Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
INHOUDSTAFEL
Inhoudstafel........................................................................................................................................................................... 2 1.
INLEIDING ................................................................................................................................................................... 3
2.
TOEKENNING BEZOLDIGINGEN EN TANTIEMES ........................................................................................... 5 2.1 Bezoldiging ................................................................................................................................................................ 5 2.2 Tantième .................................................................................................................................................................... 6
3.
INTRESTEN EN DIVIDENDEN................................................................................................................................ 8 3.1 Intresten..................................................................................................................................................................... 8 3.2 Dividenden................................................................................................................................................................. 8
4.
VERKOOP EN VERHUUR VAN GOEDEREN AAN DE VENNOOTSCHAP ................................................... 12 4.1 Verkoop van goederen aan de vennootschap ............................................................................................ 12 4.2 Verhuur onroerende goederen aan de vennootschap ............................................................................. 13
5.
VOORDELEN IN NATURA ...................................................................................................................................... 15 5.1 Kosteloze terbeschikkingstelling onroerend goed door de vennootschap ....................................... 15 5.2 Kosteloze beschikking over een wagen ........................................................................................................ 16 5.3 Gratis PC en Internet........................................................................................................................................... 17 5.4 Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, tuiniers, chauffeurs,… ......................... 17 5.5 Renteloze lening .................................................................................................................................................... 18 5.6 Kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit ....................................................................... 18 5.7 Privé-gebruik van telefoon en gsm ................................................................................................................ 18 5.8 Hoe het beste halen uit voordelen in natura?............................................................................................ 18
6.
ONKOSTENVERGOEDINGEN EN MAALTIJDCHEQUES ................................................................................ 19 6.1 Forfaitaire onkostenvergoeding ....................................................................................................................... 19 6.2 Forfaitaire kilometervergoeding ...................................................................................................................... 19 6.3 Forfaitaire reisvergoeding binnenland........................................................................................................... 20 6.4 Forfaitaire reisvergoeding buitenland............................................................................................................ 21 6.5 Maaltijdcheques..................................................................................................................................................... 22
7.
KAPITAALVERMINDERING EN INKOOP EIGEN AANDELEN ...................................................................... 24 7.1 Kapitaalvermindering .......................................................................................................................................... 24 7.2 Verkrijging van eigen aandelen ....................................................................................................................... 24
8.
PENSIOENPLAN ........................................................................................................................................................ 27
9.
AANDELENOPTIES................................................................................................................................................... 32
10.
ANDERE METHODES VAN CASH EXTRACTIE ........................................................................................... 34
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
2
1.
INLEIDING
België kent na Denemarken en Zweden de hoogste fiscale druk. Gevolg hiervan is dat ook bedrijfsleiders en topkaderleden voor hun bezoldigingen met een zware fiscale en parafiscale druk te maken hebben. Met hun salaris of vergoeding vallen ze bovendien vaak in de hoogste progressieve belastingschalen. Vanuit fiscaal en parafiscaal oogpunt is er dus zeker nood aan optimalisatie van bezoldigingspakketten. Binnen de wettelijke grenzen bestaan er heel wat mogelijkheden om op het einde van het jaar netto meer over te houden. Weliswaar is voorzichtigheid altijd geboden en dient men rekening te houden met het sociale-zekerheidsrecht, het arbeidsrecht en weliswaar met de fiscale wetgeving. Het leek mij ook interessant even een idee te krijgen van de dividend- en remuneratiepolitiek in België. Als inleiding worden er dus een aantal vaststellingen overgenomen naar aanleiding van een studie in 2008. De dividend en remuneratiepolitiek van de Belgische KMO1 Men staat hier dus even stil bij het remuneratiepakket van de Belgische bestuurder/zaakvoerder, alsook de dividendpolitiek. Slechts 38 % van de mandaten zijn bezoldigd, 62 % van de mandaten zijn onbezoldigd. De grafiek hieronder toont aan dat 8 % van de bezoldigde bestuurdersmandaten ingevuld wordt door rechtspersonen en 30 % door natuurlijke personen. De onbezoldigde mandaten daarentegen worden voor 42 % waargenomen door natuurlijke personen en voor 20 % door rechtspersonen.
Bij analyse van de vergoeding van de bezoldigde bestuurders, maakt men meerdere vaststellingen. Er wordt hierbij enkel rekening gehouden met de effectieve bestuurdersvergoedingen, zonder aanvullende verzekeringen of tantièmes. 1
Analyse gebaseerd op het KMO-kompas 2008, instrument gerealiseerd door Deloitte.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
3
Wanneer men de familiale KMO bestudeert, toont deze studie aan dat de mediaan onderneming een bestuurdersvergoeding van € 45.070 per bestuurdersmandaat uitbetaalt. Een kwart van de familiale KMO’s keert een bestuurdersvergoeding hoger dan € 75.800 uit. Indien de analyse enkel beperkt wordt tot de uitgekeerde vergoedingen aan natuurlijke personen bedraagt de bezoldiging voor de mediaanonderneming € 39.000, voor 25 % van de vennootschappen bedraagt deze vergoeding meer dan € 62.000. De vergoeding voor de bestuurder-rechtspersoon ligt beduidend hoger en bedraagt bij de mediaanonderneming € 60.000. Een vierde keert zelfs een vergoeding van meer dan € 108.000 uit. Dit is een logisch gevolg van het feit dat het oprichten van een bestuurders-/managementvennootschap maar interessant is voor hogere inkomens. Het doel van de management-/bestuurdersvennootschap bestaat er immers veelal in de inkomsten die aan de hoogste tarieven in de personenbelasting worden belast, te laten belasten aan het lagere tarief in de vennootschapsbelasting. Hoe groter de onderneming qua omzet en personeel, hoe hoger de doorsnee bestuurdersbezoldiging is. Zo bedraagt de mediaanvergoeding bij ondernemingen die geen personeel tewerkstellen € 39.824; meer bepaald € 48.000 in geval van een bestuurder-rechtspersoon en € 36.980 in geval van een natuurlijk persoon. Wanneer de onderneming meer dan 50 werknemers in dienst heeft stijgt de mediaanbestuurdersvergoeding tot € 97.955: € 59.000 in geval van natuurlijke personen en € 104.160 in geval van een bestuurder-rechtspersoon. Een gelijkaardige trend wordt vastgesteld wanneer men de ondernemingen bestudeert in functie van hun omzetcijfer. De mediaanvennootschap met minder dan € 6.250.000 omzet kent haar bestuurders een vergoeding toe van € 43.734: € 59.579 in geval van een bestuurder-rechtspersoon en € 38.394 voor de natuurlijke persoon bestuurder. Bij vennootschappen met een omzet van meer dan € 25.000.000 bedraagt de mediaanvergoeding € 111.698: € 83.715 voor de bestuurder-natuurlijke persoon en € 120.000 voor de bestuurderrechtspersoon. In 58 % van de vennootschappen waar een bestuurder natuurlijke persoon een vergoeding ontvangt, zijn er ook bijkomende premies betaald in het kader van een groeps-, bedrijfsleider- of hospitalisatieverzekering of verzekering gewaarborgd inkomen. Slechts 7 % van de ondernemingen in deze referentiegroep heeft het voorbije jaar een tantième toegekend. Bij de jonge ondernemingen ligt dit percentage lager dan bij de oudere ondernemingen: 4 % ten opzichte van 8 %. Ook het bedrag dat uitbetaald wordt, is belangrijker bij oudere dan bij jongere ondernemingen: € 15.000 in vergelijking met € 30.000. Hoe ouder de vennootschap, hoe gemakkelijker de vennootschap beslist een dividend uit te keren. Slechts 6 % van de recent opgerichte vennootschappen - jonger dan 3 jaar - keren een dividend uit. Hiertegenover staat dat van de vennootschappen die reeds langer dan 25 jaar bestaan 17 % een dividend uitkeren. Ook de hoogte van het dividend evolueert mee met de leeftijd van de onderneming. De mediaanonderneming bij de recent opgerichte ondernemingen keert een vergoeding van € 64.200 uit. De doorsnee onderneming ouder dan 25 jaar, keert daarentegen een dividend van € 149.600 uit.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
4
2.
TOEKENNING BEZOLDIGINGEN EN TANTIEMES
2.1 Bezoldiging Bezoldigingen van bedrijfsleiders worden in artikel 32 W.I.B. 1992 gedefinieerd als alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijkaardige functies uitoefent. Een bezoldiging heeft voor gevolg dat deze vergoeding niet belast wordt in de vennootschapsbelasting, aangezien deze voor de vennootschap een aftrekbare kost uitmaakt. Deze bezoldiging wordt daarentegen wel in de personenbelasting belast, nadat eerst de verschuldigde sociale bijdragen afgerekend werden. Er moet wel op gelet worden dat de sociale bijdragen geplafonneerd zijn. Een bezoldiging zal in de meeste gevallen een noodzaak zijn om te voorzien in het levensonderhoud, tenzij er nog voldoende andere inkomsten zijn. Het uitkeren van een minimale bezoldiging (€ 36.000 voor Aj. 2010) is bovendien noodzakelijk opdat de vennootschap het verlaagd opklimmend tarief in de vennootschapsbelasting zou kunnen genieten. Om te bepalen of aan de minimumbezoldiging voor het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting is voldaan, komen alle bezoldigingen in aanmerking die een vennootschap aan een bestuurder- of zaakvoerder-natuurlijke persoon heeft toegekend, zowel de bedrijfsleiderbezoldigingen bedoeld in artikel 32 W.I.B. 1992 als de werknemersbezoldigingen bedoeld in artikel 31 W.I.B. 1992. Met de bezoldigingen die aan een bestuurder- of zaakvoerder-vennootschap worden toegekend, mag geen rekening gehouden worden. Men kan nuanceren dat het uitkeren van een bezoldiging fiscaal niet noodzakelijk nefast is. In de personenbelasting kennen we immers ook een aantal voordelen zoals: - een belastingvrije som waarop elke belastingplichtige recht heeft. Deze kan nog verhoogd worden bij kinderen ten laste - forfaitaire aftrek van beroepskosten (lineair percentage van 5%) - het huwelijksquotiënt - aftrekken zoals de premies voor een levensverzekering, het pensioensparen, de kinderopvang, de aftrek voor hypothecaire lening, energiebesparende maatregelen, alimentatiegeld. Anderzijds kan de vennootschap in functie van de grootte van de maandelijks uitgekeerde bezoldiging een groepsverzekering opstarten. De te betalen premies zijn binnen de zogenaamde 80%-regel fiscaal aftrekbaar wat een bijkomende besparing in de vennootschap uitmaakt. Indien er dus geen of een zeer beperkte bezoldiging wordt uitgekeerd, dan zal de groepsverzekering ook beperkt zijn. Attractiebeginsel Het attractiebeginsel bepaalt dat alle prestatievergoedingen die een bedrijfsleider (bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar, etc.) ontvangt van de vennootschap waarvoor hij zijn mandaat uitoefent, beschouwd worden als bezoldigingen van bedrijfsleiders en bijgevolg ook als dusdanig belast worden. Het gebeurt echter vaak dat een zaakvoerder of een bestuurder naast zijn maatschappelijk functie(s) ook nog andere activiteiten in de vennootschap uitoefent in het kader van een arbeids- of aannemingsovereenkomst. Volgens het attractiebeginsel zullen ook in deze situatie alle inkomsten die aan bedrijfsleiders worden toegekend ter vergoeding van eender welke beroepswerkzaamheid automatisch en voor hun volle bedrag als bezoldigingen van bedrijfsleiders worden aangemerkt.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
5
Het attractiebeginsel heeft bijgevolg een impact op de forfaitaire kostenaftrek. Voor werknemers gebeurt de berekening van het forfait volgens een degressieve schaal, bij bedrijfsleiders daarentegen geldt een lineair percentage van 5%, ongeacht de inkomstenschijf. Het attractiebeginsel geldt niet wanneer loontrekkenden ook een onbezoldigd mandaat uitoefenen in een vennootschap. Alle inkomsten die hen worden toegekend, moeten worden belast als bezoldigingen van loontrekkenden en genieten het hogere forfait voor beroepskosten dat voor deze categorie van inkomsten geldt. Wanneer echter kan worden aangetoond dat de ontvangen voordelen van alle aard betrekking hebben op de uitoefening van de functie van bedrijfsleider, heeft dit tot gevolg dat die functie niet meer onbezoldigd is en zal het attractiebeginsel wél spelen.
