[ inhoudstafel ] 1
INHOUDSTAFEL 3
Ten Geleide Pieter Vandecasteele
5
Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘Lijden aan het leven’ De uitdaging voor spirituele zorgverlening in een interdisciplinaire context
Linus Vanlaere en Liselotte Van Ooteghem 12
Het levensverhaal Als bron van zingeving Een narratief zorgproject in het woonzorgcentrum met behulp van de life review methode ‘Mijn leven in kaart’
Liselotte Van Ooteghem 16
Thomas Merton: gemeenschap in de marge ‘Monnik’ zijn in de pastorale zorg voor ouderen
Dominiek Lootens 20
Ik wil naar mijn huis…”. Over de grenzen van het zorgmodel Filip Zutterman
26
UITGELEZEN Bernadette Verbruggen
2
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
36
OVER DE GRENZEN Een bericht uit Rome
Anne Vandenhoeck 39
VerSlag 15 oktober: DAG VAN DE SPIRITUELE ZORG
Pieter Vandecasteele 41
Waar de wegen Samenkomen Een reflectie over uitdagingen van de pastor als ethicus Studievoormiddag Academisch Centrum voor Praktische Theologie
Annelien Van der Borght 44
80 jaar Caritas in belgië 4 december 2012 - provinciehuis Leuven Ontmoetingsdag ‘Gezond & wel? Sain & sauf?
Lieve Coorevits 47
Agenda BEROEPSVERENIGING VOOR KATHOLIEKE PASTORES
48
Geraakt! Ontmoeting met Hildegard
Alexander van Biezen 50
Uitsmijter In paradisum. Ten paradijze…
Hilde Van der Motte
[ TEN GELEIDE ] 3
TEN GELEIDE
Beste lezer, Het decembernummer van Pastorale Perspectieven behandelt een moeilijk thema, niet alleen omdat het niet makkelijk te definiëren valt, maar vooral omdat het zwaar valt om er een antwoord op te geven. Eerder dan een definitie te geven van het fenomeen ‘levensmoeheid bij ouderen’ wil ik focussen op de schijnbaar eenvoudige wens ‘Ik wil naar huis…’. Het is wellicht voor veel pastores en andere zorgverleners een herkenbare wens, en ook een heel begrijpelijk verlangen. De volksmond weet dit, want ‘nergens is het beter dan thuis’. Maar wat met mensen die thuis zijn, en zich toch niet meer thuis voelen? Wat met mensen die zich niet meer thuis voelen in het leven. Niet meteen omdat het leven hen heel zwaar valt, door ziekte of gemis, maar gewoon ‘omdat het genoeg geweest is’? Levensmoeë ouderen zijn mensen die als het ware zichzelf overleven. Mensen die geen levensdoel meer hebben, geen toekomst meer zien. Niet noodzakelijk omdat ze depressief zijn, maar gewoon omdat het leven hen – schijnbaar? – niets meer te bieden heeft.
Levensmoeheid, daarover gaat dit nummer van Pastorale Perspectieven. Zorgnet Vlaanderen organiseerde begin oktober al een studietweedaagse voor pastores over deze thematiek. De deelnemerslijst verraadde een heel brede interesse in het thema, want niet alleen pastores uit de ouderenzorg schreven zich in, maar ook pastores uit de geestelijke gezondheidszorg en uit algemene ziekenhuizen. Levensmoeheid zou in onze samenleving wel eens veel vaker kunnen voortkomen dan dat we op het eerste zicht denken. Maar het is meer onzichtbaar dan andere ‘aandoeningen’ waarvoor er wetenschappelijke namen en obligate afkortingen bestaan. Nee, voor levensmoeheid geen afkorting, want er bestaat toch geen pilletje om je ervan af te helpen. Op de studietweedaagse gidste Carlo Leget het publiek doorheen verschillende mogelijke situaties en beslissingen omtrent het levenseinde. Daaruit bleek alvast heel duidelijk dat het thema moeilijk te vatten is. De bijdrage van An Haekens, vanuit psychogerontologische hoek, bevestigde de indruk die reeds door Leget gewekt was: het is makkelijker om te zeggen wat levensmoeheid niet is, dan wat het wel is. het is geen wens om levensbeëindiging, geen doodsverlangen, geen vraag naar actieve of passieve
4
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
euthanasie, geen depressie, geen pathologische aandoening. Het lijkt eerder een existentieel gemoed te zijn, een kwestie van zingeving, of beter: van zinloosheid. Hier gaat Linus Vanlaere dieper op in, en samen met zijn collega Liselotte Van Ooteghem schetst hij ook enkele manieren om ermee om te gaan. Ouderen ertoe brengen hun levensverhaal te vertellen, kan hen inderdaad uit de eenzaamheid en het isolement halen, en het kan hen helpen om op hun leven terug te blikken, en er een zekere waardering en zinvolheid in te vinden. De aandacht voor het levensverhaal is van uitermate groot belang. Toch is het minstens van even groot belang om zelf ook verhalen te vertellen aan mensen, aan collega’s en
aan bewoners. Door naar een verhaal te luisteren, word je als luisteraar opgenomen in een groter geheel, een betekenisvol geheel waarvoor je niet zelf verantwoordelijk bent maar waarin je wel een plaats hebt. De studietweedaagse is slechts een stap in een omvangrijker traject. Dit themanummer is een tweede stap, en het drieluik wordt vervolledigd in 2013. Dan zal de pastorale commissie ouderenzorg (POZ) hier rond een pastoraal advies voorbereiden en publiceren. We houden u hierover op de hoogte. Pieter Vandecasteele
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 5
Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ Door Linus Vanlaere en Liselotte Van Ooteghem
“Ik wil niet wachten tot ik in mijn bed lig te plassen. Naar een rusthuis wil ik ook niet. Ik heb aan niemand verantwoording af te leggen. Het is een mooi leven geweest, dus ik ga afscheid nemen.” Het zijn de woorden van Roger Verdonck in een reportage van Koppen uit 2007. Hij is een intelligente man die tot aan zijn pensioen een belangrijke functie binnen de vakbond bekleedde. Roger heeft, ondanks zijn hoge leeftijd, nog geen grote gezondheidsklachten. Hij kan nog behoorlijk goed voor zichzelf zorgen, mits vrij minimale ondersteuning. Hij lijdt ook niet ondraaglijk. Maar de toekomst boezemt hem angst in; angst om volstrekt afhankelijk te worden, angst om geestelijk weg te deemsteren, angst om geen controle meer te hebben over zijn eigen lichaam en zijn eigen leven. Precies om dit te voorkomen, zoekt hij naar een waardige manier om nu al uit het leven te stappen. Mensen zoals Roger Verdonck komen in de praktijk van de woonzorggroep GVO – een samenwerkingsverband van acht
woonzorgcentra voor ouderen – nauwelijks voor. Steeds vaker ontmoeten we wel ouderen voor wie het ‘mooi’ geweest is en die zich luidop afvragen of het nu ook ‘gedaan’ mag zijn. Zo bijvoorbeeld mevrouw P. Deze mevrouw is 88 jaar en werd na een val opgenomen in het woonzorgcentrum. Ze heeft drie kinderen die ver wonen. Ze is visueel gehandicapt en ziet slechts op één oog, en dan nog maar gedeeltelijk. Tijdens haar opnamegesprek vertelt mevrouw dat ze euthanasie wil omdat “het leven vanaf 80 jaar niets meer waard is”. “Er valt niets meer te verwachten en er is niets dan last. Euthanasie mag volgen, wanneer ik helemaal blind ben”, voegt ze eraan toe. Na enige tijd weigert mevrouw nog te eten. Ze wordt achterdochtig en verward. Er volgt overleg met de huisarts en de familie. De zorg wordt op scherp gezet door op zoek te gaan naar wat voor haar nog belangrijk is. Ook antidepressiva worden door de huisarts opgestart. Mevrouw P. spreekt opnieuw over euthanasie. Wanneer de huisarts zegt ‘nu’ niet op haar vraag te willen ingaan, maar wel bereid is om haar ‘dossier’ aan een andere arts
6
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
door te geven, wil ze dat niet. Haar aankomende verjaardag wil ze ook absoluut nog vieren. Ook na haar verjaardag blijft ze de vraag naar euthanasie herhalen, maar ze voegt er steeds aan toe dat dit ‘nu’ nog niet hoeft, maar wel ‘dan’, bijvoorbeeld als ze zover is afgetakeld dat ze buiten “die boom daar” niet meer kan zien. In de gesprekken met mevrouw P. komt het thema altijd ter sprake, maar ze geeft tegelijk ook aan dat ze “bang is van de dood”. Intussen eet mevrouw weer. Ze wordt echter fysiek steeds zwakker en het thema ‘euthanasie’ duikt steeds minder op in de gesprekken met haar. Ze wordt overigens alsmaar zwijgzamer en is in zichzelf teruggetrokken.
1. Voldoende goede zorg? Twee mensen, twee verschillende verhalen. Ze hebben gemeenschappelijk dat ze hun leven als voltooid beschouwen en dat de toekomst hen niets meer te bieden heeft. Allebei stellen ze hulpverlening in vraag. Hun situatie roept immers ethische vragen op waar de hulpverlening niet meteen raad mee weet.
“Ze hebben gemeenschappelijk dat ze hun leven als voltooid beschouwen en dat de toekomst hen niets meer te bieden heeft.” Roger Verdonck kiest principieel en duidelijk voor actieve levensbeëindiging. Het is een wens die pas vier jaar later, in 2011, wordt ingewilligd. In 2007, het ogenblik dat Roger zijn wens openbaar maakt via Koppen, is het wellicht de vraag of zijn lijden voldoende kan worden geobjectiveerd om aan een euthanasieverzoek te voldoen. In de huidige euthanasiewet heeft immers niet het verzoek van de patiënt het grootste morele gewicht bij euthanasie, maar wel het lijden. Dat er ‘nu’ voor Roger zelf nog geen ‘ondraaglijk lijden’ is, maar dat hij euthanasie wil om ondraaglijk lijden straks te vermijden, is problematisch voor het uitvoeren van euthanasie. Toch laat de Koppen-reportage van 2007 impliciet ook andere ethische vragen opduiken. Bijvoorbeeld komt de dame aan het woord die voor mijnheer Verdonck elke middag een maaltijd kookt. Ze heeft het moeilijk met zijn wens en ze zegt dat ze mijnheer momenteel ‘erdoor trekt’. Wellicht bedoelt de dame dat ze mijnheer Verdonck probeert af te houden van zijn visie op een
hopeloze toekomst door met hem contact te houden en hem zinvol gezelschap te geven. De vraag is of dit voor mijnheer Verdonck voldoende is. Zin of betekenis laat zich immers niet opdringen. Vanuit een breder gezichtspunt gezien, stelt zich ook de vraag naar de reikwijdte van zelfbeschikking versus zorg.
“De ambiguïteit rond haar vraag of wens, doet hulpverleners zoeken naar de vraag achter haar vraag, en naar de zorg die ze nog kunnen bieden.” Bij mevrouw P. liggen de ethische vragen enigszins elders. De ambiguïteit rond haar vraag of wens, doet hulpverleners zoeken naar de vraag achter haar (ambigue) vraag, en naar de zorg die ze nog kunnen bieden. Ook al worden antidepressiva opgestart, de hulpverleners stellen zich de vraag of mevrouw wel depressief is. Toch is het ook duidelijk dat mevrouw lijdt, maar aan wat precies? Ze krijgen moeilijk zicht op de zaak en dat bemoeilijkt ook de hulpverlening: wat kunnen ze betekenen voor mevrouw? Steeds vaker ontmoeten we ouderen in het woonzorgcentrum die aangeven dat ze ‘zo’ niet verder willen en dat de toekomst voor hen niets meer te bieden heeft. Veel van deze ouderen weten vaag af van de wettelijke mogelijkheid van euthanasie, en stellen euthanasie dan ook ter sprake. Zoals bij mevrouw P. is er nochtans veel ambiguïteit rond dit thema. En hulpver leners weten niet wat ze kunnen doen om goed te doen. Willen we voldoende goede zorg bieden, is het niet onbelangrijk om meer zicht te krijgen op het lijden van deze ouderen die doorgaans levensmoe worden genoemd. We baseren ons op het kwalitatief onderzoek van de Nederlandse antropologe Defesche om een duidelijker zicht te krijgen op wat zich afspeelt bij deze ouderen.1
2. ‘Voltooid leven’: het antropologisch onderzoek van F. Defesche Kenmerkend voor ouderen zoals mijnheer Verdonck en mevrouw P., is alvast het volgende:
1 F. Defesche, Voltooid leven in Nederland. Wat ouderen ervaren, willen en doen als zij het leven voltooid vinden, Assen, Van Gorcum, 2011.
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 7
• •
De levensfases van werken, van een jongere generatie opvoeden, van zelfontplooiing en vernieuwing zijn voorbij. De fase van afbouwen is ver gevorderd. Van de toekomst wordt niet verwacht dat die wezenlijke waardevolle vernieuwingen zal inhouden.
