OVER EEN GLAS, EERTIJDS IN DE GROOTE KERK TE ROTTERDAM, DOOR DR. HENRI OBREEN. Gebrandschilderde ruiten uit oude tijden behooren in onze kerken tot de hooge zeldzaamheden; de hand der menschen, maar meer nog de tijd, hebben deze broze overblijfselen uit het verleden verloren doen gaan. Dankbaar moeten wij dan ook elk bericht, dat ons zulk een glas vermeldt, aannemen; een enkel maal, hoogst zelden, is het een nauwkeurige afteekening, meestal slechts een bloote vermelding of beschrijving. Op zulk een bericht omtrent een oud Rotterdamsch glas hadden wij het genoegen te stuiten, bladerend in een verzameling van grafsteenen en andere gedenkteekenen, aangelegd in de 17e eeuw en nu in handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaard; bij nader onderzoek bleek het van belang te zijn voor de kennis van enkele oude bewoners van Rotterdam, vooral in de vijftiende eeuw, en daarom wenschen wij er hier enkele bladzijden aan te wijden. Bedoelde aanteekening is zoo kort mogelijk: zij vermeldt alleen, dat het een glas betreft in de kerk te Rotterdam (zoo straks zal blijken, dat het glas zich in de kapel der Van der Lecke's in de Groote kerk bevonden moet hebben), maar voegt er geen opschrift, geen naam of jaar aan toe. Verder acht kwartierwapens, aldus: Polanen. Egmond. Cleve. Arkel. Hoorne. Raephorst. Drie klokken, geplaatst 2 en 1. Een gevierendeeld wapen, waarop in het eerste kwartier een leeuw, in het tweede een dwarsbalk, in het hoofd vergezeld van twee vijfpuntige sterren; kwartier drie en vier zijn wit gelaten. Ziedaar de eenige gegevens, waaruit het geheel nu opgebouwd moet worden. Het is weinig, maar gelukkig voldoende. Als punt van uitgang nemen wij de alliantie Polanen—Egmond; deze kennen wij reeds van elders: Jan van der Lecke (uit het huis Polanen) huwde omstreeks 1430 eene dochter van heer Dirck van Egmond. Op dit echtpaar komen wij later terug en vervolgen eerst ons onderzoek hooger op, naar boven toe. De ouders
5
van Jan van der Lecke waren heer Dirck en Gillisje van Cralingen, zijn grootouders van vaderszijde heer Jan van Polanen en Oda van Hoorne. Daar hebben wij dus twee der namen, die in de eerste kwartierenrij voorkomen, en nu blijkt dat, zooals wij reeds vermoedden, want het is de oude gewoonte, de kwartieren geplaatst zijn: 1, 3, 2,4; bovendien moet Cleve een verkeerde lezing zijn voor Cralingen. Niets belet ons nu meer den geheelen kwartierstaat te construeeren en ten slotte vast te stellen wie de persoon is geweest, die het glas aan de kerk heeft geschonken. Daartoe zullen wij achtereenvolgens de personen, welke de verschillende generatie's der kwartieren vormen, met eenige levensbijzonderheden beschrijven; eerst nemen wij die van de zijde Polanen, daarna die van Egmond. Philips van Duvenvoorde, afstammend uit een jongeren zoon van het beroemde huis van Wassenaer, zeer in aanzien bij de graven van Holland en o.a. baljuw van Kennemerland (1291) en afgezant naar Frankrijk (1298), werd in 1295 door graaf FlorisV met het huis en goed te Polanen (in het Westland) beleend en daardoor stamvader van het bekende geslacht van dien naam. Zijn bastaardzoon, de bekende grafelijke kamerling Willem van Duvenvoorde (bijgenaamd Snickerieme), en zijn wettige zoon heer Jan van Polanen, overleden in 1342, behoorden onder de rijkste en machtigste edelen van Holland in de eerste helft der veertiende eeuw; laatstgenoemde won o.a. een zoon Jan II van Polanen, waarmede wij ons meer in het bijzonder bezig moeten houden. Hij kocht reeds bij het leven zijns vaders van graaf Willem IV de zeer uitgebreide heerlijkheid van de Leek, in de Krimpenerwaard