INTREE-PREEK GEHOUDEN T E HAARLEM IN D E
GROOTE
KERK
O F Z O N D A G 17 A P R I L 1910 DOOR
D r a. h . d e
hartog
GESCHENK VAN DE
„ D r . A. H. D E
HARTOG-STICHTING"
GEVESTIGD T E
De S T I C H T I N G
AMSTERDAM.
kan gesteund worden door erfstellingen, legaten en
schenkingen, of door eene jaarlijksche bijdrage. Secretaris-Penningmeester : Transvaalkade 13, A M S T E R D A M .
INTREE-PREEK GEHOUDEN T E HAARLEM IN
DE
GROOTE
KERK
O P Z O N D A G 17 A P R I L
1910
DOOR
DR A. H. DE HARTOG
Uitgave A. H. K R U Y T
-
AMSTERDAM.
Het stenogram dezer intreepreek is door verschillende omstandigheden gebrekkig gebleken. Daarom moest ik het aanvullen en uitwerken. Toch
vindt
men
in
de volgende
bladzijden
in hoofdzaak
het
gesproken woord weergegeven. D. H.
INTREE-PREEK L e z e n : W e t en J e s a j a 3 0 : 8 — 3 0 . Z i n g e n : Gezang
3 : 1 .
Psalm 8 9 : 1. Psalm 119 : 29, 37 en 5 3 . P s a l m 9 8 : 2.
„En
het
W o o r d ' is
.Vleesch
geworden". J o h . 1 : 14a.
Gemeente des Heeren W a a r ik heden mijn ambt als dienaar des W o o r d s zal aanvaarden, daar
verwacht
Gij van mij terecht een belijdenis, aangaande de
Waarheid, die ik onder U begeer uit te dragen. Waar
dan
zouden
we
een
beter begin vinden dan bij het „In
den B e g i n n e " van het Johannes-Evangelie, dat is in het Woord, dat G o d heet, dat is in den E e u w i g e ? het
Einde.
Hij
W a n t Hij is het Begin en
is de Alpha en de Omega.
Hij is het, die ons
dient met Zijn Goddelijk Hart. Van Dezen zegt Johannes in zijn onfeilbaar W o o r d : In
den
beginne
was
het Woord,
en het W o o r d was bij G o d ,
en het W o o r d w a s G o d . Dit w a s in den beginne bij G o d .
5
Alle
dingen
zijn
door
hetzelve
gemaakt;
en
het
Woord
is
opgeworsteld van uit den grond der dingen tot de vleeschwording, gevonden in de gestalte eens Dienstknechts (Fil. 2 : 7 ) . Hij staat midden onder ons. Alzoo,
Gemeente
maken
in
den
des
Heeren,
Afgrond
der
wensch
tijden,
ik
met U een begin te
in den schoot des Vaders,
(vers 18), want de Schrift spreekt: Hij, die in het Hart des Vaders was, is mensch geworden, opdat Hij ons God v e r k l a r e n Ik wensch
zou.
onder U en met U te dienen de Eeuwige Waarheid,
dat is de Waarheid, die heden en in het verleden en in de toekomst immer dezelfde blijft.
'
Ik wensch onder U en met U te bewandelen de oude paden van den uitgang der eeuwigheid, die helaas in onze dagen blijken te zijn nieuwe banen, omdat de menschenkinderen de diepten G o d s hebben verlaten en Zijn historie bezien als een schouwspel. Ik wensch
onder U niets te wezen dan
Gods
En daarom ook van J e z u s Christus, den Zoon, den
Middelaar G o d s
dienaar a l l e e n ! den
Zaligmaker,
en der menschen. En daarom ook van U,
mijne Beminden in den G e e s t . Zoo heb ik dan onder U een geweldige taak te aanvaarden, een taak, waartoe de mensch uit eigen vermogen niet in staat is, een taak, waartoe alleen de Geest van den Eeuwigen God ons kracht geeft. En Zijn kracht wordt in zwakheid v o l b r a c h t ! Z i e ! Ik wensch onder U uit te dragen het Hooge Lied der Eeuwige Liefde. Ik wensch onder U te dienen de Heerlijkheid van
Hem,
Die is en Die was en Die wezen zal, uit Wien en door W i e n en
6
tot W i e n alle dingen zijn. Ik begeer U het Heil te brengen door het oordeel henen. „ W a n t de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes G o d s zijn" (I Cor. 2 : 14). Gij vermoedt het reeds, nietwaar, om deze taak in te zetten, kom ik heden tot U met deze onze vertroosting
uit
de
H.
Schrift:
„ E n het W o o r d is Vleesch g e w o r d e n " . En waar wij uit de volheid van dezen tekst te zamen zullen putten met de armoedige vaten onzer bevatting, daar is het allereerst eisch, Gemeente des Heeren, dat wij ons v e r d i e p e n
in de Waarheid.
W a n t niet ik, maar Jezus Christus zelf heeft het g e z e g d : „Ik zal U Mijnen T r o o s t e r zenden en Die zal U in alle Waarheid leiden" (Joh. 1 6 : 1 3 ) . Of o o k : Alleen datgene, wat diepte van aarde heeft (Matth. 1 3 : 5 ) , dat is: diep begraven werd in den duisteren schoot der Waarheid, in den nacht der tijden, dat woord kan opbloeien als een
eikeboom
der gerechtigheid,
een
planting
des
Heeren
(Jes. 61 : 3). En fier heffen wij het hoofd omhoog, opdat de vogelen des Hemels zouden nestelen in onze takken, opdat het volk zich verzamelen zou onder onzen stam, opdat zij zich verlustigen verzadigen
en
kunnen aan de bladeren van den B o o m des Levens,
die, verzondigd in het Paradijs ( G e n . 3 : 22), nu door Goddelijke genade
wederom
is ter genezing der Heidenen (Openb. 2 2 : 2).
Diep geworteld staan de wonder-boomen der genade G o d s ; des menschen
wonder-boomen
schieten
op
als J o n a ' s eigenwillige
vreugde ( 4 : 7 ) , ze zijn als Kerst-boomen zonder wortelen, slechts de verheuging van éénen avondstond. Maar des H e e r e n
Woord
blijft in der eeuwigheid.
7
Welaan
dan,
Gemeente,
laat
ons
te
zamen
in het Heiligdom
ingaan (Ps. 7 3 : 17), laat ons te zamen iets van de Heerlijkheid, die verborgen was van af de grondlegging der wereld (Ef. 3 : 9 ; vgl.
Hebr. 4 : 3), genieten. Laat ons
eten van
het Brood des
Levens, het vleeschgeworden W o o r d (Joh. 6 : 33j, Immanuel. — Indien
wij
krijgen
den menschen vragen: „ W a t is Gods W o o r d ? " dan
wij
gewoonlijk
ten a n t w o o r d : „ G o d s Woord, dat is de
B i j b e l " . En gehoorzamen aan Gods W o o r d beteekent dan louter, zich buigen voor de Schrift alleen. Hoe kostelijk dit ook gezegd moge wezen, indien wij den Bijbel zelf opslaan, indien wij de Schrift zelf onderzoeken, dan is G o d s Woord de
omvattende al wat in den Hemel en op Aarde en onder
Aarde
(Joh.
6
is.