Frederique Defesche stelt in haar onderzoek vast dat nogal wat ouderen aan deze kenmerken beantwoorden. Ze spreekt van ‘voltooid leven’. Dat ouderen voldoen aan de kenmerken van wat Defesche ‘voltooid leven’ noemt, betekent echter nog niet (altijd) dat ze zoals Roger Verdonck kiezen voor actieve levensbeëindiging. Het betekent zelfs niet dat ze worstelen met de euthanasievraag zoals mevrouw P. Zo benadrukt Defesche dat de beleving van een voltooid leven niet altijd negatief wordt ervaren. Haar onderzoek toont dat voltooid leven zowel positief als negatief ervaren kan worden. Het verleden speelt hierbij vaak een invloed. Is het verleden ‘goed’ geweest, dan wordt het heden vaak als positief ervaren, ook al zijn er nu problemen. Een leven vol tegenslagen kan de draagkracht van iemand zodanig ondermijnen dat het heden nauwelijks te hanteren valt, maar sommige ouderen putten hier dan weer net kracht uit om van het leven nu te genieten. Ouderen die hun leven als voltooid beschouwen, lijden daarom niet noodzakelijkerwijs aan het leven. Defesche maakt een onderscheid tussen vier stadia van ‘voltooid leven’. Deze fasen volgen elkaar niet noodzakelijk op. Het kan dus best zijn dat iemand tot het sterven in een eerder stadium blijft. Dit zijn de vier stadia van ‘voltooid leven’:
“Ouderen die hun leven als voltooid beschouwen, lijden daarom niet noodzakelijkerwijs aan het leven.” • Stadium 1: ouderen die tevreden zijn over het voltooid-zijn van het leven, die genieten van wat nog rest. Mogelijke ziektes en aandoeningen zijn goed te hanteren. • Stadium 2: ouderen die het leven als steeds moeilijker ervaren. Er zijn wel positieve aspecten in de huidige levenswaardering, hopen op herstel en terugkeer naar meer levensvreugde. • Stadium 3: ouderen die het leven als zwaar of vol moeilijkheden ervaren. Er zijn nog steeds positieve
a specten in de levenswaardering, geloven niet in herstel, geen doodswens, wel doodsgedachtes. • Stadium 4: ouderen die hun leven als doorslaggevend negatief ervaren. Ze zijn overtuigd van de uitzichtloosheid van de eigen situatie. Ze willen liever sterven dan blijven leven en ontwikkelen een aanhoudende doodswens. In de eerste drie stadia definiëren ouderen hun leven als voltooid, maar zijn er naast de elementen waardoor ze hun leven als negatief gaan waarderen ook nog steeds positieve aspecten in de levenswaardering aanwezig. Deze positieve elementen nemen echter wel af naargelang het stadium waarin de ouderen zich bevinden. De ‘ondergesneeuwde’ positieve kanten van het leven kunnen door gesprek met, aandacht van en zorg door vertrouwde en gewaarde personen in deze stadia herontdekt worden. Slechts in het vierde stadium, wanneer de ouderen niet meer in staat zijn om een positieve waardering aan het leven te geven, is er sprake van ouderen die ‘lijden aan het leven’. Hun aanhoudende doodswens gaat gepaard met de overtuiging van een structurele uitzichtloosheid van hun leven. Defesche stelt in haar onderzoek dat de meeste ouderen die ‘lijden aan het leven’ dit lijden zo goed mogelijk dragen en wachten op een natuurlijke dood. Slechts een kleine minderheid zoekt naar wegen voor een zelfverkozen dood. Voor veel ouderen die dicht bij het levenseinde staan, geldt dat ze alle wensen laten varen en zich overgeven aan het sterven. Vanuit deze optiek maakt Defesche in het vierde stadium – het stadium van ouderen die hun leven als doorslaggevend negatief ervaren en een doodswens hebben – nog een onderscheid tussen drie types van ‘lijden aan het leven’: • Type 1: Er is een aanhoudende doodswens die varieert qua intensiteit. Ook al willen deze ouderen liever sterven, ze kiezen voor doorleven. Een zelfverkozen levenseinde past niet binnen hun levensbeschouwing. • Type 2: Er is een aanhoudende doodswens die varieert qua intensiteit. Deze ouderen leven door omdat ze belang hechten aan een natuurlijk stervensproces. Ze willen alleen een zelfverkozen levenseinde als in leven blijven kunstmatig wordt. • Type 3: Er is een aanhoudende doodswens die de vorm aanneemt van een actief besluit. Deze ouderen geloven in het recht op zelfbeschikking bij het levenseinde. Roger Verdonck kunnen we duidelijk typeren als een man die ‘lijdt aan het leven’ en gelooft in het recht op zelfbeschikking bij het levenseinde (stadium 4, type 3). Hij uit meermaals de wens
8
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
om te sterven en voegt ook zelfbewust de daad bij het woord door actief op zoek te gaan naar een arts die zijn leven kan en wil beëindigen. Niet elke euthanasievraag van een oudere die ‘lijdt aan het leven’ kan ingewilligd worden. Bijvoorbeeld wordt hun lijden als moeilijk te objectiveren beschouwd, omdat het lijden niet als ondraaglijk wordt gezien (of ervaren door de persoon zelf) of omdat de relatie met een min of meer objectieve ziektebron niet of onvoldoende kan worden gelegd. Deze mensen gaan dan op zoek naar andere mogelijkheden om te sterven. Zogenaamde ‘stille zelfdoding’ (‘silent suicide’) is zo’n mogelijkheid, waarbij ouderen de bewuste keuze maken om bijvoorbeeld niet meer te eten of hun medicatie niet meer in te nemen. Eén van deze mensen is mevrouw D., een dame van 94 jaar die sinds een jaar in het woonzorgcentrum verblijft. Al van bij haar opname geeft mevrouw te kennen dat ze liever ‘in de palliatieve zorg’ zou opgenomen worden. Wanneer er gevraagd wordt waarom ze dit wil – mevrouw is namelijk niet levensbedreigend ziek en is niet terminaal – zegt ze: “Ik zie het nut niet in van hier nog te zijn.” Na enige tijd zegt ze: “Ik wil een spuitje.” Lichamelijk is er echter niets levensbedreigend aan de hand en voor de arts is het duidelijk dat euthanasie niet kan. Er volgen gesprekken met mevrouw, antidepressiva worden opgestart door de huisarts, maar mevrouw gaat zich ‘terminaal palliatief’ gedragen. Ze blijft de hele dag in bed, ze eet weinig, vraagt pijnstillers en neemt afscheid.
“Op basis van de vele gesprekken met de ouderen geeft Defesche in haar onderzoek aan dat lijden aan het leven alle aspecten van fysiek, geestelijk en psychosociaal lijden omvat.” Kijken we vanuit het schema van Defesche naar de casus van mevrouw P., dan kunnen we ook hier spreken van ‘lijden aan het leven’. Zo spreekt mevrouw wel van euthanasie. Het telkens voor zich uit schuiven van de actieve uitvoering van deze euthanasiewens kan erop wijzen dat ze enkel een zelfverkozen levenseinde wil als het in leven blijven te kunstmatig wordt of wanneer haar situatie nog slechter wordt (stadium 4, type 2). De
situatie waarin ze nu verkeert – zwijgzaam, in zichzelf gedoken, geen letterlijke vraag meer naar euthanasie –, doet ons zelfs vermoeden dat, ook al wil ze liever sterven, ze er toch voor kiest om door te leven (stadium 4, type 1).
3. ‘Lijden aan het leven’: enkele mogelijke ethische en existentiële oorzaken Door een bovengenoemd onderscheid te maken tussen verschillende stadia van voltooid leven, heeft Defesche getracht om een maatschappelijk gegeven vanuit een sociologische, antropologische bril in kaart te brengen. Hierdoor wordt het ‘lijden aan het leven’ vanuit een integrale, holistische visie bekeken waarbij de mens centraal staat en worden oorzaken en ‘oplossingen’ niet louter vanuit een medisch-klinische visie gezocht. Op basis van de vele gesprekken met de ouderen geeft Defesche in haar onderzoek dan ook aan dat lijden aan het leven alle aspecten van fysiek, geestelijk en psychosociaal lijden omvat. Lijden aan het leven blijkt in de eerste plaats een ernstige vorm van ‘ethische en existentiële pijn’ te zijn. Al deze dimensies zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen een ‘kluwen’ van lijden dat niet eenvoudig te ontwarren is.2 Volgens Defesche is het dan ook zinloos om een onderscheid te maken tussen die verschillende vormen van lijden wanneer de oorzaken van dit lijden niet kunnen worden weggenomen. Bovendien, zegt ze, is er bij ouderen die al een lang leven achter de rug hebben altijd sprake van mengvormen. Vanuit dit oogpunt, lijkt het zinvoller om op zoek te gaan naar de existentiële en ethische oorzaken van dit lijden, eerder dan te focussen op de verschillende vormen van lijden. We noemen drie mogelijke ‘sporen’ die misschien een weg kunnen openen naar een scherper ‘zien’.
3.1 ‘Klaar met leven’ Voor ouderen zoals Roger Verdonck of mevrouw P. lijkt het erop dat hun leven geen zinnig doel meer dient. Wat hen rest aan leven, staat in het teken van afhankelijkheid en verval van levenskracht. Daar willen ze niet voor kiezen. Ze kiezen niet voor de zorgafhankelijkheid die bij het ‘langer leven’ komt kijken. Naarmate hun zelfredzame ‘oude’ dag afloopt en de zorgafhankelijke oude dag voor de deur staat, groeit bij die ouderen meer en meer het idee ‘klaar met leven’ te zijn. Het bestaan is vanaf dan immers zinloos.3
2 C. LEGET, Ruimte om te sterven. Een weg voor zieken, naasten en zorgverleners, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 69. 3 C. HERTOGH, Oud en der dagen zat? Moderne doodsproblematiek en ouderdom, in: J. VAN DELDEN, C. HERTOGH, H. MANSCHOT (red.), Morele problemen in de ouderenzorg, Van Gorcum, 1999; pp. 203-226.
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 9
Wat voor deze beleving een belangrijke grondslag vormt, is de beleving van de waarde van autonomie, opgevat als zelfbeschikking en de vrijheid om het levensplan te volgen dat het best met de eigen smaak of voorkeur overeenstemt. Deze waarde is dé waarde, zelfs het overheersende ideaal van de babyboomers. In de emancipatiegolf van de jaren ’60 hebben ze ervoor geijverd en gestreden; ze hebben zich bevrijd uit de kluisters van het paternalisme en van instituties die bepaalden wat zij dienden te doen met en in hun leven. Naarmate de eigen levensloop door lichamelijke – en mogelijks ook geestelijke – aftakeling evolueert in de richting van afhankelijkheid, doemt voor een aantal van die ouderen ook het schrikbeeld van bevoogding en paternalisme (weer) op. Dat speelt zeker een rol bij Roger Verdonck.
in het ervaren van zin. Daar wees Erik Erikson al op in zijn levenslooptheorie. In de rijpe volwassenheid – de zevende fase bij Erikson – vindt een crisis plaats tussen generativiteit en de bezorgdheid voor de volgende generaties enerzijds en stagnering of vastraken in jezelf anderzijds. Wordt de crisis goed beslecht, dan kunnen mensen in de laatste fase van hun leven komen tot ‘ego-integriteit’ waarbij ze zin ervaren o mdat ze iets hebben overgeleverd aan de volgende generaties. Ouderen als mijnheer Verdonck ervaren wel dat ze iets hebben overgelaten. Roger Verdonck heeft echter geen kinderen – of familie – en voor hem is de link met de toekomstige generaties en met wat hij hen heeft achtergelaten, minder voelbaar. Dat kan bijdragen aan de ervaring dat ‘het goed is geweest’ en dat verder leven – waarbij je bovendien ook nog ervaart een last te zijn voor de volgende generaties – weinig zinvol is.
3.2 ‘Een plicht tot sterven’ 3.3 ‘Levenskunst-zingeving’ Wat bij mijnheer Verdonck wellicht ook speelt, en wat voortvloeit uit bovenstaande, is het ervaren van een zekere ‘plicht tot sterven’. Hij wil niemand tot last zijn. Veel mensen die een groot belang hechten aan zelfredzaamheid en zelfbepaling, ervaren het als bijzonder lastig om anderen – en bij uitbreiding de samenleving – tot last te zijn. Ervoor kiezen om uit het leven te stappen – door actieve levensbeëindiging – is ervoor kiezen om niemand tot last te zijn. Tegelijk bevestigen ze zichzelf op die manier als moreel subject, namelijk als een mens die nog keuzes kan maken en die zo nog een verschil kan maken in het leven van anderen en in de samenleving. Ze bevestigen zichzelf als mensen die nog verantwoordelijkheid dragen.
Door de grote aandacht die vandaag wordt gehecht aan het ideaal van autonomie, leeft bij mensen meer en meer het idee dat zin iets is dat het individu zelf moet verwerven. Zin, zo is dan de opvatting, is iets wat het individu verwerft door het in handen nemen van ‘je-zelf’ en van je eigen levens project.4 Eén van de kernopdrachten waar het individu dan voor staat, is precies om een ‘authentiek’ leven te leiden, namelijk een leven dat overeenkomt met datgene waar ‘je-zelf’ voor staat. De essentie van deze ‘levenskunstethiek’ werd recentelijk nog verwoord door Peter Bieri – alias Pascal Mercier, auteur van onder andere de roman ‘Nachttrein naar Lissabon’ – in een interview met Knack. “Kijk”, zegt Bieri, “het komt altijd op hetzelfde neer: je moet jezelf de vraag stellen: ‘Heb ik tot nu toe geleefd zoals ik wou leven? Of heb ik de dingen laten liggen? Heb ik mezelf voorgelogen en moet ik op zoek naar een manier om dat te corrigeren?’”5
“Veel mensen die een groot belang hechten aan zelfredzaamheid en zelfbepaling, ervaren het als bijzonder lastig om anderen – en bij “Heb ik tot nu toe geleefd uitbreiding de samenleving – zoals ik wou leven? tot last te zijn.” Of heb ik de dingen laten liggen? Heb ik mezelf voorgelogen Verantwoordelijkheid dragen voor iets of iemand buiten zich- en moet ik op zoek naar een zelf – en niet alleen voor zichzelf – is hoe dan ook belangrijk manier om dat te corrigeren?” 4 Meer hierover: M. DESMET & R. GROMMEN, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Lannoo, 2005.
5 J. STEVENS, ‘Niets is zo belangrijk als dagdromen’. De filosofie van Peter Bieri, in Knack 28 november 2012, p. 85. Meer over de levenskunstethiek en reacties daarop, vinden we in Ethische Perspectieven 21 (2011) 4.
10
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Ouderen die zin vooral zien als iets dat wordt ontleend aan het leiden van een ‘authentiek bestaan’, beoordelen hun eigen leven als een project dat ze tot een goed einde moeten brengen. Breekt echter net aan het levenseinde een periode aan waarin ze hun eigen leven niet meer helemaal in handen hebben en waarbij ze net integendeel hun eigen leven steeds meer ‘uit handen’ moeten geven, dan verschijnt die laatste levensfase als iets uitermate problematisch. Stond het hele leven in teken van authenticiteit en het ‘volgen van je eigen pad’, dan is die laatste levensfase (van zorgafhankelijkheid) iets wat haaks lijkt te staan op de hele levensloop. Die fase van zorgafhankelijkheid dreigt niet alleen het ‘kunstwerk’ van het leven te verbrodden, ook wordt die ‘niet-authentieke’ levensfase op zichzelf als weinig zinvol ervaren. 4. Ankerpunten voor ‘voldoende goede zorg’ voor ouderen die lijden aan het leven Bovenstaande sporen zijn erg schetsmatig en ongetwijfeld valt veel meer te zeggen over ethische en existentiële oor zaken van ouderen die lijden aan het leven. Bepaalde elementen kunnen zeker ook in een kritisch licht worden geplaatst.6 Tegen de achtergrond van (het weinige van) wat is gezegd, verschijnen toch enkele ankerpunten van zorg voor deze ouderen. Opnieuw streven we niet na exhaustief te zijn, en we geven er slechts drie. En dan nog wel – opnieuw – heel schetsmatig.
