1
Over het vertellen en beleven van Bijbelverhalen.
l
Deze reader is samengesteld n.a.v. twee toerustingavonden over Bijbelverhalen vertellen in Apeldoorn. De avonden werden voorbereid en geleid door Monika Franzen van Lava en Jennie Harmelink van Joker. We hopen dat iedereen plezier mag beleven aan het vertellen en beleven van Bijbelverhalen.
2
Inhoudsopgave: 1. De traditie van verhalen vertellen 2. Waarom vertellen we Bijbelverhalen 3. Voorbereiden van een vertelling; “de sfeertekening schetsen” 4. Opbouw en structuur in ieder verhaal 5. Hoe vertel ik een verhaal 6. Het verhaal en daarna 7. Tot slot nog een paar TIPS
Martha: Mijn verhaal………
3
1.De traditie van verhalen vertellen Verhalenvertellers zijn er al eeuwenlang. Toen de mensen het Latijn in de kerken niet konden verstaan waren er al vertellers en spelers die de verhalen uitbeelden en vertelden. In deze tijd worden er nog steeds verhalen verteld, maar vaak via moderne hulpmiddelen als tv’s, digi borden en computer animaties. Een product wordt alleen maar goed verkocht doormiddel van reclame, een mooi beeld en een goed verhaal. Maar toch geeft het vertellen van een verhaal meer nodig dan alleen een youtube filmpje. De sfeer en de hele mise en scene van de verteller neemt kinderen mee in het verhaal. Vertellen is de levensechte verbeelding van een verhaal dat dichtbij komt. Zo worden Kinderen en mensen (opnieuw) deelgenoot van de geheimenis van een verhaal.
2.Waarom vertellen we Bijbel verhalen? Bijbelverhalen zijn opgeschreven om verteld en gelezen te worden. Een verteld of verbeeld verhaal vraagt echter wel enige voorbereiding. Daar staat tegenover dat vertelde verhalen door de beleving langer in de herinnering van zowel jonge al oude mensen blijven hangen. Het vertellen van verhalen is een zeer oude traditie. Toen er nog geen kranten en tv’s bestonden, waren er troubadours en omroepers die de verhalen aan het volk vertelde. In het huidige multimediale tijdsperk is ieder beeldfragment een verhaal op zichzelf. Veel kindernevendiensten/ kinderkerken ontwikkelen steeds meer eigen programma’s en maken minder gebruik van bestaande methoden. Hierdoor is de aandacht voor het vertellen en verbeelden van Bijbelverhalen weer actueel geworden. Het vertellen van een verhaal is echt anders dan een verhaal voorlezen, het is een kunst die je je eigen kan maken.
3.Voorbereiden van een vertelling; “de sfeertekening schetsen” Voordat je een verhaal gaat ( voorlezen), vertellen is het nodig dat jij als verteller je voorbereid op het verhaal. Deze voorbereiding is gericht om beelden en een beleving te krijgen bij het verhaal. Zodat je beeldend leert vertellen. Om beeldend te kunnen vertellen, verhalen en enigszins los te komen van de directe tekst zijn de hieronder genoemde verhaalelementen belangrijk: dit noemen we de sfeertekening schetsen.
Sfeer Beelden Emoties Personages
4
“de sfeertekening schetsen” Onderstaande vragen kunnen je helpen om de verhaalelementen op te sporen. Lees het verhaal aandachtig door. Desnoods hardop en stel jezelf de volgende vragen.
1. Welke kleuren zie je in het verhaal? Wat is de belangrijkste kleur? Noem eens een begrip waarmee je die kleur of de kleuren associeert?
2. Welke geluiden hoor je in - en bij het verhaal? Welk geluid dringt het sterkst tot je door?
3. Welke geur/ geuren heeft het verhaal, welke geuren worden er bij je opgeroepen? Welke geur overheerst?
4. Welke mensen komen er in het verhaal voor? Hoe zien ze eruit (algemene indruk)?
5. Welke emoties worden er in dit verhaal beleefd en door wie? Bijvoorbeeld boosheid, vertedering, machteloosheid, groeien. Welke emoties roept het verhaal bij jou op?
