. Drukkers sloten ten eerste vaak overeenkomsten af met officiële boekverkopers. Zij boden almanakken, weliswaar zonder kaft, al vanaf een halve stuiver aan.101 Geïnteresseerde kopers konden in de boekenwinkel dan zelf kiezen of ze de papieren almanak nog wilden omlijsten met een boekband. Zo koos de koper van de almanak van Willem de Vriese uit 1581 voor een duurdere lederen kaft terwijl bijvoorbeeld bij de almanakken van Ian Franco uit 1599 en 1611 een goedkopere beschermende omslag van perkament voldoende werd geacht.102 Daarnaast verspreidden ook gilden een deel van de jaarlijkse almanakoplage onder hun leden. Maar ook marskramers en reizende kooplieden brachten almanakken met succes aan de man. Zij waren in de zestiende en zeventiende eeuw gekende figuren onder de stedelijke bevolking. Zo dook de almanakverkoper regelmatig op als P. ARBLASTER, ‘Policy and publishing in the Habsburg Netherlands’, B. DOOLEY red., The politics of information in early modern Europe (Routledge studies in cultural history, 1), London, 2001, 180-181. 94 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 16 ve. 95 ARBLASTER, ‘Policy and publishing in the Habsburg Netherlands’, 180-181. 96 S. VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen: Hieronymus II Verdussen en de controle op de productie van almanakken in Antwerpen, 1626-1642’, de Gulden Passer: jaarboek van de vereniging van Antwerpse Bibliofielen, 83 (2005), 192-193. 97M. BAELDE, ‘De toekenning van drukkersoctrooien door de Geheime Raad in de zestiende eeuw’, De Gulden Passer, 40 (1962), 33. 98 J. PEETERSSEN, Almanach ende prognosticatie vant jaer ons heeren 1585 ghecalculeert op den ghemeynen meridiaen der Nederlanden, Antwerpen, Henrick Wouters, 1585, fol. 1 re. en [FRANCO], Ephemeris metheorologica, 1621, fol. 1 re. 99 VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 279. 100 FEIST, The Stationers’ Voice, 17. 101 SALMAN, een handdruk van de tijd, 34-35. 102 VAN IMPE, informatief gesprek, 25 oktober 2012. 93
6
personage in het rederijkerstoneel.103 De marskramers sloegen hun voorraad almanakken in bij officiële boekverkopers die volgens M. Spufford hun boekenwinkels zelfs vaak vestigden op plaatsen waar veel rondreizende marskramers passeerden.104 Die marskramers trokken via vaste routes van stad tot stad om onder andere op jaarmarkten hun waren aan te prijzen. Naast almanakken droegen ze ook ander goedkoop drukwerk en kleiner huisraad met zich mee. Het is bovendien niet onwaarschijnlijk dat sommige marskramers ook tot ver buiten de eigen landsgrenzen hun goederen probeerden te verkopen. Hun tochten leidden hen echter ook vaak langs meer landelijke regio’s waardoor almanakken ook daar een beperkte afzetmarkt vonden. Der Schaepsherder Kalengier, die in vele Europese landen beschikbaar was, is daarbij waarschijnlijk het meest treffende voorbeeld.105 De rol van de reizende marskramers in de almanakdistributie mag dus zeker niet worden onderschat. Toch waren vele stedelijke overheden niet erg opgezet met hun onofficiële handelszaken. Tot het midden van de zeventiende eeuw kregen die ambulante verkopers echter vrij spel, aangezien stedelijke besturen er maar niet in slaagden de almanakdistributie volledig te controleren.106 Maar in 1630, sloegen de officiële boekverkopers en de stedelijke overheid van Antwerpen uiteindelijk de handen in elkaar en beslisten gezamenlijk om in de toekomst ongebonden almanakken enkel nog tegen de vaste prijs van een negenmanneke aan te bieden aan de marskramers. Bovendien mochten die reizende handelaars geen enkele almanak meer verkopen onder de prijs van twee stuivers.107 Als nieuwjaarsgeschenk was de almanak bijzonder in trek. In de koude wintermaanden gingen dan ook de meeste almanakken over de toonbanken, hetzij bij boekverkopers, hetzij bij marskramers op de hoek van de straat. De almanak bereikte daardoor in de Nederlanden een relatief grote groep potentiële kopers. Volgens Salman beschikte immers één gezin op vier over een dergelijke kalender in de Noordelijke Nederlanden.108 Toch benadrukte hij daarbij dat auteurs van almanakken vooral de elite en de sociale middenklasse als lezerspubliek voor ogen hadden. 109 Zo wenste Ian Franco in 1599 zijn lezers, de edele, seer voorsichtighe en de discrete mijn heeren den gouverneur, amptman, en de magistraet der princelijke stadt Bruessel in’t generael en de elck in’t particulier voor een salich nieu jaer.110 Franco wenste dus met die vlijende woorden niets liever dan dat de Brusselse stedelijke elite zijn almanak wel zou kunnen smaken. Daaruit blijkt tevens dat het stadsbestuur ook een grote afnemer was van almanakken. Vaak werden ze zelfs gepubliceerd in opdracht van het stadsbestuur waardoor de inhoud van die almanakken sterk werd gekleurd door de visie van de stadsambtenaren. Pleij vat de essentie dan ook helemaal wanneer hij zegt dat de Antwerpse BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest, 22. M. SPUFFORD, Small Books and Pleasant Histories: popular fiction and its readership in seventeenth-century England, London, 1981, 111. 105 M. SPUFFORD, ‘The Pedlar, the Historian and the Folklorist: Seventeenth Century Communications’, Folklore, 105 (1994), 14-16. 106 SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 316. 107 Een negenmanneke is de Brabantse benaming voor een duit: VANDAMME red., Elke dag wijzer, 8. 108 Volgens Jeroen Salman kan dat cijfer ook worden doorgetrokken naar de Zuidelijke Nederlanden, al bestaat er weinig informatie die de these kan bewijzen. SALMAN, Populair drukwerk in de gouden eeuw, 359. 109 Idem, 335 en 360. 110 I. FRANCO, Ephemeris metheorologica practica. Seer schoone ende generale beschrijvinghe van de vier deelen des jaers, met particuliere declaratie van de 12. maenden ... vanden jare 1599, Antwerpen, Arnout’s Conincx, 1599, fol. 1 ve. 103 104
7
exemplaren in de zestiende en zeventiende eeuw hun ‘favoriete zelfbeeld bijna schaamteloos onthullen’.111 Ook wijzen de gekozen rubrieken erop dat vooral kooplieden, ambachtslieden, magistraten en zeelieden het beoogde publiek uitmaakten. Zo opende Franco in 1601 de rubriek Van de vaert van Bruessel met aen mijn eerwaarde heeren, superintendenten, rentmeesters en de regeerders der schoonder nieu vaert van Bruessel en de riviere oft Schelde van Antwerpen, en de tot een groot gerief voor den reysenden man.112 Der Schaepsherder Kalengier toonde echter dat enkele almanakken zich ook tot een ander doelpubliek richtten. Op het voorblad van het exemplaar uit 1576 staat weliswaar te lezen dat het profijtelijck was voor alle mensen: cooplieden en de anderen menschen. 113 Ook Van Kampen heeft het bij het rechte eind wanneer hij stelt dat ‘ook al waren vele ouderen de kunst van het lezen nog niet machtig, het kleinste schoolgaande kind kon desnoods een paar woorden per dag voorlezen en de almanak las als een beeldroman’.114 Uiteraard kan daarbij de kanttekening worden gemaakt dat die verbloeming van de geletterdheidsgraad in de Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw toch enigszins moet worden genuanceerd: Niet het kleinste kind maar andere figuren zoals rondreizende handelaars, lazen de hoofdpunten uit de almanakken vaak voor in straten of op pleinen.115 Voorlezen was immers nog steeds de meest gangbare manier om de essentie van geschreven teksten voor zelfs de onderste lagen van de bevolking te ontcijferen.116 Toch zijn er in almanakken aanwijzingen te vinden dat de werkjes vooral waren bedoeld om individueel te lezen. In verscheidene almanakken worden de lezers immers aangemaand ‘verder te lezen’. Als de almanak werkelijk bestemd was om te worden voorgelezen, zouden de auteurs volgens Pleij eerder geopteerd hebben voor de termen ‘voorlezen’ of ‘horen’.117 Maar ook Ian Franco verzekerde in 1611 zijn publiek dat wy soo vroechtyts van den jaer veel profyts vinden en de de reste ghy met ruste in de toecomende maenden lesen sult. 118 De geletterdheid in de Nederlanden was in vergelijking met de rest van het vroegmoderne Europa inderdaad hoger en wellicht waren er ook wel mensen uit de lagere klassen die de almanak konden lezen. Maar in de eerste plaats geloof ik, in het spoor van Jeroen Salman, dat de gedrukte almanakken een publiek uit de geletterde middenklasse probeerden aan te spreken. De almanak maakte dus een heel productieproces door. Verschillende participanten zorgden er in de vroegmoderne Nederlanden voor dat de almanak met succes zijn doelpubliek bereikte. In almanakken vloeide bovendien het gedachtengoed van zowel de producenten als de kopers samen. Om een zo groot mogelijk publiek te plezieren, moest de inhoud van de almanak immers altijd worden afgesteld op de verwachtingen van de lezers. Maar omgekeerd ook, vonden de producenten en hun opdrachtgevers in de vroegmoderne almanak een uiterst geschikt medium
PLEIJ, ‘Antwerpen verhaald’, 80. M. I. FRANCO, Kalender, oft: Journael, voor het jaer ... M.D.CI. dienende voor den 7. climaet. Met die dagelijcxsche getijden der vaert van Brussel naer Antwerpen: oft van daer wederom , Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1601, fol. 2 ve. 113 S.N., Der schaepherders kalengier, 1576, fol. 1 re. 114 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest, 24. 115 SPUFFORD, ‘The Pedlar, the Historian and the Folklorist’, 14. 116 H. PLEIJ, ‘lezende leken, of: lezen leken wel? Tekst, drukpers en lezersgedrag tussen middeleeuwen en moderne tijd’, T. BIJVOET red. e.a., Bladeren in andermans hoofd: over lezers en leescultuur, Nijmegen, 1996, 59. 117 Idem. 118 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 4 re. 111 112
8
om het wereldbeeld van de lezers te kleuren en zelfs te manipuleren.119 In hoeverre al die deelnemers ook werkelijk invloed uitoefenden op het identiteitsdiscours in het hertogdom Brabant tussen 1578 en 1648, zal uit de volgende hoofdstukken blijken.
1.3.
Het stond in de sterren geschreven: de almanak en astrologie
De combinatie van christelijke en astrologische jaaraanduidingen in vroegmoderne almanakken, lijkt op zich een vreemd gegeven. Immers, het historische onderzoek gaat er van uit dat vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw de Kerk steeds vaker de astrologie veroordeelde. Maar Alison Chapman wees er op dat die breuk toch enigszins genuanceerd moet worden. Dat de kerkelijke instellingen meer afstand namen van de astrologie, wou volgens haar niet meteen zeggen dat ook de lezers van almanakken die pseudowetenschap volledig afwezen. Sterker nog, volgens Chapman nam de populariteit van de astrologie vanaf het midden van de zestiende eeuw nog toe. De almanak was namelijk hét middel bij uitstek waarin religie en astrologie met elkaar konden worden verzoend aangezien het in staat was tijd en ruimte voor de lezer zowel op een religieuze als op een functionele manier te ordenen en te verklaren.120 Bovendien hechtten lezers van almanakken nog zeker tot 1648 veel waarde aan voorspellingen en natuurkundige berekeningen. De Opstand in de Nederlanden creëerde immers een onzeker klimaat, waarbij voorspellingen over de toekomst een houvast konden bieden.121 Vooreerst is het belangrijk een aantal onduidelijkheden uit de weg te ruimen. In onze ogen bestaat er een duidelijk onderscheid tussen astrologie en astronomie. Het laatstgenoemde duidt slechts de bewegingen van sterren en planeten in het universum aan, terwijl de astrologie vooral de effecten van die sterrenkundige fenomenen op aardse gebeurtenissen probeert te onthullen. Bovendien bestempelen we de astronomie als een volwaardige wetenschap en zien we in de astrologie niets meer dan een occult tijdverdrijf. Maar in de zestiende en eerste helft van zeventiende eeuw bestond die strikte scheiding niet en viel de astrologische wetenschap vrijwel geheel samen met de astronomie.122 Toch werden er grenzen gesteld aan de astrologie. Alles wat de vrije wil van de mens in gevaar bracht, of wat niet werd geprognosticeerd door een deskundige, werd zelfs in niet kerkelijke kringen bestempeld als bijgeloof.123 Om bovendien de oorsprong van de vroegmoderne astrologie beter te kunnen begrijpen, dringt een onderscheid tussen de antieke astrologie en teratologie zich op. De teratologie verklaarde in de oudheid de aardse fenomenen door de tussenkomst van het goddelijke. De astrologie daarentegen geloofde niet dat de goden, maar de sterren en planeten de loop van alle natuurlijke fenomenen bepaalden. Bovendien waren diens protagonisten ervan overtuigd dat enkel met behulp van de rede de SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 368. A. A. CHAPMAN, ‘Marking time: Astrology, Almanacs and English Protestantism’, Renaissance quarterly, 60 (2007), 1258. 121 MOUT, ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, 9. 122 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest, 15. 123 Idem, 17. 119 120
9
oorzaken van al het aardse konden worden ontrafeld.124 In de middeleeuwen vervaagden echter ook de grenzen tussen beide fenomenen. Zowel ideeën uit de antieke teratologie als uit de astrologie werden uiteindelijk in de vroegmoderne astrologische principes overgenomen. De astrologie en de teratologie ontstonden dus in de oudheid. Het teratologische wereldbeeld vond reeds gehoor bij de beschavingen in het oude Mesopotamië. Vandaaruit verspreidde het zich later over het Griekse en het Italiaanse schiereiland. Vooral de stoïcijnen konden zich in het ideeëngoed vinden. Volgens hen stuurden de Goden allerlei voortekens naar de wereld die de mens moesten aanmanen zich voor te bereiden op wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren. Ook zij vertrouwden op het oordeel van experten. Sommigen hadden volgens de stoïcijnen nu eenmaal de gave om de toekomst voor hun medemens bloot te leggen. Toch schreven zij geenszins een goddelijk karakter toe aan die ‘uitverkorenen’. Die maakten – op een weliswaar uitzonderlijke manier – slechts gebruik van hun menselijk logica om vervolgens de goddelijke voortekens te verklaren. Vooral Cicero was met zijn De Divinatione één van de belangrijkste protagonisten van de teratologie.125 Volgens de voornaamste verdedigers van de astrologie in de oudheid, Aristoteles en Ptolemaeus, hielden de sterren en planeten de aarde in hun greep. Aristoteles kende die krachten slechts toe aan de zon en de maan, maar Ptolemaeus geloofde dat ook andere hemellichamen het aardse bestaan bepaalden.126 Daarbij konden die sterren en planeten wel invloed uitoefenen op de menselijke handelingen, maar de menselijke ziel bleef volgens hem altijd onbereikbaar voor de controle van de sterren. Ptolemaeus was er dan ook van overtuigd dat de menselijke rede de intenties van de hemellichamen uiteindelijk volledig kon blootleggen want een ‘vir sapiens dominabitur astris’.127 Daarnaast kende Ptolemaeus aan de sterren en planeten allerlei menselijke karaktereigenschappen toe die ook in de middeleeuwen en de vroegmoderne periode in de astrologie werden overgenomen. Het Christendom onderhield sinds haar prille begin al, een moeilijke relatie met de astrologie. Sterren en planeten werden immers als concurrenten gezien voor de almacht van God. Maar op allerhande manieren werd aan dat probleem een mouw gepast. Thomas van Aquino christianiseerde zo in de twaalfde eeuw de astrologische principes van de klassieke Griekse auteurs. Deels op basis van de leer van de kerkvader Augustinus sloot hij een compromis tussen de astrologie en de kerkelijke leer. Volgens Thomas van Aquino bestond er namelijk een onderscheid tussen natuurlijke en bovennatuurlijk fenomenen. De laatstgenoemden werden aangestuurd door God, de natuurlijke varianten daarentegen stonden onder invloed van de hemellichamen.128 Maar voor de Kerk was dat compromis nog steeds geen allesbevredigende oplossing. Vooral vanaf de zestiende eeuw, braken voor- en tegenstanders opnieuw hun hoofd over de al dan niet legitieme waarde van de astrologie. T. VAN NOUHUYS, The Age of the two-faced Janus: the Comets of 1557 and 1618 and the decline of the Aristotelian World in the Netherlands, Leiden, 1998, 388 en 403. 125 Idem, 389-395. 126 Idem, 399. 127 ‘Een wijs man zal de sterren domineren.’: Idem, 401. 128 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in ’t water als ’t vriest, 9. 124
10
Het was in het vroegmoderne Europa immers niet moeilijk om een punt van kritiek te vinden op de astrologische wetenschappen. De sterren vormden een bedreiging voor de absolute controle van God over de aarde en zijn bewoners. Daarnaast brachten ze ook de menselijke vrije wil in gevaar. Als de hemellichamen controle uitoefenden op het doen en laten van de mens dan kon hij ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor zijn daden. Een moordenaar zou bijvoorbeeld zijn straf makkelijk kunnen ontglippen door de aanklager erop te wijzen dat hij enkel handelde naar wat de sterren hem hadden opgedragen. Toch was een totale afwijzing van astrologische voorspellingen door de Kerk moeilijk vol te houden. Ook de Bijbel en vooral het Oude Testament bevatte verscheidene visioenen en profetieën. Zelfs de drie wijzen uit het Oosten werden door de sterren naar het Christuskind in Bethlehem geleid.129 In vroegmoderne almanakken werden die bezwaren echter op een voortreffelijke manier gecounterd. Zowel de sterren als God kregen in dit nieuwe plaatje een hoofdrol. God regeerde daarbij zowel over de aarde áls over de sterren in het weidse universum. De sterren hielpen Hem als het ware om zijn goddelijke plan met glans in de praktijk om te zetten. Zowel het menselijke handelen als de loop van de geschiedenis werden door de goddelijke voorzienigheid bepaald. Zoals Ptolemaeus ooit had voorgeschreven, kregen de sterren en planeten daarbij ook allerlei karakteristieken toegekend. Daarnaast werden ze gechristianiseerd en verondersteld in één van de twaalf ‘hemelhuizen’ te wonen.130 Als Venus de vredelievende vrouw verbeeldde, dan was Mars de oorlogszuchtige man. In de zon zagen astrologen een evenbeeld van Christus, terwijl Jupiter het gehele Christendom beschermde. Onder zijn teken kon een goede gelovige dan ook niets overkomen. Astrologen hadden als taak om God steeds een stapje voor te zijn en beetje bij beetje zijn plan te doorgronden. Ze profileerden zich dan ook eerder als collega’s van kerkelijke ambtenaren dan als hun tegenstanders.131 Die hele zienswijze won vanaf de vijftiende eeuw steeds meer terrein. Zelfs in het Vaticaan nodigden pausen tot in het midden van de zestiende eeuw beroemde astrologen uit om hun toekomst te voorspellen.132 Toch geloofde het merendeel van de bevolking zeker niet dat alles op voorhand te voorspellen was. Er bestonden bijvoorbeeld wel allerlei schema’s om het einde der tijden ongeveer te dateren, maar het precieze moment bleef voor iedereen een raadsel, en zo wou Hij het ook.133 Gods wegen bleven op een bepaalde manier ondoorgrondelijk. Astrologie en religie gingen in vroegmoderne almanakken tot het midden van de zeventiende eeuw dus hand in hand samen. Maar aan sterren en planeten werd vaak ook een politieke dimensie toegekend. Volgens de zestiende eeuwse astroloog Paracelsus, bepaalden sterrenkundige fenomenen mee de loop van de politiek.134 Zo konden kometen bijvoorbeeld de dood van een machtig heerser voorspellen.135 Ook Nicolette Mout wees ons er reeds op dat CAPP, Astrology and the Popular Press, 131-133. K. THOMAS, Religion and the Decline of Magic: Studies in Popular Beliefs in Sixteenth and Seventeenth Century England, New York, 1971, 338. 131 CAPP, Astrology and the Popular Press, 142. 132 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest, 18. 133 CHAPMAN, ‘Marking time’, 1262. 134 C. WEBSTER, From Paracelsus to Newton: Magic and the Making of modern Science, Cambridge, 1982, 17. 135 VAN NOUHUYS, The Age of the two-faced Janus, 154. 129 130
11
tijdens de Opstand in de Nederlanden zulke politiek getinte voorspellingen veelvuldig voorkwamen. Vaak verwezen de prognostica daarbij naar gelijkaardige profetieën uit het Oude Testament. Bovendien namen ze soms zelfs apocalyptische dimensies aan. Voorspellingen van honger, dood en epidemieën, waren vooral rond de eeuwwisseling in 1600, een omen voor het naderende einde der tijden.136 Ontegensprekelijk vormde de astrologie vrijwel het belangrijkste onderdeel van elke Brabantse almanak in de zestiende en zeventiende eeuw. Toch ging het er in de prognostica niet enkel om de juiste sterrenkundige voorspellingen te maken. Het was ook hét middel bij uitstek om de nieuwsgierigheid van de lezers naar mogelijke boosaardige of vredelievende astrologische verschijnselen te koppelen aan de politieke en religieuze ideologie van de samenstellers, drukkers en opdrachtgevers van almanakken. Hoewel het debat omtrent het bestaansrecht van de astrologie opnieuw werd aangewakkerd rond 1550, bleef de prognosticatieliteratuur ten slotte nog zeker tot het midden van de zeventiende eeuw bijzonder populair in de Nederlanden.
1.4.
De almanak en zijn blik op het verleden
Een derde rubriek die op regelmatige basis terugkeerde in de Brabantse almanakken uit de zestiende en zeventiende eeuw, was de korte kroniek. In de meeste gevallen bevond hij zich achteraan in de almanak en bestreek hij de periode tussen 1500 en het publicatiejaar van elke afzonderlijke almanak. De auteurs van die almanakkronieken in de Zuidelijke Nederlanden, waren bovendien zeer eclectisch in de selectie van hun materiaal. Vaak gingen ze te rade bij middeleeuwse en humanistische kronieken. Daaruit kozen ze - de in hun ogen - belangrijkste historische gebeurtenissen uit en brachten deze in de almanak opnieuw samen in een beknopt chronologisch overzicht. In de middeleeuwen werd er een onderscheid gemaakt tussen annalen, wereldkronieken en kronieken die zich slechts op één regio focusten. Het eerstgenoemde genre leidde zijn vormgeving af van de Romeinse tabulae, of geordende jaartabellen met feestdagen en naamlijsten van belangrijke gezagdragers. In de middeleeuwen voegden de samenstellers ook steeds vaker lijsten met historische gebeurtenissen toe, geordend per jaar. De eerste kronieken daarentegen, zagen het licht in de christelijke oudheid. De wereldkronieken vatten hun verhaal meestal aan bij de Bijbelse schepping. Regionale of landelijke kronieken startten dan weer bij het legendarische stichtingsverhaal van dienst.137 Zo vormde het levensverhaal van de mythische Engelse koning Brutus van Troje de basis voor vrijwel elke almanakkroniek in het vroegmoderne Engeland.138
MOUT, ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, 11 en 14. A. E.M. JANSSEN, ‘Kroniek en annalistiek: schakels in een keten’, J. TOLLEBEEK e.a. red., De palimpsest: geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000, Hilversum, 2002, 15. 138 CAPP, Astrology and the popular press, 217. 136 137
12
Ook in de vroegmoderne Zuidelijke Nederlanden, was het kroniekgenre nog steeds populair. 139 Geleidelijk aan vervaagden echter de grenzen tussen de drie voornoemde genres. Verschillende aspecten zoals de chronologische opsomming uit de annalen of de Schepping als beginpunt in de wereldkronieken, werden daarbij versmolten tot nieuwe geschiedgehelen.140 Dat gebeurde ook in Brabantse almanakken uit de zestiende en de zeventiende eeuw. Almanakchroniqueurs putten hun relaas over het verleden uit verscheidene humanistische en middeleeuwse kronieken. In hun almanak verwerkten zij dan naar hun eigen smaak en inzicht een compilatie van al het memorabelste datter gheschiet [was].141 Daarin vatte de chroniqueur in enkele regels elk jaar samen. Bovendien nam éénzelfde auteur vaak hetzelfde kroniekje over in al zijn almanakken. Elk jaar opnieuw bracht hij dan hoogstens een aantal kleine aanpassingen aan en enkel aan het recentste decennium voegde hij echt nieuwe feiten toe. De meeste kronieken in de zestiende- en zeventiende-eeuwse Brabantse almanakken lieten hun geschiedverhaal startten in het jaar 1500, het jaar waarin Karel V (1500-1558) werd geboren te Gent. Toch kozen ook enkele auteurs het Scheppingsverhaal of de regeringsjaren van de eerste Bourgondische hertog, Filips de Stoute (1342-1404), als beginpunt. Voor vele auteurs eindigde de gheschiedenissen ten slotte enkele jaren voor de publicatiedatum van hun almanak. Daarnaast werden de almanakkronieken op verschillende manier gepresenteerd aan hun lezers. Zo verwerkte Willem de Vriese in 1581 historische gebeurtenissen, van de Bijbelse oudheid tot aan het recente verleden toe, in de marge van zijn kalender. Het gros van de auteurs koos er echter voor om een korte kroniek toe te voegen als afzonderlijk onderdeel. Meestal werd die rubriek achter de prognosticatie bij de almanak gevoegd. Het merendeel van de almanakkronieken was bovendien erg regionaal gekleurd. De almanakchroniqueurs besteden dan ook het meeste aandacht aan de recentere geschiedenis in de Nederlanden. Enkel vanaf het tweede kwart van de zeventiende eeuw werd er in de korte kronieken steeds meer gekeken naar het internationale schouwtoneel. In hun kronieken toonden de auteurs een bijzondere interesse in politieke en militaire gebeurtenissen. De Opstand in de Nederlanden bijvoorbeeld, was een erg geliefd thema. Maar ook allerlei rariteiten en monsterlijke verschijnselen hadden hun vaste plaats in de almanakkronieken. Zo verhaalde Ian Franco in 1613 dat er in Wevelgem een man woonde met uitzonderlijk lange benen van drie ellen en de het groeyt noch dagelycx.142 Hij voegde bij dat waarachtige verhaal alvast nog een schets toe die de lezers met verstomming zou moeten slaan. Bron: Franco, Cort verhael, 1613, fol. 21 ve. Toch schuilde net in het eclecticisme van de almanakchroniqueurs een sterk propagandamiddel. Geen enkele auteur voegde immers zomaar A. GEVAERT, Popularisering van de geschiedenis: Historische kronieken in de Brugse almanakken van de achttiende eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2003, 66. 140 B. EBELS-HOVING, ‘Nederlandse geschiedschrijving 1350-1530: een poging tot karakterisering’, B. EBELSHOVING e.a. red., Genoechelicke ende lustige historiën: Laatmiddeleeuwse geschiedschrijving in Nederland, Hilversum, 1987, 219. 141 FRANCO, Historien ende gheschiedenissen, 1599, fol. 1 re. 142I FRANCO, Cort verhael van alle de ghedencweerdichste saken dier gheschiet zijn sedert den jare 1500. tot ... 1613, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1613, fol. 21 ve. 139
13
een gebeurtenis toe aan zijn almanakkroniek. Zo schreef Willem de Vriese over het jaar 1567 onder andere dat den grooten tirant duc d’ Alva in de Nederlanden sonder eenich teghenstant gekomen was.143 Hij kon zijn ongenoegen over de komst van de hertog in de Nederlanden niet duidelijker hebben verwoord. Die afkeer wou hij dan ook zó overbrengen aan zijn lezers. Willem de Vriese was zeker niet de enige die hier zijn eigen loopje nam met de geschiedenis. Door middel van hun selecties en verzwijgingen gaven auteurs, drukkers en opdrachtgevers van almanakken immers een vervormd beeld van het verleden waarmee zij illustreerden ‘what ideally, they would want the subordinates to see’.144
W. DE VRIESE, Almanack ende prognosticatie vanden jaere ons heeren MCCCCCLXXXI, ghecalculeert ende ghemaeckt op den merideain der stad van Maestricht ende de omliggende plaatsen deur M. Willem Vriese der medecijn doctoor, Antwerpen, bij Jan van Ghelen de Jonghe, 1581, fol. 11 re. 144 J. C. SCOTT, Domination and the Arts of Resistance: Hidden transcripts, Yale, 1990, 50. 143
14
2. Hoofdstuk 2: Geloven in een nieuw begin: confessionele identiteiten in Brabantse almanakken (1578-1598) We schrijven 1577. In de zomermaanden legden bedrijvige artsen-astrologen de laatste hand aan hun almanakken voor het jaar 1578. De vooruitzichten voor de nabije toekomst waren somber: Sterfte sal der wesen, veel brants sal der gheschien en de op de zee groot perijckel. Daer sullen gheschieden so vreeselijcke feyten van wapenen dattet onghelooffelijck sal schijnen te wesen. Veel vrouwen sullen haer clachten ten hemelwaerts seynden om de doot van haerlieder mans en de cleene kinderen sullen beweenen de doot van haer moeders.145 Bovendien zouden de perikelen op het stuck van der religie in de volgende decennia hun kookpunt bereiken en in een cruciale omwentelingsfase terechtkomen.146 Op welke manier sijpelden er ook in Brabantse prognostica en almanakkronieken flitsen van die benauwde situatie door? Wat was de plaats van God in dat gebeuren volgens de almanakproducenten? Kortom, welke verwachtingen en herinneringen over het religievraagstuk in de Nederlanden tussen 1578 en 1598 werden er via Brabantse almanakken aangeboden aan het lezerspubliek?
2.1.
Situatieschets 1578-1598: het boekbedrijf in Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch
In 1578 waren de Nederlanden aangaande oorlogszaken beslist niet aan hun proefstuk toe. Dat stelde ook Ian Franco later in zijn almanak voor het jaar 1599 vast: ’T is kennelijck dat van ’t jaer 66. af d’ eersten oorlochse wapenen gecauseert waren.147 De klassieke historiografie neemt inderdaad 1566 als beginpunt van de Opstand in de Nederlanden, maar de oorzaken van het conflict lagen tot diep in het verleden geworteld. Vooral de Habsburgse centralisatie en hun rigide religiepolitiek wakkerden de onvrede in de Nederlanden aan.148 Ook het boekbedrijf in de Nederlanden voer mee op de golven van het conflict. Het gedrukte woord werd immers ingezet als een trefzeker wapen om de achterban te overtuigen van het nut om voor ons vader Landt, en de ons heylich gheloove, te vechten want ‘t prijst men en ’t behaecht God daer boven.149 Antwerpen en ’s-Hertogenbosch bekleedden elk een eigen, en vooral zeer uiteenlopende, positie in het boekbedrijf in het hertogdom Brabant tussen 1578 en 1598. Antwerpen stond daarbij bekend als een gerenommeerd drukkerscentrum en verspreidde zijn waren tot ver buiten de stadsgrenzen. ’s-Hertogenbosch speelde daarentegen slechts een kleine rol waarbij de Bossche drukkers zich vooral op de lokale markten concentreerden. Toch loont het de moeite om de ontwikkelingen in het boekbedrijf in beide steden tegenover elkaar af te wegen. Zoals al eerder V. VAN GOORLE, Almanach ende prognosticatie vanden jare ons Heeren DMLXXXIII, Antwerpen, Guilliaem van Parijs, 1583, fol. 1 re. 146 J. PEETERSSEN, Nieu Voorsegghinghe oft wonderlijcke prognosticatie met een beschrijvinge der twaelf maenden van desen toecomende Jare 1585, Antwerpen, Henrick Wouters, 1585, fol. 5 re. 147 FRANCO, Ephemeris metheorologica practica., 1599, fol. 15 ve. 148 H. VAN NIEROP, ‘Alva’s throne – making sense of the revolt of the Netherlands’, in G. DARBY red., The origins and development of the Dutch Revolt, London en New York, 2001, 45-46. 149 I. FRANCO, , Ephemeris metheorologica practica, 1596, fol. 9 ve. 145
15
vermeld, onderhielden in de periode 1578-1598 verscheidene drukkers in Antwerpen en ’sHertogenbosch nauwe contacten met elkaar. Maar ook binnen de almanakproductie waren er belangrijke aanknopingspunten tussen beide steden.150
2.1.1. Het boekbedrijf in Antwerpen (1578-1598) Vanaf het einde van de vijftiende eeuw al, groeide Antwerpen uit tot één van de belangrijkste drukkerscentra in de Nederlanden. In de zestiende eeuw, genoot Antwerpen bovendien een hoog aanzien in het internationale handelsverkeer wat zorgde voor een extra impuls voor de ontwikkeling van het Antwerpse boekbedrijf.151 Zulk klimaat vormde bovendien de geschikte basis voor het protestantse ideeëngoed.152 Antwerpen bleef dan ook tot het midden van de zestiende eeuw ‘het belangrijkste centrum in de Nederlanden van het protestantse boek’. 153 Maar onder druk van de stedelijke en centrale censuurmaatregelen, verloor de stad die leidende positie in de jaren veertig van de zestiende eeuw geleidelijk aan London en Emden.154 Het protestantse boekbedrijf in Antwerpen maken zo plaats voor een monopolie van katholiek drukwerk. Toch was het spel nog niet helemaal gespeeld. Tijdens het Wonderjaar (1566-1567) groeide de vraag naar hervormd drukwerk gestaag en ook tijdens de Calvinistische Republiek in Antwerpen (1578-1585), toonde het protestantse boekbedrijf zich nog eenmaal in al zijn glorie. 155 Ook in de Antwerpse almanakproductie is die wisselwerking duidelijk zichtbaar. Vooral de komst van Alva in de Nederlanden maakte de situatie voor vele Antwerpse drukkers precair. Ook de almanakdrukker Willem of Guilliaem van Parijs kreeg het zwaar te verduren. Hij verzorgde zowel de druk van Der Schaepsherder Kalengier in 1576 als de Almanach ende prognosticatie vanden jare ons Heeren DMLXXXIII uit 1583 van Valentijn van Goorle.156 Na zijn dood zette zijn vrouw het drukkersbedrijf verder en onder haar naam verscheen in 1588 een almanak onder het pseudoniem van Michiel Nostradamus.157 In Augustus 1567 werd Willem van Parijs echter gearresteerd op verdenking van ketterij maar uiteindelijk kreeg hij slechts een korte Zoals al eerder vermeld in hoofdstuk één, werden tot 1589 almanakken bestemd voor de Bossche markt, bij de Officina Plantiniana in Antwerpen gedrukt. 151 W. WATERSCHOOT, ‘Antwerp: books, publishing and cultural production before 1585’, in P. O’BRIEN e.a. red., Urban Achievement in Early Modern Europe: Golden Ages in Antwerp, Amsterdam and London, Cambridge, 2001, 233. 152 F. DE NAVE, ‘Hervorming en boekdrukkunst: Antwerpen als typografisch centrum in de 16 e eeuw’, in F. DE NAVE red., Uitgevers en boekdrukkers in het noorden (ca. 1580-17e eeuw) De betekenis van de Antwerpse emigratie, Antwerpen, 1985, 5. 153 F. DE NAVE, ‘Antwerpen, dissident drukkerscentrum in de 16 e eeuw: algemene synthese’, in F. DE NAVE e.a. red., Antwerpen, dissident drukkerscentrum: De rol van de Antwerpse drukkers in de godsdienststrijd in Engeland (16 e eeuw), Gent, 1994, 16. 154 G. MARNEF, ‘Repressie en censuur in het Antwerpse boekbedrijf: 1567-1576’, De zeventiende eeuw: Cultuur in de Nederlanden in interdisciplinair perspectief, 8 (1992), 221. 155 DE NAVE, ‘Antwerpen, dissident drukkerscentrum’, 16-17. 156 VAN GOORLE, Almanach ende prognosticatie, 1583, fol. 1 re. en Der Schaepherders Kalengier, 1576, fol. 1 re. 157 M. NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe vanden zeer wonderlijcken scrickel jare ons Heeren. 1588. Ghecomposeert ... op den meridiaen van Brabant, Vlaenderen, met hare omligghende landen, Weduwe van Guilliaem Van Parijs, 1588, fol. 1 re. 150
16
gevangenisstraf. Toch leek Guilliaem zich in de ogen van Habsburgse gezanten snel te herpakken. Opmerkelijk genoeg, kreeg hij in 1570, samen met een veertigtal andere Antwerpse drukkers, immers een certificaat van ‘aartstypograaf’ in dienst van Plantijn en de Spaanse koning Filips II. 158 Zijn vorstelijke trouw bleek echter niet van lange duur. In 1583 verzorgde hij opnieuw een almanak van de Amsterdamse arts Valentijn van Goorle. Zoals Guido Marnef reeds uitvoerig beschreef, lieten de Antwerpse drukkers zich in de periode 1567-1585 dus eigenlijk ‘in de eerste plaats leiden door pragmatisch-commerciële overwegingen. Zij schrokken er niet voor terug om hun religieuze overtuigingen – zo zij die al toonden – aan te passen aan de heersende politieke conjunctuur.’159 1585 markeerde ook in het Antwerpse drukkersbedrijf een opvallende cesuur. Na de capitulatie van de Scheldestad, verloor ze definitief haar leidende rol in het boekbedrijf in de Nederlanden. Bovendien trof de sluiting van de Schelde het economische leven in de stad. Vele handelaars verlieten bijgevolg de stad, waaronder ook een groot aantal boekdrukkers en – verkopers. Zij zochten hun commercieel succes echter niet ver van huis en weken meestal uit naar de grote steden in het Noorden zoals Amsterdam, Rotterdam of Leiden. 160 Toch kroop het Antwerpse drukkersmilieu snel weer uit het dal. Vanaf het laatste decennium van de zestiende eeuw nam Antwerpse boekbedrijf dan ook opnieuw een glansrol op in de Zuidelijke Nederlanden, ditmaal niet als reformatorisch bolwerk maar als protagonist in het herstel van het katholieke geloof in de Habsburgse Nederlanden.161 Toch verloor Antwerpen ook een aantal almanakproducenten in dat proces, waaronder Jan van Ghelen III de Jonghe. Hij was een telg uit de bekende Antwerpse drukkersfamilie van Ghelen en drukte in 1581 zowel de plakalmanakken als boekalmanakken van Willem de Vriese. 162 Het moederbedrijf van de familie bevond zich in de Baghijnenstraat maar de latere generatie startte nog twee andere bedrijfjes aan de Camerpoortbrugghe.163 Uit financiële noodzaak, verliet Jan van Ghelen III de Jonghe echter Antwerpen in 1597. Voor korte tijd verbleef hij in Maastricht maar uiteindelijk zou hij definitief uitwijken naar Rotterdam.164 Ook daar bleef Jan van Ghelen III de Jonghe actief als drukker tot hij kort voor 1610 overleed.165
MARNEF, ‘Repressie en censuur in het Antwerpse boekbedrijf: 1567-1576’, 222 en 226. Idem, 226-227. 160 DE NAVE, ‘Antwerpen, dissident drukkerscentrum’, 18. 161 VAN ROSSEM, ‘The bookshop of the Counter Reformation revisited’, 306-307. 162 W. DE VRIESE, Almanack ende prognosticatie vanden jaere ons heeren MCCCCCLXXXI, ghecalculeert ende ghemaeckt op den merideain der stad van Maestricht ende de omliggende plaatsen deur M. Willem Vriese der medecijn doctoor, Antwerpen, bij Jan van Ghelen de Jonghe, 1581. en W. DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI. Met die jaermercten ... van Brabant, Hollant, Zeelant, ende Vlaenderen, noch is hier by ghevoecht die historie ende nieuwe gheschiedenissen ... Ghecalculeert op den meridiaen ... van Maestrich, Antwerpen, bij Jan van Ghelen de Jonghe, 1581. 163 L. GEERAERDTS, ‘Die Druckerdynastie van Ghelen (Antwerpen) und die niederländische Tradition des Narrenschiffs von Sebastian Brant und Ulenspieghel’, I. KÜHN en G. LERCHNER, Von Wussheit würt der Mensch geert: Festschrift für Manfred Lemmer zum 65. Geburtstag, Frankfurt am Main, 1993, 134. 164 ‘GHELEN (De Jonghe) Jan III Van.’, F. OLTHOFF, De boekdrukkers, boekverkopers en uitgevers in Antwerpen sedert de uitvinding der boekdrukkunst tot op onze dagen, Antwerpen, 1891, 36. 165 F. DE NAVE red., Uitgevers en boekdrukkers in het noorden (ca. 1580-17e eeuw) De betekenis van de Antwerpse emigratie, Antwerpen, 1985, 27. 158 159
17
2.1.2. Het boekbedrijf in ’s-Hertogenbosch (1578-1598) ’s-Hertogenbosch bleef, in tegenstelling tot Antwerpen een zeer kleine speler in de Nederlandse boekproductie. Slechts twee boekbedrijven domineerden de markt in ’sHertogenbosch en de directe omgeving tussen 1540 en 1600: het familiebedrijf van Jan van Turnhout en dat van Jan Scheffer.166 Onder hun supervisie werden dan ook de betrokken Bossche almanakken en pamfletten gedrukt. Volgens Van den Oord, kocht Jan I Scheffer de drukkerij-uitgeverij van Gerard van der Hatart in de Kerkstraat in 1541.167 In de beginjaren concentreerde de drukker zich vooral op de productie van humanistische schoolboekjes en putte daaruit een aanzienlijke winst. Na 1556 liepen de opdrachten echter terug en wanneer Jan I Scheffer in 1565 overleed, leidde zijn vrouw voor korte tijd het boekbedrijf. In 1574 nam hun zoon Jan II Scheffer de onderneming over en tijdens zijn bewind groeide de productie opnieuw aan. Bovendien onderhield de familie Scheffer goede contacten met de stedelijke overheden. In de jaren zeventig van de zestiende eeuw, werd het bedrijf de officiële leverancier van papier aan het stadsbestuur. Daarnaast werd Jan II Scheffer in 1580 benoemd tot stadsdrukker van ’sHertogenbosch. In feite was het niet verwonderlijk dat hem zo’n titel werd opgedragen. Jan II Scheffer zetelde immers al lange tijd zelf in het stadsbestuur en was voor korte tijd het hoofd van de kramersgilde waaronder de Bossche boekdrukkers waren ondergebracht. In opdracht van het stadsbestuur verzorgde hij ten slotte vooral uitgaven van stedelijke en vorstelijke plakkaten.168 Jan I van Turnhout was reeds in 1527 actief in de Bossche Kerkstraat. Toen hij tussen 1568 en 1569 overleed, werd het bedrijf opgesplitst in twee deelondernemingen. Zijn vrouw werd daarbij het hoofd van de boekbinderij en boekhandel, zijn twee zonen stonden voortaan garant voor de drukkerij en uitgeverij.169 Net zoals de Scheffers, leverde het familiebedrijf van Turnhout vooral schoolboekjes. Ook verscheidene humanistische auteurs kwamen voor de uitgaven van hun werken aankloppen bij van Turnhout. In de jaren zestig van de zestiende eeuw, kreeg Jan II van Turnhout ook steeds meer stedelijke opdrachten die kaderden in de strijd om het monopolie van het katholieke geloof in ’s-Hertogenbosch. Zoals al eerder vermeld, benoemde het stadsbestuur in 1580 Jan II Scheffer, van Turnhouts grootste concurrent, echter tot stadsdrukker. Daardoor zag Jan II van Turnhout zijn overheidspublicatie teruglopen en concentreerde hij zich vervolgens tot 1598 vooral op uitgaven van devote werkjes, bestemd voor de lokale Bossche markt.170 Toch stond het Bossche boekwezen niet helemaal los van het Antwerpse. Opnieuw ontmoeten we daarbij Guilliaem van Parijs. Net voor zijn dood verkocht Guilliaem in Antwerpen klaarblijkelijk een deel van zijn typografisch materiaal aan Jan II Scheffer.171 Bovendien
VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 133. E. A. B. J. TEN BRINK, ‘Bossche drukken 1541-1600: een bijdrage tot de Noordnederlandse bibliografie’, Varia Historica Brabantica, 2 (1966), 98. 168 VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 171-173. 169 Idem, 185. 170 TEN BRINK, ‘Bossche drukken 1541-1600’, 99. 171 VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 177. 166 167
18
onderhielden zowel van Turnhout als Scheffer contacten met de familie Plantijn in Antwerpen. Vooral tussen 1566 en 1572 bestelde Jan II van Turnhout regelmatig werkjes bij Plantijn. Maar na 1572, onderhield enkel Jan II Scheffer nog nauwe banden met de Antwerpse drukker. 172 Over het algemeen hadden de Bossche drukkers, vooral interesse in Plantijns kerkelijke en humanistische drukken. Hoewel zowel Scheffer als van Turnhout op religieus vlak zelf enkel katholiek geïnspireerde drukken vervaardigden, bestelden ze bij Plantijn in de periode 1578-1579 beiden regelmatig politiek geïnspireerde werken die onherroepelijk de kant kozen van de Staten Generaal. Kennelijk was daar in ’s-Hertogenbosch veel vraag naar en opnieuw leken ook de Bossche drukkers zich daarbij vooral te laten leiden door pragmatische en commerciële voordelen. In 1579, koos de stad opnieuw de kant van de Spaanse koning in de Opstand in de Nederlanden. Ophefmakende pamfletten en kronieken werden dan ook later niet meer besteld. 173 Ook na 1585, bleven er duurzame contacten bestaan tussen de Officina en het drukkersbedrijf van Jan II Scheffer, hoewel de communicatie door de troebelen in de Nederlanden sterk werd bemoeilijkt. Humanistische werken behelsden ten slotte daarbij het grootste deel van het boekverkeer tussen de twee bedrijven.174
2.2. Prognostica en religie Want God heere boven al is diet al regeert, de planeten mette geheele hemelen. 175 De astrologie was in de vroegmoderne Nederlanden onlosmakelijk verbonden met het almanakgenre. Bovendien genoot de moedere van alle natuerlijcke cunsten nog zeker tot het midden van de zeventiende eeuw een grote populariteit.176 Volgens Van Kampen gingen almanakproducenten daarom handig om met de vraag naar dergelijke prognosticatieliteratuur en probeerden ze hun werkjes nog aantrekkelijker te maken door de verwachtingen van de lezers in te lossen. In feite waren de prognostica echter een wolf in schapenvacht. Diegenen die betrokken waren bij de productiezijde van de almanak, speelden immers niet enkel in op de eisen van het lezerspubliek, maar beseften ook dat ze ‘een massaal manipulatiemedium’ in handen hadden ‘dat voor velerlei belangen aangewend kon worden’.177 Ook inzake religie werd het tussen 1578 en 1598 in het hertogdom Brabant voortdurend ingezet om op een gewiekste manier het Goddelijke woord te verkondigen. Toch mogen we ook het politieke verhaal van de Opstand in de Nederlanden niet uit het oog verliezen. In het vorige hoofdstuk maakte ik reeds duidelijk dat in Brabantse almanakken, Idem, 220. Idem, 212, 221 en 237. 174 Idem, 261 en 269. 175 J. VERNIERS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, van dat wonderlycke schrickel jaer onses Heeren 1592, Antwerpen, Joachim Trognesius, 1592, fol. 3 re. 176 PEETERSSEN, , Nieu Voorsegghinghe, 1585, fol. 1 ve. 177 BUIJNSTERS red. e.a., Het zal koud in’t water zijn als’t vriest, 24. 172 173
19
naar het klassieke voorbeeld van Ptolemaeus, aan planeten menselijke eigenschappen werden toegekend. Astrologen brachten in hun almanakken die sterrenkundige karakters bovendien stelselmatig in verband met het verloop van de Opstand in de Nederlanden. Welke eigenschappen werden er nu precies toegekend aan elke afzonderlijke planeet in functie van de Opstand in de Nederlanden? Wat was de positie van God en het Christendom in dat verhaal? En hoe werd ten slotte aan de hand van de astrologische voorspellingen gedebatteerd over de schuldvraag in de Opstand in de Nederlanden?
