IN SPANJE, DOOR HENRI VAN BOOVEN. Ik weet nog zoo goed dat ik als knaap op school een der felste Spanjaardenhaters in de klas was. Wij hadden een onderwijzer die de verschillende wreedheden door de Spanjoolen in den tachtigjarigen oorlog bedreven, op zijn krachtigst en kleurigst wist voor te stellen, en hoe kleurrijker en overtuigender de goede schoolmeester van ,,onze vijanden" verhaalde, hoe sterker ik te haten begon. Zoolang ik alleen nog maar wist van Spaansche overheersching van bloedbanken en landvoogden, bekroop mij telkens en telkens weer de angst en de hevige ontsteltenis om zooveel sombere verschrikking. Later toen de vrede van Munster geteekend was, koelde onze woede wat; ook de angst voor Alva en Don Alvarez de Toledo verdween ; maar heel veel jaren later eerst ben ik mij op andere wijze voor Spanje en de bewoners van het land gaan interesseeren, heb ik veel van Spanje en zijn geschiedenis gedroomd, kreeg ik lust het land te zien, de taal te kennen. Vijfjaren geleden bezocht ik Spanje voor de eerste maal en in Meimaand van het vorige jaar woonde ik in Madrid de Cervantes-feesten bij. Nu zou ik u ook daarvan gaarne willen verhalen, maar de Hollandsche pers heeft daarover reeds zooveel geschreven, en herkauwing komt mij niet wenschelijk voor. Doch laat mij u een beschrijving geven van mijn reis naar Madrid en van een uitstapje naar Toledo, die wondere, oude stad waarvan de Spanjaarden gaarne zeggen dat zij ouder dan Damascus is. Wie naar Spanje reizen wil, moet, om er te kunnen genieten, in de eerste plaats enthousiast zijn, in de tweede plaats moet hij een eenigszins degelijke studie van de taal gemaakt hebben, in de derde plaats niet te veel waarde hechten aan gerieflijkheden zooals die bij Kngelschen en Amerikanen bijvoorbeeld bestaan en ten vierde dient hij zich voor te bereiden op veel willekeurigs van de zijde der rijksambtenaren, douanen, politie, etc. Wat de kosten van de reis betreft, men
moet zich terdege van de treinprijzen op de hoogte stellen. Die zijn in het voorjaar het goedkoopst. Zeer goedkoope reisgelegenheid bestaat er tusschen Parijs en Madrid en van daaruit met de zelfde biljetsoort naar Sevilla, Cordoba, Murcia en Malaga; die billetten zijn van April tot en met Juni geldig. Dit zijn echter gele
zeker langdurig samenzijn. Aangezien al te drukke, gedwongen conversatie mij hoogst onwelkom is, antwoordde ik het heertje het eerste uur in mono-syllabcn. Ten slotte vertelde hij mij iets waar ik belang in stelde. Hij was namelijk voornemens om in Bordeaux enkele uren door te brengen en in stede van met den 8-uur trein, eerst met die van 11 uur naar Irun te vertrekken, daar wij anders toch ongeveer vier uur zouden moeten wachten in Irun. Van dat oogenblik af meende ik dat het niet onaangenaam zou zijn wanneer wij getweeën die vier uren in Bordeaux doorbrachten, bovendien trok mij een gezamenlijk eetpartijtje aan, in een van de restaurants, waar men volgens de verzekering van Fransche fijnproevers, voortreffelijk lunchen kan voor drie francs, een flesch zeer goede Bordeaux krijgt men op den koop toe. Tevens konden wij vóór het déjeuner iets van de stad bekijken. Vroeg in den morgen kwam de trein in Bordeaux aan, mijn reisgenoot zorgde voor zijn koffers, ik zette mijn handbagage in de cloak-room, en daarna namen wij wat brood met chocolade in een café tegenover het station. Wij bekeken het allermerkwaardigste, o. a. de kathedraal, waar juist een mis werd gecelebreerd en enkele van de vele openbare tuinen, waarin velerlei boomen groeien. Prachtig en sprookjesachtig waren die parken van Bordeaux in den vroegen morgen. Daar bloeiden subtropische gewassen, blauwe en gouden regen tegen hooge serres, seringen, jasmijnen; breed zegenden de takken van donkere olmen en ceders de frissche, hellende gazons. Wij besloten tegen tien uur ons dejeuner te nemen in een bekend hotel waar, natuurlijk de vroegte in aanmerking genomen, nog geen sterveling aanwezig was. Wij hadden toen reeds een wandeling langs de kaden gemaakt, over de groote plaats, waar nog de overblijfselen te zien waren van de turnfeesten die president Loubet met zijne tegenwoordigheid vereerde, en verder een bezoek gebracht aan Gambetta's-monument, nog onder bloemen en kransen bedolven. Intusschen had ik er bij mijn reisgenoot herhaaldelijk op moeten aandringen, toch werk te maken van de lunch, daar we nog maar vijf kwartier vóór ons treinvertrek hadden en IO8