2.2 Tantième Tantièmes zijn veranderlijke winstuitkeringen 2 die worden toegekend aan de bestuurders van kapitaalvennootschappen voor hun geleverde prestaties, ongeacht de vorm, met uitsluiting van dividenden. Bijgevolg zijn tantièmes bedragen die van de te bestemmen winst van de vennootschap worden afgenomen en die worden toegekend aan de bestuurders. Zij vertegenwoordigen gewoonlijk een bepaald percentage van de totale winst of van de te bestemmen winst van de vennootschap. De uitkering gebeurt door de algemene vergadering n.a.v. de winstverdeling. De tantième heeft een vergelijkbare fiscale impact als de toekenning van een bezoldiging (sociale zekerheidsbijdrage is verschuldigd, en ook personenbelasting). Wel is het zo dat een tantième niet in aanmerking komt voor de berekening van de groepsverzekering en interne pensioenbelofte. Er is immers niet voldaan aan de voorwaarde dat de bezoldiging toegekend werd vóór het einde van het boekjaar. Een tantième is echter wel geschikt om de belastbare winst van de vennootschap nog te optimaliseren als het boekjaar reeds werd afgesloten. De tantième maakt immers een aftrekbare kost uit voor de vennootschap in het boekjaar waarop de tantième slaat en dus niet in het jaar waarin de tantième toegekend wordt. Voor de genieter daarentegen maakt de tantième deel uit van het inkomen in het jaar van ontvangst, wat leidt tot een tijdsverschil tussen de aftrekbaarheid in de vennootschap (= boekjaar waarop de tantième slaat), en de belastbaarheid in de personenbelasting (= jaar van toekenning). Het uitkeren van een tantième is bijgevolg een middel om fiscaal te verhelpen, wanneer er te weinig werd voorafbetaald of de bezoldiging te laag is voor toepassing van het verlaagd tarief. Voor de ontvanger maakt de tantième deel uit van zijn inkomen in het jaar van toekenning en moet ze opgenomen worden in de fiche 281.20 van dat jaar.
2
Afhankelijk van de winst die de vennootschap heeft gemaakt.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
6
BTW: Bedrijfsleider - vennootschap De tantièmes die een bedrijfsleider ontvangt als tegenprestatie voor de opdracht die hij in een vennootschap waarneemt, volgen steeds het BTW-regime van de eigenlijke bestuursvergoeding. Het is daarbij van belang te weten welke BTW-regeling van toepassing is op de eigenlijke bestuursmandaten. Bedrijfsleiders-natuurlijke personen krijgen als gevolg van de uitoefening van hun mandaat niet de hoedanigheid van BTW-belastingplichtige waardoor hun bestuursvergoeding, en bijgevolg de toegekende tantièmes, niet aan BTW zijn onderworpen. Anders dan bij bedrijfsleiders-natuurlijke personen hebben bestuurders-vennootschappen de keuze of ze hun bestuursmandaten al dan niet aan BTW onderwerpen. Indien er dus geopteerd wordt om de mandaten aan BTW te onderwerpen zijn de eraan verbonden toegekende tantièmes eveneens aan BTW onderworpen.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
7
3.
INTRESTEN EN DIVIDENDEN
3.1 Intresten Intresten die uitbetaald worden op een R/C passief kunnen aanzien worden als een optimalisatie van inkomsten in die zin dat er minder bezoldigingen zouden kunnen uitgekeerd worden, waardoor er minder sociale bijdragen en minder belastingen zouden betaald worden. De bezoldigingen worden in dit geval vervangen door een roerend inkomen. De bedragen die de aandeelhouder/bedrijfsleider leent aan zijn eigen vennootschap kunnen echter niet onbeperkt intresten opleveren. Enerzijds wordt er een beperking gesteld aan de aangerekende rentevoet. Deze rentevoet mag niet hoger liggen dan de marktrentevoet. Als basis kan richtinggevend de OLO op 5 jaar genomen worden, verhoogd met een bepaald risicopremie van ± 2%. Op die manier komt men op een bruto-tarief van 3,75 % (tarief 2011) + 2 % = 5,75 %. Anderzijds wordt ook een beperking gesteld aan het totaal bedrag dat op de R/C staat geboekt. Dit bedrag mag namelijk niet hoger zijn dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk en het gestort kapitaal op het einde van het belastbaar tijdperk. Indien er geen reserves zouden uitgekeerd worden om privé te behouden, zou er toch een uitkering kunnen gebeuren om te voorzien in een R/C op de creditzijde van de balans. Deze R/C brengt een hogere intrestvergoeding op dan deze die gebruikt wordt voor de berekening van de notionele intrestaftrek en ondergaat een roerende voorheffing van 15 % in plaats van 25 % bij dividenduitkeringen. Bij uitkering van een dividend om vervolgens een R/C op de creditzijde te voorzien, zal na verloop van tijd de hoge inhouding van 25% roerende voorheffing dus ook worden terugverdiend. Deze heroriëntering van middelen kan bijkomend nog interessant zijn als de vennootschap een politiek kent van jaarlijkse dividenduitkeringen.
3.2 Dividenden Dividenden worden uitgekeerd aan de aandeelhouders, zijn voor hun volledig bedrag onderworpen aan de vennootschapsbelasting en ondergaan vervolgens, ten laste van de natuurlijke personen, de roerende voorheffing (15% of 25% of 10% indien liquidatie). Zij vertegenwoordigen een uitkering van de winst na belasting. Dit doet misschien overkomen dat een dividenduitkering fiscaal weinig voordeel geniet, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Bij toepassing van de verlaagde tarieven in de vennootschapsbelasting in combinatie met de verlaagde roerende voorheffing, bedraagt de globale belastingdruk namelijk 35,62 % (zie tabel). Een dividend is echter ook niet onderhevig aan de personenbelasting noch aan de sociale zekerheidsbijdragen. Het is bijgevolg goedkoper om dividenden uit te keren dan een verhoging van een bezoldiging toe te staan. Wel moet op gelet worden dat een dividenduitkering vennootschapsrechtelijk beperkt is. Dit is trouwens evenzeer het geval bij een tantième. Een dividenduitkering heeft o.a. ook een weerslag op het verlaagd opklimmend tarief in de vennootschapsbelasting. Wanneer de vennootschap meer dividend uitkeert dan 13% van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbaar tijdperk, dan verliest zij het voordeel van de verlaagde tarieven in de vennootschapsbelasting. Een dividend heeft ook geen invloed wat de groepsverzekering betreft. Zoals reeds vermeld moet er roerende voorheffing betaald worden. Deze voorheffing is bevrijdend wat impliceert dat de inkomsten uit dividenden niet meer dienen aangegeven te worden in de Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
8
personenbelasting. De roerende voorheffing dient ingehouden te worden door de uitkerende vennootschap. In principe bedraagt de roerende voorheffing 25%. Daarnaast bestaat er, onder strikte voorwaarden, een verlaagd tarief roerende voorheffing van 15%. Dit verlaagd tarief is van toepassing op de dividenden van aandelen die vanaf 1 januari 1994 werden uitgegeven (verder worden enkel die aandelen besproken waar geen beroep werd gedaan op het openbaar spaarwezen). Om het tarief van 15% te kunnen genieten moeten we kijken naar enkele van de meest voorkomende voorwaarden (Art. 269 W.I.B. 1992): - de aandelen zijn uitgegeven ter vergoeding van een inbreng in geld; - de aandelen mogen geen enkel toegekend voorrecht genieten (geen preferente aandelen); - de aandelen moeten vanaf hun uitgifte op naam staan of de aandelen moeten vanaf hun uitgifte gedeponeerd zijn in een dossier open bewaargeving bij een bank; - de vennootschap mag geen overname doen van bepaalde activa van bepaalde personen. Deze activa zijn goederen die vóór 1 januari 1994 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid werden gebruikt door de aandeelhouder, bestuurder, zaakvoerder of vennoot van de vennootschap die de overdracht verkrijgt, aandelen die deel hebben uitgemaakt van het privaat vermogen van de aandeelhouder, bestuurder, zaakvoerder of vennoot van de vennootschap die de overdracht verkrijgt en van goederen die vóór 1 januari 1994 hebben toebehoord aan een vennootschap waar de overdrager aandeelhouder, bestuurder, zaakvoerder of vennoot was. Wanneer vennootschappen na 31 december 1993 hun kapitaal verminderen, worden de doorgevoerde kapitaalverhogingen slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen. Zo wordt vermeden dat de vennootschappen eerst hun kapitaal verhogen om op dat nieuwe kapitaal het lage tarief te krijgen om meteen daarna een kapitaalvermindering door te voeren van het oude kapitaal. Deze kapitaalverhogingen komen echter toch in aanmerking wanneer de kapitaalverminderingen beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de kapitaalvermindering gebruikt wordt om boekhoudkundige verliezen aan te zuiveren of om onbeschikbare reserves aan te leggen. Totale kostprijs van een dividenduitkering
Ven.Bel. 33,99%
Ven.Bel. 33,99%
Ven.Bel. 24,25%
Ven.Bel. 24,25%
R.V. 25%
R.V. 15%
R.V.25 %
R.V.15 %
Winst vóór Ven.Bel.
100,00
100,00
100,00
100,00
Ven. Bel. Nettowinst
33,99 66,01
33,99 66,01
24,25 75,75
24,25 75,75
R.V. Dividend
16,50
9,90
18,94
11,36
50,49%
43,89%
43,19%
35,61%
Globale belastingdruk
Tijdstip uitkering Inzake dividenduitkering dient aandacht verleend te worden aan drie soorten dividenden die zich in de praktijk voordoen: -
jaardividend tussentijds dividend interimdividend
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
9
Jaardividend Onder het jaardividend wordt verstaan het dividend dat door de jaarvergadering (van de aandeelhouders/vennoten) wordt goedgekeurd bij het goedkeuren van de jaarrekening.
Tussentijds dividend Onder het begrip tussentijds dividend wordt verstaan een dividend dat niet door de jaarvergadering (van de aandeelhouders/vennoten) wordt goedgekeurd maar door een bijzondere algemene vergadering op een datum die niet samenvalt met de statutaire datum die zich uitspreekt over de goedkeuring van de jaarrekening. De winst die werd gereserveerd in een vorige jaarrekening en die werd overgedragen of gereserveerd door de jaarvergadering, kan het voorwerp uitmaken van een tussentijdse dividenduitkering in de mate dat deze gereserveerde winsten en reserves niet door overgedragen verliezen worden teniet gedaan, noch wettelijk of statutair niet uitkeerbaar zijn.
