21
OURANOS THE SKY IS THE LIMIT! De reis van „Thalassa’ zit er bijna op: de verschillende cultuurhoofdstukken hebben je vanuit Athene naar de uithoeken van de Middellandse Zee gevoerd. En dus zou het afgelopen kunnen zijn met de reis over de zee. Maar omdat leerlingen van de 2de Grieks-Latijnse nu eenmaal enthousiast, gemotiveerd en nieuwsgierig zijn, komt er nog één stuk cultuur bij: in hoofdstuk 21 doen we aan ruimtevaart. Natuurlijk hadden de mensen in de oudheid nog maar een beperkte kennis van het heelal. De Sumeriërs en de Assyriërs hadden in die tijd de sterkste reputatie als sterrenkundigen, maar ook de Grieken wisten al een en ander over de hemel boven hen. Ze kenden bijvoorbeeld de kometen en ze wisten wat planeten en sterren1 waren. Enkele Grieken beweerden zelfs dat ze al eclipsen van de zon konden voorspellen. In 585 voor Christus legde Thales van Milete bijvoorbeeld de basis voor zijn reputatie van geleerdheid door de zonsverduistering van 25 mei te voorspellen. Al kan het ook een goede gok geweest zijn van Thales. Want zo heel erg handig was hij ook weer niet: toen hij eens tijdens een nachtelijke wandeling omhoog liep te kijken om de sterren te observeren, sukkelde hij in een put voor zijn voeten. Een vrouw lachte hem daarvoor uit met de opmerking dat “hij het veel te ver zocht en niet zag wat voor zijn voeten lag”. Een duidelijk voorbeeld van leedvermaak ...
Komeet: van het Griekse κομήτης, ‘ster met lang haar erachter’. Planeet: van het Griekse πλανήτης, ‘zwerver’. Ster: van het Griekse ἄστρον, ‘verspreid (in de hemel)’; etymologisch de oorsprong van woorden als asters, asterisken, Asterix en het Engelse ‘disaster’. Eclips: van het Griekse ἔκλειψις, ‘verdwijning’. 1
21.1
OH MY GOD! In elk geval hadden de Grieken nog veel foute opinies over de hemellichamen. Planeten zwerven natuurlijk helemaal niet. En de zon en de maan zijn geen planeten, zoals de Grieken dachten. Als het een troost mag zijn: de Assyriërs geloofden al voor de Grieken dat planeten zwierven. En ze vonden dat er zeven moesten zijn, een heilig aantal. Daarom kwamen zon en maan bij het rijtje van vijf met het oog zichtbare planeten terecht. De Assyriërs geloofden dat zon en maan goden waren. Om de „andere‟ planeten een gelijkwaardige status te geven, verbonden ze ook die met godheden. Zo kregen de planeten de namen Nergal (god van de dood), Marduk (god van de schepping en het geluk), Ninurtu (god van de zon en de oorlog), Ishtar (godin van de liefde) en Nabu (god van de wijsheid en het schrift). Vanaf de 4de eeuw voor Christus namen de Grieken het idee over om de zeven planeten met goden te linken. Zo kenden ze naast Helios (de zonnegod) en Selene (de maangodin) ook Chronos, Zeus, Ares, Aphrodite en Hermes. Vanaf de eerste eeuw voor Christus spraken ze niet meer van bijvoorbeeld “de planeet van Zeus” of “de planeet van Ares”, maar gewoon van “Zeus” of “Ares”. De Romeinen vertaalden die namen uiteindelijk naar die van de goden van hun eigen cultuur: Chronos werd Saturnus, Zeus werd Jupiter, Ares werd Mars, Aphrodite werd Venus en Hermes werd Mercurius. En met die namen doen we het nog altijd1.
HEMELTJELIEF!
