© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
O pdrachten bij hoofdstuk 5 5. 1
Controle op idealisme versus realiteit In hoofdstuk 5 wordt gesproken over onderwijsideaal en de eigen onderwijspraktijk. We zeggen in dit hoofdstuk dat heel vaak in portfolio’s beschouwelijk geschreven wordt. De student kijkt op een afstand naar het onderwijs van zijn stagepraktijk en vergeet dat hij/zij onderdeel is van die stagepraktijk . Jaimy is ons voorbeeld in het hoofdstuk. Zij schrijft over het belang van kleine klassen. Ze concludeert meteen dat kleine klassen ervoor zorgen dat je onderwijs afgestemd wordt op het kind: ieder kind krijgt aandacht. Ze vergeet te vertellen hoe ze zelf in die kleine klassen aan het werk is gegaan.
• Pak nu je portfolio en bekijk het gedeelte dat je geschreven hebt over onderwijsvisie. Misschien heb je een tekst geschreven over de ideale leerkracht of de ideale klassenorganisatie. • Lees het stuk door en bekijk of je jouw eigen handelen als docent ook hebt bekeken en beschreven. • Herschrijf het stuk als blijkt dat je tekst alleen maar beschouwelijk is.
U itwerk ing Om je een beeld te geven van ‘idealisme’ versus ‘realisme’, volgt hierna een voorbeeld. We hebben de tekst van Jaimy herschreven. De veranderingen in de tekst zijn met een kleur aangegeven. Eerst zie je de oorspronkelijke tekst en dan de gewijzigde tekst Oorspronkelijke tekst [tekst 1]Praktijkvoorbeeld 5.1 Jaimy’s visie op onderwijs. Jaimy is een eerstejaarsstudent aan de pabo in Den Bosch. In haar portfolio lezen we het volgende over haar onderwijsvisie: ‘Mijn mening over de visie van het basisonderwijs’: Ik heb nu twee verschillende scholen besproken: een reguliere rooms-katholieke basisschool ‘Het Avontuur’ , waar ik een jaar lang stage heb gelopen en een jenaplanbasisschool waar ik vroeger zelf op gezeten heb. Op Het Avontuur viel mij al meteen op dat het een kleine school is. Er is van iedere groep maar één klas en de klassen zijn niet al te
Werken aan je portfolio
1
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
groot. Dit maakt het natuurlijk mogelijk om ieder kind de aandacht te geven die het nodig heeft. De leerkracht is in staat de ontwikkeling van ieder kind goed te volgen. Dit lijkt mij zeker een voordeel, voor kind en leerkracht. Ik vind het goed dat ze op iedere mogelijke manier de capaciteiten van de leerling optimaal willen ontwikkelen. Ze kijken dus goed naar het kind zelf en laten het kind ontwikkelen in zijn tempo. Het is goed dat deze school vertrouwen heeft in alle kinderen, dit geeft de kinderen veiligheid en zelfvertrouwen om zich te kunnen ontwikkelen. Ik vind sociale activiteiten ook erg belangrijk binnen een school. Kinderen moeten met elkaar om kunnen gaan op een prettige manier en door middel van leuke spellen/activiteiten kan die band versterkt worden. Ik vind het goed dat ze de kinderen zelfstandigheid willen bijbrengen. De school volgt de leerlingen in hun ontwikkeling en prestaties. Ik vind dat dit inderdaad goed bijgehouden moet worden. Je ziet wat kinderen hebben opgebouwd, geleerd en hoe het kind is veranderd. Deze school richt zich steeds meer op adaptief onderwijs. De basisbehoeften relatie, competentie, autonomie moeten volgens mij in iedere school terugkomen. Kinderen leren zelfstandigheid, ze leren dat ze iets kunnen en dat er altijd mensen/kinderen zijn die ze kunnen helpen. [#tekst 1] [bovenste pag.67] Gewijzigde tekst [tekst 1]Praktijkvoorbeeld 5.1 Jaimy’s visie op onderwijs. Jaimy is een eerstejaarsstudent aan de pabo in Den Bosch. In haar portfolio lezen we het volgende over haar onderwijsvisie: ‘Mijn mening over de visie van het basis onderwijs’: Ik heb nu twee verschillende scholen besproken: een reguliere rooms-katholieke basisschool ‘Het Avontuur’ , waar ik een jaar lang stage heb gelopen en een jenaplanbasisschool waar ik vroeger zelf op gezeten heb. Op Het Avontuur viel mij al meteen op dat het een kleine school is. Er is van iedere groep maar één klas en de klassen zijn niet al te groot. Zo geef ik les in groep 3: een klas met 16 leerlingen. Dit