2.2.1. God waakt over mens én kosmos Ptolemaeus introduceerde in zijn Tetrabiblos dus voor het eerst de vermenselijkte sterren en planeten. Hij was er rotsvast van overtuigd dat de sterren en planeten de gang van zaken op aarde beïnvloedden. Een ster met slechte bedoelingen kon dan ook niet anders dan een slechte invloed uitoefenen op de inwoners van de regio waarboven een goddelijke kracht hem had geplaatst. In vroegmoderne almanakken werden die principes bovendien expliciet aan de almacht van God verbonden. God stuurde de sterren aan en verplaatste hen als zijn pionnen over het aardse schaakbord. Toch had de mens ook gedeeltelijk zelf de controle over de hemellichamen in handen. Met behulp van prognostica konden de lezers volgens Ptolemaeus de loop der planeten immers zélf gedeeltelijk doorzien en zich voorbereiden op een mogelijk dreigend gevaar. 178 Een gewaarschuwd man, was er in dit geval zeker twee waard. Ten slotte haalden auteurs in Brabantse almanakken Ptolemaeus vaak aan als hun grote leermeester. Ian Verniers maakte in zijn almanak van 1592 bijvoorbeeld duidelijk dat hij enkel naar het voorbeeld van Ptolomeus leerlinghe, prince van alle astronomis te werk ging.179 Meestal werd niet enkel van de auteur maar ook van de lezer een zekere astrologische voorkennis verwacht. Der Schaepsherders Kalengier uit 1576 was echter een uitzondering en diende als het ware als sterrenkundig geheugensteuntje. Hij bood immers een overzicht van alle planeten met hun bijhorende temperament. Om het verband tussen de hemellichamen en de Opstand in de Nederlanden zo nauwkeurig mogelijk te schetsen, zal ik die almanak dan ook eerder tot voorbeeld nemen dan de Tetrabiblos van Ptolemaeus zelf. De auteur van Der Schaepsherder Kalengier gaf immers net als Ian Verniers aan dat hij de planeten aan de lezer voorstelde ghelijck dit beschrijft Ptolomeus.180 Het lezerspubliek destilleerde zijn astrologische achtergrondkennis dan ook vooral uit almanakken als Der Schaepsherder Kalengier. Volgens Salman was de almanak immers één van de belangrijkste instrumenten waarmee de astrologische wetenschap werd gepopulariseerd.181 De almanak laat ons daarom toe om in de huid te kruipen van menig fervent almanaklezer en een glimp op te vangen van het astrologische wereldbeeld in de vroegmoderne Nederlanden.
VAN NOUHUYS, The age of the two-faced Janus, 399-402. VERNIERS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, 1592, fol. 2 re. 180 Der Schaepherders Kalengier, 1576, fol. 5 ve. 181 SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 89. 178 179
20
Net als in de overige almanakken, besteedde Der Schaepsherder Kalengier het meeste aandacht aan vier planeten: Mars, Venus, Jupiter en Saturnus. Als Jupiter of Venus aan de hemel verschenen, was er hoop en waren de inwoners van de Nederlanden volgens de almanakauteurs meer geneigd tot treves dan tot orloghe.182 Zoals al eerder vermeld, symboliseerde Jupiter daarbij het Christendom. Logischerwijs stond hij dan ook in voor het vermeederen d’eendrachtichet van de christelijcken gheloove en beschermde hij goede stervelingen die als leerlingen tot Godes eeren, altijt sinen lof vermeeren.183 Venus was dan weer van natuere vrouwelijc en gaf in alle dinck vrede.184 Maar in perioden van oorlog, namen Mars en Saturnus de bovenhand. Wanneer zij onder één hoedje speelden, pakten donkere wolken zich samen boven de Nederlanden. De auteur van Der Schaepsherder Kalengier verwoordde dan ook nauwgezet de kwade intenties van die planeten en hun aardse volgelingen: Met yser, met stale menighertiere, smeden mesmakers ich segt u bloot, hier mede winnen si haer broot. Met rooven sin hen oock gheneeren. Met brantstichten dat si menigen deeren. Moorden si gerne met orloge en de destructie. Met loosheden so al tijt om gaen, bedrieghende ijegelijc wilt dit verstaen. 185 Toch bestond er één oplossing om de Nederlanden snel uit die benauwde situatie te redden, want als’t God belieft, dan [zou] het pays zijn.186 God had de sterren in handen en naargelang zijn gemoedstoestand, verplaatste hij volgens de auteurs van almanakken, de sterren en planeten over de aarde. Vóór 1585 werd dat principe eerder gezien als een vaststaand gegeven in Brabantse almanakken. De lezer en de almanakproducenten konden enkel hopen dat God eindelijk wat meer vrede en rust bezorgde voor de Nederlanden. Zo hoopte Valentijn van Goorle in alle bescheidenheid dat God… dese grooten schandalen die ons dit jaer schijnen te dreyghen [wil remedieren].187 Vanaf 1585 gaven de samenstellers van de prognostica daar echter steeds vaker nog een extra dimensie aan. God zou volgens Ian Verniers geen vin verroeren totdat de gelovigen zich zouden bekeren tot penitentie.188 Dan pas kon er ook volgens Nostradamus voorspoed komen dat welck ons wil gonnen Godt den vader, Godt den sone en de Godt den heyligen geest. 189
VERNIERS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, 1592, fol. 3 ve. Idem en Der Schaepherders Kalengier, 1576, fol. 3 ve. 184 Der Schaepherders Kalengier, 1576, fol. 6 ve. 185 Idem, fol. 4 ve. 186 VERNIERS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, 1592, fol. 7 ve. 187 VAN GOORLE, Almanach ende prognosticatie, 1583, fol. 1 re. 188 VERNIERS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, 1592, fol. 16 re. 189 M. NOSTRADAMUS, prognosticatie en[de] voorsegginge vande[n] jare ons heeren Jesu Christi 1594 ghemaeckt ende ghecalculeert op den meridiaen vande xvii Neerlanden, Weduwe van Giullaem van Parijs, 1594, fol. 12 re. 182 183
21
2.2.2. Eensgezind tegen Mars en Saturnus De conjuncties tussen de planeten bepaalden volgens de prognostica de loop van de geschiedenis in de Nederlanden. Tussen 1578 en 1585 bleven de voorspellingen echter somber. Zo verwenste Valentijn van Goorle in zijn plakalmanak voor het jaar 1583 de furieuse Mars die de Nederlanden het hele jaar in zijn greep zou houden. Het was beslist geen goed voorteken want het kon volgens hem enkel leiden tot oorloghe en de twisten sonder eynde. 190 De sterren hadden zeker geen ongelijk. Sinds 1578 vertoefde de prins van Parma immers in de Nederlanden. In de eerste plaats moest hij samen met een lading nieuwe troepen de macht en invloed van de landvoogd Don Juan in de Nederlanden herstellen. Maar kort na zijn aankomst, overleed Don Juan en werd Parma aangesteld als nieuwe landvoogd. Onder zijn bewind, werd de herovering van de Nederlanden onherroepelijke ingezet. Zijn overwinning met Don Juan bij Gembloers had de toon gezet.191 Als tactisch politicus en voortreffelijk veldheer, slaagde hij er bovendien in een aantal strategische vestigingen op het Staatse leger te heroveren voor de Spaanse vorst. In 1579 sneuvelde Maastricht, maar ook steden als Kortrijk, Doornik en Oudenaarde volgden snel. 192 Aan Staatse kant verscheen in 1580 de hertog van Anjou ten tonele. De broer van de Franse koning, maakte voor Willem van Oranje deel uit van een strategisch plan om de Nederlanden met buitenlandse steun aan zijn fractie te binden. In 1582 werd Anjou uiteindelijk door Willem van Oranje en een aantal Brabantse steden waaronder Antwerpen, erkend als de hertog van Brabant. Toch was niet iedereen tevreden met die keuze van Oranje. Het Staatse kamp geraakte zo verdeeld, wat het initiatief opnieuw aan Parma overliet. In 1583 veroverde hij dan ook in sneltempo steden langs de Vlaamse kust. Maar ook in Antwerpen en Brussel groeide de vrees voor een beslissend offensief. 193 In de prognostica in de Antwerpse almanakken tussen 1581 en 1584 zat de schrik er goed in. Willem de Vriese wees er in 1581 al op dat er, gheen betrouwen onder de menschen maer bedroch tallen canten tot achterdeelen van den landen zou komen.194 Maar ook Jan Peeterssen die zijn almanak voor het jaar 1585 reeds afrondde in de zomermaanden van 1584, had geen goede hoop: Turbatien en de opreurichheit sal man vernemen deur den herteuckigen Saturnus die den viandelijcken Mars in’t land sal houwen.195 De oorzaak van de troebelen in de Nederlanden moest volgens de prognostica in de eerste plaats dus niet worden gezocht bij menselijke acties zoals de militaire veldtochten van Parma of Anjou. Vooral sterren en planeten moesten daarvoor verantwoording afleggen. Volgens Jan Peeterssen bijvoorbeeld, lag de schuld voor de conflicten in zijn thuisland bij Mars en VAN GOORLE, Almanach ende prognosticatie, 1583, fol. 1 re. VAN DER LEM, De Opstand in de Nederlanden (1555-1609), 2012 (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/dutch/verhaal/Pages/verhaal02.aspx). Geraadpleegd op 11 maart 2013. 192 R. DE GRAAF, Oorlog mijn arme schapen: een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog, 1565-1648, Franeker, 2004, 125126. 193 VAN DER LEM, De Opstand in de Nederlanden (1555-1609), 2012 (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/dutch/verhaal/Pages/verhaal02.aspx). Geraadpleegd op 11 maart 2013. 194 DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI., 1581. 195 PEETERSSEN, Nieu Voorsegghinghe, 1585, fol. 13 re. 190 191
22
Saturnus die hun toorn boven de Nederlanden hadden losgelaten. Zolang zij vanuit de hemel het gebied in hun greep hielden, zou de vrede geen kans op slagen krijgen in het komende jaar. Jupiter en Venus, die alle dinck vrede gaven, stonden bovendien onder de radien van de oproerighen Mars, so dat ons van dese vriendelijcke vergaderinghe noch luttel goets te verwachten staet.196 De kwaadwillige Mars en Saturnus hielden de goedaardige Jupiter en Venus ‘gevangen’. Zolang Mars en Saturnus hun krijgsgevangen geen vrijheid gaven, kon de vriendelijcke vergaderinghe dan ook niet plaatsvinden. 197 In astrologische metaforen, gaf Peeterssen daarmee eigenlijk een suggestie voor wat de Habsburgse en Staatse machthebbers te doen stond. Voordat er een duurzame vrede tot stand kon komen, moesten de wapenfeiten tot stilstand worden gebracht. Pas dán zouden beide partijen - in een ‘vergadering’ - kunnen onderhandelen over vrede. Dat was volgens Jan Peeterssen immers hetgene waarop de bevolking in de Nederlanden echt zat te wachten. Toch beseften de almanakproducenten dat de weg naar vrede geen gemakkelijk proces was. Willem de Vriese illustreerde dit bijvoorbeeld letterlijk in zijn almanak voor het jaar 1581. Aan zijn kalender werd immers een kleine gravure toegevoegd met het opschrift ‘omnia fert tempus’. 198 De gravure toonde Saturnus in zijn volle glorie. De auteur van Der Schaepsherders Kalengier uit 1576 voegde bij zijn uiteenzetting van het karakter van Saturnus tevens een zeer gelijkende afbeelding toe. Saturnus stond in beide almanakken bovendien met zijn eeuwighe viantschap en altijt strijdende samen met Mars symbool voor oorlog en conflict.199 Met de prent maakte Willem de Vriese dan ook duidelijk dat de Opstand in de Nederlanden inderdaad veel tijd en moeite kostte:
Bron: W.De Vriese, 1581.
Bron: Der Schaepsherder, 1576.
Der Schaepherders Kalengier, 1576. en idem, fol. 4 ve. PEETERSSEN, Almanach ende prognosticatie vant jaer ons heeren 1585, 1585, fol. 4 ve. 198 ‘Alles heeft tijd nodig’: DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI., 1581, fol. 16 ve. 199 Der Schaepherders Kalengier, 1576. en idem, fol. 2 re. 196 197
23
Onder invloed van den herteuckigen Saturnus en de viandelijcken Mars, zouden de inwoners van de Nederlanden immers ook zelf op het slechte pad worden gebracht.200 Gheen betrouwen onder de menschen maer bedroch tallen canten tot achterdeelen van den landen was het verwachte gevolg.201 Om zijn trouwe lezers te behoeden voor het kwaad, raadde Peeterssen hen dan ook aan voorzichtig en op hun hoede te zijn dat u Mars niet en verrasschen.202 Willem de Vriese zag bovendien maar één oplossing voor de menselijke achterdocht die Mars en Saturnus voor de Nederlanden in petto hadden. Het gemeyn volck sal eenen moet scheppen.203 Daarbij benadrukte hij dat de inwoners van de Nederlanden, sámen de moed moesten vinden om zich door de moeilijke situatie te ploeteren. Enkel wanneer het volk aan één zeel trok, zouden het wantrouwen, en daarmede de twisten, smelten als sneeuw voor de zon. Het argument van ‘eenheid’ was veelvoorkomend in de Brabantse almanakken tussen 1578 en 1648. De Habsburgse, maar ook de Staatse gezagsdragers zetten het dan ook regelmatig in als argument om zich de loyaliteit van hun onderdanen te verzekeren.204 Voor het Antwerpse stadsbestuur in 1581 bijvoorbeeld, klonk die boodschap wellicht als een liefelijk deuntje in de oren. Zoals al eerder aangehaald, werd Antwerpen in 1578 omgevormd tot één van de calvinistische republieken in de Zuidelijke Nederlanden. ‘Eenheid’ of ‘concordia’ vormde één van de basiswaarden van het republikeinse ideeëngoed in de Nederlanden. Ter bescherming van de gemeenschap, moesten diegenen die de politieke touwtjes in handen hadden, immers beslissingen en acties van tweedracht vermijden en eensgezindheid bevorderen.205 Antwerpen was anno 1581 bijvoorbeeld op religieus gebied een bijzonder verdeelde stad. Het calvinisme had daar sinds het midden van de zestiende eeuw vaste voet aan de grond gekregen. Hoewel de calvinistische gemeenschap na het Wonderjaar (1566-1567) het hard te verduren kreeg, bleef ze ondergronds haar bestaan toch verder zetten. De religievrede die in 1578 werd afgekondigd, bracht uiteindelijk opnieuw het monopolie van het katholieke geloof in Antwerpen aan het wankelen. Bovendien trad het stadsbestuur sinds 1579 hard op tegen de katholieke gemeenschap en in 1581 werd hun eredienst zelfs helemaal opgeschort. Die ongunstige politiekreligieuze situatie zorgde volgens Alfons Thijs voor veel argwaan en een groeiend gevoel van onveiligheid.206 De eenheid die Willem de Vriese voor ogen had, zou dan ook kunnen wijzen op een stedelijk verlangen naar religieuze eensgezindheid. Een aanmaning tot eendrachtigheid, die het liefst van al de lijn volgde van de calvinistische stedelijke politiek, kwam het stadsbestuur immers goed uit. Daartoe was de almanak met zijn grote reikwijdte, uiteraard hét geschikt medium. De prognosticatie van Willem de Vriese werd weliswaar in Antwerpen gedrukt, maar aangezien de Vriese ze berekende op den meridiaen van der Stadt van Maestricht, mogen we de PEETERSSEN, Nieu Voorsegghinghe, 1585, fol. 13 re. DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI., 1581, fol. 8 re. 202 PEETERSSEN, Nieu Voorsegghinghe, 1585, fol. 12 re. 203 DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI., 1581, fol. 7 ve. 204 R. STEIN en J. POLLMANN red., Networks, Regions and Nations: Shaping identities in the Low Countries, 1300-1650, Leiden, 2009, 152. 205 M. VAN GELDEREN, The Political Thought of the Dutch Revolt 1555-1590, Cambridge, 2002, 279. 206 THIJS, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk, 25 en 27. 200 201
24
mogelijke lezers aldaar ook niet uit het oog verliezen.207 Ook in Maastricht, zal de idee van samenhorigheid in 1581 zonder meer goed aangeslagen hebben, maar dan wel binnen een zeer verschillend retorisch kader. Maastricht behoorde immers reeds vanaf 1579 weer tot het Habsburgse kamp. Maar de belegering en inname van de stad door Farnese had diepe wonden geslagen. De massale plundering van de Spaans-Habsburgse troepen zat bij de Maastrichtenaren nog vers in het geheugen en ook de economie van de stad had er zwaar onder geleden.208 Dat liet bij vele burgers dan ook een wrange nasmaak na. Ook het nieuwe, ditmaal katholieke, stadsbestuur had er dus baat bij dat de rust en vrede terugkeerde in de stad. De boodschap om tot eenen eendrachtigen peys te comen was ook bij hen zeer welkom. 209
2.2.3. Willem onder vuur Naast de hoop op vrede kondigden Brabantse almanakken tussen 1578 en 1585 ook regelmatig de dood aan van een machtig heerser. Op zich is daar niets bijzonders aan. Volgens Monica Azzolini waren voorspellingen over het leven van Europese gezagsdragers immers een vaste waarde in vroegmoderne prognostica. Prinsen, pausen en koningen moedigden astrologen bovendien aan om een voorspoedig verloop van hun toekomstige leven zonder veel schroom te onthullen aan het publiek. Tegenover voorspellingen waarin hun dood werd aangekondigd, stelden ze zich echter veel argwanender op. Ze beseften immers dat zulke uitlatingen konden transformeren in ‘a double-edged weapon that could backfire if not controlled appropriately’.210 In handen van hun politieke vijanden kon het dienst doen als een argument om hun gezag te ondermijnen.211 In Brabantse prognostica was het echter toch een veelvoorkomend gegeven. Bovendien linkten de auteurs daarvan, in tegenstelling tot vele Italiaanse prognostica, de voorspellingen nooit openlijk aan het leven van een specifiek persoon.212 De reputatieschade die zulke voorspelling eventueel teweeg bracht, bleef door dat verhulde spraakgebruik dan ook beperkt. Maar vertrekkende vanuit de stelling van Azzolini, is het niet onwaarschijnlijk dat menig almanaklezer de voorspellingen in de Brabantse prognostica tussen 1580 en 1584 toch expliciet verbond aan de hachelijke situatie waarin Willem van Oranje op dat moment verkeerde. In 1580 werd de prins van Oranje immers vogelvrij verklaard door Filips II. Om de kansen op slagen van het Spaanse offensief in de Nederlanden te vergroten, had hij in het Ban Edict geen goed woord voor hem over. De prins van Oranje was volgens hem verantwoordelijk DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI., 1581, fol. 1 re. VAN DER LEM, De Opstand in de Nederlanden (1555-1609), 2012 (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/dutch/verhaal/Pages/verhaal02.aspx). Geraadpleegd op 26 maart 2013. 209 DE VRIESE, Prognosticatie ende generale corte beschrijvinge, van desen tegenwoordighen jaere Ons Heeren Jesu Christi. M.D.LXXXI. Ghecalculeert ... op den meridiaen ... van Maestricht , Antwerpen, Jan van Ghelen de Jonghe, 1581, fol. 3 re. 210 M. AZZOLINI, ‘The political use of astrology: predicting the illness and death of princes, kings and popes in the Italian Renaissance’, studies in History and Philosophy of Biomedical Sciences, 41(2010), 136. 211 Idem. 212 Azzolini bespreekt in haar artikel immers vooral de invloed van voorspellingen in Italiaanse prognostica op de politieke slagkracht van de machthebbers op het Italiaanse schiereiland in de vijftiende en zestiende eeuw. 207 208
25
voor alle ellende waarin de Nederlanden op dat moment verkeerde. Zo liet hij het dan ook verwoorden in het edict. Bovendien viel met hem geen vrede te sluiten. Enkel wanneer de prins van Oranje het politieke en militaire schouwtoneel zou verlaten, kon de rust terugkeren in de Nederlanden. Daarom had volgens het edict, Filips II hem buiten de wet gesteld en bestempeld als vogelvrij in alle Habsburgse territoria. Bovendien beloofde het geschrift een beloning voor diegene die Willem van Oranje, levend of dood, uitleverde aan de Habsburgse oversten. 213 Niet iedereen was het evenwel eens met de koninklijke strategie om Willem van Oranje als vogelvrij te verklaren. Onder andere de prins van Parma uitte zijn bezorgdheid over het effect van het Ban Edict. In plaats van afgunst zou het immers ook wel eens sympathie kunnen oproepen voor Willem van Oranje, die met het edict als martelaar de Nederlandse geschiedenis inging. Het geschrift kwam uiteindelijk in juni van hetzelfde jaar toch ter perse. De voorstanders van de publicatie verwachtten een eenzijdig succes maar het antwoord van Willem van Oranje bleef niet lang uit. 214 Hij legde uiteindelijk de tekst van zijn Apologie voor aan de Staten-Generaal in december 1580. Daarin probeerde hij de aantijgingen van de Ban te weerleggen en verantwoordde hij zijn voorsprekersrol in de oppositie tegen het Habsburgse gezag in de Nederlanden. Ook Willem van Oranje zorgde er ten slotte voor dat het geschrift zoveel mogelijk lezers bereikte. 215 In 1581, gaf Willem de Vriese in zijn prognostica reeds aan dat er een machtich heere zich in de Nederlanden in een penibele situatie bevond.216 Hij voorspelde dan ook dat deur de doot van sommighe machtighe potentaten, de Nederlanden op een keerpunt stonden.217 Dit illustreert dan ook hoe er in Brabantse almanakken mogelijks over de laatste levensjaren van Willem van Oranje werd gespeculeerd. In tegenstelling tot het edict was Willem de Vriese echter niet van mening dat de Ban of zelfs de dood van Willem van Oranje plots de gemoederen zou bedaren in de Lage Landen. Integendeel, als de machtige heer kwam te overlijden, dan zouden er volgens de Vriese inderdaad nieuwe groote aliantie en de veranderinge van rijcke landen en steden op til zijn.218 Maar die omwentelingen zouden in geen geval plaatsgrijpen sonder swaere orloghe… want hostiliter [is] Mars die allen oproer, twist, tweedracht en de orloghe beroerende en de verweckende is. 219 Hoe men het ook draaide of keerde, zelfs wanneer de menselijke bron van het kwaad werd uitgeschakeld, dan nog zou volgens de Vriese de kwaadwillige planeet Mars, en dus oorlog, de Nederlanden domineren. Zijn oplossing voor het probleem klonk dan ook veel gematigder. Wat de machtige heer volgens de Vriese te doen stond, was vergiffenis en genade vragen aan God en de koning. Alles was immers beter dan de sondaers doot.220 Bovendien kon deze situatie een voorbeeld stellen voor alle andere zondaars die hun trouw aan het Christendom of de Spaanse koning hadden verloochend. Zij
C.V. WEDGWOOD, William the Silent, William of Nassau, Prince of Orange 1533-1584, London, 2e uitg., 1960, 213. P.A.M. GEURTS, De Nederlandse Opstand in Pamfletten, Utrecht, 3e uitgave, 1983, 103-104. 215 WEDGWOOD, William the Silent, 218-219. 216 DE VRIESE, Prognosticatie ende generale corte beschrijvinge, 1581, fol 4 ve. 217 Idem. 218 Idem. 219 Idem, fol. 5 re. 220 Idem, fol. 5 re. 213 214
26
zouden hen immers altijd bermhertigh en de ghenadigh terug in hun kudde toelaten.221 Zo gaf de Vriese ten slotte aan zijn voorspelling van de doot van sommighe machtighe potentaten, ongegeneerd een religieus en moralistische dimensie.222 Toch bleef Willem van Oranje in de Nederlanden geviseerd en in 1582 pleegde Juan Jauréguy voor het eerst een aanslag op het leven van de prins. De aanslag was zorgvuldig voorbereid. Een Portugees koopman, Añastro genaamd, reisde kort voor het voorval af naar de Lage Landen. Daar overtuigde hij Parma dat hij de geschikte kandidaat gevonden had om de riskante opdracht te vervullen. Parma gaf uiteindelijk zijn goedkeuring en tijdens het diner ten huize Oranje, waagde Jauréguy zijn kans.223 De gebeurtenis bleef ook in populair drukwerk niet onbesproken. Kort na de feiten verscheen bij Plantijn een pamflet met als titel Cort verhael van ’t moordadich feyt geperpeteert in den persoonen van den prince van Orangien by Jan Jauregui Spaengaert.224 Het pamflet was duidelijk een product van de Staten-Generaal. Plantijn had immers in 1582 het privilege ontvangen van de Staten om alle soorten van placcaten, statuten, en de ordinantien nopende de policie en de andere affairen ten profijte van de landen en voorseide steden te drukken.225 Daarnaast had de auteur van het werkje niet veel goeds te vertellen over het Spaanse bestuur. Zo beschreef hij bijvoorbeeld hoe Willem van Oranje kort voor de aanslag nog zijn bezorgdheid over de wreetheden by den Spaegnaerden in den lande van herwaertsovere had aangekaart bij zijn tafelgenoten.226 Zelf stelde Willem van Oranje zich volgens hem zelfs na de moordactie nog altijd genadig op. Meteen na de aanval zou hij volgens het pamflet dan ook geroepen hebben doot hem niet, ick vergeve hem mijn doot!227 Añastro en de hertog van Parma daarentegen waren volgens de auteur meedogenloos. Zij toonden immers geen genade. Het enige waar zij op hoopten bij de aanslag, was der doot des voorseide heeren princen.228 Ook Valentijn van Goorle leek in zijn plakalmanak in 1583 opnieuw de aanslag onder de aandacht te willen brengen want boven desen salder dit jaer een machtich heere sieck wesen die in groot perijckel sal wesen van sterven. Willem van Oranje had inderdaad ernstige verwondingen overgehouden aan de moordaanslag in 1582. Jauréguy had de prins van korte afstand immers geraakt in de kaak. Het kostte de medecijn-doktoors dan ook veel moeite om de wonde te helen.229 Valentijn van Goorle was echter misnoegd over die situatie en benoemde het regelrecht als een groot schandaelen.230 Willem de Vriese, Valentijn van Goorle en de auteur van het pamflet uit 1582, toonden dus dat er tussen 1580 en 1585 in Antwerpen een dialoog mogelijk was in de publieke sfeer over de situatie in de Nederlanden. Volgens Monica Stensland sprak vooral Staatse drukwerk daarbij Idem, fol. 5 re. Idem, fol. 4 ve. 223 WEDGWOOD, William the Silent, 229-230. 224 S.N., Cort verhael van ’t moordadich feyt geperpeteert in den persoonen vanden prince van Orangien by Jan Jauregui Spaengaert, Antwerpen, Plantyn, 1582, fol. 1 re. 225 Idem, fol. 8 re. en WATERSCHOOT, ‘Antwerp: books, publishing and cultural production before 1585’, 242. 226 Cort verhael, 1582, fol. 2 re. 227 Idem, fol. 2 ve. 228 Idem, fol. 3 ve. 229 WEDGWOOD, William the Silent, 232. 230 VAN GOORLE, Almanach ende prognosticatie, 1583, fol. 1 re. 221 222
27
inderdaad niet altijd dezelfde taal.231 Ook Antwerpen behoorde tussen 1578 en 1585 tot het Staatse kamp en hun drukwerk ademde dan ook overwegend een anti-Habsburgs sentiment uit.232 Maar de figuur van Willem van Oranje bleek toch voer voor discussie. Valentijn van Goorle kan de aanslag op Willem van Oranje misschien wel aangeduid hebben als een schandaal, Willem de Vriese had in 1581 weinig medelijden met de zondaar. Hij koos in dát verhaal dan ook resoluut de zijde van de lieven en de getrouwen coninc Philippus coninc van Spagnien. 233
2.2.4. Terugkeren naar Sinte Peeters schipken234 (1585-1598) Blijft volherdich in uwe Christelijck geloove. 235 1585 markeerde een belangrijker cesuur in het religieuze klimaat in het hertogdom Brabant. Na de ondertekening van het laatste reconciliatieverdrag in Antwerpen, was er geen weg meer terug. Het document dwong de heroverde Brabantse steden er immers toe de katholieke religie zonder meer als enige geloofsovertuiging te aanvaarden.236 Het Habsburgse confessionaliseringsoffensief ging daarmee dan ook symbolisch van start. Mede met de hulp van woord en beeld, probeerden de kerkelijke en wereldlijke overheden de bevolking te overtuigen om terug te keren naar de schaepskoye der heyliger Roomscher Kercken. 237 Ook in de prognostica weerklonken sporen van die religiepolitiek. God regeerde de sterren, maar het was de toewijding van de aardse bewoners aan Hem, die bepaalde of er goedaardige of kwaadwillige planeten de Nederlanden zouden domineren. God zou zo volgens Ian Verniers de Nederlanden de vrede onder de influentie van Jupiter en Venus enkel gunnen wanneer de Kerk erin slaagde haerlieden te bekeren tot penitentie.238 Enkel dan, konden de inwoners van de Lage Landen beginnen hopen dat Hij nooit meer de bewijsen van goede planeten van ons niet ghenommen en worde.239 De prognostica stelden de Opstand in de Nederlanden vanaf 1585 dan ook gedeeltelijk voor als een straf van God, die enkel verholpen kon worden wanneer de gelovigen tot inkeer kwamen en hun zondige christelijke leven zouden verbeteren. Een gelijkaardige retoriek vonden we al terug bij Willem de Vriese in 1581 wanneer hij sprak over de doot van sommighe
STENSLAND, Habsburg Communication, 111. DE NAVE, ‘Antwerpen, dissident drukkerscentrum’, 16 en 17. 233 DE VRIESE, Prognosticatie ende generale corte beschrijvinge, 1581, fol 3 re. 234 NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe, 1588, fol. 6 ve. 235 Idem, fol. 3 ve. 236 In deze meesterproef markeerde 1585 vooral voor Antwerpen een belangrijke ommezwaai. ’s-Hertogenbosch koos al in 1579 opnieuw de kant van Filips II waardoor het katholieke geloof daar al eerder als dominante geloofsstrekking vaste voet aan de grond kreeg. Zie daarvoor ook verder in dit hoofdstuk 2.3. almanakkronieken en religie: casus Schermersoproer, pagina 37 e.v. 237 VAN GOORLE, Prognosticatie ende generale voorsegginghe, 1592, fol. 8 ve. 238 VERNIERS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, 1592, fol. 16 re. 239 Idem. 231 232
28
machtighe potentaten.240 Na 1585 legden de prognostica des te meer de nadruk op penitentie en goddelijke genade. In feite werkte dat proces in twee richtingen. Ten eerste probeerden de kerkelijke overheden hun katholieke gelovigen nog meer aan zich te binden. Eén van de middelen om die controle op het religieuze leven van hun volgelingen te verscherpen, was de biecht. Na het Concilie van Trente (1545-1563) kregen de zeven sacramenten opnieuw een centrale plaats in de katholieke geloofsleer.241 Hoewel de Kerk daarmee niets wijzigde aan haar traditionele opvatting, was het voor hen toch belangrijk hun visie over de sacramenten opnieuw te bevestigen. Hun protestantse tegenstanders hadden immers zware kritiek geleverd op dat standpunt en aanvaardden er in essentie slechts twee, de doop en het Heilig Avondmaal.242 Eén van de hoofddoelen van het Concilie van Trente was evenwel om de troebele wateren tussen het katholieke geloof en de protestantse Kerken voor eens en voor altijd uit te klaren. Met de bezegeling van de zeven sacramenten in 1547, distantieerde de katholieke Kerk zich dan ook duidelijk van de protestantse geloofsovertuigingen.243 Bovendien legden zij vanaf het midden van de zestiende eeuw, bij de zeven sacramenten vooral de nadruk op de biecht en de eucharistie. Een goed gelovige werd verondersteld beiden op regelmatige basis uit te voeren.244 Filips II was een enthousiaste verdediger van die hernieuwde katholieke impulsen.245 In de Nederlanden werden ze dan ook via verschillende media aangemoedigd. Vooral prenten en stichtende werkjes in zakformaat, spoorden de gelovigen aan hun katholieke plichten ter goeder trouw na te komen.246 Tenslotte waren de biecht en de eucharistie voor de parochies ook een manier om het contact met hun gelovigen en dus de controle op hun religieuze leven te vergroten. 247 Ook de prognostica in Brabantse almanakken leverden aan die strategie een aanzienlijke bijdrage. Zij speelden daarbij vooral in op de biecht en de beloning voor de menselijke trouw aan God. Zo voorspelde Jan Peeterssen naar aloude gewoonte in 1585 dat dit jaer niet merckelijcx goets en is overcomende.248 Volgens hem waren die slechte vooruitzichten niet verwonderlijk. Waarom zou God de inwoners van de Nederlanden verlossen van de conflicten die het gebied teisterden als zij zich toch niet als betere christenen wilden gedragen? Zijn boodschap was dan ook duidelijk. Als
Zie hiervoor 2.2.3. ‘Willem onder vuur’, pagina 26. en DE VRIESE, Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI., 1581, fol. 4 ve. 241 De zeven sacramenten waren het doopsel, het vormsel, de eucharistie, het huwelijk, de biecht, het priesterschap en de ziekenzalving. 242 Het Heilig Avondmaal staat in principe gelijk aan de heilige Communie als onderdeel van de eucharistie bij de katholieken. Maar de protestantse kerken aanvaardden daarbij niet dat Christus ook fysiek aanwezig is in onder andere ‘het brood en de wijn’. Enkel een geestelijke aanwezigheid van Christus werd geaccepteerd. M. A. MULLETT, The Catholic Reformation, London en New York, 1999, 47. 243 M. GIELIS, ‘De leer over natuur, zonde en genade: Een lacune in de contrareformatorische catechese?’, in E. PUT red. e.a., Geloven in het verleden: studies over het godsdienstige leven in de vroegmoderne tijd, aangeboden aan Michel Cloet, Leuven, 1996, 73. 244R. BIRELEY, The Refashioning of Catholicism, 1450-700: A reassessment of the Counter Reformation, Washington, 1999, 105. 245 MULLETT, The Catholic Reformation, 183. 246 THIJS, Van Geuzenstad naar katholiek Bolwerk, 103. 247BIRELEY, The Refashioning of Catholicism, 105. 248PEETERSSEN, Almanach ende prognosticatie vant jaer ons heeren 1585, 1585, fol. 5 ve. 240
29
wy lieden ophouden van sondighen, dan zou de Heere wel ophouden van slaen. 249 Om zijn argument meer kracht bij te zetten, voegde hij bovendien een Bijbels bewijs toe. Ook de profeet Jeremia had immers voorspeld dat de stad Jeruzalem als een straf van God ten onder zou gaan aan de menselijke zonde. Voor Peeterssen moest dat voorbeeld een wijze les zijn voor de toekomst. Hij verzekerde zijn lezers ervan dat in soo verre als ghilieden penitentie doet, so en sullen dese dinghen niet [meer] gheschieden. 250 De biecht zorgde er dan ook voor dat de menselijke zonden verminderden en God voorlopig geen reden meer had zijn volgelingen daarvoor te straffen. Bovendien zat volgens Nostradamus in de biecht en de vraag naar Goddelijke genade ook gedeeltelijk de oplossing voor de Opstand in de Nederlanden verscholen. Het kostte de gelovigen volgens hem maar vijf minuten religieuze moed om God via gebed en berouw te overtuigen om de Nederlanden eens te verlossen van de vermomde wolven die anders niet soecken dan alle troublen en discoort op dat sy her onversadelijcke valsch lochten vullen met het bloet van de arme gemeynte.251 Door middel van penitentie en gebed zou de oorlog volgens Nostradamus dus worden verdreven en de vrede snel weerkeren. De aansporingen om aan het kátholieke geloof vast te houden, werden na 1585 in de prognostica zeer expliciet verwoord. De trouw aan God stelden zij vaak gelijk met de loyaliteit aan het Spaans-Habsburgse gezag en vooral dan aan koning Filips II. Die retoriek paste volgens de historicus Geoffrey Parker binnen de ‘Grote Strategie’ van Filips II. Het katholieke geloof moest kost wat kost in het hele rijk worden verdedigd en Filips II zag zichzelf daarbij als voorspreker van de christelijke en katholieke gemeenschap op aarde.252 Toch hadden menig historici in het verleden hun twijfels over een dergelijk strategisch uitgebouwd plan. Zij zagen het beleid van de Spaanse vorst dan ook eerder als een opeenstapeling van momentane ingevingen. 253 Parker gaf echter een voortreffelijk tegenargument voor die kritiek. Filips II had weliswaar zijn ‘Grote Strategie’ nergens officieel opgelijst, toch zette hij allerlei propagandamiddelen in om zijn vorstelijke ambities wel degelijk kenbaar te maken aan de buitenwereld. Het gedrukte woord was daar één van.254 De ‘Grote Strategie’ van Filips II paste de prognostica als gegoten. Dat bewees ook Valentijn van Goorle in zijn almanak voor 1592. In oktober voorspelde hij barslechte weersomstandigheden met veel wind en regen. Zijn vooruitzicht was dan ook dat vele mensen ten prooi zouden vallen aan de seizoensziekten zoals verstoptheyt der borst en de pijne der keelen. 255 Door te bidden tot God konden de lezers volgens van Goorle dat leed vermijden. Maar ook hun onderdanigheid ten opzichte van de koning zou God ertoe aanzetten hen van kommer en kwel te vrijwaren. Zo zouden zij immers aan gheen perijckel noch aen siel, noch aen lijff meer worden
249Idem,
fol. 5 ve. fol. 6 re. 251 M. NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginge vande[n] jare ons heeren Jesu Christi. 1594. Ghemaeckt ende ghecalculeert op den meridiaen vande .xvii. Neerlanden, Weduwe van Guillaem Van Parijs, 1594, fol. 2 re. 252 G. PARKER en F. GONZALEZ, ‘The Grand Strategy of Philip II and the revolt of the Netherlands’, in G. DARBY, The Origins and Development of the Dutch Revolt, London, 2001, 109. 253 G. PARKER, The Grand Strategy of Philip II, London en New Haven, 2000, 1. 254Idem, 2 en 95. 255 VAN GOORLE, Prognosticatie ende generale voorsegginghe, 1592, fol. 8 ve. 250Idem,
30
blootgesteld. 256 In het verleden had de politiek-religieuze situatie in de Nederlanden inderdaad niet enkel ziekten maar ook vele andere perikelen veroorzaakt. Nu was het weliswaar de beurt aan Filips II om te bewijzen dat zijn hoofdrol binnen de katholieke gemeenschap wel degelijk iets waard was. Met de steun van God, was hij volgens de prognostica namelijk als enige gezagsdrager in staat om het welzijn van zijn onderdanen, zowel lichamelijk als geestelijk, voor eens en voor altijd te verbeteren. De alomgekende prognostica waren dan ook het middel bij uitstek om de inwoners van het hertogdom Brabant vanaf 1585 opnieuw aan het Habsburgse gezag in de Nederlanden te binden. 257 Ten tweede kwam het erop aan ook twijfelaars, en vooral de protestantse medemens, over de streep te trekken en te overtuigen toch definitief terug te keren naar de katholieke moedersschoot. De kerkelijke en wereldlijke overheden deden er in Antwerpen dan ook alles aan om dat idee tussen 1585 en 1595 in de praktijk om te zetten. Vooreerst werd de stad helemaal in de katholieke beeldtaal ingekleed. Religieuze beelden en kerkelijke gebouwen waren maar één van de middelen om de burgers helemaal voor het katholieke geloofsleven in te palmen.258 Protestantse inwoners kregen daarnaast in 1585 de keuze om de stad te verlaten binnen de vier jaar of om zich te bekeren tot het Rooms-Katholicisme. Daarbij stelden de stedelijke overheden zich evenwel gematigd en vergevingsgezind op.259 Niemand had immers baat bij een massale emigratie. Het best mogelijke scenario was dan ook om zoveel mogelijk zielen te bekeren. Dat kon de Kerk volgens de stedelijke magistraten dan ook enkel bereiken met een zachte aanpak. 260 Daarnaast ging de katholieke Kerk in Antwerpen ook de confrontatie aan met de naar eigen zeggen ‘verloren generatie’. Volgens hen leefden er in de stad vele jonge burgers die waren opgegroeid in een antikatholiek klimaat tussen 1578 en 1585. Vooral de jezuïetenorde zette dan ook in op het stichtelijk onderricht voor de jeugd.261 Nostradamus pikte in 1594 handig in op dat laatste thema. Hij maande de jeugd aan te kiezen voor de religie die al van oudsher de mensen een houvast bood in de Nederlanden, namelijk het katholieke geloof. Diegenen die hun nieuwsgierigheid achterna gingen en kozen voor de ‘nieuwe religie’ zouden volgens hem toch alleen maar bedrogen uitkomen. Want sy [sullen] de sake al anders sien eynden dan sy wel meynden. 262 Nostradamus begreep dat aan het begin de gereformeerde kerken bij de jeugd wellicht een ontstellend enthousiasme hadden losgeweekt. Daar had hij dan ook alle begrip voor. Maar voor hun eigen bestwil, raadde hij de jongere generatie toch aan de voetstappen te volgen van zijn goede ouders en volstandich [te blijven] in uwe voorouders leeringhe.263 Het Rooms-Katholicisme bood de lezer volgens die prognosticatie immers niets dan lichamelijke en geestelijke voordelen.