Dan
: 33),
„daalt het W o o r d
opdat
uit den
het het Al voede
en
Hemel o m l a a g "
drage, zoowel het
Rijk der Schepping als dat der Herschepping, als ook de Schriften zelve. Want,
niet waar, op de eerste bladzijde der H. S . kunnen wij
het l e z e n : „ G o d sprak, en daar w a s " (Gen. 1 ; vrgl. P s . 3 3 : 6, J o h . 1 : 3, Hebr. 11 : 3). Gods Woord, naar de Schriften, is dus wijd als
het
heelal,
diep als de zee, afgrondelijk als de ravijn.
Het W o o r d G o d s is d e werkelijkheid, het Begin der natuur het Einde worden Naam
des geestes.
gesproken des
en
Voorwaar, aangaande G o d s W o o r d kan
zooals
ons
zoo
straks
is
voorgelezen: De
Heeren komt van verre ( J e s . 3 0 : 27). De Naam, de
Openbaring, het W o o r d des Heeren komt van de wijde kimmen der
8
eeuwigheid,
van
de kusten der oneindige Heerlijkheid, van
uit den Schoot des Vaders (Joh. 1 : 18), uit den ontoegankelijke,
uit
de
nacht van het
duisternis van het Heilige der Heiligen
( P s . 9 7 : 2), uit het licht (I T i m . 6 : 16), uit den diepen Bodem, den
Grond
van
alle
bestaan,
uit den hoogen Hemelboog, den
Troon Gods. W a a r ik U wil f u n d e e r e n
in de Waarheid (Col. 1 : 23, I Petr.
5 : 10), daar hebt Gij met mij allereerst dit te verstaan, dat naar de S c h r i f t : Gods W o o r d , d e Werkelijkheid der Werkelijkheden is. Menschenwoorden en -stemmen, ook mijn armzalige roep, zullen zoodra wij sterveq, zwijgen in het graf, voor goed zijn gesmoord. Terwijl het menschenwoord neertuimelt
als
doode
steenen,
als
dorre bladeren, is G o d s W o o r d levend, is G o d s W o o r d scheppend, is G o d s W o o r d blijvend, is G o d s W o o r d de Bodem van al wat bestaat.
Gods
Woord
is de kracht des Evangelies, de
kracht
tot zaligheid (Rom. 1 : 16). Daarom, Gemeente des Heeren, gaat uit tot de Schrift, hoort het W o o r d des Heeren. Zij fundeert en plaveit den w e g ! Gods W o o r d drijft den planetengang, G o d s Woord doet de zeeën rijzen omhoog, G o d s W o o r d draagt mijn adem, mijn bloed, mijn geest, waar ik tot U spreek, met macht, G o d s W o o r d is sterker dan de dood. Ach
menschenkinderen,
kunnen de
kast
troosten? kon
hoe
zou
G o d s W o o r d ons ook anders
Indien G o d s Woord maar papier ware, en in
worden
geborgen
naast
uw stervenssponde, hoe
zoudt ge de wateren des doods d o o r k o m e n ? God-lof, dat
alles
de
Schrift
leert,
dat Zijn W o o r d ook het graf draagt,
in G o d s W o o r d rust, bestaat, leeft, zich beweegt.
9
Menschenkinderen, Gij die mij hoort, waar zoudt Gij anders naar t o e ? Als G o d U niet ondervangt met wijde armen, als Zijn W o o r d niet is als de bodemlooze zee, waarin het schip vergaat, als Hij niet verlicht het pad, den weg, waarop Gij en ik heen en weder worden gedreven, dan ginds, dan hier h e e n ? W a a r zult Gij naar toe, als G o d s Geest en W o o r d niet stuwt de wolken, wanneer de sterren zich v e r b e r g e n ? W a a r zult Gij naar toe, indien God niet met de
Zijn
eeuwig
mensch
W o o r d is in de stille avondstonden, wanneer
wandelt
in
het wijde veld en de weg hem als van
zelf thuis b r e n g t ? Zooals
een
vasten
burcht
verkwikt, Gods
vermoeid
zoo
Woord
op kan als
strijder
den
top,
geen den
het
bergpad
naar
zijn
waar achter de poort de waterput
menschenhart
Weg
opklimt
tot
rusten, tenzij het vinde
het vaste Huis der Waarheid,
waar vloeien de stroomen des Levens (Ezechiel 4 7 : 1 ; vrgl.Joh. 1 4 : 6 ) . Ouden
en
harten
breken, wanneer gij Uw kind begraaft, of U w vrouw, of
Uw
jongen
moeder,
honger
naar
van d a g e n !
of Uw ideaal.
G o d s W o o r d moet U w
trotsche
Zal God wat voor U zijn, hebt Gij
Hem, dan moet Gods W o o r d U dragen, dan moet
de Waarheid der Schrift zich bevestigen aan ons. „Alle ding is door het W o o r d
gemaakt
en zonder hetzelve is
geen ding gemaakt, dat gemaakt i s " . De regenvlaag in den herfst, de snelvlietende beek langs U w grasveld,
de muggen-zwerm onder den z o m e r - b o o m Uwer rust, het
geld in Uw lade, het
kleed Uwer ijdelheid,
alles, alles G o d s
W o o r d ! o schrik, o o o r d e e l ! — W i e stopt zijne o o r e n ?
10
Er is geen ontkomen aan den E e u w i g e !
W a n t meer naderbij nog
brengt ons Hem de Schrift. Vleesch van ons vleesch, been van ons been, bloed van ons bloed, mensch wordt het Woord, opdat alle mond gestopt zoude worden
(Rom.
3
:
19),
en de Heilige de
wereld oordeelen zou door een M a n (Hand. 17 : 31). Het
Woord
is
niet alleen
datgene, waardoor
hemel
en
aarde
geschapen zijn, het W o o r d is ook opgeworsteld tot het opklimt uit de diepte der geboorte, uit de duisternis van den moederschoot. „God
verdroeg
het, dat Hij in het moederlijf geboren werd en
w a c h t t e ; en na Zijn geboorte doorleed Hij het, dat Hij langzaam opwies, Lukas 2 : 5 2 " ( T e r t u 11 i a n u s). Een Dienaar als Zijn eigen dienaar, de stem des roependen in de woestijn
(Lukas
1 : 80), groeide
het Goddelijk W o o r d op, toe-
nemende
in genade bij G o d en bij de menschen, opdat Hij ons
van de banden des doods en der zonde verlossen zou en Zijner Goddelijke natuur deelachtig maken (II Petr. 1 : 4). „Want alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des menschen als een
bloem des velds. Maar het W o o r d des Heeren (dat ons
wederbaart, vers 23) blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord, dat onder U verkondigd i s " (I Petr. 1 : 2 4 - 2 5 ) . Dus wordt het scheppende en het vleeschgeworden W o o r d verheerlijkt door het gesproken, het geschreven W o o r d . „Onderzoekt de
Schriften,
want G e meent in dezelve het eeuwige leven te
hebben, en die zijn het, die van Mij getuigen" (Joh. 5 : 39). Mijne hoorders! er is geen ontkomen a a n ! Gods
Woord
schept,
draagt
het
Heelal,
wordt
bevonden een 11
Mensch van gelijke beweging als wij (Rom. 8 : 3), het ligt vast in de Schrift. Mijne Hoorders! er is geen ontkomen
aan!
G o d s W o o r d is als een prairie-brand, die ook de snelste paarden achterhaalt ( J e s . 3 0 : 16). Gods
Woord
is
een
geweldige
vuurgloed,
die woelt en lekt,
totdat de nok van het huis en de binten worden asch. G o d s W o o r d is de Brandstichter der Volken.