ik niet van zins was mij bij deze Fransche zorgeloosheid aan te sluiten. Ik spreek juist over de nonchanlance van mijn reisgenoot, omdat dit u een duidelijker voorstelling geven zal van ons nog al kluchtige, latere reisavontuur. In de groote, verlaten eetzaal van het hotel aten en dronken wij naar begeeren, wij waren er beiden over uit, dat een déjeuner als dit en een wijn als de witte en roode Bordeaux die ons kosteloos daarbij in overvloed geschonken werd, voor de luttele som van drie franken voortreffelijk mocht genoemd worden. Met veel aandacht at mijn reisgenoot van een uitmuntende mayonnaise, waarbij ik hem tot voorzichtigheid aanspoorde, daar deze spijze meermalen de oorzaak kan zijn van min of meer onaangename maag- en ingewandstoringen ; echter mijn raad werd in den wind geslagen. Inmiddels moest ik mijn reisvriend voortdurend in overweging geven toch wat vlugger te eten, met het oog op het aanstaande vertrek van den trein naar Irun. Er was echter geen beweging in hem te krijgen, en mij verontschuldigende, begon ik, terwijl hij bezig was nog zeer op zijn gemak van een Kocquefort-kaas te gastreeren, aanstalten te maken om het restaurant te verlaten. Hoewel hij dit niet zeer hartelijk scheen te vinden, sloot hij zich toch inderhaast bij mij aan, en wij stapten snel de straat op, om de tram naar het station te nemen. Voor loopen ontbrak de tijd, het was inmiddels twintig minuten voor elven geworden, precies een kwartier hadden wij dus, want wij moesten toch wel op vijf minuten tijdverlies in de bagagebewaarplaats rekenen. Wij hadden het geluk onmiddellijk een tram te kunnen bestijgen die naar het station reed. Tot onzen schrik evenwel bemerkten wij hoe dit voertuig met een bepaald hoogst verontrustende langzaamheid voortging, telkens moest het ook stilhouden voor uit- en instappende passagiers. Op mijn vraag aan den conducteur hoe lang het rijden was tot het station, antwoordde deze, dat we nog vóór elf uur aan zouden komen, maar eenige, naast ons op het platform staande lieden raadden ons liever uit te stijgen en wat flink aan te stappen om niet den kans te loopen den spaanschen trein te missen. Het was nu onge-
veer tien minuten vóór elven, en plotseling een besluit nemende, sprong ik van den juist weer remmenden tram en gevolgd door mijn reisgenoot ging het in draf op het station aan. Ik droeg een nog al zware overjas, en een parapluie, mijn reisvriend werd daarentegen door niets in zijn snelle beweging belemmerd. De weg was lang en een fel ZuidFransch zonnetje verwarmde ons terdege. Wij hadden ongeveer vijf minuten onophoudelijk gerend, toen wij aan een groot rond plein
Bordeaux en Roquefort zoo welwillend waren opgenomen. Begrijp onze gruwelijke ontsteltenis, toen wij, het vrije uitzicht achter de boomen herkregen hebbende, een breede lange straat zagen met eerst heel aan het einde ons station. „Courons, Courons' , bracht ik hijgend uit. ,,Le train part peut-ètre un peu plus tard". „Oui", steunde de Franschman „C'est possible". . . . Hij hoestte daarbij bedenkelijk. En op dien zonhecten, afschuwelijk bestraten
DE ITERTA DEL SOI., HET HART VAN MADRID.
kwamen, waarachter wij ons station vermoeden. Hijgend en blazend en reeds bezweet, galoppeerden wij onder de pleinboomen door die ons het uitzicht nog belemmerden. Wij spraken geen woord, maar het leek wel alsof wij elkanders stilzwijgend dankbaarheids-gevoel om deze eindelijke bereiking van het station, in elkander voelden trillen. Eveneens mocht ik een zacht deernisgevoel in mij ontdekken jegens mijn roodhoofdigen reisgenoot, die blijkbaar meer dan ik nog gehinderd uerd door zijn welgevulde maag, waarin mayonnaise,
weg renden wij vertwijfeld door. Ik keek op mijn horloge, vijf minuten voor elven, 't kon nog als we alle krachten inspanden. Uit mijn eerste jongelingstijd begon ik mij zeer zware voetbalwedstrijden te herinneren, ik dacht aan de oogenblikken van momenteele uitputting na een verwoeden aanval op het vijandelijk doel, ik vergeleek die oogenblikken met mijn toestand van nu. Deze was honderd maal erger, beladen met parapluie en zware overjas, kon ik haast niet meer voort, en — ik ;«Ö«/ den trein hebben. De Franschman kwam voor, 109