Idem, fol. 8 ve. THIJS, Van Geuzenstad naar katholiek Bolwerk, 35. 258 Idem, 107. 259 M. J. MARINUS, De Contrareformatie te Antwerpen (1585-1676): Kerkelijk leven in een grootstad, Brussel, 1995, 43. 260 THIJS, Van Geuzenstad naar katholiek Bolwerk, 37. 261 MARINUS, De Contrareformatie te Antwerpen (1585-1676), 45. 262 NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginge, 1594, fol. 4 re. 263 Idem. 256 257
31
Bovendien was er zelfs voor de Noordelijke gewesten nog hoop. Nostradamus voorspelde immers in 1588 dat ook zij zich in de nabije toekomst opnieuw bij het katholieke geloof zouden aansluiten. Volgens hem zouden Holland en Zeeland in Januari 1588 immers beseffen wat sotticheyt sy ghedaen hebben.264 De gereformeerde kerken hadden volgens Nostradamus de inwoners van die gewesten met valse beloften van voorspoed en vrede immers naar hun kant gelokt. Maar nu Holland en Zeeland die valse schijn eindelijk doorzien hadden, betrouwen zij den anderen niet [meer]. 265 . Over het algemeen was de Habsburgse publieke opinie er op dat moment sowieso van overtuigd dat Farnese de Noordelijke gewesten zou heroveren.266 Toch waren die voorspellingen ook opnieuw een voortreffelijk voorbeeld van de manier waarop men, niet in de eerste plaats de Hollandse of Zeelandse bevolking, maar vooral de eigen Brabantse bevolking wou overtuigen zich te bekeren. De stedelijke en kerkelijke overheden wisten immers heel goed dat de meeste emigranten zich uiteindelijk, zowel uit religieuze als economische overwegingen, zouden vestigen in de Noordelijke gewesten.267 Maar met dit voorbeeld gaven de auteurs van de prognostica aan dat zulke overhaaste emigratie niets zou uithalen. Volgens hen zouden namelijk ook die toevluchtsoorden weldra het katholieke licht zien. Daarnaast deed in de prognosticatie van Nostradamus uit 1588 ook de ‘Grote Strategie’ zijn werk. In zijn voorspelling voor mei spoorde Nostradamus zijn lezers opnieuw aan om den rechten weg in te slaan. 268 Want waarom zou iemand den loosen vossen streken volgen als enkel zijn goede christelijke koning hem zijn geluk kon verzekeren?269 Nostradamus gaf dus aan dat de katholieke Kerk in het recente verleden vele watertjes doorzwommen had. Daarbij had ze inderdaad ook volgelingen verloren aan de naar eigen zeggen gewiekste gereformeerde kerken. Marnef wees er volgens Stensland op dat zulk polemisch drukwerk echter maar zelden tot effectieve bekeringen leidde.270 Maar Nostradamus verzekerde dat zij die toch de moed hadden de venijnige vossen de rug toe te keren, meer dan welkom waren op Sinte Peeters schipken.271 Bovendien zouden God en Filips II er persoonlijk voor zorgen dat zij in spijt van de vyanden, teghen storm en wint door alle stormen alleen comen ter saligher haven. 272 Voorspoed en vrede lagen dus volgens hem enkel bij de katholieke Kerk in het verschiet.
NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe, 1588, fol. 2 re. Idem. 266 STENSLAND, Habsburg Communication, 115. 267 THIJS, Van Geuzenstad naar katholiek Bolwerk, 37. 268 NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe, 1588, fol. 5 ve. 269 Idem. 270 STENSLAND, Habsburg Communication, 129. 271 Het schip van Petrus (de apostel) staat symbool voor zijn beroep als visser maar ook voor de Kerk en het Christendom. Zie J. HALL, Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, T. VEENHOF vert., Leiden, 1993, 277. en NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe, 1588, fol. 6 ve. 272 NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe, 1588, fol. 6 ve. 264 265
32
2.2.5. Soldaten, arme zondaars Er was één opvallende periode waarin God de geloofsinspanningen van de Nederlandse bevolking ook echt leek te belonen. Ian Franco keek in zijn almanak voor 1596, immers met heimwee terug naar het jaar 1590. Volgens hem hadden de Nederlanden sedert den jaer voorleden 62 noyt beter hoop van peys ghehadt en de van beter leven voor onse Nederlanden dan wy verhoepten op het iaer van negentich.273 In dat jaar kregen de Zuidelijke gewesten in de Nederlanden inderdaad meer ademruimte. Dat hadden ze voornamelijk te danken aan het gespannen klimaat in Frankrijk en de daaropvolgende koerswijziging van het buitenlandse beleid van Filips II. In 1589 werd koning Hendrik III van Frankrijk vermoord door een katholiek geloofsfanaticus. Zijn erfgenaam, Hendrik van Navarra was echter het protestantisme genegen, wat voor Filips II een doorn in het oog was voor zijn katholieke beleid in de naburige Nederlanden.274 Bovendien kon Navarra als aanvoerder van de Franse Hugenoten rekenen op de steun van Engeland en de Noordelijke Nederlanden en was hij een voortreffelijk veldheer. Filips II begreep dat die situatie nefast kon zijn voor zijn Nederlandse gewesten en zag zich dan ook genoodzaakt tot een openlijke inmenging in de Franse politiek. Hij beval Parma uiteindelijk in 1591 om met zijn leger Frankrijk binnen te vallen.275 Volgens Franco had die militaire focusverschuiving bij hem en vele andere Brabanders voor een hernieuwde hoop op vrede gezorgd. In dat jaar deed er volgens hem immers overal het gerucht de ronde dat ghesanten, zoals Parma, van der hooger hant den selfden souden overghebracht oft gesonden zijn.276 Ten gevolge daarvan, stelden de gheestelijckheyt, den adeldom en de de goede ghemeynte na zijn vertrek alle hoop op de komst van peys, accoort en de ruste.277 Die goede gemeenschap plaatste Franco daarentegen in schril contrast met de Noordelijke gewesten. Voor hen betekende de militaire inmenging van Parma in Frankrijk, evenzeer een adempauze. Het Staatse leger kon zich op die manier immers reorganiseren en slaagden erin om een aantal Noordoostelijke steden zoals Zutphen en Deventer opnieuw te heroveren op de Spaans-Habsburgse legers.278 Voor die reactie van alle Nederlantsche heeren had Ian Franco evenwel geen goed woord over. Zíj waren het volgens hem die een vreedzame doorbraak hadden verhinderd uit groot profijt en de eyghen baet.279 Zoals uit de herneming van het conflict in de Nederlanden in de jaren tussen 1590 en 1596 was gebleken, lag met zulke instelling volgens Franco de vrede dan ook nog heel ver buiten handbereik. De tegenstelling tussen Ian Franco’s voorspellingen voor het peysselijc en de troostelijc iaer 1590 en zijn sombere vooruitzichten voor 1596 waren groot:280
I. FRANCO, Prognosticatie ende schoone beschrijvinghe vanden Turckschen val, met hen hereticsche adherenten ende uutlantsche provincien: ende der goede pauselijcke revolutien onser Duytscher Neder-landen, van dit schrickeljaer ... 1596, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1596, fol. 3 ve. 274 J. C. H. BLOM en E. LAMBERTS red., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 5e uitg., 2010, 117. 275 PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 220. 276 FRANCO, Prognosticatie ende schoone beschrijvinghe, 1596, fol. 3 ve. 277 Idem, fol. 4 re. 278 PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 222. 279 FRANCO, Prognosticatie ende schoone beschrijvinghe, 1596, fol. 4 re. 280 Idem. 273
33
Verweckinghe van doot-slaghen en de oproeringhe van oorloghen; waeruyt desolatien en verlatinghe van landen ghebeuren sullen. Menich mensch sal zijn selven het lijf nemen uit mistroosticheyt. En de veel ander sullen een haenighe doot sterven, principalijc die van Mars en de Mercurius nature sullen zijn.281 Opnieuw voorspelde Franco dus dat de Nederlanden geteisterd zouden worden door oorlog en onderlinge twisten. De inwoners van de Nederlanden waren bovendien volgens hem die situatie nu echt grondig beu. In de toekomst zouden ze daarom dan ook hun heil buiten de Lage Landen opzoeken. De reden voor dat vertrek uit die mistroostige situatie, zocht Franco onder andere bij de muitende soldaten die van Mars en de Mercurius nature waren.282 Bezeten door oorlog, zorgden zij er immers volgens Franco voor dat het dagelijkse leven onhoudbaar was voor de gewone burgers. Franco had in dat opzicht gelijk. De oorlog tegen Hendrik van Navarra in Frankrijk, kostte Filips II immers handenvol geld. Er bleef daarbij steeds minder geld over om de achtergebleven troepen in de Nederlanden te financieren. Bijgevolg kregen de Habsburgse soldaten geen soldij uitbetaald en regelmatig maakte de legerleiding melding van honger en een tekort aan munitie. 283 In de jaren negentig van de zestiende eeuw, volgden muiterijen bij de Spaans-Habsburgse legers zich dan ook in sneltempo op.284 Volgens Franco stonden die soldaten onder de kwade invloed van Mars en Mercurius, wat volgens hem deels hun kwalijke gedrag kon verklaren. Maar de muiterijen en de betrokken soldaten waren beslist geen goede zaak voor het Habsburgse kamp. Als zij de Opstand in de Nederlanden met succes naar hun hand wilden zetten, moesten de gezagsdragers volgens Franco die buitensporigheden een halt toeroepen. Want als er iets was dat de landen helpen ’t ondergaen en de vijand de overwinning bezorgde, dan was het wel quade iustitie en der soldaten onghetrouwe heyt, dat men hen niet en betaelt.285 Bovendien werd niet enkel het geduld van de soldaten op de proef gesteld door het uitblijven van voldoende financiering. De muiterijen die daaruit voortvloeiden vielen volgens Nostradamus ook bij Hem, die vanuit de hemel de Nederlanden overzag, niet in goede aarde. De insolentien en de overdaet die sy dicmael den onnooselen doen, misnoegde God.286 Opnieuw richtte Nostradamus in zijn almanak voor 1594 zich bezorgd tot zijne maeiestyt.287 Hij probeerde hem dan ook aan te sporen een einde te maken aan de plunderingen op dat hy den thoren Godts mach ontgaen.288 Franco en Nostradamus legden dus als het ware via hun prognostica aan de vorst een probleem voor dat volgens de publieke opinie in de Nederlanden snel om een oplossing vroeg. Volgens Monica Stensland gebeurde dat wel vaker, maar nooit hadden de auteurs van zulke Idem, fol. 2 re. Idem. 283 PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 223-224. 284 VAN DER LEM, De Opstand in de Nederlanden (1555-1609), (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/dutch/verhaal/Pages/verhaal02.aspx). Geraadpleegd op 28 maart. 285 FRANCO, Prognosticatie ende schoone beschrijvinghe, 1596, fol. 5 ve. 286 NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginge, 1594, fol. 9 ve. 287 Idem. 288 Idem. 281 282
2012
34
uitlatingen echt de intentie het Habsburgse beleid in diskrediet te brengen. Het waren vooral suggesties voor de koning en zijn gezanten om het in de toekomst nog beter te doen.289 Bovendien dekten ze zich daarbij volgens mij opnieuw voortreffelijk in binnen de propagandaretoriek van Filips II zélf. Naar eigen zeggen, bekleedde hij als leider van de Habsburgse gebieden, immers een goddelijke positie. Hij zag zichzelf dan ook als Gods uitverkorene om het christelijke geloof op aarde te verdedigen. De wil van God en die van Filips II waren daarom gelijklopend.290 God kon volgens Franco en Nostradamus zo het SpaansHabsburgse rijk bestraffen voor de muiterijen. Maar onder het mom van de Goddelijke Voorzienigheid, verzekerden zij impliciet hun lezers dat hun koning in de toekomst zijn loyaliteit aan God niet meer zou verloochenen en zulke vergrijpen te allen tijden zou vermijden. 291 Bovendien werden de muiterijen ook bestempeld als een straf van God voor de dwalingen van álle inwoners van de Nederlanden. Ook voor hen moest de terreur een aansporing zijn om betere christenen te worden. Volgens Nostradamus zou het over het algemeen immers wel wesen, waer ons gheloof sterck en de niet wanckelbaer en de dat onse sonden wat minderen.292 Een direct en dus riskante verwijzing naar het falen van het Habsburgse militaire beleid in de Nederlanden werd zo vermeden. Maar ook het gezag van Filips II bleef op die manier bij alle onderdanen verdedigbaar. Iedereen maakte fouten en enkel God besliste over de gepaste straf.293
2.2.6. Van den Noorden alle ’t quaet gecomen Tussen 1585 en 1598 creëerden de Antwerpse prognostica geleidelijk aan een duidelijk vijandbeeld ten aanzien van de Noordelijke gewesten. Zíj waren de echte aanstokers van de Opstand in de Nederlanden, met Holland en Zeeland op kop. Ook Ian Franco liet zich in 1599 laatdunkend uit over de gebieden die d’eersten oorlochse wapenen gecauseert [hadden] in den Noorden over de grote zeeplas.294 Bovendien zette hij een bijkomend wapen in, namelijk de twee afgrijselijcke cometen die uit den Noorden comen. D’ eerste voor een voorteecken die men heet de nieu sterren anno 72. D’ andere zijnde de comete met den langhen cromen steert anno 77 ons gesonden voor een roede.295 Beide kometen, uit 1572 en 1577 lieten in de Nederlanden inderdaad veel verwondering na. Zoals Mout al eerder aangaf, leidde hun verschijning dan ook tot verscheidene publicaties over het onderwerp, al dan niet met een religieus-politiek getinte inhoud.296 Toch zien we dat in de Brabantse almanakken de komeet Zij wees vooral op de invloed van geruchten en notities van hoge edelen, uitdrukkelijk bestemd voor Filips II. Toch is zij ervan overtuigd dat zij ook invloed uitoefenden op de publieke opinie in het algemeen aangezien daar vaak dezelfde frustraties werden verwoord. STENSLAND, Habsburg Communication, 120 en 122. 290 PARKER, The Grand Strategy, 95 en 96. 291 Idem, 108. 292 NOSTRADAMUS, Prognosticatie en[de] voorsegginghe, 1588, fol. 3 re. 293 PARKER, The Grand Strategy, 93 en 96. 294 I. FRANCO, Ephemeris metheorologica practica. Seer schoone ende generale beschrijvinghe van de vier deelen des jaers, met particuliere declaratie van de 12. maenden ... vanden jare 1599, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1599, fol. 15 ve. 295 Idem, fol. 11 ve. 296 MOUT, ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, 12. 289
35
niet meteen aanleiding gaf tot debat. Op basis van het bewaarde materiaal, kunnen we immers vaststellen dat Ian Franco in 1598 de eerste was die de komeet van 1577 expliciet een plaats gaf in de Opstand in de Nederlanden. Een pamflet uit 1577 lijkt bovendien onze stelling te bevestigen. Het geschrift kwam van de hand van de astroloog Joannes Portantius met als titel Beschrijvinghe der nieuwer cometen met aenwijsinge en de vermaninge wat zy bedieden en voortbrenghen sal.297 Het pamflet werd zowel bij Plantijn als bij Jan II Scheffer in ’s-Hertogenbosch gedrukt.298 De inhoud van het pamflet werd reeds uitvoerig besproken door Tabitta van Nouhuys. Volgens haar paste het beeldig in het rijtje van de pamfletten die rond 1577 verschenen naar aanleiding van de komst van de komeet. Portantius beschreef de komeet daarbij als een heilig teken. Volgens hem zou God haar in de nabije toekomst naar de aarde zenden om de stervelingen op hun zondige leven te wijzen dat ze tot dan hadden geleden. De komeet van 1577 moest dan ook een aanmaning zijn om tot inkeer te komen en een beter en godsvruchtiger leven uit te bouwen. Bovendien zou volgens Portantius de komeet een voorbode zijn voor een aantal grote veranderingen op aarde. Ook in het verleden hadden kometen namelijk zulke omwentelingen voorzien.299 Zo was er volgens Portantius net na de groote bloetstortinghe in Vrankrijck geschiet in ’t iaer 1572 – lees Bartholomeusnacht – ook een komeet verschenen die de kaarten in de Franse politiek grondig door elkaar schudde.300 De komeet van 1577 vertrok volgens Portantius uit het Oosten en zou via Turkije, Italië, Spanje en Frankrijk uiteindelijk de Nederlanden bereiken. Vooral Vlaanderen en Henegouwen zouden getroffen worden. De inwoners van Gent en Mechelen moesten in het bijzonder op hun hoede zijn voor plagen principalijck daer veel duysent menschen sullen door verdorven worden.301 Portantius beschreef de komeet dus als een gevaarte dat van buitenaf kwam en dat de hele Nederlanden in haar greep zou houden. Over haar inzetbaarheid in de Opstand in de Nederlanden, repte Portantius geen woord. Volgens Ian Franco daarentegen, was de komeet van 1577 wel degelijke een product van de opstandige regio’s in de Nederlanden. De komst van het gevaar uit het Noorden was evenwel al lang voorspeld door de Bijbelse profeet Jeremia. Hij verhaalde in zijn boek Klaagliederen over de vernietiging door de Chaldeeën van Jeruzalem in 586 voor Christus. 302 Bovendien zou hij volgens Ian Franco ook hebben voorspeld dat van den noorden alle t’ quaet comen [zou] op alle bewoonders der aerden.303 Dat moment was dan ook in 1572 en 1577 aangebroken. De komeet van 1577 kwam echter niet uit het Oosten, zoals Portantius had voorspeld, maar uit het Noorden. Dat Noorden had volgens Franco de twee kometen opzettelijk naar het Zuiden gesonden.304 Het lijden had vervolgens zestien lange maanden geduurd, die voor sommigen aanvoelden alsof het zestien járen J. PORTANTIUS, Beschrijvinghe der nieuwer Cometen met aenwijsinge en de vermaninge wat zy bedieden en voortbrenghen sal, Antwerpen, Plantyn, 1577, fol. 1 re. 298 TEN BRINK, ‘Bossche drukken 1541-1600’, 125. 299 VAN NOUHUYS, The Age of the Two-Faced Janus, 466-468. 300 PORTANTIUS, Beschrijvinghe der nieuwer Cometen, 1577, fol. 1 re. 301 Idem. 302 ‘Jeremia’, HALL, Onderwerpen, symbolen en motieven, 160. 303 FRANCO, Ephemeris metheorologica practica., 1599, fol. 11 ve. 304 Idem. 297
36
waren. Het Noorden was natuurlijk een regio die meer dan alleen de Noordelijke provinciën kon omvatten en de lezer zou misschien ook niet meteen gedacht hebben aan de Opstand in de Nederlanden. Toch zorgde Ian Franco ervoor dat ze dat wel zouden doen. In zijn voorspellingen voor de maand maart kende hij het ‘Noorden’ immers een meer specifieke positie toe op de wereldkaart. Volgens hem was het immers de plaats waar den duyvel zijnen stoel en de wooninghe … [gestelt had] … al diep achter in de Noortsche waterstede.305 Die watersteden vereenzelvigde hij bovendien in zijn prognosticatie vaak met Holland en Zeeland. De bedoeling van Ian Franco met de komeet, werd daarmee dan ook duidelijk. Hij stelde haar voor als een soort oorlogsprojectiel dat door het ‘duivelse’ Holland en Zeeland naar de kwetsbare Habsburgse Nederlanden in het Zuiden was gezonden.306 Precies zoals de Noordelijke provinciën hadden verhoopt, had de komeet daar voor veel schade en ellende gezorgd. Toch was er nog hoop volgens Ian Franco. Hij voorspelde immers dat Holland, Zeeland en de duivel met hun snode plan eigenlijk hun eigen graf hadden gegraven. De komeet had volgens Ian Franco immers dertig jaar de tijd nodig om helemaal te zijn uitgewerkt. In die dertig jaar kon op om het even welk moment nog een groote revolutie der monarchen plaatsvinden. In 1599 waren er al zesentwintig jaren verstreken. Er bleven volgens Franco dus nog vier jaren over waarin de omwenteling ook in de Nederlanden kon plaatsvinden. Ian Franco voorzag bovendien dat de uitwerking van de komeet zou eynden met teeckenen van groote blyschap.307 Die blijdschap zag Ian Franco uiteindelijk in de nakende revolutie waarbij de meesten deel van de Turcken en de heydenen noch christenen worden sullen.308 Hoe hard Holland en Zeeland zich ook zouden verzetten, uiteindelijk zouden ook zij volgens Ian Franco terugkeren naar het goede katholieke geloof. Het pamflet van Joannes Portantius gaf dus aan dat rond 1577 zelf, auteurs van populair drukwerk nog niet echt een vaste rol toekenden aan de komeet binnen de Opstand in de Nederlanden. Ian Franco bewees echter dat het Habsburgse kamp naarmate de tijd verstreek, in de komeet toch een aantrekkelijk propagandamiddel had gevonden. Het bleek dan ook een perfect argument om het Noorden schuldig te verklaren aan alle ellende die de Zuidelijke territoria teisterde.
2.3. Almanakkronieken en religie: casus het Schermersoproer in ‘s-Hertogenbosch (1579) Op de vraag of de religieuze verwikkelingen in de Nederlanden tussen 1578 en 1598 ook hun invloed uitoefenden op almanakkronieken, kan de berichtgeving over het Schermersoproer in ’s-Hertogenbosch (1579) een illustratief antwoord bieden. In dat stedelijke conflict werden de verhoudingen tussen katholieke en protestantse burgers en konings- en Idem, fol. 5 re. Volgens Elide Casali gebeurde het wel vaker dat in de vorm van kometen ook echt een oorlogsprojectiel werd gezien. E. CASALI, Le Spie del Cielo: Oroscopi, Lunari e Almancchi nell’Italia moderna, Torino, 2003, 98. 307 FRANCO, , Ephemeris metheorologica practica. 1599, fol. 14 re. 308 Idem, fol. 15 re. 305 306
37
staatsgezinde inwoners, immers bijzonder uitgekristalliseerd. Beide partijen in de Opstand in de Nederlanden konden dan ook de directe herinnering aan het Schermersoproer inzetten voor propagandadoeleinden, vooral via pamfletten. De Brabantse almanakkronieken speelden daarin echter veeleer een kleine rol. Maar hun aanzienlijke reikwijdte vereist dat de historicus hen bij zulke studie naar de vroegmoderne herinneringscultuur zeker niet uit het oog mag verliezen. Mijn bedoeling is dan ook om de almanakkronieken via de casus van het Schermersoproer in ’sHertogenbosch (1579) een volwaardige plaats te geven in de mechanismen van het publieke geheugen. De centrale vraagstelling daarbij luidt als volgt: Hoe rapporteerden almanakkronieken en andere verhalend bronnen in Antwerpen en ’s-Hertogenbosch van 1579 tot 1598 over het Schermersoproer? Bovendien, wijzigde het wisselende politiek, institutionele en religieuze kader ook de toon waarop de gebeurtenis werd beschreven?
2.3.1. Situatieschets ‘s-Hertogenbosch 1578-1579 Het vertrek van het Spaanse garnizoen in september 1577, zorgde voor een vertrouwensbreuk tussen ’s-Hertogenbosch en Filips II. Maar daarnaast vroeg het ook om een reorganisatie van het militaire apparaat. Geen buitenstedelijk garnizoen, maar een eigen burgerlijk militair apparaat zou voortaan de stad moeten verdedigen. Al in 1576, na een mislukte belegeringspoging van Oranje, had het stadsbestuur de schutterijen opnieuw in het leven geroepen. Maar in 1577 besliste de stad ook een elitekorps op te richten dat permanent instond voor de verdediging van ‘s-Hertogenbosch.309 Bovendien legde het toen overwegende katholieke stadsbestuur nog een extra eis op tafel. Het korps moest te allen tijde de katholieke godsdienst in de stad beschermen. Voor dat schermersgilde werden vooral voormalige leden uit de troepen van Willem van Oranje gerekruteerd aangezien zij volgens het stadsbestuur beschikten over voldoende militaire ervaring. Ten slotte werden er ook nog een aantal vendels opgericht die mee de verdediging van ’s-Hertogenbosch moesten ondersteunen. Aan het hoofd van elk vendel stond een kapitein. 310 Oranje was het met die stedelijke verdedigingsstrategie van ’s-Hertogenbosch beslist niet eens. Hij vreesde dat de burgerlijke milities niet opgewassen waren tegen de Spaans-Habsburgse troepen die op de loer lagen. Om de stad daarom meer onder controle te krijgen, beval hij een college van zeven policiemeesters op te richten. Zij moesten toezien op de weerbaarheid van de vesting. Maar al snel eisten zij ook meer invloed op het algemene bestuur van de stad. Hun eisen vielen echter zowel bij de bevolking als bij de schepenbank niet in goede aarde. Als medestanders van Oranje stelden zij immers voor om toch een Staats garnizoen te huisvesten. Dat zou volgens hen de weerbaarheid van de stad enkel maar ten goede komen. Hun pleit was tevergeefs. Het Het bestuur van ’s-Hertogenbosch lag tussen 1578 en 1579 vooral in handen van de schepenbank onder leiding van een magistraat. De schepenbank werd traditioneel elk jaar vernieuwd. In 1578 bestond ze uit zeven katholieke en twee calvinistisch gezinde schepenen. KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 481 en 482. en SCHUTTELAARS, Heren van de Raad, 108. 310 KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 483. 309
38
college stelde voor ontslag te nemen, maar dat werd hen uiteindelijk geweigerd. Mede door de steeds directere dreiging van Parma en zijn troepen voor de stad, dikten de tegenstellingen tussen de policiemeesters en de schepenbank bovendien alleen maar verder aan. De enige toegeving die het stadsbestuur wel deed jegens de policiemeesters, was de instelling van een stedelijk gouverneur. De keuze viel daarbij op Jan van Hoorne, een vertrouweling van Willem van Oranje.311 Maar ook de spanningen tussen de calvinisten en de katholieken in de stad groeiden. Hoewel de katholieke Kerk na 1566 het overwicht behield, bleven ook de protestantse strekkingen in ’s-Hertogenbosch ondergronds bestaan.312 Na de breuk met het SpaansHabsburgse kamp in 1577, grepen ze de kans om zich weer in het openbaar te laten gelden. Ook in het schermersgilde haalden de calvinisten de bovenhand. In 1578 eiste de Bossche protestantse gemeenschap bovendien een vrije beoefening van hun godsdiensten. Omdat het stadsbestuur aanvankelijk weigerde daarop in te gaan, bezetten ze onder leiding van de predikant Agylaeus twee kerkgebouwen. Omdat de spanningen bleven oplopen, werd in 1578 de Religievrede in ’sHertogenbosch dan toch afgekondigd. De gereformeerde kerken mochten voortaan in het openbaar hun geloof prediken en kregen twee kerken toegewezen voor hun activiteiten. Voor de leiders van de protestantse gemeenschap in ’s-Hertogenbosch gingen de toegevingen echter niet ver genoeg. Zij eisten, net als in Antwerpen, ook meer invloed in het bestuur van de stad. Hun grieven werden uiteindelijk wel gehoord. 313 De samenstelling van het nieuwe schepencollege van 1579, toonde meteen het succes van de eisen van de Bossche protestantse gemeenschap. Vijf leden waren calvinistisch gezind. Oranje en van Hoorne hoopten dan ook dat het garnizoen er nu eindelijk zou komen, maar de schepenbank bleef daarover nog altijd weigerachtig. 314 Bovendien werd de dreiging van Parma steeds reëler en adviseerde Oranje om tot de Unie van Utrecht toe te treden. Aanvankelijk verwierp de schepenbank ook dat voorstel unaniem. De belegering van Maastricht door Farnese en de start van de Keulse vredehandel in 1579, gooiden echter roet in het eten. 315 De calvinistische schepenen eisten dan ook om de Unie dan toch te overwegen. Geruggensteund door de Bossche calvinistische gemeenschap onder leiding van Agylaeus, kondigde de schepenbank uiteindelijk op één juli 1579 de toetreding tot de Unie dan toch af voor een overvol marktplein. 316 Na afloop van de toespraak, liep de situatie uit de hand. Een kogel, afkomstig uit een katholiek vendel, verwondde een lid van het overwegend calvinistisch gezinde schermersgilde. Het vuur zat in de lont. Wat volgde was een ware veldslag tussen katholieke en calvinistische Idem, 488. SCHUTTELAARS, Heren van de Raad, 30. 313 P. J. H. UBACHS, ‘De Nederlandse Religievrede van 1578’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 77 (1997), 58. 314 HOEKX e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom, 20. 315 In de Keulse vredesonderhandelingen probeerde de keizer van het Heilig Roomse Rijk, Rudolf II, te bemiddelen tussen de Habsburgse en de Staatse partij. Vertegenwoordigers van beide kampen waren daar in 1579 dan ook aanwezig. Uiteindelijk leverden de onderhandelingen weinig op en werden ze datzelfde jaar nog beëindigd. KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 481 en 498. 316 HOEKX e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom, 21. 311 312
39
burgers die de geschiedenis inging als het Schermersoproer. Daags na de schermutselingen, trachtte het stadsbestuur beide partijen te verzoenen. De stad zou zich weliswaar aansluiten bij de Unie van Utrecht, maar zou de procedure ditmaal voorzichtiger aanpakken. Toch werd de stad op drie juli opnieuw opgeschrikt door de inname van Eindhoven door Parma. Het stadsbestuur weigerde nog steeds een Staats garnizoen in te legeren maar stond wel toe dat er troepen in de nabijheid van Den Bosch werden gelegerd.317 Bovendien gaf de schepenbank de toestemming aan zijn burgers om de stad uit angst voor een nakende Habsburgse belegering te verlaten. Ze verzekerden echter wel dat wanneer de spanningen achter de rug waren, iedereen zonder verdere voorwaarden kon terugkeren naar de meijerijstad. Vooral protestantse inwoners gingen daarop in en vertrokken met hun bezittingen naar het Noorden.318 Het bestuur van de stad viel zo opnieuw in handen van een overwegend katholieke schepenbank. In de zomermaanden probeerden zowel de Staatse als de Habsburgse partij de stad naar zich toe te trekken. Aan beide kanten werden er dan ook tal van beloften gedaan. 319 Aanvankelijk bestond er onder het stedelijke bestuur zelf, twijfel over welke stappen er nu verder moesten worden ondernomen. Maar de nieuw aangestelde, katholieke schepenbank in oktober 1579, verschafte meer duidelijkheid. Zij kozen definitief voor het Habsburgse voorstel. In juli al, had die delegatie onder leiding van de hertog van Terranova, de stad ervan verzekerd dat wanneer zij Filips II opnieuw trouw beloofden, zij dezelfde stedelijke positie zouden verwerven als tijdens het bewind van Karel V. Dat betekende dan ook dat een deel van de aloude privileges en vrijheden terug aan de stad toekwamen.320 De stad verwelkomde dat voorstel in oktober met open armen. Als reactie stuurde Oranje nog troepen naar de stad onder leiding van Hohenlohe om een garnizoen op te eisen, maar tevergeefs. ’s-Hertogenbosch had zich nu definitief opnieuw met Filips II verzoend.321
2.3.2. Opse Parys!: de eigentijdse herinnering aan het Schermersoproer (1579-1598) Het Schermersoproer werkte al meteen na de feiten verwoede pennen los. Zowel in ’sHertogenbosch zelf, als buiten de stad werden dan ook verslagen opgetekend van de gebeurtenis. Zij verschenen meestal in de vorm van pamfletten of vormden een onderdeel van menig stadskroniek in Den Bosch. Maar ook de kleine almanakkronieken leverden daaraan dus een bescheiden bijdrage.
KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 501. 502. 319 HOEKX e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom, 21. 320 De hertog van Terranova, onderkoning van Napels, was door Filips II als gezant naar het vredesoverleg in Keulen gestuurd. KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 503. 321 HOEKX e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom, 26. 317
318Idem,
40
2.3.2.1. Eendracht maakt macht: Den goeden borgheren gepayseert Meteen na het Schermersoproer rolden in ’s-Hertogenbosch twee pamfletten van de pers. De Justificatie voor den goeden borgheren start zijn betoog daarbij vanaf de uittocht van het Spaanse garnizoen in 1577. De warachtighe declaracie pikte daarentegen pas in na de feitelijke actie van het Schermersoproer en vertelde over het moment dat vele Bossche burgers de stad verlieten. Beide pamfletten spraken echter dezelfde taal. Het Schermersoproer had de eendracht verstoord die ’s-Hertogenbosch en haar burgers altijd hoog in het vaandel hadden gedragen. De Justificatie wees daarbij vooral met een beschuldigende vinger naar de schermersgilde. Twee personen uit die groepering droegen volgens het pamflet de grootste verantwoordelijkheid voor het conflict, met name de predikant Agylaeus en Aert Ieronimus van Keelst. Toch maakt de auteur daarbij wel een duidelijk onderscheid tussen die perturbateurs en de oproerders en de protestantse burgers in het algemeen, die van der nieuwer religie. 323 Agylaeus en van Keelst hadden volgens de Justificatie op één juli de onwetende burgers op de markt opgehitst met hun straffe taal. Als straf voor hun weigering om de Unie van Utrecht goed te keuren, hadden ze bovendien gedreigd hun katholieke medeburgers uit de stad te jagen. Noch paep, moninck, papiste, noch diergelijcken broetsel zou volgens Agylaeus en van Keelst nog langer in de stad willen blijven.324 Maar de goede borgeren hadden volgens de auteur geen oor naar de praatjes van die aanstokers. 325 Integendeel, zij waren vanaf dat moment uiterst op hun hoede. Over de religieuze geaardheid van die goede burgers, sprak het pamflet evenwel geen oordeel uit. Naar mijn mening doelde de auteur daarbij dan ook vooral op diegenen die onpartijdig stonden tegenover de goedkeuring van de Unie van Utrecht. Zij wilden voor hun stad niets anders dan het mainteneren in alle stillicheyt, ruste en de goede correspondentie van den eenen metten anderen.326 Het Schermersoproer zelf, werd volgens de auteur uiteindelijk uitgevochten tussen twee partijen. De perturbateurs zoals Agylaeus en van Keelst, wilden daarbij kost wat kost de Unie goedkeuren. De gealtereerde stonden dan weer veel argwanender tegenover zulke overhaaste beslissingen.327 Geen van de partijen werd echter met een specifiek religieus stigma bestempeld. Het pamflet laat dus uitschijnen dat in de directe herinnering aan het Schermersoproer in ’s-Hertogenbosch zelf, de religieuze motivatie van het conflict niet primeerde. Vooral de schending van de eendracht door de perturbateurs én de gealtereerden werd als de grootste misdaad gezien. In tegenstelling tot de goede burgers konden zij die immers niet naar waarde schatten. Wat daarbij echter opvalt is dat het pamflet de acties van het stadsbestuur en de schepenbank telkenmale uit de wind zette. Zij hadden volgens hen geen hand in het 322
De referenties van de twee pamfletten zijn: Een warachtighe declaracie van die gheschiedenisse van tHertoghenbos die nu onlancks is ghesschiedt onder der borgherie welck is ghesissert met een pubblicacye die daer is gheboden en de uitgeroepen om alle questie te stijllen te pansseren om de vyant te wederstaen met geweelt en als ghy breeder hier in lesen sult, ’s-Hertogenbosch, 1579. en Justificatie voor den goeden borgheren der stadt van Tshertogenbossche, ’s-Hertogenbosch, Jan Scheffer II, 1579. 323 Justificatie, fol. 9 en 11. 324 Idem, fol. 9. 325 Idem. 326 Idem. 327 Idem, fol. 10. 322
41
Schermersoproer en hadden te allen tijden geprobeerd de eendracht tussen de burgers te beschermen. Tevergeefs zo bleek, maar volgens het pamflet deed het stadsbestuur er na het Schermersoproer dan ook alles aan om de samenhorigheid opnieuw te herstellen. Bovendien, zo verhaalde het pamflet, zou Den Bosch zijn trouw aan de Generaliteit nooit verloochenen en zou de stad hun allen faveur en assistentie toedragen.328 De vraag voor de inlegering van de een Staats garnizoen ging voor hen echt te ver, zelfs na de inname van Eindhoven door Parma. Het pamflet verdedigde die politiek. De auteur bracht daarbij de stationering van het Spaanse garnizoen (1566-1577) in herinnering. Dat had in ’s-Hertogenbosch toch enkel maar gezorgd voor affgrijselijcke mishandelinghen, oppressien en tirannie.329 Bovendien zou volgens het pamflet eender welk garnizoen de nieuwe poreuze eenheid opnieuw in het gedrang kunnen brengen. De schepenbank was volgens de Justificatie evenwel bereid tot een compromis en gebood dat iedereen die de stad wou verlaten, de toestemming kreeg. Volgens het pamflet nam de schepenbank die beslissing echter met pijn in het hart. Tevergeefs hadden zij volgens de auteur inductien, onderrichtinghen en de beden aen hen ghedaen om niet te vertrecken, maer hen te vueghen in goeder liefde en eendracht metten anderen goeden borgeren. 330 Ook de Warachtighe declaracie trad de Justificatie daarin bij. Volgens de declaracie had het stadsbestuur dan ook liever die ’t belieft hem binnen der stadt te behouden en de blijven woonen [zo] doende malcanderen ter eenre en de ter anderen zyden goeden ghelooften om den gemeynen vyandt ten uittersten toe te weerstaen.331 Samen zouden zij volgens de Warachtighe declaracie sterk staan tegenover de dreigingen van Parma en zijn Spaans-Habsburgse legers. De verwoede verdediging van de stedelijke politiek primeerde niet zomaar in de twee pamfletten. Beide documenten waren immers nauw verbonden met het Bossche bestuurlijke milieu. Jan Scheffer II drukte de Justificatie en was op het moment van de publicatie stadsdrukker van ’s-Hertogenbosch. Het mag dus niet verwonderen dat dit werkje naar alle waarschijnlijkheid in opdracht van het stadsbestuur was geschreven. We kunnen er bovendien vanuit gaan dat het document nog voor de wissel van de schepenbank in oktober 1579 van de pers rolde. Om de concrete acties van het stadsbestuur in de onmiddellijke nasleep van het Schermersoproer te verantwoorden bij de achtergebleven inwoners van ’s-Hertogenbosch, was zulk pamflet namelijk het geschikte medium. De verklaring voor de focus op eendracht en samenhorigheid tussen de goede burgers van beide religies tijdens het Schermersoproer, moet in diezelfde richting worden gezocht. In 1578 had ’s-Hertogenbosch immers de Religievrede afgekondigd. Daardoor kon de stad zich volgens Ubachs onafhankelijker opstellen tegen inmenging van buitenaf. De banden met bovenlokale kerkelijke gezagsdragers werden zo immers gedeeltelijk doorgesneden.332 Het stadsbestuur had er dus alle baat bij die beslissing te handhaven, wilde het zich in de toekomst diezelfde autonomie kunnen verzekeren. Het stedelijke zelfbestuur was immers niet alleen belangrijk voor de handhaving van het religieuze status quo. Ook de stedelijke verdediging hing
Idem, fol. 15. Idem, fol. 12. 330 Idem, fol. 10. 331 Een warachtighe declaracie, fol. 2. 332 UBACHS, ‘De Nederlandse Religievrede van 1578’, 59. 328 329
42
af van een zo autonoom mogelijk stedelijk bestuur.333 Bovendien kon de stad zich in de gespannen situatie in 1579, sowieso geen onrust meer veroorloven. Het pleit voor eendracht en een vreedzaam voortbestaan tussen zowel de burgers onderling als tussen de burgers en het stadsbestuur, was dan ook meer dan nodig. De goede burgers die tijdens het Schermersoproer die waarden nooit hadden verloochend, moesten dan ook een voorbeeld zijn voor de toekomst. Daarnaast gaven beide pamfletten aan dat de stad de protestantse gemeenschap niets verweet. Volgens de Justificatie en de Warachtighe declaracie zouden in de toekomst de katholieke burgers immers bereid blijven om opnieuw in vrede samen te leven met hun voormalige protestantse stadsgenoten. De Warachtighe declaracie dook bovendien volgens Cornelis Hermans kort na zijn publicatie in ’s-Hertogenbosch, ook in Holland op.334 Het economische verlies ten gevolge van de grote uittocht naar het Noorden, had de stad meteen pijnlijk getroffen.335 Misschien was het pamflet daarom wel een ultieme poging om de uitgeweken burgers te overtuigen naar ‘sHertogenbosch terug te keren. Ook een fragment over het Schermersoproer uit de kroniek van de monnik Albertus Cuperinus (ca. 1500-1560) bevestigde die stelling. Hij schreef in de loop van de jaren vijftig van de zestiende eeuw een kroniek over zijn geboortestad ’s-Hertogenbosch. Daarvoor ging hij in 1553 te rade bij een gelijkaardige kroniek in het Latijn, van de hand van de Bossche kroniekschrijver Molius (ca. 1500-1565). Het origineel van die kroniek heeft echter de tand des tijds niet doorstaan. Maar via het afschrift van Cuperinus uit 1553, bleef het geschiedwerk tot op de dag van vandaag bekend.336 Aan de tekst van Molius voegde Cuperinus vervolgens een aantal aanpassingen en toevoegingen bij. Hoogstwaarschijnlijk vormde die herwerkte tekst uiteindelijk de basis voor zijn Nederlandstalige kroniek over ’s-Hertogenbosch met als titel Die Chronicke van der vermaerder en de vromer stadt van Tsertogenbosch. 337 Gezien het overlijden van de Cuperinus kort na 1560, staat het evenwel met zekerheid vast dat de passage over het Schermersoproer (1579) niet rechtstreeks van de hand van Cuperinus afkomstig was. Volgens Cornelis Hermans verzorgde een anoniem kroniekschrijver dan ook de passage van 1566 tot 1579 in Cuperinus’ kroniek. Hij had waarschijnlijk slechts de bedoeling om het geschrift van Cuperinus te vervolledigen. Hermans was er bovendien van overtuigd dat die auteur de gebeurtenissen die hij beschreef tussen 1566 en 1579 aan den lijve had ondervonden. Daarvoor baseerde Hermans zich op de passage waarin hij de ontwikkelingen over de Keulse vredeshandel behandelde. Omdat de auteur liet uitschijnen dat hij de uitkomst daarvan nog niet wist, moest hij volgens Hermans wel een kind van zijn tijd zijn
HOEKX e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom, 21. C. R. HERMANS red., Verzameling van kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de stad en meijerij van ’s Hertogenbosch, vol. 3, ’s-Hertogenbosch, 1853, 341. 335 KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 502. 336 J. A. M. HOECKX red. e.a., De kroniek van Molius: een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad, ‘Hertogenbosch, 2005, 19. 337 Idem. en Verzameling van kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de stad en meijerij van ’s Hertogenbosch, C. R. HERMANS red., 3 dln., ’s-Hertogenbosch, 1846-1853, 265-353. 333 334
43
geweest.338 Ik volg daarin Hermans’ argumentatie. Want ook de manier waarop de anonieme auteur het Schermersoproer beschreef, laat uitschijnen dat hij een tijdgenoot was. Net als bij de Justificatie en de Warachtige declaracie, benadrukte ook hij de eendracht die ’sHertogenbosch sierde. Hij gaat in die gedachte evenwel nog een stap verder.339 In tegenstelling tot de twee pamfletten, duidde hij immers niemand expliciet aan als de grote boosdoener. Opnieuw maakte de anonieme auteur daarbij wel een onderscheid tussen twee partijen, voor en tegen de ondertekening van de Unie van Utrecht. Maar daarbij benadrukte hij dat er tijdens het Schermersoproer geen verschil tussen rang of stand waarneembaar was. Inne dese furie was den vader tegens dat kynt, den eenen broeder tegens den anderen, oomen, neffen en geswaghers tegens een. 340 Daarenboven gaf de passage aan dat ook de onpartijdige burgers de gevolgen van het Schermersoproer duidelijk hadden gevoeld. Het waren immers ook gedeeltelijk hun zonen, kinderen en broeders die hadden meegestreden in het conflict. De auteur stelde het Schermersoproer dan ook voor als een traumatische ervaring die Bossche gemeenschap in zijn geheel diep had getroffen. Maar zelfs na zulke gebeurtenis was de bereidheid tot herstel van de eendracht groot en hadden beide partijen zich opnieuw veraccordeert en gepayseert.341 Ook de auteur van deze passage stond waarschijnlijk dicht bij het stadsbestuur. In zijn tekst verwerkte hij immers een aantal bestuurlijke verordeningen zoals de toestemming tot vertrek in 1579. Maar ook de Warachtige declaracie vormde een onderdeel van zijn geschrift. De gelijkaardige retoriek van burgerlijke eensgezindheid zonder religieus onderscheid laat zich daardoor dan ook verklaren. Die aspiraties vormden ten slotte de basis voor de herinneringscultuur aan het Schermersoproer in 1579 in ’s-Hertogenbosch zelf.