De Eeuwige heeft
vuur op de aarde g e w o r p e n ! W a n t op den Pinksterdag gaat de Geest uit uit den Zoon, het verheerlijkte W o o r d , om de menschheid te steken aan brand. O Heer!
'
Uw waarheid is als een hagelslag (Jes. 3 0 : 3 0 ) , die het
koren en den most onzer aardsche verwachtingen slaat te pletter; Uw
Woord
houwt
is als een tweesnijdend lemmet, waarmede Gij uit-
de hooge
takken
en
de verwarde twijgen onzer eigen-
willigheid (Hebr. 4 : 12, J e s .
10 : 3 3 / 3 4 ) ;
Uw
Woord
is
een
verterend vuur, dat ons op-teert in Liefde (Hebr. 12 : 29). En daarom, Gemeente, indien Gods W o o r d ons niet achterhaalt, indien het ons niet grijpt en bindt, indien het ons niet uitrukt, indien het
ons
niet
Schepping
en
verheerlijkt,
dan
Herschepping
gaat
aan
de W e r k e l i j k h e i d
ons
voorbij,
van
zooals de wind
bij nacht waait om den hoek van Uw huis, waar Gij Uw droomen droomt. Opdat Gij nu en ik niet zouden blijven bij onbestemde gevoelens, opdat
wij
meenen,
12
niet zouden
worden subjectieven, zooals zij zijn, die
uit zichzelf alles te kunnen verklaren, daarom is G o d s
W o o r d klaarlijk bevestigd in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds, en daarom wordt het Woord hier door mij gepredikt, opdat en
wij
het
ons
uit
dit W o o r d eeuwigheids-sprake vernemen zouden
worde
ten
voertuig
van
den G e e s t , uit Wien het
scheppend Woord werd voortgedragen (Ps. 3 3 : 6), uit Wien het vleeschgeworden W o o r d is ontvangen (Lukas 1 : 35) door Wien het W o o r d is opgewekt (Rom. 8 : 11), door Wien de Gemeente wordt herboren (Joh. 1 : 13), gesterkt en verlicht (Hand. II), Die de Schrift heeft ingegeven (II T i m . 3 : 16, II Petr. 1 : 21). Dies leeren wij de bede verstaan: „Heer, ai maak mij Uwe wegen, door Uw W o o r d èn G e e s t b e k e n d " . Leide de Geest ons ook heden i n d e Waarheid dezer G e t u i g e n i s : „Het W o o r d is Vleesch
geworden."
W a a r Satan als de herdershond, die de schapen met beten naar huis
drijft,
waar
hij
als
een
molenknecht G o d s , die de tarwe
zuivert (Lukas 22 : 31), waar hij als nijdig vuur, dat het goud loutert, staat voor G o d onder de gehoorzamen, zij het ook tegen wil
en
dank, —
daar heet het in het diepzinnig boek J o b , dat
hij van G o d maar éénen wensch begeert:
om
den
knecht
des
Heeren te kwellen tot aan het einde toe. Hij vraagt den Eeuwige maar één g u n s t : vergun mij, dat ik hem in zijn lichaam tast, in zijn vleesch. W a n t de mensch zal alles kunnen verdragen, alleen niet waar het gaat om zijn huid, om zijn leven (Job 2 : 4). Dit
woord
heden
ten
van dage
Satan onder
is
een waarachtig
ons
bevestigt.
woord, dat zich nog
Want
de
mensch
doet 13
alles, zijn
de
mensch draagt alles, waar het gaat om zijn leven, om
bloed,
werklieden vleesch
om
zijn
vleesch.
kromgebogen hongert,
Is
worden
omdat
de
het
niet,
dat
gestooten
tering
de
vuisten der
omhoog,
wijl
hun
knaagt aan hun ellendige
vrouwen en kinderen, omdat hun bloed sijpelt langs de raderen der m a c h i n e ? Wordt niet de geweldige G o d s - s p r a a k vervuld van een
Jesaja:
„ Z o o zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen' dageraad zullen hebben. En een ieder van hen zal daar doorgaan, hard
gedrukt en hongerig; en het zal geschieden, wanneer hem
hongert en hij zeer toornig zal zijn, dan zal hij vloeken op zijnen Koning aarde zijn;
en op zijnen God, als hij opwaarts zal zien. Als hij de aanschouwen
zal,
ziet, er zal benauwdheid en duisternis
hij zal verduisterd zijn door angst, en voortgedreven door
donkerheid" (8 : 2 0 v.). Voorwaar,
wij hebben
het profetisch,
dat is
het
eeuwigheids-
woord, dat zeer vast is (II Petr. 1 : 19) en zich daarom bevestigt alle eeuwen door, ook in onzen dag. Ik vraag nu n i e t : wie hier schuld draagt, gij rijken of gij armen, gij werkgevers of werknemers. Maar zeker is, dat de natuurlijke mensch, waar G o d zijn vleesch beroert, zucht en krimpt en vloekt. W a n t zijn l i c h a a m En
nu
Gemeente
is zijn
werkelijkheid.
van Jezus Christus, welke
werkelijkheid
hebt Gij te stellen tegenover dezen nood en d o o d ? W a t hebt Gij te antwoorden, waar de mensch als tusschen steen blokken is geklemd, als tusschen traliën hokt in deze zeer duistere 14
wereld, waar de ellende
de
hand van
den
zwoeger
afknaagt,
totdat ze is geworden als de hand van een s k e l e t ? W a t zal de K e r k te belijden hebben, waar de honger staat g e schreven
in de achterbuurten op de deur, — waar de mijnwerkers
bedolven worden en verstikken onder het p u i n ? Ik vraag U, Kerk van Christus, wat zullen wij heden antwoorden, waar de mensch G o d aanklaagt, dat Hij de kinderen der moeder scheurt van het hart, dat Hij een aanslag doet, waarbij duizenden worden uit
verminkt en verscheurd,
de versch
wanneer
gedolven
des menschen
omlaag,
wanneer zijn
waar er geen antwoord komt
groeve, noch hand wroet
hand
van
in
smeekend
den koperen hemel,
de aarde om te zoeken is uitgestrekt ten hemel,
omhoog? Ik vraag U, Gemeente des Heeren: wat zullen wij doen met de tranen en rimpels der menschen, met
de versplinterde v e r w a c h -
tingen en de hoop, uitgesteld totdat de ziel er bij b e z w i j k t ? Of zijt G e
zoo zelfgenoegzaam in Uw geloof,
hebt Gij het zoo
goed in Uw hoek, dat deze dingen U voorbijgaan als een s m a r t kreet aan het oor van den doode in de k i s t ? V o o r w a a r ! G o d wordt gelasterd vanwege den last d e s b e s t a a n s ! En
als de Kerk van Christus nu niet meer geeft dan wat men
smadelijk n o e m t : Christus
wissels
op de eeuwigheid,
als de Kerk van
niet te toonen heeft een S t e p h a n u s - g e l a a t , dat licht
als het gelaat van een engel, te midden van de steenworpen der pestilentie, U, dan
die ook o n s verpletteren (Hand. 6 : 15), dan zeg ik
is onze kracht weg, dan kunnen wij ten slotte gaan en 15
staan
waar wij willen in deze wereld. Niemand hoort ons meer,
dan is het uit. Neen, voorwaar! het is niet uit, want G o d s Woord geeft antwoord. Gods
Woord
bevestigt zich aan mij en
ik zal mijn getuigenis
onder U uitdragen, dat dit scheppend, dit wederbarend, dit getuigend W o o r d dieper heerlijkheid geeft dan de bitterheid van het sterfbed mijner Geliefden,
dat het rijker troost geeft dan schatten, welke
de wanhoop rooft, de wanhoop, die knaagt aan het hart, dat het werkelijker is dan de kanker. Eet er eens v a n ! zeggen de menschen, als ze willen teren op de werkelijkheid.
