OvD Zondag 17 april 2016, Thomaskerk Amsterdam Gebed om ontferming Heer, onze God, Zie ons aan zoals wij hier voor uw aangezicht samengekomen zijn. Een kort moment, een klein uur, zoekend naar rust, zoekend naar verstaan. Hopend op de ontwarring, al is het maar voor even, van ons ingewikkelde leven. Heer, Vragen bestormen ons en veel komt op ons af. Geef ons dan rust, vrede en vertrouwen dat Gij er zijt, dat Gij ons leiden zult dat Gij weet welke weg goed is en wij die weg zullen gaan. Amen.
Verkondiging
Gemeente in de Heer Jezus Christus,
Ik beken het u maar eerlijk: ik heb een slecht ontwikkelde antenne voor het Evangelie volgens Johannes. Ik weet van collega’s die een leven lang met hartstocht met dit Evangelie in de weer zijn. Maar daarvoor – zo denk ik wel eens – moet je ook gezegend zijn met een Johanneïsche natuur: een stil en bezonnen mens met een geheim. Met een groot gevoel voor mystiek. Ik ben er wel eens jaloers op, op dat type, als ik er weer eens zomaar wat uit flap of mijn gang ga van hype naar hype, van film naar film en van boek naar boek. Mijn wereld draait maar door terwijl het evangelie volgens Johannes iets
1
bezonnens heeft. Iets beslists. Iets waarachter eigenlijk geen weg terug is. Maar precies dat geeft dit Evangelie ook iets geslotens. Er wordt mij geen toegang verleend. Er is een groot onderscheid tussen binnen en buiten. Tussen de mensen die er wel en die er niet bij horen. Wie het snapt en wie niet. Wat malicieus zou je kunnen zeggen dat dit Evangelie een hoog ‘Louis van Gaalgehalte’ heeft. De evangelist lijkt zich bij continuïteit af te vragen of ‘hij nou zo slim is, of wij zo dom?’ Wie Jezus is, dat is met handen te tasten. En dat is, om het maar in theologentermen te zeggen, de hoogst denkbare christologie: Jezus is de Zoon van God, die in de eenheid met de Heilige Geest leeft en regeert tot in de eeuwen der eeuwen. Wie daar niet onmiddellijk ‘ja en amen’ op kan of wil zeggen. Het nog wat proberen wil met Jezus als joodse rabbi, als voorbeeldig mens of als goedmoedige Boeddha, stelt zich, bedoeld of onbedoeld, buiten dit geheim. Staat buiten. Is als het schaap dat niet naar de stem van deze herder hoort die één is met zijn Vader.
En je vraagt je af, zoals het althans mij ook inderdaad overkomen kan in de ontmoeting met een stil en rustig mens, waar komt toch deze gedecideerdheid vandaan? Waarom wil de evangelist Johannes hier niet van wijken weten? Waarom blijft hij toch volhouden dat wie deze zoon aan het werk heeft gezien, de Vader heeft gezien? En dat welbeschouwd niemand een inkijkje in de aard van deze vader heeft, dan via hem, via deze Zoon-aan-het-werk? Dat er in den beginne het Woord was en dat Woord was bij God. En dat door dit Woord alle dingen geworden zijn. Maar dat toch voor Johannes de kern van de zaak is, dat dit Woord vlees is geworden en onder ons heeft gewoond. Hierin is Johannes niet de Griekse filosoof of de gnosticus die in later dagen van hem gemaakt is maar hierin bevindt Johannes zich voluit op oudtestamentische bodem. Hij heeft God ontdekt als
2
die geheel andere God, zo anders als al die andere goden die koud, stil en onverstoorbaar boven de mensen staan. Hij belijdt die God die zich een herdersgod heeft betoond. Het geschreeuw en gehuil van zijn geslagen mens terdege heeft gehoord en besloten heeft tot zijn bevrijding. Om deze, heel speciale God gaat het, zo heeft Johannes ontdekt. En wie goed zicht wil krijgen op deze God, moet in het bijzonder letten op wie zijn werken verricht. Als je wilt weten wie God is, zo hoorde ik het al op de zondagsschool, dan moet je kijken naar Jezus. Om deze ontdekking gaat het Johannes en dat laat hij zich niet afnemen. Er is in zijn Evangelie verbittering en woede over wie het niet wilde zien, beslist. Maar deze ontdekking laat hij door niemand uit handen slaan.