2.3.2.2. Onder ’t dexsel van peyse: een verborgen agenda? Maar al snel werd dat relaas buiten ’s-Hertogenbosch overvleugeld door andere versies van de feiten. De hierboven beschreven Justificatie was immers een antwoord op twee pamfletten die eerder in 1579 in Leiden waren gedrukt.342 Hun toon stond echter in schril contrast met de roep op samenhorigheid tussen burgers en bestuur die overheerste in het Bossche drukwerk. Volgens zowel de Apologie als de Verantwoordinge was d’onghehoorsaemheyt van de Rade d’ eenige oorsake Hermans baseerde zich daarvoor op de volgende uitspraak in de kroniek: Soe die oorloghe met haer [den vrede van Keulen] noch nyet op en hout, mach men daer aff vorder schryven byden gheenen daer aff kennisse hebbende. HERMANS, Verzameling van kronyken, VII en 352: Die Chronicke van der vermaerder en de vromer stadt van Tsertogenbosch. 339 Ik baseer mijn eigen argumentatie op de uitgegeven tekst van de passage (1566-1579) in het overzichtswerk van Hermans, 335-352. Bij dergelijke uitgaven bestaat natuurlijk het risico op ‘besmetting’ van het standpunt van de uitgever ten aanzien van de originele tekst. Maar omdat Hermans steeds benadrukte dat ook zijn uitgaven slechts een ‘afschrift’ en dus letterlijke overname zijn van de originelen, lijkt dit gevaar bij zijn uitgave miniem. 340 Verzameling van kronyken, charters, vol. 3, 337: Die Chronicke van der vermaerder en de vromer stadt van Tsertogenbosch. 341 Idem, 338. 342 De referenties van die twee pamfletten zijn: Apologie, beschermreden ende antwoorde der vertrocken Borgheren van ’sHertogenbosch tegen de frivole, logenachtige justificatie, Leiden, 1579. en Eenvoudige ende warachtige verantwoordinge der uitghewekene borgheren der stadt ’s-Hertogenbosch tegens de Iustificatie, inden name der ingeblevenen onlanckx uitghegeven, midsgaders teghens die acte byde drije leden der selver stadt den achsten iulij gepubliceert, Leiden, 1579. en VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 221. 338
44
alles quaets.343 De stadsbestuur trof volgens hen dan ook alle schuld. Het pamflet maakte daarbij wel een duidelijk onderscheid tussen de verschillende strekkingen binnen het stadsbestuur. De gouverneur Jan van Hoorne, de magistraat, de policiemeesters en de vendelkapiteins werden immers buiten schot gezet. Maar de rade der dry leden was volgens de Apologie schuldig over de hele lijn.344 Zij hadden met hun slecht militair beleid tweedracht onder de bevolking gezaaid. Vooral de weigering om het Staatse garnizoen te legeren en de ondermaatse versterking van de eigen stadsmuren, werd de raadsvergadering kwalijk genomen. Volgens de Apologie was dát gebreck en de weygheringhe van justitie dan ook de enige echte reden voor het oproer in ‘s-Hertogenbosch.345 Ook de Verantwoordinge gaat mee in datzelfde verhaal. De auteur daarvan zag geen enkele reden waarom het stadsbestuur het Staatse garnizoen wel zou weigeren. Het zou de stad volgens hem enkel maar ten goede komen. Het pamflet maakt daarbij immers een duidelijk onderscheid tussen een Staats garnizoen van den goethertighe heeren en een Spaans-Habsburgs tyrannisch garnisoen strekkende tot eewige slavernije en bederfnis. Beide pamfletten bevestigden het stereotype beeld over de Spaans-Habsburgse soldaten dat in de Nederlanden bestond. De Zwarte Legende deed dan ook zowel in de Apologie als de Verantwoordinghe zijn werk. Het tirannieke karakter van de SpaansHabsburgse legers die met hun razernijen en wreedheden de Nederlanden hadden opgeschrikt, vormde daar een vast onderdeel van.346 Volgens Amanda Pipkin was het bovendien een manier om stilaan vorm te geven aan een supra-provinciale identiteit in de Nederlanden. Iedereen die zich verzette tegen zulke onmenselijkheden, was een trouwe volgeling van de Nederlandse zaak. Diegenen die daar evenwel niets tegen ondernamen, pleegden landverraad en heulden samen met de vijand.347 Bovendien zou de keuze voor een koninklijk garnizoen de vrijheid, die de inwoners van de Nederlanden zo hoog in het vaandel droegen, voorgoed de mond snoeren. 348 Beide pamfletten buitten die retoriek in hun verslag over het Schermersoproer dan ook ten volle uit. Zo bracht de Apologie ook de inlegering van het Spaanse garnizoen in zijn betoog opnieuw in herinnering en stelt hij zijn lezers voor een voldongen feit: Hebt ghylieden dese woorden alreede vergeten? En verstaet ghy niet met wat wroegen der conscietien over heure voorleden tyrannie, sy het gewelt der garnizoenen ernsten te behouden? Dunct u dat se nu een ander hert in heure boesem dragen dan sy droegen doen sy de vreemdelingen hielpen raetslagen over de uitstrortinghe uwer vrijdichheyt en de previlegien? Doense
343Apologie,
beschermreden, fol. 22. fol. 11. en Tussen 1500 en 1580 lag het feitelijke bestuur van ’s-Hertogenbosch bij deze raad van drie leden. Aangezien ze echter niet op regelmatige basis vergaderden, had vooral het schepencollege vooralsnog het dagdagelijkse bestuur in handen. Maar belangrijke aangelegenheden werden wel altijd in de raadsvergadering overlegd. SCHUTTELAARS, Heren van de Raad, 154. 345Apologie, beschermreden, fol. 10. 346 I. S. SCHNEIDER, La leyenda negra de España: Propaganda en la Guerra de Flandes (1566-1584), 76. 347 A. PIPKIN, ‘They were not humans but devils in human bodies: Depictions of Sexual Violence and Spanish Tyranny as a means of Fostering Identity in the Dutch Republic’, Journal of Early Modern History, 13 (2009), 261. 348 Y. R. PEREZ, ‘The Pelican and its ungrateful Children: The Construction and Evolution of the Image of Dutch Rebelliousness in Golden Age Spain’, Journal of Early Modern History, 11 (2007), 292. 344Idem,
45
met gewelt dreygementen den thienden penninc sochten in te brengen: doense u lieden verdructen met Tyrannische uitheymsche garnizoenen? 349 Toch bleef het stadsbestuur tegen wil en dank, weigerachtig tegenover de inlegering van een Staats garnizoen dat de stad tenminste kon behoeden voor een herhaling van zulke ellende en terreur. Dat werd hen dan ook in de pamfletten bijzonder kwalijk genomen. Bovendien zagen zowel de Apologie als de Verantwoordinge dat als hoogverraad aan de Generaliteit en de Nederlandse identiteit. Sterker nog, volgens hen had de stadsregering van begin af aan nooit anders gewenst dan zich opnieuw te verzoenen met het Habsburgse bestuur. Zij hadden de onwetende massa dan ook misleid en onder dexsel van peyse hebben sie die gemeynte [van ’s-Hertogenbosch] tegens heure Duericheyt [Willem van Oranje] opgheroert. 350 Zowel de Apologie als de Verantwoordinge gebruikten het Schermersoproer in ’s-Hertogenbosch dus vooral om de wreedheden van de Spanjaarden in de Nederlanden en van iedereen die met hen samenwerkte, nogmaals extra in de verf te zetten. De Bossche driekoppige raadsvergadering was daar volgens hen het perfecte voorbeeld van. Zij hadden immers de moort uwer vromer borgeren op hun geweten.351 In tegenstelling tot wat de Bossche verslagen rapporteerden, trof volgens de Apologie dus geen enkele burger enige schuld in het Schermersoproer. Zij hadden slechts passief de beslissingen van het listige stadsbestuur moeten ondergaan. De getroffen burgers van ’sHertogenbosch vormden volgens het pamflet dus nog wel een onderdeel van de Nederlandse gemeenschap en identiteit. De stadsbestuur had echter zijn kansen definitief verkeken door niets te ondernemen tegen de Spaanse tirannie. De auteur van de Verantwoordinge was het daar echter niet helemaal mee eens. Als eerste in dit verhaal, gaf hij immers ook een uitgesproken religieuze dimensie aan het Schermersoproer. Vooral wanneer hij sprak over de uittocht van de Bossche burgers na de schermutselingen op de markt, werden zijn intenties duidelijk. Samen met de katholieke burgers, had de stadsregering de protestantse inwoners uit ’s-Hertogenbosch verjaagd. De toestemming tot vertrek die het stadsbestuur op acht juli uitvaardigde, was volgens de Verantwoordinge geen goedbedoelde toegeving aan opgeschrikte burgers, maar een poging om de stad voor eens en voor altijd van de protestantse kerken te zuiveren op aanraden van hun SpaansHabsburgse oversten. Daags na hun vertrek hadden de achtergebleven burgers van der religie immers ongegeneerd hun predicstoelen, gestoelten en de bancken in stucken gheslagen en vernielt.352 De Apologie nam daarover echter een heel ander standpunt in. Volgens hem hadden immers niet alleene die van de gereformeerde maer oock een groot getal van de notabelsten der Roomscher religie de benen genomen.353 Bovendien was de schrijver van de Apologie over zijn standpunt in die kwestie formeel. So en sal nochtans niemant de schult van dese mishandelinge den ghemeynen borgeren toeschrijven, noch daerinne trecken d’oeffeninghe van beyde de religien. Tzijn alleene de regeerders op wien die sake
349Apologie,
beschermreden, fol. 16. fol. 27. 351Idem, fol. 22. 352 Verzameling van kronyken, charters, vol. 3, 585 en 583: Eenvoudige ende warachtige verantwoordinge. 353Apologie, beschermreden, fol. 28. 350Idem,
46
staet. 354 De herinnering aan het Schermersoproer in Den Bosch, gaf dus als het ware mee vorm aan de prille Nederlandse identiteit in het Noorden zoals Pipkin die in haar artikel voorstelde. Maar over de manier waarop die identiteit moest ingevuld worden, politiek of religieus, verschilden de meningen in de betrokken pamfletten duidelijk nog. Ook in de volgende decennia werd er nog stevig nagepraat over het Schermersoproer, zowel in ’s-Hertogenbosch zelf als buiten de stad. Het religieuze argument dook daarbij echter steeds vaker op als basisverklaring voor het Schermersoproer. Dat markeerde dus een scherp contrast met de directe herinnering aan de feiten, waar vooral politieke motieven de kop opstaken. Ook Ian Franco besteedde in zijn almanakkroniek van 1598 in het bijzonder aandacht aan het Schermersoproer in ’s-Hertogenbosch. Hij maakte daarbij net als de auteur van de Verantwoordinge een onderscheid tussen de katholieke burgers die samenwerkten met de driekoppige raad en de voorstanders van de Unie van Utrecht. De schuldvraag keerde hij echter om. Het waren immers de onruststokers die het stadsbestuur en de goede burgers gedwóngen hadden de Unie te accepteren. Beide groeperingen kende hij bovendien een uitgesproken religieuze identiteit toe. Den raet en de de goede boorghers groepeerde hij als katholieke burgers.355 De voorstanders van de Unie bestempelde hij zonder veel nuance als consistorianten.356 Net als in de prognostica, sijpelden in de kroniek van Ian Franco ook sporen door van het Habsburgse confessionaliseringsoffensief in de Nederlanden. De consistorianten en dus de protestantse gemeenschap in het algemeen, was in ’s-Hertogenbosch immers van kwade wil geweest. Maar God had hen daarvoor deerlijk gestraft. Hij had die goede [catholijcke] borgers, seer cleyn in ’t ghetal wesende victorie gegeven.357 Uit vrees voor een bijkomende Goddelijke vergelding was de protestantse gemeenschap acht dagen later uiteindelijk dan ook met grooter vreesen uit der stadt gheloopen.358 Nadat het gevaar geweken was, hadden de goedwillige achtergebleven katholieke burgers zich volgens Franco dan ook zonder veel verdere problemen kunnen verzoenen met Filips II. God stond dus blijkbaar niet enkel aan de zijde van de koning, maar beschermde ook zijn getrouwe onderdanen. Op die manier gaf zulk populair drukwerk, en in dit concrete geval de herinnering aan het Schermersoproer na 1579, dus mee vorm aan de katholieke identiteit van de Habsburgse Nederlanden.359 Maar ook in ’s-Hertogenbosch zelf, kwam via die herinnering een gelijkaardig katholiek gemeenschapsgevoel tot stand na de wissel van de schepenbank in oktober 1579. Totdat ’s-Hertogenbosch in 1629 heroverd werd door de Republiek, werd de gebeurtenis immers jaarlijks op één juli herdacht als een overwinning van de katholieken op de gereformeerde kerken.360 Ook Judith Pollmann benadrukte dat na de terugkeer van Zuidelijke Nederlanden onder het koninklijke gezag, vooral katholieke overwinningen centraal stonden in de herinneringscultuur. Net als dit voorbeeld uit ’s-Hertogenbosch, gebruikten zij het verleden om 354Idem,
fol. 2. FRANCO, Historien ende gheschiedenissen, 1599, fol. 21 re. 356 Dit was een negatieve benaming voor radicale gelovigen, en in het bijzonder voor calvinisten. 357 FRANCO, , Historien ende gheschiedenissen, 1599, fol. 21 re. 358 Idem. 359 STENSLAND, Habsburg communication, 129. 360 HOEKX red., Vruchten van de goede en de slechte boom, 24-25. 355
47
aan te tonen dat er in de Nederlanden van oudsher al een sterke katholieke traditie leefde.361 Zelfs een kort maar krachtig intermezzo van afvalligheid tijdens het Schermersoproer, had de katholieke Kerk in ’s-Hertogenbosch niet op haar knieën kunnen dwingen. De nood om het Schermersoproer na de feiten als een expliciet katholieke overwinning te herinneren was dus groot.
361
POLLMANN, Catholic Identity and the Revolt of the Netherlands, 174-175. 48
3. Hoofdstuk 3: Oorlog of vrede? Politieke voorkeuren in Brabantse almanakken (15981621) In 1598 veranderde er heel wat in de Nederlanden. De aartshertogen Albrecht en Isabella kregen het bestuursrecht over de Nederlands-Habsburgse territoria van Filips II. De inwoners van de Lage Landen, waren de oorlogssituatie grondig beu. Ze eisten dan ook van hun nieuwe voogden dat zij gestalte zouden geven aan een nieuw vredesproces. De uitkomst liet een decennium op zich wachten maar in 1609 konden de Nederlanden weer gaan hopen. De manier waarop die vredesverwachting gestalte kreeg in almanakken, zal ik in dit hoofdstuk behandelen. Daarnaast zette het aartshertogelijke paar volop in op het een katholiek confessionaliseringsproces. Om hun legitimiteit als bestuurder over de Nederlanden kracht bij te zetten, konden daarbij verwijzingen naar hun Bourgondisch-Habsburgse erfenis en voorouders niet ontbreken. Zulke katholiek-Habsburgse identiteit werd voornamelijk via Blijde Inkomsten vorm gegeven. Maar ook in prognostica en almanakkronieken primeerde voortaan dat wereldbeeld.
3.1.
Situatieschets 1598-1621: het boekbedrijf in Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch
3.1.1. Katholieke profilering met een Habsburgs tintje Hoewel de oorlog in de Nederlanden geen einde leek te kennen, kreeg het boekbedrijf in Antwerpen en ’s-Hertogenbosch geleidelijk aan een gestroomlijnder gezicht. Vooral de katholieke kerk spande zich in om niet enkel in het hertogdom Brabant, maar ook in de rest van de Habsburgse Nederlanden haar boodschap te laten weerklinken. Daarbij speelden niet alleen de geestelijke overheden een voortrekkersrol. Ook de wereldlijke overheden zetten zich ten zeerste in om verloren zielen terug te winnen voor de katholieke zaak. Het nieuwe aartshertogelijke paar dat vanaf 1598 formeel de Habsburgse Nederlanden bestuurde, maakte bovendien van beide doelstellingen een prioriteit. Zij benutten dan ook woord en beeld om een hernieuwde Habsburgse én katholieke identiteit in hún Nederlanden te laten weerklinken. 362 Zoals al eerder vermeld, werd vanaf 1585 in Antwerpen in het drukkersmilieu het roer omgegooid. Na het Reconciliatieverdrag met Farnese, diende het Antwerpse boekbedrijf slechts het katholieke geloof. Het protestantse boekbedrijf bloedde toen in de Scheldestad definitief dood. 363 Drukkers die zich niet met het katholieke beleid konden verzoenen, kregen de kans om
V. VAN ZUILEN, ‘The politics of dividing the nation? News pamphlets as a vehicle of ideology and national consciousness in the Habsburg Netherlands (1585-1609)’, J. W. KOOPMANS, News and politics in early modern Europe (1500-1800), Leuven en Parijs, 2005, 75. 363 THIJS, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk, 102. 362
49
binnen de vier jaar de stad te verlaten.364 Aanvankelijke bracht die massale emigratiestroom ook de Antwerpse boekproductie een zware slag toe. Maar al snel herleefde de drukpersen. Voortaan focusten de Antwerpse drukkers zich vooral op de religieuze markten. Goedkope stichtelijke werkjes, devotieprenten en andere devote drukken domineerden de boekenmarkt. 365 Bovendien vestigde Antwerpen met die ommezwaai zijn naam en faam op de Europese markten. Net omwille van hun katholieke uitstraling, vonden Antwerpse drukken hun weg naar steden als Parijs, Keulen en Madrid. Dat orthodoxe religieuze karakter vormde tevens een belangrijk verkoopsargument.366 De economische voorspoed die dat internationale boekverkeer voortbracht, was dan ook zeer welgekomen. Maar ook de overige steden in de Nederlanden bleven een belangrijke potentiële afzetmarkt. 367 Die religieuze orthodoxie drong bovendien ook door in de Antwerpse almanakken. Op de slotpagina van de almanak van Ian Franco uit 1601 stond immers de uitdrukkelijke bevestiging dat dese prognosticatie niet in houdende dat teghen die catholijcke religie is. Bovendien was de almanak naar eigen zeggen gelezen en goedgekeurd door de Antwerpse kannunik Egbertus Spitholdius.368 Die passage zegt dus iets over de manier waarop kerkelijke overheden religieuze publicaties in het gareel probeerden te houden. Volgens Paul Arblaster kregen kerkelijk afgevaardigden vooral na 1609 steeds vaker de opdracht om alle drukwerk met een religieuze inhoud aan controle te onderwerpen.369 Maar ze vertelt ons nog meer over de wijze waarop het katholieke reveil ingezet werd als een voortreffelijke marketingcomponent. Met zekerheid kunnen we nooit achterhalen of deze almanak ook effectief was nagelezen door Spitholdius voor hij ter perse ging. Paul Arblaster wees er immers op dat ook na de dood van sommige censoren, hun initialen nog steeds op almanakken of ander populair drukwerk verschenen.370 Maar het gegeven was bij voorbaat zeker het vermelden waard. De diverse verwijzingen naar een zuivere en onschuldige katholieke inhoud moest de lezers, maar ook de toezichters ervan overtuigen dat ze een leesproduct in handen hadden dat diende tot een verheughinghe van veel menschen.371 De katholieke opvoedkundige waarde vormde volgens de producenten immers de grote troef van hun almanakken. Het werk van Ian Franco vormde dan ook zeker geen uitzondering. Vanaf 1585 verschenen in vrijwel iedere almanak die op de markt kwam, gelijkaardige verwijzingen. Ook Valentijn van Goorle verzekerde zijn lezers al in 1592 dat zijn almanak niets inhield dat teghen de catholijcke, heylighe Roomsche Kercke, religie of coninklijcke maeiesteyt is en om seer ghedienstige dingen seer bequaem [is] om ghedruct te worden. 372
MARINUS, de contrareformatie te Antwerpen, 45. THIJS, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk, 104. 366 Idem, 103. 367 VAN ROSSEM, ‘The bookshop of the Counter-Reformation Revisited’, 307. 368 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 16 ve. 369 P. ARBLASTER, ‘Dat de boecken vrij sullen wesen: Private Profit, Public Utility and Secrets of State in the Seventeenth-Century Habsburg Netherlands’, J. W. KOOPMANS, News and Politics in Early Modern Europe (15001800), Leuven en Parijs, 2005, 89. 370 ARBLASTER, ‘Policy and Publishing’, 185. 371 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 16 ve. 372 VAN GOORLE, Prognosticatie ende generale voorsegginghe, 1592.fol. 12 ve. 364 365
50
Die slagzin van Valentijn van Goorle paste bovendien ook in een andere ontwikkeling die ik in het vorige hoofdstuk reeds aanhaalde. Sinds 1585, onder de regering van Filips II, ontwikkelde zich een Nederlands-Habsburgse identiteit die de Habsburgse traditie nauw verbond met het katholieke geloof. Maar onder het bewind van de aartshertogen werd dat opgelegde zelfbeeld in populair drukwerk sterker uitgespeeld.373 Aartshertog Albrecht van Oostenrijk (15591621) vertoefde al sinds 1596 in de Nederlanden. Meteen na zijn aankomst, heroverde hij succesvol enkele steden aan de kust op de Staatse en de Franse legers.374 Kort nadien werd hij bovendien door Filip II benoemd als de nieuwe landvoogd van de Habsburgse Nederlanden. Albrecht was beslist geen onbekende aan het Spaanse hof in Madrid. Hij was de zoon van de Oostenrijks-Habsburgse keizer Maximiliaan II.375 Sinds zijn kindertijd verbleef hij aan het hof in Spanje, onder de hoede van zijn oom Filips II. Daar bouwde hij dan ook de bestuurservaring op die hem zeer van pas zou komen bij zijn politieke carrière in de Nederlanden tussen 1595 en 1621.376 In 1599 trouwde hij met zijn nicht, Isabella (1566-1633), de dochter van Filips II. De bruidsschat van Isabella omvatte volgens de Akte van Afstand uit 1598 de erfenis van de SpaansNederlandse territoria. Toch werden de Nederlanden daarmee niet helemaal losgekoppeld van de Spaanse kroon. Het document verklaarde immers dat wanneer uit het huwelijk tussen Isabella en Albrecht geen mannelijke erfopvolger zou voortkomen, de landen opnieuw aan het familiehoofd zouden toekomen. Bovendien beperkte de Akte de bewegingsvrijheid van het aartshertogelijke paar aanzienlijk. Zo bleven Habsburgse troepen in de belangrijkste Zuidnederlandse steden, zoals Antwerpen en Gent, gelegerd en konden de aartshertogen niet autonoom beslissen over oorlog of vrede.377 Toch probeerde het nieuw getrouwde stel hun onderdanen te overtuigen van de eigenheid en legitimiteit van hun bewind in de Spaans-Habsburgse Nederlanden. Dat deden ze vooral op twee manieren. Vooreerst probeerden ze via de publieke ruimte, en dus ook via populair drukwerk, hun autonome positie als bewindvoerders te accentueren. Om dat doel te kunnen bereiken, verzekerden ze de Habsburgse Nederlanden ervan dat ze aan niemand anders dan aan God verantwoording moesten afleggen. Dat principe was een gekende strategie bij Europese wereldlijke machthebbers. Zij argumenteerden dat de staatsmacht slechts met goddelijke steun, kon overleven. Maar net omdat ze alleen aan het opperwezen verantwoording verschuldigd waren, konden de aartshertogen zich ook onafhankelijk opstellen tegenover de andere Europese machten. Zij hielden die tactiek echter ook aan tegenover hun Iberische verwanten in Madrid.378 Bovendien probeerde Albrecht zich in de publieke ruimte te profileren als de rechtmatige
PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 254. 224. Verwijs hier vooral naar de nieuwe biografie van Albrecht door Duerloo; uitgegeven bij Yale. 375 T. DA COSTA KAUFMANN, ‘Archduke Albrecht as an Austrian Habsburg and Prince of the Empire’, L. DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 15. 376PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 228. 377W. THOMAS, ‘Andromeda Unbound: the Reign of Albert and Isabella in the Southern Netherlands, 1598-1621’, L. DUERLOO en W. THOMAS, Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 2-4. 378 THOMAS, ‘Andromeda Unbound’, 12-13. 373
374Idem,
51
erfgenaam van de Oostenrijks-Habsburgse troon.379 Zo hoopte hij zijn soevereine positie op het Europese schaakbord te versterken.380 Samen met dat soevereiniteitsdiscours, was ook het katholieke karakter van de Habsburgse Nederlanden een belangrijk strijdpunt. De aartshertogen profileerden zich daarbij als het ware als één van de vroomste machthebbers in Europa. Volgens Luc Duerloo mag er daarbij niet worden getwijfeld aan hun zuivere religieuze motivatie. Maar ook hun politieke intenties speelden een niet te onderschatten rol.381 Albrecht en Isabella besteedden dan ook veel aandacht aan hun contrareformatorische programma. De promotie van Heiligen, de Eucharistie, pelgrimage en de Mariaverering waren daarbij niet meer weg te denken. De aartshertogen gingen heel doordacht om met de keuze voor die actiepunten. Zo konden bijvoorbeeld niet alle heiligen een even belangrijke plaats innemen in het beeldprogramma. Vooral diegenen die de band met de Bourgondisch-Habsburgse dynastie versterkten kwamen daarvoor in aanmerking.382 Bovendien werd elke poging om het katholicisme te versterken in de Nederlanden gezien als een inspanning om de landen opnieuw onder één Habsburgs gezag te brengen. Ook pelgrimstochten konden bijvoorbeeld de banden tussen de verschillende landsdelen versterken.383 De aartshertogen mochten dan al een goed uitgebouwd politiek-religieus programma ontwikkelen, ook hun onderdanen koesterden hoge verwachtingen. Zij hadden immers al hun hoop op de aartshertogen gevestigd. Na een lange tijd van oorlog moesten zij immers opnieuw vrede brengen in de Lage Landen. Die eis wierpen de inwoners van de verschillende steden in de Habsburgse Nederlanden dan ook al meteen na het huwelijk van het aartshertogelijke paar op. Volgens Magrit Thøfner stonden daarvoor onder andere de Blijde Inkomsten in, die Isabella als vrouwelijke regent onlosmakelijk verbonden met het vredesproces. In de zeventiende eeuw werd er volgens haar echter nog zeer sceptisch gekeken naar vrouwelijk bestuur. Maar de Nederlanden grepen het aantreden van Isabella juist aan als een kans om hun eisen tot stopzetting van de oorlog heel helder voor het voetlicht te brengen.384 Ook haar echtgenoot Albrecht kreeg stilaan een plaats in die retoriek.385 Toch is het daarbij nog maar de vraag of de aartshertogen die vredeswil later ook incorporeerden in hun eigen programma. In de volgende paragraaf zal ik daarop verder ingaan. Ook de betrokken drukkers en auteurs verwerkten in hun almanakken de bovenstaande elementen.386
Over de verwijzingen naar dat thema zie infra, 3.3.1. ‘Verbeelde idealen en hernieuwde tradities’, pagina 76. DA COSTA KAUFMANN, ‘ Archduke Albrecht’, 15. 381 L. DUERLOO, ‘Pietas Albertina: Dynastieke vroomheid en herbouw van het vorstelijke gezag’, Low Countries Historical Review, 112(1997), 2. en L. DUERLOO, ‘Archducal Piety and Habsburg Power’, L. DUERLOO en W. THOMAS, Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 276. 382 DUERLOO, ‘Pietas Albertina’, 8. 383 DUERLOO, ‘Archducal Piety’, 278. 384 M. THOFNER, ‘Domina et Princeps proprietaria : The Ideal of Sovereignty in the Joyous Entries of the Archduke Albert and the Infanta Isabella’, L DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 57-58. Kijk ook naar in 2007 (?) uitgegeven boek bij Waanders 385 Idem. en Zie voor een verdere uitwerking van dat thema infra, 3.2.2. ‘Hernieuwd optimisme’, pagina 62. 386 Zie hiervoor infra, 3.2.3.1. ‘Jupiter verdrijft Mars’, pagina 69. 379 380
52
3.1.2. Kwaliteitscontrole of censuur? In vergelijking met de periode 1578-1598 wisselde het lijstje van de producenten aanzienlijk. Enkel van Arnout ’s Conincx zijn almanakken uit de periode ná 1598 teruggevonden. Hij was sinds 1579 al als drukker actief in de Cammerstraet.387 Bovendien stond hij tussen 1596 en 1618 in voor de productie van de almanakken van Ian Franco. Van die auteur zijn overigens het meeste aantal Antwerpse almanakken uit de periode 1598-1621 bewaard. In dit hoofdstuk spelen zijn prognostica en almanakkronieken dan ook een hoofdrol. Na zijn dood zette Arnouts weduwe het bedrijf nog enkele jaren verder. Zij produceerde nog enkele edities onder het pseudoniem van de reeds overleden auteur Ian Franco.388 Anthonius de Ballo was een nieuwe drukker in Antwerpen.389 Hij sloot zich in 1591 aan bij de Antwerpse drukkersgilde. Anthonius legde zich in zijn carrière vooral toe op historische werkjes.390 Ook onder de naam van de befaamde Antwerpse drukker Abraham Verhoeven verscheen in 1618 ten slotte een almanak van de hand van Jan Baptiste Austruies.391 De aartshertogen probeerden dus hun greep op het culturele leven in de Habsburgse Nederlanden te versterken.392 Ook het boekbedrijf zetten ze daarbij steeds meer naar hun hand. Hun voorgangers Karel V en Filips II hadden met wisselend succes pogingen ondernomen om de controle op het gedrukte woord te verstevigen. Op dertig juni 1546 had Karel V een ordonnantie uitgevaardigd om de drukpers beter te reguleren. Het document verklaarde dan ook plechtig dat de drukkers in de Nederlanden zullen prenten, nochte doen prenten eenighe boucken, refreynen, baladen, liedekens, brieven, prognosticatien, almanacken, beelden, schilderien, nochte andere hoedanighe zaken … zonder eerst te wesen ghevisiteert … en de dat zy van ons vercreghen zullen hebben octroy of ‘t speciael previligie. 393 Voortaan moesten dus alle boekproducenten een drukkersoctrooi aanvragen bij de bevoegde overkoepelende instelling. De Raad van Brabant kende daarbij privileges toe aan teksten specifiek bestemd voor verspreiding in het hertogdom Brabant. De Geheime Raad stond dan weer in voor de controle op drukwerk dat over de hele Nederlanden werd verdeeld.394 Bovendien werden de Antwerpse drukkers verplicht om zich voortaan aan te sluiten bij het Sint-Lucas gilde.395 Toch ‘Conincx, ’s Conincx, Arnout (Arnoldus)’, F. OLTHOFF, De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Antwerpen sedert de uitvinding van de boekdrukkunst tot op onze dagen, Antwerpen, 1891, 20. 388 Zie hiervoor ook supra: Hoofdstuk 1.2. ‘van ruw product naar succesvol handelswaar’, pagina 5. 389 Dit wil echter niet zeggen dat andere drukkers zich niet meer toespitsten op de almanakproductie. Maar enkel van Anthonius de Ballo en Arnout ’s Coninckx zijn er dus nog almanakken overgeleverd. Zie daarvoor ook S. VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen: Hieronymus II Verdussen en de controle op de productie van almanakken in Antwerpen, 1621-1642’, De Gulden Passer, 83 (2005), 175-176. 390 ‘Balloo, Antonius’, OLTHOFF, De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Antwerpen, 19. 391 J. B. AUSTRUIES, Prognosticatie voor het iaer ons Heeren duysent ses hondert XVIII, Antwerpen, Abraham Verhoeven, 1618. 392 R. BAETENS, ‘La relance d’ une dynamique culturelle sous le règne des archiducs’, L DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 145-146. 393 Règne de Charles Quint 1506-1555, C. LAURENT red. e.a. (Recueil des ordonnances des Pays-Bas. 2: 1506-1700), 6dln, Brussel, 1893-1922, 309: Ordonnance impériale sur les livres prohibés, l’imprimerie, les libraires, l’instruction publique et les livres classiques, 30 juni 1546. 394M. BAELDE, ‘De toekenning van drukkersoctrooien door de Geheime Raad in de zestiende eeuw’, De Gulden Passer, 40 (1962), 35. 395 ARBLASTER, ‘Policy and Publishing’, 180. 387
53
probeerden drukkers stelselmatig die verordeningen te omzeilen. Ook na 1598 kwamen zulke praktijken nog regelmatig voor. Over het algemeen maakten drukkers op de laatste pagina van hun drukwerk melding van het toegekende privilege. Maar zoals Baelde en Arblaster reeds aantoonden, volstond soms de vermelding van een vals privilege.396 De Geheime Raad kon immers moeilijk toezicht houden op al het drukwerk in de Zuidelijke Nederlanden. Bovendien konden ze daarbij steeds minder rekenen op de steun van de lokale bestuursinstanties. Zij zagen de inmenging van de centrale raden immers als een bedreiging van hun eigen autonomie.397 Ook Arnout ’s Conincx werd door de Geheime Raad verscheidene malen op de vingers getikt voor het onrechtmatig gebruik van privileges.398 Bovendien vielen almanakken en pamfletten soms buiten de voornoemde wetgevingen. Het is dan ook maar de vraag of Arnout ’s Conincx al zijn almanakken die hij tussen 1598 en 1621 publiceerde in Antwerpen, echt met gratie en de privilegie had gedrukt.399 Maar net als de expliciete verwijzingen naar een zuivere religieuze inhoud, was dit een voortreffelijk verkoopargument. Het verzekerde de lezers er immers van dat ze een veilig document in handen hadden dat ze zonder zorgen naar hartenlust konden lezen. Zoals ik al eerder aanhaalde, ondernamen de aartshertogen vanaf 1612 een nieuwe poging om die onduidelijkheden en nonchalance omtrent het reguleringsbeleid voor het boekbedrijf weg te werken.400 Daarbij namen ze eerst de Antwerpse boekenmarkt onder handen. Ingaand op vraag van de drukkers zelf, vaardigden ze een ordonnantie uit die in principe slechts een verduidelijking en bevestiging was van de versie uit 1546. Toch was het document duidelijk aangepast aan de nieuwe politiek-religieuze context in de Nederlanden. Een Antwerpse drukker die in aanmerking wilden komen voor een octrooi moest immers een uitdrukkelijk bewijs afleveren waarin hy hebbe doen blycken van zyne catholycke, apostilicke, roomsche religie.401 Daarnaast mocht er in de stad geen drukwerk worden verspreid dat naermaels in de vereenichede provincien naergedruckt zyn.402 Het proces van vervreemding met de Noordelijke Nederlanden was daarin dan ook goed te voelen. Opnieuw getuigde de ordonnantie dus van een katholieke-Habsburgse identiteit die de aartshertogen nastreefden in het culturele leven van hún Zuidelijke Nederlanden. Bovendien toonden ze ook hier dat hun beleid gegrond was. Hun verklaring lag naar eigen zeggen immers volledig in lijn van de tradities die hun voorganger Karel V voor hen had uitgestippeld.403 In 1616 werd uiteindelijk een gelijkaardige verordening uitgevaardigd die het nieuwe drukkersbeleid deed gelden voor de gehele Habsburgse Nederlanden.404 Het aartshertogelijke bestuur maakte van de kwaliteit van het BAELDE, ‘De toekenning van drukkersoctrooien’, 33. VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen’, 197. 398 BAELDE, ‘De toekenning van drukkersoctrooien’, 34. 399 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 16 ve. 400 Zie hiervoor ook supra: Hoofdstuk 1.2. ‘van ruw product naar succesvol handelswaar’, 6. 401 Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , V. BRANTS red. (Recueil des ordonnances des Pays-Bas. 2: 1506-1700), 2dln, Brussel, 1856-1917, 130: Règlement des imprimeurs et libraires de la ville d’Anvers, 28 maart 1612. 402 Idem, 131. 403 De aartshertogelijke propaganda in almanakken maakte wel vaker gebruik van de figuur van Karel V ter legitimatie van hun gezag in de Nederlanden. Zie hiervoor infra, 3.3.1. ‘Verbeelde idealen en hernieuwde tradities’, pagina 76. 404 ARBLASTER, ‘Policy and Publishing’, 181-182. 396 397
54
drukwerk bovendien één van haar grootste prioriteiten. Vooral ‘onbekwaamheid, bijgeloof, gevaarlijk geachte spotternijen en zedeloosheid’ moesten daarbij tot een minimum worden gereduceerd. 405 Toch bleef populair drukwerk moeilijk te controleren en vooral almanakken waren ogenschijnlijk een blok aan het been van het vorstelijke paar. Hun quasi anonimiteit en speculatieve karakter, zorgde er immers voor dat diverse vormen van kritiek door de mazen van de censuur konden glippen. Vooral de prognostica en de kronieken waren daarbij niet altijd even zuiver op de graat. De aartshertogen waren zich ten zeerste bewust van dat mogelijke gevaar. In 1612 werd dan ook een ordonnantie uitgevaardigd die het probleem, vooral in Antwerpen, aan banden moest leggen. Daarin klaagden zij onder andere over de geloofwaardigheid van almanakken en prognostica. Volgens hen maakten die immers vaak melding van vele gefingeerde en de gedroomde toecomende geschiedenissen die in ’t minste geen apparentie der waerheyt en hebben.406 Voortaan mochten er dan ook geen almanakken meer worden gedrukt die de naam gebruikten van een reeds overleden auteur, daermede het gemeyn en de simpel volck wordt verabuseert en de bedrogen.407 Opnieuw draaide het daarbij om controle. Overleden auteurs konden zich in principe immers niet meer verantwoorden voor hun uitspraken waardoor de echte ‘ghost-writers’ vaak ongestraft hun gang konden gaan.408 De verordening wekte bij de Antwerpse almanakauteurs echter discussie los. Een jaar na de uitvaardiging van de ordonnantie alludeerde Ian Franco in het voorwoord van zijn prognosticatie immers op de achterdocht die het document uitstraalde. Hij benadrukte daarin stellig dat zijn prognostica altijd niets anders dan de waarheid hadden voorspeld. In zijn prognosticatie voor het jaar 1612 had hij naar eigen zeggen immers voorzien dat in Duytslant en de Turckije groote Princen en de Potentaten metter doot ghedreycht waren. 409 In januari 1612 hadden verscheidene instanties ook werkelijk (gelijc wy aldaer ooc seyden), als met trompetten over onse Nederlanden vercondicht, namelijk de doot van de Keyserlijcke maiestyt van Duytslant, Rudolf II.410 In tegenstelling tot wat de aartshertogelijke ordonnantie beweerde, waren volgens Ian Franco de beschuldigingen van vervalsing dan ook ongegrond. Toch bleef ook na 1612 de verleiding groot om zich er makkelijk vanaf te maken met een geveinsde privilegeverklaring. Zoals al eerder vermeld, verschenen er in 1621 nog steeds almanakken onder de naam van overleden Ian Franco.411 De ordonnantie uit 1612 verbood echter ook dat bevoegde kerkelijke censoren almanakken mochten goedkeuren alvorens te controleren dat die autheurs in leven syn en de henne almanacken connen verantwoorden.412 De almanak uit 1621 VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen’, 197. Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , II, 141: Ordonnance sur les almanachs, 20 juli 1612. 407 Idem. 408 Idem. 409 I. FRANCO, Ephemeris metheorologica: seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen ... jare ... M.DC.XIII, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1613, fol. 2 re. 410 Idem. 411 Zie hiervoor ook supra: Hoofdstuk 1.2. ‘van ruw product naar succesvol handelswaar’, 5. 412 Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , II, 141: Ordonnance sur les almanachs, 20 juli 1612. 405 406
55
beweerde immers nog steeds dat Egbertus Spitholdius hem voor publicatie had goedgekeurd. 413 Het zou goed mogelijk zijn dat de kannunik zijn huiswerk dus niet goed had gemaakt. Maar de betrokken drukker, Arnout ’s Coninckx, deinsde er in het verleden ook niet voor terug om privilegeverklaringen in zijn uitgaven te vervalsen. Niemand zou dus verrast zijn, wanneer hij ook ditmaal zich tot die onzuivere praktijk had laten verleiden. Daarnaast probeerden de aartshertogen ook aan de hand van toekenningen van monopolies hun controle op het gedrukte woord aanzienlijk te vergroten. Slechts een handvol drukkersbedrijven kregen daarbij nog een privilege toegekend voor de productie van een bepaald type drukwerk. Zo moesten bovendien enkel zij verantwoording afleggen ten aanzien van de bevoegde instanties. Het toezicht op de orthodoxie van het drukwerk werd zo dan ook vergemakkelijkt. Bovendien bezweken veel kleinere boekbedrijven, zonder monopolie, onder de druk van die concurrentie.414 Ook in de Antwerpse almanakproductie was die strijd goed te voelen. Zo probeerde de Antwerpse drukkersfamilie Verdussen verschillende malen een almanakmonopolie in de stad te verkrijgen. Toch slaagde Hieronymus II Verdussen er pas in 1626 voor de eerste keer in de Antwerpse almanakproductie helemaal naar zich toe te trekken. 415
3.1.3. ’s-Hertogenbosch in gelijke tred In ’s-Hertogenbosch waren er maar weinig verschuivingen merkbaar in het drukkerslandschap. De Bossche boekenmarkt werd tussen 1598-1621 nog steeds gedomineerd door de familiebedrijven van Jan II Scheffer en Jan van Turnhout. 416 Zij slaagden er wel in hun filialen uit te breiden en tot 1629 zwaaiden zij de plak in het Bossche drukkersmilieu. Bovendien bleef er een nauw contact bestaan tussen ’s-Hertogenbosch en Antwerpen. Zo plaatste Jan II Scheffer ook na 1598 nog regelmatig een bestelling bij de Officina Platiniana. Toch was daarbij duidelijk een dalende trend merkbaar. De onzekere politieke en militaire situatie in de meierij van ’s-Hertogenbosch, bemoeilijkte immers het handelsverkeer tussen beide steden. 417 Maar na de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand in 1609, herstelden de zakenrelaties zich tussen het boekbedrijf van Jan II Scheffer en de Officina Plantiniana en bleef Scheffer één van de grootste afnemers buiten Antwerpen van de drukkersfamilie Plantijn. 418 Bovendien had de Officina Plantiniana ook regelmatig Bossche werkjes uit het atelier van Jan Scheffer in de aanbieding. Jan
FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1613, fol. 16 ve. VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen’, 197. 415 Idem, 181-182. 416 Na de dood van Jan II Scheffer in 1614, namen zijn zonen Jan III Scheffer en Anthonie Scheffer het bedrijf over. VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 303. 417 Aangezien ’s-Hertogenbosch op een strategisch knooppunt tussen het hertogdom Brabant en de Noordelijke provinciën lag, streden de Staatse en de Spaans-Habsburgse legers regelmatig om de beheersing van de stad. In 1603 sloegen Staatse troepen weerom het beleg voor de meierijstad. ADRIAENSSEN, Staatsvormend Geweld, 109-110. 418 VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 295-298. 413 414
56
van Turnhout onderhield daarentegen niet zulke nauwe contacten met zijn Antwerpse collegadrukkers. Slechts enkele kleine bestellingen werden in de jaren 1610 geplaatst bij Jan Moretus. 419 Toch spitsten beide drukkers zich tussen 1598-1621, net zoals de Antwerpse collega’s, toe op uitgesproken katholiek geïnspireerd drukwerk. Ook daar zetten de wereldlijke en geestelijke overheden volop in op de katholieke confessionalisering. Stichtelijke werkjes behelsden dan ook het grootste deel van de oplagen van de Scheffers en Van Turnhouts. 420 Wel slaagde Jan van Turnhout er in 1612 in om de positie van Jan II Scheffer als stadsdrukker te doorbreken. Voortaan verzorgde zijn boekbedrijf dan ook de stedelijke drukkersopdrachten zoals stedelijke plakkaten en andere uitgaven. Maar ook almanakken werden vanaf dat moment op regelmatige basis door de stad bij Jan van Turnhout besteld. 421
3.2.
