OvD, zondag 1 mei 2016, Thomaskerk Amsterdam
Gebed om ontferming Dat Gij ons hier aantreft, Heer, met alles wat er in ons omgaat: onze zorgen en noden, onze vreugde, onze kwetsbaarheid ook. Maar ook onze schaamte om wat wij nalieten en toch maar niet deden terwijl we het wel hadden moeten doen. Dat Gij ons hier aantreft, Heer, als de kleine mensen die wij zijn wil zeggen dat ondanks alles wij hoop en verlangen dragen in ons hart. Dat ondanks de feiten, ondanks al dat vertoon van het tegendeel, wij nooit het vermoeden zijn kwijtgeraakt dat Gij er zijt. Dat Gij zich keer op keer onze God betoont, die er was, die er zijn zal, die ons nooit verlaat. Dát richt ons op, in de kommer en kwel van de dag. Dat doet ons rustig slapen gaan als het donker wordt. Dat doet ons verwachtingsvol uitzien naar het nieuwe licht dat vol van mogelijkheden is. Heer, Zie ons aan! Laat ons niet alleen Wees met ons dit uur, deze dag en alle dagen van ons leven. Amen.
1
Verkondiging
Gemeente in de Heer Jezus Christus,
Af en toe mis ik hem hartstochtelijk: de oude, wildbebaarde man waarvan ik in mijn middelbare schooltijd zeker wist dat ik hem tegen zou komen bij mijn spaarzame bezoekjes aan Londen. Steevast ging ik dan naar de Speakers’ Corner in Hydepark. Een plek waar al sinds heugenis op een zeepkistje het vrije woord gesproken mocht worden maar in praktijk het domein was van dwazen en profeten. Ik wist en vertrouwde erop dat hij daar dan stond – veelal zwijgend – met een sandwichbord om zijn middel waarop geschreven stond: ‘The End is at hand’: het einde is nabij. Verstandelijk had ik natuurlijk beter moeten weten. Maar toen ik een paar jaar geleden mijn dochters de plek wilde laten zien waar ik op hun leeftijd zo graag verkeerde, was hij er niet. Natuurlijk niet. Hij moest reeds jaren geleden tot zijn vaderen vergaderd zijn terwijl hij het einde van de wereld niet heeft meegemaakt. Überhaupt leek mij de plaats blijvend veranderd. Waar in mijn jongensjaren felle discussies tussen sprekers en publiek plaatsvonden, waren nu levende standbeelden, loterijverkopers en mimespelers in de meerderheid. Alsof de tijden blijvend veranderd zijn en men zich niet meer bekreunt over een mogelijk einde van de wereld. Zelfs de Jehova’s getuigen, zo heb ik de indruk, hebben dit niet meer op hun repertoire staan zomin als hun ingewikkelde en onnavolgbare berekeningen wanneer dit einde precies zou plaatsvinden.