'twas onuitstaanbaar, de vent had ook geen hoorde niet, strompelde door. „Montez vite!" jas aan, geen parapluie in zijn handen Ik schreeuwde ik nog eens. Hij keek op, maar was uitgeput bijna, zoo was er ook geen kunst wuifde smeekend afwijzend, hij dreigde te aan te winnen met alleen zoo'n luchtig- lustre vallen, 't was bijna tragisch, reisjasjc. Even hield ik op met hardloopen, Mijn groentekar hupte, sprong naar het en stapte snel voort, dit gaf wat nieuwe station en bracht mij een halve minuut vóór krachten en ik was in staat mijn tegenstander elven vlak bij de bagage-bewaarplaats, weer bij te komen. Maar opnieuw begon Toen kwam het verschrikkelijkste, alles was mijn jas mij te kwellen, mijn regenscherm als gesmeerd gegaan, de dicnstlieden hadden leek een boomstam die ik mee te sleuren ons (mijn reisgenoot was inmiddels ook meer had, ik bleef wat achter weer, op de nu dood dan levend binnengekomen) onmiddellijk dichterbije begrepen, klok van het wilden ons station was direct door het twee mide groote nuten voor deuren van elven. Voorhet bagageu i t . . . Voorkantoor op u i t . . . maar het perron ik kón onmohelpen, maaigelijk, de wil de eerste deur was goed was gesloten, maar het liop slot. „Il chaam wilde faut briser — niet meer. la serrure" Toen ontbracht schor waarde ik enmijn reisgekele meters noot uit, en 1>K VOOKGEVKI. VAN HET I'ALACIO REAL. — KONINKLIJK I'ALKIS TE MADRID. voor mij een hij begon aan groentekar die met een matig drafje den de deur te rukken. De deur kraakte, maar weg naar het station uitreed. Met een wan- 't slot gaf niet toe. „Déze deur, déze is hopige inspanning trok ik mij zonder waar- misschien niet op slot", schreeuwde de man die schuwing in die kar, ik beloofde den voerman onze handbagage droeg. Goddank die deineen franc als hij mij nog vóór elven aan het stond aan. Wij hoorde de fluit op een locostation bracht, en dadelijk holderde het dwaze motief gillen. Toen renden we het perron artikel door, rukte voort over de puntige op. Waarachtig, de trein stond er nog, de keien, danste, sprong vooruit door de zonnige portieren werden gesloten. En nauwelijks straat. Moeilijk bracht ik tegen den voerman waren wij gezeten of het ging vooruit. Wij moeten beiden ontoonbaar geweest zijn. uit, drogend mijn verhit gezicht en vingerwijzend naar de verte : „Vous voyez ce monHij ons in den coupe zaten twee heeren die sieur, la bas qui est en train de courir? Vous ook naar Hendaye moesten. De oudste maakte voyez bien ce monsieur avec Ie veston noir? de kalme opmerking: „Je crois que ces mesOui monsieur! sieurs out du joliment courir". Eh bien, il faut Ie devancer!" Langen tijd hebben we triomfantelijk over En de voerman zette zijn paard nog wat onze „wilde jacht" gesproken. Intusschen werd aan. Over de zonwitte, puntige keien hotste ik aanhoudend gehinderd door de idee dat het zóó verschrikkelijk, dat wij bijkans uit de Franschman, de laatste driehonderd meter den wagen werden geslingerd . . . maar ik toch nog te voet afgelegd had, hoewel mijn reed den Franschman voorbij. jas en parapluie-dragen mij wel veront„Montez 110
done!" riep ik hem toe, hij
schuldigde. Eerst den volgenden dag heb
ik eenigermate genoegdoening gekregen, schoon berglandschap, uitioopers van de geWij moesten namelijk des avonds na aan- weldige, besneeuwde Pyreneeën, waarvan de komst over de Spaansche grens in Irun over- witte toppen nog lang aan den horizont nachten, daar de douanen ons door een lang- zichtbaar blijven. Om half twaalf wordt er durig kofferonderzoek beletten, den nachttrein geluncht. Ik geloof dat er weinig zulke genaar Madrid te nemen. Dit was eigenlijk een noegens bestaan als dat zich welbehaaglijk aan zeer goede gebeurtenis, die nachttrein was tafel voelen in een van die weelderig ingerichte namelijk een boemel, en de morgentrein van restauratierijtuigen die des daags ook op de kwartier over zes zou slechts twee uren later lijn Irun—Madrid rijden. Welken kant men in Madrid aankomen en tevens snel rijden, ten venster uitkijkt, overal de verrukkeWij sliepen dus in Irun. Den volgenden morgen lijkste berg-panorama's. Men kan dan aanbij mijn heel dachtig het frisch en verbazende goed uitgeonderscheid rust op.staan opmerken, voelde mijn dat er tusschen den reisgenoot aanblik van zich buitenhet Frangewoon onsche en het wel. Hij stamelde veel Spaansche van ,,hoofdberglandpijnen" over schap be„hevige misstaat. De selijkheid'', Fransche „duizelighcbergruggen den" etc. Ik Europeesch begreep onbeschaafd 1)K CARKERA I)K SAN' JKROX1MO, M E T U I T Z I C H T L I N K S o p IIKT P A R L E M E N T S middellijk zou ik haast G E B O U W i'CORTKZ) KN R E C H T S E E N D E I i l , VAN' TIKT COKTE/.