Ik wil tasten, grijpen! roepen ze, als ze zekerheid
begeeren. En daarom zet G o d Zijn leven, Zijn waarheid, Zijn W o o r d onder ons neer als vleesch, te tasten en te zien als een lichaam (Joh. 1 : 1). G o d s Wijsheid,
Gods
Gedachte, G o d s Hart, G o d s Naam, G o d s
Geest, G o d s Leven, G o d s Liefde is l i j f e l i j k onder ons. Hij staat in het midden der volkeren, deze wonderman, deze zoo sterke held, die geboren is in armoede, die arbeider werd, t i m m e r m a n ! die geen steeds
steen
had om het hoofd op neer te leggen, die
goed deed en geen goed ontmoette, die God den Vader
vasthield en werd genageld zon,
met
verwonden
rug,
aan het kruis, onder de brandende verscheurd
aangezicht, met sarrende
menschen aan Zijn doorwonde voeten, dorstend, uitgeteerd. Heeft Hij God
niet gegroet in het aangezicht, heeft Hij niet de
uitgestrekte vingers gebald tot een vuist om den s p i j k e r ? Ach, Hij sluimerde in, waar geen moeder Hem de peluw schudden
16
kon,
als een kind aan het hart des E e u w i g e n ! „Vader, in Uwe
handen
beveel
ik
Mijnen
Geest,
den
Geest
Mijner G e b o o r t e ,
Mijn eeuwig t h u i s ! " Verstaat
G e het, Gij die mij hoort, wat moeten we met dezen
Raadselachtige b e g i n n e n ? W a a r zijn de wonderlijken, wonderlijk als H i j ? W a a r zijn de uitzinnigen, uitzinnig als H i j ? (Joh. 1 0 : 20) Wie
spreekt
lichaam
het
Hem
toebereid,
na:
,,Gij,
het hoofd
o Waarachtige, hebt Mij het
vol
bloed
en
wonden, zie Ik
kom om Uwen wil te d o e n " (Hebr. 10 : 5). Om het Woord!
l i c h a a m , om de w e r k e l i j k h e i d
En daarom, zoo de Christelijke Kerk aan de eeuw der
ervaring,
waarin wij
het
teeken,
éénige
ontlediging, 12 : 3 9 ;
gaat het naar G o d s
het
leven en die teekenen eischt, niet geeft
dat
teeken
Joh. 12 : 24),
gegeven
wordt,
het
teeken
der
zelf-
van J o n a , van het bereide graf (Matth. zoo
is
haar „geloof" ijdel. Want
God
Immanuel, G o d - m e t - o n s , moet ons dieper werkelijkheid zijn dan ons eigen lijf en Zijn wil ons heerlijker dan eigen leven. Zie, Gemeente des Heeren ! Gods Woord proeft de Geesten, of zij God
zijn
maar
Christus,
uit
dat
Immanuel
op
één
punt:
Al
die
belijden, dat Jezus
in het vleesch gekomen is, die zijn uit
God, en al die dat niet belijden, zij heeten Anti-christ (I Joh. 4 : 2 v.). Daar hebt Gij den maatstaf om aan te geven, te beproeven, wie staat buiten de Waarheid. Maar
in
onze dagen maakt men het zich gemakkelijk.
onze
dagen gaat men uit om te informeeren:
Maar in
hoeveel gezangen
zingt G i j ? In onze dagen weet men van alles af, behalve van de 17
onomstootelijke waarheid, dat G o d in het vleesch verschijnen moet, dat G o d zelf met Zijn eigen leven ons wil troosten. Men heeft mij g e v r a a g d : Zult Gij hier in Haarlem de Gezangenkwestie
invoeren?
Ik heb geantwoord:
Niets is verder van mij
dan dat- Ik ben geen man, die zich laat meten aan uiterlijkheden, ik ben niet gekomen om mij hier een mummie te betoonen, een, dien men
indeelt
naar
menschlijke
kwestie was zong ik Ik
sta
onder
belijdt dat
niets
maat.
Als
er
geen
Gezangen-
dan P s a l m e n !
U in de belijdenis der Schrift, dat alleen hij, die
God
in het
Vleesch
gekomen is, waarachtig deel
heeft aan den Christus. Ik
ben niet gekomen om het gepleisterd graf te dienen.
gekomen zooals
om
de
ze U te
blijft
dan
(Joh.
15 : 5),
Waarheid
te
dragen, de Waarheid,
lastig is en te zwaar, omdat G e liever U
te worden
(Fil. 3 : 21).
onder U
Ik ben
één Ik
ze
één plant (Rom. 6 : 5) met den Wijnstok
lichaam
ben
brengen, zooals
zelf
met
gekomen
het
vleeschgeworden
Woord
om U Gods Waarheid alleen te
staat geschreven, niet uit mij, maar uit den
Geest, uit het W o o r d . In onzen tekst gelijk in de gansche Schrift gaat het, waar G o d s feitelijkheid wijl Adam
het
treedt
lichaam
zeggen
wil:
het
aan
den
dag
werkelijkste
altijd
om het
lichaam,
is wat de mensch heeft. Als
dit is werkelijkheid van mijn werkelijkheid,
dan zegt h i j : „Het is ditmaal bloed van mijn bloed, vleesch van mijn vleesch, been van mijn beenderen" (Gen. 2 : 23). Zoo
18
zeker
als
deze preekstoel van hout is gemaakt, zoo zeker
moet G o d Vleesch worden, Hij moet voor U staan, in het midden van ons wonen, leven in U w bloed, in Uw hart. W a n t wéét G e niet, dat U w lichaam wezen moet een tempel G o d s ? (I C o r . 3 : 1 6 v.) Ja,
voorwaar,
velen
weten van het Huis des Vaders, waar vele
woningen zijn daar boven. Maar wie beleeft het woord, het f e i t , dat Jezus Christus zichzelf en den Vader hier woonplaats bereiden wil
in U ?
den
vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, wijl wij Hem
Hier
in deze zeer bittere wereld vele woningen van
liefhebben en Zijn woord b e w a r e n ! (Joh. 14 : 23) De
Kerk
van
Christus moet zijn een macht, een kracht, zooals
het Evangelie zelve een kracht is tot zaligheid (Rom. 1 : 16). Alleen zij, die willen verstaan, dat het gaat om het lichaam, om de diepste, de hoogste werkelijkheid, zij kunnen Waarheid.