4.1 Zich verbinden In haar onderzoek merkt Defesche op dat de relatie van het eigen ik met de directe omgeving erg belangrijk is geworden. Voor ouderen die lijden aan het leven zijn de contacten met de samenleving vaak gekrompen tot de maat van de directe omgeving. Voor de belangenafweging die tot een morele overtuiging leidt, is de relatie van de oudere tot die directe omgeving essentieel. Vanuit dit oogpunt wijzen we op het belang van de pastor die ‘er is’ en die zich met de ouder p ersoon en zijn zoekproces verbindt. De aanwezigheid van de pastor als ‘de eerste gesprekspartner’ in de genoemde belangen
afweging kan ook leiden tot een soort (her-)verbinding met anderen. 7 In alle geval heeft de pastor een belangrijke taak in het mee helpen zoeken naar wie of wat nog van betekenis is en welke opdracht de oudere persoon nog (niet) voor zich ziet.
4.2 Narratieve zorg Binnen de opvatting van de levenskunstethiek is het aan het individu om zin te verwerven, namelijk in en door het leven van een ‘eigen’ leven en het vorm geven aan een eigen (narratieve) identiteit. Via ‘narratieve zorg’ – zie het artikel in dit nummer van Liselotte Van Ooteghem – kan de pastor ondersteuning bieden bij deze (re)constructie van zin. Dit kan door de oudere te helpen om zoveel als mogelijk de eindredactie te voeren over het eigen levensverhaal, incluis de fase waarin de oudere zich ‘nu’, op het einde van zijn leven bevindt. Een narratief zorgproject zoals het schrijven van een levensboek kan bijvoorbeeld een manier zijn om deze authentieke zelfzorg te stimuleren. Het is een manier om het leven, ook in de zorgafhankelijkheid, toe te eigenen als ‘het eigen leven’. De oudere staat hier voor de opdracht om ook wat ‘niet past’ in het eigen verhaal, wat niet mooi is, een plaats te geven in dat verhaal.
4.3 Ruimte voor eindigheid Soms kan de pastor erin slagen om de oudere persoon te laten (in)zien dat het eigen leven niet zomaar kan worden b eoordeeld als een taak die we zouden moeten volbrengen of een project dat we tot een goed einde zouden moeten brengen.8 Het is zien dat zin ook wordt ontleend aan ervaringen die h elemaal niet zo spectaculair zijn, waarbij helemaal niets ‘groots’ is gedaan, maar die toch zin hebben verleend aan het leven. Door het vertellen van het levensverhalen komen ouderen soms op zaken die zich hebben voorgedaan, en die ze niet volledig konden beheersen, controleren of feilloos integreren in hun project. Toch kunnen ook die zaken een belangrijke bron van zingeving geweest zijn die de oudere helpen om in te zien dat de huidige levensfase niet per definitie zinloos is. Op die manier kan zinvolle ruimte worden gemaakt voor eindigheid.9
6 Zie bijvoorbeeld de reactie van filosoof Paul Van Tongeren tegen de levenskunstethiek: P. VAN TONGEREN, Levenskunst, deugdethiek en het echte leven, in Ethische Perspectieven 21 (2011) 4, 417-430. 7 M. DESMET & R. GROMMEN, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Lannoo, 2005, p. 45. 8 Cf. A. BURMS, R. BREEUR, Ik/Zelf. Essays over identiteit en zelfbewustzijn, Peeters, Leuven, 2000. 9 Zie hiervoor o.a.: H. VAN DELDEN, Ouder worden: drie ethische perspectieven, in: J. VAN DELDEN, C. HERTOGH, H. MANSCHOT (red.), Morele problemen in de ouderenzorg, Van Gorcum, 1999; pp. 203-226.
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 11
Tot slot: de zelfzorg van de pastor De pastor kan een belangrijke rol vervullen in de zorg voor ouderen die lijden aan het leven. Niettemin is het vaak zo dat de pastor soms niet verder geraakt dan het eerste ankerpunt en dus niet meer kan doen dan er zomaar zijn, zien en horen/ luisteren. In andere bijdragen benadrukten we hoe belangrijk dit is, ook al is het weinig spectaculair en in de beleving van de pastor zelf misschien erg ontoereikend.10 We benadrukken in dat laatste opzicht het belang van zelfzorg, waarin onder andere het omgaan met ‘middelmatigheid’ een belangrijk element vormt. Lijden kan niet zomaar worden weggeregeld. Wanneer zelfs de pastor dit toch probeert, wordt misschien wel de kern van de pastorale hulpverlening geraakt. Ruimte scheppen voor wat de oude Grieken ‘tragedie’ noemden, dat is misschien de belangrijkste taak die de pastor kan opnemen. Doet de pastor het niet, wie schept in hulpverlening dan wel nog ruimte voor breekbaarheid, kwetsbaarheid, vergankelijkheid, sterfelijkheid en tragiek?
“Lijden kan niet zomaar worden weggeregeld. Wanneer zelfs de pastor dit toch probeert, wordt misschien wel de kern van de pastorale hulpverlening geraakt.”
OVER DE AUTEURS Linus Vanlaere en Liselotte Van Ooteghem zijn respectievelijk medewerker ethiek en pastoraal binnen de Woonzorggroep GVO.
[email protected];
[email protected]
10 Zie hiervoor o.a.: L. VANLAERE, Zelfdoding bij ouderen. Een zorgethisch perspectief op pastorale zorg, in Pastorale Perspectieven 150 (2011) 1, 23.
12
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Het levensverhaal als bron van zingeving Een narratief zorgproject in het woonzorgcentrum met behulp van de life review methode ‘Mijn leven in kaart’ Door Liselotte Van Ooteghem
De Hongaarse schrijver Konrad schreef ooit: “Vraag iemand naar de zin van zijn leven en hij vertelt je zijn levensverhaal”. Ouderen die levensmoe zijn, worstelen met de vraag naar de zin van hun leven. Kan de narratieve constructie van zin een (preventief) hulpmiddel zijn om levensmoeheid bij ouderen aan te pakken? Kan het in kaart brengen van het levensverhaal van ouderen een manier zijn om de zin van het geleefde leven te ontdekken of misschien beter te herontdekken en hier kracht uit te putten om het voltooide leven verder kleur te geven? Mijn ervaring leert mij: ja, dat kan! Iedere mens streeft ernaar om een zinvol bestaan te leiden en meestal lukt dit ook. Mensen ervaren hun activiteiten en hun bestaan doorgaans als zinvol. Indrukwekkende of ingrijpende ervaringen kunnen hier verandering in brengen.
Ouderen worden zich bewust van het naderende einde van het eigen bestaan. Lichamelijke ongemakken, verminderde mobiliteit, verlieservaringen, enz. steken de kop op. De kaders die deze ouderen tot voor kort hanteerden volstaan niet meer om hun leven als zinvol te ervaren. Om de eigen levensloop als betekenisvol te ervaren, leggen mensen verklarende verbanden tussen verschillende gebeurtenissen. Eeuwenlang hebben de levensbeschouwelijke kaders dit zingevingproces ondersteund. In de laatmoderniteit is de vanzelfsprekendheid van deze kaders onder druk komen te staan en is de zorg voor de eigen ‘narratieve identiteit’ veeleer een opdracht geworden van het laatmoderne individu zelf. De mens moet tegenwoordig voor zichzelf aan de slag om een narratieve cocon te weven waarin hij verder kan wonen.1 Vertellen en hervertellen van het eigen levensverhaal is een mogelijke
1 T. Tromp, Het verleden als uitdaging. Een onderzoek naar de effecten van life review op de constructie van zin in levensverhalen van ouderen, Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 2011, pp. 31-50.
Liselotte Van Ooteghem [ Het levensverhaal als bron van zingeving ] 13
manier om hieraan te werken. Als medewerker zingeving en pastoraal binnen de woonzorggroep GVO probeer ik ouderen die lijden aan het leven dan ook te ondersteunen met behulp van de narratieve zorgmethodiek ‘Mijn leven in kaart’.2
“De kaders die deze ouderen tot voor kort hanteerden volstaan niet meer om hun leven als zinvol te ervaren.” Teamcoördinator Sandra vroeg me of ik eens langs kon gaan bij Jaak. Jaak is een weduwnaar van 90 jaar. Hij verblijft al enkele jaren in het woonzorgcentrum maar sinds kort is hij veranderd. Hij is erg eisend geworden tegenover zijn hulpverleners, maar gesprekken met medebewoners wijst hij af en niets hoeft nog voor hem. Hij zegt zelf dat hij zijn tijd nu wel heeft gehad. Hij zit te wachten, te wachten op zijn dood. Nu en dan voelt hij zich eens wat minder en dan denkt hij “het gaat zover zijn”, maar hij blijft wachten. Ik maak kennis met deze man en samen beslissen we dat ik in een achttal samenkomsten, verspreid over drie maanden, met hem op weg zal gaan om een levensboek te schrijven. Deze man ziet zijn leven als voltooid en worstelt met de vraag “Waar leef ik nog voor?” Ik kan onmogelijk een antwoord geven op deze vraag, maar doorheen het schrijven van het levensboek wil ik de man zelf laten ontdekken wat zijn leven heeft betekend om hem zo direct of indirect een antwoord te laten vinden op de levensvragen waar hij nu mee zit. Doorheen het vertellen kunnen ouderen de krachtbronnen uit het verleden ontdekken en hier mogelijks opnieuw kracht of inspiratie uit putten om het leven hier en nu nog zin en betekenis te geven. Ik neem ruimschoots de tijd om deze man te leren kennen en laat hem zijn verhaal vertellen. Ik ben er immers niet op bezoek om een journalistiek interview af te nemen, maar ik ben er aanwezig als iemand die oprecht geïnteresseerd is in wie Jaak is en wat hij te vertellen heeft. Tijdens de daaropvolgende bijeenkomsten maak ik gebruik van de methode ‘Mijn leven in kaart’ om het levensboek verder vorm te geven. Deze methode biedt een ruime waaier aan themakaarten die de oudere aan de hand van vragen kunnen helpen
om herinneringen aan vroeger op een structurele manier op te halen. Ook de variant ‘Mijn leven in fragmenten’ waarbij het levensverhaal niet zozeer aan de hand van vragen, maar eerder met behulp van fotomateriaal wordt gereconstrueerd, is meer dan de moeite waard.3 Deze kaarten kunnen vooraf of tijdens het gesprek aan de oudere aangeboden worden of gewoon dienen als richtingaanwijzers voor de verhalenschrijver. Jaak is een man die veel en graag vertelt, dus ik besluit om voor de laatste optie te kiezen. Hij vertelt honderduit over zijn kindertijd, de oorlog, zijn werk, zijn vrouw en op die manier gunt hij me een brede blik op zijn verleden en zijn visie op het leven. Mijn rol als luisteraar is enkel ondersteunend. Ik luister en af en toe stel ik een vraag opdat we niet enkel zouden blijven stilstaan bij de informatieve laag van de werkelijkheid. Ik tracht Jaak ook te begeleiden tot de diepere spirituele laag, de laag van de krachtbronnen. Jaak vertelt me vol overgave over zijn job. Hij was 40 jaar aan de slag geweest als boekhouder. Hij was goed in wat hij deed, maar toch lag zijn liefde niet bij de cijfers, maar bij mensen. Daarom ging hij tijdens de weekends geregeld op pad om allerlei koopwaar aan de man te brengen. Zo kwam hij in alle hoeken van de provincie. Hij ging niet op pad voor die paar extra centen die hij ermee verdiende, maar voor de babbels die kon doen. En met wie kan hij nu nog spreken? Zijn linkerbuur heeft Alzheimer, zijn rechterbuur is doof. Is dit het dan? Of is er meer? Elke keer staat er een nieuw thema op het programma en telkens opnieuw raken we nieuwe betekenislagen aan.
“Ik luister en af en toe stel ik een vraag opdat we niet enkel zouden blijven stilstaan bij de informatieve laag van de werkelijkheid. Ik tracht Jaak ook te begeleiden tot de diepere spirituele laag, de laag van de krachtbronnen.” Na elke samenkomst tik ik de vertellingen van Jaak uit en op die manier krijgt het levensboek elke keer een beetje meer vorm. Hoewel ik als luisteraar alles neerschrijf, blijft Jaak de regie over het levensboek behouden. Er wordt immers voor
2 W. Huizing & T. Tromp, Mijn leven in kaart. Met ouderen in gesprek over hun levensverhaal, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2007. 3 M.-E. van den Brandt & W. Huizing, Mijn leven in fragmenten. Met dementerenden in gesprek over hun leven, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2009.
14
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
en na elk gesprek besproken wat wel en niet op papier mag komen. Ik schrijf ook alles uit in de eerste persoon, het boek is immers het verhaal van de oudere en niet een verhaal over de oudere. Wanneer ik de tweede keer bij Jaak langsga, laat ik hem lezen wat hij me de vorige keer verteld heeft. Hij leest met volle aandacht zijn eigen levensverhaal. Ik zie dat het hem iets doet. Het is een cocktail van verwondering, bevestiging, droefheid, blijdschap en nog zoveel meer dat hem overvalt. En zo gaat het bij het begin van elke ontmoeting. Op deze manier wordt het narratief repertoire van Jaak bijgesteld en krijgen herinneringen mogelijks een andere betekenis. Het proces dat we samen doorlopen hebben, wordt na drie maanden afgerond door de officiële overhandiging van zijn levensboek. Mijn ervaringen met het schrijven van een levensboek met behulp van de methodiek ‘Mijn leven in kaart’ zijn heel p ositief. Deze levensverhaalmethode werd speciaal ontwikkeld voor het onderzoek van Thijs Tromp naar de effecten van life review op de constructie van zin in levensverhalen van ouderen.4 Life review is een heel specifieke vorm van reminiscentie die o mschreven kan worden als een gestructureerd terugkijken op het geheel van de eigen levensloop vanuit een evaluerend perspectief. Life review brengt een verklarend constructieproces op gang waarbij het leggen van verbanden in de tijd – wanneer en waarom – en het waarderen van gebeurtenissen en handelingen centraal staat. De verhalen van de ouderen die aan het Nederlandse onderzoek hebben deelgenomen blijken kort na de life review meer samenhang te vertonen dan voor deze interventie. Na vijf maanden blijkt ook de waardering van het vertelde veranderd te zijn. De ouderen vertellen hun verhaal op een meer hoopvolle wijze, met meer aanvaarding, op een positievere toon, waarbij ze tevens meer nadruk legen op de goede afloop en hun eigen bijdrage daaraan relativeren. De verklaring voor deze positieve effecten op het vlak van coherentie op korte termijn en op het vlak van integratie van het vertelde op langere termijn is volgens de o nderzoekers te vinden in de dubbele beweging van objectiveren en subjectiveren zoals die werkzaam is bij het vertellen van autobiografische herinneringen volgens een dergelijke methode. Met objectiveren wordt het proces van narratieve verbeelding bedoeld dat het mogelijk maakt om ervaringen over te dragen aan anderen. Subjectiveren verwijst naar
het proces waardoor patronen, metaforen en symbolen deel uit gaan maken van het narratieve repertoire waarmee een persoon de omgeving en het eigen zelf als een samenhangend en zinvol geheel begrijpt. De reconstructie van het levensverhaal die door het intensieve proces van life review tot stand komt, leidt dus tot een herziening en herwaardering van de eigen narratieve schema’s. Op basis van het onderzoek van Tromp kunnen we stellen dat de kwaliteit van de constructie van zin in levensverhalen van o uderen toeneemt als gevolg van het schrijven van een levensboek op basis van de life review methode ‘Mijn leven in kaart’, maar dat dit een langzaam proces is dat moeilijk eenduidig te detecteren valt. “In termen van zingeving lijkt het er op dat de energie in het eerste stadium gericht is op de zin in het leven terwijl na een incubatietijd van enkele maanden ook de zin van het leven verandert.”5 Om deze reden kan deze m ethode een goede manier zijn om mensen met een voltooid leven preventief te ondersteunen opdat levens moeheid geen d ominante factor in hun leven zou worden.