-PLKIN', zeggen, de dat dit een, WAAR MIDDENIN CERVANTES STANDBEELD STAAT. wat men in Spaansche Engeland noemt: ^alaanval" moest zijn, bergen woest en geweldig, als wreede, plompe welke gevallen zich gemeenlijk na een plot- verschijningen, op-en top Afrikaansch. O dat selingc, hevige, lichamelijke overspanning landschap vóór en na Miranda, het is onveropenbaren. Ik bracht hem dus mijn waar- gelijkelijk mooi, het is overweldigend met schuwing met betrekking tot de mayonnaise zijn hooge bergtoppen, de diepe blauwende uit Bordeaux nog eens in herinnering, welke dalen, waarin de lage, witte en grijze huisjes waarschuwing hare uitwerking niet miste, met de platte, zonverdroogde, roode daken, Later, in den trein herhaalde zich de ,,attaque" de donkere, sombere boschbegroeide ravijnen zónder dat ik hem over zijn onvoorzichtigheid waardoor .soms beeken of rivieren stroomen. behoefte te spreken; den geheelen dag tot En bij eiken nieuwen kronkel van de stijgende vijf uur vóór onze aankomst in Madrid had spoorbaan andere prachtiger gezichten, neveik niets meer van de babbelzucht mijns reis- lig getint van diepte, stukken rots in menigte genoots te lijden. op de berghellingen, zware, enorme rotsVoor menschen die Spanje willen bereizen, brokken als reusachtige keien op en door is een nachtelijk oponthoud in Irun wei aan elkander. Het heeft mij even doen denken, dit te bevelen. De „correo" (posttrein), na de landschap, aan een reis die ik jaren geleden Sud-Expres de snelste trein in Spanje, ver- met de Schwarzwaldbaan maakte, maar het trekt vandaar 's morgens kwart over zes en land om Miranda is honderd malen rijker, tegen tien uur spoort men door een wondcr- grandioozer, en ook voornamer. Op de III
berghellingen die buitengewoon vruchtbaar zijn, groeiden wijnstokken, het gouden graan wuifde er reeds, en andere akkers werden door de landlieden voor den bouw in gereedheid gebracht, trage ossen liepen twee aan twee onder een breed juk voor de ploegen. Ik was zoo gelukkig gedurende de lunch mooi weer te treffen zoodat ik aan tafel ruimschoots van de wondere vergezichten genieten kon. Omstreeks twee uren in den namiddag betrok de lucht en inplaats van den blauwen Spaanschen hemel heb ik een somberen, grijzen regen gezien, die de kimmen verborg, zoodat ik mij van den geheelen verderen dag sporen alleen nog maar grauwe regenvisioenen herinner. *
*
*
eens te zijn, wat de vertrouwelijke Spanjaarden als uitnemende vriendelijkheid beschouwden. Het had nu opgehouden met regenen, maar de lucht was, zeer ongewoon verschijnsel in Spanje, nog zwaar bewolkt. Mijn goedhartige reisgenooten maakten mij nu opmerkzaam op den roodachtigen gloed aan den Zuid-Üostelijken hemel, dat was de plaats waar de stad lag met haar lichten. Hoewel na een treinreis van zestien uren achtereen, ten slotte de belangstelling in de eindeloos zich strekkende, nieuwe landgezichten zeer begint te verflauwen, bleef ik door dien verren gioedgeboeid. 1 Iet einde van de reis was daar, ik stak mijn hoofd eens uit het portier en snoof de geuren in van den Spaanschen nacht, waarin zoetachtig de VAN DE MOOISTE I'I.KKKEN IN HEI' ÏH'EN I)KS MIDI )AGS CEWANDEI.D WORDT. balsems van de acaciabloesems
.,101, 1'ARTIORRK . EEN Ue aankomst RKTIKO. WAAK in Madrid des avonds laat om half tien ongeveer, was heel merkwaardig. Ik had een praatje gemaakt over Madrid met twee andere reisgenooten, Spanjaarden, die als echte bewoners van de hoofdstad zich buitengewoon veel moeite gaven mij voor Madrid in te nemen; zij prezen daartoe vooral de technische volkomcnheden en gerieflijkhedcn, als trams, bestrating, verlichting, welke loftuitingen ik wist eenigszins sceptisch te moeten opvatten. Ik trachtte om niet onbeleefd te schijnen, zoo goed mogelijk in hun enthousiasme te deelen door vooral niet aan de werkelijk vreeslijke bestrating en de onbeschrijflijk-langzame trams te denken, doch integendeel aan heel andere dingen zooals de schoonheid van enkele gebouwengroepen, van sommige plaatsen in het stadspark, van het goudachtige avondlicht bij zonsondergang; mijn voor deze zaken geldende geestdrift deed ik hun blijken en op die wijze scheen ik het erg met mijn reisgenooten
112