Zoo
zeker
als
leven
uit
de
een vrouw zich kleedt om sierlijk te
verschijnen voor haren bruidegom; zoo zeker als een man trotsch is op zijn sterke vuist; zoo zeker als de mensch, wijzende op zijn lichaam, zegt: Dat ben i k ! Gij zult niet met mijn lijf leven alsof het een stuk hout w a r e ! Zoo zeker moet G o d s W o o r d in U zijn. Het W o o r d Vleesch, Immanuel lichamelijk met ons, de Werkelijkheid der werkelijkheden, dat is de grondslag van het Christelijk leven, gelooven, schouwen, weten. En daarom, nog eens, spreekt de Schrift hier immer van het lichaam. Jezus Christus zelf roemt: „Gij hebt Mij het lichaam t o e b e r e i d ! " (Hebr. 10 : 5 ) J o h a n n e s tast en schouwt het Woord des levens met zijn hand en oog (1 J o h . 1 : 1). 19
Paulus weet, dat in Jezus Christus de Volheid
G o d s lichamelijk
woont (Col. 2 : 9). Jezus Christus geeft den Zijnen Zijn lichaam te eten bij het laatste Avondmaal. Paulus kent ons lichaam als den T e m p e l des H. Geestes (I Cor. 3 : 16 v.). Ons Doops-formulier spreekt van „inlijving". Waar
Paulus
de
Gemeente
wil
eeren,
ook
de Gemeente van
Haarlem in het jaar 1910, daar noemt hij haar a l o m : het Lichaam van Christus, God in het Vleesch. Zie G e m e e n t e ! Het gaat in het Christelijk geloof niet om „kunstig verdichte fabelen", het gaat niet alleen om het verleden of alleen om het heden of alleen om de toekomst, het gaat om de g e s c h i e d e n i s , dus om eeuwige werkelijkheid. Want, indien G o d s geschiedenis waarachtig zal zijn, dan moet zij feitelijk wezen als de zee, dan moet golf op golf, eeuw op eeuw, jaar op jaar, dag op dag, uur op uur, minuut op minuut, harteslag op harteslag worden uitgestuwd door G o d s Kracht, G o d s W o o r d . Dan moet het rijk der genade veel meer nog dan het rijk der natuur voor ons werkelijk zijn in Immanuel. Wij
leven niet bij mógelijkheden in de toekomst, na den
dood.
Voorwaar, dit i s het eeuwige leven, dat wij God, den Waarachtige, kennen en Zijn liefde, geopenbaard in het vleesch (Joh. 1 7 : 3 ) . Het vleesch-geworden Woord, wat is het anders dan G o d s verwerkelijkte
Raad?
Vleesch, lichaam is werkelijkheid. W o o r d is G e d a c h t e : het vleeschgeworden Woord zijn de uitgangen der eeuwigheid, die dragen het
20
Al!
feitelijk
Zalige verzekerdheid, Lamp voor den voet (Ps. 1 1 9 : 1 0 5 ) ,
inden
doolhof dezes tijds. Het menschenhart
heeft maar ééne keuze: of het Heelal te zien
en eigen leven als een n o o d l o t , waarbij de graf-steen zonder zin; of als verwerkelijkte Gods
Woord,
de
gedachten
„toe-valt"
Gods-gedachte.
Zijns
harten,
dragende alle d i n g ;
G o d s Woord, Zijn liefde, mensch met ons — is er eenige troost in leven en in sterven gegeven, sterker dan deze t r o o s t ? De Christen kan de geplaagden van onzen dag helpen en steunen met een handdruk, met een woord, met een daad, met goud en zilver. God
Maar alleen,
gebroken
mensch
en
God
nood
Hart,
in
Immanuel
wereld kan niet getroost zijn dan met en
dood,
„krank
van
G o d s eigen bewogen en liefde" (Hooglied 5 : 8,
J e s a j a 53, I Petr. 2 : 24). T h o m a s v a n A q u i n o , de man der met eeuwigheids-licht verlichte middeleeuwen, heeft daarom het woord g e s p r o k e n : De Zoon was er toe bestemd, om in Zijn eigen lichaam te toonen het niets van het geschapene en de heerlijkheid van het ongeschapene. — G o d s g e dachten, die hooger zijn dan onze gedachten, gelijk de Hemelen hooger zijn dan de aarde (Jes. 5 5 : 9), wonende bij een gebroken en verslagen menschheid (Jes. 61 :1). Alleen wanneer de Hemelen scheuren en deze onze God nederkomt (Jes. 6 4 : 1), Hij zelf (niet slechts Zijn gaven), dan hebben wij der menschheid iets te antwoorden. Dan
is
ons G o d verklaard! Want de Zoon, het Woord, die in
den S c h o o t der eeuwigheid woont, is Vleesch, Mensch geworden en heeft ons God doen zien ( J o h . 1 : 1 8 ; 14 : 9).
21
Een
menschenhart
kan
niet getroost worden met kinderen, niet
met
een lieve vrouw, niet met een vader, niet met een moeder,
niet met eenig schepsel, niet met eenig bezit, niet met brood en spelen, maar met G o d
alleen.
Naar de mate dan ook een ziel als het hert naar de waterstroomen dorst naar G o d , naar die mate zal Christelijke
Kerk
van
alle
ze
verstaan
den
roep
der
eeuwen om God-in-het-vleesch, om
lmmanuel, om de Alpha en de Omega, die spreekt: Ik ben dood geweest en Ik leef in alle eeuwigheid. Daarom heb ik de sleutels des verderfs en der angsten en der hel (Openb. 1 : 18). Wat
men
tegenwoordig ook speculeert om te ontkomen aan de
dwaasheid van den Lijdenden lmmanuel, G o d - m e t - o n s , wat men ook poogt om de twee naturen, de Goddelijke en de menschelijke natuur te scheiden met het Gereformeerd verstand, gehoorzaamheid aan
de
autoriteit
van
G o d s W o o r d dwingt mij om de levende
waarheid van Kerk en Schrift te handhaven. De
eerste
Christenheid
laten in stukken als
heeft zich
scheuren,
laten
laten verbranden, heeft zich
folteren
om
deze
waarheid:
G o d z e l f niet komt om in den dood in te gaan, den dood
te verteren, om het lijden om te zetten zonde
te
in
heerlijkheid,
om
de
niet te doen door eigen heiligheid, om de gevangenis
gevangen te nemen (Ef. 4 : 8), dan kunnen wij schepselen nimmer meer hopen. Want heelal,
vergankelijkheid, vermoeiend
verderf
en
zonde,
ze zijn wijd als het
als de wenteling der planeten (Pred. 1 : 8),
diep als het verdorven hart der gansche menschheid.
22
Hoe
zou
dan een
Hoe
zou
de m e n s c h e l ij k e
schepsel
deze machten kunnen natuur
knechten?
dit werk volbrengen, dat
slechts den Al-machtige toekomt (Openb. 1 : 8 v.). Heden
moet ik deze grond-waarheid, die alleen de menschheid
redden kan, als een zuil plaatsen midden onder U : „Het
Woord
dat G o d is, wordt V l e e s c h " . Het was,
staat
nadrukkelijk
geschreven:
heeft Hij n o c h t a n s
„Hoewel
gehoorzaamheid
Hij
de
Zoon
geleerd uit hetgeen
Hij heeft geleden" (Hebr. 5 : 8). Alsof de Schrift de ketterij van onzen dag ziet aankomen spreekt ze nadrukkelijk: h o e w e l Dit
behoefde
worden.
Hij de Zoon was, n o c h t a n s
van de menschelijke
natuur niet
geleden.
bevestigd
te
Het blijkt dan ook duidelijk, dat de Hebreeën-brief wel
deugdelijk de G o d d e l i j k e
natuur op het oog heeft,
wanneer
hij telkens spreekt van den Z o o n , door W i e n G o d in het laaste der dagen gesproken heeft, d o o r W e l k e n gemaakt En
heeft
Paulus
Hij o o k d e
wereld
(1 : 2 ) .
schrijft met zijne h a n d :
„ G o d heeft ons verzoend
door den dood Zijns Z o o n s , hoeveel te meer zullen wij behouden worden door Zijn leven" (Rom. 5 : 10). Het lust mij niet, langer bij dit fundament
van
het
Christelijk geloof stil te s t a a n ! Men weerlegge mij met de niet
met
Gemeente
menschelijke des
verstandelijke
Heeren!
waarachtig Schrift,
bevatting!