“In een instrumenteel zorgkader blijft het schrijven van een levensboek beperkt tot het registreren van mooie, unieke en moeilijke gebeurtenissen zonder dat het levensverhaal en de persoon van de oudere echt centraal staat.” Opdat dit doel zou slagen, moeten er volgens Tromp echter wel een aantal voorwaarden in acht genomen worden.6 Ik haal er hier enkele aan. Vooreerst is het belangrijk dat het schrijven van een levensboek met een bewoner van een woonzorgcentrum ingebed is in een zorgcultuur waarin niet de instrumentele rationaliteit een dominante factor is, maar wel de narratieve communicatie centraal staat. In een instrumenteel zorg kader blijft het schrijven van een levensboek beperkt tot het registreren van mooie, unieke en moeilijke gebeurtenissen
4 T. Tromp, Het verleden als uitdaging. Een onderzoek naar de effecten van life review op de constructie van zin in levensverhalen van ouderen, Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 2011. 5 T. Tromp, Het verleden als uitdaging, p. 176. 6 T. Tromp, Het verleden als uitdaging, pp. 201-202.
Liselotte Van Ooteghem [ Het levensverhaal als bron van zingeving ] 15
zonder dat het levensverhaal en de persoon van de o udere echt c entraal staat. Voor de inbedding van life review in het zorgproces is het daarom essentieel dat hulpverleners het belang van narratieve communicatie onderschrijven en dit een plaats geven in de zorg die ouderen in hun waardigheid ondersteunt. Ten tweede vraagt het toevertrouwen van een levensverhaal aan een ‘vreemde’ hulpverlener een omgeving waarin de oudere zich veilig voelt. Dat betekent dat de zorgrelatie waarbinnen life review plaatsvindt de nodige continuïteit moet bezitten. De zorg moet zo georganiseerd worden dat elke afspraak om verder aan het levensboek te schrijven kan doorgaan zoals afgesproken. Het gebeurt immers nogal vaak dat individuele aandacht het eerste is wat vervalt wanneer er een crisissituatie of een personeelstekort is. Dit moet zoveel mogelijk vermeden worden, want het schaadt niet alleen de vertrouwensrelatie, maar verhoogt ook het risico om het proces van life review vroegtijdig stop te zetten. Het is ook belangrijk dat slechts één hulpverlener het hele life review proces gaat met een oudere en hier de nodige tijd aan kan besteden. Bij voorkeur is het de pastor die dit proces begeleidt en coördineert. De pastor kan immers vanuit een integrale mensvisie het gesprek begeleiden tot op een spiritueel niveau van waaruit de oudere op zoek kan gaan naar bronnen van zingeving (uit het verleden) die het leven verder betekenis kunnen geven.
Bovendien is het ook erg belangrijk dat de zorgverlener die van start gaat met het schrijven van een levensboek goed op de hoogte is van de methode, de doelstellingen en de rol die hij of zij in dit proces opneemt. Wanneer met dit a lles rekening wordt gehouden, is ‘Mijn leven in kaart’ waar de verhalen vooral aan de hand van vragen worden opgeroepen of ‘Mijn leven in fragmenten’ waar de verhalen vooral aan de hand van beelden w orden opgeroepen, mijns inziens een erg betekenisvolle methode om mensen te ondersteunen bij het reflecteren over en (her)vinden van de zin in en van hun leven bij het ouder worden. Tot slot nog één opmerking: misschien blijft u achter met de vraag waar God en geloof ter sprake komen in deze context. Uiteraard gebeurt het soms dat mensen zelf hun worsteling met zin aan Gods- of geloofsvragen verbinden. Even vaak gebeurt dat ook niet. En dan komen bij mij de woorden van Simone Weil naar boven: “Ce n’est pas à la façon dont un homme me parle de Dieu que je vois si son âme à réjourné dans le feu divin, mais c’est a la manière dont il me parle des choses terrestre.”
OVER DE AUTEUR Liselotte Van Ooteghem is medewerker zingeving en pastoraal binnen de woonzorggroep GVO.
[email protected]
16
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Thomas Merton: gemeenschap in de marge ‘Monnik’ zijn in de pastorale zorg voor ouderen Door Dominiek Lootens
Op 4 en 5 oktober 2012 vond er in het karmelietenklooster van Gent een tweedaagse voor pastores plaats rond ‘levensmoeheid bij ouderen’. Als moderator heb ik deze tweedaagse als heel diepgaand ervaren. De ideeën van de sprekers en de gedachten en getuigenissen van de pastores hebben mij aan het denken gezet. Er klonk ondermeer dat pastorale zorg voor ouderen specifiek vanuit een spirituele invalshoek zou moeten worden doordacht. In de monastieke tradities zou hiervoor inspiratie kunnen gevonden worden. Er werd onder andere gedacht aan de mystiek van Johannes van het Kruis. Deze mysticus spreekt ondermeer over de ‘donkere nacht’. Tegelijk werd er geopperd dat dergelijke tradities ver staan van de alledaagse pastorale praktijk en de leefwereld van ouderen. Enkele weken nadien nam ik deel aan een spiritualiteit weekend in Westmalle, dat werd georganiseerd door de
Mertonvrienden.1 Johannes Schiettecatte, een karmeliet uit Brugge, gaf ons een inleiding in het boek The Climate of Monastic Prayer. Het manuscript van dit boek werd op de schrijftafel van Thomas Merton gevonden na zijn dood op 10 december 1968. Merton omschrijft dit werk als een “praktische niet-academische studie van het monastieke gebed” (Merton 1969, 29). Deze tweedaagse hielp mij om datgene wat er was blijven hangen na de tweedaagse voor pastores, verder te doordenken. In wat volgt wil ik met Merton nadenken over de relatie tussen monastiek leven en pastoraal handelen. Ik doe dit aan de hand van een fragment uit The Asian Journal of Thomas Merton, een verzameling van dagboekfragmenten en teksten, die Merton heeft opgetekend en/of uitgesproken vlak voor zijn dood.
1 De Mertonvrienden organiseren jaarlijks in Vlaanderen of Nederland een spiritualiteittweedaagse rond de persoon en het gedachtegoed van Thomas Merton. De volgende is gepland op 12-13 oktober 2013. De Mertonvrienden geven daarnaast ook een driemaandelijks tijdschrift uit, Contactblad Mertonvrienden. Meer informatie vind je op www.thomasmerton.nl.
Dominiek Lootens [ Thomas Merton: gemeenschap in de marge ] 17
Merton richt zich tot activisten en zoekers In de secundaire literatuur wordt de Amerikaanse trappist Thomas Merton omschreven als een contemplatieve activist (Aguilar 2011, 1-16, 107-115). In de jaren zestig van vorige eeuw dacht hij veel na over de relatie tussen contemplatie en politieke actie. Hij voelde zich sterk maatschappelijk betrokken en had (in)directe invloed op de ontwikkelingen binnen de vredes beweging, de bevrijdingstheologie, de feministische theologie, de interreligieuze dialoog en het Tweede Vaticaans Concilie. Figuren uit het maatschappelijk leven kwamen hem opzoeken en hij had met verschillenden onder hen een intensieve briefwisseling.
“Thomas Merton dacht veel na over de relatie tussen contemplatie en politieke actie.” In 1968 kreeg hij de toestemming om naar Azië te reizen. Hij hield daar een aantal toespraken en maakte van de gelegenheid gebruik om monniken uit verschillende religieuze tradities te ontmoeten, waaronder de Dalai Lama. In oktober hield hij in Calcutta een informele toespraak die postuum werd opgenomen in de The Asian Journal. Hierin omschrijft hij licht ironisch zijn plaats in de maatschappij. “Ik stel vast dat ik misschien de hippies onder jullie vertegen woordig, dichters en mensen van het soort dat in alle richtingen zoekt en die op geen enkele manier een g evestigde status bekleden.” (Merton 1973, 305-306). Tegelijk beseft hij dat hij een vertegenwoordiger is van een monastiek instituut. Hij beschikt hierdoor over een zekere status. Hij nodigt zijn publiek uit om hem toch vooral te zien als iemand die er bewust heeft voor gekozen om in de marge te gaan staan van de maatschappij.
Mens in de marge en de dood Zich in de marge bevinden van de maatschappij betekent niet dat men zich passief opstelt. Het gaat erom dat men zich deze positie existentieel eigen maakt. “Zijn monniken, hippies en poëten relevant? Neen, we zijn doelbewust irrelevant. We leven met een ingebakken irrelevantie die
eigen is aan elke mens. De marginale mens aanvaardt de fundamentele irrelevantie van de menselijke conditie, een irrelevantie die zich vooral manifesteert in het feit van de dood. De persoon in de marge, de monnik, de misplaatste persoon, de gevangene, al deze mensen leven in de aanwezigheid van de dood, die de zin van het leven in vraag stelt. Hij worstelt met het feit van de dood in zichzelf, en probeert iets te zoeken dat dieper is dan de dood; omdat er iets dieper is dan de dood. En de taak van de monnik of de mens in de marge, de meditatieve persoon of de dichter, is om zelfs in dit leven voorbij de dood te gaan, om voorbij de dichotomie te gaan van leven en dood en om, bijgevolg, een getuige te zijn van het leven.” (Merton 1973, 306) Wanneer ik dit gebalde fragment doorneem, vallen mij onmiddellijk een aantal elementen op. Merton spreekt zijn publiek rechtstreeks aan. Hij nodigt ons zelf uit om op een existentiële manier een marginale positie in te nemen. Het innemen van die positie zal ons helpen om de irrelevantie van ons leven en de eigen dood onder ogen te zien. Pas wanneer ik mijzelf op die manier doelbewust in de marge plaats, kan ik mij solidariseren met anderen, die leven in de aanwezigheid van de dood.
“Merton spreekt zijn publiek rechtstreeks aan. Hij nodigt ons zelf uit om op een existentiële manier een marginale positie in te nemen.” Betekent dit dat ik mij moet overgeven aan een vreugdeloos bestaan? Integendeel, de confrontatie durven aangaan met de eigen sterfelijkheid zorgt er juist voor dat ik als pastor getuige kan zijn van het leven.
Geloof, twijfel en dienstbaarheid Geloven betekent voor Merton niet dat men rotsvast overtuigd is van de zinvolheid van het leven, in confrontatie met de dood. Wanneer men kiest voor een bestaan in de marge, voor een monastieke existentie, duikt onherroepelijk de t wijfel op. Merton beklemtoont dat wij als ‘monnik’ onze eigen twijfel niet uit de weg mogen gaan. Doorheen de twijfel kunnen we de diepste eigenheid van onszelf en van God ontdekken. Dit is een ervaring waarnaar verschillende religies verwijzen.
18
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
“Geloof betekent twijfel. Geloof is niet de onderdrukking van de twijfel (…) De gelovige mens die nog nooit heeft getwijfeld is geen gelovige mens. Bijgevolg is de monnik diegene die in de diepte van zijn zijn moet worstelen met de aanwezigheid van de twijfel, en doorheen datgene te gaan wat sommige religies de Grote Twijfel noemen, om de t wijfel te overstijgen en uit te komen bij een dienstbaarheid, die een heel diep karakter heeft, omdat het hier niet gaat om de eigen individuele dienstbaarheid, maar om een dienstbaarheid van God zelf, in ons.” (Merton 1973, 306).
juiste optie is. Wanneer je als pastor actief bent, werk je aan je eigen competenties. Enkel op die manier kan je in de ontmoeting recht doen aan de ander. “Natuurlijk zijn we niet zelfingenomen. We zijn ons bewust van onze eigen schuld. Meer dan iets anders zijn we zondaars. Maar desondanks zijn we ertoe verplicht om handelingen te stellen die professioneel verantwoord zijn en we hebben ons ertoe geëngageerd om een dergelijke koers te varen.”2
Authentiek zoeken en ontmoeting Eenzaamheid, competentie en het geschenk van God en de ander Merton stelt nuchter vast dat maatschappelijk gezien het leven en werken in de aanwezigheid van de dood weinig relevant is. Merton nodigt zijn publiek uit om de relevantie van het eigen leven te zoeken in God en in de ander. “De relevantie in Hem is niet iets dat we kunnen grijpen of kunnen bezitten. Het is iets dat alleen als een geschenk kan worden aangenomen. Bijgevolg is het leven dat ik ver tegenwoordig een leven dat openheid is voor het geschenk; geschenk van God en geschenk van anderen. Het is niet dat we in de wereld stappen met een capaciteit om anderen op een voortreffelijke manier lief te hebben. Dit is ook iets dat we weten van onszelf, dat onze capaciteit om lief te hebben beperkt is. En die moet aangevuld worden met het vermogen om bemind te worden, om liefde te aanvaarden van anderen, om ernaar te verlangen bemind te worden, om onze e enzaamheid te aanvaarden en om te leven met onze eenzaamheid omdat iedereen eenzaam is.” (Merton 1973, 307) Wanneer ik er in slaag om mijzelf te plaatsen in de marge, betekent dit niet dat ik beter in staat ben om lief te hebben. Het doet juist mijn besef toenemen dat ik op dat vlak niet bijzonder competent bent. Door mij te plaatsen aan de rand, neemt mijn verlangen toe om te worden bemind door God en door de ander. De relevantie die ik daardoor ervaar, heeft het karakter van een geschenk. De eenzaamheid, die eigen is aan de mens, wordt in de ontmoeting niet weggenomen. Het gaat erom in de relatie met God en de ander de eigen eenzaamheid te aanvaarden. Betekent dit dat ik in de ontmoeting met de ander zelf geen bijdrage heb te leveren? Merton beklemtoont dat dit niet de
Merton daagt zijn publiek uit om de ambivalentie van het eigen bestaan eerlijk onder ogen te zien. Hij legt de nadruk op eindigheid, beperktheid, twijfel en eenzaamheid. Authentiek geloof is pas mogelijk wanneer ik hiermee de confrontatie durf aan te gaan. Dit is belangrijk omwille van mijn relatie met God en met de ander. Toch kan Merton niet bestempeld worden als een pessimist, die eenzijdig de nadruk legt op zondigheid. Hij heeft een personalistische visie op de mens. Hij gelooft dat diegene die ervoor kiest om in de marge te gaan staan, authentiek kan handelen. Hij gelooft ook dat er een echte ontmoeting mogelijk is tussen mensen.
