Oudejaarspreek over 1 Samuël 12 (31 december 2010) Gemeente van Jezus Christus, gasten en luisteraars, Dit is een mooi hoofdstuk om met elkaar te lezen op oudejaarsdag. Een hoofdstuk waarin Samuël met het volk Israël terugkijkt, maar ook vooruit. Allebei gaan we vanavond doen. Waar zijn we gebleven? Samuël gaat de dagelijkse leiding uit handen geven. Hij was de laatste Rechter in een hele serie. Als Samuël in eerste instantie zijn eigen zonen wil aanstellen als leiders, blijkt dat even ongeschikt zijn als de zonen van Eli: Chofni en Pinechas.1 En daarom wilde het volk een koning (dat kan je lezen in hoofdstuk 8). De mensen zijn het zat om van de ene charismatisch leider naar de andere (steeds iets minder charismatische leider) te leven. Zij willen nu de stabiliteit van een ander soort leiderschap. Zij willen een koning. We hebben eerder al ontdekt dat dat verlangen op zich niet slecht was, maar de motieven wel. Het volk ten diepste eigenlijk zijn zoals de andere volken. Ze willen God niet als koning. Bijzonder was, dat God toch akkoord ging en zelf een koning aanwees. En daar staan ze dan. In Gilgal: het hele volk, Saul én Samuël, plechtig bij elkaar. Op de drempel naar een nieuw tijdperk. Een periode waarin het koningschap zijn intrede doet. En omdat er geen twee kapiteins op één schip kunnen zitten, neemt Samuël – oud en grijs geworden – afscheid. Hij blijft zich als priester bemoeien met het volk, maar niet meer als Rechter, als leider. Dat over de achtergrond. Het eerste dat Samuël dan doet is op het eerste gezicht iets vreemds. Hij vraagt of hij iemand iets misdaan heeft. Heb ik Heb ik ooit iemand zijn stier afgenomen? Of zijn ezel? Iemand uitgebuit of mishandeld? Heb ik me ooit door iemand laten omkopen? Het volk antwoordt: ‘Nee, u hebt ons niet uitgebuit, u hebt ons niet mishandeld en u hebt nooit iets van iemand aangenomen.’ Waarom doet Samuël dit? Je vraagt je af of dit geen wanhoopskreet is van iemand die bijna sterft, bang is iemand hem iets kwalijk neemt en de mensen als het ware dwingt van hem alleen maar goed te spreken. Van iemand die zijn geweten overschreeuwt en vooral bezorgd is om zijn eigen reputatie. Dat kan je makkelijk denken, zeker als je ook nog bedenkt dat Samuël zelf niet de allergrootste fan was van het idee om een koning aan te stellen. Iets dat per slot van rekening ten koste ging van zijn eigen zonen!
1
In 1 Samuël 12 vers 2 zegt Samuël over zijn zonen: ‘Hier is de koning die u voortaan voor zal gaan. Nu ik oud en grijs geworden ben, staan mijn zonen hier u bij.’ Beter vertaald zou zijn: ‘En nu, zie, de koning gaat voor u uit. Ik ben oud en grijs geworden. Ziet! Mijn zonen verkeren onder u (of: ‘zijn bij u’).’ M.a.w.: Samuël spreekt hier erg negatief over zijn zonen: zij zijn (even slecht) als u!