De spanning tussen wie dit zien wil en wie niet, wordt ten uiterste opgevoerd in Jeruzalem. Ironisch genoeg, komt deze spanning tot een hoogtepunt tijdens het vernieuwingsfeest van de tempel. Zakelijk is dat een feest, beschreven in het boek der Makkabeeën, dat voorgeschreven werd om de stichting van de tweede tempel te vieren, nadat in de ballingschap de tempel van Salomo verloren was gegaan. Het Chanoekafeest. Maar het debat, daar wandelend tussen de zuilengalerij van Salomo, dat het geheel ook de aard geeft van een Socratisch gesprek, gaat erover of de joden in Jeruzalem ook bereid zijn tot daadwerkelijke vernieuwing. Een opmerking vooraf: in de dagen dat de protestantse kerk excuses aanbiedt voor het antisemitisme van Luther of althans zich daarvan distantieert, moet ik toch even over het begrip joden in het evangelie van Johannes spreken. Johannes gebruikt dat woord onbemiddeld en ongedifferentieerd. Mogelijk is dat sommigen van u ook al opgevallen in doorgaande lezing van het lijdensevangelie volgens Johannes op Goede Vrijdag. Waar de andere evangelisten onderscheid maken tussen het volk en de hogepriesters,
3
schriftgeleerden en oudsten, doet Johannes dat niet. Hij suggereert dat het verzet tegen de pretenties van Jezus door geheel Jeruzalem gedeeld werd, wat uiteindelijk natuurlijk ook in de overige evangeliën het geval zal zijn. Sommige theologen lopen om de hete brij heen door het woord joden consequent met ‘Judeëers’ te vertalen. Zo onder andere de vertaler van de Naardense Bijbel. Ik vind dat allereerst al te politiek-correct en ten tweede ook historisch onjuist. Johannes heeft wel degelijk een groep op het oog. Maar het is die groep die ogenschijnlijk een vernieuwingsfeest viert maar daadwerkelijk leeft in religieuze en ethische verstarring. Dat wordt slechts antijudaïstisch en antisemitisch als wij het vandaag niet evenzeer zouden laten gelden voor de christelijke kerk of voor mijn part, elke vorm van ideologische verstarring. Het zou zomaar kunnen gaan over een kerk die Gregoriaans zingt en niet om de vervolging van joden huilt. Of om een president van een machtig land die geen satire kan verdragen. Wat aan religiekritiek in de Schriften wordt geformuleerd, treft ons allemaal: jodendom, christendom en elke domheid in het algemeen.
Een uitgebreid hoofdstuk lang heeft Jezus gesproken over deze heel bijzondere God. Over een Heer die zijn volk een herder is en dus over een mens die in het voetspoor van deze Heer de goede herder voor zijn volk wil zijn. De vraag van zijn omstanders, die niet langer meer in spanning willen leven en nu ronduit willen weten of hij de Christus, de Messias, de gezalfde, is, komt dus gekunsteld over. Jezus verliest zich dan ook niet in dogmatische beschouwingen maar stelt eenvoudigweg vast dat die vraag te beantwoorden is – ook voor wie het niet gelooft – door te kijken naar zijn werken. Kijk maar! Zie maar rond! En bedenk dan nog maar eens of hij de Christus zou zijn! In feite – en zo werd het ook in de meeleeskring opgemerkt – verschilt zijn antwoord niet van het antwoord dat hij in de
4
overige evangeliën geeft op de vraag van Johannes de Doper vanuit zijn gevangenis, of hij degene is die komen zou of dat er nog een ander te verwachten is. Ook daar klinkt: doven verstaan hem. Blinden kregen zicht op hem. Wie lamgeslagen was, komt door hem weer in beweging. Wie bevrijding nodig heeft. Voor wie het urgent is, zoals het tegenwoordig heet, die begrijpen het wel. Of zoals het ergens veel mooier in ons liedboek klinkt: ‘Blinden herkennen de hand – dovemansoren verstaan hem’. Zij vragen zich niets af. Zij weten omdat zij zien met de ogen van het hart. Voor wie bevrijding vrijblijvend is. Een aardig onderwerp voor een socratisch debat. Zij zullen het nooit zien. Het gesprek in de zuilengalerij van Salomo – zo begrijpt u wel – is gedoemd om te mislukken. Zijn gesprekspartners stellen zich tevreden met het blote bestaan van de tempel. Eerdaags vieren zij misschien wel het vijftigjarig bestaan daarvan, maar waar het om ging en waarom die tempel er ook alweer stond en vooral, in de Naam van welke God, dat is niet interessant. Het gaat vooral om het voortbestaan. Het behoud daarvan en voor alles, het behoud van het bestaande en de bestaande verhoudingen. Wie daaraan tornt, wie opnieuw demonstreert waar het deze bevrijdende God ooit om begonnen is, zal eraan geloven. Het gesprek escaleert. Opnieuw, ten tweeden male in het evangelie volgens Johannes, nemen de joden stenen op om hem te stenigen. En het wordt alleen maar erger. Op de vraag van de Heer op grond van welk werk dat zij hem hebben zien doen, zij hem willen stenigen, is hun antwoord dat die werken hen weinig kunnen schelen. Dat een paar stumpers op hun benen zijn gezet, is dat daaraan toe maar dat de Heer dit verbindt aan zijn kindschap van God, dat is de grens! Dat is blasfemie!
Op het oog komen zij op voor de rechte leer. Voor de orthodoxie. Er is maar één God nietwaar, zoals de joodse geloofsbelijdenis klinkt en zoals wij het in
5
deze kerk ook zondag aan zondag horen. Een mens, zo zeggen zij er vroom achteraan, mag zichzelf niet tot God maken en daarom willen wij u stenigen.
