© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Opdrachten bij hoofdstuk 1 1.1
Het portfolio op jouw opleiding Ga na met welke portfolio’s er binnen jouw pabo gewerkt wordt. Probeer in handboeken en studiegidsen van je opleiding omschrijvingen van het portfolio terug te vinden. Soms vind je in de studiegids van je opleiding dat er gesproken wordt van een ontwikkelingsportfolio of een beoordelingsportfolio. Leg de gevonden omschrijvingen naast de omschrijvingen, die je kunt lezen in hoofdstuk 1. Zo kom je erachter wat voor soort portfolio je moet gaan opzetten.
Tip Als je aan je portfolio begint, is het handig eerst een woordveld te creëren, waarin je zet wat er volgens jou in het portfolio hoort te staan. Je kunt dan aan de hand van dit woordveld met je studieloopbaanbegeleider in overleg gaan over jouw idee van het invullen van je portfolio. Hieronder zie je een voorbeeld: stel dat je moet werken met een ontwikkelingsportfolio op jouw school. De bollen rond de kern zijn nog niet verbonden met het ontwikkelingsportfolio, maar het zijn al jouw associaties bij het begrip ‘ontwikkelingsportfolio’. Dat begrip is bij jou ontstaan door gesprekken met medestudenten en je mentor en SLB, door het lezen van de studiegids en hoofdstuk 1 van Werken aan je portfolio.
Werken aan je portfolio | 1
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
1.2 Het maken van een plan van aanpak voor een ontwikkelingsportfolio Bekijk competentie 1 Interpersoonlijk competent en competentie 2 Vakinhoudelijk en didactisch competent in paragraaf 1.1 en maak een plan van aanpak voor je ontwikkelingsportfolio. Een plan van aanpak is een tijdsplan met op die tijdslijn precies de activiteiten, die je gaat uitvoeren. Hoe je zo’n aanpak kunt uitwerken, zie je in de onderstaande tips. Competentie 1 en 2 zijn de belangrijkste competenties. Aan jouw uitwerking van deze twee competenties kun je zien hoe je voor de klas staat en hoe de groep is als jij voor de klas staat.
Tips • Bekijk eerst de indicatoren of de doelen die bij de competentie horen. • Bij interpersoonlijk staat bijvoorbeeld dat je effectieve
leraarcommunicatie moet uitdragen en dat je aspecten van groepsprocessen moet kunnen benoemen en erkennen, en bij pedagogisch competent staat dat je actief geïnteresseerd moet zijn in alle kinderen en verder moet je handelen vanuit de drie psychologische basisbehoeftes (relatie, competentie, autonomie). Vertaal deze indicatoren in eigen woorden. Zoek naar verbanden tussen competentie 1 en competentie 2. Je ziet • bijvoorbeeld dat je voor de klas moet staan met een sprekende mimiek en een goede open lichaamshouding, de zogenoemde effectieve leraarcommunicatie. Door je mimiek, je stem en je lichaamshouding kun je kinderen vertrouwen geven en hiermee kan effectieve leraarcommunicatie leiden tot relatie, het zich competent voelen van het kind en het zich autonoom voelen van het kind. Het kind krijgt het vertrouwen dat het zelfstandig iets kan uitvoeren en dat komt door de effectieve communicatie van de docent. Zo zijn er meer verbanden. Schrijf deze verbanden op. • Kies twee indicatoren of doelen uit die zowel gelden voor competentie 1 als 2 en zet een tijdspad uit, wanneer je wat af wilt hebben.
1.3 Competentie 3 en 4 in een beoordelingsportfolio Hoe werk je competentie 3 en 4 uit in je beoordelingsportfolio? Competentie 3 en 4 laat zien wat je kinderen leert en hoe je het kinderen leert. Het mag duidelijk zijn dat je geen les kan geven zonder na te denken over de didactiek. Je moet de didactiek niet klakkeloos uit de methode kopiëren, maar je moet nadenken waarom je deze les op deze manier aan de kinderen geeft. Het kan zijn dat je het helemaal niet eens bent met de didactiek van de methode. Daarom moet je je verdiepen in de verschillende didactieken die er zijn voor een bepaald onderdeel van een vak. Een bakker kan een brood bakken, zoals het staat aangegeven in zijn receptenboek, maar hij kan ook proberen verschillende recepten te vergelijken en zo tot een eigen recept te komen, waardoor iedereen zijn brood wil. Als hij dan ook nog aan leerlingen het bakken van dit brood wil
Werken aan je portfolio | 2
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
doorgeven, zal hij rekening moeten houden met een leerlijn en de verschillende manieren van leren van de leerlingen.