Samuël lijkt hier erg afhankelijk van de beoordeling van anderen. Maar als dat waar zou zijn, dan is Samuël een hele zwakke leider. Een sterke leider weet zich verantwoordelijk tegenover God. En doet wat moet. En als dat gebeurd is, in vrede afscheid kan nemen. Gelukkig de mens die zo afscheid neemt. Paulus schrijft in het Nieuwe Testament op meerdere plaatsen dat het beter is God te gehoorzamen dan mensen naar de mond te praten. M.a.w.: je kunt beter beducht zijn voor het oordeel van God dan voor dat van mensen.2 Maar ik denk dat Samuël hier iets anders doet. Hij doet hier iets dat nodig is om leiding te kunnen geven. Samuël beweert hier ook niet dat hij zelf nooit iets fout heeft gedaan. Alsof hij zichzelf zou kunnen rechtvaardigen en Gods genade zelf niet nodig heeft. Samuël houdt het inderdaad voor mogelijk dat hij verkeerde dingen heeft gedaan. Hij zegt erbij: ‘Mocht dat zo zijn, dan zal ik het u vergoeden.’ Wat Samuël hier doet is dus een les voor alle leiders hier in de kerk, van groot tot klein. Voor ouders, ambtsdragers, voor iedereen eigenlijk in de omgang met elkaar. Samuël geeft toe dat hij niet perfect is. Wat dus nodig is, is dat je je fouten eerlijk onder ogen ziet, er open over bent, én vooral: bereid bent om ze goed te maken. Ik denk dat de meesten onder ons wel toe zullen geven dat ook zij niet zonder zonden zijn. Nou, maak dat maar concreet. Maar hoe komt het dat we vaak heel scherp zien wat er bij de ander niet klopt en heel moeilijk wat er bij onszelf wringt? Samuël doet hier iets dat nodig is om leiding te kunnen geven, zei ik net. Hij moet straks de mensen wijzen op hún fouten. En dan is het belangrijk dat zij niet meteen zullen denken: ‘ja, dat is een mooie, moet je hém ’s zien!’ Samuël gaat leiding geven. En leiding geven is soms ook: de mensen wijzen op hún fouten. En dat is natuurlijk niet leuk. Nu wil ik ú rekenschap vragen, zegt Samuël tegen de mensen. Als je nu eens terugkijkt in de geschiedenis, naar God die jullie keer op keer bevrijdde van jullie vijanden, hoe kan het dat eigenlijk dat jullie om een koning vroegen? Was het koningschap van God soms niet genoeg? Waarom willen jullie toch altijd wat de andere volken óók hebben? Zo zien dat Samuël hier, terugkijkend, iets pijnlijks durft te doen. Iedereen is blij en dan begint Samuël oude koeien uit de sloot te halen. Zeg, dat stadium zijn we nu toch zeker voorbij, of niet soms? Die koning is nu gezalfd. Daar doen we nu niks meer aan. En inderdaad, wat wil Samuël hier eigenlijk mee zeggen? Mag de koning blijven, of moet-ie gaan? Wat is dit voor soort leiderschap? 2
O.a. 1 Korintiërs 4:5; Galaten 1:10; Ef. 6:7; Kol. 3:23; 1 Tess. 2:6.
Ik denk niet dat dit in de managementboekjes staat. Gedane zaken nemen geen keer en het heeft geen zin te blijven hameren op wat fout ging. Dat is niet goed voor de moraal. Maar toch geeft Samuël hier leiding. Hij maakt duidelijk dat er door de geschiedenis twee duidelijk aanwijsbare draden lopen. De eerste en de belangrijkste draad is die van Gods handelen. Dat zijn de verzen 6 tot 11. God zorgde en zorgt altijd. Hij heeft een plan. Hoeveel tegenstand er ook is, binnen en buiten Gods volk, God is onverzettelijk genadig. Als je terugkijkt, zie dan die rode draad. God gaf steeds wat nodig was. Hij gaf (de middelen voor) de verkondiging van het evangelie. Hij gaf het in de bediening van de sacramenten: doop en avondmaal. Hij gaf ambtsdragers, mensen om voor te gaan. Hij onderlinge hulp en gebed. Dat is die ene, de belangrijkste draad die door de geschiedenis loopt. Ook in 2010. Wat doet Samuël nu? Hij maakt die eerste draad concreet, door voorbeelden te noemen. Maar dat doet hij ook bij die tweede draad. De tweede draad die door de geschiedenis loopt, is die van wat wij ervan maken. En die is vaak heel tegendraads. Samuël zegt: … en toch waren jullie bang … en toch hebben jullie om een koning gevraagd. Er lopen twee draden door de geschiedenis. Die van onze mentaliteit en die van Gods mentaliteit. Onze wil en Gods wil. En die gaan vaak tegen elkaar in. God wil dat zijn koninkrijk komt, maar wij zoeken steeds ons eigen koninkrijk. Of we vlechten de draden zo ineen dat ons succes en Gods zegen niet van elkaar te onderscheiden zijn. Wat doet God dan? let in ieder geval op wat God níet doet. God zegt niet: weg met die ene draad. Hij zegt: weet je wat Ik doe? Ik ga die draad van jullie gebruiken in mijn plan. Daar is een mooi voorbeeld van. Als je denkt aan een borduurwerk, of een logo dat ergens in gestikt is, of de onderkant van een vloerkleed. Vergelijk al die draden met wat er allemaal terecht kwam van dat leven met God in het afgelopen jaar. Soms zie je een beetje wat het wordt, maar vaak is het ook een bende. Nu, God is in staat, zonder ons prutswerk goed te praten zijn patroon daar doorheen te weven. Laten we dit ook iets concreter maken. Die tweede draad. Er gebeurden in het afgelopen jaar, in ons leven met de HEER ook dingen die níet goed waren. Van sommige daarvan snappen we allemaal wel, wat er niet goed aan is geweest. Maar het kan ook zijn dat onze successen – denk even aan het volk dat op het punt staat een koning te huldigen – bij nader inzien toch niet vanuit de juiste motieven zijn bereikt. Niet vanuit het gebed om de komst van zijn koninkrijk.
