© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Opdrachten bij hoofdstuk 3 3.1 a
Het verzamelen van informatie Deze opdracht leert je informatie te verzamelen. Verzamel informatie over een bepaald onderwerp. Gebruik daarbij verschillende bronnen. Vergelijk je bronnen en selecteer daaruit de informatie die voor jou belangrijk is. • Wat heb je gevonden? • Hoe begrijpelijk en toegankelijk is die informatie? • Hoe overtuigend is de informatie? • Heb je ook gezocht naar tegengeluiden en tegenargumenten? • Je hebt nu waarschijnlijk ook een samenvatting gemaakt van alle informatie die je gevonden hebt.
b
Maak nu van de gevonden informatie je eigen verhaal. Dat moet stevig in elkaar zitten en zoveel mogelijk bestand zijn tegen kritiek. Het mag natuurlijk best interessante discussiepunten bevatten, maar die moet je zelf zien en aangeven. Je moet je in dat opzicht niet laten verrassen door anderen die je verhaal lezen of horen.
c
Pas in je verhaal je taalgebruik aan aan het publiek dat de door jou geselecteerde informatie nodig heeft. Denk daarbij aan moeilijke woorden, bijvoorbeeld vaktermen, en aan lange en ingewikkelde zinnen.
d
Moet de informatie gelezen of gehoord worden? Daar moet je je tekst ook op aanpassen. De tekst hoort bij jou – het is jouw verhaal –, maar moet ook geschikt zijn voor je lezers of luisteraars. Jij presenteert en verdedigt je onderwerp, belicht de verschillende kanten ervan, noemt de sterke en de zwakke plekken. Kortom, je maakt je onderwerp aantrekkelijk. Gebruik daarbij zoveel mogelijk je eigen woorden. Je komt erachter of je een bepaald onderwerp goed begrijpt, als je het in je eigen woorden kunt vertellen. Als je in de oorspronkelijke informatie formuleringen vindt die de spijker precies op de kop slaan, is het zonde om die niet te gebruiken. Maar maak dat wel heel duidelijk in je eigen verhaal. Letterlijke tekst overnemen zonder dat je dat duidelijk maakt, is diefstal. Een eigen verhaal maken van bestaande informatie is creatief.
Tip Je kunt bij deze opdracht ook droogzwemmen. Bijvoorbeeld door een samenvatting die je gemaakt hebt om te zetten in je eigen woorden. Of door een artikel of een hoofdstuk van een boek te herschrijven. De vraag is steeds: hoe zou ik het zelf zeggen?
Werken aan je portfolio
|1
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
3.2
Door deze opdracht leer je informatie op bruikbaarheid in te schatten en te beoordelen
a
Kies een onderwerp. Dat kan een willekeurig onderwerp zijn of een onderwerp waarover je echt iets wilt weten. Het kan een actueel onderwerp zijn, iets over onderwijs, pedagogiek of didactiek of zomaar een onderwerp waarop je oog is gevallen.
b
Ga nu op zoek naar bronnen waaruit je iets over je onderwerp te weten kunt komen. Denk eerst aan verschillende soorten bronnen: • visueel – audiovisueel – auditief • print – digitaal. Kijk naar de toegankelijkheid van je bronnen.
• Kun je ze gemakkelijk bereiken, ook als je er later nog eens in terug wilt zoeken? Een huis-aan-huisblad is gratis en wordt aan huis bezorgd, een gratis dagblad is – de naam zegt het al – gratis, maar je moet het wel ergens gaan halen. Andere kranten moet je betalen. Voor de bibliotheek heb je een abonnement nodig (als je iets wilt lenen) en je moet letten op de openingstijden. • Is de informatie begrijpelijk, gemakkelijk leesbaar en goed te volgen (dit laatste geldt ook voor beeldinformatie)? Worden er moeilijke woorden of ingewikkelde zinnen gebruikt? Zijn beelden zo gemonteerd dat je er op een prettige manier naar kunt kijken? c
Bepaal vervolgens het informatiegehalte van je verschillende bronnen: • Welke informatie is betrouwbaar? (Is de informatie of de bron ervan controleerbaar?) • Wat is de kwaliteit van de informatie? – voldoende informatief – voldoende aansprekend (door voorbeelden en taalgebruik) – voldoende overtuigend (kloppen de argumenten?) – niet suggestief (zijn er elementen aanwezig die de lezer of kijker op een verkeerde manier kunnen beïnvloeden?) Welke informatie is bruikbaar? • Zijn er bronnen die er duidelijk uitspringen in positieve of negatieve zin?
d
Herhaal dit proces met een ander onderwerp. Kun je nu een andere conclusie trekken?