Niet
oppervlakkigheid
knoeien
met de Schrift. Als onze
dit geheimenis niet ontknoopen
kan, dan moeten wij daar voor buigen en z e g g e n : de Waarheid 23
zal leven. T o t geruststelling der waarlijk wijzen naar de diepten der
kinderkens,
mag
ik
er bijvoegen,
dat
alle groote denkers
de Christelijke grond-leer zijn bijgevallen. Ik
weet:
Qod
móet
tot U zeggen als Gij het stellen kunt met
Hem boven de sterren Menschenkind,
ga
alleen
weg
van
en
maar* hoopt
op
Zijn
gaven:
Mij, want Ik heb U nooit gekend.
Meent Ge, dat Ik minder ben dan de Bruid, die den Bruidegom, indien
hij
bloesem,
haar om
begeerde
haar
witte
eenenmale verachten
om huis
het
zijden kleed, om de oranje-
tusschen de groene boomen ten
zou?
Meent G e , dat waar G o d s eigen Hart brak van liefde, dat Gij Hem eert door Hem te laten op een ijzeren troon in onbewogen s t a r h e i d ? Een God, die niet lijden kan, kan ook geen mede-lijdende wezen (vrgl. Hebr. 4 : 1 5 ; 5 : 2). Dit is de eere der Christelijke Kerk. Zij gelooft, zij leeft zóó uit G o d s Almacht, uit G o d s Majesteit, uit G o d s Heerlijkheid, uit G o d s Liefde, dat zij den dood en het verderf tart, deze te vernietigen. Zoo zeker als het geneesmiddel ingaat in het zieke lichaam, om daar om
den
smaad
der
krankheid
in zich op te nemen, en deze
te zetten ter genezing, zoo zeker, gaat G o d in in het lijden
dezes tijds, in den dood, in de zonde en zet alles om in eeuwige zaligheid en heiligheid. Daarom, Gemeente des Heeren, toen Maria Jezus Christus baarde, toen was er roep naar G o d . En zij noemde den naam van haren Z o o n : Immanuel (Matth. 1 : 23). Toen 24
Jesaja,
te
midden
van het wanhopig volk Israël stond,
toen was er roep naar G o d en daarom hunkerden zij naar Immanuel, naar is
God
ons
in het v l e e s c h : „Een kind is ons geboren, een Zoon
gegeven
en
men noemt Zijnen naam Wonderlijk, Raad,
Sterke God, Vader der Eeuwigheid, V r e d e v o r s t ! " (Jes. 9 : 5). Maar
tot
vele
Christenen
Tertullianus
spreken
van te
onzen
recht,
wat
dag
zou
de
hij
tot
de ketters van
Kerkvader
zijnen dag s p r a k : God werd klein bevonden, opdat de mensch groot worden
mocht.
Wijl
Gij zulk een God versmaadt, zult Gij ook
wel niet aan een gekruisigden God gelooven. Zie Gemeente, dóarom belijd ik die eeuwige Liefde, die grondelooze Liefde van G o d onzen Heer, die vleesch werd. Eén
leerstuk
niet
verteren.
dit troostrijk
van
de
Christelijke
Kerk
kan de Mohammedaan
Dat is het leerstuk van de Drieëenheid. dogma houdt de waarheid in van den
G o d ! De Vader bewogen in den Zoon (Lukas 1 : 7 8 ) ; bewogen
En juist
bewogen de Zoon
in den Geest ( J o h . 11 : 3 3 ) ; de Geest bewogen in de
beminden Gods, de Gemeente (Col. 3 : 12). Een
oude
bewogen
moeder, een bewogen vader, een bewogen
God, dat is het wat wij behoeven. Als
Gods
eeuwige Liefde dan zulke groote daden verricht, wat
staat ons te d o e n ? Hoe zult Gij voor dezen G o d v e r s c h i j n e n ? De
Schrift
worden
heeft
maar één antwoord:
„ E é n plant met Hem te
in de gelijkmaking Zijns doods, opdat wij ook één met
Hem mogen zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding" (Rom. 6 : 5). Indien wij niet worden
één met Hem, met Zijn begrafenis, zooals
G o d s heerlijkheid zich begraven heeft in het Heelal reeds, zooals Zijn 25
liefde
zich
begroef
in
de
gelijkheid
des zondigen
vleesches
(Rom. 8 : 3), dan hebben wij geen deel aan Hem. Zoo zeker als Q o d zich geen vermoeienis behoefde te scheppen met het Heelal en Hij het toch ondernam naar Zijn vrijmachtige Souvereiniteit, maken
zoo
zeker als Qod zich geen arbeid behoefde te
met onze zonden ( J e s . 4 3 : 2 4 ) en zich toch binden liet
in de gestalte eens dienstknechts om in te gaan in een zondige menschheid, maar
één
Hemelen:
in
Uw
eisch oog
en in mijn verdorven hart, zoo zeker is er
in
om
het
Koninkrijk
Gods,
het
Koninkrijk
der
oog, tand om tand, hart om hart, leven om
leven, ziel om ziel, liefde om liefde. En
zoo
leg
ik
bij
U
neer
de
belijdenis, dat God, die Geest
is, Vleesch werd, opdat wij, vleeschelijk verkocht onder de zonde, (Rom. 7 : 1 4 ; vgl. 8 : 1 v.) zich
in
deze
wereld,
Geest worden zouden. G o d begroef
opdat wij ons begraven zouden in G o d s
liefde, zouden opstaan als het tarwegraan, dragende dertig-, zestig-, honderdvoudige vrucht der bekeering (Matth. 3 : 8). God
werd
Mensch,
opdat
wij
vergoddelijkt de Schrift
alles
S l a met mij het W o o r d
op!
zouden
worden Goddelijk. Dus
aan en in o n s !
II Petrus 1 : 4 roemt ons „der Goddelijke natuur d e e l a c h t i g ! " Ach,
matte
speculanten over de twee-naturen-leer, hier stopt U
de Schrift gansch en al den m o n d ! Joh. 1 -. 13 noemt onze tweede geboorte wonderbaar: „niet uit den bloede,
noch
uit
den
mans, maar uit G o d " .
26
wil des vleesches, noch uit den wil des
I Cor. 15 : 4 9 betuigt ons beeld en gelijkenis hemelsch. Zoo
zeker als Gij en ik het bloed hebben van onzen vader, de
ziel van den eersten Adam en zijn beeld dragen, zoo zeker staat geschreven, dat we zullen hebben te dragen de gelijkenis van den Levendmakenden Geest, J e z u s Christus, onzen Heer, G o d in het vleesch. Zie Gemeente des Heeren, als G e wist van U w tweede geboorte zooals G e weet van de eerste, dan zoudt G e óók weten, dat het bij G o d niet gaat om een mogelijkheid in de toekomst, maar om werkelijkheid heden, hier, n u ! Jezus Christus betuigt h e t : Ik kom niet om U uit de wereld weg te nemen (Joh. 17 : 15), maar Ik schenk U den Geest der Heerlijkheid, niet met mate, om de wereld te heiligen, opdat Gij der menschheid moogt zijn tot een zuurdeesem, opdat wij onzen tijd mogen zijn tot een teeken, dat wedersproken wordt (Lukas
2:34,
vrgl. 6 : 22). Voorwaar gewoond
het W o o r d
is vleesch
geworden
en heeft onder ons
en zal onder ons wonen, totdat ons sterfelijk lichaam
moge zijn een tempel des Heiligen Geestes, een levend Lid van Jezus Christus, G o d - m e t - o n s . Zie mijne Hoorders, weet Gij waarom dit evangelie ergernis wekt, een steen des aanstoots blijkt? Omdat het niet is naar den mensch. O, Gemeente des Heeren. Ik weet het uit eigen ervaring, ik heb tegen deze waarheid de vuist gebald, heb er als tegen in gevloekt met mijn levenskracht,
want G o d werd mij een hinderlijk G o d .