6. Welke gebaren en handelingen horen bij dit verhaal? Bijvoorbeeld een gebalde vuist, een gebogen rug of opgetrokken schouders.
7. Welke dieren spelen in het verhaal een rol? Hebben de dieren volgens jou een functie in het verhaal? (Welke?)
5 8. Welke opvallende voorwerpen komen er in het verhaal voor? Wat is hun betekenis? Je hebt nu waarschijnlijk, net als elke lezer, veel beelden bij je verhaal gevormd. Ga aan de hand van die beelden eens de volgende vragen na:
9. Welke beelden hebben je het meest geraakt in het verhaal? Wat zeggen die beelden jou?
10. Komen er dingen in het verhaal voor, die je in je eigen leven ook hebt meegemaakt?
11. Voor wie zou dit verhaal geschreven zijn? Kun je een concreet persoon of personen voor ogen halen aan wie je het zou willen vertellen? Een verhaal vertellen wordt makkelijker als je het verhaal in kleinere hoofdmomenten kunt verdelen. De Griekse filosoof Aristoteles zag in elk verhaal een structuur die voor een goede opbouw zorgde.
4.Opbouw en structuur in ieder verhaal In ieder goed verteld verhaal zitten vijf hoofdmomenten. Deze momenten vormen voor de verteller een kapstok waardoor het verhaal een natuurlijk verloop krijgt. Daarnaast zijn deze momenten ook hulpmiddelen om letterlijk “de draad niet kwijt te raken” in het verhaal. Deze hoofdmomenten kunnen samen met de sfeertekening plaatjes vormen in het hoofd van de verteller. Soms helpt het om de momenten ook werkelijk voor jezelf op papier uit te tekenen.
1.
Expositie
1. Expositie/ de inleiding
2.
Motorisch moment
3.
Climax
4.
Afloop
5.
Eindbeeld
De beschrijving van de beginsituatie, zodat het verhaal te volgen is. Hier moet je te weten kunnen komen waar het verhaal over gaat, over wie en wat hij wil. Wanneer en waar het verhaal zich afspeelt. De verteller zal hier mededeelzaam zijn en onder het vertellen proberen in te schatten of sommige dingen nog aangevuld of verduidelijkt moeten worden. Hier wordt ook de aansluiting met de groep, die luistert, gemaakt.
2. Motorisch moment Dit is het einde van de inleiding, maar vooral ook het moment waarop het verhaal daadwerkelijk van start gaat. Het motorisch moment is het moment waarop er spanning in het verhaal komt: er is iets aan de hand. Je zou kunnen zeggen dat de motor van het verhaal nu gaat lopen. Vaak kun je in een verhaal dit moment herkennen aan zinsneden als ‘plotseling’ of ‘op een goede dag’.
6 3. Climax De climax of de ontknoping. Het woord zegt het al: het punt waarop de spanning het hoogst is en zich ontlaadt: de ontknoping. De Climax of het hoogtepunt in het verhaal geeft als het ware antwoord op het probleem bij het motorisch moment. Voorbeelden van een climax zijn: de vijand wordt verslagen, de kus wordt gegeven, het wordt duidelijk wie de moord gepleegd heeft. 4. Afloop Na het hoogtepunt is het verhaal nog niet afgelopen. We blijven nieuwsgierig naar de verdere belevenissen van de hoofdfiguren. Wat voor invloed heeft het gebeurde op hun verdere leven? 5. Eindbeeld Een verhaal, een vertelling, een verteller wil iets overbrengen. Het eindbeeld of de conclusie van een verhaal. Dat kan de moraal zijn, een wijsheid in een notendop, een geruststelling (het loopt gelukkig goed af), of een hoopvol toekomstbeeld (En ze leefden nog lang en gelukkig). Bij het eindbeeld stapt de verteller beetje bij beetje uit het verhaal. Hij geeft de laatste boodschap door en laat het verhaal bij zichzelf en de groep tot rust komen.