Prognostica en politieke cultuur
3.2.1. De Apocalyps nabij Het zag er niet goed uit in 1598. Oorlog, muitende soldaten en honger teisterden nog steeds de Lage Landen. Ook de auteurs van Brabantse prognostica waren de wanhoop nabij. Ian Franco voorspelde voor het jaar 1599 dat men wederom gedreycht wort met ontallige veel quaets en dit jaer wederom diverse oorlogen voor handen souden sijn met alles des wy daer ghewoonlijck op hebben sien vallen. 422 De Nederlanden waren volgens de prognostica doodop en een drastische ommezwaai was dan ook broodnodig. De roep om vrede weerklonk daarbij steeds luider maar tegelijkertijd vreesden vele auteurs het ergste. Het einde der tijde zou immers weldra aanbreken want de werelt is ooc in het seste duysent jaer en de in de leste groote monarchie over langhe gecomen. 423 Vooral rond de eeuwwisseling kwamen die eschatologische gevoelens sterk naar voor in prognostica. Het was niet verwonderlijk dat de medecijn-doktoors de moed stilaan in de schoenen zonk. De oorlog woog zwaar op de Nederlanden en er waren maar weinig vooruitzichten op beterschap. Op het einde van zijn leven, leek Filips II echter wel een nieuwe koers te volgen. Hij wilde overleg in de Lage Landen kansen geven, net zoals hij toenadering zocht tot Frankrijk en Engeland. Als teken van zijn goede wil, stond hij in de Akte van Afstand de Habsburgse Nederlanden af aan Albrecht en Isabella. Daarmee hoopte hij de Noordelijke provincies tegemoet te komen in hun vraag naar onafhankelijkheid. Maar die denkpiste zag hij slechts als een tijdelijke oplossing. Volgens Filips II diende een mogelijke vrede immers als een strategisch doel om uiteindelijk alle Nederlandse territoria opnieuw onder één Spaan-Habsburgs gezag te 419Als
schoonzoon van Christoffel Plantijn, kreeg Jan I Moretus na diens dood de leiding over de Officina Platiniana. VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch boekbedrijf’, 343. 420 Idem, 282. 421 Idem, 342. 422 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1599, fol. 3 ve. 423 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 6 re. 57
verenigingen. De nieuwe Spaans-Habsburgse koning, Filips III, leek zich evenwel niet te kunnen verzoenen met die politiek. Hij gaf dan ook meerdere malen aan dat zijn strijd om de Nederlanden nog niet gestreden was.424 Na de dood van zijn vader Filips II in 1598, probeerde hij zijn gezag meteen te laten gelden in een nieuw militair offensief. In datzelfde jaar nog, beval hij immers het Spaans-Habsburgse leger in de Nederlanden om de strategische Bommelerwaard tussen de Maas en de Waal, aan te vallen. Daarmee probeerde hij bovendien het handelsverkeer op de rivieren van de opstandige provinciën in de Maasstreek, te hinderen.425 De onderneming mislukte en opnieuw sloegen de deelnemende soldaten aan het muiten. De aartshertogen profileerden zich in de Nederlandse publieke ruimte echter wel als enthousiaste voorstanders van een nieuwe vrede. Albrecht, die sinds 1596 de positie van landvoogd bekleedde, was het dan ook niet eens met de keuze van Filips III om de oorlog in de Nederlanden onverwoed verder te zetten. Hij pleitte eerder voor toenadering tot de Noordelijke Staten in de hoop het wapengeweld een halt toe te roepen.426 Bovendien was de financiële situatie van de Habsburgse legers in de Nederlanden penibel. Albrecht stuurde dan ook meerdere malen een verzoek aan Filips III om meer geldelijke middelen naar de Nederlanden te zenden. De betalingen voor het jaar 1599 werden uiteindelijk uitgevoerd maar over verdere steun bleef Filips III onduidelijk. 427 Die misverstanden en tegenstellingen tussen Madrid en Brussel, beperkten dan ook aanzienlijk de speelruimte voor het aartshertogelijke paar. Dat kwam de situatie in de Habsburgse Nederlanden beslist niet ten goede. Aan Staatse kant groeiden daarentegen de kansen. In 1600 voelden Oldenbarnevelt en Maurits zich gesterkt en Maurits drong met een leger Vlaanderen binnen. Hun doel was de verovering van de watersteden Nieuwpoort en Duinkerke. Daar stuitten ze echter op Albrecht en zijn militaire gevolg.428 Hoewel, gedeeltelijk door gebrek aan de juiste middelen, de Habsburgse legers er niet meteen in slaagden Maurits terug te dringen, zag het Staatse leger zich uiteindelijk toch genoodzaakt terrein prijs te geven. Gesterkt in hun zelfvertrouwen, waagden Albrecht en zijn leger het een jaar later het Staatse bolwerk Oostende te belegeren. Maar opnieuw door gebrek aan voldoende financiering, sleepte het conflict lang aan en verzwakte het de Spaans-Habsburgse legers nog meer. 429 Bovendien stokte ook de aanvoer aan Spaanse soldaten vanuit het Zuiden in de eerste jaren van de zeventiende eeuw. De Franse koning Hendrik IV blokkeerde immers de ‘Spaanse route’ waardoor er vrijwel geen vrij verkeer over land meer mogelijk was tussen Spanje en de Nederlanden. Het Spaans-Habsburgse militaire apparaat leek zo in een uitzichtloze situatie te zijn terechtgekomen. 430
P. C. ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 1598-1621: the failure of a grand strategy, New Haven en London, 2000, 18-19. 425 B. GARCIA GARCIA, La Pax Hispánica: Política exterior del Ducque de Lerma, Leuven, 1996, 50. 426 PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 228. 427 ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 24. 428 W. THOMAS, ‘Het beleg van Oostende’, W. THOMAS red., De val van het nieuwe Troje: Het beleg van Oostende 16011604, Leuven, 2004, 81-82. 429 PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 228. 430 Idem, 229. 424
58
Op de koop toe teisterden rond de eeuwwisseling misoogsten en een pestepidemie de Lage Landen.431 Die kaderde echter in een brede Europese tendens. Tijdens het laatste decennium van de zestiende eeuw waren de Europese graanprijzen immers fors gestegen. Zo namen basisbehoeften steeds een grotere hap uit het dagelijkse familiale budget. De bevolkingsstijging die ingezet was sinds de jaren 1550, maakte de situatie alleen maar complexer. Uiteindelijk zorgde een combinatie van een aantal opeenvolgende misoogsten voor grote vertwijfeling. De hongersnood werd niet overal in Europa even sterk gevoeld. Maar in de Nederlanden bracht hij toch beslist een nieuwe slag toe aan de bevolking. 432 De bevolking, net als de residerende soldaten, kwamen in een vicieuze cirkel terecht die hen deed wanhopen. De wijdverspreide ideeën over het aanbreken van de eindtijd boden niet alleen een plausibele verklaring voor het heersende onheil, maar ze deden hen ook sidderen en beven. Het apocalyptische denken stak in de zestiende en zeventiende eeuw vooral de kop op bij protestantse gemeenschappen. De bijbelse profeten en apostelen hadden immers voorspeld dat bij het aanbreken van het einde der tijden een grote crisis de aarde zou teisteren. In de ogen van velen, stonden die openbaringen gelijk aan de religieuze omwentelingen die in het zestiendeeeuwse Europa werden ingezet. Ook Luther pikte die idee op. Hij vereenzelvigde de, volgens hem, gecorrumpeerde middeleeuwse Kerk en het pauselijke gezag met het werk van de Antichrist. Die zou uiteindelijk het ultieme kwaad naar de aarde zenden. Maar ook de Ottomaanse dreiging werd beschouwd als een voorbode voor het aanbreken van de eindtijd. Luthers ideeën verspreidden zich dan ook al snel buiten de Duitse Staten en werden vervolgens geïntegreerd in het Europese intellectuele en politieke leven.433 Ook een op de klassieke oudheid geïnspireerd republicanisme maakte opgang in het gereformeerde discours omtrent de laatste episode van het aardse bestaan. Die ideale staatsvorm was immers vernietigd in de middeleeuwen maar zou als in een stuiptrekking terugkeren bij het einde der tijden.434 Niet iedereen was het er over eens wanneer en hoe de Apocalyps zich zou manifesteren op aarde. Er bestonden dan ook verschillende interpretaties van de apostolische en profetische geschriften. Hoewel Nicolette Mout benadrukte dat in de zestiende- en zeventiende-eeuwse Habsburgse landen het eschatologische denken vooral een protestants fenomeen was, hield de verwachting van de eindtijd zeker ook de Europese katholieke gemeenschappen in de ban. 435 Volgens Arthur Williamson ontwikkelden ook de Habsburgse monarchen immers een heel eigen visie op die problematiek.436 Bovendien boden ze daarmee een antwoord op de invulling van het eschatologische denken dat de gereformeerde kerken tegen hen hadden geformuleerd. In hun ogen werkten de katholieke machthebbers als verdedigers van de pauselijke autoriteit, mee aan Idem. A. CUNNINGHAM en O. P. GRELL, The four horsemen of the apocalypse: religion, war, famine and death in reformation Europe, Cambridge, 2000, 234-235. 433 A. H. WILLIAMSON, Apocalypse then: prophecy and the making of the modern world, Westport, 2008, 40 en 42. 434 Idem, 53-54. 435 N. MOUT, ‘Chiliastic prophecy and revolt in the Habsburg Monarchy during the seventeenth century’, M. WILKS red., Prophecy and eschatology (Studies in Church History subsidia 10), Oxford, 1994, 93. 436 WILLIAMSON, Apocalypse then, 84. 431 432
59
het verwoestende plan van de Antichrist. Maar de Spaans-Habsburgse tak met Karel V en vooral Filips II op kop, wapenden zich tegen die aantijgingen met een eigen versie van de feiten. In hun ogen waren zíj de positieve noot in het hele verhaal. Ze zagen zichzelf dan ook als machthebbers van het laatste imperium op aarde en maakten zo brandhout van het idee om de republikeinse waarden te doen herleven. Zij hadden immers een goddelijk mandaat gekregen voor hun universele en monarchale bewind. Ook hun onderdanen behoorden volgens die retoriek tot die uitverkoren groep. Bovendien was hun belangrijkste taak om het ware, katholieke geloof tot de laatste snik te verdedigen. In de ogen van Karel V en Filips II dwarsboomden de gereformeerde kerken echter dat goddelijke plan. Zij beschouwden die protestanten dan ook als een inferieure groep. Ten slotte waren zij samen met de Ottomanen, de enige echte aanstokers van de naderende Apocalyps die in de Heilige geschriften stond beschreven.437 Toch legt de literatuur over het algemeen vooral de nadruk op de verscheidene protestantse invullingen van het vroegmoderne eschatologische denken. Maar de voorspellingen in laat-zestiende en zeventiende-eeuwse Brabantse almanakken suggereren dat de draagwijdte van de katholieke geïnspireerde, Habsburgse variant toch ook niet mag worden onderschat. Zoals ik al eerder vermeldde, doken de Bijbelse profeten ook al voor 1598 op in de prognostica. De auteurs gebruikten hun uitspraken daarbij als een autoriteit die vooral hun eigen voorspellingen kracht moest bijzetten of verantwoorden.438 Maar tussen 1598 en 1610 werden de profetische uitspraken steeds explicieter verbonden aan de verwachting van de eindtijd. De perikelen in de Nederlanden waren volgen de auteurs daar immers een voorbode van. Ian Franco voorspelde dat het jaar 1601 een beroerlijcke nieuwe jaer zou worden met veel oorlog en twisten.439 Maar de goede, katholieke gelovigen vonden troost in de gedachte dat God hen sneller dan de rest van de aardse bevolking uit hun lijden zou verlossen. Ian Franco beloofde immers dat, zoals de profeten reeds hadden aangegeven, Hij om zijn uitvercorene de dagen vercorten sal.440 Aangezien de tijd van de laatste grote monarchie toch was aangebroken, zou die verlossing ook niet meer lang op zich laten wachten. Dit discours paste bovendien voortreffelijk in de eschatologische visie die over de hele Spaanse-Habsburgse bezittingen werd gepropageerd. Ook de Habsburgse monarchen maakten immers een duidelijk onderscheid tussen de uitverkorenen met hun goddelijke missie ter verdediging van het katholieke geloof en zij die daar geen deel van uitmaakten. Die inferieure groep van vooral ongelovigen, zou volgens Franco bij het aanbreken van de eindtijd dan ook niet kunnen rekenen op Gods tussenkomst. Zij zouden daarentegen wegkwijnen in hun zonden.441
Idem, 73 en 77. Zie hiervoor hoofdstuk 2.2.4.. ‘Terugkeren naar Sinte Peeters Schipken (1585-1598)’, pagina 28. 439 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 6 re. 440 Idem. 441 WILLIAMSON, Apocalypse then, 75 en 77. 437 438
60
3.2.2. Hernieuwd optimisme onder de aartshertogen Ian Franco’s boodschap was dus duidelijk. Iedereen die in de Habsburgse Nederlanden trouw bleef aan het katholieke geloof en de Spaanse vorst, mocht ook deel uitmaken van de groep uitverkorenen. Die identiteit deelden zij bovendien met álle inwoners van het SpaansHabsburgse landen in Europa. Op die manier werd er dus aan de hand van de eschatologische verwachtingen in Brabantse almanakken een gevoel van eenheid geproclameerd. Dat discours moest bovendien alle koninklijke bezittingen in verbondenheid brengen met het legitieme katholieke, Spaanse bewind. Zij waren immers als groep door God uitverkoren om een goddelijke missie over de wereld uit te dragen. Toch zou 1601 volgens Ian Franco zo’n treurig jaar worden dat hij uiteindelijk zelfs helemaal geen toekomst meer zag voor dit aardse tranendal. Voor december beklaagde hij er zich dan ook over dat het een zeer verdrietich jaer [was] gheweest. 442 Zij die nog vriendschap en liefde konden koesteren, mochten zich gelukkig prijzen. Zelfs de wereldlijke machthebbers konden in zijn ogen het tij immers niet meer keren. Alleen in het aanroepen van de Zoon Gods lag nog toekomst besloten.443 Maar het was niet allemaal kommer en kwel. Een jaar voordien had Franco zich immers nog enthousiast uitgelaten over het huwelijk tussen Albrecht en Isabella. Dit werd in de Nederlanden volgens hem met veel vreugde onthaald en werd aanzien als een belangrijk keerpunt. De sterren hadden immers al lang voorspeld dat in de nabije toekomst de Nederlanden met verstomming zouden worden geslagen. Dat moment was volgens Franco aangebroken in 1599, zoals ook híj al vroeger had voorspeld. In 1598 had de hemel het coninclijcke houwelijck en de alliancien, door sijn geluckige radiatien te voren, schoon openbaer vertoont.444 Zo had Franco het naar eigen zeggen dan ook genoteerd in zijn prognosticatie voor het jaar 1599. Maar die blijdschap nam gedeeltelijk toch weer eschatologische proporties aan. Ook Williamson heeft beklemtoond dat rond de eeuwwisseling de wanhoop in het apocalyptische denken plaats maakte voor een ongemakkelijke vreugde. De maatschappij zag de veranderingen rond de eeuwwisseling immers als indicatoren dat Christus weldra naar de aarde zou terugkeren en een duizendjarig rijk zou stichtten. Er restten de wereld nog slechts enkele decennia. Als directe voorloper van het vredesrijk zouden die eindjaren volgens de voorspellingen dan ook in schoonheid worden afgesloten.445 Op dat element speelden ook de prognostica duidelijk in. De komst van Albrecht werd in de prognostica immers aanschouwd als dat vreugdevolle keerpunt in de Nederlanden. Ian Franco was in 1600 dan ook formeel in zijn beschrijving van de aartshertog:
FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 15 ve. ‘Non est salus in principibus aut filiis hominum, ait Dominus.’: Idem. 444 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1600, fol. 2 re. 445 WILLIAMSON, Apocalypse then, 55-56. 442 443
61
Onsen nieuwen gouverneur, die den oprechten medecijn en de dat schoon licht is, die alle zijnder ondersaten siekten genesen, en de alle hun duysterheyt met sijnen ghepresenteerden en de geaccepteerden peys verlichten can: dwelc uwe vrome stadt, sijne maeistijt getrou, so hertelijc begeert heeft. Dat is Albertus, die van u so lange verwacht. 446 Alsof hij dus de Messias in levende lijven was, zou Albrecht volgens Franco in hoogsteigen persoon beterschap voor de Nederlanden brengen. Sterker nog, Franco vereenzelvigde de komst van Albrecht daarbij als het ware met Christus’ positie in diens duizendjarig vredesrijk. Enkel Albrecht werd door de prognostica immers als voldoende verheven aanzien om het langverwachte vredesproces in de Lage Landen nu definitief in te zetten. Het verwachtingspatroon van de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden, werd in dat discours bovendien opnieuw extra in de verf gezet. Zoals al eerder vermeld, verwachtte de publieke opinie immers dat de aartshertogen het tij in de Nederlanden zouden keren. De oorlog moest daarbij plaats maken voor vrede. Hoewel vooral Isabella daarmee werd vereenzelvigd, projecteerde het publiek die vredesverwachting ook gedeeltelijk op Albrecht. Hij kon dan wel gelauwerd zijn om zijn militaire moed, als ideale soeverein zou hij toch ook de vrede in de Nederlanden moeten verdedigen. Dat discours vond Margrit Thøfner vooral terug in de Blijde Inkomsten ter gelegenheid van het huwelijk dat Albrecht en Isabella in 1599 hadden gesloten. Weliswaar had Filips II het bestuur over de Nederlanden in de eerste plaats overgedragen aan zijn dochter Isabella. De Blijde Inkomsten spraken volgens Thøfner dan ook vooral haar aan.447 Maar de prognosticatie uit 1600 plaatste uitdrukkelijk Albrecht in het middelpunt. De twijfel over de geschiktheid van het vrouwelijke bestuur werd met op die manier handig omzeild. Geruggensteund door zijn vrouw, hertoginne en de princesse die den conincx van Spaignen dochter is, moest Albrecht dan ook kost wat kost op vrede inzetten.448 Ian Franco projecteerde daarnaast ook nauwgezet het verwachtingspatroon van de Brusselse stedelijke ambtenaren die hij in zijn voorwoord hartelijk begroette.449 Thøfner benadrukte immers dat de ceremonie van de Blijde Inkomsten naar al oude gewoonten, vooral een illustratie moest zijn van een wederkerig sociaal contract tussen de monarch en zijn stedelijke onderdanen. De steden in de Zuidelijke Nederlanden beloofden in ruil voor de inwilliging van hun eisen en verwachtingen hun onvoorwaardelijke trouw en steun aan de aartshertogen. In 1599 werd daarbij alles ingezet op de vraag naar vrede in de Nederlanden.450 Franco liet zich in zijn schrijven dan ook duidelijk leiden door de wil van de Brusselse stedelijke ambtenaren. Weliswaar weten we niet of de prognosticatie de edele, zeer wijse en de voorsichtige heeren de amptman, over-borghermeester, schepenen, pensionaris, rentmeesteren, onderborgermeester, raedt, greffiers en de secretarissen der princelijcke FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1600, fol. 2 ve. THØFNER, ‘The Ideal of Sovereignty’, 58. 448 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1600, fol. 2 ve. 449 De almanakken van Ian Franco werden in de eerste plaats gedrukt op de meridiaan van Brussel en werden waarschijnlijk, naast Antwerpen, dus ook in die stad verspreid. Zie hiervoor hoofdstuk 1.2. ‘Van ruw product naar succesvol handelswaar’, pagina 4. en FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1600, fol. 1 ve. 450 THØFNER, ‘The Ideal of Sovereignty’, 56. 446 447
62
stadt van Bruessel bereikte.451 Hoewel de werkelijke controle op drukwerk niet altijd even effectief bleek, pasten prognostica volgens mij in ambtelijke strategieën. Als de prognostica immers om eender welke reden niet in goede aarde vielen bij hun ambtelijke lezers, dan riskeerden de producenten een berisping, boete of zelfs een verbod op de verspreiding van het lucratieve goed. Dat moest kost wat kost worden vermeden. De almanakken voorzagen de drukkers immers van jaarlijkse winsten waarmee de rest van de opdrachten konden worden gefinancierd. 452 Commerciële overwegingen bepaalden dus ook nog ná 1598 de keuze voor politiek-religieuze voorkeuren.453 Toch kwamen de vredesverwachtingen de aartshertogen goed uit. Met die eis konden ze zich immers distantiëren van het recente verleden dat enkel oorlog had voortgebracht. Bovendien verdedigden ze op die manier hun eigen legitimiteit en autonomie. De aartshertogen kregen immers de kans om te bewijzen dat het anders en beter kon. Het volk en God hadden hen opgedragen de trieste tijden te beëindigen. De hoop en verwachting van vrede bleken uiteindelijk niet helemaal tevergeefs. In tegenstelling tot hun voorgangers, slaagden zij er in 1609 namelijk ook echt in de Habsburgse Nederlanden met vrede en vreugde overladen. Dát was dus iets waar de inwoners van deze gewesten al zeer lang op zaten te wachten.
3.2.3. Eindelijk vrede: Brabantse prognostica tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) Na decennia van opeenvolgende tegenslagen, leken de Habsburgse Nederlanden stilaan uit het dal te kruipen. In 1602 kwam de legeraanvoerder Ambrogio Spinola aan in de Nederlanden. Hij was de zoon van een rijke bankier uit Genua. In 1602 trok hij met een leger naar Vlaanderen om de daar al aanwezige Spaans-Habsburgse troepen te vervoegen. Bovendien sleepte het Beleg van Oostende in dat jaar nog steeds aan. Maar in 1603 was Spinola ook bereid om die uitzichtloze situatie te leiden en te financieren. Het lange en uitputtende beleg van Oostende mondde daardoor uiteindelijk uit in een overwinning voor het Habsburgse kamp. Als dank voor bewezen diensten kreeg Spinola in datzelfde jaar nog het opperbevel over de SpaansHabsburgse troepen in de Nederlanden toegewezen.454 In de periode 1604-1606 joeg Spinola bovendien regelmatig de Staatse legers de stuipen op het lijf. Hij slaagde er immers in een aantal strategische steden in het Noorden in te nemen. 455 Maar ook Filips III leek vanaf 1606 zijn beleid ten aanzien van de Opstand in de Nederlanden geleidelijk aan te herzien. Nog altijd betekende oorlog immers een serieuze last voor
FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 1 ve. SALMAN, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, 214-217. 453 Zie voor een vergelijking met de periode 1578-1598: MARNEF, ‘Repressie en censuur in het Antwerpse boekbedrijf: 1567-1576’, 226. en supra hoofdstuk 2.1. ‘Het boekbedrijf in Antwerpen en ’s-Hertogenbosch (15781598)’, pagina 15. 454 PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 230. 455 Idem, 21. 451 452
63
de Spaanse staatskas.456 Daarnaast sleepte het conflict al zo lang aan dat een onvoorwaardelijke overwinning steeds minder realistisch klonk. Zelfs aan het Spaanse hof in Madrid drongen raadgevers er dan ook op aan om paal en perk te stellen aan het conflict. Filips III koos er uiteindelijk voor de weg naar vrede voorzichtig te verkennen. Maar opnieuw diende vrede voor hem allereerst een hoger strategische doel. Vrede werd volgens Parker aan het Spaanse hof immers eerder aanzien als een langgerekt bestand. Het moest ervoor zorgen dat de ‘vijand’ zijn aandacht voor wapengeweld verloor maar dat de Habsburgse Nederlanden voldoende tijd kregen om te recupereren. Na de vredesperiode hoopten ze dan ook als herboren de strijd om de Nederlanden verder te zetten. 457 Hoewel de aartshertogen al vroeger hun bereidheid tot vrede hadden getoond, grepen ze deze gelegenheid als een kans om hun Nederlanden er weer helemaal bovenop te krijgen. 458 Het Twaalfjarig Bestand uit 1609 was in feite de laatste stap van de door Madrid nagevolgde ‘Pax Hispanica’. 459 Zoals al eerder vermeld, had Filips II in zijn laatste levensjaren reeds toenadering gezocht tot Frankrijk en Engeland. Om zijn kansen in Noordwest-Europa immers veilig te stellen, moest het leed aan de fronten rond zijn Habsburgse Nederlanden immers worden verzacht. In 1596 hadden Frankrijk, Engeland en de Noordelijke Provinciën een anti-Spaanse coalitie gesloten. Daarbij beloofden ze elkaar wederzijdse steun in hun strijd tegen de Spaanse macht. 460 Maar twee jaar later, in 1598, zocht Filips II toenadering tot Engeland en Frankrijk. Hij slaagde er uiteindelijk in om met de laatstgenoemde mogendheid een overeenkomst te sluiten bij de vrede van Vervins. Elisabeth I van Engeland weigerde echter om van het oorlogspad af te wijken en haar financiële steun aan de Noordelijke Staten op te zeggen. 461 Na de dood van Elisabeth, volgde James VI, eerder al koning van Schotland, haar op als Engels monarch. Toch slaagde Filips III, in lijn met de gedachtegang van zijn vader, erin om in 1604 in het verdrag van London de spanningen tussen Spanje en Engeland weg te werken.462 Dat opende opnieuw kansen voor de Spaans-Habsburgse monarchie. Met Albrecht en Isabella als mediatoren, kwamen beide Europese machten in 1604 tot een akkoord. Toch weigerden de Engelse diplomaten zich te distantiëren van de Noordelijke Provinciën. 463 Maar ook de Staten-Generaal was sinds 1605 steeds meer op zijn hoede. De komst van Ambrogio Spinola zorgde ervoor dat de Noordelijke Nederlanden flink moesten investeren in hun militair apparaat. Daardoor ging stilaan ook hún financiële situatie erop achteruit. 464 Bovendien hadden de vredesverdragen tussen Spanje, Frankrijk en Engeland in het Noorden E. DE MESA GALLEGO, La pacificación de Flandes. Spinola y las campañas de Frisia (1604-1609), Madrid, 2009, 155. ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, ix. 458 P. VOETEN, ‘Antwerpse reacties op het Twaalfjarig Bestand’, Bijdragen tot de Geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, 41 (1958), 207. 459 ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, i. 460 W. J. M. VAN EYSINGA, De wording van het Twaalfjarig Bestand van 9 april 1609 (verhandelingen der koninklijke Nederlandse akademie van wetenschappen afd. letterkunde, deel LXVI), Amsterdam, 1959, 25. 461 ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 15-16. 462 Hij werd gekroond tot James I van Engeland in 1603. P. Croft, ‘Brussels and London: The Archdukes, Robert Cecil and James I’, L DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 79. 463 P. CROFT, ‘England and the peace with Spain in 1604’, History Review, 49 (2004), 21 en 23. 464 DE MESA GALLEGO, La pacificación de Flandes., 156. 456 457
64
toch een gevoel van isolement opgeroepen.465 Volgens Bernardo José Garcia Garcia had de Spaans-Habsburgse monarchie stiekem op dat resultaat gehoopt. Volgens hem, moesten Spinola’s offensief en het internationale isolement van de Staten ervoor zorgen dat zij vanaf 1606 niet anders konden dan een vredesoverleg te overwegen. Zo kwam ‘een noodzakelijk vredesproces’ op gang.466 In 1606 traden de bestuurders van beide Nederlanden eindelijk met elkaar in dialoog. In datzelfde jaar nog werd een staakt-het-vuren afgekondigd dat het wapengekletter voor korte tijd een halt moest toeroepen. Maar meteen na de goedkeuring van de overeenkomst, laaiden de gemoederen opnieuw hoog op. Hoewel de Brusselse onderhandelaars, gezonden door de aartshertogen, de Staten Generaal hadden verzekerd dat ze de erkenning van de Republiek zouden overwegen, ontbrak die clausule in Filips III’ ratificatie. 467 Het Noorden was geschokt maar toch werden de vredesonderhandelingen niet helemaal afgeschoten. In 1608 vond in Den Haag immers een bijeenkomst tussen Europese diplomaten plaats die zich over de netelige kwestie moesten buigen. Vooral de Franse delegatie met Pierre Jeannin op kop nam daarbij het voortouw. De gesprekken liepen echter opnieuw vast vooral omwille van onenigheid over de Nederlandse vaart op Azië. In augustus werden de onderhandelingen dan ook afgeblazen zonder akkoord. Toch kwam Jeannin kort daarna met een nieuw voorstel voor een langdurige vrede op de proppen. Maar opnieuw liepen de besprekingen vast. De Staten-Generaal namen met niets minder genoegen dan hun erkenning als een onafhankelijke staat. De Habsburgse delegatie stond erg argwanend tegenover die eis en wou kost wat kost een garantie afdwingen voor de rechten van de katholieke inwoners van het Noorden. De herneming van de oorlog werd door beide partijen bovendien nog altijd in overweging genomen.468 In de Staten Generaal ontstond daarnaast onenigheid over welke acties er nu verder moesten worden ondernomen. 469 Maar ook in het Habsburgse kamp verliep de communicatie traag en probeerden de sleutelfiguren de voorstellen zoveel mogelijk op de lange baan te schuiven.470 In januari 1609 gingen dan toch nieuwe onderhandelingen van start. Delegaties van zowel Noord als Zuid werden warm onthaald in Antwerpen. Het duurde uiteindelijk nog tot negen april voor beide partijen tot een echt akkoord kwamen en het Twaalfjarig Bestand definitief werd afgekondigd. 471 De Zuidelijke Nederlanden en de aartshertogen juichten het Bestand toe. Maar Filips III was beslist niet tevreden met de uitkomst van de onderhandelingen. De toegevingen die tijdens de jaren 1608-1609 gedaan waren aan de Noordelijke Provinciën konden voor hem niet door de beugel. Uiteindelijk hadden de aartshertogen er immers mee ingestemd dat er voor twaalf jaar een vredesbestand zou komen en dat gedurende die periode de Noordelijke Provinciën officieel PARKER, Van Beeldenstorm tot Bestand, 232. GARCIA GARCIA, La Pax Hispánica, 56-57. 467 VAN EYSINGA, De wording van het Twaalfjarig Bestand, 90. 468 ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 220. 469 Daarbij stonden de vredespartij, geleid door de raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt, en de oorlogspartij van de stadhouder Maurits van Nassau lijnrecht tegenover elkaar. S. GROENVELD, Het Twaalfjarig Bestand 16091621: de jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden, Den Haag, 2009, 50. 470 ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 220. 471 GROENVELD, Het Twaalfjarig Bestand 1609-1621, 54. 465 466
65
werden erkend. In feite luidde dat de volledige onafhankelijkheid in van de jonge Republiek. 472 Bovendien repte de eindtekst van het Bestand met geen woord meer over garanties voor de katholieken in het Noorden. Filips III ervoer de vrede dan ook als een regelrechte vernedering. In zijn ogen had de Spaans-Habsburgse monarchie met de totstandkoming van het Twaalfjarig Bestand alleen gezichtsverlies geleden op het internationale schouwtoneel.473
3.2.3.1. Jupiter verdrijft Mars De prognostica van Ian Franco onthaalden de vrede van 1609 eenduidig met groot gejuich. Zoals al eerder vermeld, werd echter reeds vanaf de komst van de aartshertogen in de Nederlanden, gelobbyd voor vrede in Brabantse prognostica. Maar in 1609 was het dan eindelijk zover. De Nederlanden hadden immers nae desen tyt gewacht wel veertig jaer, diet u verblijt [want] god toont zijn macht in ’t openbaer.474 Op de titelbladen van Franco’s almanakken verscheen elk jaar zulke spreuken die het verloop van het toekomende jaar kort en bondig samenvatten. Voor het jaar 1610 opende hij zijn almanak dus met veel goede moed en vreugdekreten. Dat gevoel stond echter in schril contrast met de zegswijze die hij enkele jaren daarvoor nog had uitgekozen. In 1601 had Franco het immers somber ingezien voor de Nederlanden. Vele mensen zouden in dat jaar met droefheid worden geslagen. Hij hoopte voor 1601 dan ook dat Godt wilde ontfermen die in druck en lijden zijn en troosten en beschermen die sonder verblijden zijn. 475 Nu er eindelijk vrede heerste in de Lage Landen, kon Franco uit de sterren dan ook niets dan goeds afleiden. In tegenstelling tot de jaren voor het Bestand, zou zijn moederland dan ook gheenen merckelijcken eclipsen [meer] hebben. 476 Mars, de oorlog, was immers door Jupiter en dus de heilige katholieke kerk uit de Nederlanden verdreven.477 Franco maakte wel vaker gebruik van die astrologische metaforen om zijn hoop op een lange vredesperiode uit te drukken. Voor december 1611 betwijfelde hij het immers dat ook de frontierlanden de vrede nog lange tijd genegen zouden zijn. Hij hoopte dan ook dat in december, wanneer de vorst zijn intrede zou doen in de gehele Nederlanden de wapenen en de alle andere gereedschap tot oorloch oock bevriesen sullen.478 Maar ook in de grenslanden zelf, bijvoorbeeld in ’s-Hertogenbosch was de roep om vrede en eenheid in prognostica groot. De anonieme eeuwige almanak voor het jaar 1605, gedrukt bij
VOETEN, ‘Antwerpse reacties op het Twaalfjarig Bestand’, 202. ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 231. 474 I. FRANCO, Ephemeris metheorologica. Seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen jare M.DC.X, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1610, fol. 1 re. 475 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 1 re. 476 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 11 re. 477 Zoals al eerder aangehaald werd Mars in de prognostica dus vereenzelvigd met de oorlog en Jupiter met de het Christendom en meer specifiek met de katholieke Kerk. Zie hiervoor hoofdstuk 1.3. ‘Het stond in de sterren geschreven: de almanak en astrologie’, 11. en hoofdstuk 2.2.1. ‘God waakt over mens én kosmos’, pagina 21. 478 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 15 re. 472 473
66
Jan van Turnhout, bevatte als laatste rubriek by-gevoeghde oude deuntiens.479 Ook daarin werd verteld dat de donkere dagen van oorlog nu eindelijk achter de rug lagen want de tijt die ghy hebt geleden, sult ghy voortaen wel besteden.480 De tijd van het eeuwige lijden was dus ten einde gekomen. Maar naar analogie met de Antwerpse prognostica, kon de nieuwe vrede enkel voortleven wanneer de Bossche burgers voortaan een goed christelijk leven zouden lijden. De lezer kon immers alleen zijn hert in vrede staen, wilt ghy God eeuwelijck leven. Zo moet ghy u selven overgeven. 481 Bovendien werden de Bossche lezers daarbij aangespoord te investeren in goede relaties met hun medeburgers. Zelfs hun grootste vijanden over de Brabantse grenzen heen, dienden zij te vergeven. Want als ze dat deden, zou God hem geven, d’ eeuwige blyschap na dit korte leven. 482 In feite werd er dus een zekere vergevingsgezindheid gepropageerd in de eeuwige almanak uit 1605. Alleen dan konden de lezers volgens de almanak opnieuw eendrachtig met elkaar samenleven. Volgens Stensland vormde ook dát een onderdeel van het vredesdiscours in de Habsburgse Nederlanden. Er werd weliswaar een onvoorwaardelijke vrede geëist. Maar de gewone burgers in het Noorden die hun afvallige ideeën slechts door een zeer kleine groep boosdoeners hadden toegestopt gekregen, verdienden een tweede kans. Toch hield die vergevingsgezindheid in geen geval een tolerantie in voor politieke en religieuze waarden die afweken van het Habsburgse patroon.483 Ook de muitende soldaten waar Ian Franco en zijn collega-astrologen vóór 1598 nog zoveel kritiek op hadden geleverd, zouden hun verderfelijke activiteiten nu onherroepelijk stopzetten. Onder invloed van de vrindelycke, peyselycke en de vreedsamige contellatien tot voorspoet van de Nederlanden, zouden zij voortaan immers hun oversten wel obedieren. 484 De muitende soldaten hoorden volgens de auteurs van prognostica slechts thuis in oorlogssituaties. Samen met kwaadaardige eclipsen en ongelukkige voorvallen onder het teken van Mars, verdwenen zij in perioden van hoop en vrede uit het gezichtsveld van de almanakauteurs. Dat wijst er dus op dat de jaarlijkse voorspellingen die zij deden kost wat kost gekleurd werden door hun perceptie op een bestaande situatie. Op die manier kenden zij tot 1609 een vaste identiteit toe aan de oorlog in de Nederlanden die voor hen elk jaar weer gepaard ging met kwaadaardige astrologische verschijningen én met het wapengeweld van soldaten. Maar nu de vrede eindelijk weer het roer had overgenomen, konden de Nederlanden opnieuw aan hun heropbouw beginnen, in het bijzonder met Gods steun. De trouw van de inwoners van de Habsburgse Nederlanden in het verleden aan de Kerk, werd volgens de prognostica bovendien nu eindelijk beloond. God had immers hun smeekbeden en inspanningen verhoord en ervoor gezorgd dat de Nederlanden sinds 1609 geen oorlog meer kenden. Maar toch was de taak van de lezers volgens Franco nog niet helemaal volbracht. Ze moesten volgens hem ook in de toekomst hun beste beentje voorzetten en bidden tot Hem dat de herten der coningen en de
Den eeuwigen almanack met in vierichheit groeijende by-spraecken, ’s-Hertogenbosch, Jan Van Turnhout, 1605, fol. 21 re. Idem. 481 Idem, fol. 22 ve. 482 Idem, fol 22 re. 483 STENSLAND, ‘Peace or no Peace?’, 231. 484 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1610, fol. 3 ve. en fol. 15 re. 479 480
67
monarchen peys en de vrede gelieve te vrijwaren.485 Als dank voor hun steun zouden vervolgens ook de coninklijcke autoriteiten sijne desolate kercke helpen defenderen en de haer biedienaers soecken te vervoeren. 486 Ian Franco sprak in zijn prognostica dus duidelijk het katholieke profiel na dat de aartshertogen volgens Luc Duerloo tijdens hun bewind uitdroegen. Monica Stensland merkte daarbij op dat die religieuze boodschap minder sterk werd uitgedragen in pamfletten.487 Bovenstaand voorbeeld toont echter aan dat alvast in prognostica, het thema toch een belangrijk onderdeel vormde van het vredesdiscours. Volgens de prognostica dienden de aartshertogen immers de almacht van God. Bovendien hadden zij de gelofte afgelegd om de katholieke kerk op aarde te verdedigen en na veertig jaar van oorlog terug op te bouwen. Het schipken Petri dat in die veertig jaar zware stormen had doorstaan zou immers nu gerestaureerd worden en ervoor zorgen dat veel menschen totte Catholijcke kercke bekeeren en de verlaeten hare ketterijen.488 De komst van de vrede was volgens Franco dan ook onlosmakelijk verbonden met een nieuw gouden tijdperk voor het katholicisme. Dat was volgens Franco te danken aan de goede gelovigen, maar ook aan het aartshertogelijke paar. Franco beschouwde hen in zijn prognostica bovendien als volwaardige monarchen waarmee hij dus de claim op soevereiniteit van het aartshertogelijke paar ondersteunde. Bovendien projecteerde Ian Franco die Goddelijke vrede als een ideaal dat in heel Europa moest worden nagevolgd. Jupiter had Mars dan wel uit de Nederlanden verdreven, maar volgens Franco zou de oorlog vervolgens met zijn hele hebben en houden verhuizen naar een andere regio en daar zijn kwade constellaties openbaren. Bij die avonture tot nieuwe oorlogen in sommighe particulieren landen, moesten ze dan maar van ons Nederlant haeren spieghel mogen nemen.489 Het idealistisch beeld van vrede, voorspoed en een hernieuwde religieuze revival was volgens de prognostica dus iets waar vele andere landen nog iets van konden leren. Daarmee erkenden de prognostica dus indirect de Zuidelijke Nederlanden als soeverein gebied binnen het Europese politieke landschap. De veranderde gemoedstoestand in de Zuidelijke Nederlanden kon aan de hand van de bovenstaande elementen dan ook niet beter worden verwoord. Maar niet alleen in prognostica, ook in allerlei ander populair drukwerk keerde een soortgelijk gevoel van opluchting terug. Anthoni de Ballo, die ook de kroniek uit de bundel van 1617 verzorgde, gaf in 1609 een pamflet uit dat berichtte over de totstandkoming van het Bestand in zijn thuisstad op negen april. Vol blijdschap pende hij het overheersende gevoel van opluchting neer:
FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 12 ve. Idem, fol. 13 re. 487 STENSLAND, Habsburg Communication, 141. 488 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 3 re. en fol. 9 re. 489 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1610, fol. 6 ve. 485 486
68
O ghy inwoonders minst en meest In dorpen en steden D’ welck langhe in doleuren lach U nu den vrede ghebeuren mach En den twist wort vertreden.490 Net zoals vele prognostica, verheugde het pamflet zich erover dat de tirannieke Mars nu eindelijk uit de Nederlanden was verdreven. Voor oorlog was voortaan geen plaats meer in de Lage Landen. Volgens het pamflet was dat vooral de verdiensten van de wijse heeren die het Bestand tot stand hadden gebracht.491 De auteur had dan ook enkele woorden van dank klaar voor de meest prominente onderhandelaars. Pater Ney, zoals het pamflet de franciscaan Jan Neyen betitelde, werd in het bijzonder geroemd om zijn rol als bemiddelaar tussen het Spaanse hof en de onderhandelingstafel in Den Haag.492 Ook Albrecht, den hertoch vol wijsheden, en Ambrogio Spinola werden bedankt voor bewezen diensten.493 Zij hadden er immers volgens het pamflet voor gezorgd dat de Nederlanden nu opnieuw eendrachtig met elkaar konden samenleven. Spinola had volgens de auteur bovendien nooit iets anders gewenst dan vrede. Toch had de Genuees aldus Paul Allen dat pad slecht bewandeld. Een defensieve oorlog met het Spaans-Habsburgse leger onder zijn leiding behoorde wegens de nijpende financiële situatie immers al lang niet meer tot de mogelijkheden. In die uitzichtloze situatie was de vrede ook voor eenen helt grootmoedich in d’oorloogh dus de enige mogelijke oplossing. 494 Monica Stensland benadrukte reeds dat er in Zuid-Nederlandse pamfletten vooral vanuit een negatieve invalshoek gekeken werd naar de onderhandelingspartners uit het Staatse kamp.495 In dit pamflet kregen echter ook zij een eervolle vermelding.496 Graef Willem en de Bernevelt, hadden volgens de auteur immers ook volmondig ingestemd met het Bestand dat op negen april te Antwerpen werd gesloten. Zij werden daarvoor bedankt als vriendelijck dees edel heeren. 497 Ook de internationale ambassadeurs in Den Haag, kregen ten slotte diezelfde woorden van dank want zij comen ons nu ter baten.498 De roes van opluchting en hoop op betere tijden was klaarblijkelijk erg groot in 1609. Dat gevoel stond in scherp contrast met dat uit voorgaande jaren waarbij populair drukwerk met een beschuldigende vinger wees naar de leiders van de Staten Generaal.499 Zowel de prognostica als het pamflet straalden een eenzijdig positieve boodschap uit. De afkondiging van het Twaalfjarig Bestand in 1609 zou immers alles veranderen. Oorlog en ellende Cort verhael van’t bestant tusschen zijne maiesteyt ende hunne doorluchtichste hoocheden ter eenre ende de Staten generael van de vereenichde nederlanden ter ander sijden, Antwerpen, Anthoni Ballo, 1609, fol. 4 re. 491 Idem, fol. 3 re. 492 Idem, fol. 2 re. Jan Neyen was een franciscaanse pater die samen met andere afgevaardigden van de Habsburgse delegatie naar de onderhandelingstafel in Den Haag trok in februari 1608. Bovendien werd hij later in dat jaar als bemiddelaar naar koning Filips III in Spanje gestuurd. GROENVELD, Het Twaalfjarig Bestand 1609-1621, 42 en 47. 493Cort verhael van’t bestant, 1609, fol. 2 ve. 494 idem, fol. 3 re. en ALLEN, Philips III and the Pax Hispanica’, 187. 495 STENSLAND, ‘Peace or no Peace?’, 241. 496 Cort verhael van’t bestant, 1609, fol. 3 re. 497 Idem, fol. 3 re. 498 Idem, fol. 2 ve. 499 STENSLAND, ‘Peace or no Peace?’, 242. 490
69
maakten volgens de auteurs plaats voor vrede en voorspoed. Ook Monica Stensland is het erover eens dat er over het algemeen in de publieke ruimte in de Habsburgse Nederlanden, in tegenstelling tot in de Republiek, geen twijfel bestond over de positieve uitkomst van het vredesproces.500 Volgens haar had dat eenzijdig gevoel vooral te maken met de slechte herinneringen die eenieder had aan de oorlogstijd. Niemand wilde immers nog terugkeren naar die vernietigende episode die de tijdgenoten nog aan levende lijve hadden ondervonden. Het Zuid-Nederlandse populair drukwerk moest daarom volgens haar dus niemand overtuigen van de voordelen van een vrede. Maar Monica Stensland benadrukte ook dat het vredesdiscours in de Zuidelijke Nederlanden vooral werd bepaald door de visie van de aartshertogen op de totstandkoming van het Bestand. Zij namen immers de vredesverwachting van de bevolking bij hun aankomst in de Nederlanden stilaan over in hun eigen retorisch programma. Voor hen moest de vrede vooral de Nederlanden terug dichter bij elkaar brengen, onder één aartshertogelijk bestuur. De vrede zou er dan ook voor zorgen dat de eendracht weer herleefde in de Lage Landen.501 Toch weerspiegelden de pamfletten die dat discours volgden, zoals het cort verhael, niet de werkelijkheid. Simon Groenveld wees er immers op dat de aartshertogen bij het Bestand het Noorden erkenden en dat ze zo het pad naar zelfstandigheid effenden voor de Zeven Provinciën. 502
Die gelijklopende interpretaties maakten het bovendien moeilijk om uit te maken of de anonieme auteurs van de Zuid-Nederlandse pamfletten in dienst stonden van het aartshertogelijke programma of toch eerder hun eigen visie op de problematiek neerpenden. Volgens Monica Stensland werkten het regime en de auteurs van pamfletten echter minder nauw samen onder het aartshertogelijke bewind. De politiek van aarshertogen kreeg volgens haar in de Habsburgse Nederlanden immers veel bijval.503 Naar mijn mening was er bij de prognostica echter meer aan de hand. In tegenstelling tot de vaak anonieme pamfletten, werden prognostica in vele gevallen ondertekend met de naam van de auteur. Opnieuw trad daarom het reeds vermelde principe van sociale controle op de voorgrond. De prognostica waren immers bij vrijwel elke laag van de bevolking bijzonder populair. Kritiek op de heersende waarden en normen over bijvoorbeeld het vredesproces zou daarom de lucratieve almanakhandel van de drukkers wel eens in gevaar kunnen brengen. Een goed en ‘juist’ verhaal bood dan ook vele commerciële voordelen. Het pamflet plaatste bovendien uitdrukkelijk de menselijke acties bij de totstandkoming van het Bestand op de voorgrond. Volgens de prognostica werd de vrede echter vooral bevorderd door God en de sterren. Toch schonken de astrologische voorspellingen, zoals al eerder vermeld, impliciet aandacht aan de potentaten die in Gods opdracht aan de vrede in de Nederlanden hadden meegewerkt. Het pamflet, gedrukt bij Anthoni de Ballo proclameerde echter ook diezelfde samenwerking tussen de christelijke machthebbers op aarde en de Over de rol van de vertegenwoordigers van de Noordelijke Provinciën daarin, bestond er evenwel onenigheid, zoals het pamflet cort verhael hierboven aantoonde. 501 STENSLAND, ‘Peace or no Peace?’, 231-232. 502 GROENVELD, Het Twaalfjarig Bestand 1609-1621, 59. 503STENSLAND, ‘Peace or no Peace?’,234. 500
70
Almachitge. De wereldlijke heersers loofden volgens het pamflet immers God voor den peys die de inwoners van de Nederlanden nu eindelijk moghen smaken.504 Om er bovendien voor te zorgen dat de vrede nog lang zijn vleugels zou uitslaan over de Lage Landen, moest de bevolking ook zelf met de kerk vrede sluiten, opdat ze Godt niet [meer] tot gramschap [zouden] verwecken.505 Beide publieke media weerspiegelden dus duidelijk de katholieke en soevereine aspiraties van de aartshertogen voor hun Habsburgse Nederlanden.