domineerden. De trein berommelde toen een hooge brug over de Manzanares, die nu zwaar gezwollen door het veel gevallen, kostbare regenwater, diep beneden de lichten van de stad weer-spiegelde. In de verte blonken hoog en laag de roode, blauwe, en witte seinvuren van het groote „Kstacion del Xorte". Ik kwam te laat voor een huurrijtuig en moest nu een van die angstwekkend onsoliede omnibusjes nemen die door twee muilezels worden getrokken en waarvoor men een overdreven hooge prijs moet betalen. Als een bizonderheid trof mij weer de groote wanordelijke drukte in het station en daarbuiten, een bedrijvigheid die vooral om haar schilderachtigheid treft. In het omnibusje had ik dadelijk ruimschoots gelegenheid om met de onheilen van de Madridsche bestrating opnieuw kennis te maken. Achter mij liet ik het hooge, blanke, goedverlichte Noor-
derstation, waaruit nog steeds meerdere reizigers stroomden die als ik, tot de stationsomnibusjes gedoemd zouden zijn. De weg die langs het Koninklijk paleis voert stijgt, er loopt een electrische tram die mij telkens in den rug dreigde te rijden omdat mijn koetsier, waarschijnlijk naar Spaanschen trant, te hoogmoedig om voor iemand of iets anders uit te wijken, hardnekkig weigerde zich uit de rails te verwijderen. Ten slotte moest hij toch toegeven na het vorstelijk gebaar van een politieagent om enkele oogenblikken later op zijn beurt gehinderd te worden door een oude vrouw, die kalm haar ezeltjes drijvende niet de minste nijging toonde om ons te laten passeeren. Ik had toen een uitnemende gelegenheid om het geweldige, witte Renaissance paleis van den Koning eens goed op te nemen. Dit paleis werd in 1734 gebouwd tijdens de Regeering van Philips den V<3™. Het oude Alkazar was enkele jaren daarvoor op die plaats door brand vernield. Van het „Palacio del Rey" tot aan mijn woning in de Calle Mayor, was maar een oogenblik. Terwijl ik mij in het pension voor een welverdiende rust gereed maakte, berekende ik dat mijn reis van Amsterdam naar Madrid (onafgebroken des nachts) pi. m. eenenvijftig uren had geduurd. Het tegenwoordige Madrid verschilt zéér van de Spaansche hoofdstad van voor twintig, vijf-en-twintig jaren. Nu is het een heel moderne stad, als ik het wel heb rijdt er geen enkele paardetram meer, overal glijden, hoewel zeer traag en telkens stoppend, de Trolley-cars. De huizen zijn er hoog, vijf of zes verdiepingen. Dit is altijd een eigenschap van de huizen in Madrid geweest. Reeds in de zestiende eeuw stonden er op de Plaza Mayor zeer hooge woningen. In een oud boek over Spanje, in 1698 en later bewerkt, dat ik zoo gelukkig was te kunnen koopen lezen wij (overMadrids-pleinen): „ .. .de fraaiste en grootste van alle is die, daar men de stiere-gevegten in aansteld: men noemt de zelve, de ^ywfc P/aató; zijnde in het midden van de Stad, vierhonderd en vier en dertig voeten lang, driehonderd en vier en dertig breed en vijftienhonderd en zes en dertig in XXXII. Elsevier's No. 8.
den omtrek. Daar woonen meer dan vierduyzend menschen in honderd zes en dertig huyzen, die'er rondom zijn; maar hetgeen deze plaats de schoonste maakt is dat alle deze huyzen vijf verdiepingen, en de hoogste van Madrid zijn." Bij deze beschrijving staat in mijn boek een kopergravure en ik moet zeggen dat de Plaza Mayor van nu er heel anders uit ziet dan die van een paar eeuwen geleden. Er staan nu bijna overal nieuwe hooge huizen; verder is het geheele plein met boomen begroeid, waartusschen wandelpaden en midden-in rijst een zeer oud standbeeld van Philips den Derden. Behalve de stierengevechten werd er op de „Mayor" ook markt gehouden en tijdens de vreeselijke „auto-da-fe's" zijn er honderden 011geloovigen en joden verbrand en gewurgd. Het hoofdplein van Madrid is thans de ruime Puerta del Sol die ongeveer tweemaal zoo groot is als de Plaza Mayor. Van hieruit loopen de voornaamste en grootste straten, waaronder de zeer breede en lange hellende Alcala, de Calle Mayor, de Carrera de San Jeronimo en de Calle Carretas. Hoewel Madrid oppervlakkig den indruk maakt van een flinke degelijke stad met mooie, breede straten, groote paleizen en goed gebouwde gerieflijke huizen, leert men langzamerhand bij een meer nauwkeurige beschouwing dat alles er nog maar middelmatig ingericht is. Eigenlijk moet een mensch die eenigszins aan comfort gewend is, zich in Madrid absoluut niet thuis voelen. Zoo fraai als de huizen er van buiten uitzien, zoo onhuislijk en somber zijn zij van binnen. Hierbij dienen wij echter in aanmerking te nemen den Spaanschen volksaard. De Spanjaard houdt van wat wij in Holland bij benadering eenigszins noemen ,,hct buitenleven," ik bedoel het leven buitenshuis, „outdoor-life." Hij leeft voor zijn wandeling, zijn stierengevechten en avondpartijtjes. Zijn huis dient alleen om te eten en te slapen. Hij beschouwt het bijna als een noodzakelijk kwaad. Vandaar dan ook waarschijnlijk dat bijna alle Spaansche huizen onrein en ongezellig zijn, daarbij komt nog de strijd tegen de zon die vooral in Madrid niet te minachten is. Sinds enkele jaren is de Puerta del Sol met asphalt bedekt, maar op de bijgaande