(redorbit.com)
De zon verloor zijn titel van planeet sinds Copernicus (1473-1543) er de ster in het midden van ons zonnestelstel van maakte. De maan verloor haar titel van planeet door de observaties van Galileo Galilei (1564-1642). Later volgde de ontdekking van Uranus (1781), Neptunus (1846) en Pluto (1930), nog drie planeten met namen van Romeinse goden. In 2006 verloor Pluto overigens zijn status als planeet om een dwergplaneet te worden. Ook Eris, Hygieia, Vesta, Pallas en Ceres vallen in deze categorie hemellichamen. 1
21.2
Hoe al die hemellichamen rond elkaar draaiden, wisten de Grieken niet met zekerheid. Anaximander nam in de 6de eeuw voor Christus aan dat het heelal bestond uit concentrische bollen. En de aanhangers van Pythagoras verfijnden die theorie een eeuw later door te stellen dat er precies tien zulke bollen waren, omdat tien een heilig getal was (zie hoofdstuk 19). Die tien bollen vormden als het ware schillen rond een centraal vuur. En op elke bol bewogen zich dan hemellichamen voort. Zo had je een bol voor de aarde, één voor de onzichtbare tegen-aarde, één voor de zon, één voor de maan, vijf voor de planeten, en één voor de sterren. Aristoteles preciseerde in de vierde eeuw voor Christus dat de buitenste bol, die van de sterren, de oorsprong was van alle andere bewegingen. Zijn tijdgenoot Aristarchus keerde de hele boel echter op zijn kop: volgens hem was de zon het middelpunt van alles en draaiden de planeten daar omheen. Hij zou veel later zijn gelijk halen, maar tijdens zijn leven werd zijn theorie door de meesten op ongeloof onthaald. Helaas.
STERREN OP DE WERKVLOER Behalve de ernstige astronomen, die wetenschappelijk nadachten over de hemellichamen, had je en heb je natuurlijk ook de astrologen, die geloven dat de planeten het leven op aarde beheersen of minstens beïnvloeden. Zelfs Plato, de grote filosoof, geloofde dat de planeten invloed uitoefenden op ons leven. Blijkbaar was die overtuiging wel heel diep geworteld bij de Grieken. Daarom ontstonden er overal in de Griekse wereld cultussen, offers en gebeden voor de planeten. Misschien is de oorsprong van dit bijgeloof gelegen in de reële invloed van zon en maan op fenomenen als de seizoenen en de getijden. Dan was het maar een kleine stap om aan te nemen dat ook de andere planeten invloed op ons hadden. In de Romeinse tijd werd algemeen aangenomen dat Venus en Jupiter – vanaf nu worden de bekendere Latijnse namen gebruikt – een gunstige invloed op de mensen hadden, terwijl Mars en Saturnus voor slechte gebeurtenissen zorgden. Venus en de Maan werden als vrouwelijke planeten beschouwd, terwijl Jupiter, Saturnus, Mars en de Zon mannelijk moesten zijn, en Mercurius tweeslachtig was. De meeste mannelijke planeten werden dagplaneten genoemd, de vrouwelijke en Mars waren nachtplaneten. In de late oudheid ging men de veronderstelde invloed van de planeten nog nauwkeuriger beschrijven. Ze werden dan helemaal als χρονοκράτορες beschouwd, als „goden die elk uur van de tijd beheersen‟. Dat zorgde ervoor dat de christenen, met hun zevendaagse week1, de namen van de planeten aan de dagen gingen schenken: zo wist elke planeet-annex-godheid over welke dag hij of zij moest heersen. In vaste volgorde was er een dag voor Saturnus, voor de zon, de maan, Mars, Mercurius, Jupiter en Venus. In de 2de eeuw werd de dag van de populaire zon echter de eerste dag van de week. En dat is voor de christenen nog altijd zo: de christelijke week loopt van zondag tot zaterdag 2. In de heel late oudheid werden de zeven planeten ook verbonden met de zeven fases van een mensenleven. Volgens deze theorie beheerst de maan de eerste 4 jaren van een leven en groeien De christelijke week duurt zeven dagen, omdat God zes dagen nodig had om alles te scheppen en op de zevende dag een rustdag nam. Het is dus louter toeval dat de zeven planeten hun namen konden geven aan de dagen. 1