3.2.3.2. Getemperd optimisme Het eenduidige positieve verhaal bleef evenwel niet lang duren. Reeds vanaf 1611 gingen Zuid-Nederlandse prognostica immers toch al weer voorzichtiger om met het beeld van een triomfantelijke vrede waarbij de aartshertogen de Nederlanden opnieuw onder één - katholieke hoede zouden brengen.506 Nu de rust eindelijk was teruggekeerd naar de Lage Landen, moesten de machtige heren hun toekomstplannen wijsselijck beleggen.507 Franco wees zijn lezers er namelijk op dat weg naar totale rust nog lang was want de begoste oorloge en de geschillen en syn noch niet ten eynde gecomen.508 Het lijkt wel alsof de aartshertogen de tanende retoriek van voorspoed en geluk voor de Nederlanden ook zo hadden aangevoeld. Zoals al eerder vermeld, vaardigden zij in juli 1612 immers een ordonnantie uit die tot doel had dat gevoel van onzekerheid aan banden te leggen. Volgens de aartshertogen getuigden heel wat gepubliceerde prognostica immers van groote en de excessive abusen, frauden en de schandalen die niet met de waarheid overeenstemden. Vooral de toecomende geschiedenissen bevatten volgens de ordonnantie vele onjuistheden.509 Maar ook na de uitvaardiging van die ordonnantie besefte de almanakauteurs dat de vrede uit 1609 nog pril en wankel was. De lezers van de prognostica konden volgens Ian Franco dan ook alleen maar bidden dat God die de sterren naar sijnen willer can drijven … de loyale kinderen en de der Heyliger Kercken dienaers van den oproerighen Mars wil bewaren.510 Verder reageerde Franco teleurgesteld op de ordonnantie. De waarschuwing dat de oorlog nog steeds op de loer lag, viel immers volgens hem niet bij iedereen in de smaak. Daarom achtte hij het beter om voor de maand april 1613 niet expliciet de landen of ’t steden et ooc de personen die gedreycht worden te noemen want de waerheijt wilt altijt niet gheseyt syn.511 Toch bleef het in de prognostica niet onmogelijk om een gedurfde mening te projecteren op de toenmalige gang van zaken in de Nederlanden. Naast prognostica bestonden er in de Habsburgse Nederlanden bovendien nog andere vormen van geschreven kritiek op het Cort verhael van’t bestant, 1609, fol. 4 ve. Idem, fol. 4 re. 506 STENSLAND, Habsburg Communication, 141. 507 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 5 re. 508 Idem. 509 Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , II, 140-141: Ordonnance sur les almanachs, 20 juli 1612. 510 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1613, fol. 6 re. 511 Idem, fol. 8 ve. 504 505
71
vredesproces en het aartshertogelijke bestuur, zoals libellen, pamfletten en nieuwsbrieven.512 Het volgende voorbeeld toont evenwel aan dat door middel van het verhulde taalgebruik afwijkende meningen via de prognostica ook hun weg vonden naar het bredere publiek. Zoals al eerder vermeld, drong ook het vroegmoderne apocalyptische denken concreet door in prognostica. Toch werd niet elk eschatologisch element in prognostica ingezet om de eindtijd aan te kondigen. Op een doordachte manier stelden de prognostica die vermeldingen immers ook steeds weer ten dienste van het vredesproces in de Nederlanden. In 1618 vertelde Jan Baptiste Austruies in de voorrede van zijn prognosticatie over één van zijn visioenen van het voorbije jaar. Als de lezer de vermelding aandachtig zou lezen, zouden ze volgens Austruies vele dinghen connen verstaen. Volgens hem sprak Christus bovendien somtijts oock in parabolen. Soo sullen wy deur Godts inspiratie ons visioen [dan ook] vertellen.513 Vier landsheren speelden in het visioen de hoofdrol. Eén daarvan was ront-om om-cingelt met veele brieschende leeuwen, verscheyden van couleur.514 Hij vertelde aan zijn collega’s dat hij met een vervelende kwestie zat en verlegen was om raad. Vele van de leeuwen die rond hem cirkelden, waren immers niet tevreden over de gang van zaken. Enkelen onder hen waren zelfs al gaen lopen in een foreest niet verre van daer. 515 Na het gesprek, verscheen er volgens Austruies echter een vrouw aan de hemel, Venus genaamd. Zij had een olijftak bij zich in teecken van vrede.516 Vervolgens schonk zij een boek aan de landsheren. Daarin stond volgens haar beschreven hoe de landsheren de voor-seyde verloopen leeuwen wederom [moesten] brenghen tot gehoorsaemheyt.517 Maar al gauw na haar verschijnen, brak de hel los; Het water der Zee verheven als hooghe berghen en de daer quamp een aertbevinghe seer afgrijsselijck.518 In midden van al die ellende verscheen tenslotte opnieuw een vrouwelijk figuur aan de hemel. Zij jammerde om de triestige situatie en sprak daarbij woorden van medelijden uit tegenover zij die den coningen en de goddelijcke maiestyt hebben wederstaen.519 Zij zouden volgens haar immers het hardst worden getroffen door de verschrikkelijke rampen die de wereld op dat moment teisterden. Het tafereel trok dus een aantal opvallende parallellen met de Openbaring van Johannes om ook hier weer het aartshertogelijke vredediscours duidelijk te maken. Het Noorden, verbeeld als de ontsnapte leeuwen, was zijn landheer volgens Austruies ontrouw geweest. Bovendien gold de leeuw in de Nederlanden als gekend symbool in de heraldiek. Vele provinciën droegen op hun wapenschild immers een klauwende leeuw. Maar stilaan groeide het dier uit tot een teken van verzet tegen het Spaans-Habsburgse bewind in de Nederlanden.520 In die betekenis nam Austruies de leeuw dan ook over, ditmaal weliswaar met een negatieve connotatie. Toen Venus op de aarde neerdaalde, gaf zij het recept om die ongehoorzame leeuwen opnieuw met hun rechtmatige N. LAMAL, Beter een oprechten crijgh dan een geveynsden peys: Pamfletten en publieke opinie in de aanloop naar het Twaalfjarig Bestand (1607-1609), Onuitgegeven masterproef, Katholieke Universiteit Leuven, subfaculteit Geschiedenis, 2010, 38. 513 AUSTRUIES, Prognosticatie voor het iaer ons Heeren duysent ses hondert XVIII, 1618, fol. 3 ve. 514 Idem. 515 Idem, fol. 4 re. 516 Idem. 517 Idem. 518 Idem, fol. 4 ve. 519 Idem. 520 A. VAN DER LEM, Verbeeldingen van vrijheid: partijtekens en nationale symboliek in de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog 1564-1584 (Van Gelder-Lezing, vol. 4), Utrecht, 2006, 23 en 32. 512
72
voogd te verzoenen. Maar voor er tussen beide partijen definitief een akkoord kon worden gesloten, brak er volgens het visioen een nieuwe tijd van tegenslag en rampspoed aan. In het jaar 1618 bewoog er immers ook wat in Europa. Zowel Frankrijk, de Republiek als Spanje werden geconfronteerd met een interne machtswissel. In Frankrijk beklom Lodewijk XIII in 1617 de troon en droeg hij de leiding over het buitenlandse beleid over aan zijn ministerfavoriet Luynes. Die opteerde voortaan voor een pro-Habsburgse koers. In 1618 nam Maurits van Nassau, die de oorlogspartij in de Republiek leidde, de macht over. Daardoor verdween Oldenbarneveldt echter als voorstander van het Bestand van het politieke schouwtoneel. In Spanje besefte het regime dat het Twaalfjarig Bestand weinig voordeel had opgeleverd. Nu het akkoord op zijn laatste benen liep, moest er dus een nieuw strategisch plan worden uitgestippeld. Ook daar haalden stemmen voor een agressief Spaans militair optreden in Europa de bovenhand en werd de vredesroep hardhandig de mond gesnoerd.521 Maar ook in de Nederlanden zelf, begon het gevoel van euforie stilaan te tanen. De aartshertogelijke landen werden in deze periode immers geconfronteerd met een aantal nieuwe moeilijkheden. Naar aanleiding van de heffing van nieuwe belastingen, groeide het protest in verschillende steden zoals Brussel en Antwerpen. Maar ook het uitblijven van gunstige effecten van het Twaalfjarige Bestand dat stilaan ten einde liep, veroorzaakte heel wat kopzorgen.522 De voorspellingen van Austruies weerspiegelden in die zin dus een nakende realiteit. Ook het neerdalen van Venus die nochtans een uitgewerkt vredesplan kon voorleggen, had geen oplossing kunnen brengen voor de impasse in de Lage Landen. De vrede bracht volgens Austruies dan toch niet zoveel voordelen als zij op het eerste zicht had doen uitschijnen. In tegenstelling tot het pamflet dat werd gedrukt door Anthoni de Ballo in 1609, had Austruies hier bovendien geen goed woord over voor de ontsnapte leeuwen uit de Republiek. Hun ongehoorzaamheid en onwil om terug te keren, waren immers de oorzaak voor het mislukken van het vredesplan. Ook de wil tot verzoening die in de Bossche oude deuntjes nog had weerklonken, leek volledig weggeveegd. Een gevoel van medelijden maakte zich ten slotte volgens het visioen meester van Venus. Maar toch vond ook zij, als personificatie van de vrede, dat de hemelse krachten die leeuwen niet hard genoeg konden straffen. Het leed dat zij met hun ontsnapping de Nederlanden hadden aangedaan, was ook voor haar onvergefelijk.523
3.3.
Pietas Albertina in memoriam: almanakkronieken en politieke cultuur
Het beeld van de aartshertogen in prognostica bleef gedurende de hele periode 1598-1621 eenduidig positief. Hun vredesdiscours werd in de Habsburgse Nederlanden met veel gejuich onthaald. Toch probeerden zij niet alleen via vrede hun onderdanen te overtuigen van de
GROENVELD, Het Twaalfjarig Bestand 1609-1621, 113-114. THØFNER, A Common Art, 244-245. 523AUSTRUIES, Prognosticatie voor het iaer ons Heeren duysent ses hondert XVIII, 1618, fol. 35 ve. 521 522
73
voordelen van hun bewind. Ook als legitieme opvolgers van het katholieke Spaans-Habsburgse bewind werd hen een profiel in woord en beeld aangemeten. De historiografie heeft bij die kwestie tot nu toe de almanakkronieken als bron buiten beschouwing gelaten.524 Bovendien heb ik in het vorige hoofdstuk al aangetoond dat almanakkronieken een uitstekende gelegenheid bieden om de vroegmoderne herinneringscultuur in de Nederlanden onder de loep te nemen. Deze paragraaf wil dan ook nagaan op welke manier het bewind van de aarshertogen in de Nederlanden werd gelegitimeerd via de herinneringscultuur in die korte kronieken.
3.3.1. Verbeelde idealen en hernieuwde tradities De komst van de aartshertogen in de Nederlanden in de jaren negentig van de zestiende eeuw, maakte heel wat tongen los. Na de dood van Ernst van Oostenrijk in 1595, benoemde Philips III Albrecht tot nieuwe landvoogd van de Nederlanden. Datzelfde jaar nog trok Albrecht met zijn raadgevers over de Alpen naar de Lage Landen. In afwachting van zijn aankomst, nam graaf Fuentes voor korte tijd het roer over. In februari 1596, werd Albrecht uiteindelijk plechtig onthaald.525 Ian Franco beschreef in 1599 de aankomst van de aartshertog als volgt: Den XI. Februarij is ghearriveert in dese Nederlanden den doorluchtighen hooch geboren cardinael Albertus, Aertshertoch van Oostenrijck om te aennemen het gouvernement van dese Nederlanden, vergezelschapt zijnde met en groote menichte van edeldoms.526 Net zoals hij eerder met het Schermersoproer uit 1579 had gedaan, besteedde Franco in vergelijking de andere gebeurtenissen die hij als memorabelste beschouwde, bijzonder veel aandacht aan de komst van Albrecht.527 Zijn intrede bleek dus al snel een belangrijk onderdeel in de herinneringscultuur van de Habsburgse Nederlanden. Bovendien was voor Franco de kerkelijke titel cardinael een essentieel element van de identiteit van de aartshertog. Maar ook andere kroniekauteurs hechtten veel belang aan die uitgesproken religieuze karakteristiek van Albrecht. Jan Baptiste Austruies gaf zo in zijn almanakkroniek Afbeelding Albertus Cardinael bron: J.B. AUSTRUIES, Cort verhael, 1618, fol 19 ve. uit 1618 een overzicht van de landvoogden die in de Nederlanden hadden vertoefd sinds de troonsbestijging van Filips II. Bij elke beschrijving voegde hij bovendien een kleine afbeelding toe zodat de lezers zich het voogdijschap ook visueel konden herinneren. Velen onder hen, werden daarbij als een edelman verbeeld. Maar bij het overzicht van Vooral via pamfletten, verslagen van Blijde Inkomsten en beeldende kunsten werd dit thema onderzocht. Zie bijvoorbeeld: STENSLAND, Habsburg Communication, 133-153. THØFNER, A Common Art, 200-251 en 299-321. DUERLOO, Dynasty and Piety. 525 DUERLOO, Dynasty and Piety, 42-43. 526 FRANCO, Historien ende gheschiedenissen, 1599, fol. 31 re. 527 Idem, fol. 1 re. en fol. 31 re. 524
74
de gebeurtenissen onder het bewind van Albrecht als landvoogd, koos Austruies resoluut voor een afbeelding waarbij de aartshertog de herkenbare kardinaalshoed torste. Het verband tussen zijn geestelijke taken als kardinaal en het wereldlijke voogdijschap over de Nederlanden kon dan ook niet beter in de verf worden gezet.528 Albrecht werd reeds in 1577 door paus Gregorius XIII tot kardinaal benoemd. Volgens Luc Duerloo had Filips II vanuit een strategisch oogpunt die weg voor de hem uitgekozen. Via de kardinaalshoed verzekerde de Habsburgse monarchie zich immers van een vaste plaats in de pauselijke politiek. Maar daarnaast verleende de titel van kardinaal een groot prestige aan de betrokken familie, in dit geval aan de Habsburgse dynastie. 529 Hoewel Albrecht zijn toekomst liever een meer seculiere wending had willen geven, leverde de kardinaalstitel na zijn benoeming als landvoogd van de Nederlanden, toch heel wat voordelen op. Zoals Austruies en Franco aantoonden, kon hij immers op die manier in de publieke ruimte worden gepresenteerd als symbool voor de Habsburgse vroomheid. Net als het belang van de Eucharistie, de heiligenverering en pelgrimage, gaf de titel als teken van religieuze orthodoxie gestalte aan de claim van de katholieke Kerk op het monopolie van de geloofsbeleving in de Nederlanden.530 De kardinaal werd volgens Franco immers met veel gejuich en seer magnifick en de heerlijck ontfanghen.531 Die berichtgeving over de aanvaarding van de nieuwe landvoogd in almanakkronieken, erkende dan ook impliciet de katholieke identiteit voor de Nederlanden. Volgens Duerloo werd de formule Albertus Pius pas na de dood van de aartshertog in 1621, formeel aangewend in het geschreven woord. Maar zinspelingen op zijn vrome karakter vormden in almanakkronieken reeds twee decennia eerder een vast onderdeel van de eigentijdse herinnering aan de intrede van de aartshertog in de Lage Landen.532 Het huwelijk met Isabella betekende echter een ommezwaai in de religieuze carrière van de aartshertog Albrecht. Bovendien versterkte zijn huwelijk met Isabella de banden tussen de Oostenrijkse en de Spaanse monarchie in de Nederlanden. Toch opende het ook de weg naar een nieuwe Habsburgse erfopvolging met een eigen specifiek karakter.533 Dat was dan ook de manier waarop de aartshertogen zich het liefst toonden in woord en beeld.534 Ook de auteurs van almanakkronieken verbeeldden steeds vaker dat soevereine ideaal. Zo herinnerde Austruies zich in 1618 de aankomst van het aartshertogelijke paar in 1599 als landsheren van de Nederlanden. Zij waren volgens hem in dat jaar tot Brussel als souveraine princen van de Nederlanden gekomen.535 Om de herinnering aan die vreugdevolle intrede nog meer te accentueren, voegde hij bovendien opnieuw een gravure toe waarop de aartshertogen zij aan zij te zien waren. Zoals Paul Arblaster J. B. AUSTRUIES, Cort verhael van alle de gedencwerdichste saken dier geschiet zyn sedert den jare 1500 tot het tegenwoordich iare MDCXVIII, Antwerpen, Ian Conincx, 1618, fol. 19 ve. 529 DUERLOO, Dynasty and Piety, 23-24. 530 DUERLOO, ‘Archducal Piety’, 278. 531 FRANCO, Historien ende gheschiedenissen, 1599, fol. 31 re. 532 DUERLOO, ‘Pietas Albertina’, 2. 533 V. SOEN, ‘Philip II's Quest. The Appointment of Governors-General during the Dutch Revolt (15591598)’, Bijdragen en Mededelingen Betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 126 (2011), 13 en 15. 534 P. ARBLASTER, ‘The Press Image of the Infanta Isabella’, L. DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 336. 535 AUSTRUIES, Cort verhael van alle de gedencwerdichste saken, 1618, fol. 21 re. 528
75
aantoonde, zetten de aartshertogen zulke portretten wel vaker in als strijdbaar element om de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden te overtuigen van hun legitieme politieke bewind.536 De kanttekening die Austruies bij zijn gravure maakte versterkte dat beeld alleen maar. Albrecht en Isabella waren immers in 1599 in de Nederlanden aangekomen om hun taak als soevereine heersers ter goeder trouw uit te voeren. Bovendien kreeg Isabella in de almanakkronieken een vaste identiteitsschets toegekend. Samen met Albrecht was zij immers als ghenadighe hertoginne ontvangen door de Nederlanden.537 Die vergevingsgezindheid werd, zoals Margrit ThØfner aantoonde, reeds bij de Blijde Inkomsten rond de eeuwwisseling aan de aartshertogin toegeschreven.538 Zij vormden immers een instrument waarmee Isabella de vrede in de Nederlanden met succes zou kunnen realiseren. Maar ook in de herinnering aan haar komst werd die karaktereigenschap nog altijd levendig gehouden. De belofte van vrede waarmee de Afbeelding Albertus etElisabeth Bron: J.B. AUSTRUIES, Cort verhael, 1618, fol. 21 re. aartshertogen hadden toegestemd in 1599, mocht klaarblijkelijk ook in de resterende jaren van hun bewind niet worden vergeten. 539 Toch konden ook verwijzingen naar de Spaanse en de prille Oostenrijkse dynastie niet ontbreken in almanakkronieken. Die Habsburgse tradities vormden immers in de eerste plaats de basis waarop de aartshertogen hun bewind in de Nederlanden konden stoelen.540 Zo is het opvallend dat vrijwel elke Antwerpse almanakkroniek die gepubliceerd werd tussen 1599 en 1621 zijn relaas aanvatte bij het geboortejaar van Karel V. De geboorte van de ghenadighste keyser Carolus de vijfde op den xxiiii. van sprockel binnen de stadt van Ghendt moest de lezers elk jaar opnieuw herinneren aan de kiem van het Spaans-Habsburgse gezag in de Nederlanden.541 In 1611 voegde Franco echter nog een pittig detail toe aan de beschrijving van die heugelijke gebeurtenis. De keizer was immers de sone van Philips, ertshertoge van Oostenrijck.542 Daarmee werd dus ook de herinnering aan de dynastieke band tussen Spanje en de Oostenrijkse aartshertogen niet uit het oog verloren. Vanaf de eerste letters al, werden de kronieklezers tussen 1599 en 1621 meegesleept in het verhaal over de legitieme erfopvolging van Albrecht en Isabella in de Habsburgse Nederlanden.
ARBLASTER, ‘The Press Image of the Infanta Isabella’, 335. I. FRANCO, Nieuwe cronycke van alle de gedenckweerdichste saecken dier gheschiet sijn sedert den jare 1500. tot ... 1617, Antwerpen, Antoni de Ballo, 1617, fol. 23 ve. 538 THØFNER, A Common Art, 218. 539 Ook in de plechtige ommegang in 1615 in Brussel ter eren van de landvoogdes werd dit thema uitdrukkelijk verbeeld en in herinnering gebracht. Idem, 243. 540 Idem, 221. 541 FRANCO, Historien ende gheschiedenissen, 1599, fol 1. ve. 542 I. FRANCO, Cort verhael van alle de gedencweerdichste saecken dier geschiet zyn sedert den jare 1500. tot ... 1611, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1611, fol. 1 ve. 536 537
76
3.3.2. Allen voor één Maar niet alleen in Antwerpen lieten de aartshertogen zich gelden in de herinneringscultuur. Ook in andere steden als ’s-Hertogenbosch vormden ze een belangrijk onderwerp in de drukpers. In 1601 rolde bij de stadsdrukker Jan Scheffer een pamflet van de persen dat berichtte over de belegering van de stad door de troepen van Maurits in november van dat jaar. Het pamflet verscheen dus meteen na de gebeurtenis. Zoals al eerder vermeld, stelde Albrecht de herovering van Staatsgezinde Oostende in 1600 tot één van zijn belangrijkste doelen. Maar vanwege de strategische ligging van de kuststad, wilde ook Maurits de stad kost wat kost onder het gezag van de Staten-Generaal houden. Het beleg van Oostende duurde lang en leek in de eerste maanden op een gelijkspel uit te draaien. Daarom probeerde Maurits het SpaansHabsburgse leger onder leiding van Albrecht op een slinkse wijze af te leiden. De Staatse legeraanvoerder vatte immers het plan aan om enkele Habsburgse grenssteden te belegeren, terwijl het gros van de troepen van zijn tegenstander voor Oostende lag. Zo hoopte hij de druk op de aartshertogelijke legers op te voeren.543 Ook de insluiting van ’s-Hertogenbosch in 1601 was een onderdeel van die tactiek. Albrecht liet zich echter niet van de wijs brengen, en bleef ook na het vernemen van die Staats actie alles inzetten op Oostende. Toch stuurde Albrecht ter versterking een kleine divisie soldaten naar ’s-Hertogenbosch onder leiding van de veldheer Hachincourt. Hoewel de stad in de eerste plaats met eigen middelen Maurits wilde afwenden, achtte de militaire gouverneur, graaf van Grobbendonck de Habsburgse troepen uiteindelijk toch meer dan welkom.544 Het pamflet beschrijft de mislukking van de belegering door Maurits als een belangrijke overwinning. Volgens de auteurs had de Staatse legeraanvoerder de weerbaarheid van de stad immers zwaar onderschat. Met veel hoogmoed was hij aan de strijd begonnen maar die inspanning bleek voor niets te zijn geweest. Het pamflet verhaalde dan ook vol trots over de uiteindelijke aftocht van de verslagen Maurits: Hoe hem den rugghen met spiessen wert gevelt, colonellen, capiteynen hier bleven in ’t velt. Zyn crychsheyt wert ter neder ghesmeten, syn ruyters en peerden ter eerden gevelt. Meynde ghy [Maurits] beter te varen, o jonger helt? 545 Opnieuw werd als belangrijkste oorzaak voor de overwinning de eendracht van de Bossche burgers naar voren geschoven. Net als de pamfletten die opdoken in de directe nasleep van het Bossche Schermersoproer (1579), stonden daarbij dus de moedige acties van de hele Bossche gemeenschap centraal.546 De auteur had immers naar eigen zeggen tevreden aanzien hoe er tijdens KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 535. Idem, 537. 545 Balade op de belegeringhe ende verlossinghe vande Stadt van t’ sHertogenbossche, ’s-Hertogenbosch, Jan Scheffer, 1601.fol. 1 ve. 546 Zie hiervoor 2.3.2. ‘Opse Parys!: de eigentijdse herinnering aan het Schermersoproer (1579-1598)’, pagina 42 en 44. 543 544
77
de belegering een minlyck acoort onder de burgers tot stand was gekomen.547 Vanaf dat moment was de stad dan ook verzekerd van een overwinning want daer eendracht de peerden ment, gaet den wagen [van de vrede] recht.548 Daarenboven had Maurits volgens het pamflet de stad net uitgekozen omdat hij geloofde dat er onder de Bossche burgers makkelijk tweedracht te zaaien was. Bovendien dacht Maurits dat Den Bosch zonder Spaans garnizoen geen schijn van kans maakte. Op die gronden hoopte hij dan ook de overwinning binnen te halen. Maar hij vergiste zich. ’s-Hertogenbosch had volgens het pamflet wel degelijk zijn stedelijke onafhankelijkheid gekoesterd sinds de uittocht van het Spaanse garnizoen in 1577.549 Maar desondanks droegen de inwoners ook hun trouw aan de aartshertogen hoog in het vaandel. Dit princelijck voordeel en de preeminentie moest de stad immers vrijwaren van vreemde defentie.550 Hoewel het thema over de Spaans-Habsburgse militaire steun volgens de auteur nog altijd gevoelig lag, hadden de bestuurders van de stad de toegesnelde hulp toch met veel dank aanvaard. Want zoals d’ oude spreecwoort luydt, wil hier op letten, de noot die breckt privilegien en de wetten. 551 De dankbetuigingen aan de aartshertog stopten niet bij die passage. Ook Albrecht had volgens het pamflet immers zijn steentje bijgedragen aan de overwinning, ofschoon hij niet in levende lijven bij de belegering aanwezig was geweest. De aartshertogelijke trouw aan God had immers volgens de auteur de overwinning bevorderd. Bovendien had Albrecht vanuit een vaderlyck gemoet hulp naar de stad gestuurd.552 Als een goede huisvader waakte de aartshertog volgens het pamflet dan ook over zijn bezittingen en redde hij ’s-Hertogenbosch dus uit de klauwen van de Bataafse rebellen.553 De almanakkronieken die in Antwerpen werden gedrukt, leken de steun van de aartshertog bij de belegering van Den Bosch echter niet als iets herinneringswaardig te beschouwen. Zij legden dan ook eerder de nadruk op de zwakte en de kwade wil van hun Staatse tegenstanders.554 Zo berichtte Ian Franco in 1613 over de tevergeefse aanval van Maurits die met 8000 voetvolk en de 2500 ruyters voor ’s-Hertogenbosch gecomen [was], maar heeft die den 17e [dag] daerna met schade en de schande moeten verlaten.555 De Balade straalde echter eerder een Bossche stedelijke trots uit. Zoals al eerder vermeld, sprak de positie van de Jan II Scheffer als stadsdrukker daarbij boekdelen.556 Net zoals bij zijn publicaties in de nasleep van het Schermersoproer, werd immers ook bij de Balade de stedelijke politiek kost wat kost verdedigd. Toch bewees het pamflet hier ook zijn trouw aan het aartshertogelijke gezag. Voor Albrecht zelf was er immers eveneens een glansrol weggelegd in het pamflet. Zijn moed, religieuze orthodoxie en Balade op de belegeringhe, 1601, fol. 2 ve. Idem. 549 ADRIAENSSEN, Staatsvormend Geweld, 96. 550 Balade op de belegeringhe,, fol. 2 re. 551 Idem. 552 Idem, fol. 4 re. 553 Origineel citaat: ‘Fugiunt rebelles batavi’ in Idem, fol. 1 re. 554 POLLMANN, Catholic Identity, 181. 555 I. FRANCO, Cort verhael van alle de ghedencweerdichste saken dier gheschiet zijn sedert den jare 1500. tot ... 1613, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1613, fol. 21 ve. 556 Zie hiervoor 2.3.2. ‘Opse Parys!: de eigentijdse herinnering aan het Schermersoproer (1579-1598)’, pagina 42. 547 548
78
verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van zijn territoriale bezittingen, hadden allemaal bijgedragen tot triomf. Hoezeer de Bossche publieke opinie ook belang hechtte aan haar stedelijke autonomie, ook ‘s-Hertogenbosch voelde zich als grensstad dus wel degelijk een onderdeel van een gezamenlijke identiteit die alle Zuid-Nederlandse steden volgens het pamflet en de almanakkronieken met elkaar deelden. Onder de hoede van de aartshertogen, waren zij immers allemaal quasi-autonome eenheden en vormden zij samen toch een Habsburgs en katholiek geheel.
79
4. Hoofdstuk 4: Over de grenzen heen: constructie van geografische identiteiten in Brabantse almanakken (1621-1648) In 1621 stierf de aartshertog Albrecht en liep het Twaalfjarig Bestand ten einde. De Nederlanden kwamen zo in een nieuwe spiraal van oorlog terecht. Die strijd zou bovendien het uitzicht van het gebied voorgoed veranderen. Noord en Zuid stonden op een keerpunt en dat werd ook duidelijk in prognostica en almanakkronieken. Stilaan bouwden de Habsburgse Nederlanden en de jonge Republiek aan een eigen identiteit. In de wondere wereld van de voorspelkunsten liep niet alles meer zo gesmeerd als in de voorgaande decennia. De steeds luider klinkende kritiek, gaf rond het midden van de zeventiende eeuw dan ook de doodssteek aan de politiek-religieus getinte voorspellingen in prognostica. Ten slotte liep in 1648 de Opstand in de Nederlanden ten einde. Naar analogie sluit ook dit verhaal met dát jaar zijn betoog.
4.1.
Situatieschets 1621-1648: Het boekbedrijf in Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch
4.1.1. Een nieuwe wind Het boekwezen in Antwerpen en ’s-Hertogenbosch tussen 1621 en 1648 volgde grotendeels dezelfde krijtlijnen als de periode 1598-1621. Nog steeds bleek de Antwerpse markt gegeerd om zijn uitgesproken katholiek karakter. Ook ’s-Hertogenbosch volgde die trend. Toch waren er een aantal wissels merkbaar. In Antwerpen groeide stilaan de invloed van de drukkersfamilie Verdussen. In 1630 verkreeg zij zelfs een monopolie op de stedelijke almanakproductie.557 De Antwerpse collega’s waren echter niet opgezet met dat manoeuvre en uiteindelijk moest Hieronymus Verdussen zijn monopolie terug uit handen geven. Het voorval bleef nog lang nazinderen in het geheugen van vele Antwerpse drukkers. Maar ook in ’sHertogenbosch bleek de voorkeurspositie van de drukkersbedrijven van Scheffer en Van Turnhout niet ongenaakbaar. Reeds vanaf het tweede decennium van de zeventiende eeuw, moesten ook zij nieuwe spelers in de Bossche Kerkstraat naast zich dulden. Toch leek het boekbedrijf in Antwerpen sinds het tweede kwart van de zeventiende eeuw uit zijn lood geslagen.558 Het katholieke confessionaliseringsoffensief had zeker zijn vruchten afgeworpen en drong tot in vrijwel elke huiskamer in de Habsburgse Nederlanden door. Maar daardoor raakte ook de markt voor liturgische werken stilaan verzadigd. De vraag daalde waardoor vele Antwerpse drukkers steeds meer werden geconfronteerd met harde onderlinge concurrentie.559 Ook de markt naar nieuws bleek geen onuitputtelijke bron te zijn die een drukkersbedrijf alsnog rendabel kon houden. Paul Arblaster beschreef het jaar 1632 als ‘one of VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen’, 186. VAN ROSSEM, ‘The bookshop of the Counter-Reformation revisited’, 308. 559 Idem, 09. 557 558
80
the worst years for news in the whole period’. 560 De vele militaire tegenslagen voor de Habsburgers zoals het verlies van’s-Hertogenbosch, Roermond en Maastricht deden volgens hem de honger naar nieuws sterk dalen. Volgens het Habsburgse establishment was het immers beter in geval van slecht nieuws, de nederlaag te minimaliseren of zelfs te verzwijgen.561 Ook de almanakproductie leed sterk onder de tegenvallende resultaten. Bij vele drukkers primeerde voortaan dan ook de kwantiteit boven de kwaliteit. Toch bleken enkele drukkersbedrijven sterk genoeg om voordeel uit de situatie te halen zoals de drukkersdynastie Verdussen. Sinds 1585 was Hieronymus I in Antwerpen actief als boekdrukker. 562 In de loop van zijn carrière probeerde hij telkenmale zijn invloed in het vak te vergroten. Zo verwierf hij in 1595 een monopolie op het drukken van muntordonnanties wat hem in nauw contact bracht met de overheidsinstanties in Brussel. 563 Ook in de prognostica die bij Verdussen ter perse gingen waren sporen van dat privilege terug te vinden. Zo voegde hij bij de exemplaren van Philips de Dyn en Jan Baptiste de Witte uit 1625 en 1626 een verkorte versie van de muntordonnanties die voor dat jaar geldig waren zoals de nieuwe valuatie van de Goude en de Silvere munte van den jare 1622. 564 Om vervolgens zijn positie op de Antwerpse almanakkenmarkt te verzekeren, zocht Hieronymus I Verdussen in 1625 en 1630 opnieuw de steun van de overheid. Om naar eigen zeggen het geloofwaardigheidsgehalte van prognostica op te krikken, leek het hem een goed idee de verantwoordelijkheid voor het productieproces bij één drukker in Antwerpen onder te brengen. De Geheime Raad zag natuurlijk wel wat in dat voorstel. Zo verzekerde die er zich van dat zijn greep op de controle van zulk efemeer drukwerk werd opgevoerd. Ook het overgeleverde bronnenmateriaal weerspiegelt die prominente positie van Verdussen in de Antwerpse almanakproductie. Zowel de prognostica voor 1624, 1625 en 1626 werden bij Hieronymus Verdussen, in de cammerstrate in den Rooden Leeuw gedrukt.565 Toch klonk het protest van andere Antwerpse drukkers te groot om het voorstel goed te keuren. In een eerste onderlinge afspraak uit 1626 werd immers vastgelegd dat Verdussen voor vijventwintig jaar alle Nederlandse en Franse almanakken én kronieken in Antwerpen zou mogen drukken en verspreiden. 566 Die concessie ging voor vele Antwerpse collega-drukkers dus te ver. Uiteindelijk slaagde Verdussen er slechts voor korte tijd in 1630 in om zijn monopolie te vrijwaren. De jaren daarna zou de lucratieve handel opnieuw worden verdeeld onder een aantal drukkers. Zij maakten daarbij bovendien ook vaste afspraken omtrent onder andere de prijs van het drukwerk en het loon van de auteurs. Ook de weduwe van Jan Cnobbaert die in deze context de almanakken van de hand van Henricus Kilianus verzorgde, maakte deel uit van die ‘almanakkentrust’. In 1635 nam zij het P. ARBLASTER, ‘Policy and publishing’, 185. DAMME, K en DEPLOIGE, J., ‘Slecht nieuws, geen nieuws. Abraham Verhoeven (1575-1652) en de Nieuwe Tijdinghen. Periodieke pers en propaganda in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de vroege zeventiende eeuw’, Bijdragen en medelingen betreffende de geschiedenis van de Nederlanden, vol. 113 (1998), 14. 562 ‘Verdussen’, OLTHOFF, De boekdrukkers, boekverkopers en boekverkopers, 102. 563 Zoals al eerder aangegeven waren immers de Geheime Raad en de Raad van Brabant verantwoordelijk voor het toekennen van drukkersoctrooien. VAN ROSSEM, ‘drukkersbelangen en politiek verlangen’, 178. 564 M. P. DE DYN, Almanach oft journael voor t' jaer ons Heeren 1625 ... Ghemaeckt op den horisont ende meridiaen van Vlaenderen, Brabant ende Henegouwe, Antwerpen, Hieronymus I Verdussen, 1625, fol . 15 ve. 565 Idem, fol. 1 re. 566 VAN ROSSEM, ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen’, 181. 560
561,VAN
81
boekbedrijf van haar echtgenoot over en in in 1642 en 1645 drukte zij voor Henricus Kilianus diens prognosticatie oft voorsegginghe. 567 Het drukkersbedrijf in ’s-Hertogenbosch werd vooral gekenmerkt door de komst van een aantal nieuwe gezichten. Die transitie was het gevolg van de inname van ’s-Hertogenbosch in 1629 door de troepen van Frederik Hendrik van Oranje. Vanaf dat moment behoorde de meijerijstad dan ook tot de Generaliteitslanden in de jonge Republiek. Die politieke maar ook godsdienstige verandering, zorgden ervoor dat een aantal nieuwe, overwegend calvinistische drukkers hun weg vonden naar Den Bosch. 568 Maar ook gevestigde waarden zoals het bedrijf Van Turnhout verkozen een nieuwe koers te varen en zich voortaan toe te leggen op gereformeerd drukwerk.569 Een opvallende nieuwkomer was de Amsterdamse boekbinder Jan van Dockum. Al meteen na zijn aankomst kort na 1629, liet hij zich opmerken bij het stadsbestuur. Na enkele jaren ontpopte hij zich dan ook tot hoofdleverancier van het nieuwe Bossche stadsbestuur. De rol van Van Turnhout als stadsdrukker was daardoor volledig uitgespeeld. 570
4.2.
Het einde nabij: prognostica en almanakkronieken in de periode 1621-1648
4.2.1. Vrienden van weleer: kroniek van een aangekondigde scheiding In 1621, het jaar dat het Twaalfjarig Bestand officieel ten einde liep, stierf ook de hoop op een verlenging daarvan, een stille dood. De relatie tussen Noord en Zuid evolueerde dan ook naar een nieuw dieptepunt. Sinds de machtovername van Maurits in 1618, kreeg de oorlogspartij immers steeds meer bijklank in de Republiek. Maar ook in de Spaanse Nederlanden stelden meer en meer gezagsdragers zich vragen bij de voordelen van het Bestand. Enkel aartshertog Albrecht ondernam in 1621, vlak voor zijn dood, nog een ultieme poging om een hervatting van de oorlog te verhinderen en Noord en Zuid opnieuw onder één Habsburgs gezag te herenigen. Daarvoor overwoog hij zelfs om ook aan Maurits een beperkte soevereiniteit toe te kennen. De prins van Oranje reageerde echter negatief op het nieuwe plan. Bovendien groeide in Madrid het besef dat een hereniging stilaan onmogelijk werd. Om het gezichtsverlies dat de Spaanse vorst geleden had in 1609 te herstellen, gingen steeds meer stemmen op om de oorlog te hervatten.571 Zowel Noord als Zuid brachten opnieuw alles in gereedheid voor een staat van oorlog. Spinola kreeg het bevel de troepen in de grensstreken te leiden. Maar ook op het internationale toneel werd hij ingezet als veldheer in de strijd. Sinds de start van de Dertigjarige oorlog in 1618,
H. KILIANUS, Prognosticatie oft voorsegginghe van de revolutie des jaers ons heeren Iesu Christi 1645. Gecalculeert op den rechten meridiaen oft horison van Antwerpen, Brussel en de dese omligghende Neder-landen, Antwerpen, bij de weduwe van Jan Cnobbaert, 1645, fol.1 re. 568 VAN DEN OORD, ‘Twee eeuwen Bosch’ boekbedrijf’, 283. 569 Idem, 332. 570 Idem, 358. 571 GROENVELD, Het Twaalfjarig Bestand, 118 en 120. 567
82
steunden de Spaanse Habsburgers de keizer van het Heilig Roomse Rijk. In het Rijnland diende Spinola in dat kader ook om eventuele aanvallen van de tegenpartij, waaronder de Republiek, af te weren.572 In de Nederlanden zelf, hadden de grenssteden in het hertogdom Brabant zeer te lijden. De Republiek hoopte immers in de eerste jaren na 1621 nog steeds op een herstel van de geografische situatie onder de Unie van Utrecht. Op die manier kwamen onder andere ’sHertogenbosch en Maastricht midden in de vuurlinie terecht. De inname van beide steden door de Staatse legers in respectievelijk 1629 en 1632, moest een stevige buffer creëren tussen de Habsburgse gewesten en de Republiek. Toch woog de oorlog zwaar op beide landen. De financiële druk van de oorlog en aanslepende problemen in de kolonies gaven de vredespartij weerom gewicht.573 Maar ook het verwoestende karakter van het Europese internationale conflict werd steeds minder gesmaakt. In 1641 gaven Frankrijk en Zweden in Hamburg dan ook de aanzet tot een nieuw overleg dat zou uitmonden in de vredesgesprekken van Münster.574 Het jaar 1621 betekende dus opnieuw een breekpunt in de verhoudingen tussen Noord en Zuid. Stilaan groeide het besef dat een hereniging tussen de beide gebieden tot het verleden behoorde. De verschillen op politiek en religieus vlak bleken immers te groot. Toch beklemtoonden Judith Pollmann en Vincent Van Zuilen dat dát vervreemdingsproces in de Lage Landen reeds ten tijde van het Twaalfjarig Bestand was ingezet in de Lage Landen.575 De bijna volkomen afwezigheid van wapengeweld tijdens het Bestand versterkte dan wel de contacten tussen Noord en Zuid. Maar de nieuwe situatie zorgde ook voor veel vertwijfeling.576 De inwoners van de beide landsgebieden staken de grenzen over. Daar zagen ze dat de Opstand in de Nederlanden reeds een diepe kloof had geslagen tussen de mentaliteit van Noord en Zuid. Het oorspronkelijke gevoel van verbondenheid maakte dan ook plaats voor onbegrip. Toch bleef in populair drukwerk de eenheidsgedachte nog lang tijdens het Bestand in de schijnwerpers staan. Maar daarbij werd ook de noodzaak gevoeld om de vijanden binnen die natuurlijke grenzen duidelijk te definiëren.577 Die paradox toonde zich ook in de gelijktijdige Brabantse prognostica. Zo voorspelde Ian Franco in het kader van het vredevolle jaar 1611 dat de sterren de hele Nederlanden goed waren gezind. Tot faveur van Belgia zouden er volgens hem immers daar dat jaar geen al te veel kwaadaardige eclipsen aan de horizon verschijnen.578 De term Belgia of Belgica werd in de vroegmoderne Nederlanden traditioneel gebruikt om een gedeelde territoriale identiteit uit te drukken. Afgeleid van de antieke benaming Gallia Belgica, omvatte de term dan ook zowel de P. H. WILSON, The Thirty Years War: Europe’s Tragedy, London, 2009, 434. H. DE SCHEPPER, ‘Las Provincias Unidas : Un Nuevo Miembro en la Familia Europea’, F. VILLAVERDE red., 350 anos de la Paz de Westfalia : del antagonismo a la integracíon en Europa, Madrid, 1998, 143-144. 574 H. LADEMACHER, ‘Ein lezter Schritt zur Unabhänigkeit: Die Niederländer in Münster 1648’, H. DUCHHARDT, Der Westfälische Friede: Diplomatie, politische Zäsur, kulturelles Umfeld, Rezeptionsgeschichte, München, 1998, 335. 575 POLLMANN, Catholic identity, 187. en VAN ZUILEN, ‘The politics of dividing the Nation.’, 62. 576 J. POLLMANN, ‘No man’s land. Reinventing Netherlandish identities, 1585-1621’, STEIN en POLLMANN red., networks, regions and nations: shaping identities in the Low Countries, 1300-1650, 245 en 347. 577J. POLLMANN, ‘Brabanters do fairly resemble Spaniards after all: memory, propaganda and identity in the Twalve Years Truce’, J. POLLMANN en A. SPICER, Public opinion and changing identities in the early modern Netherlands, Leiden, 2006, 226. 578 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 11 re. 572 573
83
Noordelijke als de Zuidelijke provinciën.579 Maar ook tijdens het Twaalfjarig Bestand bleef de term volgens Judith Pollmann met zijn oorspronkelijke connotatie bestaan.580 Ian Franco verwees in 1611 dus duidelijk naar het gezamenlijke lot van alle zeventien Nederlandse provinciën. Los van de vroegere strubbelingen tussen de Spaans-Habsburgse kroon en de Noordelijke Staten-Generaal, konden de Nederlanden in het jaar 1611 weer hopen op betere tijden. Samen hadden ze er immers voor gezorgd dat Mars door Juppiter naar andere landen [moest] vertrecken. 581 Toch trok in de Nederlanden volgens Franco niet iedereen aan hetzelfde zeel. In 1610 voorspelde hij immers dat de Spaanse en de Staatse delegatie opnieuw met elkaar rond de tafel zouden gaan zitten om de laatste formaliteiten van het Bestand af te handelen. Die prognosticatie weerspiegelde daarbij duidelijk de nood om de tegenpartij van de Spaans-Habsburgse provinciën in Belgica zelf, een herkenbare naam te geven. 582 Bij zijn voorspelling verwees hij immers uitdrukkelijk naar de afgevaardigden uit Spanien en de Holland. 583 Bovendien gaf hij daarbij subtiel zijn politieke voorkeur voor het bestuur van de Lage Landen mee aan zijn lezers. Voor hem bestond het Staatse kamp immers uit niets meer dan legaten, en dus gezanten van de tegenpartij. De potentaten die de Spaans-Habsburgse zaak vertegenwoordigden bij de gesprekken waren daarentegen voor Franco de enigen aan wie hij het bestuur over de Nederlanden wilde toevertrouwen. 584 Maar vanaf het tweede decennium van de zeventiende eeuw, leken de kaarten opnieuw te worden geschud. Vanaf dat moment, maakte de prognostica immers een concreet onderscheid tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. In 1625 verwees Philips de Dyn zo naar het trieste lot dat zowel de streken van Hollant, Vriesland, Bohemen, Pfalslant, een deel van Vranckrijck en Switerlant het jaar voordien hadden moeten ondergaan.585 Zoals hij dat ook in zijn prognostica voor dat jaar had voorspeld, teisterden oorlogen en plunderingen namelijk die gebieden. Maar voor de catholijcke Nederlanden waren zijn bevindingen veel optimistischer. Zij waren in die twee voorgaande jaren volgens Franco dan ook ontsnapt aan extreem wapengeweld.586 Voor Philips de Dyn behoorden Holland en Friesland dus duidelijk niet meer tot de gedeelde identiteit van die katholieke Nederlanden. Volgens Jan Baptiste Austruies lagen daar twee voorname oorzaken aan ten grondslag. In zijn voorrede wees hij immers met een beschuldigende vinger naar die Noordelijke provinciën. De vele oproerigheden die de Nederlanden het vorige jaar hadden geteisterd waren volgens hem immers allemaal terug te voeren op de onenigheden tussen Noord en Zuid aengaende de religie als ooc de Republicke. 587 Doordat zij voor die laatste staatsvorm hadden A. DUKE, ‘The Elusive Netherlands. The question of national identity in the Early Modern Lo Countries on the eve of the Revolt’, Bijdragen en medelingen tot de geschiedenis van de Nederlanden, 119 (2004), 15-16. 580 POLLMANN, ‘No man’s Land’, 250. 581 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1611, fol. 11 re. 582 POLLMANN, catholic identity, 181. 583 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1610, fol 14 re. 584 Idem. 585 M. P. DE DYN, Almanach oft journael voor t' jaer ons Heeren 1625 ... Ghemaeckt op den horisont ende meridiaen van Vlaenderen, Brabant ende Henegouwe, Antwerpen, Hieronymus I Verdussen, 1625, fol 2 ve. 586 Idem. 587 AUSTRUIES, Prognosticatie voor het iaer ons Heeren duysent ses hondert XVIII, 1618, fol. 2 re. 579
84
gekozen, konden de Lage Landen volgens Austruies immers nooit worden gevrijwaard van bloedige oorlogen.588 Daarenboven maakte Franco in zijn kroniek in 1621 een duidelijk onderscheid tussen de geuzen die volgens hem verantwoordelijk waren voor elke misstap in de Opstand in de Nederlanden en ’s Conincx volck dat die gewelddadigheden enkel met leden ogen had kunnen ondergaan.589 Op die manier gaven de Dyn, Franco en Austruies de ZuidNederlandse identiteit ten slotte een onbetwistbaar katholiek en monarchaal karakter. Dat stond echter in schril contrast met de republikeinse en reformatorische waarden die ze in hun prognostica en almanakkronieken toekenden aan de Noordelijke provinciën, zoals Holland en Friesland. Met zulke ingesteldheid konden zij dan ook niet langer een eenheid vormen.