Misschien is dat ook precies het punt: de tijden zijn er niet meer naar. Wie het boek Openbaring ter hand neemt, zoals wij dat de komende weken willen gaan doen, moet zich realiseren dat er tijden zijn waarin de
2
samenleving de inzet ervan onmiddellijk begreep. Zo was het ook in de tijd van het ontstaan van dit boek. Het boek Openbaring moet begrepen worden als verzetsliteratuur. De schrijver ervan, Johannes, is verbannen naar het eiland Patmos. Hij zucht onder een nietsontziend Romeins regime waaraan hij al vele makkers heeft verloren. De periode dat de gemeente rondom de Heer in relatieve rust kon leven, is reeds lang voorbij. De Romeinse keizer, eerder Domitianus dan Nero overigens, is tot felle vervolging van de gemeente overgegaan en boodschappen van bemoediging konden niets anders dan via codetaal doorgeseind worden. Het leidt geen twijfel dat de beelden die Johannes in zijn openbaring doorgeeft, zoals we dat ook in ons hoofdstuk horen, over de grote, rossige draak met zeven koppen en zeven kronen, en de vrouw met zon en maan bekleed, onmiddellijk door zijn gehoor begrepen werd. Zoals het nog niet zo heel lang geleden is – en die tijd gedenken wij eerdaags – dat iedereen wist wie bedoeld werd als in onhandige kreupelrijm gesproken werd over ‘tsaar Rotopdiemof’ of ‘keizer Hangemoetie’ als daarmee die wrede dictator uit Berlijn werd bedoeld. Het is, dunkt mij, niet toevallig dat bij uitstek in deze oorlogsjaren een predikant, in Amsterdam aangesteld voor ‘van het evangelie vervreemde buitenkerkelijken’ hier in Zuid waar naar zijn zeggen ‘de intellectuelen’ bij voorkeur wonen dit curieuze boek hoofdstuk voor hoofdstuk begon te behandelen. Al spreekt Miskotte – want om deze predikant gaat het – in zijn voordrachten ook over het feit dat de tijd alweer rustiger en gezapiger begint te worden, hij had toch de indruk dat de openbaring van Johannes in zijn tijd weer een onmiddellijke zeggingskracht zou hebben.
Maar in een tijd – en dat is mijn punt en ook mijn zorg – in een tijd waarin waarschuwende, baardige profeten zijn verdwenen die wezen op het einde van de tijden. In een tijd ook waarin het felle gesprek in Speakers’ Corner
3
over hoe wel en hoe niet te handelen in de politiek en in het leven van alledag, lijkt te zijn verwisseld door de alledaagse commercie van levende standbeelden, mimespelers en loterijverkopers, is het nog maar de vraag in hoeverre dit bijbelboek ons vandaag nog iets te zeggen heeft. Ik bedoel dit: leven wij met die felle tegenstellingen die kenmerkend zijn voor de openbaring van Johannes? Of wordt onze tijd eerder gekenmerkt door een zekere grijsheid. Zijn wij eerder lauw dan warm of koud? Een verwijt overigens dat Johannes één van de gemeenten maakt die hij aanschrijft. Is onze tijd, met een woord van een moderne romancier, eerder een tandeloze tijd dan dat er ergens een draak rondgaat die ons zoekt te verslinden? En kunnen wij het dan nog snappen?
Een opmerking vooraf. Misschien bent u ook wel opgelucht dat er geen onheilsprofeten meer zijn. Vreemde mannen met borden of Jehova’s getuigen met vreemde voorspellingen die het boek Openbaring lezen als een spoorboekje richting ondergang. Nu heb ik, en dat scheelt, die baardige man in het park nooit horen praten. Maar middenin de jaren zeventig en tachtig die harder waren maar toch ook welvaartsjaren, sprak hij via zijn bord over het einde dat ophanden was. Nu is dat makkelijk te verstaan als onheilsprofetie en mogelijk was het dat ook. Maar je zou het ook kunnen omdraaien en zeker wat betreft de openbaring van Johannes moet je dat doen. Het diagnosticeert zijn tijd van leven als onheil en kondigt het heil aan. Het is dus precies andersom! Het vertelt dat het een einde heeft. Dat het eindig is en niet altijd zo blijven zal. En zo bezien is het bord dat het einde der tijden aankondigt, geen onheilsprofetie maar een vreugdekreet: ooit is het over en uit met de ellende, de woestheid, de bruutheid en het geweld. Ooit breken er betere tijden aan.
4
De ziener Johannes draagt beeld na beeld aan om zijn lezers een hart onder de riem te steken. Voor wie het allemaal achter elkaar zou lezen, zou het wat eentonig worden. Dat bedoelde ik met de matige literaire kwaliteit van dit boek. Niet onvergelijkbaar met de kreupelrijmpjes tijdens de Tweede Wereldoorlog die de burger toch moed en hoop gaven. Maar een pregnant en meer onmiddellijk tot de verbeelding sprekend hoofdstuk lichten wij er vandaag toch uit.