Tips • Pak altijd de eerste indicator of het eerste doel, dat bij de competentie wordt genoemd en kijk voor jezelf wat je er in de praktijk aan hebt gedaan. Voor de eerstejaars staat bij vakinhoudelijk (competentie 3 ‘benoem essenties van de leergebieden’. Voor de tweedejaars en derdejaars staat er ‘beschrijf verschillende leerlijnen’ en aan afstudeerders wordt gevraagd vakoverstijgend te werken. Bij competentie 4 moet je in het eerste jaar activiteiten kunnen inplannen en uitvoeren, die in de weekplanning van de groep passen, en in de hoofdfase moet je een eigen planning maken, die past binnen de jaarplanning van de klas of de planning van de school.
• Kijk vervolgens of je literatuur hebt gebruikt om je lessen en je ideeën
over leerlijnen binnen vakken te onderbouwen. Zorg dat je behalve websites ook boeken hebt gebruikt. Voor het vinden van literatuur kun je kijken in hoofdstuk 3.
1.4 Het checken van de inhoud van je beoordelingsportfolio Hoe weet je nu of dat wat in je beoordelingsportfolio staat voldoende is? In hoofdstuk 1 vind je een opsomming van onderdelen die je moet verwerken in je beoordelingsportfolio. Al deze punten zijn hieronder in een schema gezet. Voor de inhoud van je beoordelingsportfolio is dit een mooie checklist.
Werken aan je portfolio | 3
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Controleer inhoud portfolio/ beroepsproduct Koppeling praktijk - theorie
Praktijk
Lesvoorbereidingen van alle domeinen: taal, rekenen, ojw, ko, onderwijskunde.
Evaluaties van lessen van jezelf en je mentor.
Theorie
Koppeling
Is de gebruikte didactiek gecontroleerd met literatuur? 1 Heb je een boek gelezen over de didactiek?
Klopt je les met het – door jou gelezen – didactiekboek?
2 Welke methode heb je gebruikt? Heb je de verantwoording van de methode opgenomen?
Heb je de les volgens de methodiek gegeven? Waarom wel of niet? Heb je dat beschreven?
3 Welke site(s) heb je bekeken voor je lesaanpak?
Wat heb je van de site terug laten komen in je les? Staat dat ergens?
4 Heb je tijdschriften bekeken over de gebruikte didactiek? Bijvoorbeeld JSW, Praxis.
Wat stond er in de tijdschriften over de – door jou gebruikte – methodiek ?
5 Welke boeken en tijdschriften heb je gebruikt voor de inhoud van je les?
Was het materiaal dat je hebt gebruikt in de les betekenisvol voor de kinderen en heb je dat beschreven in je reflectie?
Welk reflectiemodel heb je gebruikt?
Welke indicatoren heb je bewezen?
Hoe ben je aan dat reflectiemodel gekomen? Heb je dat beschreven?
Welk plan van aanpak heb je gemaakt?
Werken aan je portfolio | 4
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Gespreksnotities van je mentor, je SLB, je basisschoolcoach.
Observaties van kinderen of van je mentor of meerdere mentoren.
Interviews met kinderen, met je mentor, met de ib’er. De onderwijsvisie van je school en je mening over deze onderwijsaanpak.
TOTAAL Probeer zoveel mogelijk van de genoemde onderdelen in een beroepsproduct te plakken.
6 onderdelen
Voeg de gespreksnotities samen. Vergelijk het voortgangsdossier met opmerkingen en notities van je mentor en basisschoolcoach. Het gaat om notities over jouw docentgedrag. Zoek literatuur die je kan helpen je docentgedrag te veranderen. Bijvoorbeeld: je wilt meer weten over orde en je leest het boek Grip op de groep. Gebruik het boek Observeren kun je leren of andere literatuur om te kijken of je observatie op een juiste manier is uitgevoerd. Heb je achtergrondinformatie gezocht? Zoek literatuur over onderwijsinnovatie (coöperatief onderwijs, vernieuwingsonderwijs , adaptief onderwijs, enz.)
11 onderdelen
Welke indicatoren heb je bewezen? Welk plan van aanpak heb je gemaakt?
Welke indicatoren heb je bewezen?
Welke indicatoren heb je bewezen? Evalueer de onderwijsvisies die je hebt gelezen en probeer te komen tot een eigen onderwijsvisie.
12 onderdelen
Werken aan je portfolio | 5