Werken aan je portfolio
2
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
maakt het natuurlijk mogelijk om ieder kind de aandacht te geven die het nodig heeft. Als leerkracht ben je in staat de ontwikkeling van ieder kind goed te volgen. Een voorbeeld: bij een les ‘stellen’ mochten de kinderen in mijn klas hun eigen sprookje schrijven. Na de begeleide inoefening, waarbij de kenmerken van een sprookje aan de kinderen waren uitgelegd, liet ik in taalrondes de kinderen hun sprookje tekenen en schrijven. Ik had alle tijd om alle sprookjes te lezen en individueel commentaar te geven. Kinderen kwamen zo tot het herschrijven van hun product. Ik vind het goed dat de school op iedere mogelijke manier de capaciteiten van de leerling optimaal wil ontwikkelen. Er wordt dus goed gekeken naar het kind zelf; het kind mag zich ontwikkelen in zijn tempo. Een voorbeeld, zoals ik dit eigen tempo in mijn klas realiseer. In mijn groep 3 zijn er kinderen die rekenen tot 20 en er zijn kinderen die al vermenigvuldigen. Ik heb mijn klas in groepjes ingedeeld. De vlinders werken met getallen tot 20 en de dassen werken aan moeilijkere sommen en leren al tafels. Zo nu en dan mogen de dassen en de vlinders elkaar helpen. Het is goed dat deze school vertrouwen heeft in alle kinderen, dit geeft de kinderen veiligheid en zelfvertrouwen om zich te kunnen ontwikkelen. Ik vind sociale activiteiten ook erg belangrijk binnen een school. Kinderen moeten met elkaar om kunnen gaan op een prettige manier en door middel van leuke spellen/activiteiten kan die band versterkt worden. Ik heb in mijn groep 3 op dinsdag bewust een spelletjesmoment ingebouwd. De kinderen krijgen de tijd om een spel te kiezen. Ze leren dan winnen en verliezen. Ze moeten zelfsturend bezig zijn. Ik vind het goed dat we de kinderen zelfstandigheid willen bijbrengen. In mijn volgende stageklas wil ik een spelhoek inrichten. De school volgt de leerlingen in hun ontwikkeling en prestaties. Ik vind dat dit inderdaad goed bijgehouden moet worden. Je ziet wat kinderen hebben opgebouwd, geleerd en hoe het kind is veranderd. Deze school richt zich steeds meer op adaptief onderwijs. Ik heb nog niet gewerkt met een leerlingvolgsysteem, maar dat wil ik in mijn volgende stageperiode uitzoeken. De basisbehoeften relatie, competentie, autonomie moeten volgens mij in iedere school terugkomen. Kinderen leren zelfstandigheid, ze leren dat ze iets
Werken aan je portfolio
3
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
kunnen en dat er altijd mensen/kinderen zijn die ze kunnen helpen. [#tekst 1] [bovenste pag.67]
5.2
Koppeling tussen literatuurpraktijk in je presentatie en beoordelingsportfolio In het voorbeeld in hoofdstuk 5 van het boek haalt Tara de werkvorm verhalend ontwerpen aan, om een werkwijze van haar tijdens de cultuurweek te verantwoorden. Vaak blijft het aanhalen van literatuur hangen op een korte beschrijving. In dit geval beschrijft Tara de werkvorm ‘verhalend ontwerpen’. Het aanhalen van literatuur moet veel preciezer. • Neem een beroepsproduct uit je portfolio en bekijk dit product op verwijzingen naar literatuur. • Zorg ervoor dat je zeker drie citaten uit een authentieke bron (vakliteratuur) hebt. • Zorg dat de drie gekozen citaten direct verwijzen naar jouw handelen in de praktijk. • Herschrijf het beroepsproduct als er geen citaten zijn opgenomen in het product en als je alleen maar websites als literatuurverwijzing hebt.