“Merton daagt zijn publiek uit om de ambivalentie van het eigen bestaan eerlijk onder ogen te zien. Hij legt de nadruk op eindigheid, beperktheid, twijfel en eenzaamheid.” “Achter alles wat ik gezegd heb schuilt het idee dat betekenis volle contacten zeker mogelijk en gemakkelijk zijn op het niveau van de ervaring, niet noodzakelijk binnen de institu tionele monastieke traditie, maar tussen mensen die zoekend zijn. De basisvoorwaarde is dat elk van hen trouw is aan de eigen zoektocht.” (Merton 1973, 307).
Hoop, trouw en communicatie in de diepte Merton wil een kleine boodschap van hoop brengen. Een hoop die niet illusoir is, maar de eigenheid van het menselijk leven volop ernstig neemt. Hij nodigt ons uit om in in ons pastorale werk het contact op te zoeken van gelijkgezinden.
2 Dit citaat is terug te vinden in een brief uit februari 1962, die Thomas Merton schreef aan de leden van een Amerikaanse vredesbeweging, The Catholic Worker. (Forest 1983, 26).
Dominiek Lootens [ Thomas Merton: gemeenschap in de marge ] 19
“En zo sta ik tussen jullie als iemand die een kleine boodschap van hoop aanbied. Ten eerste zijn er altijd mensen die durven te zoeken in de marge van de maatschappij, die niet afhankelijk zijn van sociale acceptatie, niet afhankelijk van sociale routine, en die een soort van vrij stromende e xistentie prefereren, met inbegrip van risico. Ten tweede is er tussen deze mensen, als zij trouw zijn aan hun eigen roeping, aan hun eigen opdracht en aan hun eigen boodschap van God, communicatie tot op het diepste niveau mogelijk.” (Merton 1973, 307-308).
Gemeenschap en oorspronkelijke eenheid Merton eindigt zijn toespraak met een inspirerend visioen. Enthousiast wijst hij er ons op dat we in een woordenloze ontmoeting met de ander een oorspronkelijke eenheid kunnen ontdekken. In het ontdekken van die gemeenschap ligt de monastieke kern van ons pastorale handelen.
“Merton wijst er ons op dat we in een woordenloze ontmoeting met de ander een oorspronkelijke eenheid kunnen ontdekken. In het ontdekken van die gemeenschap ligt de monastieke kern van ons pastorale handelen.” “Het diepste niveau van communicatie is niet communicatie, maar gemeenschap. Het is woordeloos. Het is voorbij woorden, en voorbij spreken, en voorbij concepten. Niet dat we een nieuwe eenheid ontdekken. We ontdekken een oudere eenheid. Mijn beste broeders, wij zijn al één. Maar
we beelden ons in dat we het niet zijn. En wat we moeten herontdekken is onze oorspronkelijke eenheid. Wat we moeten worden is wat we zijn.” (Merton 1973, 308).
Besluit Als professional besteedt de pastor aandacht aan de individuele en sociale waardigheid van de oudere. Dit doet hij/zij door oprecht te luisteren naar het levensverhaal. De pastor doet dit op een professionele manier, met de hulp van concepten en competenties. Monastiek gezien impliceert pastorale zorg bij ouderen de durf om de aanwezigheid van de dood, de twijfel en eenzaamheid bij zichzelf en bij de ander onder ogen te zien en hiermee te worstelen. Dit betekent dat de pastor bereid is om het routinematige handelen en zijn/haar verlangen naar maatschappelijke relevantie te onderbreken. Op die manier kies hij/zij er bewust voor om binnen de context van een voorziening existen tieel in de marge te gaan staan. De pastor doet dit vanuit het geloof in de fundamentele waardigheid van zichzelf en van de ander die zij ontmoet. Hij/zij doet dit vanuit de ervaring dat in de w oordenloze ontmoeting gemeenschap kan ontdekt worden. Hij/zij doet dit vanuit de overtuiging dat er in de voorziening gelijkgezinden zijn die ook op een monastieke manier in het werk staan. Met hen zal de p astor het gesprek in de diepte voeren, ook wanneer zij tot een andere levensbeschouwing behoren.
OVER DE AUTEUR Dominiek Lootens werkt als vormingsverantwoordelijke bij Caritas Antwerpen-DNGW. Daarnaast is hij stafmedewerker bij CCV-regio Caritas en gastdocent aan de PTHV (D).
[email protected]
20
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Enkele dagen geleden kwam ik bij een oudere man op het dagverzorgingscentrum. Hij zei me: ‘Ik wil naar mijn huis. Mijn kiekens moeten eten hebben’. Ogenschijnlijk ver van mijn spirituele opdracht antwoord ik met aandacht en belangstelling, vanuit een grapje polsend naar de kwaliteit van zijn kippen. Ze legden de beste eitjes. ‘Ela! De mijne ook zulle!’ plaagde ik hem.Vanuit het zich erkend weten en tien minuten tussen de kippen te vertoeven, voert de man mij naar een diepere belevenis. ‘Ach, meneer’, zegt hij. ‘Het is het enige wat ik heb’ en hij vertelt over het gemis van zijn vrouw die gestorven is. Ik werd ‘ondergedompeld ‘ in zijn leven.
Ik wil naar mijn huis…”. Over de grenzen van het zorgmodel Door Filip Zutterman
Zorg alleen is niet genoeg In het hedendaagse woonzorgcentrum wordt zo goed als m ogelijk ingegaan op de noden en verlangens van de bewoners. De meeste disciplines in een WZC zijn op zorg geconcentreerd. Iedereen die de laatste tijd in de sector nieuwe wegen wil banen, vindt misschien wel nieuwe accenten, maar blijft werken vanuit hetzelfde zorgmodel. Telkens wordt gefocust op het probleem dat moet worden opgelost. Deze invalshoek beperkt de kijkwijdte van waar het om gaat in asymmetrische zorgrelaties. Het zorgper
soneel wordt getraind om te handelen vanuit dit patroon, dat bovendien nog wordt versterkt door opkomende managementmodellen. Het is mijn bedoeling om het zorgaanbod open te houden door haar te situeren in een context van wonen.
Een huis waar wij wonen Door de aandacht te richten op behoeften en zorg, zie ik een reëel risico dat de integrale mens verdwijnt achter de diagnose en de behandeling. Je zou zelfs kunnen stellen
Filip Zutterman [ Ik wil naar mijn huis…”. over de grenzen van het zorgmodel ] 21
dat mensen door de bril van de zorg nogal eens onteigend worden van hun eigen verhaal. We verantwoorden wat we zelf doen vanuit het zorgmodel en ook de meetbaarheid van wat we doen maakt er deel van uit. Waar we vroeger vooral moraliserend bezig waren zijn we nu eerder pathologiserend aan het werken. Op school had men vroeger ‘stoute’ k inderen, nu ‘zieke’ kinderen die bijvoorbeeld relatine nemen om hun ‘overbeweeglijkheid’ te temperen. Op die manier wordt de mens een probleem voor zichzelf. Is dit zo’n vruchtbaar uitgangspunt?
“Waar we vroeger vooral moraliserend bezig waren zijn we nu eerder pathologiserend aan het werken.” Gelukkig bestaat een WZC uit twee componenten: wonen en zorgen. Maar in de praktijk bemerk ik dat het ‘wonen’ veel minder aandacht krijgt. Voor de betrokken bewoners is dit nochtans even belangrijk als de zorg. Wonen is een plek hebben waar je mag thuis zijn, jezelf zijn, met je eigen(aardig) heden. Wonen heeft iets te maken met binnen en buiten: je kan eens weggaan en daarna weer thuis komen, je kan ook mensen ontvangen… In een WZC terechtkomen is echter een grote verandering. Op een dag komt iemand samen met allemaal andere oude mensen onder een dak terecht. Voor velen is dit een ongewenste keuze. Onder zo’n dak dragen bewoners een levensverhaal mee, een geschiedenis met heuglijke herinneringen en verlieservaringen. De eigen levensboom is al dan niet gegroeid in de kinderen en (achter)kleinkinderen. De stap naar een WZC is een afscheid, tijd om een levensbalans te maken. Er is eenzaamheid. Vele oude mensen zijn ontredderd door hun nieuwe identiteit van zorgbehoevende (hoog)bejaarde waarbij ze het leven ervaren als duren in een situatie van zorgafhankelijkheid en met als enig perspectief de dood. Dit aanvoelen wordt bovendien nog versterkt door een functioneel zorgmodel. In WZC worden daarom nogal wat antidepressiva geslikt als antwoord op ‘reactieve depressies’, zoals men dat noemt. Dat brengt mij bij een aantal uitdagingen en vragen naar een structureel-spiritueel antwoord: hoe kunnen we maken dat woon- en zorgcentra meer zijn dan ballingschapsoorden? Hoe kunnen we ertoe
bijdragen dat bewoners er werkelijk een laatste thuisplek vinden? Volgens mij hangt dit samen met tal van factoren, die niet enkel met de kwaliteit van zorg maar vooral met de aandacht voor het wonen te maken hebben. Eerste voorwaarde om te wonen is het beschikken over een vertrouwde, huiselijke, gezellige, eigen plek. Is er voldoende privacy? Is er een eigen kamer? Kunnen de bewoners op een aangename wijze gasten ontvangen? Kunnen ze koffie of thee zetten voor bezoekers? Tweede voorwaarde is de verhouding binnen/buiten. Hoe ‘klikt het’ met ‘de buren’? Wordt er ‘samengewoond’? Is er contact met de ruimere omgeving? In verband met die laatste vraag, hebben wij met een aantal personeelsleden ‘actie gevoerd’, opdat er over de afvoergreppels oversteekjes gelegd zouden worden zodat de rolstoelgebruikers toch buiten het domein kunnen. Omdat ons WZC in een nieuwe wijk gelegen is, aan de straat paalt en de tuin gezellig is ingericht, zijn er gelukkig nogal wat jonge gezinnen die hier met de kinderwagen langs wandelen. Zo krijg je spontane interacties van jonge ouders die wat uitrusten op een bank en aan de praat geraken met iemand van de bewoners. Ik droom ervan dat dit kan uitgroeien tot jonge mensen die een bewoner begeleiden bij het wandelen door de tuin. En wie weet, hen op de duur ook eens bij hen thuis op de koffie vragen? Een woonbeleid in WZC zou de troeven van de inplanting kunnen uitwerken en drempelverlagende initiatieven kunnen nemen.
Relatie brengt de mens in beeld Wat ik zelf in mijn dagelijkse praktijk van omgang met bewoners, personeel en directie ervaar is een wederkerigheid. Dit is voor de hulpbehoevende bewoners niet anders dan voor de zogenaamd valide personen. Pas wanneer we met dit perspectief rekening houden, zullen we de zorg zelf anders invullen en optimaliseren. Het is eigen aan de intimiteit van de dagelijkse zorgverstrekking dat de zorgverlener door het morele appel wordt uitgedaagd om zorgrelaties aan te gaan in plaats van louter zorgbetrekkingen. De dagelijkse zorg vereist meer dan een functionele houding. Ze moet ook deugddoend en troostend zijn. Het is daarom belangrijk dat we zorg blijven hertalen van het functioneel-technische niveau - acties, stappen, plannen - naar het relationeel-ethische niveau. Dit lijkt mij een opdracht waar alle disciplines voor staan.
22
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
“Het is eigen aan de intimiteit van de dagelijkse zorgverstrekking dat de zorgverlener door het morele appel wordt uitgedaagd om zorgrelaties aan te gaan in plaats van louter zorgbetrekkingen.”
luxe is, maar het merendeel van de tijd brengen ze dan wel moederziel alleen door. Welk soort comfort bieden we dan eigenlijk? Hoeveel bewoners zijn dagelijks niet vele uren alleen? Hoeveel tijd liggen ze naar het plafond te kijken? In het scheppingsverhaal staat er: ‘het is niet goed dat de mens alleen is’. Elke mens verdient een passende aanwezigheid.
Relaties gaan veel verder dan de functionaliteit van het handelen. Het werkelijke bloed dat door de aderen stroomt is het relationele. Verdriet en tranen toelaten, de kracht hervinden om de draad met kinderen en kleinkinderen terug op te nemen. Wanneer je bijvoorbeeld iemand bijstaat die niet meer zelfstandig kan drinken, en je reikt hem/haar de drinkbeker aan, en je zegt: ‘Hier, wil je een beetje drinken?’, dan zeg je in feite twee dingen. Enerzijds: ‘ik ben attent en bemerk dat je dorstig bent’, maar anderzijds ‘jij kan het niet meer alleen’. Meer dan functioneel handelen betekent dat je in je interventie de delicaatheid en de feeling voor de tragiek van dat tweede aspect wakker houdt.
In de presentietheorie van Andries Baart2 vind ik een weerklank van mijn eigen ervaring. Doorslaggevend in deze visie is dat je de manier van aansluiten bij de leefwereld van de ander goed overweegt. Baart gebruikt hiervoor het woord exposure. Daarmee bedoelt hij een soort onderdompeling, vanuit het besef dat je niet weet wat goed is voor een ander. Je moet dus eerst de ander als ander (lees: vreemd aan jou) ontvangen. Spiritualiteit vertrekt vanuit de onderdompeling in het geleefde en nogal eens tragische leven van de ander. Uit veel definities van spiritualiteit echter is het harde en rauwe leven verdwenen. Ze zijn te zoet, te esthetiserend.
Een ander voorbeeld. Soms vragen familieleden om te helpen bij toedienen van het eten.1 Ofwel zeg je simpel: ‘geef jij hem of haar maar eten’. Ofwel laat je de familie aanvoelen: ‘het is goed dat u hier bent’. Door attent en gereserveerd aanwezig te zijn ondersteun je hen bij hun onwennigheid. Het is de vraag: laat je dit moment gebeuren vanuit puur functionaliteit of is er ook aandacht voor een verankering van het relationele? Vanuit die vraag durf ik stellen dat de kunst om het relationele te doen oplichten de kern is van spiritualiteit in een WZC. Maar ook de kern van echte professionaliteit in de zorg, waarbij je je voelhorens op scherp hebt om de ander in zijn waardigheid aan te spreken. Als het functionele primeert, worden bewoners gekortwiekt tot zorgobjecten. Zo’n benadering bruuskeert elke mogelijkheid tot wederkerigheid en nabijheid: ‘Waar is de menselijke relatie dan?’ Meestal is het materieel zorgcomfort in WZC voldoende aanwezig. Veel bewoners hebben bijvoorbeeld een privaat ijskastje bij zich, wat een
De presentie theorie: een reflectie op spirituele arbeid
“Uit veel definities van spiritualiteit is het harde en rauwe leven verdwenen. Ze zijn te zoet, te esthetiserend.” Een mooie beschrijving van exposure vond ik in het boek van Corja Menken3: “ ‘Exposure’ is voor Baart ten diepste en vooral ook een oefening in spiritualiteit. Dat is dan een spiritualiteit die het geleefde leven aan de onderkant van de samenleving als een stichtelijke tekst verstaat en zich erin traint deze te verstaan. De godsontmoeting vindt hier niet plaats in het teruggetrokken bestaan, niet in de stilte van het gebed of in het luisteren naar stichtelijke teksten, maar in het ontmoeten van het vreemde en het zich laten aanspreken door de ander. Anders dan een esthetiserende spiritualiteit is deze spiritualiteit ruwer, pijnlijker, ontwrichtender, want verbonden met de hardheid van het leven.