Interimdividend Voor de concrete procedure met betrekking tot het toekennen van een interimdividend wordt verwezen naar de bepaling van het artikel 618 van het Wetboek van Vennootschappen voor de NV. Bij de statuten kan aan de raad van bestuur de bevoegdheid worden verleend om op het resultaat van het boekjaar een interimdividend uit te keren. Deze uitkering mag alleen geschieden op de winst van het lopende boekjaar, in voorkomend geval verminderd met het overgedragen verlies of vermeerderd met de overgedragen winst, zonder onttrekking aan de reserves die volgens een wettelijke of statutaire bepaling zijn of moeten worden gevormd. Daarenboven mag tot deze uitkering slechts worden overgegaan nadat de raad van bestuur aan de hand van een staat van activa en passiva die door de commissaris is nagezien, heeft vastgesteld dat de winst voldoende is om een interimdividend uit te keren. Het verificatieverslag van de commissaris wordt gevoegd bij zijn jaarlijks verslag. Het besluit van de raad van bestuur om een interimdividend uit te keren, mag niet later worden genomen dan twee maanden na de dag waarop de staat van activa en passiva is opgesteld. Tot uitkering mag niet eerder worden besloten dan zes maanden na de afsluiting van het voorgaande boekjaar en nadat de jaarrekening over dat boekjaar is goedgekeurd. Na een eerste interimdividend mag tot een nieuwe uitkering niet worden besloten binnen de drie maanden na het besluit over het eerste interimdividend. Indien de interimdividenden het bedrag te boven gaan van het later door de algemene vergadering vastgestelde jaardividend, wordt het meerdere beschouwd als een voorschot op het volgende dividend. Interimdividenden zijn enkel toegelaten in een NV en in de Comm. VA.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
10
Beperking uit te keren bedrag3 Er mag geen uitkering geschieden als op de datum van afsluiting van het laatste boekjaar het nettoactief, zoals dat blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ten gevolge van de uitkering zou dalen beneden het bedrag van het gestorte of, indien dat hoger is, van het opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd. Onder nettoactief moet worden verstaan: het totaal bedrag van de activa zoals dat blijkt uit de balans, verminderd met de voorzieningen en schulden. Dit stemt overeen met het netto eigen vermogen (post 10/15 op het passief van de balans). Voor de uitkering van dividenden mag het eigen vermogen niet omvatten: -
het nog niet afgeschreven bedrag van de kosten van oprichting en uitbreiding behoudens in uitzonderingsgevallen, te vermelden en te motiveren in de toelichting bij de jaarrekening, het nog niet afgeschreven bedrag van de kosten van onderzoek en ontwikkeling
Superdividend Zoals reeds gezegd, mag het uitgekeerde dividend niet hoger zijn dan 13% van het volstort kapitaal bij het begin van het belastbaar tijdperk, om te genieten van het verminderd tarief in de vennootschapsbelasting. Dit is een lastige beperking voor een typische EBVBA managementvennootschap, die met een minimum startkapitaal van ongeveer € 12.400,00 start. In dit geval kan slechts € 1.612 dividend uitgekeerd worden. Als er dus bijvoorbeeld € 36.000 winst is die aan het verlaagde KMO-tarief belast wordt, dan is er dus wel ongeveer € 26.240 winst beschikbaar in de vennootschap, maar nog niet voor de aandeelhouder(s) of zaakvoerder(s). Dit levert bijgevolg een probleem op voor het “liquide” maken van de winsten die in de vennootschap gerealiseerd worden. Een optimale strategie bestaat erin om de zoveel jaar een “superdividend” uit te keren en dat jaar niet het voordeel van de verminderde KMO-belasting te genieten. In dergelijk jaar worden de privé benodigde liquiditeiten door de vennootschap aan de aandeelhouder(s) uitgekeerd als dividend, mits een belasting op dat dividend van 25% of 15%. Het wordt verwacht dat in zo’n jaar vaak een lagere zaakvoerdersverloning optimaal bevonden wordt, omdat het minimum van € 36.000 (of vennootschapswinst als die lager ligt) dan niet meer relevant is. Anderzijds is het voor een levensverzekering voor de zaakvoerder noodzakelijk dat er een maandelijks zaakvoerdersloon wordt uitgekeerd. De impact van een eventuele tijdelijke vermindering van de zaakvoerdersbezoldiging hierop moet dus wel bekeken worden. Het kan tevens interessant zijn een superdividend uit te keren op een ogenblik dat de kwalificatie als fiscale KMO minder belang heeft, bvb. in een jaar met weinig winst en weinig investeringen.
3
Artikel 320 & 617 W.Venn.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
11
4.
VERKOOP EN VERHUUR VAN GOEDEREN AAN DE VENNOOTSCHAP
4.1 Verkoop van goederen aan de vennootschap Er kan overwogen worden om een privé-vermogensbestanddeel (bvb. onroerend goed) dat door de aandeelhouder of de bedrijfsleider niet beroepsmatig gebruikt wordt, maar wel door de vennootschap beroepsmatig zou kunnen gebruikt worden, te verkopen aan de vennootschap. De verkoper zal hierbij in principe een belastingvrije meerwaarde kunnen realiseren en de vennootschap zal dit vermogensbestanddeel kunnen afschrijven, of indien het niet over een investeringsgoed gaat, onmiddellijk in kost kunnen nemen. Roerende privé-goederen (zoals bvb. een auto, werkmateriaal, kantoormeubilair,…) kunnen ook verkocht worden aan de vennootschap. Het volstaat een onderhands contract op te maken waarin de verkoop wordt opgenomen. Voor de vennootschap zijn deze aankopen een kost of afschrijfbare investering terwijl de bedrijfsleider er niet op belast wordt. De prijs van de verkoop moet wel redelijk blijven. Verkoop van een onroerend goed aan de vennootschap
Er moet op gewezen worden dat de aankoop van een onroerend goed via een vennootschap in het licht van behoorlijk wat zaken goed overwogen moet worden. Wie vandaag een onroerend goed wenst aan te kopen in een (patrimonium)vennootschap moet de gevolgen hiervan in overweging nemen. Niet enkel de voordelen op korte termijn mogen primeren. Ook de gevolgen op lange(re) termijn zijn belangrijk, onder meer met het oog op successieplanning, latere verkoop van het onroerend goed,… Het is buiten het bestek van dit werk om alle toelichting en knelpunten uiteen te zetten bij de verkoop van een onroerend goed aan een vennootschap. Samengevat worden hier een aantal aandachtspunten opgesomd: -
-
Aanrekening voordeel alle aard indien het onroerend goed privé wordt gebruikt4; Meerwaardeproblematiek bij latere verkoop van het onroerend goed door de vennootschap: de meerwaarde die de vennootschap op deze verkoop maakt, wordt in principe belast, en -niet te vergeten- de opbrengst hiervan blijft ook in de vennootschap zitten. Dit impliceert dat -als de bedrijfsleider deze gelden aan de vennootschap wilt onttrekken- er ook nog bijkomend dient rekening te houden met een roerende voorheffing van 15%, 25% of 10% indien liquidatie! Om de belastingdruk te verlagen bestaat wel het systeem van gespreide meerwaarden wanneer de vennootschap onder strikte voorwaarden de verkoopwaarde herinvesteert; Onroerend inkomen: verhuur door particulier aan particulier die het goed niet beroepsmatig aanwendt: bedrag huur is niet relevant, in personenbelasting is onroerend inkomen immers gebaseerd op K.I. ↔ verhuur door een vennootschap: huurinkomsten worden in winst opgenomen (+ R.V. indien uitkering);
4
De berekening van het voordeel van alle aard blijkt in de praktijk echter meestal voordelig uit te vallen. Het kadastraal inkomen is immers de belangrijkste factor in deze berekening .
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
12
-
Grond kan niet afgeschreven worden, de aanschaffingskosten op de grond zijn echter wel aftrekbaar.
Het is bovendien niet onbelangrijk te vermelden dat de statuten een aankoop van een onroerend goed moeten toelaten. Zoniet zal de fiscale aftrekbaarheid van de kosten door de vennootschap mogelijk ter discussie komen.5
4.2 Verhuur onroerende goederen aan de vennootschap Algemeen De mogelijkheden om een gebouwd onroerend goed te verhuren aan een vennootschap zijn niet onbeperkt voor een bedrijfsleider. De huurprijs en -voordelen die hij van zijn vennootschap ontvangt, worden in een bedrijfsleiderbezoldiging geherkwalificeerd in de mate dat deze huurprijs en –voordelen hoger zijn dan 5/3 van het gerevaloriseerd K.I. van het verhuurde goed. 6 Voorbeeld Een gebouw met een KI van 2.000,00 EUR wordt verhuurd aan 18.000,00 EUR/jaar. Het maximum onroerend inkomen bedraagt 12.933,33 EUR (= 2.000,00 x 3,88 x 5/3). Bijgevolg is er een overdreven huur of met andere woorden een bezoldiging van 5.066,67 EUR (= 18.000,00 – 12.933,33). Ook dient gezegd te worden dat er wel methodes zijn om méér huur te vragen, vooraleer er sprake kan zijn van herkwalificatie in bezoldiging. Als de partner van de bedrijfsleider mede-eigenaar is van het gebouw dat de bedrijfsleider aan zijn vennootschap verhuurt, kan het interessant zijn om meer huur te vragen. Als de partner geen zaakvoerder is, geldt de beperking voor hem/haar immers niet. Dit betekent dan ook dat slechts de helft van de “overdreven” huur als een bezoldiging zal worden beschouwd. Is het gebouw dat de vennootschap huurt de persoonlijke eigendom van de partner van de bedrijfsleider, dan geldt de beperking zelfs helemaal niet (weliswaar als de partner in dit geval ook geen zaakvoerder is). De huur wordt in dit geval dus nooit als een bezoldiging beschouwd. Als de bedrijfsleider dus gehuwd is en als het gebouw mede-eigendom is van de echtgeno(o)t(e), kan hij de herkwalificatie volledig vermijden door zijn deel te laten overbrengen naar zijn/haar eigen vermogen. Hiervoor is 1% registratierechten verschuldigd. Ook als het gebouw de persoonlijke eigendom is van de bedrijfsleider, kan hij het overbrengen naar het eigen vermogen van de echtgeno(o)t(e), mits betaling van 10% registratierechten. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de gevolgen bij bijvoorbeeld echtscheiding of overlijden.
Verhuren versus afschrijven Voor bedrijfsgebouwen is de afschrijvingstermijn 20 of 33 jaar al naargelang het gaat over nijverheidsgebouwen of kantoor- en handelsgebouwen. Jaarlijks wordt m.a.w. 5% ofwel 3% van de waarde van deze gebouwen als afschrijvingskost in de resultatenrekening genomen. Bij huur kunnen de kosten hoger liggen want 7% van de waarde van het pand kan als normale huur verantwoord worden.
5 6
Cassatie 12 december 2003 de Artikel 32, 2 lid, 3° WIB 92
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
13
De vennootschap kan via huur dus een hoger kostenbedrag boeken dan via afschrijving. Maar ook langs de kant van de bedrijfsleider is het voordeel interessant: hij ontvangt een huur en kan evenredig zijn bedrijfswedde verminderen wat een onmogelijke vergoedingspolitiek is als het gebouw eigendom van de vennootschap is. Bovendien is huur als inkomen te verkiezen boven een wedde. De voordelen van verhuren tegenover afschrijven blijken ook op lange termijn. Na 20 of 33 jaar staat de boekhoudkundige waarde van het gebouw op nul zodat de vennootschap geen afschrijvingen als kosten meer kan in rekening brengen. Ook al heeft het gebouw op dat moment nog een reële waarde en zou men overgaan tot herwaardering, toch leidt dit niet tot een hernieuwde afschrijvingsmogelijkheid op fiscaal vlak. Verhuren kan daarentegen eeuwig doorgaan. Elk jaar opnieuw kan de vennootschap kosten boeken en kan de bedrijfsleider fiscaalvriendelijk geld uit de vennootschap halen. Men zal argumenteren dat verhuren maar kan blijven duren als tijdig gerenoveerd wordt. In de praktijk is het echter zo dat exploitatiegebonden verbouwingswerken ten laste van de vennootschap gelegd worden, ook al is het bedrijfspand particuliere eigendom, omdat de werken ten goede komen aan de vennootschap, haar werking en winstpotentie. Op die manier kan de bedrijfsleider lastens de vennootschap een meerwaarde geven aan zijn privé-bezit en kan de vennootschap de BTW op de verbouwingswerken recupereren. Ook zal bij verhuring door een particulier de verkoop van het bedrijfspand geen aanleiding geven tot enige belastbare meerwaarde, op voorwaarde dat het bedrijfspand niet binnen de vijf jaar na de verwerving wordt vervreemd.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
14
5.