afbeelding (blz. 109) kunt ge nog zien hoe de plaats er vroeger, ongeveer tien jaren her, uitzag. De zeer oude fontijn in het midden is reeds weggebroken maar, gij ziet er nog muilezeltrams en de bekende bestrating met grove klinkers. De stijgende straat waar gij diep in kijkt is de Calle Mayor, waarin de aanslag tegen het koninklijk, echtpaar gebeurde. Deze straat voert langs het oude stadhuis tot aan de „Armeria," een bijgebouw van het ,,Palacio." Vlak bij die Armeria ligt een enorm wi:-steenen terras. Van af dat terras dat tot bij den ZuidOostelijksten vleugel van het Paleis doorloopt, kijkt men heel diep beneden in het dichte groen van de „Casa del Campo" een van de koninklijke lustparken. Achter dat park strekt eindeloos en grootsch de dorre Castiliaansche hoogvlakte en heel ver aan de kim rijzen de majestueuse sneeuwbedekte bergen van de woeste Sierra de Guadarama. Dit is het aantrekkelijkste van Madrid, de stad en de omstreken zijn zeer schilderachtig. Niet van een lieflijke of vriendelijke schilderachtigheid. De stadsgezichten zijn altijd wijd en royaal, met in het oude stadsgedeelte hier en daar wel nauwe en donkere sombere, vuile kronkelstraatjes, slecht geplaveid en duf, maar de landschappen achter het Retiro-Park zijn overweldigend, wild romantisch onder het felle witte zonlicht, een woestbreed-deinend landschap huivering-wekkend dor en onherbergzaam, maar wonderprachtig van stemming en atmosfeer en helle kleuren. Een andere voorname straat gaand van af de Puerta del Sol is de zooeven genoemde Carrera de San Jerónimo, een winkelstraat van Madrid die naar beneden loopend zeer verbreedt om eindelijk zich op te lossen bij het Parlementsgebouw (Zfe Cörto, waarvan hier een afbeelding; (blz. 111) het gebouw met de leeuwen) in de hellende ƒ-%?,?« afc /«.? Cörto. Van dit plein tegenover de Cortez ziet gij rechts achter een hek donkere boomen, tusschen die boomen staat het standbeeld van Spanjes vermaardsten schrijver Miguel de Cervantes Saavedra. Heel beneden is een groote fontijn, rechts van die fontijn begint de Prado Allee waar ook het groote beroemde schilderijen-museum is. Om den aard van Madrid als stad aan 114
te duiden, doe ik het best de Spaansche hoofdstad te vergelijken met de Hollandsche Residentie. Madrid is evenals den Haag een stad waar het meerendeel van de menschen weinig of niets te doen heeft. Wij Madrileenen behoeven niet te werken, zegt de Madridbewoner, men werkt voor ons in Barcelona. Het aantal leegloopers is hier dan ook legio. Maar, die lieden zijn zóó bekoorlijk in hun zorgeloosheid, zij zijn de stoffeering die Madrid noodig heeft om interessant en aantrekkelijk te zijn. Zie ze meesterlijk staan lanterfanten op de hoeken der straten, de stierenvechters en hun bewonderaars, bekijk ze eens goed die ongelukkige blinden die in de schaduwzijde van de straat muziek maken, zie de andere loome lieden daaromheen aandachtig luisteren, en kijk de vrouwen aan, als bloemen zijn ze, de donkere mantilla over de zwarte haren. Is het ook wonder dat de Spanjaard bijna geen andere bezigheden kent dan het wandelen en het kijken naar de stierengevechten en des avonds naar de flauwe, zoutelooze sarzuela's in de slechte, onzindelijke, muffe theatertjes ? Veel zou ik u nog van het Madridsche leven kunnen verhalen, maar van alles acht ik na de stierengevechten wel het belangrijkst de „paseo" laat ik dus voor ditmaal besluiten met een causerie daarover; later verhaal ik u wellicht nog van de theaters, van Spaansche dansen en van de uitstapjes die men van Madrid uitmaken kan naar het Escuriaal, naar Alcala de Henares en naar Esquivias en Toledo. Ik geloof dat in geen land ter wereld, het wandelen van zoo groot gewicht wordt geacht als in Spanje. De Madridbewoners vooral; deze weergaloos-loome, achtelooze stedelingen hechten aan den ,,paseo" een hooge waarde. Zij die zich door noodlottige omstandigheden tot arbeid gedwongen zien, die zich — o! gruwelijke schande — aan minne, dagelijks weerkomende werkzaamheden moeten wijden, vangen daarmee omstreeks halftien in den morgen aan, tegen twee-uren na het „almuerzo" *) in den namiddag, verlangen zij reeds zeer naar ruste, om drie uur wordt het hun *) Tweede ontbijt.