gelegen, uit de nalatenschap van den kinderloos overleden Henric heer van de Lecke den graaf aanbestorven; eenige maanden later beërfde hij van zijn vader de goederen van Polanen, in 1347 kreeg hij van zijn oom Willem, den machtigen kamerling, het kasteel van Geertruidenberg en de gerechten Almonde en Dubbelmonde, terwijl hij in 1350 van den hertog van Brabant het geheele land van Breda kocht en bij den dood van zijn oom Willem (1353) uit diens rijke nalatenschap de heerlijkheid Geertruidenberg kreeg. De schatrijke heer van Breda nam aan allerlei krijgstochten deel, waarvan wij noemen den opstand der Delvenaars in 1359 tegen hertog Aelbrecht, waarbij de sloten Polanen en Binchorst verwoest werden, en den slag bij Baes6
weiler in 1371 tusschen Brabant en Gulik, waar heer Jan met zijn zoon Jan de zijde der eersten hield, met den hertog Wenceslaus van Brabant gevangen werd genomen en eerst tegen een hoog losgeld, door zijn goede stad Breda betaald, werd losgelaten. Hij overleed 1378 en werd in de O. L. V. kerk te Breda onder een verheven tombe begraven; zijne eerste vrouw was reeds in 1353 overleden en had haar gemaal o.m. een zoon Dirck geschonken, waarover zoo dadelijk meer. Deze vrouw, Oda van Hoorne, was evenals haar echtgenoot uit hoogst aanzienlijken huize gesproten; het geslacht der heeren van Hoorne bezat reeds sedert anderhalve eeuw de heerlijkheid Altena; haar vader Willem, heer van Hoorne en Altena, bezat buitendien uitgebreide goederen in Brabant, o.a. het bekende, nog bestaande kasteel Gaesbeek bij Brussel, dat later in het bezit was van den ongelukkigen graaf Lamoraal van Egmond, en huwde met Oda, de erfdochter uit het huis Putten, waardoor de goederen van Putten en Strijen, een uitgebreid complex leenen, voornamelijk over de Zuid-Hollandsche eilanden verspreid, in het geslacht van Hoorne-Altena kwamen. Oda van Hoorne schonk haar man vijf zoons, van welke een der jongeren Dirck, die zich Van der Lecke noemde, voor ons van belang is. Hij komt onder hertog Aelbrecht herhaaldelijk als krijgsman voor, in 1398, 1401, 1405 en 1407, koos later de partij van Jacoba van Beieren en was in 1418 met zijn zoon Jan, met Willem van Montfoort, Jan van Hodenpijl en Gerrit van Zijl, kapitein van Rotterdam, toen de stad door Jan van Beieren werd ingenomen. Hij was in 1388 in het huwelijk getreden met een rijke erfdochter uit de omstreken van Rotterdam, Gillisje van Cralingen, vrouw van Kralingen, IJselmonde en het slot te Honingen, welke goederen van ouds behoord hadden aan haar geslacht. Wij meenen te kunnen volstaan met de mededeeling, dat haar vader Ogier heette en verder te mogen verwijzen naar de studie door den betreurden geschiedkundige Ds. J. Craandijk in het Rotterdamsche jaarboekje van 1890 aan deze familie gewijd. Hij noemt Ogier's echtgenoote, de moeder van Gillisje (Gilia), daar jonkvrouw Haernen; uit latere onderzoekingen is gebleken, dat zij Sellaerne heette, een zeldzame voornaam, dien men in 1348 weer vindt bij een zekeren Herman Sileernenzoon, gegoed onder Kamerijk bij Woerden, maar die anders door mij nergens 7