5. Hoe vertel ik een verhaal? Stapsgewijs zou je als volgt aan de slag kunnen gaan: a) Kies een verhaal b) Maak een sfeertekening c) Bepaal waar- en wat volgens jou de hoofdmomenten zijn in het verhaal d) Maak een keuze over de vorm van vertellen; (hieronder verder beschreven) 1. Vertellen als de verteller 2. Vertellen vanuit de ik-vorm (een personage uit het verhaal) 3. Spelen en vertellen Heb je vragen of wil je meer weten over het Bijbelverhaal? Het internet is een goed hulpmiddel, maar schroom nooit om de predikant hierover te raadplegen. 1) vertellen als de verteller Je bent beschouwer van het verhaal en in vanuit die rol vertel je het verhaal en aanschouwen kinderen je verhaal. Ga verder met B. en C. als voorbereiding. 2) vertellen vanuit de Ik- vorm (een personage uit het verhaal) Je hebt het verhaal zelf meegemaakt. Maak een keuze uit één van de personages uit het verhaal. Kies het personage dat volgens jou het verhaal het sterkst of spannends kan vertellen. Ga verder met B. en C. als voorbereiding en bereid je als verteller voor met onderstaande “rol-interview”.
7 “Het rol- interview” -
Wat is je leeftijd?
-
Wat is je postuur, lengte, gewicht?
-
Beschrijf voor jezelf hoe je eruit ziet
-
Welke kleding draag je, welke schoenen?
-
Hoe sta je, loop je?
-
Heb je tics, afwijkingen?
-
Hoe gebruik je je stem: hoogte, snelheid, dictie…
-
Tot welke stand behoor je, welk beroep heb je?
-
Welke uitwerking heeft dit boor de manier hoe je in het leven staat en door het leven loopt?
-
Waar woon je, hoe ziet je woning eruit?
-
Hoe ziet een doorsnee dag van je eruit?
-
Ben je introvert of extravert?
-
Maak voor jezelf een beeld over hoe jij tegen de gebeurtenissen aankijkt (het hele verhaal en de scène waar je in speelt)
-
Wat denk je van de gebeurtenis?
-
Wat denk je van de andere personen in het verhaal?
-
Wat is jouw rol in het verhaal?
-
Hoe sta/zit/ lig je in het begin van het verhaal?
Welke lichaamshouding heb je? Hoe is je positie m.b.t. de andere spelers? Neem je startpositie in. 3.Spelen en vertellen Je kunt ook ervoor kiezen om de interactie met het publiek te vergroten. Kinderen vinden het heerlijk als ze mee mogen doen in je vertelling. Dit is vooral geschikt bij Bijbelverhalen waarin veel actie of sterke belevingen zitten. Er zijn verschillende spelvormen waarbij de interactie met kinderen wordt gestimuleerd. Let op: je moet een combinatie durven maken van verteller en spelleider, of je moet beide aandachtstaken verdelen met een maatje, een tweede persoon. Voorbeelden: De verteller vertelt het verhaal heel duidelijk vanuit Expositie, motorisch moment, climax, afloop naar een eindbeeld/slot. Op van tevoren duidelijk aangegeven momenten verbeelden kinderen delen uit het verhaal. De verteller vertelt het verhaal tot en met het motorisch moment en de kinderen bedenken, vertellen en/of spelen het verhaal verder helemaal zelf.