Letterlijk pregnant. Want gesproken wordt van een vrouw die zwanger is en schreeuwt in haar barensweeën. Zij is bekleed met zon, maan en sterren en vanouds heeft de kerk in haar Maria gezien, Stella Maris, de Maria van de sterren, zoals je haar zomaar ineens kan aantreffen in een Mediterraans dorpje. En van wie ik u natuurlijk niet hoef te vertellen dat haar gestalte teruggaat tot veel oudere godinnen als Aphrodite en Isis. Maar laten wij haar toch vooral Maria noemen als dat meisje Mirjam dat de geheimenissen Gods bewaarde in haar hart. Zij is al die vrouwen tegelijk, Sarah, Rebecca en Rachel. Zij is al die vrouwen die voortgingen in de weg van de verwachting en van de hoop tegen de feiten in. En zij wordt bedreigd. Door een rossige draak met zeven koppen, tien horens en zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op aarde. Ach, u wilt niet weten hoeveel karrevrachten interpretaties er van dit beeld zijn. Dat getal zeven – zo wil een prominente interpretatie – zou verwijzen naar de zeven heuvelen waarop Rome gebouwd zou zijn waar deze wrede keizer heerst. Het heeft ongetwijfeld enig historisch gelijk, zolang u maar onthoudt, zoals elk kind intuïtief weet, dat dit bovenal het absolute kwaad is dat wil imponeren. Dat zich tooit en toont als onoverwinnelijk, met kronen en staarten en al. Met die staart weegt het een derde van de hemelsterren weg. De sterren, waarvan de Heer ooit tegen Abraham zei dat
5
hij ernaar kijken moest om de hoop op een talrijk nageslacht steeds weer te hervinden. Wat deze draak dus doet, is de kwetsbare mensen steeds weer de hoop uit handen slaan. Hij haalt de sterren waar de hoop sprankelt, naar beneden en zegt: ‘geef het toch op. Laat het toch varen. Dit is wat het is en nooit zal het anders zijn’. Die rare man met zijn bord op zijn buik die zegt dat het een eind heeft, is een dwaas. Een gek. Leef daar langsheen! En zo doet de draak ons elke moed in de schoenen zinken. Hij richt zich op de meest kwetsbare. Zij die een kind in redding wil brengen en jaagt haar na. Want hij weet: eens zal dit kind met zijn staf, als bij toverslag, een einde maken aan zijn heerschappij.
Nu maakt Johannes zich geen illusies. Zij heeft zijn maten verloren aan deze draak. Hij zegt niet: deze draak moeten jullie tegenstaan met alles wat jullie hebben. De openbaring van Johannes wordt nergens ‘the Lord of the rings’. Hij weet dat mensen dat niet in zich hebben, dat wij, ook niet heimelijk, ergens vorsten, elfen of prinsen zijn. Maar hij rekent op het ingrijpen Gods. Het pas gebaarde kind wordt in veiligheid gebracht bij God en zijn troon. En de vrouw vlucht naar de woestijn, waar zij een plaats heeft door God bereid.
Geen syllabe in het Nieuwe Testament dat zijn echo niet heeft in het Oude. Wie kan hier eigenlijk niet denken aan de wijze waarop ooit de Heer en zijn engelen de door Abraham en Sarah in de woestijn weggestuurd Hagar en haar kind Ismaël in bescherming nam? Wat Johannes maar wil zeggen: De Heer zal steeds borg staan voor wie en wat rechteloos, onbeschermd en kwetsbaar is. Zelfs als betreft het het handelen van de kinderen die hij verkozen heeft zoals Abraham en Sarah. Hij is de Heer der rechtelozen. De Heer van wie verdaan wordt en tot zwijgen gebracht. Tegenover het pontificale kwaad, met al haar toeters en bellen, komt hij vertellen dat het
6
een end heeft. De Heer is als een oude man met een sandwichbord op zijn borst, die zegt dat het ooit over en uit is.