VOORDELEN IN NATURA
Voordelen van alle aard verkregen door bedrijfsleiders wegens of ter gelegenheid van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, worden als bezoldigingen beschouwd. Ten gevolge van de hoge belastingdruk (met inbegrip van de sociale lasten die op de bezoldigingen drukken) wordt veel gebruik gemaakt van middelen die in aanmerking komen om als voordelen in natura belast te worden. De reden hiervoor is dat het voordeel voor de bedrijfsleider veel hoger is, niettegenstaande een lagere brutokost voor de vennootschap. Met een lagere brutokost wordt dus een hogere vergoeding aan de bedrijfsleider toegekend, en op die manier kunnen op een fiscaal gunstige manier geld of middelen uit de vennootschap bekomen worden. Deze voordelen van alle aard zijn in hoofde van de genieter belastbaar, wanneer deze voordelen behaald worden uit hoofde of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid. Het doorslaggevend argument is een oorzakelijk verband tussen het verkregen voordeel en het uitgeoefend beroep. De toekennende vennootschap draagt definitief de last van het voordeel: hiermee ontstaat belastbaarheid van het voordeel in hoofde van de genieter. Bijgevolg is er geen voordeel van alle aard als het genoten voordeel aan de genieter gefactureerd wordt. Het gefactureerde wordt in de praktijk door de bedrijfsleider betaald, dan wel gedebiteerd op zijn lopende rekening bij de vennootschap. Wanneer het voordeel van alle aard wordt gefactureerd of terugbetaald, moet de BTW volgens de gewone regels aangerekend worden. De fiscale behandeling verschilt naargelang de kosten al dan niet doorgefactureerd worden aan de genieter. -
-
de kosten worden niet doorgefactureerd of aangerekend aan de genieter van het voordeel: het voordeel van alle aard moet worden vermeld op de fiche 281.20 (cfr. aanslag geheime commissielonen) de kosten worden doorgefactureerd of aangerekend aan de genieter van het voordeel: verwerking via factuur of R/C (geen vermelding op de fiche 281.20)
De toekenning van voordelen van alle aard aan bestuurders en zaakvoerders vergt bovendien altijd de tussenkomst van de algemene vergadering: -
voor nieuwe voordelen: agendering op de algemene vergadering en afzonderlijke beslissing van de toekenning van de voordelen; voor reeds bestaande voordelen: impliciete bevestiging door middel van de goedkeuring van de jaarrekening.
Hieronder worden de belangrijkste voordelen in natura besproken die door een vennootschap kunnen toegekend worden. 5.1 Kosteloze terbeschikkingstelling onroerend goed door de vennootschap7 Voor gebouwde onroerende goederen8 (of gedeelten daarvan) die ter beschikking gesteld worden door een vennootschap, wordt het voordeel als volgt vastgesteld: 7
Artikel 18, § 3, 1° KB W.I.B. 92 In België gelegen onroerende goederen. Indien het onroerend goed in het buitenland is gelegen, wordt het belastbaar voordeel vastgesteld op de vermoedelijke huurwaarde van het goed.
8
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
15
-
indien het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van het gebouwd onroerend goed kleiner is dan of gelijk aan € 745 1,25 x 5/3 x geïndexeerd K.I. indien het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van het gebouwd onroerend goed groter is dan € 745 2 x 5/3 x geïndexeerd K.I.
Wanneer het een gemeubileerde woning betreft, moet het voordeel nog eens vermenigvuldigd worden met 5/3de. Indien de bedrijfsleider een vergoeding betaalt voor het gebruik van de woning, wordt het berekende voordeel met deze vergoeding verminderd. 5.2 Kosteloze beschikking over een wagen Het persoonlijk gebruik van een voertuig is duidelijk één van het meest voorkomende voordeel dat wordt toegestaan. Als de personenwagen eigendom is van de vennootschap (aankoop, leasing of renting), worden alle kosten gedragen door de vennootschap, de wettelijke beperking (volgens de CO2-uitstoot) in acht genomen. Van zodra de bedrijfswagen gebruikt wordt voor het woon/werkverkeer en dus ook privatief, wordt het voordeel berekend op 5.000 km per jaar als de enkele afstand tussen woon- en werkplaats 25 km of minder bedraagt en op 7.500 km indien deze afstand meer dan 25 km bedraagt.9 Vervolgens wordt deze basis vermenigvuldigd met een coëfficiënt afhankelijk van de fiscale pk van het voertuig. Deze coëfficiënt wordt jaarlijks geïndexeerd. Een wagen in de vennootschap bespaart heel wat geld voor de bedrijfsleider in zijn privé-uitgaven: geen verzekeringspremies, geen onderhoud- en herstellingskosten, geen verkeersbelasting en geen brandstofkosten. Een wagen is ook heel wat goedkoper dan een verhoging van de brutobezoldiging van de bedrijfsleider. Dit is te verklaren door het feit dat kosten die gemaakt worden voor de personenwagen grotendeels fiscaal aftrekbaar zijn (weliswaar rekening houdend met de wettelijke beperkingen voor personenwagens): • interesten lening + brandstofkosten: 100% fiscaal aftrekbaar • afschrijving (leasing) + onderhoudskosten + verzekeringspremies: 75% fiscaal aftrekbaar. Dit percentage wordt verlaagd of verhoogd in functie van de CO2-uitstoot. Deze regeling is nu veralgemeend voor alle personenwagens sinds 1 april 2008. Inzake BTW Het voordeel van alle aard zoals forfaitair berekend op het gebied van directe belastingen wordt geacht de eventuele BTW te omvatten. Die BTW moet uit het forfait worden gehaald en door de vennootschap aan de Staat worden afgedragen. De verschuldigde BTW wordt berekend volgens een technisch ingewikkelde formule, die rekening houdt met een aftrek van 10 % voor autokosten waarop geen BTW kan afgetrokken worden (verkeersbelasting, verzekering), en met de algemene BTWaftrekbeperking tot 50 %. Bij het BTW-tarief van 21 % is de verschuldigde B.T.W. gelijk aan het verschil tussen • het "voordeel inclusief BTW" (zoals forfaitair berekend op het gebied van directe belastingen), en • het "voordeel exclusief BTW" = het voordeel inclusief B.T.W. gedeeld door 1,0855.
9
Circ. AOIF 8/2004, Ci.RH.241/561.264
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
16
5.3 Gratis PC en Internet De voordelen die de bedrijfsleider geniet dankzij het gratis gebruik van een PC en een internetaansluiting betaald door de vennootschap levert hem een forfaitair bepaald voordeel in natura op. Het forfaitaire voordeel voor de kosteloze beschikking van een PC wordt vastgesteld op € 180,00 per jaar en voor de internetaansluiting is het bedrag gelijk aan € 60,00 per jaar. Voorbeeld: Wanneer we ervan uitgaan dat de aankoop van een computer € 900,00 kost en een abonnement op het internet € 600,00 kost aan de vennootschap, kan de bedrijfsleider hierdoor een uitgave besparen van € 1.500,00. Gesteld dat de vennootschap de PC over een periode van 3 jaar afschrijft, komt men tot volgend schema: Privé situatie - uitgespaarde kost privé-uitgaven: € 900/3 + € 600 - bruto-voordeel in natura aan te geven op fiche 281.20 - sociale bijdragen (14,16 % op suppl. Belastbaar voordeel) - forfaitaire kosten (5 % op brutovoordeel - sociale bijdragen) - belastbaar voordeel van alle aard - personenbelasting (50 %) - aanvullende gemeentebelasting (7 %) Netto besparing voor de bedrijfsleider
-10,58 200,96 -100,48 -7,03 764,03
Situatie bij de vennootschap - totale kost - besparing vennootschapsbelasting Netto-uitgave voor de vennootschap
900,00 -305,91 594,09
900,00 240,00 -28,46
100%
84,89%
100% 66,01%
Dit voorbeeld wordt ter illustratie weergegeven om een idee te geven van de belastingbesparing die kan verwezenlijkt worden door voordelen in natura toe te kennen. Hier valt op te merken dat deze oefening telkens kan herhaald worden voor de andere mogelijkheden om geld uit de vennootschap te halen. 5.4 Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, tuiniers, chauffeurs,… Het jaarlijks voordeel bedraagt € 5.950,00 per voltijds tewerkgestelde persoon. Dit bedrag dient evenredig herleid te worden bij deeltijdse tewerkstelling. Indien het personeel ter beschikking wordt gesteld voor beroepsdoeleinden, dan is er geen belastbaar voordeel. Het voordeel ontstaat dus enkel indien het personeel effectief voor privé-doeleinden wordt aangenomen.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
17
5.5 Renteloze lening10 De toekenning van een renteloze lening of een lening tegen verminderde rentevoet door een vennootschap aan haar bedrijfsleider, maakt een belastbaar voordeel van alle aard uit in hoofde van de genieter. Het belastbaar voordeel is gelijk aan het verschil tussen: -
de referentierentevoet die per type van lening verschilt, en de rentevoet die aan de lener moet betalen.
5.6 Kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit11 Het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit aan bedrijfsleiders wordt forfaitair bepaald. -
verwarming: € 1.180 per jaar elektriciteit: € 590 per jaar
In tegenstelling tot het voordeel dat voortvloeit uit de kosteloze verstrekking van onroerende goederen, moet op de voordelen voor energie ook BTW worden betaald. Wel neemt de fiscus aan dat de forfaitair vastgelegde voordelen BTW inclusief zijn. 5.7 Privé-gebruik van telefoon en gsm Wanneer de vennootschap de telefoon of gsm-rekening van de bedrijfsleider betaalt, wordt het (gedeeltelijk) privé-gebruik belast bij de genieter op basis van de werkelijke waarde van het voordeel. De fiscus voorziet niet in een forfaitaire regeling terzake. De fiscale behandeling verschilt naargelang de kosten al dan niet doorgefactureerd worden aan de genieter. -
de kosten worden niet doorgefactureerd of aangerekend aan de genieter van het voordeel: het voordeel van alle aard moet worden vermeld op de fiche 281.20 de kosten worden doorgefactureerd of aangerekend aan de genieter van het voordeel: verwerking via factuur of R/C (geen vermelding op de fiche 281.20)
5.8 Hoe het beste halen uit voordelen in natura? Bij de samenstelling van de loonenveloppe, waarbij sommige voordelen in natura worden opgenomen, is het van groot belang de wettelijke bepalingen te volgen en indien ze niet voorhanden zijn, deze voordelen te ramen op redelijke wijze. Op die manier worden eindeloze discussies met de fiscus vermeden. Het is aangewezen vooral gebruik te maken van de voordelen die forfaitair geraamd zijn. Tenslotte is het belangrijk het bedrag van de voordelen op de loonfiche 281.20 en samenvattende opgave te vermelden. Zo wordt het risico vermeden tot aanslag van geheime commissielonen.
10 11
Artikel 18, § 3, 1° KB W.I.B. 92 Artikel 18, § 3, 4° KB W.I.B. 92
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
18
6.