Een Heilige in den Hemel, dat kan een menschenhart verdragen 27
maar op
den Heiligen G o d in het vleesch, vlak nabij, als een man
den weg,
als een klop aan de deur (Openb. 3 : 20), onder,
achter, met, in ons als de drang van ons bloed, als de begeerte van het hart, de lust van het vleesch, dat nooit! Maar toen G o d mij uitschudde als een vat en vervulde metZijn liefde, toen heb ik verstaan, dat er maar één smalle weg is naar G o d s wijde h a r t : de weg der zelfontlediging, de weg der afsterving. „ W a n t wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven zal willen verliezen om Mijnentwil, die zal het vinden." W a n t God heeft verkoren (en Hij kan ook niet anders) het l e d i g e huis ten inkeer (I Cor. 1 : 28). Jezus Christus staat hier aan mijn rechterhand en Hij spreekt tot U, inwoners van de stad Haarlem, die U w bloemenfeesten viert, gelijk Hij sprak tot der wereld
tot Zijn tijdgenooten einde:
„Er
en gelijk Hij spreken zal
is maar één teeken, het feeken van
J o n a , van het tarwegraan." W a n t zoo zeker als J o n a is geweest in de diepte en toen Gods
weg wilde gaan, zoo
vruchtbaar
te worden,
eerst
zeker als het tarwegraan sterft om
zoo zeker zult Gij menschen met al U w
heerlijkheid, met al Uw stand, met al U w rijkdom, met Uw wanhoop U hebben te verliezen gansch en al in God. God
heeft
gansch Hem
en
het op de spits g e d r e v e n ! G o d wil, dat de mensch al
verloren
met zijn ziel, met zijn vleesch, met zijn geest in ga.
En
dat is groote liefde!
W a n t als God het
anders had beschikt, dan zou onze e i g e n - w i l den hemel binnensluipen en alles verderven.
28
God
is
zoo
genadig,
dat Gij geen haar, geen vezel van onzen
ouden mensch toegang verleent tot Zijn heiligdom. Want dan
Zijn de
wil is de alleen goede (Catech. vr. 124). Niet beter
onze,
niet de beste maar de
alleen
goede!
Zijn wil
is de band tusschen hemel en aarde, Zijn wil is de hemel zelve! Daarom heeft een gekende G o d s eens naar waarheid g e s p r o k e n : Als de Heere al mijn gebeden had verhoord, dan zou ik mijzelf naar de hel hebben gebeden. Het
volle Evangelie is het Evangelie van het laatste gebed, dat
Jezus
Christus met
geschiede!
Zijn bloed bezegeld h e e f t :
Vader, U w W i l
Indien het mogelijk is, — maar zoo niet, Uw wil is
Mijn wil. En
als
Gij nu het „ O n z e V a d e r " bidt, bij het ziekbed van U w
kind, van U w vrouw, bij de laatste overblijfselen van Uw fortuin, weet
dan, dat Jezus Christus in Gethsemane U dat gebed heeft
voorgebeden
met
Zijn zweet, zwaar als bloeddruppelen: Vader,
U w wil g e s c h i e d e ! Dat
was
een
nacht,
was
een
teeken,
dat was macht, dat w a s een wonder, dat
grooter
dat G o d U uitkomst geeft.
dan dat God de dooden opwekt, dan Dat is een teeken, dat G o d met Zijn
eigen leven, met Zijn dood bezegelt. O, G e m e e n t e des Heeren, ik moet U waarschuwen voor een gevaar. Mijn prediking zal niet zijn naar den mensch, düs een ergernis. En zult
nu
komt
Gij,
als
Satan
en U w eigen vleesch daar tegen op en nu
God het niet verhoedt, U gaan verschuilen achter
mijn persoon. Gij zult z e g g e n : dat preekt Gij en dat doet Gij of 29
dat doet Gij niet, dat zijt Gij of dat zijt Gij n i e t ! Maar ik zeg U : W e e U, indien mijn persoon U wordt een dekmantel der eigengerechtigheid, ontvluchten. hier
der Ik
eigen ongerechtigheid, om G o d s waarheid te
verstout
mij
en
voor U staat, verdoemelijk
betuig: wezen
Al in
zou eigen
de
man, die
persoon,
de
waarheid die ik spreek is G o d s waarheid. Daaraan is geen ontkomen in hemel of in hel, op aarde of in het graf. En
daarom:
pas
op'! menschenkind! dat Gij dit Evangelie niet
ontvlucht, omdat er, misschien onbewust, in U w hart iets is, dat anders wil dan G o d wil. G o d drijft geen koopmanschap, Hij geeft niet en neemt, Hij past niet en meet, Hij doet een afgesneden zaak (Rom. 9 : 28). Hij eischt- alles of n i e t s ! Zalig, zalig n i e t s te wezen voor H e m ! Geen mensch zal G o d zien en leven (Ex. 3 3 : 20). En
toch,
o
wonder,
Jacob
zegt bij de beek zijner bekeering:
Ik heb God gezien en mijn ziel zal leven (Gen. 3 2 : 30). T e g e n w o o r d i g wil men den Bijbel als leugenachtig brandmerken, omdat er tegenstrijdigheden in staan. De Christenheid moest dezulken beschamen door hen die tegenstrijdigheden voor te 1 e v e n, de Christenen moesten wezen wonderteekenen, die den wereldling ontzetten, jaloersch maken. Want om
te
zoo zeker als de natuur alom predikt, dat het zaad sterft leven,
zoo
zeker sterft de natuurlijke mensch, de eerste
Adam, waar hij G o d ontmoet, om op te staan uit de dooden en verzadiging van vreugde te vinden voor Zijn Aangezicht (Ps. 16 : 1 1 ) . 30
De
ergernis
en
de
dwaasheid
des
kruises
is deze, dat G o d s
Heiligheid ons hinderlijk nabij komt om o n s te verteren; P a u 1 u s op den Areopagus (Hand. 17) blijkt den. Griek
een
klapper,
waar hij zegt: God zal de wereld niet oordeelen door de engelen, die zijn slechts begeerig om in te zien in de gangen G o d s hier beneên
(I Petr. 1 : 12). God zal de wereld niet oordeelen door
den duivel, wereld
die staat te ver van den mensch, maar God zal de
oordeelen
door een M a n , in de kracht van Zijn leven,
drie en dertig jaar oud, aan het kruis eens-willend
gestorven.