En een laatste ding. Johannes bindt ons op het hart om vooral niet te geloven dat de duivel almachtig is. Vooral dat wil de duivel ons doen geloven en daarom tooit hij zich ook in zulk een fatalistische kledij als die der draken. Maar hij is, zoals Miskotte het ergens prachtig zegt, als een oude, zieke man die weet dat zijn tijd erop zit. Het zal nog een tijd duren, en tijden en een halve tijd maar dan is het gedaan. Hij heeft nog zin in een laatste en hoogst meeslepend avontuur. Daarin is hij niet ongevaarlijk en zal hij nog slachtoffers maken. Maar zijn tijd is eindig. Er is kwaad maar wij moeten niet in dat kwaad geloven. Het gaat over. Het gaat voorbij. De duivel vecht met de verbetenheid van de wanhoop. En misschien wel zijn meest geniale truuk is ons te doen geloven dat hij bestaat.
De Schriften doen alle moeite om ons ervan te overtuigen dat hij al die aandacht niet waard is. Hij bestaat niet zelfstandig. Ergens in zijn boertige intuïtie noemt Luther hem Gods aap. Hij bestaat vooral in ons eigen cynisme. In ons eigen ongeloof. Hij is, wat het woord Satan ook letterlijk wil zeggen, de tegenspreker. Hij zet ons eigen ongeloof aan. Hij laat ons vrede hebben met het bestaande en menen dat het niet erg is dat wij hartstochtelijk zoeken naar wat goed en weldadig voor kleine en kwetsbare mensen is. Hij laat ons ongemerkt wennen aan het feit dat Speakers’ Corner geen plaats meer is voor debat maar een verlengstuk voor economische zelfredzaamheid zoals op elk andere plek in onze neoliberale samenleving. En voor wie dat niet redt, is de boodschap dat die dan dikke pech heeft en jammer dan. Ik stel me zo voor dat niet die in de hemel is dan lacht maar wel wie dik gezeten is op aarde.
7
Maar de ziener Johannes geeft niet op. Hij blijft ons toefluisteren dat we dat niet geloven moeten. Dat de draak niet tegen die vrouw op kan, en tegen allen die proberen Gods geboden te bewaren. Het kwaad voert een wanhoopsoffensief. Menigeen onder u weet nog hoe Dolle Dinsdag nog slachtoffers eiste. Maar u weet ook dat het overwonnen is en bewaar dat nu in uw hart.
Amen.
Voorbeden Heer, onze God,
Wij bidden u voor wie de dromen verloren zijn, die niet meer durven hopen, durven bidden om beter. Voor wie zich heeft neergelegd bij de feiten omdat ze zo desastreus zijn, zo allesverwoestend, zo fataal en zo massief. Doe ons toch de hoop niet opgeven, geef ons moed en enthousiasme, dat wij de tekenen verstaan van uw komst in ons midden, hoe wat klein is, zwak en kwetsbaar door u gered zal worden en behouden, opgeborgen tot betere tijden, als uw heerschappij over de aarde is. Zo bidden wij… Voor wie dat te hoog is, te onbereikbaar voor wie klem zit in de zorgen van de dag en dat overwinnen noch overstijgen kan omdat je steeds met de neus op de feiten wordt gedrukt. Zo bidden wij… Wij bidden u aan wie wij eerdaags denken. Zij die de tirannie wilden verdrijven 8
en daarmee hun leven waagden. Ooit wisten zij dat zij dat zij meer dan lijf en goed zouden verliezen, als zij voor tirannen zwichten zouden. Zij vreesden het doven van het licht. Laten ook wij dat blijven vrezen, nu de tirannie ons toefluistert met duizend verleidelijke stemmen maar nog altijd op onze vrijheid uit. Zo bidden wij… Stil Gebed Onze Vader
9