ONKOSTENVERGOEDINGEN EN MAALTIJDCHEQUES
6.1 Forfaitaire onkostenvergoeding Met een forfaitaire onkostenvergoeding wordt bedoeld dat de vennootschap een vast bedrag per maand terugbetaalt aan de bedrijfsleider als kosten eigen aan de vennootschap en waarvoor er geen verantwoordingsstukken 12 moeten voorgelegd worden. De vergoeding dekt bvb. volgende kosten: parkingkosten, openbaar vervoer, traktaties aan klanten, kleine aankopen bureelmateriaal, een vergoeding voor maaltijden tijdens dienstreizen, telefoon thuis, internet thuis, car wash, vergoeding kantoorkosten in de privé-woning, representatievergoedingen,… De grootte van deze onkostenvergoeding is echter niet voor iedereen dezelfde en moet minstens redelijk zijn. Deze onkostenvergoeding is dus functiegebonden en er moet kunnen aangetoond worden dat de bedrijfsleider deze kosten maakt voor de vennootschap. Dit bedrag kan voor bedrijfsleiders oplopen tot € 300 à € 350 per maand, voor zover voldoende onderbouwd. Met de fiscus kan hierover eventueel een ruling gesloten worden. Voorwaarden door de Rulingcommissie vooropgesteld: - de forfaitaire bedragen worden niet geïndexeerd; - waar door de fiscus kan aangetoond worden dat het autokosten of representatiekosten betreft, dient de aftrekbaarheid beperkt te worden; - wordt aangetoond dat de kosten vergoedingen voor maaltijden betreffen, dan kunnen geen maaltijdcheques worden uitgereikt. De vennootschap moet kunnen aantonen dat het beroepsmatige kosten zijn (Art. 49 WIB 1992). Vanaf dat moment is het een aftrekbare kost voor de vennootschap. Forfaitaire onkostenvergoedingen zijn niet belastbaar bij de bedrijfsleider als kan bewezen worden dat de vergoeding bestemd is tot het dekken van kosten die hem eigen zijn, en de vergoeding ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten besteed is. De administratieve commentaar op het W.I.B. 1992 stelt tevens dat forfaitaire vergoedingen bepaald dienen te zijn overeenkomstig bepaalde normen die het resultaat zijn van herhaalde waarnemingen en steekproeven. Deze onkostenvergoeding dient bovendien verantwoord te worden door individuele fiches en samenvattende opgaven (“JA-ernstige normen”). Tevens wordt erop gewezen dat onkostenvergoedingen buiten de BTW vallen. 6.2 Forfaitaire kilometervergoeding Een bedrijfsleider kan een kilometervergoeding van zijn vennootschap uitbetaald krijgen wanneer deze zijn eigen wagen gebruikt voor beroepsverplaatsingen. De ontvangen vergoedingen vormen een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever en zijn niet belastbaar. Als de forfaitaire kostenvergoedingen volgens ernstige normen worden vastgesteld, aanvaardt de administratie dat het om kosten eigen aan de werkgever gaat. Hiervoor moeten volgende voorwaarden voldaan zijn: - de forfaitaire vergoedingen, vastgesteld op basis van de werkelijk afgelegde kilometers, mogen in principe niet meer bedragen dan deze van de gelijkaardige vergoedingen die de staat voor dienstverplaatsingen aan zijn personeel toekent; - het aantal kilometers dat wordt terugbetaald als kosten eigen aan de werkgever mag niet abnormaal hoog zijn (in principe niet meer dan 24.000 kilometer per jaar).
12
Bonnetjes, facturen, tickets,…
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
19
Bepaalde rechtspraak heeft de grens van 24.000 km per jaar echter wel in vraag gesteld. Het hof van beroep te Gent oordeelde dat het algemene karakter van het vermoeden van niet-belastbaarheid blijft bestaan, ook wanneer de belastingplichtige wordt vergoed op basis van meer dan 24.000 km. De administratie moet effectief bewijzen dat de kostenvergoeding die terugbetaling van de werkelijke kosten schromelijk overschrijdt. Indien een hogere kilometervergoeding wordt toegekend dan deze toegestaan aan het overheidspersoneel, zal het verschil als een voordeel van alle aard worden belast. Hier laat de administratie echter het gebruik van andere tarieven wel toe als deze gebaseerd zijn op ernstige normen. Daarvoor is wel het bewijs nodig dat de hogere kilometervergoeding overeenstemt met de reële kosten of gebaseerd is op een andere ernstige norm. De wettelijke beperking van 75% aftrekbaarheid voor autokosten in de vennootschap is op forfaitaire kilometervergoedingen ook van toepassing. De brandstofkosten blijven voor 100% aftrekbaar en worden geraamd op 30% van de totale forfaitaire vergoeding. 6.3 Forfaitaire reisvergoeding binnenland Een binnenlandse reisvergoeding is in feite een terugbetaling door de vennootschap van uitgaven die de bedrijfsleider privé heeft moeten doen door het enkele feit “dat hij op de baan was” en die dus in feite ten laste vallen van de vennootschap. Het gaat dus in het bijzonder om uitgaven die gepaard gaan met het “buitenshuis” werken. De bedrijfsleider moet daardoor onderweg voorzien in kosten voor eten en drank, overnachting, enz. Deze “kosten” kunnen dan terugbetaald worden door de vennootschap als zijnde zgn. kosten eigen aan de werkgever. In deze context betekent “op de baan zijn” minstens 5 uur. Een forfaitaire binnenlandse reisvergoeding houdt in dat de vennootschap daarvoor een vast bedrag per dag terugbetaalt als kosten eigen aan de werkgever, zonder dat de bedrijfsleider daarvoor facturen, ticketjes, enz. moet voorleggen. Er bestaat geen regel die zegt hoeveel reisvergoeding de bedrijfsleider precies mag opnemen. Als algemeen principe geldt immers dat een onkostenvergoeding – zoals een reisvergoeding – steeds een vergoeding moet zijn van werkelijke kosten, en dat geldt in feite ook als die reisvergoeding forfaitair wordt bepaald. Het is echter wel van belang dat die vergoeding wordt bepaald volgens ernstige normen, en dat er m.a.w. niet zomaar een bedrag op gekleefd wordt. In de praktijk geldt wel dat die “ernstige norm” altijd geacht wordt gerespecteerd te zijn als men als forfaitaire reisvergoeding niet méér opneemt dan wat de Staat zelf betaalt aan zijn ambtenaren die op binnenlandse zending gaan. Het bedrag dat aanvaard wordt door de fiscus als een zgn. ernstige norm is dus het bedrag dat de Staat zelf betaalt aan zijn ambtenaren voor binnenlandse dienstreizen. De forfaitaire vergoeding kan bijvoorbeeld maandelijks op de privérekening van de bedrijfsleider gestort worden samen met zijn bezoldiging, maar kan bijvoorbeeld ook op het tegoed van zijn rekening-courant geboekt worden. De wijze van betaling speelt m.a.w. geen rol. De forfaitaire vergoeding is aftrekbaar voor de vennootschap gezien het om een terugbetaling gaat van kosten die eigen zijn aan de vennootschap. Om de reisvergoeding te kunnen aftrekken als beroepskosten zal de vennootschap wel moeten kunnen bewijzen dat het gaat om: - de terugbetaling van kosten die eigen zijn aan de vennootschap; - een vergoeding van effectief gemaakte kosten en niet om een verdoken bezoldiging.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
20
In de praktijk zal het wat dat betreft vooral van belang zijn te kunnen aantonen dat de bedrijfsleider effectief zoveel dagen “op de baan” is geweest. Dit kan aangetoond worden met agenda’s, rittenbladen, kilometervergoedingen die eventueel nog aanvullend betaald worden, gedetailleerde facturen en/of werkafspraken met de klanten, enz. Als de fiscus echter toch problemen zou hebben met de aftrek van de reisvergoeding bij de vennootschap, mag hij die uitbetaalde bedragen niet zomaar bij de bedrijfsleider privé belasten als een verdoken loon. De bedragen zullen namelijk in eerste instantie moeten opgenomen worden als een verworpen uitgave bij de vennootschap zelf. Geen inhoudingen moeten gebeuren op het forfaitaire bedrag. De reisvergoeding is ook niet onderworpen aan sociale bijdragen, gemeentebelasting, voorafbetalingen,… .Van belang is wel dat op de loonfiche (de zgn. fiche 281.20) die de vennootschap moet indienen, vermeld wordt dat er “kosten eigen aan de werkgever” terugbetaald werden. Er moet dan op de betreffende vraag “ja” geantwoord worden. Het bedrag zelf van de forfaitaire reisvergoeding moet alleen ingevuld worden als het “niet overeenkomstig ernstige normen” vastgesteld werd. Uiteraard verdient het antwoorden met “ja” de voorkeur, om geen onnodige discussies met de fiscus uit te lokken. Wordt er op de loonfiche geen melding gemaakt van het feit dat er “kosten eigen aan de werkgever” betaald werden (geen antwoord gegeven op de vraag en ook geen bedrag ingevuld), dan riskeert de vennootschap een zgn. aanslag geheime commissielonen ten belope van 309% van de uitgekeerde vergoedingen. Dit is uiteraard te vermijden. Een reisvergoeding is in se een terugbetaling van uitgaven die de bedrijfsleider gedaan heeft voor zijn vennootschap en bijgevolg gaat het bij de bedrijfsleider niet belast worden in de personenbelasting. Er kleeft wat dat betreft overigens een vermoeden van niet-belastbaarheid aan een reisvergoeding. Dit houdt in dat, als de fiscus niet akkoord gaat en deze vergoeding bij de bedrijfsleider privé toch zou willen belasten, hij zelf zal moeten bewijzen dat het in feite gaat om bvb. een verdoken loon. Het is een hele geruststelling te weten dat dit voor de fiscus allesbehalve gemakkelijk is. 6.4 Forfaitaire reisvergoeding buitenland Bedrijfsleiders die buitenlandse dienstreizen doen kunnen een forfaitaire reisvergoeding uitbetaald krijgen. De forfaitaire dagelijkse reisvergoedingen dekken de uitgaven die tijdens een dienstreis in het buitenland worden gemaakt voor drank, lokaal vervoer en andere kleine uitgaven. Deze vergoeding is een kost eigen aan de werkgever, en bijgevolg aftrekbaar voor de vennootschap, en niet belastbaar bij de ontvanger. De fiscus aanvaardt als bedrag de toepassing van de barema’s die de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken gebruikt voor de terugbetaling van dergelijke kosten aan haar “personeel hoofdbestuur”. De fiscus stelt echter dat nog steeds het oude tarief van € 37,1813 mag gebruikt worden indien dit voordeliger zou uitvallen. Hotel- en andere reiskosten (uitgezonderd het vervoer ter plaatse) zijn niet begrepen in deze vergoeding. Daarvoor zijn er bijgevolg bewijsstukken nodig en kunnen geen forfaits gelden. In het geval bepaalde maaltijdkosten en kleine uitgaven reeds begrepen zijn in de overnachtingskosten die de vennootschap zelf betaalt, moet het forfait verminderd worden: - met 15% voor een ontbijt; - met 35% voor een middagmaal; - met 45% voor een avondmaal; - met 5% voor kleine uitgaven. Deze vermindering moet niet toegepast worden voor de dagen van vertrek en terugkeer. 13
Dit bedrag wordt niet geïndexeerd.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
21
Voor het toegelaten bedrag van de vergoeding, dient er tevens een onderscheid gemaakt te worden tussen dienstreizen van korte duur en langere buitenlandse dienstreizen. “Korte duur” betekent voor de fiscus een afwezigheid van maximaal 30 kalenderdagen, en voor deze reizen geldt de toepassing van de barema’s hierboven vermeld. Voor langere buitenlandse dienstreizen moeten normaal de reële kosten bewezen worden aan de hand van bewijsstukken. In een recente ruling14 werd door de rulingcommissie echter gesteld dat ook voor langere buitenlandse dienstreizen (meer dan 30 dagen) belastingvrije forfaitaire vergoedingen kunnen betaald worden. In de praktijk is immers gebleken dat het in vele gevallen moeilijk was om in bepaalde landen voor elke uitgave bewijsstukken te verkrijgen, en onder dergelijke omstandigheden wordt het aanvaard om met forfaitaire dagvergoedingen te werken. Het toegelaten bedrag is eveneens terug te vinden in de barema’s die de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken gebruikt voor de terugbetaling van dergelijke kosten. In tegenstelling tot de kortere dienstreizen dienen hier wel de lagere vergoedingen gebruikt te worden die betaald worden aan “agenten op post”. Die vergoedingen bedragen 60% van de “normale” dagvergoedingen. De rulingcommissie stelt daarbij ook volgende voorwaarden: - de betaling van de forfaitaire vergoedingen moet worden beperkt tot maximaal 24 maanden voor dezelfde missie; - de betaling van vergoedingen moet worden stopgezet op het ogenblik van een eventuele definitieve vestiging in het buitenland. 6.5 Maaltijdcheques De administratie aanvaardt reeds geruime tijd dat maaltijdcheques die een werkgever aan zijn werknemers toekent, op fiscaal gebied gekwalificeerd worden als “sociale voordelen”, althans voor zover de cheques voldoen aan de voorwaarden waaronder zij op sociaal gebied niet worden aangemerkt als “loon”. Het gevolg daarvan is, enerzijds, dat de cheques in hoofde van de werknemers zijn vrijgesteld van belasting en, anderzijds, dat de werkgever de kostprijs van de maaltijdcheques (het verschil tussen de nominale waarde van de cheques en de tussenkomst die de werknemer betaalt) in principe niet als beroepskost in aftrek kan brengen (Art. 53, 14° WIB). Uit een Bericht aan de vennootschappen, gepubliceerd in het BS van 11 mei 2007, blijkt dat de administratie de kwalificatie van vrijgestelde sociale voordelen (in de zin van Art. 38, §1, 1ste lid, 11° WIB) vanaf 1 januari 2007 ook aanvaardt ten aanzien van de maaltijdcheques die aan zelfstandige bedrijfsleiders worden toegekend door de onderneming waar zij hun activiteit uitoefenen, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden cumulatief is voldaan:15 • De toekenning van maaltijdcheques aan zelfstandige bedrijfsleiders is afhankelijk van de toekenning van maaltijdcheques aan de werknemers van de onderneming. Deze toekenning aan de werknemers moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectoraal vlak of op ondernemingsvlak. Kan dergelijke overeenkomst niet worden gesloten, dan mag de toekenning geregeld worden door een individuele overeenkomst. Gaat het om een onderneming die geen werknemers tewerkstelt, mag de toekenning van de maaltijdcheques aan de zelfstandige bedrijfsleider worden toegestaan, indien alle andere voorwaarden in acht worden genomen. In het geval waarin een zelfstandige bedrijfsleider een activiteit uitoefent in verschillende vennootschappen en deze allemaal maaltijdcheques aan hem uitreiken, kan er slechts één maaltijdcheque per werkdag met een maximum van 220 maaltijdcheques per jaar als vrijgesteld sociaal voordeel worden aangemerkt. 14
Voorafgaande beslissing nr. 800.109 d.d. 20.05.2008 Opgemerkt moet worden dat deze voorwaarden, met uitzondering van de eerste, grosso mode en mutatis mutandis gelijklopen met de voorwaarden waaronder de administratie aanvaardt dat maaltijdcheques in hoofde van werknemers worden gekwalificeerd als sociale voordelen.