1 Belangrijk hierbij is dat deze mensen dat wellicht eerder in de thuissituatie hebben gedaan. Voor hen is de thuissituatie gewoon verplaatst. Zij zijn dus niet zomaar bezoekers, maar horen bij de ouder als het primaire netwerk, dat nu ook rekening moet houden met het professionele kader dat in WZC is gerealiseerd. 2 Baart Andries, Een theorie van de presentie, 2001, Utrecht, Lemma. 3 Corja Menken-Bekius, Henk vander Meulen, Reflecteren kun je leren, 2007, Kampen, Kok, p. 134, met verwijzing naar Baart, p. 258.
Filip Zutterman [ Ik wil naar mijn huis…”. over de grenzen van het zorgmodel ] 23
Het is eerder bij contrast en soms als een spoor dat de God der beloften in dat leven opdoemt. Het is voorts in de toewijding aan die wereld dat de godsontmoeting bewaard blijft. Daarom kan men zeggen dat deze ‘exposure’ via de godsontmoeting aanzet tot navolging.” Daarmee kan ik vooruit in de vaak tragische realiteit van een WZC. Ik hoef de hardheid niet te camoufleren. Hoe vaak wordt die tragiek niet verborgen, opgesmukt, ontkend, genegeerd, verdoezeld? Daardoor laten we veel kansen liggen in het omgaan met wat in het leven niet opgelost kan worden, maar waarmee een mens moet leren leven. Door het durven stilstaan bij de tragiek, stoot je als het ware vanzelf op verschillende oorsprongsvragen: ‘Wat grondt ons? Wat verbindt ons? Waar gaat het met ons naartoe?’ Dit zijn in wezen relationele vragen. Wanneer ik aan bewoners of aan anderen de vraag stel ‘Hoe is het met u?’, valt het me vaak op, hoeveel andere namen genoemd worden, in antwoord op de vraag hoe het met henzelf gaat. Denk maar aan het antwoord van de man die naar huis wou: ‘Ik mis mijn vrouw’. Zoals op elke plaats waar mensen samenleven, stoot je in een WZC op breuklijnen. Breuklijnen in de levens van de bewoners en van hun familie en vrienden. Een vader die bij ons verblijft, dronk vroeger en sloeg zijn kinderen. Ze hadden allen het contact met de vader verbroken. Wanneer hij stervende is, staan zijn kinderen toch rond zijn sterfbed. Wat hebben ze daar te zoeken? De liefde van hun vader hebben ze niet gehad, en toch staan ze er, en juist dat bindt hen aan vader. Zo zijn er veel ‘onaffe’ relaties. Wellicht meer onaf dan af. Er is eigenlijk geen andere weg binnen een zorgrelatie dan in de realiteit van die tragiek te gaan staan. Spiritualiteit is niet enkel een zaak van waarheid en schoonheid maar evenzeer van angst en eenzaamheid. Dat duale is de grond van het leven zelf en ook van de spiritualiteit. Het zit in de schoonheid van een moe gehuild gezicht of in de beloften die een achterblijvende bewoner maakt aan zijn gestorven partner.
Bijbelse spiritualiteit: woord dat voedt In de Bijbel zijn er mijns inziens twee grote benaderingen van God door de mens. Aan de ene kant zijn er de welbekende smeekbeden aan God gericht: de mens die God nodig heeft en die hem om erbarmen vraagt vanuit het besef dat wij Hem toebehoren: ‘Neemt Gij onze adem weg, wij sterven’. In dit kader past onder meer het woord ‘behoefte’, de ‘zorgbehoefte’ van
de bewoner van het WZC. Daarnaast echter, komt in de Bijbel evenzeer een ander beeld van de mens tegenover de God naar voren, en dat is het beeld van de mens die handen en voeten geeft aan Gods aanwezigheid op aarde. Vanuit die benadering zijn wij als mensen eerder het antwoord op Gods roepen. Niet de behoefte, maar het vennootschap staat hier centraal. Het onderliggend besef is dan ‘do quia mihi datum est’, ‘ik geef omdat aan mij gegeven is’. In dit proces ben ik als mens niet de eindverantwoordelijke, maar medeverantwoordelijke op weg gezet naar de medemens die beelddrager is van God. Onze opdracht bestaat er volgens mij dus in dat we bereid zijn telkens weer het appel ernstig te nemen dat de mens meer is dan zijn soms grote miserie of tragiek, namelijk dat hij gewenst is en als mens hoe dan ook de moeite waard is. Het is volgens onze mogelijkheden werken aan een wereld waar het goed wonen is. Maar beseffend dat daarmee niet alles is opgelost, kan ik voorbij onze beperkingen enkel bidden: ‘Ga met mij, ook waar niemand met mij gaat, Ga met elk van ons, waar niemand met ons gaat’.
“De bijbelse spiritualiteit laat mensen ‘tot hun recht komen’. Ze appelleert bewoners, personeelsleden en bezoekers op de waardigheid van elke mens.” De bijbelse spiritualiteit laat mensen ‘tot hun recht komen’. Ze appelleert bewoners, personeelsleden en bezoekers op de waardigheid van elke mens. Dat is een organisch gebeuren. Spiritualiteit meer is dan duiding, het gaat om ‘voedsel’. Het woord valt te eten! Het woord stilt onze honger! Is dat ook een ‘behoefte’? Voor mij gaat het om iets van een heel andere orde dan behoefte. Bij de benadering van spiritualiteit vanuit behoeften, zie ik een groot risico dat de pastor (net zoals het overige personeel) herleid wordt tot iemand die aan noden tegemoet komt en zorg verleent. Jezus durfde het mijns inziens aan om in de tragiek van het leven te staan. Bij het laatste avondmaal verraadt en verloochent de een na de ander hem. Allen laten hem in de steek. En toch biedt Hij zichzelf aan: ‘ik wil voedsel voor u zijn’.
24
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Het gaat hier om een engagement van diepgaande orde: ‘ik wil er zijn voor u’. Het is een belofte: ‘ik laat de relatie niet los’. Ik zie het als de taak van de pastor en van elk personeelslid, om die boodschap aan de bewoners te geven: ‘ik geloof in u’. Zo bied je in feite je trouw aan. En spreek je - van daar uit - het beste in mensen aan. Toen ik pastor werd benoemd in het WZC kreeg ik een ruimte ter beschikking die moest dienst doen als stille ruimte, open voor de verschillende levensbeschouwelijke gezindten. We hebben de ruimte ingericht als kapel, met de elementen uit de traditie van het christendom en de katholieke kerk, omdat we overtuigd zijn van de voedende kracht van onze traditie. In de eigenheid van christelijke riten en de diepgang van haar overlevering zit een universele verwijswaarde naar diepmenselijke ervaringen over geloofstradities heen. Een factor die een spiritueel leven belemmert is het feit dat mensen op de toppen van hun tenen moeten lopen om te ‘over-leven’. Zoals bewoners wellicht niet toekomen aan spiritualiteit wanneer ze afzien onder hevige pijnen, zo kan de werkdruk en de functionele benadering van het personeel een spirituele dynamiek ontkrachten. De toenemende beïnvloeding van het management en van de markt op de zorg en het effect daarvan op de bedrijfscultuur is zowel voor bewoners als voor personeelsleden verre van optimaal. Een humaniserende correctie is zeer nodig.
“Er is een sterke gelijkenis te vinden in de bijbel waar een ‘engel’ de hele nacht door worstelt met Jakob. Hij heeft er een jakobheupje aan overgehouden. Volgens mij hebben pastores ook zo’n heupje.” Als pastor help je bewoners, vanuit het verhaal dat uit hen komt. Je komt ongevraagd bij de mensen. Eigenlijk helpen de bewoners zichzelf door zich tegenover iemand uit te spreken. Maar ik vind dat er erg veel verschillende kwaliteiten van luisteren zijn. Een ‘hmhmhm’-luisteraar die op alles wat verteld wordt, bevestigend knikt, vind ik geen échte luisteraar. Een echte luisteraar durft weerwerk te geven, te confronteren,
terug te spelen. Dat is niet altijd het gemakkelijkste, maar getuigt wel van de hoge betrokkenheid en van vergaande engagement. Er is een sterke gelijkenis te vinden in de bijbel waar een ‘engel’ de hele nacht door worstelt met Jakob tot hij geheeld kan ontwaken uit zijn leven dat tot dan toe bestond uit bedrog. Hij heeft er wel een jakobheupje aan overgehouden. Volgens mij hebben pastores ook zo’n heupje. Hun plaats in het WZC is met één voet in de goot en met één voet op het voetpad. Je krijgt het daarvan op de heupen. Maar wie anders loopt, bevindt zich ofwel helemaal buiten, ofwel te veel binnen.
Spirituele vorming… dat wij leven Spirituele vorming in een WZC is geen gemakkelijke opgave. Het is in ieder geval van belang dat vorming niet overkomt alsof de betrokkenen “nog meer hun best moeten doen”. Het gaat om iets anders. Spiritueel leven is zich leren opstellen vanuit vrijheid, vanuit de vraag: ‘wat vraagt deze situatie van mij?’ terwijl ze in hun opleiding getraind zijn om te vragen: ‘zeg me wat ik moet doen’.
“De verleiding is groot om tips te geven. Toch ben ik ervan overtuigd dat een andersoortige uitwisseling met diepgaande zelfreflectie meer beklijvend is.” Ik geloof dat spiritualiteit oproept tot een grondhouding, die niet zozeer vraagt om tips en recepten, maar wel om zelf receptief en relationeel in je werk te staan. De verleiding is groot om tips te geven. Toch ben ik ervan overtuigd dat een andersoortige uitwisseling met diepgaande zelfreflectie meer beklijvend is. Om die levende, zelfstandige manier van werken aan te moedigen, werken wij hier in het WZC met “projecten”, bijv. rond palliatieve zorg, rond vrijwilligers, rond vertrouwenspersonen. Het is misschien cru gezegd, maar de aanwezigheid van een vrijwilliger bij een bewoner is meer dan twee ‘Xanaxkes’ (kalmeringsmedicatie) waard. Een tweede leidraad voor spirituee vorming ligt in de terugblik op eigen levenservaring. Het personeel zal pas de momenten van tragiek van bewoners kunnen vatten
Filip Zutterman [ Ik wil naar mijn huis…”. over de grenzen van het zorgmodel ] 25
wanneer ook zij er in hun eigen leven aandachtig voor zijn. Vandaar dat spirituele vorming voor personeel best vanuit de eigen concrete levensvragen vertrekt. Vragen over hun eigen onmacht, hun pijn en hun motieven. Ik vrees dat de waarachtige levensvragen van mensen te gemakkelijk worden toegedekt en verstopt door de zorg. We geven oneigenlijke antwoorden, omdat de authentieke vragen niet worden gedetecteerd. En misschien is de meest intieme vraag die ik zou willen voorleggen, de eerst vraag van God aan de mens: ‘Waar ben je?’ Dat veronderstelt al een relatie die de mens optilt, voedt en op weg roept.
OVER DE AUTEUR Filip Zutterman is hoofd pastor in het AZ Imelda en het RVT Den Olm te Bonheiden. Hij is bestuurder van de beroepsvereniging voor het katholieke pastores.
[email protected]
26
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
UITgelezen Jongen, M., Veel zeggen
met weinig woorden. Inspiratie voor troost en bemoediging, Davidsfonds, Leuven, 2010, 80 blz.
Woorden zijn er in overvloed. Toch maken plotse verlieservaringen ons vaak sprakeloos. Wat zeg je wanneer een vriend geconfronteerd wordt met verdriet of verlies? Welke woorden kunnen de ander troosten en bemoedigen? De Nederlandse dichter Jan Arends schreef: ‘Om pijn/ te schrijven/ heb je/ weinig woorden/ nodig’. Dit inzicht nam de Vlaamse auteur Majke Jongen mee in haar boekje ‘Veel zeggen met weinig woorden’. Jongen is al aan haar derde boekje vol wijsheden toe. Na ‘Ik schenk je woorden’ en ‘Mijn beste wensen’ schreef ze vorig jaar op vraag van uitgeverij Davidsfonds haar nieuwe boekje met troostende woorden. Niet dat Jongen pasklare (ant-)woorden wil bieden, wel hoopt ze met deze bloemlezing te inspireren en een hart onder de riem steken.
Door Bernadette Verbruggen
Hiertoe verzamelde de auteur opbeurende teksten van bekende en minder bekende dichters, gevatte citaten uit interviews, zinvolle teksten uit de grote literatuur en de kleine liedjes. Het geheel werd een origineel citatenboekje. De auteur rangschikte de wijsheden in zeven delen. In de eerste vier hoofdstukken worden positieve gedachten gebundeld. Hoop, optimisme, actie en samen vormen de titels van deze hoofdstukken. Duister, wennen en stilte vormen de titels van de laatste hoofdstukken. De thematische opbouw maakt het boekje erg gebruiksvriendelijk.
scheidenheid de ervaring van de Nederlandse schrijfster Johanna Kruit mee: ‘Mijn woorden zitten soms zo klein/ ineengedoken naast elkaar/ dat ik niet weet wat ik met ze moet doen./ Zoeken ze troost, een stille plek, zijn ze geschrokken/ van zichzelf of van elkaar?/ Ik strijk ze door hun haar, vertel dat er niets is,/ dat ze gerust naar buiten mogen komen./ Niets helpt, ze zwijgen maar./ Maar nu ik me alleen voel/ en verlaten,/ beginnen zij ineens te praten.’ Kortom, wie de kunst wil verstaan om veel te zeggen met weinig woorden, vindt vast inspiratie in Jongens boekje.
Een verlieservaring doormaken is een proces dat gekleurd wordt door verschillende facetten. De verschillende hoofdstukken weerspiegelen de verscheidenheid van verwerkingsprocessen. Ook thema’s als verandering, verdriet, leegte en gemis komen impliciet aan bod doorheen de verschillende hoofdstukken. Andere onderwerpen, zoals schuld en schaamte, worden minder belicht. In elk geval is dit een boekje dat kan helpen bij de persoonlijke doorleving van de eigen gevoelens. Met beeldrijke woorden uiting kunnen geven aan wat iemand overkomt, kan dan ook bijzonder zinvol en troostend zijn.