absoluut te machtig, het meerendeel van kantoren en bureaux wordt met blijdschap gesloten, een langdurige lijfsverzorging en een aandachtig toilet volgen, en tegen vijf uur is heel Madrid gereed om naar Recoletos, Castellana en Ruen-Retiro op te trekken. De grootste hitte is dan over, de felle zon begint aanmerkelijk te dalen al, er wordt extra stevig gesproeid, de vochtige steenen brengen wat koelte, zenden wat frischheid uit in den warmen Sirocco, 't Wordt draaglijk in Madrid; nu onder het lommer, onder het gebladert kan thans het wandelspel een aanvang nemen. In den tegenwoordigen tijd bezit Madrid drie groote wandelplaatsen. Het volk vertoont zich gemeenlijk op den weg die langs het Prado-museum van Calle de Atocha tot Alcala loopt. Nette burgerlieden vergenoegen zich met het lange, rechte eind van Plaza de Madrid tot Hipódromo, maar Madrids edelen zouden zich nooit anders willen vertoonen dan in het Buen-Retiro, in het aloude park der Spaansche koningen, dat thans met het „Parque de Madrid" één geheel uitmaakt. In mijn oud boek las ik hierover onder meer: ,,De watergraften, groote wandeldreven, de groente en het digt gebladerde geboomte, maken met malkander het Buen-Retiro tot een aangenaam zomer-verblijf; weshalven de koningen altijd de groote hitte alhier gaan ontduyken." Ofschoon algemeen gezegd en verondersteld wordt, dat elk Spanjaard een edelman is, schijnen de verschillende klassen der Madridbevolking toch heel goed te weten in welk wandel-deel zij thuis behooren. Kan het op den Recoletos al eens wat „mêlé" zijn, in het Retiro vertoonen zich louter „groote hanzen en adelijke heeren." Om u nu een duidelijke voorstelling te geven van dezen ,,paseo", wat toch letterlijk „wandeling" beteekent, moet ik beginnen met u in te lichten, dat het meerendeel van de Retiro-bezoekers uit dat soort lieden bestaat, dat zich liever in een vehikel dan „op de voeten" voortbeweegt of doet voortbewegen. In aanmerking genomen de ongeëvenaarde arbeidzaamheid en bewegelijkheid der Madrileenen neemt iedereen die het maar eventjes doen kan, voor de „wandeling" dus een rijtuig.
Het behoort volstrekt niet tot de zeldzaamheden dat een zeer op de wandeling verzot persoon zich liever wat spaarzaam toont aan den disch, dan er toe te besluiten zich de genoegens van het rijden te ontzeggen. Ik heb zelfs wel eens hooren mompelen door een onvriendelijk gestemd man, dat al die in hun rijtuigen zoo welgesteld uitziende menschen, ten grootsten deele eigenlijk geen cent bezitten, dat zij moeite hebben, een maandrijtuig te krijgen, wijl zij gemeenlijk bij de diverse Madridsche rijtuigverhuurders om onbetaalde rekeningen in geen goed blaadje staan. Wat hier van aan is, kunnen we straks vluchtiglijk onderzoeken; allereerst een beschrijving van de wijze waarop Madrid „wandelt." Als we, het voorbeeld van de doorluchtige Spanjaarden gevolgd hebbend, tegen half zes, goed gebaad, gekleed, gekapt, welriekend dus, over de Puerta del Sol gaan, in het hart der stad, dan raken we van zelf tusschen groepen kalm en bedaard gebarende dames en heeren die, zich hoffelijk met elkander onderhoudend, langs de hellende Alcala naar den Recoletos voortdrentelen. In het midden van dien breeden weg dalen voortdurend propvolle trams en omnibussen, equipages, huurrijtuigen en ook ruiters. Het is een gehots en gerammel van belang want de weg is tamelijk stijl en om het de paarden wat gemakkelijk te maken is er geen asphalt gelegd, de bestrating bestaat uit een soort van verbazend zware, ongelijke, grijze keien, die den likdoornlijder onder de betrekkelijk vele hier vertoevende vreemdelingen, onmiddellijk met angst en onrust slaan. Materieel zeer verwende reizigers kunnen in Madrid reden te over vinden om Spanjes hoofdstad alleen om haar gruwelijke bestrating tot de meest ongerieflijke steden van Europa te rekenen. Kwade tongen verzekeren stellig dat zich door het gaan op deze bestrating een geheel op zich zelf staande likdoorn-soort ontwikkelt, maar medici hebben mij even krachtig aangetoond dat bedoelde voeteuvelen geheel en uitsluitend door het klimaat ontstaan. De lucht is hier namelijk zeer droog, soms in den zomer absoluut uitgedroogd, wat zelfs tot een verschrompelen van de haarwortels