Tip Kijk naar het hieronder genoemde voorbeeld. Simon zoekt recente artikelen in kranten en tijdschriften die gaan over de voor- en nadelen van mechanistisch en realistisch rekenen.
Werken aan je portfolio
|2
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
• Welke standpunten, voorbeelden en argumenten kan hij vinden? Hoe werkt hijzelf in de praktijk? Wat doet hijzelf aan mechanistisch en realistisch rekenen? Hoe heeft hij zijn mentoren zien werken? • Welke bronnen geven de beste informatie over dit onderwerp? Het begon allemaal met een nieuwsuitzending in januari 2008, waarin melding werd gemaakt van de leereffecten van realistisch rekenen. Docenten, die ook nog aan mechanistisch rekenen zouden doen, hadden betere resultaten. Simon vindt in JSW verschillende artikelen over realistisch rekenen. Hij probeert te kijken of deze artikelen iets zeggen over het leereffect voor kinderen. Hij ondervraagt zijn mentor op de basisschool, die met Pluspunt werkt en een voorstander is van realistisch rekenen. Hij legt hetzelfde interview voor aan zijn vakdocent op de opleiding. Hij leest het NRC-artikel ‘De strijd om de staartdeling, Twee hoogleraren in debat over optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen’ van 29 september 2008. Jan Craats en Adri Treffers gaan met elkaar in debat. Uiteindelijk neemt hij een standpunt in.
3.3
Vormen van informatieoverdracht Het model van Rob Veenman noemt vier vormen van informatieoverdracht.
a
Kies op gezette tijden in je opleiding een moment waarop je stilstaat bij de manieren waarop je de laatste tijd zelf informatie gekregen en verwerkt hebt. Herken je alle vier de vormen? Maak een verslag waarin je beschrijft • op welk moment je welke vorm van informatieoverdracht bent tegengekomen • wat je van elke vorm geleerd hebt • bij welke vorm je je het prettigst voelt.
Tip Lees dit concrete voorbeeld om een beeld te krijgen. Veel wetenschappers houden zich bezig met het functioneel leesvermogen van kinderen. Kunnen ze teksten lezen en begrijpen? Bekijk een cd-rom van MILE-Nederlands over dit onderwerp. Kijk eens wat handboeken hierover zeggen (bijvoorbeeld Robbe, 2006; Huizenga, 2009; Paus, 2007). Surf naar de website www.taalsite.nl en kijk eens op school in de leesmethodes. Je kunt ook de laatste mappen van het Cito bekijken of recente artikelen in JSW. Wat leer je dan? En wat vind je de prettigste manier van informatie verzamelen? Als je beeldend bent ingesteld dan grijp je eerder naar de cd-rom. Wil je vooral recente informatie, zoek dan in JSW of in de Cito-map. Wil je een beeld van wat kinderen leren en van de manier waarop ze dat doen, pak dan de handboeken.
Werken aan je portfolio
|3
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
b
Beschrijf een lesdag of kijk terug op een week waarin je zelf lesgegeven hebt. • Welke van de vier vormen van informatieoverdracht heb je zelf gebruikt? • Wat was het effect van elk van die vormen van overdracht? • Heb je zelf een voorkeur voor een bepaalde vorm van overdracht of bepaalt de situatie waarin je verkeert de gekozen vorm van overdracht?
c
Zoek in de literatuur naar andere modellen van informatieoverdracht en naar vormen van leren. Vergelijk die met het model van Rob Veenman. Kijk bijvoorbeeld naar de leerstijlen van Kolb of het model van meervoudige intelligenties.
d
Bekijk een onderwijsfilm als Être et avoir of Entre les murs. Kies enkele fragmenten en beschrijf hoe de informatieoverdracht en het leerproces plaatsvinden. Wat heb je nu geleerd? En hoe koppel je deze informatie aan je eigen manier van lesgeven?
3.4
Beeldinformatie
a
Maak foto’s van spelende en werkende kinderen in je klas. Hou goed rekening met het privacybeleid van je school. • Maak foto’s vanuit verschillende invalshoeken en laat de kinderen zien met verschillende gezichtsuitdrukkingen. • Selecteer een aantal foto’s en beschrijf wat daarop te zien is. Vraag aan een medestudent de foto’s te bekijken en te beschrijven wat daarop te zien is. Je eigen beschrijving van de foto’s geef je pas als de ander jouw foto’s beschreven heeft. • Spreken de beelden voor zichzelf? Met andere woorden: ziet de ander hetzelfde in de foto’s als jij? Hebben ze voor jullie allebei dezelfde informatiewaarde? Zeggen de beelden iets anders als je de achtergrond en de context kent of zijn ze contextonafhankelijk? • Welke foto’s spreken zo voor zichzelf dat je ze als bewijsmateriaal kunt gebruiken, zonder veel toelichting? Welke foto’s zijn illustratief als je voldoende context geeft, welke foto’s zijn weinigzeggend?
b
Laat je medestudent zelf een selectie maken uit jouw foto’s. Kiest die nu andere foto’s uit dan jij geselecteerd had?