U itwerk ing Zie de uitwerking hieronder. Harm is derdejaarsstudent aan de pabo in Veghel. Hij heeft in het kader van cultuuroverdracht samen met Tom een medestudent een project rond het sprookje. Ze voeren het project uit met de groepen 3 en 4. Hij heeft zijn ideeën voor het project gehaald uit Meelis, Moolenaar en Overmeijer (2008) Jeugdliteratuur voor de beroepspraktijk (Groningen: Noordhoff Uitgevers). Zijn beroepsproduct begint met het volgende citaat ‘Sprookjes behoren tot de klassieke verhalen. Alleen daarom al is het nodig dat het onderwijs er aandacht aan besteedt. (...) Het voorlezen van sprookjes heeft het vertellen haast verdrongen. Dat is jammer. Daarom staat in de lessenserie rond de sprookjes van Grimm het vertellen centraal. Dit betekent niet dat jij als docent de enige bent die in deze periode vertelt. Het is de bedoeling dat ook de kinderen plezier krijgen in het vertellen van sprookjes of eigen verzonnen verhalen die kenmerken van sprookjes bevatten.’ (Meelis e.a., 2008, p. 142) Hij schrijft vervolgens: ‘ Dit citaat is de directe aanleiding tot het opzetten van een cursus “sprookjes vertellen” . Het is de bedoeling dat de kinderen in contact komen met klassieke verhalen. Ik maak gebruik van de drie – door Meelis voorgestelde – sprookjes : De Bremer stadsmuzikanten, De stukgedanste schoentjes en Repelsteeltje (Meelis e.a., 2008, pp. 142-8) . In het hoofdstuk over sprookjes wordt gesproken over de structurele benadering. Wij hebben deze benadering gelezen en overgenomen. Ons doel is dat de kinderen na afloop van het project de structuur van het sprookje begrijpen en kunnen uitleggen. . ‘Het verhaalpatroon is eenvoudig. (...) De vast
Werken aan je portfolio
4
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
beginzin “Er was eens” toont aan hoe de formule vanaf het begin het begin het karakter van de vorm bepaalt (Meelis e.a., 2008, p. 133). We willen ook dat de kinderen het karakter van de personages in sprookjes begrijpen. ‘Personages zijn geen levende mensen, ze bestaan uitsluitend op papier’. We hebben de theorie van Mieke Bal (Meelis e.a., 2008, p. 35) over de verhaalpersonen meteen in de praktijk toegepast. We vroegen de kinderen hoe de sprookjesfiguren eruitzien en welk doel ze hebben in het sprookje. We zaten met 25 kinderen van groep 3-4. Ze mochten allemaal een sprookje noemen en het doel van hun sprookjesfiguur. Hans in Hans en Grietje was klein. Hij was met zijn zusje alleen en hij wilde terug naar huis, Roodkapje was groot en slank en ze wilde naar haar oma enzovoort. Toen vroegen we de kinderen naar de tweede relatie in het sprookje. Hans kon zo naar huis lopen. Neen, riepen de kinderen. Er was een snoephuisje en ze werden gevangen door de heks. De derde relatie die Mieke Bal noemt halen we bij de kinderen naar voren met de vraag: Komt Hans toch nog thuis? Ja, hij duwt de heks in de kachel en dan gaat hij naar huis. De kinderen vonden het wel vreemd dat hij meteen de weg naar huis weer wist. We hebben net als in het theorieboek gewerkt met de werkvorm klasseninterview.
5.3
E xternalisatie in je portfolio In subparagraaf 5.2.3 wordt de term ‘ externalisatie’ geïntroduceerd. Externalisatie houdt in dat je je bewust bent dat het leerdoel van je les in je klas afhankelijk is van leraargedrag en didactiek. Je moet in je portfolio daarom de literatuur hebben staan, waarop je didactiek is gebaseerd. Ook moet je literatuur hebben gevonden waarmee je de organisatie van de les verantwoordt. • Neem een beroepsproduct uit je portfolio. Bekijk of je literatuur hebt genoemd, waarmee je de gekozen didactiek ondersteunt. Zo niet, voeg de literatuur erbij. • Kijk in het zelfde beroepsproduct naar de organisatie van je les. Gaat het hier om coöperatief leren of om directe instructie of om ervaringsgericht of ontwikkelingsgericht onderwijs? Vanuit welke literatuur heb je voor deze organisatie gekozen? • Stel bij alles de vragen: waarom doe ik dit? En waarom doe ik het zo?