4.2.2. Ieder zijn eigenheid Maar ook in ander populair drukwerk, werd die nieuwe scheiding onder woorden gebracht. Zo verscheen er in 1624 een pamflet dat rapporteerde over een gesprek tussen een Hollander en een Brabander in neutre-ville Spa. De auteur vertelde de lezer daarbij in de eerste plaats over de ontmoeting met zijn Hollandse vriend. Nadat er een gemoedelijk gesprek ontstaan was, dook er volgens de anonieme auteur plots een derde figuur op, een Brabander die hen vroeg waar ze vandaan kwamen. Toen de Hollandse vriend daarop antwoordde dat hij van Amsterdam afkomstig was, greep de onbekende Brabander zijn kans. Hij maakte de Amsterdammer er immers op attent dat Spa neutraal terrein was dat ons toelaat om over de echte waarheid te discussiëren.590 Zo zette de Brabander een dialoog in waarbij de beide gesprekspartners elkaar confronteerden met de steeds grotere verschillen tussen Holland en Brabant. Uit nieuwsgierigheid vroeg de Brabander aan de Hollander hoe het nu eigenlijk was gesteld in het Noorden. Daarop antwoordde de Hollandse vriend dat er weinig goeds te berichten was. Petit trafficque, nuile Chalandise, grandes tailles et exactions et tributs qui il semble que l’on veuille presser le coeur hors du corps. 591 De financiële druk in Holland was dus hoog en de inwoners waren ten einde raad. Dat gevoel van moedeloosheid kon de Brabander enkel maar beamen. Hij vergeleek de Staten-Generaal dan ook met een tiranniek bewind dat volgens hem veel weg had van de slavernij waaraan het Israëlitische volk was gebonden in het oude Egypte. Zo hadden de Staten van Holland monsters voortgebracht die waren verleid door de Calvinsten. 592 Zij konden volgens de Brabander dan ook het best worden vergeleken met de monsterlijke krokodillen uit de Egyptische Nijl. Verontwaardigd antwoordde de Hollander opnieuw dat er niets wreedaardiger Idem. M. I. FRANCO, Nieuwe cronycke van alle de gedenkweerdichste saecken dier gheschiet sijn sedert den iare 1500. tot desen teghenwoordighe iare ons Heere 1621. Met alle victorien vercregen in Duytslant door Marquis Spinola, Antwerpen, Anthoni de Ballo, 1621, fol. 17 re. 590 Hollandoise servitude d’Egipte. Demonstrée en ung colloque tenu à Spa entre ung Hollandois et ung Brabançon, Neutre-Ville [Antwerpen], [Estienne Bras-Fort], 1624, 5. 591 Idem, 10. 592 Idem, 14. 588 589
85
geweest was dan het tirannieke bewind van de Hertog van Alva en diens inquisitie. Volgens de Brabander had de goede koning Filips II geen ander mogelijkheid gehad dan Alva te sturen. De geuzen hadden zich immers meedogenloos gedragen, comme gens barbares et payens et avec toute furie d’hostilité. 593 Enkel uit liefde voor zijn onderdanen en als vrayement bon prince had hij naar Gods oordeel gehandeld. 594 Bovendien was volgens de Brabander nu alles anders. Het Zuiden was gezegend met de aartshertogin Isabella, une princesse plus vertueuse et plus religieuse. 595 Het noorden daarentegen, was gedoemd een langzame dood te sterven, besmet door de reformatorische en republikeinse waarden.596 Ten slotte vertelde de Brabander aan de Hollander overtuigd dat er maar één oplossing mogelijk was: la paix avec le Roy. 597 De Hollander kon volgens de auteur de Brabander uiteindelijk niets anders dan bedanken om hem zo de ogen te openen. Opnieuw verhaalde hier de anonieme auteur vol hartenlust over de voordelen die een katholieke monarchie opleverde. Volgens hem konden de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zich immers enkel maar gelukkig prijzen dat zij die identiteit met elkaar deelden. Het Noorden was er immers veel erger aan toe. In tegenstelling met de prognostica uit dezelfde periode, koos het pamflet echter nog steeds voor een hernieuwde eenheid als beste oplossing. De Republiek kon dan wel stilaan wegkwijnen in een straatje zonder einde, toch kon een hereniging met de Spaans-Habsburgse dynastie een ultieme oplossing bieden. In feite zette het pamflet daarmee een stap verder dan de prognostica en gebruikte het de identiteitskloof tussen Noord en Zuid om het lezerspubliek te overtuigen van het volgens hem superieure karakter van de Zuidelijke, Habsburgse Nederlanden. Toch werd die vooringenomenheid strategisch verpakt. Het was immers geen toeval dat het pamflet zich zo laatdunkend uitliet over het Noorden. De auteur benadrukte immers meerder malen dat het pamflet op neutraal terrein was gedrukt. Toch bleek later die locatie slechts fictief. Het document was waarschijnlijk in Antwerpen van de pers gerold.598 Spa was voor de auteur echter een zeer aanlokkelijke plaats om zijn gesprek te situeren. In de zeventiende eeuw hanteerde het prinsbisdom Luik, waar ook Spa deel van uitmaakte, een uitgebalanceerde geopolitiek. Uit angst voor een inlijving bij een van de machtige buurlanden, probeerden het prinsbisdom zich neutraal op te stellen in politiek-militaire spanningen aan zijn grenzen. Maar ook omgekeerd, had geen enkele naburige grootmacht er baat bij dat de kleine staat in de handen van de tegenstander kwam. Op die manier verzekerde het prinsbisdom Luik zich gedurende de hele zeventiende eeuw van zijn onafhankelijkheid.599 Idem, 23. Idem, 25. 595 Idem, 43. 596 Idem, 63-64. 597 Idem, 66. 598 Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen – online catalogus, 2013 (http://anet.ua.ac.be/record/opacehc/c:lvd:1170661/N). Geraadpleegd op 15 mei 2013. 599 Formeel maakte het prinsbisdom Luik deel uit van het Heilig Roomse Rijk, maar tegelijkertijd werd het in de zestiende en zeventiende eeuw voornamelijk tot de Bourgondische Nederlanden gerekend. Bovendien moest het ook steeds rekening houden met de naburige grootmacht Frankrijk. E. HELIN, ‘Het prinsbisdom Luik op het politieke schaakbord’, P. JANSSENS red., België in de 17e eeuw: De Spaanse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, Gent, 2006, 266267. 593 594
86
Die neutraliteit stelde de auteur in staat de lezer ervan te overtuigen dat het gesprek de waarheid vertelde. Gezien de onpartijdig politieke situatie in de badstad, konden zowel de Hollander als de Brabander volgens het pamflet immers vrijuit hun mening verkondigen. Bovendien speelde de auteur in op het gegeven dat Spa als neutrale stad bekend stond bij het grotere publiek.600 Volgens Clazina Dingemanse kozen de auteurs van zulke dialoogpamfletten er immers bewust voor om het gesprek in een herkenbare situatie te kaderen. Zo konden de lezers volgens haar zich makkelijker met het gebeuren vereenzelvigen.601 Op eenzelfde manier zal het monarchale en katholieke statuut van de Brabander het Zuid-nederlandse publiek bekend in de oren hebben geklonken. Het pamflet droeg dan ook zonder twijfel bij aan het versterken van een eigen Zuid-nederlandse identiteit die nu helemaal los stond van de identiteit van de Noordelijke buren. Bovendien gebruikte de auteur van Hollandoise servitude d’Egipte daarbij ‘verschillende traditionele historische en literaire motieven’602 om zijn stelling over het welzijn van de Habsburgse Nederlanden kracht bij te zetten. Toch benutte hij dezelfde argumenten die ook Dingemanse terugvond in de zeventiende eeuwse Noord-Nederlandse dialoogpamfletten.603 Ook hier namen de zwarte legende en de vereenzelviging met het Bijbelse Israëlitische volk, een prominente plaats in. Toch werden die argumenten bij Hollandoise servitude d’Egipte net omgekeerd gebruikt om de lezer te overtuigen van het ongelijk van de Noord-nederlandse buren. Niet de Spaanse monarchie, maar de bestuurders van de Republiek hielden volgens het pamflet de Noordelijke provinciën gevangen. De Brabander vergeleek de situatie van zijn Noorderburen dan ook met de gevangenschap van het oude Israëlitische volk in Egypte die in het oude testament beschreven stond. Volgens Groenhuis werd dat Bijbelse verhaal in de Republiek wel vaker aangewend maar dan in een heel andere context. In het Noorden gebruikten auteurs het verhaal immers als metafoor om hun niewe vrijheid, los van het Spaanse monarchale juk te verwoorden. De Spaanse koning en niet de nieuwe stadhouders, was de farao die tiranniek de Nederlanden bestuurde.604 Bovendien gaf zelfs de Hollandse gesprekspartner volgens de auteur toe dat tout ce cacquet de l’ inquisition d’Espagne, ne sont que fatrouilles.605 In plaats van de wreedheden die de Spanjaarden hadden gepleegd tijdens de inquisitie en het bewind van Alva er uit te lichten, verwees de auteur van Hollandoise servitude d’Egipte naar die argumenten om het gedeelde traumatische verleden te relativeren.606 Volgens de auteur handelde Alva immers enkel naar zijn geweten en hadden hij en Filips II nooit de intentie gehad hun Nederlandse onderdanen te laten lijden. Op die manier zocht de auteur van het pamflet aansluiting bij de katholieke Spaans-
Met dank aan Sophie Verreyken voor onze vruchtbare gesprekken omtrent de betekenis van het pamflet in de vroegmoderne Nederlanden. 601 Clazina Dingemanse bestudeerde in haar werk voornamelijk Noord-nederlandse pamfletten. C. DINGEMANSE, Rap van tong, scherp van pen: literaire discussiecultuur in Nederlandse praatjespamfletten (circa 1600-1750), Hilversum, 2008, 334. 602 Idem. 603 Idem. 604 G. GROENHUIS, ‘Calvinism and national consciousness: the Dutch Republic as the new Israel’, A. C. DUKE en C. A. TAMSE red., Church and State since the reformation. Britain and the Netherlands, Den Haag, 1981, 119. 605 Hollandoise servitude d’Egipte., 1624, 28. 606 POLLMANN, ‘Brabanters do fairly resemble Spaniards after all’, 218. 600
87
Habsburgse identiteit voor de Nederlanden die Filips II en zijn landvoogden in het verleden hen al zo graag hadden willen toekennen. Bovendien ontstond ook over de grenzen heen, een soortgelijk discours dat de nieuwe verschillen tussen Noord en Zuid beklemtoonde. In het jaar 1629 veranderde er veel in het Bossche stedelijke leven. Na de uittocht van het Spaanse garnizoen in september, verbleef er permanent een Staatse troepenmacht in de stad. Daarbij werd het katholieke schepencollege door medestanders van de Republikeinse zaak vervangen.607 Ook bleef het wederzijdse wantrouwen tussen de Bossche burgers en het nieuwe bewind nog lang nazinderen. Vooral het godsdienstige verschil tussen beiden, zorgde nog regelmatig voor grote spanningen. Om de controle op het stedelijke leven in Den Bosch op te voeren, besliste de Staten-Generaal dan ook om de openbare katholieke erediensten te verbieden. Toch bleef er in Den Bosch nog een sterke ondergrondse katholieke gemeenschap bestaan.608 In ’s-Hertogenbosch verscheen in 1639 een pamflet dat verhaalde over de recente slag bij Duins (1639) tussen een Spaans-Habsburgse en een Staatse vloot. De auteur van het pamflet was zich zeer goed bewust van het godsdienstige pijnpunt in de stad. Dat was ook niet verwonderlijk gezien de nauwe contacten van zijn drukker Jan van Dockum met het stadsbestuur. In feite bestond het werkje uit twee brieven van twee Bossche burgers, naar eigen zeggen goede patriotten in de jonge Republiek.609 Beiden verheugden ze zich dan ook op de overwinning van de Nederlandse vloot want dien Spaenschen Pharao is in de zee gestrort, en de sijn gantsche zeemacht, daer hy ons mede meynde te krencken is vernielt en de te schande geworden. 610 Toch was er ook een belangrijk verschil. De auteur van de eerste publicatie wou immers louter het heugelijke verhaal aan een goede vriend overbrengen. Maar de tweede brief werd naar eigen zeggen geschreven in antwoord op een leugen-tijding, verschenen bij Guilliam Verdussen courantier te Antwerpen.611 Dat pamflet wilde de nederlaag van de Spaanse vloot relativeren. Volgens hem had immers ook de Staatse vloot grote verliezen geleden en was de zeeslag daarom onbeslist gebleven. De anonieme auteur van het antwoord bleek evenwel lid te zijn van de in stilte gedoogde Bossche katholieke gemeenschap en meende dat de courant van Verdussen enkel geschreven was om ons catholijcken wat te troosten.612 Er schuilde dus zelfs volgens hem geen grond van waarheid in dat Spaanse verhaal. In ’sHertogenbosch waren de katholieken dan ook grootelijcx geergert aen sulcke openbare leugenen.613 Het pamflet toont echter goed aan hoe in een grensstad als ’s-Hertogenbosch, de nieuw gevormde identiteiten met elkaar in conflict kwamen. Toch meent Els Stronks dat het nieuwe
P. CAUWER, Tranen van Bloed: het beleg van ’s-Hertogenbosch en de oorlog in de Nederlanden 1629, Amsterdam, 2008, 252. KUIJER, ’s-Hertogenbosch, 645. 609 Een brief gheschreven van een goet Patriot woonachtich tot ’s Hartogenbosch tot antwoort op eenen brief uyt Hollandt ghesonden bootschappende die goede tijdingh van het staen en de veroveren van die machtighe Spaensche vloot in Duyns. Midtgaders eenen anderen brief van een Roomsch-Catholijck burger van s’Hartogenbosch aen Guilliam Verdussen, Courantier tot Antwerpen, ’sHertogenbosch, Ian van Dockum, 1639, fol. 1 re. 610 Idem, fol 2 re. 611 Idem, fol. 5 re. 612 Idem. 613 Idem, fol. 5 ve. 607 608
88
Bossche stadsbestuur na 1629 zulke discussies liever uit de openbare ruimte bande.614 Anderzijds werden die verschillen volgens mij toch ook ingezet om de weg naar een nieuwe Bossche stedelijke identiteit te vormen. Zowel de katholieke als de Staatse principes zouden volgens het pamflet immers met elkaar kunnen versmelten. Zo vertelde de auteur van de tweede brief dat hij als katholiek zich nog steeds nauw verbonden voelde met de Spaanse monarchie. Hij hoopte namelijk telkens wanneer de Staatse en de Spaans-Habsburgse legers tegenover elkaar stonden, dat de Spaanse koning een overwinning zou behalen. In ’s-Hertogenbosch geloofden de katholieke gemeenschap dan ook lichtelijck aen de miraculen ende horen geerne wat goets van den Coninck van Spaenien.615 Toch ging het verslag uit de tijdingen van Verdussen, wat hem betreft over de schreef. Naarmate de tijd verstreek had de auteur naar eigen zeggen zich steeds meer met de Staatse mentaliteit kunnen verzoenen. Hij beklemtoonde dan ook dat met de geusen dagelijcx hier verkerende, so worden wij wat wijser en laten ons so licht met een praetgen niet payen.616 Gelet op de relaties van drukker Jan van Dockum met het stadsbestuur, getuigde het pamflet weerom van een prachtig staaltje stedelijke propaganda. De naar eigen zeggen katholieke auteur van het pamflet moest immers een voorbeeld vormen voor vele anderen. Net omdat ’s-Hertogenbosch in de beginjaren moeilijk aansluiting vond bij de identiteit van de Republiek, moest het pamflet ook de katholieke Bossche inwoners ervan overtuigen dat zelfs katholieke burgers, nadat de Bossche stedelingen waren ontsnapt aan de klauwen van de Spaanse farao, zich ooit zouden kunnen ontpoppen tot goede patriotten.617
4.3. Kan ik nog wat goeds prognosticeren? Zeventiende-eeuwse kritieken op de voorspelkunsten In de loop van de zeventiende eeuw kregen de astrologische kunsten het steeds harder te verduren. Vooral hun speculatieve karakter voedde het wantrouwen. Daarom werden voorspellingen in populair drukwerk steeds sceptischer onthaald.618 Eerder al hadden wereldlijke en geestelijke overheden regelmatig de voorspelkunsten veroordeeld. Bovendien valt het op dat wanneer de kritiek vanuit de overheid het luidst klonk, de auteurs van prognostica zich het meest genoodzaakt voelden hun voorspelkunsten hardnekkig te verdedigen. De Brabantse prognostica toonden echter aan dat de astrologie tot omstreeks 1630 haar waardigheid wist te behouden. Daarna waren de hoogdagen van prognostica voorgoed voorbij. Maar die spanningen lieten zich al veel eerder voelen. In 1586 vaardigde paus Sixtus V immers een pauselijke bul uit die astrologische voorspellingen verbood.619 De pauselijke E. STRONKS, ‘Grenzen en barrières in de tekstuele cultuur van de tolerante Republiek’, De zeventiende eeuw, 28 (2012), 136. 615 Een brief gheschreven van een goet Patriot, 1639, fol. 5 re. 616 Idem, fol. 5 ve. 617 GROENHUIS, ‘Calvinism and national consciousness’, 119. 618 R. S. WESTMAN, The Copernican Question: Prognostication, Skepticism and Celestial Order, London, 2011, 485. 619 Volgens Lynn Thorndike maakten de pauselijke instanties daarbij wel een duidelijk onderscheid tussen de natuurlijke astrologie die zich bezighield met natuurkundige en medische voorspellingen en de tak van de astrologie 614
89
ambtenarij stelde daarnaast een lijst van geschriften op die evenzeer werden verboden. Bovendien beval de bul dat diegenen die in de toekomst de astrologische kunsten nog zouden beoefenen zwaar zouden worden gestraft. Het document had vooral een grote invloed op het Italiaanse schiereiland. 620 Maar toch ook in Brabant waren de gevolgen van die kerkelijke verordening tastbaar. In 1585 opende Jan Peeterssen zijn prognosticatie met den lof der lofweerdiger cunsten der astrologie. 621 Volgens hem was het immers nodig om nogmaals de meerwaarde van deze schone kunst in de verf te zetten. Het voorbije jaar waren er immers diverschen operatien, dreygementen daer ons mede dreygende sijn tegen haar geuit.622 Die aantijgingen waren volgens hem echter onterecht. Wat hij op papier zette was immers slechts een afschrift van wat God al lang met de aarde had voorzien. Wat [was] er toch godsvruchtigher dan Gods aldergrootste werck te verstaen en de te uitlegghen? 623 Zelfs de grote Bijbelse profeten hadden het volgens Peeterssen hem al voorgedaan en bovendien met veel succes en aanzien. Net als David had hij als auteur van prognostica immers een goddelijke gave gekregen die het hem mogelijk maakte de goddelijke voorzienigheid aan de stervelingen op aarde te verkondigen.624 In zekere zin bestreed Peeterssen de Kerkelijke aantijgingen dus met een koekje van eigen deeg. De pauselijke kritiek dat de prognostica godslasterlijk zouden zijn, werden door hem dan ook handig uit de weg gezet. Net omdat God hemel en aarde bewoog, was het lezen van de sterren een goddelijke gave die geenszins het monopolie van de Kerk bedreigde. 625 Op het moment dat Albrecht en Isabella in 1612 een ordonnantie uitvaardigden die de vele onnauwkeurigheden in de prognostica wilde bestrijden, kreeg hun reputatie een nieuwe deuk.626 Op eenzelfde wijze als Peeterssen, probeerde Franco de vele kritieken op het waarheidsgehalte van de prognostica weg te wuiven. Hij verzekerde zijn lezers er in zijn voorrede voor het jaar 1613 immers van dat zijn geschrift aan d’auctoriteyt der H. kercken onderworpen en de met der doctoren gevoelen bevesticht is, vast betrouwende dat niemandt en sal qualijck nemen dat wy de inclinatien of ghenegenheden des hemels begeiren te openbaeren. 627 Volgens Franco stond er in zijn prognostica dan ook niets dat het Goddelijke woord kon tegenspreken. Voorheen hadden de auteurs van Brabantse prognostica zich dus nog voldoende kunnen verweren tegen de vele kritieken. Ieder jaar verscheen er immers een nieuwe prognosticatie die maand per maand uitvoerig de toekomende politieke en religieuze gebeurtenissen in de Nederlanden bespraken. Maar een nieuwe pauselijke bul uit 1630 tegen de verspreiding van prognostica, bracht de voorspelkunsten een finale slag toe. De bul werd ook aan de kerkelijke overheden in de Habsburgse Nederlanden overgemaakt. Op drieëntwintig oktober 1631 die zich bezig hield met het voorspellen van de toekomst. Enkel het laatste werd in de bul veroordeeld. L. THORNDIKE, History of Magic and Experimental Science, Vol. 4, 3e uitg., Colombia, 2003, 147. 620 U. BALDINI, ‘The Roman Inquisition’s condemnation of astrology: antecedents, reasons and consequences’, G. FRAGNITO, Church, Censorship and Culture in Early Modern Italy, Cambridge, 2001, 99. 621 PEETERSSEN, nieuwe voorlegghinghe, 1585, fol. 1 ve. 622 Idem. 623 Idem, fol. 2 re. 624 Idem, fol. 2 ve. 625 BALDINI, ‘The Roman inquisition’s condemnation’, 100. 626 Zie voor een meer uitgebreide bespreking van de ordonnantie 3.1.2. ‘Kwaliteitscontrole of censuur’, pagina 54. 627 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1613, fol. 1 ve. 90
verstuurde de pauselijke nuntius, Lagonissa vanuit Brussel een verslag van het document naar de Mechelse aartsbisschop Boonen. De voorspelkunsten waren immers schadelijk voor het Christendom en ontwrichtten de menselijke geest.628 Het Romeinse decreet tegen de sterrenwisselaars moest dan ook met spoed worden gepubliceerd en toegepast in het aartsbisdom. Ook in de Brabantse prognostica deed die opstoot van kritiek zich voelen. In 1642 nam Henricus Kilianus het dan ook opnieuw op voor de conste van prognosticatie en de almenack-maeckonste.629 Na negenentwintig jaar van noeste arbeid, voelde hij zich naar eigen zeggen steeds minder gewaardeerd. Hij hoopte dat zijn lezers in de toekomst zijn werk oock in danck willen nemen.630 Hij ontkende echter niet dat niet alles wat hij ooit had voorspeld, ook echt was uitgekomen. Maar daarvoor had hij een goede verklaring. Wat in de sterren geschreven stond was immers geen absolute waarheid want sij dwinghen, noch dringhen niet en dat wy just het weder niet altoos kunnen jugeren. 631 In tegenstelling tot Jan Peeterssen en Ian Franco geloofde ook hij als fervent prognosticeur ook niet meer in de absolute almacht van de sterren. Maar om zijn reputatie hoog te houden en zijn koopwaar aantrekkelijk te houden, was hij genoodzaakt zich met het bovenstaande argument in te dekken. Toch toont dit voorbeeld dat alvast in de Nederlanden, de hoogtijdagen van de astrologie in prognostica voorbij waren. Auteurs zoals Kilianus moesten immers toegevingen doen. Om hun genre te redden, konden ze dan ook niets anders dan de almacht van de voorheen zo heerlijke kunsten zelf te ondergraven. Zelfs bij God vonden zij aldus Kilianus nog maar weinig bijval. Het enige wat hij nog kon doen was immers door Gods gratie bidden en de laten passeren wat mogelijck is. 632 Toch moesten de lezers niet alleen via officiële wegen, maar ook via populaire media er van overtuigd worden dat er maar weinig geloofwaardigs school in de Brabantse prognostica. In 1657 verscheen een pamflet met de titel Beurs-praetjen over de prognosticatie van den winter en de lente des leugenachtighen heers Matthieus Quester. 633 Het pamflet vertelde over een gesprek tussen vier kooplieden op de beurs. Één van hen, sr. Gaspar droeg op dat moment een prognosticatie bij zich. Wanneer een andere deelnemer, Paul, dat opmerkte, tikte hij Gaspar meteen op de vingers: Sr. Gaspar, ik weet niet waer ghy uw hoofd mee breken moogt, ik souw mijnen tijd te kostelijk schatten, dat ik se met sulke leugens en beuselingen passeren wou; let ghy op diergelijcke dingen?634
‘quanta in Republicam Christianam mala et in hominum animos perturbatio’; MECHELEN, Aartsbisschoppelijk archief, karton 35, Nuntii, Lagonissa, nr 6, fol. 1 re: Bericht van de nuntius Lagonissa dat het Romeinse decreet tegen de sterrenwichelaars moet gepubliceerd en toegepast worden, 23 oktober 1631. 629 H. KILIANUS, Prognosticatie ofte voorsegginghe van de revolutie des tegenwordighen jaers … 1642. Gecalculeert op den rechten meridiaen of horison van Antwerpen, Brussel en de dese omligghende Neder-landen, Antwerpen, bij de weduwe van Jan Cnobbaert, 1642, fol. 2 re. 630 Idem. 631 Idem. 632 Idem. 633 Beurs-praetjen over de prognosticatie van den winter en lente des leugenachtighen heers Matthieus Quester professoor van d’ astrologie tot Parijs tusschen Paul, Rogier, Robbert en sr. Gaspar coopluiden, Antwerpen, Joris Jansz. Sonder-gront, 1657, 1. 634 Idem, 3. 628
91
Daarop antwoordde Gaspar dat hij zulke voorspellingen nog wel kon smaken. De auteurs in kwestie hadden immers ook alleen maar hun best gedaan om de toekomst zo waarheidsgetrouw mogelijk voor te zeggen. Op dat moment traden echter nog twee andere kooplieden, Rogier en Robbert, Paul bij. Ook zij reduceerden de prognostica van Matthieus Quester en van vele anderen tot klinkklare onzin. Hij geloofde immers dat de auteurs geen luyden die somwijlen dingen raden [waren] maer wel hondertmael missen. 635 Toch bleef Gaspar gedurende het hele gesprek voet bij stuk houden. Volgens hem was het immers de onwetendheid die ervoor zorgde dat vele lezers de rest oock niet verstaen. 636 Maar het laatste woord ging toch naar Paul. Teleurgesteld richtte hij zich nog een laatste maal tot Gaspar en sloot af met de woorden: sr. Gaspar, ik wou dat ghy wat wijser waert. 637 Opnieuw moeten die argumenten de lezers van het pamflet bekend in de oren hebben geklonken. Het pamflet raakte immers dezelfde pijnpunten aan als de aartshertogelijke ordonnantie uit 1612 en de pauselijke bull uit 1630. Het kon volgens Paul immers niet door de beugel dat de prognostica van overleden auteurs nog steeds in omloop waren. Maar ook de aartshertogelijke ordonnantie uit 1612 veroordeelde dat met klem. Het document eiste immers dat van nu voortane geene boeckdruckers oft printers wie hy sy, sal mogen vervoorderen eenige almenacken oft prognosticatien van eenige auteurs oft meesters die dese werelt zyn gepasseert.638 Bovendien werden de auteurs van zulk efemeer drukwerk volgens Robbert ook gehekeld omwille van hun onkunde. Net zoals Kilianus ook zelf in zijn prognosticatie voor het jaar 1642 moest toegeven, kwamen niet alle voorspellingen zomaar uit. Volgens Paul was dat dan ook reden genoeg om zichzelf al spottend als profeet te beschouwen want ook hij kon naar eigen zeggen dinghen seggen als ’t geschiet is. 639 Die steeds terugkerende argumenten ten nadele van de sterrenwichelaars, gaven dan ook aan dat de reputatie van hun eens zo populaire leesvoer aanzienlijk was gedaald, ook bij de gewone man in de straat. Het is dan ook duidelijk dat de Brabantse prognostica tijdens deze periode steeds meer te lijden hadden onder de aantijgingen tegen hun zogenaamde ongeloofwaardige karakter. Tot het tweede decennium van de zeventiende eeuw, leken de auteurs van prognostica zich echter nog goed te verweren. In geval van nood riepen zij immers de hulp van God in en konden ze enkel bidden dat den heer ons schrijven in danc nemen. 640 Met die christelijke argumenten hoopten dergelijke auteurs dan ook het lezerspubliek te overtuigen dat zij in samenspraak met Hem, de sterren konden doorgronden. Maar dat mooie liedje bleef niet duren. Hoewel ze ook na 1630 probeerden hun standpunt vurig te verdedigen, kregen ze steeds minder gehoor. Het overwicht van politieke en religieuze voorspellingen maakte dan ook plaats voor een overvloed aan weerkundige en medische adviezen.
Idem, 4. Idem, 14. 637 Idem. 638 Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , II, 141: Ordonnance sur les almanachs, 20 juli 1612. 639 Beurs-praetjen over de prognosticatie, 1657, 14. 640 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1613, fol. 3 ve. 635 636
92
4.4. Geen einde zonder nieuw begin: de betekenis van het jaar 1648 in prognostica en almanakkronieken Het jaar 1648 had een speciale betekenis voor de Nederlanden. In dat jaar werd immers officieel de scheiding tussen Noord en Zuid bewerkstelligd. Zowel de Republiek als de Spaanse kroon erkenden elkaar sinds de afsluiting van het Bestand in 1609 opnieuw. De geografische grenzen tussen de Habsburgse landen en de Noordelijke Provinciën werden dan ook plechtig vastgelegd. De vredesonderhandelingen van Münster (1646-1648) brachten uiteindelijk die uitkomst. Maar ook op het Europese toneel keerde na dertig jaar oorlog de rust terug. 641 Bovendien behaalde de internationale diplomatieke cultuur een belangrijke overwinning. Voor het eerst werden immers een aantal duurzame bilaterale verdragen afgesloten tussen de Europese grootmachten die nieuwe conflicten in de nabije toekomst moesten vermijden.642 Ook in de Brabantse prognostica schonken de auteurs bijzonder veel aandacht aan de heugelijke veranderingen die zich tussen 1645 en 1648 in Europa voltrokken. Volgens Henricus Kilianus stond de wereld namelijk op een keerpunt. Het verslag van die grote omwenteling kon volgens hem dan ook zeker niet ontbreken in zijn prognosticatie voor het jaar 1645: Omdat alle menschen de selve niet gelesen en hebben, so dat ick se noch eens drucken. Om daer uyt wel te verstaen de wonderlijcke revolutien der wereldt, wat daer uyt gheschiedt is en de noch te geschieden staet; Als grote veranderinghen van vele landen en liedens deser historien. 643 Om het belang van de nieuwe historien kracht bij te zetten, beklemtoonde Kilianus dat zulke veranderingen slechts een om de tweehonderd jaar voorvielen. De zogenaamde trigon of conjunctie tussen Jupiter en Saturnus, had in het verleden reeds zeven keer een nieuw gouden tijdperk ingeluid.644 De laatste opmerkelijke verschijning van die eigenaardige conjunctie, situeerde Kilianus rond het jaar 800 en zij had geleid tot de kroning van Karel de Grote tot keizer van het Heilige Roomse Rijk. Bovendien had de vrome keizer er nadien volgens hem voor gezorgd dat ondanks grooten krijgh en boedt-stortinghe, d’oostersche en de westersche steden en de landen tot het Christen Geloove wederom ghebracht [werden].645 Ook in 1645 waren de verwachtingen voor de toekomst van het Christendom dus hooggespannen. Net zoals Karel de Grote, moesten de Europese gezagsdragers na lange tijd van oorlog opnieuw de Europese Christenen in vrede met elkaar herenigen. Zulke verwijzingen naar universele voorspoed voor het Christendom in Europa doken ook na de afsluiting van de vrede van Münster nog regelmatig op in katholiek Europa.
H. DE SCHEPPER, ‘Congres vrede van Münster’, L. NOORDEGRAAF red. e.a., De zeventiende eeuw: themanummer 1648. De Vrede van Munster, 13 (1997), 5. 642 M. V. LOPEZ-CORDON CORTEZO, ‘La paix occulte: propaganda, information et politique autour des négociations de Westphalie, H. DUCHHARDT, Der Westfälische Friede: Diplomatie, politische Zäsur, kulturelles Umfeld, Rezeptionsgeschichte, München, 1998, 255. 643 KILIANUS, Prognosticatie oft voorsegginghe, 1645, fol.1 ve. 644 G. ERNST, ‘From the watery Trigon to the fiery Trigon: Celestial Signs, Prophecies and History’, P. ZAMBELLI red., Astrologi Hallucinati: Stars and the End of the world in Luther’s Time, Berlijn, 1986, 266. 645 KILIANUS, Prognosticatie oft voorsegginghe, 1645, fol. 3 re. 641
93
Daar werd de vrede immers gepropageerd als een herstel van de Respublica Christiana in Europa. 646 Toch voelde Kilianus dat zijn astrologische verklaring voor die nakende christelijke triomf niet door iedereen werd gesmaakt. Aan een concrete voorspelling van de gevolgen van de trigon voor het jaar 1645 waagde hij zich dan ook niet. Hij vermoedde immers dat den uyl met kaers en bril dit niet [meer] wil lesen. 647 Bovendien toonden Marijke Meijer Drees en Yolanda Rodriguez Perez aan dat na 1648 in de Habsburgse Nederlanden het vijandbeeld tegenover het Noorden aan kracht verloor.648 Toch laten de Brabantse prognostica zien dat dit geen plotse verandering was. Ook enkele jaren voor 1648 kenden de auteurs van het genre al een gemoedelijkere karakterschets toe aan hun Noordelijke collega’s. Zo berichtten Henricus Kilianus in 1645 en Jan Baptiste de Witte in 1627 elk op een heel andere toon over de afsluiting van het Twaalfjarig Bestand in 1609. De Witte beschouwde daarbij de Nederlanden nog steeds steevast als één geheel. In april 1609 werd volgens hem het Bestand dan ook in Nederlandt gemaeckt van 12 jaeren.649 Bovendien benadrukte hij daarbij nog steeds de opstandigheid van de Noordelijke provinciën. Het was immers het rebelse Hollandt waarmee de gezanten van de aartshertog Albrecht al in 1608 startten om van vrede te handelen.650 Kilianus zag dat in 1645 echter anders. Volgens hem was het Bestand dan ook een overeenkomst tussen den coninck van Spagnien en de Staten Generael van de vereenigde provincien van beide zyden.651 Kilianus gaf aan dat de vredeswil in 1609 dus wederzijds was geweest. Bovendien erkende hij reeds drie jaar voor het officiële vredesverdrag impliciet de onafhankelijke status van de Republiek. De prognosticaties van Henricus Kilianus leken ten slotte één van de laatste krachttoeren van de voorspelkunsten in het almanakgenre in de Nederlanden. De aantijgingen tegen de astrologie uit diverse hoeken van de samenleving deden de reputatie van de prognostica daar immers fors dalen. Voortaan stonden dan ook niet meer de dood van een machtige prins of de komst van Mars in de Nederlanden centraal. Voortaan moest vooral weerkundige informatie over de vier ghetijden des jaers de talrijke lezers in vervoering brengen. 652
H. M. KAULBACH, ‘Pax im Kontext: Zur Ikonographie von Friedenskonzepten vor und nach 1648’, NOORDEGRAAF red. e.a., De zeventiende eeuw: themanummer 1648. De Vrede van Munster, 13 (1997), 323. 647 KILIANUS, Prognosticatie oft voorsegginghe, 1645, fol. 4 re. 648 M. MEIJER DREES, ‘De beeldvorming Nederland-Spanje voor en na de Vrede van Münster’, NOORDEGRAAF red. e.a., De zeventiende eeuw: themanummer 1648. De Vrede van Munster, 13 (1997), 163. en RODRIGUEZ PEREZ, The Dutch Revolt through Spanish eyes:, 269. 649 J. B. DE WITTE, Historie oft cort begrijp van de ghedenkweerdighste gheschiedenissen des gantschen aertbodems tzedert den jaer 1500 tot den jaer 1625, Antwerpen, Hieronymus Verdussen I, 1627, fol. 24 re. 650 Idem. 651 KILIANUS, Historien oft Cort verhael van eenighe ghedenkweerdighe gheschiedenissen van ‘t beghinsel des wereldts, tot desen teghenwoordighen jaere toe, Antwerpen, bij de weduwe van Jan Cnobbaert, 1645, fol. 11 ve. 652 KILIANUS, Prognosticatie ofte voorsegginghe, 1642, fol. 3 ve. 646
94
5. Besluit: Den herders ooghen maeckt den schaepkens vet653 In 1648 viel het doek over de Opstand in de Nederlanden. Sinds 1578 was er veel veranderd in de Lage Landen en met name in het hertogdom Brabant. Het reformatorische gedachtengoed maakte sinds 1585 in Antwerpen noodgedwongen plaats voor een katholiek confessionaliseringsproces. Ook ’s-Hertogenbosch leek tot het tweede decennium van de zeventiende eeuw die weg in te slaan. Maar haar inname door Frederik Hendrik van Oranje, zorgde ervoor dat de meierijstad werd afgesloten van haar oude Zuid-Brabantse collega’s. Vele machtswissels passeerde de revue. Daarbij legde het bewind van Filips II en dat van zijn dochter en schoonzoon, Albrecht en Isabella, de basis voor de katholieke-Habsburgse identiteit die ook in 1648 nog altijd overeind stond. Behalve in ’s-Hertogenbosch, daar sijpelde stilaan een NoordNederlandse identiteit door in de geesten van de Bossche bevolking. Ten slotte blies de astrologie stilaan haar laatste adem uit. Rond het midden van de zeventiende eeuw leek het tij zich immers ook in prognostica tegen die kunsten te keren. Moeten we dit dan beschouwen als een duidelijke aanwijzing voor het verband tussen de Opstand in de Nederlanden en de inzet van herinnering en verwachting in prognostica en almanakkronieken tijdens dat proces? Zoals Guido Marnef en Stijn Van Rossem aangaven lieten Antwerpse drukkers en auteurs van de prognostica en almanakkronieken zich tussen 1578 en 1648 in het bijzonder leiden door commerciële overwegingen. Het werk moest immers een zo groot mogelijke oplage hebben en zoveel mogelijk geïnteresseerden aantrekken. Zij bepaalden de inhoud dan ook op basis van twee principes. Zoals Jonathan Green in zijn recente studie aantoonde, moesten de prognostica en almanakkronieken ten eerste in de lijn van de interesses van de lezers liggen.654 Zo speelde Ian Franco in 1600 handig in op de vredesverwachting die zo gekoesterd werd in de Habsburgse Nederlanden. Ten tweede bepaalden hun betrekkingen tot de religieuze en politieke overheden het wereldbeeld dat zij aan hun lezers wilden aanreiken. De aanslag op het leven van Willem van Oranje in 1582 was voor Plantijn en de anonieme auteur een regelrecht schandaal. Zijn taak om alle soorten van placcaten, statuten en de ordinantien van de Staten Generaal te drukken, zal hem zeker wel geholpen hebben om net dat standpunt in te nemen.655 Daartegenover stelde Willem de Vriese een ander verhaal. Een genadige koning Filips II, zou weldra immers vergiffenis en genade schenken, zoals dat een goede koning betaamde. Ian Franco probeerde in zijn almanakken dan weer op een subtiele wijze naar de gunsten van het Brusselse stadsbestuur te dingen. In 1601 opende hij zijn voorrede zo met woorden van waardering aan de stedelijke ambtenaren. Het was immers voor zowel de drukkers als de auteur belangrijk dat die edele, zeer wijse en de voorsichtige heeren hun almanak wel konden smaken.656 Zij hadden immers een hand in de controle op zulk efemeer drukwerk. Hun oordeel bepaalde dus mee de reputatie van de almanak van Franco. Vrede was in 1601 het beste argument om succes te bereiken. 653 Balade 654
op de belegeringhe, 1601, fol. 4 ve. J. GREEN, Printing and Prophecy: Prognostication and Media Change, 1450-1150, Michigan, 2012, 69. 655 Cort verhael van ’t moordadich feyt, 1582, fol. 8 re. 656 FRANCO, Ephemeris metheorologica, 1601, fol. 1 ve. 95
Het wereldbeeld en de identiteiten die via almanakken werden aangereikt, waren dan ook in overeenstemming met de visie van zowel wereldlijke als geestelijke overheden. De fusie tussen astrologie en het Christendom, maakte het mogelijk om via prognostica ook een morele les mee te geven aan de gelovigen. Als de lezers zouden boeten voor hun zonde en God daarbij om vergiffenis vroegen, zou Jupiter Mars en zijn wapenfeiten immers voorgoed uit de Nederlanden verdrijven. Historici als Geoffrey Parker en Monica Stensland gaan er echter van uit dat de katholieke-Habsburgse identiteit in de Nederlanden pas gestalte kreeg sinds het aantreden van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Maar al sinds 1585 probeerden de prognostica aan de lezers een duidelijke katholieke identiteit mee te geven. Het Katholicisme bood volgens hen immers niets dan voordelen. Wanneer iedereen terug in de juiste pas was gebracht, kon volgens de prognostica immers de vrede in de Nederlanden opnieuw zegevieren. Bovendien voorspelden ze dat weldra ook de ‘opstandige’ provinciën het licht zouden zien. De gruwelen van de oorlog maar ook de eigentijdse gebeurtenissen zelf tijdens de Opstand in de Nederlanden, werden in prognostica en almanakkronieken dan ook handig ingezet om de lezer nog meer bewegen tot een goed christelijke leven. Het Schermersoproer in ’s-Hertogenbosch stelden de almanakkronieken immers zó voor dat de lezer wel overtuigd moest raken van de wandaden van de gereformeerde Bosschenaars en de glansrol van de goede katholieke burgers. Ook de aartshertogen maakten na 1598 dus nog handig gebruik van dat katholiek discours. Bovendien voegden ze daarbij nog een eigen origineel ingrediënt toe. Met verwijzingen naar hun Habsburgse en Bourgondische voorgangers, konden ze immers hun legitimiteit als vorstelijke, soevereine heersers over de Nederlanden versterken. De scheiding der geesten tussen Noord en Zuid, kreeg echter slechts zeer geleidelijk vorm. Na de afsluiting van het Twaalfjarig Bestand, groeide het besef dat er een kloof was ontstaan die misschien nog moeilijk te overbruggen viel. Maar de hoop bleef nog even levend. Toch kregen die gescheiden geografische identiteiten na 1621 een zichtbaar gestalte. Het Noorden kreeg in almanakken en ander populair drukwerk Republikeinse en reformatorische waarden toegeschreven, terwijl het Zuiden bleef voortbouwen op zijn traditionele Habsburgse en monarchale karakter. Om hun scheiding extra in de verf te zetten, gebruikten auteurs over de nieuwe landsgrenzen heen, quasi dezelfde argumenten. Gelijkaardige Bijbelse en historische bewijzen moesten immers de lezers overtuigen van de minderwaardigheid van het nieuwe buurland. Waar de Republiek het bestuur van Alva en de inquisitie als tiranniek beschouwde, vergeleken auteurs in het Zuiden het republikeinse bestuur in de Noordelijke provinciën met het absolute kwaad. De Bijbelse episode over de vlucht v an het Israëlitische volk uit Egypte, bleek op twee manieren inzetbaar, als teken van onvrijheid of net als symbool van bevrijding onder het juk van de tirannie. Hoewel Els Stronks benadrukte dat fusies tussen de denkbeelden in Noord en Zuid liever werden vermeden, bewijst dit toch dat het ene niet zonder het andere kon overleven. In de eerste fase na de scheiding van de Nederlanden, hadden beide geografische ruimtes elkaar dus nodig om een nieuwe start mogelijk te maken. Toch onderhield de inhoud van prognostica en almanakkronieken een ambigue relatie met de publieke opinie. Zeker projecteerden zij politieke, religieuze en geografische idealen die 96
vanbovenuit werden gesuggereerd. Maar het speculatieve karakter van vooral de prognostica, zorgde er toch voor dat ook lichte vormen van kritiek in het genre konden doorsijpelen. De manier waarop de muiterijen van de Spaans-Habsburgse legers in het genre werden behandeld tussen 1578 en 1648, illustreert dat het duidelijkst. Nooit noemden de auteurs van prognostica immers specifieke namen. Enkel astrologische figuren als Mars en Saturnus betichtten ze van die kwaadaardige stokerijen die de soldaten in de Nederlanden volgens hen op hol hadden geslagen. Op die manier gaven zij zichzelf de ruimte om hun ongenoegen over de muiterijen te delen met de buitenwereld. Tegelijkertijd bleef hun discours via die astrologische metaforen ingedekt tegen mogelijke berispingen. Maar de almanak was an sich dus wel een zeer verdienstelijk propagandamedium. Op een strategische manier konden de Habsburgse autoriteiten in het hertogdom Brabant het genre immers aanwenden om hun politiek-religieuze visie te verspreiden over hun Nederlandse bezittingen. Het genre was immers graag gezien in de samenleving, toch zeker tot het eerste kwart van de zeventiende eeuw. De ordonnantie die de aartshertogen in 1612 uitvaardigden tegen de publicatie van almanakken, dient daarom in een nieuw licht gezien te worden. Zij wensten immers niet het verbod op het genre, maar probeerden via de ordonnantie zowel de inhoud als de producenten nog meer aan zich te binden. Zo konden ze zich immers verzekeren van een gepaste inhoud die in lijn liep met hun katholiek en Habsburgse waarden. Toch leek naarmate de zeventiende eeuw vorderde, niet iedereen meer in haar inzetbaarheid te geloven. Voornamelijk na 1621, werd de strijd tegen het efemeer drukwerk immers definitief ingezet. De gelijkenissen tussen prognostica, almanakkronieken en pamfletten was groot. Ook zij berichtten over actuele situaties. Net als pamfletten, waren ze bovendien inzetbaar als overtuigend medium om het wereldbeeld van de lezers in de straat te kleuren. Maar pamfletten waren in dat opzicht toch ook aan een belangrijke beperking onderworpen. Sterren en planeten stonden in hun discours immers minder centraal en stelden daarentegen eerder menselijke acties centraal in hun verhaal. Waar het anonieme pamflet uit 1582, expliciet verwijst naar de moordpoging van de Spanjaard Jauréguy, speculeerden Willem de Vriese, Valentijn van Goorle en Ian Verniers enkel over de doot van sommighe machtighe potentaten. 657 In ’s-Hertogenbosch werd het identiteitsdiscours gekenmerkt door een apart patroon. Meer dan in Antwerpen, stond gedurende heel de periode 1578-1648 de stedelijke eigenheid centraal. Wat het publiek vroeg en wat de stedelijke overheid verlangde, bepaalden samen de manier waarop ’s-Hertogenbosch terugblikte op zijn eigen recente verleden. Het Schermersoproer in 1579 kreeg daarom twee gezichten. In de stad zelf, ging het verhaal de ronde dat de stad niets te verwijten viel. Het waren immers slechts een kleine groep buitenstaanders die de eenheid tussen de Bossche burgers hadden verstoord. Bovendien maakte de Bossche publieke opinie in de directe nasleep van het Schermersoproer geen onderscheid tussen religieuze gezindte. Zowel katholieken als gereformeerden maakten immers deel uit van de gemeenschap
657DE
VRIESE, Prognosticatie ende generale corte beschrijvinge, 1581, fol. 4 ve. 97
goede borgheren. 658 Buiten ’s-Hertogenbosch werd er echter wel een duidelijk politiek-religieus onderscheid gemaakt tussen daders en slachtoffers van het Schermersoproer. Daar paste het Schermersoproer dan ook binnen de grotere discussie tussen Noord en Zuid over de schuldvraag in de Opstand in de Nederlanden. Bovendien kreeg Albrecht in de Bossche berichtgeving over het beleg van de stad in 1603 ook een eervolle vermelding. Maar de overwinning tegen Maurits en zijn troepen, waren volgens het pamflet toch vooral te danken aan de moed van de gehele Bossche gemeenschap. Het jaar 1629, markeerde een breekpunt met de Habsburgse Nederlanden. In die stad was het dan ook broodnodig dat almanakken en pamfletten een brug zouden slaan tussen de oude katholieke-Habsburgse identiteit en de nieuwe Noord-Nederlandse waarden. Toch bleef ook toen de lokale eigenheid belangrijk in de herinneringscultuur. Elke burger, van welke religie ook, kon zich immers met de steun en aanmoediging van zijn stadsgenoten ontwikkelen tot een goed patriot van de jonge Republiek. Het staat met zekerheid vast dat na 1648 de moedere van alle natuerlijcke cunsten een minder prominente plaats innam in prognostica. 659 De stelling van Nicolette Mout en Herman Pleij over de politieke geladenheid van prognostica lijkt daarom bevestigd.660 Volgens mij probeerden prognostica en almanakkronieken immers zonder twijfel de perceptie op het conflict te sturen, zowel op politiek, religieus als geografisch vlak. Na 1648, op het moment dat het conflict ten einde kwam, stonden die herinneringen en verwachtingen in almanakken dan ook minder centraal. De uitslag was immers bekend en de Brabantse almanakken konden enkel nog maar de tot stand gekomen denkbeelden uit de periode 1578-1648 bevestigen. Toch mogen we daarbij niet vergeten dat op hetzelfde moment ook de kritiek vanuit verscheidene hoeken van de samenleving steeds verstikkender werd. De Kerk voerde haar controle op dat efemeer drukwerk op. Nieuwe pamfletten moesten bovendien de lezers in de straten overtuigen van het verderfelijke karakter van de eens zo gewaardeerde astrologie. Het jaar 1648 werd echter ook door prognostica zelf gezien als een belangrijke cesuur, maar dan in een heel ander verhaal. Een nieuw tijdperk zonder oorlog en tegenspoed zou immers aanbreken. Niet enkel het universele Christendom zou daarvan profiteren. Ook de Lage Landen konden volgens de voorspellingen weer dromen van een vredevolle toekomst. De oorlog in de Nederlanden maar tegelijkertijd ook de kracht van astrologische voorspellingen, smolten op dat moment wel degelijk als sneeuw voor de zon.