Inge Neyens
‘Een goed woord kan een hele winter verwarmen’. Dit Arabisch spreekwoord daagt me uit om pastoranten die ik ontmoet de winter met een verwarmd hart te laten doorkomen. Dit kan door hen een uiterst zorgvuldig gekozen wijsheid mee te geven. Een vertrouwensrelatie waarbij een wederzijds aanvoelen gaandeweg opgebouwd wordt, vormt hier mijns inziens een noodzakelijke voorwaarde. Tegelijkertijd neem ik met een zekere be-
TERLOUW, L., Wie komt er
vandaag? Gedachten over ziekenbezoek, De Banier, Apeldoorn, 2010, 123 blz.
Ds. L. Terlouw is predikant van de gereformeerde gemeente te Barendrecht. De “gemeenteleden” zijn gelovigen die heel
[ uitgelezen ] 27
vertrouwd zijn met de Bijbel en die de gewoonte hebben veel in de Bijbel te lezen en psalmen te zingen (p. 40-41). Dit kleurt het pastoraal bezoek van de ambtsdragers en andere gemeenteleden bij hun zieken: Bijbellezen maakt er een vast onderdeel van uit. De gereformeerde kerk gelooft blijkbaar sterk in de band tussen de zondigheid van de mens en het voorkomen van ziekten. Dit loopt als een rode draad door het boek. De zondigheid van de mens wordt sterk beklemtoond en ziekte wordt gezien als “aansporing tot bekering of tot loutering om heiliger te leven” (p. 41)
(p. 52 e.v.), maar voor de rest druist deze aanpak van het ziekenbezoek in tegen alle richtlijnen die hier in Vlaanderen aan de pastorale werkers bij hun vorming worden gegeven. Lucia Goubert
DAMEN-BEIJK, T., Het levens-
verhaal van mensen met een verstandelijke handicap, Kavanah, Dwingeloo, 2012 (3de), 72 blz.
Zowel door de opvattingen als door het archaïsch taalgebruik komt dit boek over als “iets uit de oude tijd”. Bijvoorbeeld p. 96: ‘Andere bewoners (in een verpleeghuis) hebben vele vormen van vermaak waaraan een kerklid niet mee kan of mag doen”. Het lijkt me ondenkbaar dat sommige voorstellen van de predikant bij ons in praktijk zouden gebracht worden. In hoofdstuk 9 (p. 47) wordt de vraag gesteld: “Waar gaat het om in het ziekenbezoek?”. Het antwoord luidt: “Het gaat er om dat de kudde wordt geweid, geleid en geregeerd. Dit moet vooral tijdens de kerkdiensten in het algemeen gebeuren, maar ook in het opzoeken van de individuele schapen naar ieders behoefte, gepaard gaand met onderwijs, vermaning, vertroosting en bestraffing in het bijzonder.” Natuurlijk zijn er ook enkele goede tips, bijvoorbeeld in verband met medeleven
Het levensverhaal van mensen met een verstandelijke handicap is een werkbrochure voor hulpverleners in deze zorgsector. Terecht wordt aan het levensverhaal meer aandacht besteed in de huidige zorgverlening. Deze ontwikkeling heeft te maken met de overtuiging dat ieder mens het recht heeft om met zijn mogelijkheden en binnen de eigen beperkingen, vorm te geven aan zijn leven. Veel mensen met een verstandelijke handicap kunnen niet of nauwelijks op
een voor begeleiders begrijpelijke wijze aangeven wat zij bedoelen. Daarom is het nodig om een levensverhaal op schrift te stellen. Deze brochure bevat een vragenlijst die kan bezorgd worden aan ouders, broers en zussen, vertrouwde begeleiders of andere belangrijke personen in het leven van de mens met een verstandelijke handicap. Met behulp van deze vragenlijst kunnen waardevolle gegevens verkregen worden. Zo ontstaat een genuanceerd beeld over wat belangrijk is voor de individuele bewoner en waarmee in de dagelijkse zorg rekening gehouden kan worden. De vragenlijst gaat moeilijkere thema’s niet uit de weg. Rubrieken zoals toekomstplannen, ernstige ziekte of overlijden komen ook aan bod. Het op schrift gestelde verhaal is geen statisch gegeven. Op regelmatige tijdstippen kan gewerkt worden met vervolgvragenlijsten waarbij de rubrieken kunnen aangevuld of bijgestuurd worden. Heel deze werking heeft als doel een goed zorgplan te ontwikkelen waardoor de mentaal gehandicapte mens alle kansen krijgt om zijn leven zo goed mogelijk vorm te geven. Dit boek is zeker een aanrader voor iedereen die met mentaal gehandicapte mensen werkt of leeft. Lieve Verbiest
28
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
VAN DEN BERG, M., Als feest
en verdriet elkaar raken, Ten Have, Baarn, 2012, 128 blz.
In een tweede deel brengt hij verschillende feestdagen naar voor en suggereert hij mogelijkheden hoe ermee om te gaan. Wat dus als feest en verdriet elkaar kruisen? Eerst en vooral heeft Van den Berg de raad om jezelf te blijven, ongeacht wat de omgeving zegt of van je verwacht. Het heeft geen zin om je verdriet weg te stoppen. Marinus Van den Berg legt in zijn boekje sterk de nadruk op het persoonlijke rouwproces. Wanneer men een dierbare verliest door dood of scheiding, dan bestaan er geen kant en klare oplossingen die de pijn om het verlies weg wassen. Ieder heeft daarin zijn of haar eigen weg te gaan. Van den Berg wil niet alleen het verdriet onder woorden brengen, hij wil de lezer ook op weg zetten wanneer die door rouw en verdriet getroffen wordt.
Als feest en verdriet elkaar kruisen, dan…. Wat dan? Van den Berg richt zich in dit boekje in eerste instantie naar de personen die getroffen zijn door verdriet na dood of scheiding. Het is een boekje in handig zakformaat van 128 pagina’s, die het thema van het feestgebeuren op een aansprekende manier naar voor brengt, dicht bij het concrete verdriet van mensen. In verschillende teksten: verhalen of gedichten, getuigenissen, beschouwingen, rituelen brengt hij de gevoelens en de gedachten rond het verlies van een dierbare persoon binnen. We kunnen twee grote delen in het boekje onderscheiden. Eerst gaat de auteur dieper in op de betekenis van ‘feest’ en de persoonlijke beleving ervan, wanneer men geconfronteerd wordt met verdriet.
Het komt erop aan om een nieuw evenwicht te vinden in jezelf, een nieuwe verhouding tot het leven, tot de persoon die gestorven is, tot andere medemensen en tot jezelf. Ook een nieuwe houding om met vrolijke gebeurtenissen en met het ‘feestgedruis’ om te gaan. “Verdriet en feest hoeven elkaar niet uit te sluiten”, stelt de auteur. Op een feest moet het mogelijk zijn om ook ruimte te maken voor het verdriet om een dierbaar persoon. Deze persoon kan via rituelen, teksten aanwezig gesteld worden. Gedenken is belangrijk; het wijst erop dat de gestorven persoon nog steeds een bijzondere plaats mag innemen. Er staat op verdriet en rouw ook geen einddatum op. Hoe lang iemand rouwt, is niet af te bakenen. Het kan zelfs tientallen jaren later nog sterk aan de orde zijn. Soms gebeurt het
dat verdriet niet verwerkt geraakt. Dit hoeft echter geen domper te zetten op de feestvreugde die het verdere leven met zich kan meebrengen. ‘Als feest en verdriet elkaar raken’ is een vlot geschreven niet zwaarmoedig boekje dat dieper wil ingaan op het feestaspect van het leven. Het is een verrassend onderwerp in de zogenaamde ‘rouwliteratuur’ om er een volledig boekje aan te besteden, maar het is meer dan nodig. Hannelore Devoldere
MOOREN, J.H.M. (met medewerking van M. Janssens en M. Moors),
Verbeelding en Bestaansoriëntatie, de Graaff, Utrecht, 2011, 228 blz.
Dit nieuwe boek van Jan Hein Mooren, verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht en betrokken bij de opleiding van humanistisch geestelijk verzorgers in Nederland, handelt over
[ uitgelezen ] 29
verbeelding en bestaansoriëntatie. Het is een belangrijk thema dat een grote rol speelt in de praktijk van de geestelijke verzorging of het pastoraat, maar in de literatuur weinig aan bod komt. Interessant is dat de auteur beide thema’s met elkaar verbindt en dus de betekenis en de functie van verbeelding in de bestaansoriëntatie goed uitwerkt. Het boek is bedoeld voor professionals in de geestelijke verzorging, maar ook in supervisie, coachen, onderwijs en training, en met diverse levensbeschouwelijke achtergronden. Het biedt een theoretisch kader dat is opgebouwd op basis van de psychologische en filosofische inzichten van vele auteurs die de revue passeren, maar het bevat ook werkvormen voor de praktijk en is rijkelijk met foto’s geïllustreerd. De theoretische uitgangspunten van het boek worden in de eerste drie hoofdstukken van het eerste deel gelegd. De auteur ziet verbeelding als een vermogen of psychische functie om mentale beelden te vormen op basis van zowel uiterlijke indrukken vanuit de waarneming, als van innerlijke, psychologische indrukken. Verbeelding is dan het integratief vermogen om deze vele indrukken tot één beeld te vormen. Deze integratie kan zich uitdrukken in beeldspraak, in het bijzonder in metaforen. En deze metaforen zijn essentieel in de bestaansoriëntatie, een concept dat de auteur verkiest boven zingeving. Bestaansoriëntatie is door verbeelding en met behulp van metaforen zin geven aan het leven in relatie tot anderen en tot de hele wereld. De focus wordt achtereenvolgens gelegd op het proces van bestaansoriëntatie, en op de inhoud of de oriëntatiekaders.
Vanuit deze visie volgen zeven hoofdstukken die de rol van de verbeelding in de bestaansoriëntatie verder verduidelijken. Achtereenvolgens komen de volgende thema’s aan bod: de vraag of de uitdrukkingen van verbeelding een illusie zijn, het proces van mentale representatie waarmee mensen een ultieme omgeving creëren, de rol van de morele horizon en van verbeelding bij het maken van ethische keuzes, de bijdrage van verbeelding bij het ontwikkelen en exploreren van waarden, de betekenis van het tijdsverloop en het omgaan met de tijd, de rol van verbeelding bij rituelen en symbolische handelingen, en ten slotte de mogelijkheden om vanuit dromen tot persoonlijke betekenisgeving te komen. De laatste twee thema’s zijn geschreven met de medewerking van respectievelijk Marijke Janssens en Marja Moors. Het tweede deel is een praktijkboek. Parallel aan de thema’s van de theoretische hoofdstukken, worden werkvormen met instructies aangeboden om met verbeelding te werken in verschillende professionele contexten. Het boek is geschreven door een toonaangevend humanist, maar benadert religie en pastoraat met groot respect, met sympathie en zonder beoordeling. Door deze open houding, maar vooral door de originele verbinding van verbeelding en zingeving, is het een heel interessant boek voor pastores. Axel Liégeois
DREWERMANN, E., Over moed,
mededogen en menselijkheid. Een bloemlezing van kernteksten, Meinema, Zoetermeer, 2010, 209 p.
Over moed, mededogen en menselijkheid is een bloemlezing van kernteksten van de befaamde priester-therapeuttheoloog Drewermann. De bloemlezing wordt onder drie kernwoorden verzameld die allemaal centraal staan in zijn oeuvre en zijn leven. Menselijkheid is voor Drewermann de kern van elk spreken over God. Een dieper inzicht in de drijfveren van mensen is onontbeerlijk om een geloofwaardige theologie uit te werken. Mededogen vinden we in zijn therapeutische, helende teksten die mensen ruimte willen geven om te groeien en om bevrijd te worden van beknellende opvattingen. Moed is ten slotte nodig om het leven in eigen handen te nemen, te strijden voor hoge principes en om alles in het werk te stellen van het goede voor de mens.
30
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Al deze inzichten verbindt Drewermann op steeds boeiende wijze met de verhalen in de Bijbel, die zo tot nieuw leven komen. Niet enkel in Drewermanns werken, maar ook in diens leven zijn deze drie kernwoorden van belang. Zo laat Bert van der Woude (voorzitter van de Studiekring Drewermann Nederland) zien in de interessante inleiding die de belangrijkste teksten in het leven van Drewermann situeert. Hoofdbedoeling van het boek is het denken van deze uitdagende (voor sommigen controversiële) denker ruimer bekend te maken op een laagdrempelige manier. Geen dikke boeken of lange traktaten, maar wel korte proevertjes van een degelijk doorwrochte visie, die zich laat voeden door de psychologische realiteit van mensen. De fragmenten beslaan tussen de twee en de tien bladzijden. Ideaal als tussendoortjes. Hierdoor kunnen de belangrijkste thematieken uit het hele oeuvre aan bod komen, zonder dat het boek een heuse klepper wordt. Het is een goed middel om voeling te krijgen met inhoud en stijl van Drewermann. De bondigheid heeft natuurlijk ook zijn nadelen. Zo is het vooral in het begin van het boek steeds weer aanpassen om midden in een betoog in te vallen, om dan na een paar bladzijden – als men er de smaak van te pakken heeft – weer in een andere thematiek terecht te komen. In deze zin gaat het steeds om proevertjes die smaken naar meer. Een heel andere ervaring dan lange tijd te graven in één thematiek. Maar dat hoort natuurlijk bij het genre van de bloemlezing. Anderzijds staan de
stukjes op zich wel sterk genoeg om eigen denkwerk te stimuleren zonder de diepgang van een hele studie, waar niet iedereen tijd of energie voor heeft. Voor mensen die Drewermanns denken niet kennen en de drempel van een heel werk te hoog, lijkt dit wel degelijk een gepast instrument. De keuze van teksten beslaat de hele publicatieperiode van Drewermann. Niet elk werk is vertegenwoordigd, maar het is toch een evenwichtige keuze. Ook een paar nog niet vertaalde werken werden in vertaling ingevoegd. Men wou dus wel degelijk het hele denken van de man zo goed mogelijk weergeven. Jammer genoeg zijn er geen verwijzingen naar de oorspronkelijke Duitse tekst en zijn nergens de oorspronkelijke titels en verschijningsdata vermeld. Roeland Polspoel
HERMSEN, J., Windstilte van de ziel, Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 2010, 79 blz.