15
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
22
•
•
•
•
•
•
De toekenning van maaltijdcheques aan zelfstandige bedrijfsleiders moet geregeld zijn in een schriftelijke individuele overeenkomst en het bedrag van de maaltijdcheque mag niet hoger zijn dan dat toegekend bij collectieve arbeidsovereenkomst in dezelfde onderneming, die de hoogste nominale waarde van de maaltijdcheque bepaalt. Het aantal toegekende maaltijdcheques moet gelijk zijn aan het aantal dagen waarop de zelfstandige bedrijfsleider effectief arbeidsprestaties levert. Het maximale aantal gepresteerde dagen dat voor de toekenning van de maaltijdcheques in rekening wordt genomen, mag niet hoger zijn dan het maximale aantal dagen dat door een voltijds tewerkgestelde werknemer tijdens het kwartaal in de onderneming kan worden gepresteerd. De maaltijdcheques die het maximale aantal effectief gepresteerde dagen overschrijden, worden als bezoldiging aangemerkt. De maaltijdcheque moet op naam van de bedrijfsleider worden afgeleverd. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de toekenning ervan en de daarop betrekking hebbende gegevens 16 voorkomen op een geschreven document dat de volledige identiteit van de zelfstandige bedrijfsleider alsook van de onderneming waarin hij zijn activiteiten uitoefent, vermeldt. Voormeld document moet bij de boekhoudkundige stukken worden bewaard en maakt er integrerend deel van uit. De maaltijdcheques toegekend zonder dat deze voorwaarde is vervuld, worden als bezoldiging aangemerkt. De maaltijdcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot drie maanden en dat hij slechts mag worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding. De maaltijdcheques waarop deze vermelding niet is aangebracht, worden als bezoldiging aangemerkt. De tussenkomst van de onderneming in het bedrag van de maaltijdcheque mag ten hoogste € 5,91 per maaltijdcheque bedragen. De maaltijdcheques met een ondernemingskost van meer dan € 5,91 worden als bezoldiging aangemerkt. De tussenkomst van de zelfstandige bedrijfsleider is minstens gelijk aan € 1,09 per cheque.17 De maaltijdcheques met een tussenkomst van de zelfstandige bedrijfsleider die minder bedraagt dan voormeld bedrag worden als bezoldiging aangemerkt.
Bedrijfsleiders kunnen bijgevolg sinds 1 januari 2007 ook genieten van maaltijdcheque als vrijgesteld sociaal voordeel. De vele voorwaarden en fiscaal interessantere alternatieven beperken echter het nut van de maatregel. Maaltijdcheques mogen dan wel fiscaal interessant zijn voor werknemers, toch zijn ze dat heel wat minder voor zelfstandige bedrijfsleiders, en tevens minder relevant voor hen, aangezien het hier meestal over kleine bedragen gaat. Naast de vele voorwaarden, zijn maaltijdcheques fiscaal ook verworpen uitgaven voor de onderneming die ze toekent. Fiscaal interessantere alternatieven kunnen o.m. gevonden worden in: - de onderneming de werkelijke kosten ten laste te laten nemen; - de toekenning van een forfaitaire dagvergoeding aan de zelfstandige bedrijfsleiders (zie supra).
16
i.e. aantal maaltijdcheques, brutobedrag van de maaltijdcheques verminderd met het persoonlijk aandeel van de zelfstandige bedrijfsleider. 17 i.e. het geraamd bedrag van de tweede maaltijd, bedoeld in Art. 36, tweede lid WIB en in Art. 18, §3, punt 8 KB/WIB. Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
23
7.
KAPITAALVERMINDERING EN INKOOP EIGEN AANDELEN
7.1 Kapitaalvermindering Het interessante aspect aan een kapitaalvermindering, is dat men er niet op belast wordt, aangezien de terugbetaling van werkelijk gestort kapitaal “volledig belastingvrij” is. Stel dat er destijds een BVBA werd opgericht, hierbij goederen, panden,… in de vennootschap ingebracht werden en bijgevolg een kapitaal van € 70.000 in de vennootschap werd ingebracht. Wettelijk is het toegelaten dat kapitaal van € 70.000 te verlagen tot het minimumkapitaal van € 18.600 in een BVBA of € 61.500 in een NV. Voor de BVBA betekent dit dat € 51.400 uit de vennootschap kan gehaald worden, zonder erop belast te worden. Men kan dus perfect terugnemen wat bij de oprichting werd ingebracht, aangezien dit kapitaal niet voortkomt uit gemaakte winst. Voor een kapitaalvermindering is wel een notariële akte vereist. Het probleem dat zich hier dikwijls stelt, is dat de vennootschap niet het geld heeft om zomaar kapitaal terug te betalen. Een oplossing hiervoor is dat de vennootschap hiervoor gaat lenen. Bovendien zijn de intresten van de lening fiscaal aftrekbaar. Alternatief is voorlopig niets uit te betalen, maar het saldo op de rekening-courant te zetten, zodat de bedrijfsleider een tegoed heeft van zijn vennootschap. Zodra er liquide middelen zijn, kan de vennootschap de bedrijfsleider terugbetalen die ondertussen geniet van de intresten op zijn uitstaande vordering. Indien de vennootschap geen groot kapitaal heeft, en slechts voldoet aan de vereiste van het minimumkapitaal, dan kan op het eerste zicht geen kapitaalvermindering doorgevoerd worden. Een opportuniteit hierbij is echter de incorporatie van reserves in het kapitaal, wat in een notariële kapitaalverhoging resulteert. In een tweede stap zou het kapitaal vervolgens kunnen verminderd worden door een notariële kapitaalvermindering door te voeren waarin een terugbetaling van het werkelijk gestort kapitaal (fiscaal kapitaal) aan de aandeelhouders wordt uitgevoerd. Hierbij is het wel belangrijk dat de bepalingen van het vennootschapsrecht nauwgezet worden toegepast. 7.2 Verkrijging van eigen aandelen Eerst en vooral wordt de raad meegegeven dat voor deze constructie eventueel vooraf een ruling wordt aangevraagd en dat de betrokkene zich laat bijstaan door een professioneel revisor, accountant, belastingconsulent of boekhouder/fiscalist voor de praktische uitwerking ervan. In principe is er geen roerende voorheffing verschuldigd op de meerwaarden (de zogenaamde “verkrijgingsboni”) die de aandeelhouders bekomen bij het verkopen van hun aandelen aan de vennootschap. Dit heeft sommige belastingplichtigen ertoe aangezet herhaalde malen een inkoop van eigen aandelen te organiseren, om op die manier een groot gedeelte van de belaste reserves uit de vennootschap te halen. Dit is echter niet zonder risico daar de fiscale administratie in dergelijke gevallen de bekomen meerwaarden als een verdoken dividenduitkering zal trachten te beschouwen, en alsnog de roerende voorheffing invorderen in hoofde van de vennootschap. De strenge vennootschapsrechtelijke beperkingen die worden opgelegd bij het verkrijgen van eigen aandelen, zijn duidelijk geïnspireerd om het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap zoveel mogelijk te beschermen. Het is ook van groot belang de voorwaarden die de vennootschapswetgeving oplegt voor elke verkrijging van eigen aandelen nauwgezet op te volgen, gezien de constructie anders van rechtswege als nietig kan worden beschouwd. De inkoop van eigen aandelen is mogelijk in een NV, BVBA en Comm. VA. Gezien de complexiteit van de vennootschapswetgeving betreffende de inkoop van eigen aandelen, wordt de procedure voor de inkoop van eigen aandelen in dit werk niet uitvoerig besproken. Men wil er hier gewoon op wijzen dat het een constructie is waarmee op een Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
24
fiscaalvriendelijke manier financiële middelen uit de vennootschap kunnen gehaald worden ten voordele van de aandeelhouders of vennoten. Grosso modo kan de situatie fiscaal als volgt worden samengevat: Om vrijgesteld te zijn van belasting, dienen de ingekochte aandelen bewaard te zijn in de vennootschap. De aandelen behoren tot het actief van de vennootschap, en bijgevolg moet, onmiddellijk na de inkoop, een onbeschikbare reserve worden aangelegd vanuit de beschikbare reserves. Deze onbeschikbare reserve moet gelijk zijn aan de totale aankoopprijs van de ingekochte aandelen. Indien de aandelen na de inkoop zouden vernietigd worden, zal een roerende voorheffing van 10% (liquidatietaks) verschuldigd zijn. De nadruk moet er enigszins wel op gelegd worden dat de fiscus toch zal trachten om de inkoopbonus te herkwalificeren in een dividend, ondanks het feit dat er Cassatierechtspraak bestaat dat een herkwalificatie van een inkoopbonus in een dividenduitkering niet mogelijk is.18 Om die reden is het zeer belangrijk dat, alvorens deze verrichting wordt doorgevoerd, de belastingplichtige zich kan steunen op voldoende economische en financiële argumenten (zoals bvb. pensionering, uittrede uit de vennootschap, mildering van overnameprijs ingeval van overname, verwijdering van overtollige liquiditeiten,…). Verweermiddelen van de belastingplichtige Ondanks het feit dat er onder fiscale deskundigen een discussie woedt over de vraag of de administratie een inkoopverrichting waarbij alle juridische voorschriften nauwgezet werden uitgevoerd, zomaar kan herkwalificeren als een gewone dividenduitkering, leert de praktijk dat bepaalde belastingadministraties bijna systematisch inkopen van eigen aandelen aanzien als een dividend-uitkering en de roerende voorheffing inkohieren. Sommige fiscale specialisten voeren echter aan dat de verkrijging van eigen aandelen nooit geherkwalificeerd kan worden in een dividenduitkering aangezien beide verrichtingen bepaalde fundamentele verschillen vertonen: de persoon die zijn aandelen aan de vennootschap verkoopt, draagt immers de eigendom van een gedeelte van zijn patrimonium over, waardoor hij na de transactie minder aandelen overhoudt dan voorheen, hetgeen uiteraard niet het geval is bij een dividenduitkering bovendien wordt bij een verkrijging de omvang van het fiscaal kapitaal verminderd, zodat het bedrag dat aan de aandeelhouders als kapitaal kan worden terugbetaald, zonder dat hierop belasting verschuldigd is, daalt. Ook een aanbod tot verkrijging van de eigen aandelen waarop niet door alle aandeelhouders in dezelfde verhouding wordt ingegaan, is door de fiscale administratie moeilijk te herkwalificeren in een dividenduitkering. In dergelijk geval dient men er zich immers rekenschap van te geven dat de verhoudingen tussen de verschillende aandeelhouders zullen wijzigen. Een verkrijging van eigen aandelen waarbij alle aandeelhouders op een gelijke wijze participeren en de aandelen vernietigd worden zonder dat er een formele kapitaalvermindering wordt doorgevoerd, zou daarentegen gemakkelijker voor discussie vatbaar zijn. Indien de verkregen aandelen bovendien op de balans van de vennootschap behouden blijven, wordt door gezaghebbende auteurs eveneens aangenomen dat een herkwalificatie niet kan worden doorgevoerd. 18
Gent, 26 januari 2005: Eerste arrest van Hof van Beroep dat zich duidelijk uitspreekt over de principiële onmogelijkheid van herkwalificatie Bij een herkwalificatie moet de juridische realiteit worden gerespecteerd zonder dat er kan geraakt worden aan de inhoud en de rechtsgevolgen van de akte inkoop van eigen aandelen heeft andere rechtsgevolgen dan dividenduitkering.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
25
De belastingadministratie dient bovendien steeds te bewijzen, aan de hand van concrete elementen eigen aan de belastingplichtige, dat de inkoop van eigen aandelen uitsluitend is ingegeven om fiscale motieven. De loutere bewering dat de inkoop van eigen aandelen tot gevolg heeft dat er minder belastingen verschuldigd zijn, is daarbij onvoldoende. Versoepeling inkoop van eigen aandelen Tevens dient op gewezen te worden dat de procedure voor de inkoop van eigen aandelen werd versoepeld. Deze procedure is aan een aantal strenge voorwaarden onderworpen. Een aantal van deze voorwaarden werd evenwel door de Belgische wetgever versoepeld sinds 1 januari 2009.