Justificatie, fol. 1. PEETERSSEN, , Nieu Voorsegghinghe, 1585, fol. 1 ve. 660 P. J. BUIJNSTERS en H. PLEIJ red. e.a., Het zal koud zijn in’t water als ’t vriest: zestiende eeuwse parodieën op gedrukte jaarvoorspellingen, Den Haag, 1980, 26. en M. E. H. N. MOUT, ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, C. AUGUSTIJN e.a., Kerkhistorische opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J. Van de Berg, Kampen, 1987, 9. 658 659
98
Bibliografie Bronnen Onuitgegeven archivalische bronnen MECHELEN, Aartsbisschoppelijk archief, karton 35, Nuntii, Lagonissa, nr 6, fol. 1re:-1ve: Bericht van de nuntius Lagonissa dat het Romeinse decreet tegen de sterrenwichelaars moet gepubliceerd en toegepast worden, 23 oktober 1631.
Gedrukte bronnen Apologie, beschermreden ende antwoorde der vertrocken Borgheren van ’s-Hertogenbosch tegen de frivole, logenachtige justificatie, Leiden, 1579. AUSTRUIES, J. B., Cort verhael van alle de gedencwerdichste saken dier geschiet zyn sedert den jare 1500 tot het tegenwoordich iare MDCXVIII, Antwerpen, Ian Conincx, 1618. AUSTRUIES, J. B., Prognosticatie voor het iaer ons Heeren duysent ses hondert XVIII, Antwerpen, Abraham Verhoeven, 1618. Balade op de belegeringhe ende verlossinghe vande Stadt van t’ sHertogenbossche, ’s-Hertogenbosch, Jan Scheffer, 1601. Beurs-praetjen over de prognosticatie van den winter en lente des leugenachtighen heers Matthieus Quester professoor van d’ astrologie tot Parijs tusschen Paul, Rogier, Robbert en sr. Gaspar coopluiden, Antwerpen, Joris Jansz. Sonder-gront, 1657. Cort verhael van’t bestant tusschen zijne maiesteyt ende hunne doorluchtichste hoocheden ter eenre ende de Staten generael van de vereenichde nederlanden ter ander sijden, Antwerpen, Anthoni Ballo, 1609. Cort verhael van ’t moordadich feyt geperpeteert in den persoonen vanden prince van Orangien by Jan Jauregui Spaengaert, Antwerpen, Plantyn, 1582. DE DYN, M. P., Almanach oft journael voor t' jaer ons Heeren 1625 ... Ghemaeckt op den horisont ende meridiaen van Vlaenderen, Brabant ende Henegouwe, Antwerpen, Hieronymus I Verdussen, 1625. Den eeuwigen almanack met in vierichheit groeijende by-spraecken, ’s-Hertogenbosch, Jan Van Turnhout, 1605. Der schaepherders kalengier neerstelijc gecorrigeert, seer ghenoechlijck om lesen, Antwerpen, Guilliaem van Parijs, 1576. DE VRIESE, W., Almanack ende prognosticatie vanden jaere ons heeren MCCCCCLXXXI, ghecalculeert ende ghemaeckt op den merideain der stad van Maestricht ende de omliggende plaatsen deur M. Willem Vriese der medecijn doctoor, Antwerpen, bij Jan van Ghelen de Jonghe, 1581.
99
DE VRIESE, W., Almanach ende prognosticatie vanden jaere ... duysent vijfhondert ende LXXXI. Met die jaermercten ... van Brabant, Hollant, Zeelant, ende Vlaenderen, noch is hier by ghevoecht die historie ende nieuwe gheschiedenissen ... Ghecalculeert op den meridiaen ... van Maestrich, Antwerpen, bij Jan van Ghelen de Jonghe, 1581. DE WITTE, J. B., Historie oft cort begrijp van de ghedenkweerdighste gheschiedenissen des gantschen aertbodems tzedert den jaer 1500 tot den jaer 1625, Antwerpen, Hieronymus Verdussen I, 1627. Een brief gheschreven van een goet Patriot woonachtich tot ’s Hartogenbosch tot antwoort op eenen brief uyt Hollandt ghesonden bootschappende die goede tijdingh van het staen en de veroveren van die machtighe Spaensche vloot in Duyns. Midtgaders eenen anderen brief van een Roomsch-Catholijck burger van s’Hartogenbosch aen Guilliam Verdussen, Courantier tot Antwerpen, ’s-Hertogenbosch, Ian van Dockum, 1639. Eenvoudige ende warachtige verantwoordinge der uitghewekene borgheren der stadt ’s-Hertogenbosch tegens de Iustificatie, inden name der ingeblevenen onlanckx uitghegeven, midsgaders teghens die acte byde drije leden der selver stadt den achsten iulij gepubliceert, Leiden, 1579. Een warachtighe declaracie van die gheschiedenisse van tHertoghenbos die nu onlancks is ghesschiedt onder der borgherie welck is ghesissert met een pubblicacye die daer is gheboden en de uitgeroepen om alle questie te stijllen te pansseren om de vyant te wederstaen met geweelt en als ghy breeder hier in lesen sult, ’s-Hertogenbosch, 1579. FRANCO, I., Almanach, oft: Journael voor t'schrickeljaer ... M.D.XCVI, voor den 7. climaet dienende. Met die dagelijcsche getijden der vaert van Brussel naer Antwerpen: oft van daer wederom, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1596. FRANCO, I., Almanach, oft: Journael voor t'schrickeljaer ... M.D.XCVI, voor den 7. climaet dienende. Met die dagelijcsche getijden der vaert van Brussel naer Antwerpen: oft van daer wederom, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1599. FRANCO, I., Ephemeris metheorologica. Seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen jare M.DC.X, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1610. FRANCO, I., Cort verhael van alle de gedencweerdichste saecken dier geschiet zyn sedert den jare 1500. tot ... 1611, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1611. FRANCO, I., Ephemeris metheorologica. Seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen jare M.DC.XI, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1611. FRANCO, I., Cort verhael van alle de ghedencweerdichste saken dier gheschiet zijn sedert den jare 1500. tot ... 1613, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1613. FRANCO, I., Ephemeris metheorologica: seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen ... jare ... M.DC.XIII, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1613. FRANCO, I., Nieuwe cronycke van alle de gedenckweerdichste saecken dier gheschiet sijn sedert den jare 1500. tot desen teghenwoordighen Jare ons Heeren, 1617, Antwerpen, Antoni de Ballo, 1617. FRANCO, M. I., Historien ende gheschiedenissen van al het memorabelste datter gheschiet is zedert den jare 1500. tot ... M.D.XCIX, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1599.
100
FRANCO, M. I., Kalender oft journael voor het iaer ons Heeren MDXCIX met die dagelijcsche getijden der vaert van Brussel naer Antwerpen oft van daar wederom, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1599. FRANCO, M. I., Ephemeris metheorologica: seer schone beschrijvinghe van de revolutien ende inclinatien des jaers ons heeren 1601 [...] voor de princelijcke stadt van Bruessel, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1601. FRANCO, M. I., Ephemeris metheorologica. Seer schoone declaratie vande revolutien ende inclinatien van desen jare M.DC.XI, Antwerpen, Arnout ’s Conincx, 1611. [FRANCO, M. I.], Ephemeris metheorologica: seer schoone beschryvinghe ende declaratie vande revolutien ende inclinatien van het ... jaer ... M.D.C.XXI, Antwerpen, bij de weduwe van Arnout ’s Conincx, 1621. FRANCO, M. I., Nieuwe cronycke van alle de gedenkweerdichste saecken dier gheschiet sijn sedert den iare 1500. tot desen teghenwoordighe iare ons Heere 1621. Met alle victorien vercregen in Duytslant door Marquis Spinola, Antwerpen, Anthoni de Ballo, 1621. Hollandoise servitude d’Egipte. Demonstrée en ung colloque tenu à Spa entre ung Hollandois et ung Brabançon, Neutre-Ville [Antwerpen], [Estienne Bras-Fort], 1624. Justificatie voor den goeden borgheren der stadt van Tshertogenbossche, ’s-Hertogenbosch, Jan Scheffer II, 1579. KILIANUS, H., Prognosticatie ofte voorsegginghe van de revolutie des tegenwordighen jaers … 1642. Gecalculeert op den rechten meridiaen of horison van Antwerpen, Brussel en de dese omligghende Neder-landen, Antwerpen, bij de weduwe van Jan Cnobbaert, 1642. KILIANUS, H., Historien oft Cort verhael van eenighe ghedenkweerdighe gheschiedenissen van ‘t beghinsel des wereldts, tot desen teghenwoordighen jaere toe, Antwerpen, bij de weduwe van Jan Cnobbaert, 1645. KILIANUS, H., Prognosticatie oft voorsegghinghe van de revolutie des jaers ons heeren Jesu Christi 1645 gecalculeert op den rechten Meridiaen oft horizont van Antwerpen/Brussel ende dese omligghende Neder-landen, Antwerpen, By de weduwe van Jan Cnobbaert, 1645. NOSTRADAMUS, M., Prognosticatie en[de] voorsegginghe vanden zeer wonderlijcken scrickel jare ons Heeren. 1588. Ghecomposeert ... op den meridiaen van Brabant, Vlaenderen, met hare omligghende landen, Weduwe van Guillaem Van Parijs, 1588. NOSTRADAMUS, M., Almanach ende prognosticatie vande[n] wonderlijcken schrickel-jare ons Heeren. 1592. Ghemaeckt ende ghecalculeert op den meridiaen van onse xvii. Neerlanden, Weduwe Van Guillaem Van Parijs, 1592. NOSTRADAMUS, M., Prognosticatie en[de] voorsegginge vande[n] jare ons heeren Jesu Christi. 1594. Ghemaeckt ende ghecalculeert op den meridiaen vande .xvii. Neerlanden, Weduwe van Guillaem Van Parijs, 1594. PEETERSSEN, J., Almanach ende prognosticatie vant jaer ons heeren 1585 ghecalculeert op den ghemeynen meridiaen der Nederlanden, Antwerpen, Henrick Wouters, 1585. PORTANTIUS, J., Beschrijvinghe der nieuwer Cometen met aenwijsinge en de vermaninge wat zy bedieden en voortbrenghen sal, Antwerpen, Plantyn, 1577.
101
VAN GOORLE, V. Almanach ende prognosticatie vanden jare ons Heeren DMLXXXIII, Antwerpen, Guilliaem van Parijs, 1583. VAN GOORLE, V. Prognosticatie ende generale voorsegginghe vanden wonderlijcken jare ons Heeren, 1592, Weduwe van Guillaem Van Parijs, 1592. VERNIERS, J., Prognosticatie ofte voorsegginghe, van dat wonderlycke schrickel jaer onses Heeren 1592, Antwerpen, Joachim Trognesius, 1592. Uitgegeven bronnen Règne de Charles Quint 1506-1555, LAURENT, C., red. e.a. (Recueil des ordonnances des Pays-Bas. 2: 1506-1700), 6dln, Brussel, 1893-1922, 309: Ordonnance impériale sur les livres prohibés, l’imprimerie, les libraires, l’instruction publique et les livres classiques, 30 juni 1546. Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , V. BRANTS red. (Recueil des ordonnances des Pays-Bas. 2: 1506-1700), 2dln, Brussel, 1856-1917, 130: Règlement des imprimeurs et libraires de la ville d’Anvers, 28 maart 1612 Règne d’ Albert et Isabelle 1597-1621 , V. BRANTS red. (Recueil des ordonnances des Pays-Bas. 2: 1506-1700), 2dln, Brussel, 1856-1917, 141 : Ordonnance sur les almanachs, 20 juli 1612. Verzameling van kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de stad en meijerij van ’s Hertogenbosch, C. R. HERMANS red., 3 dln., ’s-Hertogenbosch, 1846-1853: Die Chronicke van der vermaerder en de vromer stadt van Tsertogenbosch, 265-353.
Literatuur ADRIAENSSEN, L., Staatsvormend geweld: overleven aan de frontlinies in de meierij van Den Bosch, 15721629, Tilburg, 2007. ALLEN, P. C., Philips III and the Pax Hispanica’, 1598-1621: the failure of a grand strategy, New Haven en London, 2000. ARBLASTER, P., ‘The Press Image of the Infanta Isabella’, L. DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 335-341. ARBLASTER, P., ‘Policy and publishing in the Habsburg Netherlands’, B. DOOLEY red., The politics of information in early modern Europe (Routledge studies in cultural history, 1), London, 2001, 179-198. ARBLASTER, P., ‘Dat de boecken vrij sullen wesen: Private Profit, Public Utility and Secrets of State in the Seventeenth-Century Habsburg Netherlands’, J. W. KOOPMANS, News and Politics in Early Modern Europe (1500-1800), Leuven en Parijs, 2005.
102
AZZOLINI, M., ‘The political use of astrology: predicting the illness and death of princes, kings and popes in the Italian Renaissance’, studies in History and Philosophy of Biomedical Sciences, 41(2010), 135-145. BAELDE, M., ‘De toekenning van drukkersoctrooien door de Geheime Raad in de zestiende eeuw’, De Gulden Passer, 40 (1962), 19-59. BAETENS, R., ‘La relance d’ une dynamique culturelle sous le règne des archiducs’, L DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 145150. BALDINI, U., ‘The Roman Inquisition’s condemnation of astrology: antecedents, reasons and consequences’, G. FRAGNITO, Church, Censorship and Culture in Early Modern Italy, Cambridge, 2001, 79-111. BENEDICT, P., ‘Divided Memories? Historical Calendars, Commemorative processions and the recollection of the wars of religion during the Ancien Regime’, French History, 22 (2008), 381-405. BIRELEY, R., The Refashioning of Catholicism, 1450-700: A reassessment of the Counter Reformation, Washington, 1999. BLOEMENDAL, J. en VAN DIXHOORN, A., ‘De scharpheit van een gladde tong: literaire teksten en publieke opinievorming in de vroegmoderne Nederlanden’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis van de Nederlanden, vol. 125 (2010), 3-28. BLOEMENDAAL, J. en VAN DIXHOORN, A., ‘Literary Cultures and Public Opinion in the Early Modern Low Countries’, idem, Leiden en Boston, 2011, 1-37. BLOM, J. C.H. en LAMBERTS, E. red., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 5e uitg., 2010. BOLLEME, G., Les almanachs populaires aux XVIIe et XVIIIe siècle: essaie d’histoire sociale, Parijs, 1969. BOSANQUET, E. F., English printed almanacks and prognostications: a bibliographical history to the year 1600, London, 1917. BUIJNSTER, P. J. e.a. red., Het zal koud zijn in ’t water als ’t vriest: zestiende eeuwse parodieën op gedrukte jaarvoorspellingen, Den Haag, 1980. BURKE, P. J. en STETS, J. E. red., Identity Theory, Oxford, 2009. CAPP, B., Astrology and the Popular Press: English Almanacs 1500-1800, London en Boston, 1979. CASALI, E., Le Spie del Cielo: Oroscopi, Lunari e Almancchi nell’Italia moderna, Torino, 2003. CAUWER, P., Tranen van Bloed: het beleg van ’s-Hertogenbosch en de oorlog in de Nederlanden 1629, Amsterdam, 2008. CHAMPIER, V., Les anciens almanachs illustrés. Histoire du calendrier depius les temps les plus ancines jusqu’à nos jours, Parijs, 1896. 103
CHAPMAN, A. A., ‘Marking time: Astrology, Almanacs and English Protestantism’, Renaissance quarterly, 60 (2007), 1257-1290. CROFT, P., ‘Brussels and London: The Archdukes, Robert Cecil and James I’, L DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998. CROFT, P., ‘England and the peace with Spain in 1604’, History Review, 49 (2004), 18-23. CUNNINGHAM A. en O. P. GRELL, The four horsemen of the apocalypse: religion, war, famine and death in reformation Europe, Cambridge, 2000. DA COSTA KAUFMANN, T., ‘Archduke Albrecht as an Austrian Habsburg and Prince of the Empire’, L. DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998. 79-86. DARBY, G.red., The origins and development of the Dutch Revolt, London en New York, 2001. DE NAVE, F., ‘Hervorming en boekdrukkunst: Antwerpen als typografisch centrum in de 16 e eeuw’, in F. DE NAVE red., Uitgevers en boekdrukkers in het noorden (ca. 1580-17e eeuw) De betekenis van de Antwerpse emigratie, Antwerpen, 1985. DE NAVE, F., ‘Antwerpen, dissident drukkerscentrum in de 16e eeuw: algemene synthese’, in F. DE NAVE e.a. red., Antwerpen, dissident drukkerscentrum: De rol van de Antwerpse drukkers in de godsdienststrijd in Engeland (16e eeuw), Gent, 1994, 13-21. DE GRAAF, R., Oorlog mijn arme schapen: een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog, 1565-1648, Franeker, 2004. DE KRUIF, J. red. e.a., Het lange leven van het pamflet: boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900, Hilversum, 2006. DE MESA GALLEGO, E., La pacificación de Flandes. Spinola y las campañas de Frisia (1604-1609), Madrid, 2009. DE SCHEPPER, H., ‘Congres vrede van Münster’, L. NOORDEGRAAF red. e.a., De zeventiende eeuw: themanummer 1648. De Vrede van Munster, 13 (1997). DE SCHEPPER, H., ‘Las Provincias Unidas : Un Nuevo Miembro en la Familia Europea’, F. VILLAVERDE red., 350 anos de la Paz de Westfalia : del antagonismo a la integracíon en Europa, Madrid, 1998, 131-153. DESMET, L., De Antwerpse volksalmanakken uit de zeventiende en de achttiende eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1998. DINGEMANSE, C., Rap van tong, scherp van pen: literaire discussiecultuur in Nederlandse praatjespamfletten (circa 1600-1750), Hilversum, 2008. DREES, M. M., Andere landen, andere mensen: de beeldvorming van Holland versus Spanje en Engeland omstreeks 1650, Nijmegen, 1997. 104
DUERLOO, L., ‘Pietas Albertina: Dynastieke vroomheid en herbouw van het vorstelijke gezag’, Low Countries Historical Review, 112(1997), 1-18. DUERLOO, L., ‘Archducal Piety and Habsburg Power’, L. DUERLOO en W. THOMAS, Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 267-283. DUERLOO, L., Dynasty and Piety. Archduke Albert (1598–1621) and Habsburg Political Culture in an Age of Religious Wars, Burlington, 2012. DUITS, H. en VAN STRIEN, T. red., Een intellectueel activist: studies over leven en werk van Philips van Marnix van Sint Aldegonde, Hilversum, 2001. DUKE, A., ‘The Elusive Netherlands. The question of national identity in the Early Modern Lo Countries on the eve of the Revolt’, Bijdragen en medelingen tot de geschiedenis van de Nederlanden, 119 (2004), 10-38. EBELS-HOVING, B., ‘Nederlandse geschiedschrijving 1350-1530: een poging tot karakterisering’, B. EBELS-HOVING e.a. red., Genoechelicke ende lustige historiën: Laatmiddeleeuwse geschiedschrijving in Nederland, Hilversum, 1987, 217-243. ERNST, G., ‘From the watery Trigon to the fiery Trigon: Celestial Signs, Prophecies and History’, P. ZAMBELLI red., Astrologi Hallucinati: Stars and the End of the world in Luther’s Time, Berlijn, 1986, 265-280. ESSER, R., The Politics of Memory: the Writing of Partition in the Seventeenth-Century Low-Countries, Leiden en Boston, 2012. FEIST, T., The Stationers' Voice: The English Almanac Trade in the Early Eighteenth Century (Transactions of the American Philosophical Society. Special issue 4), Philadelphia, 2005. GARCIA GARCIA, B., La Pax Hispánica: Política exterior del Ducque de Lerma, Leuven, 1996. GEERAERDTS, L., ‘Die Druckerdynastie van Ghelen (Antwerpen) und die niederländische Tradition des Narrenschiffs von Sebastian Brant und Ulenspieghel’, I. KÜHN en G. LERCHNER, Von Wussheit würt der Mensch geert: Festschrift für Manfred Lemmer zum 65. Geburtstag, Frankfurt am Main, 1993, 131-144. GEURTS, P. A. M., De Nederlandse Opstand in Pamfletten, Utrecht, 3e uitgave, 1983. GEVAERT, A., Popularisering van de geschiedenis: Historische kronieken in de Brugse almanakken van de achttiende eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2003. GEVAERT, A. en GEIRNAERT N. red., Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de 16de tot de 19de eeuw, Brugge, 2006. GIELIS, M. ‘De leer over natuur, zonde en genade: Een lacune in de contrareformatorische catechese?’, E. PUT red. e.a., Geloven in het verleden: studies over het godsdienstige leven in de vroegmoderne tijd, aangeboden aan Michel Cloet, Leuven, 1996, 65-87. GREEN, J., Printing and Prophecy: Prognostication and Media Change, 1450-1150, Michigan, 2012. 105
GROENHUIS, G., ‘Calvinism and national consciousness: the Dutch Republic as the new Israel’, A. C. DUKE en C. A. TAMSE red., Church and State since the reformation. Britain and the Netherlands VII, Den Haag, 1981, 118-133. GROENVELD, S., Het Twaalfjarig Bestand 1609-1621: de jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden, Den Haag, 2009. HALL, J., Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, T. VEENHOF vert., Leiden, 1993. HARMS, R., Pamfletten en publieke opinie: massamedia in de zeventiende eeuw, Amsterdam, 2001. HELIN, E., ‘Het prinsbisdom Luik op het politieke schaakbord’, P. JANSSENS red., België in de 17e eeuw: De Spaanse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, Gent, 2006, 258-271. HERMANS, C. R. red., Verzameling van kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de stad en meijerij van ’s Hertogenbosch, Vol. 3, ’s-Hertogenbosch, 1846-1853, I-XVI. HOECKX, J. A. M. red. e.a., De kroniek van Molius: een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad, ‘s-Hertogenbosch, 2005. HOECKX, J. A. M. red. e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom: Herman Voicht van Oudheusden over de godsdiensttwisten in zijn stad ’s-Hertogenbosch en in Breda (1577-1581), Den Dungen, 2008. JADOT, J., ‘Les Almanachs belges non décrits’, le livre et l’estampe. Revue trimestrielle de la société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique, 28 tot 58 (1961-1969). JANSSEN, A. E. M., ‘Kroniek en annalistiek: schakels in een keten’, J. TOLLEBEEK e.a. red., De palimpsest: geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000, Hilversum, 2002, 11-27. KAULBACH, H. M., ‘Pax im Kontext: Zur Ikonographie von Friedenskonzepten vor und nach 1648’, NOORDEGRAAF red. e.a., De zeventiende eeuw: themanummer 1648. De Vrede van Munster, 13 (1997), 323-334. KUIJER, P. TH. J., ’s-Hertogenbosch: stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle, 2000. LADEMACHER H., ‘Ein lezter Schritt zur Unabhänigkeit: Die Niederländer in Münster 1648’, H. DUCHHARDT, Der Westfälische Friede: Diplomatie, politische Zäsur, kulturelles Umfeld, Rezeptionsgeschichte, München, 1998, 335-349. LAMAL, N., Beter een oprechten crijgh dan een geveynsden peys: Pamfletten en publieke opinie in de aanloop naar het Twaalfjarig Bestand (1607-1609), Onuitgegeven masterproef, Katholieke Universiteit Leuven, subfaculteit Geschiedenis, 2010. Lexikon des Mittelalters, 9 vol., München en Zürich, 1977-1999. LOPEZ-CORDON CORTEZO, M. V., ‘La paix occulte: propaganda, information et politique autour des négociations de Westphalie, H. DUCHHARDT, Der Westfälische Friede: Diplomatie, politische Zäsur, kulturelles Umfeld, Rezeptionsgeschichte, München, 1998, 253-273. MARINUS, M. J., De Contrareformatie te Antwerpen (1585-1676): Kerkelijk leven in een grootstad, Brussel, 1995. 106
MARNEF, G., ‘Repressie en censuur in het Antwerpse boekbedrijf: 1567-1576’, De Zeventiende Eeuw, vol. 8 (1992), 221-231. MARNEF, G., Antwerpen in de tijd van de Reformatie: ondergronds protestantisme in een handelsmetropool, 1550-1570, Antwerpen, 1996. MARNEF, G., ‘Burgemeester in moeilijke tijden: Marnix en het beleg van Antwerpen’, in H. DUITS en T. VAN STRIEN red., Een intellectueel activist: studies over leven en werk van Philips van Marnix van Sint Aldegonde, Hilversum, 2001. MARNEF, G., ‘Betreurd en/of gevierd? De val van Antwerpen (1585)’, J. TOLLEBEEK en H. TE VELDE red., Het geheugen van de Lage Landen, Rekkem, 2009, 131-137. MEIJER DREES, M., ‘De beeldvorming Nederland-Spanje voor en na de Vrede van Münster’, NOORDEGRAAF red. e.a., De zeventiende eeuw: themanummer 1648. De Vrede van Munster, 13 (1997), 163-171. MOENS, K., Inhoudsanalyse van de Antwerpse volksalmanakken uit de 16e, 17e en 18e eeuw: Schets van een geografische horizon, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, departement Geschiedenis, 1983. MORTIER, M., Inhoudsanalyse van de Gentse almanakken uit de 16e,17e en 18e eeuw: Het schetsen van een wereldbeeld, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, departement Geschiedenis, 1981. MOUT, M. E. H. N., ‘Prognostica tijdens de Nederlandse Opstand’, C. AUGUSTIJN e.a., Kerkhistorische opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J. Van de Berg, Kampen, 1987, 9-19. MOUT, N., ‘Chiliastic prophecy and revolt in the Habsburg Monarchy during the seventeenth century’, M. WILKS red., Prophecy and eschatology (Studies in Church History subsidia 10), Oxford, 1994. 93-110. MULLETT, M. A., The Catholic Reformation, London en New York, 1999. OLTHOFF, F., De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Antwerpen sedert de uitvinding van de boekdrukkunst tot op onze dagen, Antwerpen, 1891. PARKER, G. De Nederlandse Opstand: van Beeldenstorm tot bestand, Antwerpen, 1977. PARKER, G. The Grand Strategy of Philip II, London en New Haven, 2000. PARKER, G. en GONZALEZ, F., ‘The Grand Strategy of Philip II and the revolt of the Netherlands’, in G. DARBY, The Origins and Development of the Dutch Revolt, London, 2001, 107132. PEREZ, Y. R., ‘The Pelican and its ungrateful Children: The Construction and Evolution of the Image of Dutch Rebelliousness in Golden Age Spain’, Journal of Early Modern History, 11 (2007), 285-302.
107
PIPKIN, A., ‘They were not humans but devils in human bodies: Depictions of Sexual Violence and Spanish Tyranny as a means of Fostering Identity in the Dutch Republic’, Journal of Early Modern History, 13 (2009), 229-264. PLEIJ, H., ‘Antwerpen verhaald’, J. VAN DER STOCK red., Antwerpen: verhaal van een metropool (16e -17e eeuw), Antwerpen, 1993, 79-85. PLEIJ, H., ‘lezende leken, of: lezen leken wel? Tekst, drukpers en lezersgedrag tussen middeleeuwen en moderne tijd’, T. BIJVOET red. e.a., Bladeren in andermans hoofd: over lezers en leescultuur, Nijmegen, 1996. POLLMANN, J., ‘Brabanters do fairly resemble Spaniards after all: memory, propaganda and identity in the Twalve Years Truce’, J. POLLMANN en A. SPICER, Public opinion and changing identities in the early modern Netherlands, Leiden, 2006, 211-227. POLLMAN, J. en SPICER A. red., Public opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands, Leiden en Boston, 2007. POLLMANN, J., Het oorlogsverleden van de Gouden Eeuw, Oratie uitgesproken op 27 juni 2008 , Leiden, 2008. POLLMANN, J., Catholic Identity and the Revolt of the Netherlands, 1520-1635 (The Past and Present Book Series), Oxford, 2011. POLLMANN, J., ‘No man’s land. Reinventing Netherlandish identities, 1585-1621’, STEIN en POLLMANN red., networks, regions and nations: shaping identities in the Low Countries, 1300-1650, Leiden, 2009, 241-263. RODRIGUEZ PEREZ, Y., The Dutch Revolt through Spanish eyes: Self and Other in Historical and literary texts of Golden Age Spain (c. 1548-1673), Bern, 2008. SALMAN, J., Een handdruk van de tijd: de almanak en het dagelijkse leven in de Nederlanden (1500-1700), Zwolle, 1997. SALMAN, J., Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als lectuur en handelswaar, Zutphen, 1999. SCHNEIDER, I. S., La leyenda negra de España: Propaganda en la Guerra de Flandes (1566-1584), Madrid, 2008. SCHUTTELAARS, A., Heren van de raad: Bestuurlijke elite van ’s-Hertogenbosch in de stedelijke samenleving, 1500-1800, Nijmegen, 1998. SCOTT, J. C., Domination and the Arts of Resistance: Hidden transcripts, Yale, 1990. SHERLOCK, P., ‘The Reformation of Memory in Early Modern Europe’, S. RADSTONE en B. SCHWARZ, Memory: Histories, theories, debates, New York, 2010, 30-40. Short Title Catalogue Netherlands, 2013 (http://www.kb.nl/expertise/voor-bibliotheken/short-titlecatalogue-netherlands). Geraadpleegd op 23 mei 2013.
108
Short Title Catalogus Vlaanderen, Geraadpleegd op 23 mei 2013.
2013
(http://www.vlaamse-erfgoedbibliotheek.be/stcv).
SOEN, V., ‘Philip II's Quest. The Appointment of Governors-General during the Dutch Revolt (1559-1598)’, Bijdragen en Mededelingen Betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 126 (2011). SPUFFORD, M., Small Books and Pleasant Histories: popular fiction and its readership in seventeenth-century England, London, 1981. SPUFFORD, M., ‘The Pedlar, the Historian and the Folklorist: Seventeenth Century Communications’, Folklore, 105 (1994), 13-24. STEIN, R. en POLLMANN, J. red., Networks, Regions and Nations: Shaping identities in the Low Countries, 1300-1650, Leiden, 2009. STENSLAND, M., ‘Peace or no Peace? The role of pamphleteering in public debate in the runup to the Twelve-Year Truce’, F. DEEN red. e.a., Pamphlets and Politics in the Dutch Republic (Library of the Written Word, vol. 12), Leiden en Boston, 2011. 226-252. STENSLAND, M., Habsburg Communication in the Dutch Revolt, Amsterdam, 2012. STRONKS, E., ‘Grenzen en barrières in de tekstuele cultuur van de tolerante Republiek’, De zeventiende eeuw, 28 (2012), 115-137. STRUBBE, E. I. en VOET, L., De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, 2e uitg., Brussel, 1991. SWART, K. W. en FAGEL, R. P. red., William of Orange and the revolt in the Netherlands 1572-1584, Ashgate, 2003. Tales of the Revolt, 2012, (https://collab.vuw.leidenuniv.nl/sites/tales/emm/tales-of-therevolt/Pages/startPage.aspx). Geraadpleegd op 3 november 2012. TEN BRINK, E. A. B. J., ‘Bossche drukken 1541-1600: een bijdrage tot de Noordnederlandse bibliografie’, Varia Historica Brabantica, 2 (1966). THIJS, A. K. L., Van Geuzenstad tot Katholiek Bolwerk: Antwerpen en de Contrareformatie, Turnhout, 1990. THØFNER, M., ‘Domina et Princeps proprietaria : The Ideal of Sovereignty in the Joyous Entries of the Archduke Albert and the Infanta Isabella’, L DUERLOO en W. THOMAS red., Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 55-66. THØFNER, M., A Common Art: Urban Ceremonial in Antwerp and Brussels during and after the Dutch Revolt, Zwolle, 2007. THOMAS, K., Religion and the Decline of Magic: Studies in Popular Beliefs in Sixteenth and Seventeenth Century England, New York, 1971.
109
THOMAS, W., ‘Andromeda Unbound: the Reign of Albert and Isabella in the Southern Netherlands, 1598-1621’, L. DUERLOO en W. THOMAS, Albert and Isabella (1598-1621): essays, Turnhout, 1998, 1-14. THOMAS, W., ‘Het beleg van Oostende’, W. THOMAS red., De val van het nieuwe Troje: Het beleg van Oostende 1601-1604, Leuven, 2004. THORNDIKE, L., History of Magic and Experimental Science, Vol. 4, 3e uitg., Colombia, 2003. UBACHS, P. J. H., ‘De Nederlandse Religievrede van 1578’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 77 (1997), 41-61. VANDAMME, L. red., Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de 16e tot de 19e eeuw, Brugge, 2006. VAN DAMME, K en DEPLOIGE, J., ‘Slecht nieuws, geen nieuws. Abraham Verhoeven (15751652) en de Nieuwe Tijdinghen. Periodieke pers en propaganda in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de vroege zeventiende eeuw’, Bijdragen en medelingen betreffende de geschiedenis van de Nederlanden, vol. 113 (1998), 1-22. VAN DEN OORD, C. J. A. ‘Twee eeuwen Bosch Boekbedrijf 1450-1650’, H.F.J.M. VAN DEN EERENBEEMT e.a. red., Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland, 62 (1984). VAN DER LEM, A., Verbeeldingen van vrijheid: partijtekens en nationale symboliek in de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog 1564-1584 (Van Gelder-Lezing, vol. 4), Utrecht, 2006. VAN DER LEM, A., De Opstand in de Nederlanden (1555-1609), 2012 (http://www.dutchrevolt.leiden.edu/dutch/verhaal/Pages/verhaal02.aspx). Geraadpleegd op 11 maart 2013. VAN DER HULST, E., ‘Al en come ’t niet juyste alsoo’t hier staat ghescreven’: een onderzoek naar de aantrekkingskracht van prognosticaties 1584-1609, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Leiden, departement History: Medieval and Early Modern European History, 2012. VAN EYSINGA, W. J. M., De wording van het Twaalfjarig Bestand van 9 april 1609 (verhandelingen der koninklijke Nederlandse akademie van wetenschappen afd. letterkunde, deel LXVI), Amsterdam, 1959. VAN GELDEREN, M., The Political Thought of the Dutch Revolt 1555-1590, Cambridge, 2002. VAN IMPE, S., informatief gesprek, 25 oktober 2012. VAN NIEROP, H. F. K., ‘De troon van Alva. Over de interpretatie van de Nederlandse Opstand’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis van de Nederlanden, 110 (1995), 205-223. VAN NOUHUYS, T., The Age of the Two-Faced Janus: the Comets of 1577 and 1618 and the Decline of the Aristotelian World View in the Netherlands, Leiden, 1998. VAN ROSSEM, S., ‘Drukkersbelangen en politiek verlangen: Hieronymus II Verdussen en de controle op de productie van almanakken in Antwerpen, 1626-1642’, de Gulden Passer: jaarboek van de vereniging van Antwerpse Bibliofielen, 83 (2005), 175-199. 110
VAN ROSSEM, S., ‘The bookshop of the Counter-Reformation Revisited. The Verdussen Company and the Trade in Catholic Publications, Antwerp, 1585-1648’, Quaerendo, 38 (2008), 306-321. VAN UYTVEN, R. red. e.a., Geschiedenis van Brabant: van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2011. VAN ZUILEN, V., ‘The politics of dividing the nation? News pamphlets as a vehicle of ideology and national consciousness in the Habsburg Netherlands (1585-1609)’, J. W. KOOPMANS, News and politics in early modern Europe (1500-1800), Leuven en Parijs, 2005. 61-79. VERKRUIJSSE, P., ‘Gedruckt in seghwaer, op de pars der lijdtsaemheyt: boekwetenschap en pamfletliteratuur’, J. DE KRUIF red. e.a., Het lange leven van het pamflet: boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900, Hilversum, 2006, 31-44. VOETEN, P., ‘Antwerpse reacties op het Twaalfjarig Bestand’, Bijdragen tot de Geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, 41 (1958), 202-209. WARZEE, A. Recherches bibliographiques sur les almanachs belges, s.l., 1852. WATERSCHOOT, W., ‘Antwerp: books, publishing and cultural production before 1585’, P. O’BRIEN red. e.a., Urban Achievement in Early Modern Europe: Golden Ages in Antwerp, Amsterdam and London, Cambridge, 2001, 233-248. WEBSTER, C., From Paracelsus to Newton: Magic and the Making of modern Science, Cambridge, 1982. WEDGWOOD, C. V., William the Silent, William of Nassau, Prince of Orange 1533-1584, London, 2e uitg., 1960. WESTMAN, R. S., The Copernican Question: Prognostication, Skepticism and Celestial Order, London, 2011, 485. WILLIAMSON, A. H., Apocalypse then: prophecy and the making of the modern world, Westport, 2008. WILSON, P. H., The Thirty Years War: Europe’s Tragedy, London, 2009. ZECH-DU-BIEZ, G., Les almanachs belges. Etude bibliographique sur les almanachs, les calendriers, les entrennes, les cartabelles et autre publications annuelles. Depuis l’introduction du l’imprimerie jusqu’en 1900, Braine-le-Comte, 1903.
111