Concreet. We hebben anderen gekwetst. Door geen aandacht te hebben voor gemeenteleden die in de knoop zaten of eenzaam zijn. We zijn bezorgd geweest voor zaken die te maken hebben met ons inkomen, met kleding, met gezondheid. God wil dat niet. Hij wil niet dat die dingen ons leven beheersen. God wil dat we bezorgd zijn om zijn koninkrijk, dan zorgt Hij wel voor ons. We zijn in 2010 ook bezorgd geweest of zijn dat nog om de kerk. Ik tenminste wel. Ik heb vaak gedacht, hoe moet dit verder? Bijvoorbeeld als mensen afscheid namen of dreigden te nemen van onze gemeente. Terwijl ik geloof dat Jezus vergadert, beschermt en onderhoudt. We hebben in het afgelopen jaar teveel van elkaar verwacht en te weinig van God. We hebben veel verdiend en bereikt maar God met de opbrengst daarvan en in ons gebed te weinig geëerd. Vaak leefden we zoals de volken om ons heen. Als we iets te klagen hadden, dachten we aan God en aan zijn gemeente. Hadden we succes, dan vergaten we Hem. Twee draden door de geschiedenis, óók van het afgelopen jaar. Beide heel concreet. God was bezig met het vestigen van zijn koninkrijk. Onvermoeibaar. Onverzettelijk genadig. Ook in 2010. En die tegendraadse draad van onze eigen wil. Van onze wensen en verlangens. Hoe nu verder? Ik stel voor dat we als gemeente, twee goede voornemens formuleren voor 2011. Net als Samuël en het volk. Het eerste voornemen is eenvoudig en heeft te maken met bekering. Samuël zegt het ons voor: als je iemand benadeeld hebt, in woorden of het gebrek daaraan. Als er nog beloften uitstaan tegenover anderen of God – dat kan ook – zit er nog geld in je portemonnaie dat niet van jou is maar God toekomt, vergoed de schade dan. maak het goed. Doe het nog voor middernacht. Het tweede voornemen is even bescheiden. Als het volk inziet – onder de indruk van het wonder van de regen tijdens de tarweoogst (weg oogst!) – dat ze zoveel verkeerd hebben gedaan. Ze belijden daarmee zelfs zonden van vroegere geslachten. Ze begrijpen dat zij daar nog zonden aan toegevoegd hebben (vers 19), dan zegt Samuël iets prachtigs. ‘Ook al hebt u gezondigd,’ ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en hem met heel uw hart toegedaan bent.’ Het eerste goede voornemen heeft te maken met bekering. Het tweede heeft alles te maken met toewijding.
God is bereid en in staat al onze gebreken te verwerken in zijn patroon. Al die tegendraadse draden. Wij staan op de drempel naar het nieuwe jaar. In dat jaar mogen wij verder onder de voorbede van Jezus in de hemel. Net als het volk onder de voorbede van Samuël verder mocht. Net zoals Hij Israël niet altijd is blijven beoordelen op het zondige verlangen naar een koning. Maar op weg ging naar Jezus Christus. Onbevreesd, zonder angst. In het vertrouwen dat God ter wille van zijn grote naam ons niet in de steek zal laten. Vanuit het geloof dat God zelf heeft besloten om ons tot zijn volk te maken. Hij heeft daar een plan mee. Echt waar. Zullen we ons vanavond, op de drempel van 2011, opnieuw daaraan toewijden? Dan gaan we zonder angst, bevrijd van schuld het nieuwe jaar in. Ook als je de vanavond de rekening van 2010 niet sluitend krijgt. Ga dan bevrijd naar huis. Wat boven jouw kunnen en verantwoordelijkheid uitgaat, mag je nu in de handen van God leggen. Want er is ook nog zoiets als die eerste draad. Gods plan. Als wij eerlijk met onze eigen draad voor de dag komen, wil Hij ons vergeven. Zodat wij bruikbaar zijn voor het werk in zijn koninkrijk. Daar verlang ik echt naar voor 2011. Je staat op de drempel van 2011. Wees niet bang! Je mag schuldenvrij en in vrijheid verder onder de voorbede van Jezus. Misschien met littekens, maar wel zonder schuld. Twee dingen dus: maak goed wat nog goed te maken is. En heb ontzag voor de HEER en wees hem oprecht, met hart en ziel toegewijd. Dan komt het goed. [amen]