De algemene vergadering moet het bestuursorgaan de toestemming verlenen om eigen aandelen in te kopen. De geldigheidsduur van deze toelating wordt sinds 1 januari 2009 opgetrokken van een maximum van 18 maanden naar een maximumtermijn van 5 jaar; De nominale waarde of de fractiewaarde van de ingekochte aandelen, met inbegrip van eventuele eerder verkregen aandelen die de vennootschap in haar portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen, mag sinds 1 januari 2009 niet meer bedragen dan 20% van het geplaatste kapitaal in plaats van 10%; Het voor de verkrijging van eigen aandelen uitgetrokken bedrag moet voor uitkering vatbaar zijn. Sinds 1 januari 2009 moet men voor het vaststellen van het uitkeerbaar bedrag eveneens rekening houden met de aandelen die de vennootschap reeds in portefeuille houdt en deze die door een persoon in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen; Voor de financiering van het verkrijgen door een derde van de eigen aandelen, is bovendien een nieuwe regeling in werking getreden, de zogenaamde “financiële bijstand” of “Financial assistance”. Voortaan is het voorschieten van middelen, het toestaan van leningen of het stellen van zekerheden door een vennootschap met het oog op het verkrijgen van haar aandelen toegelaten mits een aantal voorwaarden voldaan zijn.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
26
8.
PENSIOENPLAN
Algemeen De vennootschap kan in het voordeel van de bedrijfsleider een extrawettelijk pensioen opbouwen en de lasten hiervan als beroepskost aanmerken. Zij kan dit echter niet onbeperkt. 19 De kost die de vennootschap in het kader van de opbouw van het extrawettelijk pensioen doet, is fiscaal aftrekbaar voor zover: -
de wettelijke en de extrawettelijke uitkeringen n.a.v. de pensionering, uitgedrukt in een jaarrente, berekend op basis van de normale duur van de beroepswerkzaamheid, niet meer bedragen dan 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging.
De berekening van de 80%-grens gebeurt op basis van verscheidene parameters die hieronder toegelicht worden. Wettelijk pensioen Het wettelijk pensioen mag voor doeleinden van de 80%-berekening geraamd worden op 25% van de referentiebezoldiging, met dien verstande dat dit forfaitair bedrag beperkt wordt tot het maximum wettelijk pensioen. Dit laatste wordt bij middel van administratieve circulaire bekend gemaakt, na afloop van het betrokken jaar. Extrawettelijk pensioen Als extrawettelijke pensioenen dienen in het bijzonder de uitkeringen uit een zogenaamde VAPZovereenkomst (Vrij Aanvullend Pensioen Zelfstandigen) aangemerkt te worden alsook alle extrawettelijke pensioenen opgebouwd door de vennootschap (verzekeringsvorm of interne pensioenbelofte). Laatste normale bruto jaarbezoldiging Onder “laatste normale brutojaarbezoldiging” wordt begrepen, de brutojaarbezoldiging die gelet op de vorige bezoldigingen als normaal kan worden beschouwd en die wordt toegekend tijdens het laatste jaar vóór de oppensioenstelling waarin men een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad. 20 Dit betekent dat fikse, kunstmatige verhogingen van de periodieke bezoldiging naar het einde van de loopbaan toe, niet in aanmerking mogen genomen worden bij de berekening van de 80%-grens. Aangezien op heden nog niet geweten is wat de laatste normale brutojaarbezoldiging zal zijn, mag voor de 80%-grens rekening gehouden worden met de huidige normale bruto jaarbezoldiging. Bovendien dient wat betreft bedrijfsleiders de bezoldiging tijdens het boekjaar zelf toegekend te worden, en dit ten minste maandelijks. 21 Tantièmes komen bijgevolg niet in aanmerking, alsook exceptionele vergoedingen, met uitzondering van een eindejaarsbonus, voor zover die niet hoger is dan wat gebruikelijk is bij werknemers (een 13de maand).
19 20 21
Artikel 59, § 4 WIB 92 Artikel 34 KB WIB 92 Artikel 195, § 1 WIB 92
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
27
Ook de voordelen van alle aard mogen in aanmerking genomen worden, mits zij een regelmatig en maandelijks karakter hebben. 22 Ook een huurexcedent mag in deze redenering in rekening worden gebracht, mits de huurprijs maandelijks wordt aangerekend. Wat de door de vennootschap ten laste genomen sociale bijdragen in het kader van het zelfstandigenstatuut betreft stelde de Minister van Financiën dat zij ook in aanmerking mogen genomen worden hoewel zij geen maandelijks karakter maar een driemaandelijks karakter hebben.23 Het blijft evenwel aangewezen om de periodieke maandbezoldiging te verhogen en vervolgens de sociale bijdragen in private naam te voldoen.
Groepsverzekering vs. pensioenbelofte Naast bovenvermelde voorwaarden zal het extrawettelijk pensioenkapitaal bij uitkering slechts aftrekbaar zijn als beroepskost voor zover ze uitgekeerd wordt aan een gewezen bedrijfsleider, ter uitvoering van een contractuele verbintenis. 24 Hierbij heeft men de keuze tussen een groepsverzekering of een interne pensioenbelofte. Wanneer men voor een groepsverzekering opteert, geniet men van een winstdeelname vanwege de verzekeraar. De fiscus veronderstelt dat die 20% bedraagt. Bij het aanleggen van een interne pensioenbelofte moet men hiermee rekening houden. Anderzijds wordt de uitkering uit een groepsverzekering vanaf de 65-jarige leeftijd en op voorwaarde dat men effectief actief is gebleven tot aan die datum, slechts tegen 10% belast, terwijl de uitkering van een kapitaal via een interne pensioenbelofte een taxatie van 16,50% ondergaat.
Pensioenprovisie Bestaansrecht provisie In antwoord op een parlementaire vraag 25 stelde de Minister van Economische Zaken dat een contractueel pensioen met daarbij een interne provisie, toegelaten is voor zover het gaat om een pensioen dat op niet-systematische wijze en occasioneel wordt toegekend. Fiscale vrijstelbaarheid van de aangelegde provisie Artikel 49 WIB92 stelt dat voorzieningen voor risico’s en kosten die door de ondernemingen worden geboekt om het hoofd te bieden aan kosten die volgens aan de gang zijnde gebeurtenissen waarschijnlijk zijn vrijgesteld mogen worden. De voorwaarden voor fiscale vrijstelling zijn: 1. waarschijnlijk zijn Het is vereist dat de kost waarvoor de voorziening aangelegd wordt, volgens de aan de gang zijnde gebeurtenissen waarschijnlijk is. Dit is volgens de rechtspraak het geval in het boekjaar waarin een pensioencontract afgesloten wordt. 26 22
PV nr. 602, Fournaux, 11.10.1996, Bull.Bel., nr. 773, blz. 1501 PV nr. 399, Pieters, 24.05.2004, Vr.&Antw., Kamer, 2004-2005, nr. 75, 25.04.2005, p. 12548 24 Artikel 195, § 1 & artikel 52, 5° WIB 92 25 PV Hatry, 19 maart 1996, Vr. en Antw. Senaat, nr. 1-24, 1191 26 Cassatie, 19 februari 1998; Cassatie 19 november 1998; Hof van Beroep Antwerpen, 8 mei 1995, A.F.T. 9511, 352-359 Hof van Beroep Antwerpen, 26 juni 1995, A.F.T. 95-11, 352-359; Hof van Beroep Gent, 16 juni 23
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
28
2. aftrekbaar zijn als beroepskost De kost waarvoor de voorziening bestemd is, moet aftrekbaar zijn als beroepskost. De voorziening kan dus worden vrijgesteld in de mate dat de 80%-grens gerespecteerd wordt. 3. op de uitslagen van het tijdperk drukken waarin de voorziening werd aangelegd De voormelde rechtspraak stelt dat de pensioenvoorziening vanaf het sluiten van het pensioencontract jaarlijks gespreid dient aangelegd te worden tot de pensioenleeftijd, daar elk jaar de toekomstige last dichterbij komt. Er zou geen éénmalige verhoogde provisie mogelijk zijn voor de reeds gepresteerde dienstjaren. De bedrijfsleider heeft echter onbetwistbaar recht op het evenredig deel van het pensioenkapitaal in functie van de reeds gepresteerde jaren binnen de onderneming, verhoogd met de toegelaten backservice-termijn. Het is bijgevolg verdedigbaar dat ook voor dit gedeelte een vrijgestelde provisie wordt geboekt in het jaar van afsluiten van de pensioenovereenkomst. Actuariële aanleg Het bedrag van de te vormen voorziening, tijdens het boekjaar waarin de vennootschap de pensioenverplichting op zich neemt, is gelijk aan de geactualiseerde waarde op het einde van de verplichting en niet de evenredige waarde ervan over de nog te lopen jaren tot de pensioenleeftijd is bereikt. Op deze manier kan men ook rekening houden met het risico dat de bedrijfsleider voortijdig zou overlijden. Algemeen wordt in de berekening van de voorziening rekening gehouden met een actualisatievoet van 3,25%.