Boeiend en uitermate spannend is het hoe de Heer op dit argument ingaat. En zo bezien, moet ik toch iets terugnemen van die hooggespannen christologie waar ik het in het begin over had. Overigens zijn wij hier getuigen van een voluit binnenjoodse discussie waarin Schrift met Schrift vergeleken wordt. De Heer citeert een psalm, meer bepaald psalm 82 vers 6, waarin stoutmoedig gesteld wordt dat alle mensen kinderen Gods zijn. Als dat zo is, is zijn eenvoudige conclusie waarom zou hij dan geen aanspraak mogen maken op deze titel?
Mogelijk schrikken ook wij van deze wending in de discussie. Betekent dat inderdaad dat de titel ‘Zoon van God’ helemaal niet zo exclusief op Jezus van toepassing is dan wij er in later dagen en kerkelijke concilies van gemaakt hebben? Ik denk inderdaad dat dit zo is. In de Bijbel wordt deze titel ruim gebruikt om er de mens mee aan te duiden. Bijna God gelijk is deze geschapen en in later tijden zal een onverdacht type als Paulus er de gemeente mee aanduiden: als kinderen Gods. Maar tegelijkertijd is er ook een scherp oog voor de mislukking van de mens als kind van God. Al snel, in Genesis 6, blijken de Godskinderen reusachtige ambities te hebben: als zij zich paren aan de mensen, trekt God zijn geest uit hen terug. Zij zullen voortaan vlees zijn. En hun dagen van leven beperkt.
Ook psalm 82 verkent de verhouding tussen de Heer en de godenzonen. De Heer houdt gericht in de vergadering der goden. Een vergadering die geheel naar de toepassing van deze psalm in dit evangeliegedeelte bestaat uit godenzonen, die, omdat zij hun goddelijkheid niet hebben waargemaakt,
6
terug zullen vallen in de sterfelijkheid der mensen. De Bijbelse suggestie is steeds dat wij ooit goden waren, bijna god gelijk, maar dat wij dat niet waargemaakt hebben. En dat hebben wij niet waargemaakt omdat wij niet deden wat wij in het spoor van deze bijzondere God hadden moeten doen. De psalm windt er geen doekjes om: onrechtvaardig richten. De goddelozen gunst bewijzen. Geen recht doen aan de geringe en de wees, noch de ellendige en de behoeftige. De vreugde, de diepzinnige, stille en mystieke vreugde van de evangelist Johannes bestaat daaruit, dat hij er één weet die het wel heeft waargemaakt: hij is het bij uitstek. Hij is de zoon van God. Hij is er zo eentje die er nog liever het eigen leven bij inschiet dan dat zijn schapen iets overkomen zou. Hij is de Goede Herder, en in die zin sprekend zijn Vader.
Het gesprek valt hier dood tussen de zuilen van Salomo. Het zal hier onvruchtbaar zijn. Maar, zo staat geschreven, terwijl zij hem opnieuw trachten te grijpen, ontkwam hij aan hun handen. Hij gaat terug naar waar het allemaal begon. Naar de plaats waar Johannes de eerste maal doopte. Terug naar het hoopvolle begin. En daar komen velen tot hem zoals zij ooit om Johannes heen drongen. Dat zijn niet de gezetenen, bekommerd om hun status quo en daarom gekant tegen elke vorm van verandering. Maar dat zijn de blinden die zijn hand herkennen en de dovemansoren die hem verstaan. Dat zijn de mensen die geen dogmatiek van buiten hoeven te leren als het om bevrijding gaat. Zij weten wie hij is. En Gode zij dank, zijn dat in het evangelie van Johannes ook de joden. Maar wel zij die de noodzaak voelen en die er hartstochtelijk op hopen. Dat waren zij. En laten ook wij dat zijn: mensen die geloven. Mensen die vertrouwen op hem.
Amen.
7
Voorbeden Heer, onze God, Wij bidden u voor wie belaagd wordt door de zorgen van de dag door de benauwdheid van het moment door het ongewisse dat angstig maakt en onzeker. Niet makkelijk vertrouwen wij ons aan iemand toe. Geleerd hadden wij zelfstandig te zijn en zelfverzekerd. Maar daaraan hebben wij ons vertild. Gij, Raap ons op en breng ons bij elkaar. Laat uw stem horen opdat wij U weer vinden, en ook onszelf, onze naasten en elkaar. Zo bidden wij…
Wij bidden U voor wie de dagen gaan tellen. Voor wie in alle liefde, toch dreigt te bezwijken in zorgen.
Wij dragen op wie in zorgen leeft om de toekomst en de gezondheid van hun kinderen. Wees hen nabij en geef hen kracht, hoop, moed. Een beetje humor ook, om te blijven staan. Zo bidden wij…
Voor uw wereld bidden wij en vooral wie aan deze wereld leiding geeft: haar regeerders en bestuurders. Dat zij zich niet laten intimideren door de brutalen en de arrogantie van de macht. Maar dat zij zacht en volhoudend het goede proberen te doen tot hun verbazing, hier en daar tekenen oprichten van uw rijk dat komen zal. Zo bidden wij…
8
Stil Gebed Onze Vader
9