In veel Romaanse landen geeft men de dagen nog steeds namen, die verwijzen naar de Romeinse goden. De woensdag, de dag van Mercurius, heet bijvoorbeeld ‘miércoles’ in het Spaans, ‘dimecres’ in het Catalaans, ‘mercredi’ in het Frans, ‘miercuri’ in het Roemeens en ‘mercoledi’ in het Italiaans. In Germaanse talen verwijst de naam van deze dag vaak naar Wodan, de Germaanse tegenhanger van Mercurius: ‘woensdag’ of ‘wednesday’ zijn twee voorbeelden. In het Portugees, het Nieuwgrieks, het Arabisch, het Hebreeuws en het Turks spreekt men over de ‘vierde dag van de week’. En in het Duits, het Fins en de meeste Slavische talen noemt men de woensdag ‘het midden van de week’. 2
21.3
kinderen daarom snel als de maan. De volgende 10 jaren staan onder invloed van Mercurius, die alles aanleert. De 8 volgende jaren zijn beïnvloed door Venus, die voor liefde en vruchtbaarheid zorgt. Dan komen 19 topjaren van Jupiter, die leider van alles is. De 15 jaren daarna zijn strijdjaren van Mars. Dan volgen nog 12 jaren van de waardige ouderdom van Saturnus, terwijl de extra jaren van Saturnus naar de dood leiden. En voor wie er nog niet genoeg van heeft: de astrologen geloofden dat zelfs geneeskunde steun kon vinden in gebeden tot de planeten. Saturnus zorgde in deze overtuiging voor genezing van hoofd- en keelpijn, Jupiter beschermde schouders en romp, Mars het middenrif en de nieren, de zon zorgde voor het hart en de longen en de lever, Venus uiteraard voor de geslachtsdelen, Mercurius voor de dijen en knieën, en de maan ten slotte voor de blaas en de buikholte. Je mag dit altijd eens proberen, als je nog eens een kwaaltje hebt ...
EEN CREATIEVE OPDRACHT Maak een dossier over de 12 tekens van de dierenriem. Zoek bij elk teken de oorsprong van zijn naam, een afbeelding van zijn vorm en een afbeelding als kunstwerk.
Een geleerde verkent de grenzen van het universum: een 16de-eeuwse tekening.
21.4
HET ACTIEVE FUTURUM Het futurum is een nieuwe tijd van het Griekse werkwoord. In tegenstelling tot het presens en imperfectum heeft het futurum een aparte vorm voor actief, mediaal en passief. In dit hoofdstuk behandelen we enkel het actieve futurum van λύειν en het deponente futurum van εἶναι.
1. DE VORMING VAN HET ACTIEVE FUTURUM VAN
λύειν
actief infinitief futurum
λύσ-ειν
indicatief futurum
participium futurum
1 enk. 2 enk. 3 enk. 1 mv. 2 mv. 3 mv.
λύσ-ω λύσ-ει-ς λύσ-ει λύσ-ο-μεν λύσ-ε-τε λύσ-οσσι(ν)
m. nom. gen.
λύσ-ων λύσ-ο-ντ-ος
v. nom. gen.
λύσ-οσσα λσσ-ούσης
o. nom. gen.
λῦσ-ον λύσ-ο-ντ-ος
Bij de vorming van het futurum onderscheiden we: 1) dezelfde tijdstam als bij de (sigmatische) aorist: verbaalstam + -σ-. Die verbaalstam kan veranderingen ondergaan, zoals we gezien hebben in hoofdstuk 19. 2) bindklinkers en uitgangen zoals in het actieve presens van λύειν.
2. DE BETEKENIS VAN DAT FUTURUM Futurumvormen hebben alleen tijdswaarde! *
Een indicatief futurum wijst op iets toekomstigs. bv. λύσω = ik zal losmaken
*
Een infinitief futurum komt alleen voor na werkwoorden van ‘zeggen’ en wijst op natijdigheid ten opzichte van het regerend werkwoord. bv. Λέγει αὐτούς με λύσειν. = Hij zegt dat ze me zullen losmaken. Ἔλεγεν αὐτούς με λύσειν. = Hij zei dat ze me zouden losmaken
*
Een participium futurum drukt een bedoeling uit, dus eigenlijk iets natijdigs. Daarbij wordt het dikwijls voorafgegaan door het partikel ὡς. bv. Ἔρτονται (ὡς) λύσοντές με. = Ze komen om me los te maken.
21.5
3. HET DEPONENTE FUTURUM VAN
εἶναι
3.1 VORMING
infinitief futurum
ἔσ-ε-σθαι
indicatief futurum 1 enk. 2 enk. 3 enk. 1 mv. 2 mv. 3 mv. participium futurum
ἔσ-ο-μαι ἔσ-ῃ ἔσ-ται ἐσ-ό-μεθα ἔσ-ε-σθε ἔσ-ο-νται
m. nom. gen.