U itwerk ing Het hieronder opgenomen voorbeeld maakt externalisatie duidelijk. John wil in groep 3 geschiedenisles geven. Hij begint met een literatuuronderzoek. Hij leest in Cees van der Kooij en De GrootReuvekamp (2009) Geschiedenis & samenleving,Kennisbasis, inhoud en didactiek’, bladzijde 243 de kerndoelen. Hij kiest voor 5.1 De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindelingen te hanteren. Hij besluit het eerste gedeelte van het kerndoel in zijn les als doel voor de leerlingen te nemen. Hij besluit de kinderen de prehistorie te laten ontdekken. Hij heeft vuursteen thuis en een tand van een mammoet. Beide zijn voor hem de
Werken aan je portfolio
5
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
historische bronnen. In Van der Kooij en De Groot-Reuvekamp (2009), pp. 250-1 leest hij de visie van Piaget. Hij leest dat de kinderen in de preoperationele of de operationele fase zitten. Hij leest: “De benadering van de werkelijkheid gebeurt op een fantastisch-realistische manier: dieren kunnen bijvoorbeeld praten en dingen kunnen tot leven komen.” ‘(Van der Kooij & De Groot-Reuvekamp, 2009, p. 251). Hij besluit de mamoettand te laten praten tegen de vuursteen. Zij zouden het verhaal vertellen van kou en het leven van de mammoet. De vuursteen zal vertellen over zijn succes vuur maken. In hetzelfde hoofdstuk 13 leest hij de visie van Bruner. Hij leest daar: “1. De eerste representatie bestaat uit het handelend omgaan met de tastbare dingen (…) de ‘motorische representatie’ .” (Van der Kooij & Marjan de Groot-Reuvekamp 2009, p.256). Hij besluit na zijn historische verhaal een verteltafel te maken in de klas, waar de kinderen het verhaal kunnen uitspelen. Op dezelfde bladzijde leest hij dat Galperin ook uitgaat van materieel handelen. John besluit om zijn bevindingen stap voor stap op te schrijven. Het zet de citaten uit de literatuur in zijn portfolio en koppelt ze aan zijn lesvoorbereidingen, zijn lesdoel en zijn organisatie van zijn les.
5.4
In ternalisatie in je portfolio Internalisatie wil zeggen dat je bewust gebruik maakt van literatuur in je portfolio. • Bekijk je portfolio en geef met een arcering de plaatsen aan, waar je verwijst naar bronnen en literatuur. • Bekijk op die plaatsen of je de keuze van literatuur ook hebt verantwoord. Waarom koos je voor deze literatuur en wat betekent het gebruik van deze literatuur voor je werk in de praktijk? • Staat na de verantwoording van de literatuur ook meteen een praktijkvoorbeeld, waaruit blijkt dat je deze literatuur hebt gebruikt?
Tip Je helpt kinderen in je klas bij het lezen. Je hebt een aantal zwakke lezers onder je hoede genomen. Je hebt in JSW een artikel gelezen over Ralfilezen. Je past de hint-wacht-prijsmethode toe. Je observeert na het toepassen van deze methodiek of het lezen van het kind inderdaad verbeterd is. Je hebt in je portfolio een samenvatting van het artikel uit JSW opgenomen en je beschrijft meteen na deze samenvatting hoe je de methodiek hebt toegepast. Vervolgens observeer je het kind in een vrij leesmoment, omdat je wilt zien of de methodiek wel heeft gewerkt.
5.5
In gesprek met het team en de plek van dit g esprek in je portfolio In hoofdstuk 5.3.3 wordt het begrip ‘socialisatie’ geïntroduceerd. In gesprekken met het team kom je tot een opdracht binnen de school. Bijvoorbeeld: je bespreekt met de docenten hoe de kerstviering of een
Werken aan je portfolio
6
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
schoolkamp vorm moet krijgen en je neemt dan meteen een taak op je. Zo’n teamgebonden en vaak teamaangestuurde taak zet je in je portfolio. Je wilt zo’n beroepsproduct natuurlijk inzetten voor competentie 5: samenwerken met het team en competentie 6: samenwerken met de omgeving van de school. • Onderstreep in je portfolio die gedeeltes, waaruit blijkt dat je in gesprek met het team tot een taak bent gekomen. • Bekijk of je een uitgebreide beschrijving hebt gegeven van de gesprekken, waaruit de opdracht naar voren is gekomen, van de taak en van de wijze waarop jij de taak hebt uitgevoerd.