8 Theatersporten; kinderen lopen rustig rond in de ruimte en bij een teken van de spelleider ( of zogenaamd een fotograaf) maken ze een tableau vivant ( stilstaand beeld) bij een moment in het verhaal. Per groepsopdracht krijgen ze 10 tellen. Met een wedstrijdelement erbij kun je ze er zelfs punten mee laten verdienen. Als je het verhaal aan de kinderen geeft kunnen ze zelf ook in kleine groepjes een eigen vertelvoorstelling bedenken. Als hulpmiddel geef je hen de uitleg van de 5 hoofdmomenten. Kinderen kunnen een schimmenspel maken over het verhaal. Dit kan met de schaduw van het eigen lichaam, voor geknipte poppen of zelf laten tekenen ( bij en lang programma), Kinderen kunnen de vijf hoofdmomenten uit het verhaal kiezen en uittekenen, om ze vervolgens na te vertellen aan de groep. Kinderen kunnen tijdens pauzemomenten in de vertelling de geluiden verzorgen. Kinderen kunnen het decor waar het verhaal gaat plaats vinden, de omgeving bouwen en decoreren. Etc. etc. etc. Er zijn veel spelmogelijkheden die de betrokkenheid van kinderen bij een verhaal vergroot.
6.Het verhaal en daarna Het vertellen van een verhaal maakt deel uit van je totale kinderkerkprogramma. De invulling van de overige tijd is afhankelijk of je met een vast programma werkt of dat je het kinderkerkprogramma afhankelijk/ thematisch neerzet aan de hand van het gekozen verhaal. Het doel van een verwerking van het verhaal is gericht op het exploreren, het zelf ontdekken en onderzoeken. Spelenderwijs beleven kinderen het verhaal nog eens maar dan anders; op een eigen manier. De kwaliteit van een verwerking ligt vaker bij de materialen dan een concreet plan wat je gaat doen. Als kinderen zelf mogen kiezen ( of uit een aantal mogelijkheden), stimuleer je de innerlijke motivatie van kinderen om zelf in beweging te komen. Dit draagt bij aan een positieve sfeer in de groep maar het zet kinderen ook zelf aan het nadenken en dat is goed voor het zelfvertrouwen van een kind. Onderstaande tafel mogelijkheden zijn bedoeld als suggesties. Keuze mogelijkheden om als verwerking te gebruiken. Ons advies is om kinderen uit minimaal drie tafels te laten kiezen waar iets te doen is of van waaruit ze zelf aan de slag gaan.
7.Tot slot nog een aantal TIPS Iedereen kan verhalen vertellen! Vooral jezelf blijven, dat helpt. Nog een paar verteltips: Het is belangrijk om te kiezen voor verhalen waar je zelf iets mee hebt. Als jij niet enthousiast van een verhaal wordt, zullen de kinderen dat ook niet worden als je het verteld! Kies als verteller een zichtbare positie voor alle kinderen. Niet in een kring!
9 Als je een verhaal goed wil voorbereiden, is het belangrijk voor jezelf dat je je 100 % inleeft. Je leeft je makkelijker in, als je je het verhaal voorstelt in ‘geuren en kleuren’, om het met een vaste uitdrukking te zeggen. Hoe beter jij het verhaal voor je ziet des te overtuigender komt het straks bij de kinderen over. Kies hoe je het verhaal vertelt. In de eerste (ik), tweede (jij) of derde (hij) persoonsvorm. Het maakt niet uit welke vorm je kiest, maar voer het wel consequent door. Gebruik eenvoudige woorden en spreek in korte zinnen. Je stem is het gereedschap bij het vertellen. Laat de woorden soms luid, dan weer zacht of fluisterend klinken. Vertel niet langer dan je de kinderen kunt boeien. Houd voor kleuters 5 minuten, voor kinderen tot 8 jaar 10 minuten en voor oudere kinderen maximaal 15 minuten. Het stellen van vragen tijdens het verhaal kan de betrokkenheid van de kinderen verhogen, maar zorg dat het de vertelling niet teveel onderbreekt.