ἐσ-ό-μεν-ος ἐσ-ο-μέν-οσ
v. nom. gen.
ἐσ-ο-μέν-η ἐσ-ο-μέν-ης
o. nom. gen.
ἐσ-ό-μεν-ον ἐσ-ο-μέν-οσ
Bij de vorming van dit deponente futurum onderscheiden we: 1) een nieuwe stam: ἐσ- (eveneens afkomstig van de verbaalstam + -σ-) 2) bindklinkers en uitgangen zoals in het mediale presens van λύειν, behalve de indicatief 3 enk.: ἔσται !
3.2 BETEKENIS
Εἶναι (zijn) is in het futurum deponent en wordt dus actief vertaald. *
indicatief:
bv.
ἔσομαι
= ik zal zijn
*
infinitief:
bv.
Λέγει αὐτοὺς ἐλεσθέροσς ἔσεσθαι.
= Hij zegt dat ze vrij zullen zijn.
*
participium: bv.
Μάτονται ἐλεύθεροι ἐσόμενοι.
= Ze vechten om vrij te zijn.
21.6
OEFENINGEN OP HET FUTURUM 1.
Bepaal de volgende vormen.
θεραπεύζειν ἔζομαι λύζομεν κελεύζεις βοσλεύζει
2.
παιδεύζεηε παύζφ βαζιλεύζονηα (2) ἔζεζθαι ἐζομένη
LEESTEKST: MARCUS AURELIUS
De Romeinse keizer Marcus Aurelius (reg. 161-180) was de laatste grote stoïcijnse filosoof. Misschien ken je hem uit het begin van de klassieke film ‘Gladiator’. Noodgedwongen voerde hij jaren oorlog aan de Donau; in die periode schreef hij zijn ‘Dagboek aan zichzelf’, vooral losse ideeën over het leven. Hieruit ontstaat het beeld van een menselijk en plichtsgetrouw heerser, bijna christelijk van opvattingen, maar fundamenteel pessimistisch over het lot en het leven.
Ἔζῃ ποηὲ ἆρα1, ὦ υστή, ἀγαθὴ καὶ ἁπλῆ2 καὶ μία καὶ γύμνη3, θανερώηερα4 ηοῦ περικειμένοσ5 ζώμαηος; Γεύζῃ6 ποηὲ ἆρα ηῆς θιληηικῆς7 διαθέζεφς8; Ἔζῃ ποηὲ ἆρα πλήρης καὶ ἀνενδεὴς9 καὶ ἐπιθσμοῦζα οὐδενός, οὔηε ἐμυύτοσ10 οὔηε ἀυύτοσ11; Ἆρα ἀρκέζει12 ζοι ἡ παροῦζα διάθεζις καὶ ἡζθήζῃ13 ηοῖς παροῦζι πᾶζι; Ἔζῃ ποηέ ἆρα ηοιαύηη; ἆρα is een vraagpartikel; het maakt de zin vragend. ἁπλοῦς, η, οσν: eenvoudig 3 γύμνος, η, ον: naakt 4 φανερός, η, ον: duidelijk, zichtbaar 5 περίκειζθαι + dat.: liggen rond, zich bevinden rond 6 γεύεζθαι + gen.: proeven van 7 φιλητικός, η, ον: liefdevol, verliefd 8 ἡ διάθεζις, -εφς: de toestand, de situatie 9 ἀνενδεής, ης, ες: vrij van behoeften 10 ἔμυστος, ος, ον: bezield 11 ἄυστος, ος, ον: zielloos, zonder ziel 12 ἀρκεῖν + dat.: volstaan, voldoende zijn 13 ἡζθήζῃ is een onregelmatig futurum (2 enk.) van ἥδεζθαι. 1
2
21.7
Bemerk dat deze tekst in vragende zinnen is geschreven. Probeer ze eens allemaal te vertalen. Welke sfeer ‘ademt’ deze tekst uit? En lees dezelfde tekst nu eens, alsof er geen vraagtekens maar punten stonden. Wat doet dat voor de sfeer? Duid in elk geval nog één keer de minimale zinnen van de tekst aan. En na de proefwerken: geniet van je vakantie. Van een leven, vrij van zorgen en vrij van behoeften ...
(http://old.wallcoo.net/movie/gladiator/html/image18.html)
21.8