werd aangetroffen. Haar geslachtsnaam is onbekend; dekwartiersopgave leert ons nu, dat zij drie klokken in haar wapen voerde; doch dit vergunt ons niet haar familienaam vast te stellen, daar dit wapenfiguur door geen bekend middeleeuwsch geslacht werd gevoerd. Jan van der Lecke, de zoon van Dirk en Gillisje, werd na hun dood heer van Kralingen, het huis te Honingen en IJselmonde, welke laatste heerlijkheid hij in 1435 verkocht aandentoenmaligen stadhouder van Holland, Hugo de Lannoy, heer van Santes; behalve het reeds vermelde feit dat hij, evenals zijn vader, in 1418 onder de bevelhebbers der bezetting van Rotterdam behoorde, is er weinig van hem bekend; omstreeks 1430 huwde hij met jonkvrouw Jan Dire van Egmond, een der weinige middeleeuwsche edel vrouwen met een dubbelen voornaam, en dan nog wel mannelijke. Met haar gaan wij over tot beschouwing der vier op het glas voorkomende Egmond-kwartieren. Slaat men de oudere Egmond-genealogieën op, dan vindt men onder de vele kinderen van heer Jan van Egmond, overl. 1369, welke gehuwd was met de rijke erfdochter Van Yselstein, een zoon Jan, overleden voor zijn vader en gehuwd met Van Raephorst; kinderen worden van hem niet gemeld. Veel is er over hem niet bekend, maar één zoon heeft hij zeker gehad en zijne vrouw droeg de eigenaardige voornamen Jan Dirc reeds, welke haar kleindochter zou beerven. De zoon Dirc van Egmond, in 1407 met vier man tegen Workum ten strijde geroepen, in 1419 ter dagvaart in Den Haag, komt in 1430 als ridder voor, wanneer hij een huwelijksgoed schenkt aan zijne oudste dochter Jan Dirc, die in den echt vereenigd is met Jan van der Lecke, heeren Dircks zoon. Buitendien had hij nog een andere dochter Heynric Fye genoemd. Uit onze kwartierenopgave blijkt nu, dat heer Dirc van Egmond gehuwd is geweest met een dochter uit het huis Arkel, doch op de genealogie van dit geslacht, welke trouwens nog geen onderwerp van kritisch onderzoek heeft uitgemaakt, is zij niet te vinden; het wapen van hare moeder, dat buitendien onvolledig is weergegeven, verschaft ook hier geen licht; mogelijk zal voortgezet onderzoek hier na verloop van tijd de oplossing brengen. Lezen wij nu, dat in de St. Laurentiuskerk te Rotterdam de 8
familie Van der Lecke eertijds een kapel gehad heeft, dan spreekt het vanzelf, dat ons glas deze versierde en dan kunnen wij ook nagaan wie de schenker van dit raam was. Of liever het was een schenkster. Jan van der Lecke namelijk en zijne vrouw Van Egmondhadden drie kinderen: Adriaan, die leenen in Kennemerland beëerfde, Maria, die door haar huwelijk met den eersten heer van Schagen, Willem bastaardzoon van hertog Aelbrecht, ver van hare Rotterdamsche bakermat verhuisde, en de naar haar grootmoeder Van Cralingen genoemde Gillisje. Deze huwde eerst met Floris van Kijfhoeck, knape, heer van Goudriaan enz., daarna met Jan van Naaldwijk, ridder, heer van Bergambacht, en ten slotte met Philips van Spanghen, waarmede wij weer in Rotterdam's omstreken terecht zijn. Wie over dit geslacht meer wil weten, raadplege het artikel van den heer W . Bezemer in het Rotterdamsche jaarboekje van 1894; wij mogen hier volstaan met de vermelding, dat heer Philips raad in het Hof van Holland was en het voorvaderlijk slot te Spangen, dat in 1426 door de Kennemers onder hun kapitein Willem Nagel verwoest was, liet herbouwen. Hij overleed in 1469 en had slechts kinderen uit een vorig huwelijk; wanneer Gillisje van Cralingen overleed is onbekend, maar het door haar geschonken glas behoort in elk geval omstreeks het midden der vijftiende eeuw gedagteekend te worden.
OVERVLOED VAN TEGELS. „Ten versoecke van (Dirk) van Kleef hebben wij rooymeesters inspecksy genoomen in de Groenendaal in 't huis daer de vrouw vis verkoopt en hebben bevonden in de keuken de be(d)steede vol tegelties, lantschappe en witte en aent hoofdende vol lantschappe, in de tinnekas vol lan(t)schappe, in den haart Jerusalems Veere'), 6 breet, 12 hoogh en verder witte tegelties aen weerzijde. Aldus gedaen den 6 Juny 1739." Uitspraak en inspectie van rooimeesters. 1) Waarschijnlijk het veer over de beek van Kedron (II Kronijken 30 vs. 14V waarvan een prent bestaat.
9