Jezus Christus, de Zoon G o d s en der Menschen moet weer onder ons leven. Leven in Uw binnenkamer, in Uw geheimst vertrek, wat zeg ik, in U w vleesch, in U w bloed. O, God heeft het ons zoo benauwd gemaakt, dat wij niet meer her- of derwaarts kunnen. In Israël, onder het Oude Verbond was Zijn W o o r d nog dierbaar (I Sam. 3 : 1), dat wil z e g g e n : het werd maar zoo
nu en
dan
vernomen. Als G o d spreekt van den Sinai, dan schuilen de Israelieten in het gele zand der woestijnen, maken hun gouden kalf in de laagvlakte. Als er een Profeet sprak, dan stierf hij dra en zweeg, Als ik hier getuig, dan zegt G e wellicht, als de kerkdeur achter U toevalt: dat is afgeloopen, dat w a s zwaar, en Gij wordt warm bij Uw haardvuur. Maar als G o d in Uw vleesch verschijnt, dan kunt G e niet w e g ! Dan ritselt Zijn Leven in U w bloed, dan draagt Zijn W o o r d U w gedachten.
31
Dan is er maar één uitweg: „Kruist Hem ! " of „Valt Hem te v o e t " . Verstaat en
de
G e het nu, waarom Farizeeën en Schriftgeleerden Hem Zijnen niet verdragen, wier Woord is met Macht, Leven,
Geest en Waarheid (Joh. 6 : 6 3 ) . Vermoeiden
en belasten vanwege hun verderf, die kunnen Hem
ontvangen.
Alleen
zij,
die
„klagen
vanwege
hunne
zonden"
(Klaagl. 3 : 3 9 ) kunnen Hem groeten met verheugenis en rusten aan Zijn hart. Hen, die r o e p e n : Heer wees mij zondaar g e n a d i g ! wil Hij verlossen van hun grootsten vijand, het eigen i k, den ouden mensch (Rom. 7). Het
Woord
Gods
is
vleesch
geworden, b e t e e k e n t : G o d s wil,
G o d s heiligheid, G o d s gedachte, G o d s wijsheid werd mensch. Het eeuwige leven k o m t niet maar na den dood, het i s, nu h i e r ! En het staat in G o d s wil en in G o d s w i j s h e i d ! „Want
dit
is
het
eeuwige leven, dat zij U w g e b o d ,
Uw wil,
b e w a r e n " (Joh. 12 : 5 0 ) . „En dit i s het eeuwige leven, dat zij U k e n n e n en het Woord, dat vleesch w e r d " (Joh. 17 : 3). G o d s w i l is de grond-wet van het Koninkrijk der Hemelen, de bloed-,de geest-verwantschap van God-in-het-vleesch en de Zijnen. „Want
zoo
wie
den
wil des Vaders doet, die is Mijn broeder
en Mijne zuster, en Mijne m o e d e r " (Marcus 3 : 3 5 ) . En
„zoo
bekennen,
iemand of
zij
wil
Deszelfs wil doen, die zal van deze leer
uit God is, dan of Ik van Mij zeiven s p r e e k "
(Joh. 7 : 17). God 32
is mijn Getuige, dat ik niets wil dan Goddelijke Waarheid
alleen,
dat
ik
niet menschelijke
wijsheid
tracht te brengen op
den kansel, maar dat ik predik eeuwige diepten naar G o d s W o o r d , naar G o d s Openbaring, Godsdienst
waarachtige T h e o l o g i e , dat is Redelijke
(Rom. 12 : 1) naar de Leer, waarop de eilanden in
de wijde zee der vergankelijkheid wachten (Jes. 4 2 : 4). Wij hebben, G e m e e n t e ! ook een roeping naar het W o o r d , Raad, baard
de in
Wijsheid, natuur,
verstaan
rede
de
Gedachten
en
Schriftuur.
Gods,
„Want
den
alom g e o p e n -
door
het geloof
wij, dat de wereld door het W o o r d G o d s is toebereid"
(Hebr. 1 1 : 3)- En het W o o r d is Vleesch geworden en heeft ons God
verklaard!
alle dingen, in
Christus
(Joh. 1 : 18)
ook de d i e p t e n
zijn
al
de
„Want
de Geest
onderzoekt
G o d s ! " (I Cor. 2 : 10). „En
schatten
der wijsheid en der kennis
v e r b o r g e n " (Col. 2 : 3 ) . Het is gemakkelijk, geloof mij, om tien gulden te geven aan Zending en vijf gulden aan Steenbeek en
een
rijksdaalder
de aan
weer wat anders, voor dit of dat. Maar h i n d e r 1 ij k is het te hooren, dat G o d s waarheid ons niet met rust laat, dat wij er
mede
gemoeid
zijn,
zelf
dat wij „met ongedekte aangezichte de
heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, moeten worden veranderd in gedaante naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren G e e s t " (II Cor.
3:18).
Meen niet, dat ik tot U kom met een soort particuliere liefhebberij. Ik kom, Gemeente om U te sterken in de
Waarheid
Gods,
naar de Schriften, naar het scheppende, vleesch geworden, wederbarende, getuigende W o o r d .
33
Het Evangelie
is
eenvoudig
voorwaar. Maar dan ook zoo
een-
voudig, dat de wijzen en verstandigen er bij bezwijken en alleen de kinderen G o d s er uit leven kunnen ! Het eenvoudig Evangelie naar U w eigenwilligen Godsdienst heeft al heel wat zielen van de Kerk
vervreemd!
Wij
hebben
bitter
noodig v e r d i e p i n g in de Waarheid, i n l e i d i n g in G o d s W o o r d . Wij
hebben
van
Jezus
te
haken
Christus
naar
wijsheid
uit
God.
De
Gemeente
heeft nog een roeping tegenover Theosofie,
tegenover Materialisme, tegenover Spiritisme, tegenover Christian S c i e n c e , tegenover
Natuur-wetenschap,
tegenover
Wijsbegeerte,
tegenover alle jonge en oude menschen, voor welke het Eeuwig Evangelie,
de
Levende
Waarheid
is
verduisterd
vanwege
de
traagheid der dusgenaamde Christenen. Ik kan ze hier naast mij zetten, vele edelen zijn het niet, maar mannen en vrouwen uit het volk, die de
Waarheid
eten,
alsof
ze brood aten. Zal
de
Kerk
van
worden in onzen Martha
Maria,
Jezus
Christus
tijd, dan dan
heeft
heeft
weer
een kracht, een macht
Maria
Johannes
noodig M a r t h a , noodig
Petrus
P e t r u s J o h a n n e s , dan heeft de man van de p r a c t i j k den man van de
theorie,
kom
zijn.
Ik
hier
om
wensch
noodig
van het Goddelijk schouwen en de
man van de t h e o r i e dien van de Ik
en en
practijk.
een slaaf, een dienaar, een kind van G o d te niets
te
weten
dan
het
Woord
is
Vleesch
geworden, niets te weten dan Jezus Christus, Immanuel, en Dien gekruist! 34
Thomas „De
v a n A q u i n o heeft het eeuwigheids-woord gesproken:
kinderen
Gods
zijn
de
Christus, het Vleesch geworden De doornen-kroon draagt
stralenkrans
om
het
hoofd
van
Woord."
Hij vanwege
onze
zonden,
begeerig
naar de Zijnen, opdat Hij worde verheerlijkt met de heerlijkheid, die Hij had eer de wereld was. (Joh. 17 : 5).
35
Amen.
Bsgin Mei verschijnt bij den Uitgever A. H. KRUYT N. Z. Voorburgwal 262 - A m s t e r d a m
VERZOENING een beschouwing door Dr A. H. DE HARTOG Prijs in zwaren stempel-omslag ƒ 1.90
Bestellingen worden nu reeds zoowel door H.H. Boekhandelaars
als
door den Uitgever aangenomen en op
den dag der verschijning uitgevoerd.