U itwerk ing Een voorbeeld: Harm heeft een teamvergadering bijgewoond. De collega’s willen met de kinderen wat doen aan de Dag van respect. Zie het verslag hieronder. Ik stel voor aan de vergadering dat ik met mijn klas een bezoek wil brengen aan de voedselbank. Ik spreek af, dat ik met de kinderen woensdagochtend 16 december naar de voedselbank ga. De kinderen krijgen een opdracht. Ze pakken mee etenspakketten in. Ik zal afspraken maken met: de voedselbank, en de ouders die meehelpen . De opdracht voor de kinderen schrijf ik uit en leg ik voor aan het team. In de opdracht voor de kinderen verwoord ik ook het doel van de activiteit. De ouders nodig ik uit door middel van een brief. Zie voor de afspraken op de vergadering de notulen bijlage 1; zie voor de opdracht voor de kinderen bijlage 2; zie voor de brief aan de ouders bijlage 3. Ik heb twee keer telefonisch onderhoud gehad met de voedselbank en ik heb afgesproken dat de kinderen om 9.30 uur aankomen op de voedselbank; dat zij een rondleiding krijgen en dat zij daarna 45 minuten voedselpakketten gaan samenstellen. Omdat de pakketten worden uitgedeeld met Kerstmis, heb ik met de kinderen een originele kerstster gemaakt, waarin we wat chocolade hebben gestopt. Zie voor de kerstster foto 1.
5.6
V anuit de praktijk naar de literatuur Op heel veel pabo’s krijg je de opdracht een kind te observeren. Je gaat de klas in en observeert een kind bij een taal- of rekenles. • Bekijk je portfolio. Heb je een observatie uitgevoerd? Kijk welke literatuur je hebt gebruikt bij de observatie. • Kijk of de literatuur inhoudelijk aansluit bij je observatie. Geeft de literatuur antwoord op de vragen die rijzen bij je observatie? • Lees het voorbeeld hier beneden. Kijk naar de feedback van de docent. Heb jij wel een concrete observatie uitgevoerd? Vul anders je beroepsproduct aan.
Werken aan je portfolio
7
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
U i twerk ing Een voorbeeld van een observatie van een eerstejaars met feedback Observaties binnen school
Opmerking [PM1]: leuke observatie. Laat nog meer met voorbeelden zien hoe de taal van de kinderen zich ontwikkelt. Welke woorden wilde je ze leren? Zijn het alleen concrete zelfstandige naamwoorden? Denk aan tafel of heb je ook abstracte woorden geleerd aan de kinderen?
Op obs De Lanselot in Uden loop ik stage in groep 6 . Dat is een EGO-school. Dat is een ervaringsgerichte school. Het uitgangspunt is dat positief welbevinden en positieve betrokkenheid voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van het kind. Als dit gedeeltelijk of geheel niet aanwezig is kan een kind niets leren. We hebben een klas van 20 kinderen waarvan een aantal moeilijk lerende kinderen. Bij een tweetal is autisme geconstateerd en bij een derde moet dat nog blijken. Ook zit er een Somalische jongen bij mij in de klas. Hij woont pas sinds 3 maanden in Nederland. Zijn vader woonde al in Nederland. Maar omdat het in Somalië zo slecht gaat i.v.m. oorlogen en honger, zijn z’n moeder z’n zussen en hij ook nagekomen. Toen ik voor het eerst stage kwam lopen kende hij dan ook geen woord Nederlands en wist zelfs niet wat bijvoorbeeld een fiets was. Met deze jongen (A. is zijn naam) ben ik erg veel bezig. Zijn Nederlands gaat echt met de dag vooruit. Ik vind het geweldig om te zien en horen, omdat dit voor een deel ook door mij zo goed gaat. Het is een erg slimme jongen. Hij begrijpt sinds enkele weken bijna alles wat je zegt in het Nederlands.
Opmerking [PM2]: Hoe kun je vaststellen dat hij vooruitgaat. Geef eens een voorbeeld. Vergroot zijn woordenschat. Je geeft aan dat je Portaal hebt gebruikt. Kun je ook laten zien hoe je die theorie hebt ingezet?