Tip Kijk eens bij de opdrachten van de hoofdstukken 4 en 5. Daar zit beeldmateriaal bij. Vind je dat beeldmateriaal informatief genoeg?
Werken aan je portfolio
|4
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
3.5
Tijdschriften Bekijk drie opeenvolgende afleveringen van hetzelfde tijdschrift.
a
Worden er onderwerpen in behandeld die belangrijk zijn voor het huidige onderwijs? Geeft het tijdschrift bruikbare didactische tips?
b
Kom je via dit tijdschrift op andere bruikbare informatiebronnen, zoals boeken, andere tijdschriften, internetsites – let daarbij ook op de advertenties.
c
Wat is de kwaliteit van het beeldmateriaal? Is het meer dan bladvulling? Verduidelijkt en verheldert het beeld het artikel waar het bij staat? Of zijn het alleen leuke plaatjes die eigenlijk weinig toevoegen?
d
Geeft het tijdschrift ruimte aan discussies en lezersreacties, zodat het een bijdrage levert aan de meningsvorming? Dezelfde vragen kun je stellen bij een krant of een internetsite.
Tip Lees nog eens ons voorbeeld over het rekenonderwijs bij opdracht 2.
3.6 a
Kinderen met speciale behoeften Observeer een kind in je (stage)klas dat duidelijk leer- of gedragsproblemen heeft. Je wilt weten wat er met dit kind aan de hand is. Je zoekt relevante informatie in de literatuur en bij audiovisuele bronnen. • Welke bron geeft je de beste informatie? Dat wil zeggen: uit welke informatiebron krijg je een goed en volledig beeld van wat er met het kind aan de hand zou kunnen zijn? • Heb je op grond van de gevonden informatie voldoende aanknopingspunten om het kind effectief te kunnen begeleiden? • Heeft je zoektocht naar informatie je voldoende houvast gegeven voor het opnieuw zoeken naar informatie als je een nieuwe kindprobleemanalyse zou moeten maken?
Tip Er is veel filmmateriaal over bijvoorbeeld dyslexie en autisme. Bezoek de mediatheek en bekijk de dvd’s. Wat leveren die meer op dan je observatie in de klas? Je zult zien dat ze voor onderwijsdoelen gemaakt zijn. Zo wordt het verschijnsel verklaard en worden er methodieken getoond waarmee je de kinderen op weg kunt helpen. Bruikbaar is o.a.: Marlou Janssen, Leesproblemen en dyslexie in beeld. Interventie, implementatie, dyslexiebeleid BAO. Garant/Fontys 2006, ISBN 9044119737.
Werken aan je portfolio
|5
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
a
3.7
Hou naar aanleiding van je observatie interviews met bijvoorbeeld je mentor, de IB’er, de RT’er of de ouders van het kind. • Krijg je nu andere informatie dan die je al had? Beschrijf de voor- en nadelen van het interview als middel om informatie te verwerven.
Bronnen (leren) zoeken
a
Kies een onderwerp waar je meer over wilt weten. Ga op zoek naar informatiebronnen. Aan welke bronnen heb je voldoende als je op zoek bent naar: • oriënterende informatie • gerichte informatie om snel aan het werk te kunnen • diepgaande informatie waardoor je een volledig beeld van het onderwerp krijgt.
b
Beschrijf de manier waarop je gezocht hebt naar informatie. Wat heb je gevonden en wat is de waarde daarvan? • Wat weet je nu meer dan eerst? (Beschrijf de toename van je eigen kennis.) • Wat kun je nu meer dan eerst? (Beschrijf de toename van je handelingsbekwaamheid.)
c
Bedenk één of meer lessen op het niveau van je leerlingen waarin je met hen bespreekt hoe je dingen te weten kunt komen, welke informatiebronnen bij hen passen, wat ze daar kunnen vinden en hoe ze er gebruik van kunnen maken.
Tip Denk aan middelen als Sesamstraat, Bobo, Okki, Taptoe, Samsam, Kidsweek Junior en Seven days.
Werken aan je portfolio
|6