en een minder aangenaam en verontrustend uitvallen van het hoofdhaar kan leiden. Om dit tegen te gaan, bedienen de Madrileensche schoonen zich rijkelijk van vet, olie of geurige pomades, zij besteden waarschijnlijk ook hierdoor iederen dag gemeenlijk twee uren alleen aan het ordenen harer donkere lokken. Beneden aan de Alcala, bij de Recoletos, splitst de menigte zich in drieën: Het volk rechts, naar het Prado, de fatsoenlijke burgers naar den Recoletos links, en de groote heeren, rechtuit, het vervolg van de Alcala tot aan de hoofdingang van het Retiro. Ik, als eenzaam voetganger, ging gemeenlijk het BuenRetiro binnen door die mooi-vergulde poort tegenover de zeer schoone Puerta de 1'Independencia. Ik kwam dan op een breed stijgend terras, aan weerskanten hooge boomen, een geliefkoosde kinderspeelplaats. Dieper in het park, langs den grooten vijver gaand, die in de zestiende eeuw op gezag van den Hertog van Olivarez werd gegraven en aan welks Oostdijken oever thans een reusachtig monument van den vader des tegenwoordigen konings wordt gebouwd, vinden we aan het einde van een lange acacialaan de groote Retiropaseo. Er is daar ook een zoologische tuin voor welks ingang een bronzen standbeeld van den stoeren Goya staat. Dit is de wandel-, de rijweg, waar voornaam Madrid zich vertoont. Hier geen havelooze menschen, maar uitsluitend zwierig gekleede lieden. De „paseo" is eigenlijk niets anders dan: ,,de groote lok-plaats." Hier bedrijven goede mama's een listig wandel-spel. Na enkele paradetoertjes over den breeden rijweg van Alcala tot aan het keerpunt in het Retiro, meenen zij de aandacht genoegzaam gewekt te hebben. Midderwijl hebben kalme, in gemakkelijke tuinstoelen langs den weg zittende heeren, de parade oplettend gade geslagen. Er is dus belangstelling, blikken van verstandhouding zijn gewisseld, vriendelijke meisjesgezichten hebben zich zedig afgewend, hebben misschien wel naïef geglimlacht of om een wat te aanhoudend fixeeren geboudeerd. „La Madre" geeft den koetsier een teeken, het rijtuig rolt tot dicht bij den wandelweg, en mama door hare dochters gevolgd, besluit tot de promenade. Het schijnt heel streng te 116
gaan. De moeder rechtop, trotsch in het midden, door hare dochters geflankeerd, gaat met statigen, gedistingeerden wandelstap. Maar dan, plotseling, geschiedt er iets kluchtigs wonderlijks, iets ongelooflijk-naïefs. Op een gegeven moment zien wij een der meisjes enkele passen achter blijven, om zich met een jonkman te onderhouden die blijkbaar hevig verliefd is. Het jongemensch wordt als hoogst onwelopgevoed beschouwd wanneer hij het geduld en de begrijpelijke onrust van zijn aanstaande schoonmoeder langer dan twintig a dertig minuten op de proef stelt. Natuurlijk had het jongemensch reeds in het „teatro" op een „corrida" of op een „tertulla" (avondpartij) met zijn meisje kennis gemaakt, dat na de wandelingen op den „paseo" voor goed als „novia" wordt erkend. Na dit heuglijk gebeuren stijgen de dames weder in het rijtuig, in later dagen komt het jongmensch papa officieel om de hand van het meisje vragen, en nu wordt het voor mama de moeilijke taak, zorg te dragen dat haar dochter geen vijf, geen twee minuten met den „novio" alleen is, want mocht de wereld dat ter oore komen dan is de eer van haar dochter voor immer te loor Er zijn nog vele andere wijzen in dit land waarop ,,een jongeling een meisje vraagt", maar dit betreft den paseo, later wellicht iets meer over vrijen en trouwen. Al lijkt alles ook in de puntjes op den rijweg, het is lang niet „al goud wat er blinkt." Stellig is mij gezegd dat heel veel van de zoo kalm en sierlijk rijdenden, alleen een rijtuig nemen om ten minste den schijn van voornaamheid en welgesteldheid te hebben. Meestal geschiedt dit vertoon om „novio's" te lokken, maar aan den anderen kant laten de vele adspirantnovio's zich niet met een kluitje in het riet sturen. De meesten onder hen kijken scherp uit de oogen vóór hun slag te slaan. En waar blijven dan al die minder welgestelde „novia's", zult ge vragen. Och, een goede kans om te huwen hebben ze toch allen nog. Een Spanjaard, ondanks zijn voorzichtigheid in zulk een geval, zijn „scherp uit-kijken", raakt, eerlijk genoeg, op een gegeven moment tóch verliefd, en, wat merk-