Observatie 1: Vandaag heb ik samen met A’s zus (groep 3) en zusje (groep 8) spelletjes gedaan waardoor ze woordjes Nederlands leren praten en lezen. Het eerste spelletje gaat over voorwerpen zoals ‘stoel, kast en boek’. In het tweede spelletje maken ze kennis met kleuren in het Nederlands. Ik wil graag weten hoe veel woordjes A. al kent. We gaan in de patio zitten. Dat is een ruimte in de school waar het meestal rustig is. Want omdat het een EGO-school is werken de kinderen overal op school aan bijvoorbeeld de weektaak, op de gang met de computers, andere lokalen en vaak ook in de patio. Maar nu is de patio even alleen voor mij en mijn Somalische leerlingen. Als ik vertel wat we gaan doen zijn ze alle drie al dolenthousiast. A. pakt de benodigdheden en we gaan aan tafel zitten. Het is een bordspelletje, dus de pionnetjes worden verdeeld. Dat wil zijn zusje doen. Tellen kan ze al erg goed en er wordt eerlijk verdeeld. A. gooit het hoogst, hij is erg blij dat hij mag beginnen. Omdat hij daarna maar 1 gooit zit hij meteen met z’n handen voor zijn ogen van schaamte. Ik leg hem uit dat dat totaal niet nodig is omdat hij de volgende beurt zomaar 6 kan gooien. A. komt op het vakje ‘tafel’ terecht en wijst meteen naar de tafel waarop gespeeld wordt. Dan moet hij het woord van mij nog uitspreken. Er komt iets uit zijn mond dat lijkt op ‘taafuul’. Na twee keer zegt hij het perfect. Zo maken we het spelletje uit en het kleine zusje van A. wint. A. is teleurgesteld want hij wil altijd winnen. Ik zeg hem dat hij misschien in het volgende spelletje wel wint. Ik heb trouwens gemerkt dat ze alle drie even goed zijn in Nederlands, ongeacht hun leeftijd. Ze hebben allen een perfecte motivatie, en dat is doorslaggevend denk ik.
Werken aan je portfolio
Opmerking [PM3]: Wat goed dat je de opdracht uitvoert met buitenlandse kinderen, Het gaat dus om Nederlands als tweede taal. Lees eens het boek van Appel en anderen over Nederlands als tweede taal Neem de nieuwste druk en kijk eens of de theorie van toepassing is op de Somalische kinderen die jij hebt bekeken. Een leuk spelletje, erg goed.
8
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Opmerking van de docent: Erg leuke observatie. Laat nog meer met voorbeelden zien hoe de taal van de kinderen zich ontwikkelt. Welke woorden wilde je ze leren. Zijn het alleen concrete zelfstandige naamwoorden? Denk aan tafel of heb je ook abstracte woorden geleerd aan de kinderen? Hoe kun je vaststellen dat hij vooruitgaat. Geef eens een voorbeeld, waaruit blijkt dat het kind zijn woordenschat vergroot. Je geeft aan dat je Portaal gebruikt. Laat zien welke gedeeltes uit het boek je gebruikt en waarom je voor deze gedeeltes kiest. Wat goed dat je de opdracht uitvoert met buitenlandse kinderen, Het gaat dus om Nederlands als tweede taal. Lees eens het boek van Appel en anderen over Nederlands als tweede taal. Neem de nieuwste druk en kijk eens of de theorie van toepassing is op de Somalische kinderen die jij hebt bekeken. Een leuk spelletje, erg goed.
5.7
V an beroepstaak naar liter atuur Vanuit de praktijk kom je soms tot vragen over de didactiek die je gebruikt. Dit noemen we in hoofdstuk 5 Van beroepstaak naar literatuur. • Bekijk je producten. Stel vast of de didactiek die je hebt gebruikt ook de juiste didactiek is. Is vast te stellen of de methodiek die je hebt gebruikt, de juiste didactiek was? • Waar zou je de didactiek willen aanpassen?
Werken aan je portfolio
9
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
U itwerk ing
Hierboven zie je een foto van Sonja in groep 4. Ze werkt volgens het principe van het realistisch rekenen en met de methode ‘Pluspunt’. Ze merkt dat een aantal kinderen in haar klas moeite heeft met de vooral talige aanpak van het realistische rekenen. Door gebruik te maken van het honderdveld probeert ze voor kinderen sommen inzichtelijk te maken. Ze vraagt zich nu af of dit ook een vorm van realistisch rekenen is of dat het een vorm van mechanistisch rekenen is. Verder wil ze weten of deze aanvulling het rekeninzicht van kinderen vergroot. Vanuit haar beroepstaak zoekt ze naar literatuur, die kan aantonen wat precies realistisch rekenen is . Ze pakt het boek ‘Proeve’ van Treffers (1990) en kijkt in de serie ‘Volgens Bartjens’ . Ze komt to de ontdekking dat de interactie wijst op een realistische aanpak, maar dat het honderdveld wel degelijk een mechanistische manier is van kijken naar getallen. Ze toetst of de kinderen geholpen zijn met deze aanpak.
Werken aan je portfolio
10