Fiscale behandeling bij de genieter Extrawettelijk pensioenen die in de vorm van een kapitaal door een vennootschap worden uitgekeerd, zijn belastbaar tegen een vast tarief van 16,50% (te verhogen met de gemeentelijke opcentiemen) op voorwaarde dat de uitkering ten vroegste plaatsvindt op één van volgende tijdstippen: -
de pensioenering op de normale leeftijd (65 jaar) vanaf de leeftijd van 60 jaar het overlijden van de verzekerde
Het verlaagd tarief van 16,50% is enkel van toepassing op kapitalen uitgekeerd naar aanleiding van de definitieve stopzetting van het mandaat als zaakvoerder of bestuurder. Indien het mandaat in de vennootschap niet wordt stopgezet, zal de uitkering van het pensioenkapitaal als een belastbare bezoldiging worden beschouwd en belastbaar zijn tegen het progressief tarief van de personenbelasting. Het feit dat het uigeoefende mandaat na de pensionering niet bezoldigd is, doet hieraan geen afbreuk. Het tarief van 16,50% wordt herleid tot 10,00% voor zover de extra-legale pensioenuitkering wordt uitgekeerd vanaf de normale pensioenleeftijd en voor zover het kapitaal wordt uitgekeerd in het kader van een groepsverzekering. Voor de uitkering van een kapitaal via een interne pensioenbelofte is het tarief van 10,00% niet van toepassing.
1994, A.F.T. 95-1, 24-28 Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
29
Sociaalrechtelijke behandeling bij de genieter Op sociaal rechtelijk vlak dient een éénmalige solidariteitsbijdrage ingehouden te worden op het bruto bedrag van het uitgekeerde kapitaal. Deze bijdrage varieert van 0,00% tot 2,00%, afhankelijk van de hoogte van het kapitaal en naargelang de uitkering geschiedt bij overlijden of bij leven van de betrokkene. Deze bijdrage is aftrekbaar voor het berekenen van de belasting op het uitgekeerde pensioenkapitaal. Tevens dient op de gehele uitkering 3,55% RIZIV-bijdrage ingehouden te worden, die eveneens aftrekbaar is voor de berekening van de personenbelasting.
Formule Formule = EWP ≤ (80% LB – WP) n/40 EWP = extra-wettelijk of ondernemingspensioen LB = laatste normaal bruto jaarsalaris WP = wettelijk pensioen n = loopbaan in de vennootschap Voorbeeld - bestuurder X, zelfstandige - loopbaan: 20 jaar dienst in de onderneming (+ backservice van 10 jaar) - 65-jarige leeftijd - laatste bruto-jaarsalaris: 50.000,00 EUR - wettelijk pensioen: 11.775,00 EUR Oplossing • •
(80% x 50.000,00) – 11.775,00) x 30/40 = 21.168,75 jaarlijkse rente Omzetting in éénmalig kapitaal:
Gewoon: 21.168,75 x 11,3761 = 240.817,82 Overdraagbaar: 21.168,75 x 13,3711 = 283.049,47 Indexatie: 21.168,75 x 13,4282 = 284.258,21 Indexatie & overdraagbaar: 21.168,75 x 16,1004 = 340.825,34
•
Correctie winstdeelname eindbedrag: delen door 1,20 Effect personenbelasting
•
Op einddatum contract
-
toekenning kapitaal solidariteitsbijdrage (-) RIZIV-bedrage (-) belastbaar kapitaal belasting (-) netto
•
Globale fiscale druk: 22,22%
340.825,34 EUR - 6.816,51 EUR - 12.099,30 EUR 321.909,53 EUR - 56.833,12 EUR 265.076,41 EUR
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
30
Variatie Gegevens blijven identiek maar wedde wordt de laatste 5 jaar verhoogd met 25.000,00 EUR. Oplossing • •
(80% x 75.000,00) – 11.775,00) x 30/40 = 36.168,75 jaarlijkse rente Omzetting in éénmalig kapitaal (indexatie & overdraagbaar) = 582.331,34 Effect personenbelasting
•
•
Op einddatum contract - toekenning kapitaal - solidariteitsbijdrage (-) - RIZIV-bedrage (-) - belastbaar kapitaal - belasting (-) - netto
582.331,34 EUR - 11.646,63 EUR - 20.672,76 EUR 550.011,95 EUR - 97.104,61 EUR 452.907,34 EUR
Globale fiscale druk: 22,22%
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
31
9.
AANDELENOPTIES
Een andere interessante vorm van (uitgestelde) bezoldiging is het toekennen van aandelenopties. De bedoeling is dat de vennootschap als tegenprestatie voor zijn diensten gratis aandelenopties aan de bedrijfsleider geeft. In dit kader zijn vooral over te counter-opties (OTC-opties) aantrekkelijk. Dit zijn opties op een beleggingsfonds, en bijgevolg geen opties op aandelen van de vennootschap zelf, maar opties op externe aandelen. Het grote voordeel van OTC-opties is dat het beleggingsrisico gespreid wordt over verschillende aandelen en dat familiale bedrijven en verenigingen zonder een aandelenstructuur (zoals een VZW of overheidsinstellingen) zo ook hun medewerkers aandelenopties kunnen geven. Aandelenopties kunnen forfaitair gewaardeerd worden tegen een waarde die doorgaans een stuk lager ligt dan de economische waarde van de opties. In het kader van de optiewet worden ze alleen belast op het moment van de toekenning van de opties. De aandelenopties verdwijnen nadien in het privévermogen van de houder. De meerwaarde die later wordt gerealiseerd door de opties te verkopen of uit te oefenen, wordt door de fiscus niet gezien als beroepsinkomen. Het mechanisme kan als volgt worden samengevat: de werkgever koopt OTC-opties aan bij de bank en deelt ze gratis uit aan de bedrijfsleider. Die toekenning vormt wel een belastbaar voordeel in hoofde van de bedrijfsleider op het moment van de toekenning. Het belastbaar voordeel van opties is in principe 15% van de werkelijke waarde van de onderliggende aandelen op het ogenblik van de toekenning. Wanneer de optie wordt toegekend voor een periode van meer dan vijf jaar, wordt de waarde van het voordeel per jaar dat die vijf jaar overschrijdt, met 1% vermeerderd.27 Na verloop van tijd verkoopt de optiehouder de optie terug aan de bankinstelling. De meerwaarde die de bedrijfsleider hierbij realiseert, is niet belastbaar. De bedrijfsleider dient echter wel één jaar te wachten alvorens de opties te verkopen. Zo vermijdt hij verdenkingen vanwege de fiscus over verdoken cashbonussen. De prijs die de bank betaalt, is opnieuw de economische waarde van de opties op dat moment. Het nadeel is dat de bedrijfsleider ten minste één jaar moeten wachten op zijn geld en dat er uiteraard een zeker risico aanwezig is. Een rekensommetje maakt echter snel duidelijk dat geduld toch wel een mooie deugd kan zijn. OTC-opties zijn dan ook bijzonder geschikt voor topmanagers, een categorie van personen die hun bonus meestal niet nodig hebben om er dagelijks van te leven. Vandaar het belang om alle voor- en nadelen op voorhand op een rijtje te zetten, zodat de keuze over hoe de bonus wordt uitbetaald, weloverwogen is. Ander addertje onder het gras: De omvorming van een cashbonusplan naar uitgesteld loon, hetzij een bijkomende storting in het aanvullend bedrijfspensioenplan of OTC-opties, moet op voorhand afgesproken worden (i.e. vooraleer de bonus verdiend is). Worden er op voorhand geen afspraken gemaakt daaromtrent, dan loopt men het risico dat de fiscale administratie en de RSZ alsnog belastingen en sociale bijdragen gaat claimen alsof het om een cashbonus gaat. Voor de RSZ volstaat het immers om sociale bijdragen te innen zodra men recht heeft op een bepaalde vergoeding, ook al wordt er afstand van gedaan.
27
Voormelde percentages worden echter herleid tot 7,5 % van de waarde van de onderliggende aandelen en tot 0,5 % per jaar (of gedeelte van een jaar) boven het 5e jaar, indien een aantal voorwaarden vervuld zijn.
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
32
Cijfervoorbeeld: Hypothese : -
10 aandelenopties toekenning in de maand september 2006 uitoefenprijs = reële waarde van het aandeel = 2.500 € uitoefenperiode: tussen 1 januari 2010 en 31 augustus 2011
Berekening van de belasting op de toekenning van de opties: Belastbaar voordeel: 10 x 2.500 EUR x 15 % = 3.750 EUR Raming van de belastingen (marginaal tarief van 53,5 %, namelijk belastingtarief van 50 % vermeerderd met 7 % gemeentelijke opcentiemen): 3.750 EUR x 53,5% = 2.006,25 EUR Voordeel bij de uitoefening (vanaf 1 januari 2010) Hypothese 1: meerwaarde van 20 % te betalen uitoefenprijs: 10 x 2.500 EUR = 25.000,00 EUR waarde van de aandelen: 30.000,00 EUR meerwaarde gerealiseerd op het ogenblik van de uitoefening: 5.000,00 EUR belasting betaald op het ogenblik van de toekenning: 2.006,25 EUR nettovoordeel: 2.993,75 EUR Hypothese 2: meerwaarde van 50 % -
te betalen uitoefenprijs: 10 x 2.500 EUR = 25.000,00 EUR waarde van de aandelen: 37.500,00 EUR meerwaarde gerealiseerd bij uitoefening: 12.500,00 EUR betaalde belasting bij toekenning: 2.006,25 EUR nettovoordeel: 10.493,75 EUR
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
33
10.
ANDERE METHODES VAN CASH EXTRACTIE
Men zou enerzijds nog tal van bladzijden kunnen schrijven over wat hierboven besproken werd, en anderzijds zijn er nog andere creatieve methodes om financiële middelen op een fiscaalvriendelijke manier uit de vennootschap te halen. Gezien de complexiteit van bepaalde constructies, wordt om af te sluiten enkel nog een opsomming gegeven van een aantal andere mogelijkheden om cash uit de vennootschap te halen, zonder daar uitgebreid op in te gaan: In de plaats van een deel van de privéwoning te verhuren aan de vennootschap, kan het vruchtgebruik aan de vennootschap verkocht worden. Op het vruchtgebruik wordt er niet belast en de vennootschap kan dit vruchtgebruik afschrijven. Een variante kan er in bestaan te werken met een recht van opstal. In bepaalde gevallen is de oprichting van een holding te overwegen. Bij een holding gaat de aandeelhouder zijn eigen aandelen verkopen tegen marktwaarde aan een nieuw opgerichte vennootschap. 28 Op deze verkoop wordt de meerwaarde in hoofde van de verkoper-natuurlijk persoon belast als een divers inkomen. De nieuwe vennootschap zal dan bijvoorbeeld lenen voor de aankoop van de aandelen en in de toekomst de bank terugbetalen. Meestal is de verkoper van de aandelen dan ook rechtstreeks of onrechtstreeks de meerderheidsaandeelhouder van deze holding. Verkoop van de aandelen aan een holding van de kinderen: de meerwaarden die op de aandelen zullen gerealiseerd worden zijn in principe belastingvrij. De verkoper mag in de holding echter geen meerderheidsbelang of geen controle bezitten.29 Inbreng in een eigen holding: Voor de inbreng van aandelen aan een zelf opgerichte of aan een bestaande holdingvennootschap, waarvan de inbrenger rechtstreeks of onrechtstreeks meerderheidsaandeelhouder is of waarover de inbrenger controle bezit, zullen de gerealiseerde meerwaarden belastingvrij zijn, mits vervulling van een aantal voorwaarden.
28 29
Waarderingsverslag van een bedrijfsrevisor is hiervoor vereist. Ook hier is een waarderingsverslag van een bedrijfsrevisor vereist
Optimaal geld uit de vennootschap halen: Alternatieve vergoedingen
34