Joke Hermsen is schrijfster en filosofe. Ze is auteur van verschillende romans en essaybundels, waaronder het succesvolle ‘Stil de tijd’. ‘Windstilte van de ziel’ is een dun boekje dat handelt over de verhouding tussen de tijd en de ziel. Het kreeg de vorm van een zomerdagboek. Volgens haar een goed medium omdat het haar niet zozeer te doen is om het ‘kennen’ van de begrippen tijd en ziel, wel om de ‘ervaring’. Ze schrijft tegen de achtergrond van het Bourgondische platteland. Die omgeving helpt haar om ‘stil te vallen’. Daar geldt een andere tijdsbeleving dan in de stad die in de greep is van de ‘kloktijd’. Het is die andere tijdsbeleving die onze ziel nodig heeft om zich te laten ervaren. Ze is lang voor het woord ‘ziel’ teruggedeinsd, schrijft ze. Maar via onze taal komt het woord ziel vaak binnen:
[ uitgelezen ] 31
zielsverwantschap, met je ziel onder de arm lopen, een bezield iemand… Ze bespreekt wat de klassieke filosofen in hun traktaten over de ziel schreven, maar ook meer recentere filosofen passeren de revue.
CEMING, K., Wees niet bezorgd
– een boeddhistische lezing van de Bergrede, Altiora/Meinema, Averbode/ Zoetermeer, 132 blz.
Op een bepaald moment legt ze alle boeken opzij en doet een stukje pelgrimstocht naar Compostella vanuit Vézelay. Daar ervaart ze de ziel aan den lijve: ‘Wandelen is een vorm van luchten van de ziel’. Zo begrijpt ze ook meer en meer de vele hedendaagse pelgrims. Daarover schrijft ze: ‘Waarschijnlijk probeert men al lopend een verhouding tot zichzelf te verkrijgen en wellicht ook de ziel terug te vinden, die men ergens op het drukke pad van carrière, ambitie, geld en status verloren is.’ Mooi boekje, niet altijd eenvoudig om te lezen, maar zeker inspirerend. Mieke Van Steelandt
De Bergrede (Mt. 5-7) werd in de geschiedenis van het christendom vaak gereduceerd tot een moraliserende boodschap die de mensen als een zware last op de schouders werd gelegd. Of men ging ervan uit dat houdingen als medeleven, vrede, niet-oordelen en geen zorgen hebben over het (materiële) leven enkel weggelegd waren voor kloosterlingen. Of zou het een beschrijving zijn van het Rijk Gods dat ooit, maar niet nu, zou komen? Ceming wil met dit boek juist een haalbare manier aanwijzen om de kracht van de Bergrede, en dus van het Rijk van God, in dit leven te ervaren. Om u meteen een idee te geven op welke manier ze dat doet, citeer ik enkele gedachten over de boom die omgehakt
zal worden en in het vuur geworpen als hij geen goede vruchten draagt. Zo goed als de hele middeleeuwen door en tot in de moderne tijd heeft men God voorgesteld als een strenge, straffende rechter tegen wie de mens eigenlijk geen verhaal had. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is de balans naar de andere kant doorgeslagen. God is nu een liefhebbende, vergevingsgezinde, algoede Vader. Het was beslist nodig om het oude godsbeeld bij te sturen, maar nu is het beeld op een andere manier scheefgetrokken. De strenge en soms zelfs wrede rechter is een lieve, milde superteddybeer geworden aan wie de mens als een klein kind al zijn problemen kan overlaten. Met die ommekeer wordt de mens echter net zo min voor zijn eigen verantwoordelijkheid gesteld, wat Jezus in de Bergrede nu net wel doet, en zelfs keer op keer. Als Jezus zegt dat de boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt, staat hij niet met straf te dreigen, maar wijst hij ons erop dat we verantwoordelijk zijn voor wat we doen. Daarmee brengt hij dezelfde boodschap als Boeddha wanneer die zegt: ‘Tot dergelijke dwazen keren hun boze daden terug.’ De bespreking van de Bergrede zelf wordt voorafgegaan door vier inleidende hoofdstukken waarin o.a. de verschillen en gelijkenissen van Jezus en Boeddha aan bod komen, alsook een uitdieping van de begrippen heil en heling, ik-betrokkenheid en zelfverlossing in beide levensbeschouwingen.
32
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Zelf heb ik twee lezingen van het boek nodig gehad om er ‘in te komen’. Eerst ergerde ik me heel de tijd aan het feit dat er nergens een doorlopende tekst van de Bergrede zelf te vinden was, en ik het telkens met losse stukjes moest doen. Mijn geest eiste overzicht, duidelijkheid en structuur, en beet zich gretig vast in een oordeel omdat het die houvast niet kreeg. Die ergernis belette me om met een open geest in het ‘hier en nu’ te lezen en de tekst echt te laten doordringen. Gelukkig heb ik mezelf een tweede lezing gegund en zo bleek het lezen van dit boek op zichzelf al een soort oefening in meer mededogen en innerlijkheid. Het boek kan op verschillende manieren ‘gebruikt’ worden. Wie telkens klem zit als hij of zij moet preken over de Bergrede, vindt zeker achtergrond en inspiratie. Wie kennis wil maken met het boeddhistisch gedachtegoed adv een gekende Bijbeltekst, zit ook juist. Wie alleen of in groep wil stilstaan bij zijn eigen spiritualiteit en hoe die te verdiepen, vindt aanknopingspunten met hopen. Ik heb alvast een heleboel onderstreept! Ann Verscuren
LATEUR, P., De Regel van Benedictus, Lannoo, Tielt, 2010, 205 blz.
Benedictus van Nursia (480-547) wordt beschouwd als de vader van het kloosterleven in de Westerse Katholieke Kerk. Zijn enorme invloed is vooral toe te schrijven aan de Regula Benedicti (de kloosterregel van Benedictus). De monniken moesten niet alleen drie geloften afleggen: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid aan de abt, maar ook zich toeleggen op ora et labora (bidden en handenarbeid). De Regula Benedicti omvat een afgewogen en welbedacht dagelijks ritme van acht uur bidden, acht uur werken en acht uur rusten. Dit werk, vertaald door classicus Patrick Lateur, is heel toegankelijk en voor een breed publiek geschreven doordat naast de originele Latijnse brontekst onmiddellijk op de rechterbladzijde de Nederlandse vertaling vermeld staat. De tekst is ook onderverdeeld in fragmenten van de Regel van Benedictus die per dag gerangschikt staan. Op het kaft en na de
eigenlijke Regel van Benedictus staan twee commentaren vermeld van enerzijds de Nederlandse filosoof Wil Derkse en anderzijds Benedictijnenmonnik Benoît Standaert. Het boek bewijst daarmee dat de Regel van Benedictus, vijftien eeuwen later, nog steeds een grote actualiteitswaarde bezit en dit zowel in het algemeen voor werk en leven alsook meer specifiek voor het pastorale werk in de zorgsector. De Regel van Benedictus is niet alleen een belangrijke leidraad inzake leiderscha, maar biedt tevens inspiratie voor werk en leven. Het leert ons hoe men kan functioneren binnen een gemeenschap van gelovigen door zelfbeheersing (luisteren en zwijgen), contemplatie, concentratie en gebed. Ook omgaan met conflicten en het zorg dragen voor anderen staan centraal. Benedictus verwerkte in zijn regel ook een praktische ordening van tijd, relaties en omgeving. Met behulp daarvan kan je de structuur van werk en leven zo verbeteren dat de bezieling weer terugkomt. In onze huidige maatschappij is het navolgen van de harmonische levenswijze zoals die vermeld is in de Regel van Benedictus van Nursia niet evident. Toch is de persoonlijke en spirituele betekenis van de Regel van Benedictus voor het pastorale werk in de zorgsector nog altijd immens. Ten eerste het besef van de humilitas, het nadenken over hoe klein en nietig je als mens bent, maar je wel kan groeien als mens door je in dienst te stellen van God en van de andere medemens, is zeker in het pastorale werk in de zorgsector niet altijd evident. Ten tweede
[ uitgelezen ] 33
zijn de fragmenten over zieke broeders en bejaarden en kinderen heel relevant voor het werk in de zorgsector. Volgens de Regel van Benedictus moet men mild en toegeeflijk zijn tegenover bejaarden en kinderen. Voor zieken is het vooral de aanwezigheid van de verpleger die enorm van belang is. Wanneer we dit terugkoppelen naar onze hedendaagse maatschappij is het voor de pastor heel belangrijk dat deze heel geduldig en verdraagzaam omgaat met de zieke en ervoor zorgt dat de zieke ook regelmatig bezoek krijgt. Immers, door een goed spiritueel gesprek met de pastor kan een zieke ook mentaal en spiritueel terug op het juiste pad komen.
woorden, die elke Godzoeker, die ik heel kort leerde kennen, in mij liet nazinderen. Vijfentwintig Godzoekers stelt Jurjen Beumer ons voor. Zij gingen hun eigen weg en hielden het vol, wat het leven hen ook bracht. Allen ervaren ze: ik werd gevonden. Met één of twee kernwoorden, onder hun naam, vat hij hun bewogenheid samen. Daarna vertelt hij wat deze mannen en vrouwen beziel (t) de; hij situeert hen in hun wereld, cultuur, geloofssfeer en citeert uit hun geschriften. Dit alles wordt vermengd met de eigen zoektocht van de auteur. Ik leerde er voor mij ongekende Godzoekers kennen. In de lezing werden zij als het ware tocht (bond)genoten op mijn weg.
Ineke Coolsaet
Het is trouwens de bedoeling van de auteur dat dit boekje ‘een zegen mag zijn op ieders zoektocht en dat er een begin van gevonden worden mag gloren’. Het boekje laat zich niet in één ruk uitlezen. Het nodigt uit tot stille meditatie, die het verlangen naar God voedt, en die door deelgenoot te worden aan de zoektocht van anderen (en ook van de auteur) de soms eigen eenzame weg doorbreekt. Elke Godzoeker ademt in zijn eigen weg, vrijheid uit, geboren uit innerlijkheid. Elke weg is zo uniek, zo authentiek en daarom zo kontrasterend met godsdienstigheid gevangen in wettische uiterlijkheid. De foto’s van Stijn Rademaker verdiepen de tekst en verstillen het hart. De op het einde toegevoegde literatuurlijst nodigt uit tot meer, tot grotere kennismaking. Een mooi geschenkboekje voor de zoekende, naar God verlangende mens van vandaag.
BEUMER, J., Godzoekers.
Van Benedictus tot Oosterhuis, Ten have, Kampen, 2010, 177 blz.
‘Getroost en uitgedaagd’, zo getuigt Jurjen Beumer over wie H. Oosterhuis is voor hem, de laatste Godzoeker die hij presenteert in zijn boekje. Het zijn
Mieke Polfliet
LODEWIJKS, J., Als het wassen
van andermans voeten. Franciscus ontmoeten in leidinggeven en werk, Ten Have, Baarn, 2011, 92 blz.
Onze samenleving kent naast een economische ook een oriëntatiecrisis. Dientengevolge staan leiders in bedrijven en politiek onder druk. Boeken over leidinggeven zijn dan ook niet aan te slepen. Uit deze literatuur komt onvrede naar voren met louter technocratische visies op leiderschap en bestuur. Sommige auteurs gaan op zoek naar de spiritualiteit van het leidingeven en komen dan uit bij kloosterregels. In ons taalgebied is Wil Derkse de bekendste. Hij gaat bij de Regel van Benedictus te rade. Deze regel kent een uitgebreid hoofdstuk over de abt. Jaap Lodewijks, journalist en adjunct-hoofdredacteur van de het regionale dagblad de Stentor, gooit het over een andere boeg.
34
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Voor hem vormt het gedachtegoed van Franciscus van Assisi een bron van inspiratie. In tegenstelling tot Benedictus heeft Franciscus zich nooit expliciet uitgelaten over de eigenschappen van een leider en de wijze waarop een organisatie geleid moet worden. Franciscus identificeerde zich met de minste der mijnen om zo broeder te worden van heel de schepping. Hij was leider tegen wil en dank. Voor het schetsen van een franciscaanse spiritualiteit van het leiderschap gebruikt Lodewijks een veelheid van bronnen waaronder ook de verhalen over Franciscus. Bij de interpretatie hiervan is Lodewijks schatplichtig aan Nederlandse auteurs die veelal verbonden zijn of waren aan het Franciscaans Studiecentrum te Utrecht als Theo Zweerman, Gerard Freeman en de claris Edith van de Goorbergh. Volgens Franciscus is binnen een groep leiderschap onontbeerlijk maar niet belangrijker dan andere taken. De leider is, zoals de titel van het boek aangeeft, niet belangrijker dan iemand die zijn broeders de voeten wast. Franciscus vindt dan ook niet dat leiders extra voorrechten behoeven. Hij is ingebed in het geheel van de organisatie, oefent zijn functie tijdelijk uit en wordt kritisch beschouwd door zijn medebroeders. Dezen hebben zelfs de plicht om, indien nodig, kritiek uit te oefenen. Franciscus noemt degenen die leiding geven minister (dienaar), custos of gardiaan (bewaker). De basis voor deze opvatting ligt in het optreden van Jezus zelf die kwam om te dienen en niet om gediend te worden. Het gaat bij Franciscus om een levenshouding.
Lodewijks werkt dit in verschillende hoofdstukken uit. Hij spreekt over de schepping als relativering van het leiderschap, de betekenis van de afwezigheid van de leider, de ontmoeting als franciscaans thema en de last van het leiderschap. Volgens Lodewijks is Franciscus de enige geestelijke schrijver die aandacht besteedt aan de last van het leiderschap. Leiderschap is ook voor de bestuurder lastig. Hij moet resultaten halen en wordt hierop afgerekend. Franciscus leert een leider zichzelf relativeren en zichzelf te overwinnen. Op zich heeft Franciscus’ levenswijze niets aan actualiteit ingeboet. Hij leefde echter, net zoals Benedictus, in een kloosterlijke context waar de hele gemeenschap zich vrijwillig aan dezelfde leefregel onderwerpt. De vraag blijft of de stijl van leiderschap die in kloosters ontwikkeld is, toepasbaar is op resultaatgerichte organisaties waar de prestatie en niet het zijn vooropstaat. Voor een daadwerkelijke implementatie van de benedictijner en franciscaanse spiritualiteit in het dagelijks leven is de beantwoording van deze vraag van groot belang. In dit boek wordt een eerste aanzet gegeven. Hans de Jong
LEE, F., Als Disney de baas
was in uw ziekenhuis. 9 ½ dingen die u anders zou doen, Elsevier, Amsterdam, 2009, 223 blz.
Dit hoogst merkwaardig boek van de Amerikaan Fred Lee, een leraar geschiedenis en politicologie die het schopte tot senior adjunct-directeur van het Florida Hospital in Orlando en een tijd actief was in een van de vele Disneyvestigingen, probeert beleidsmakers van gezondheidsinstellingen te overtuigen van het nut van marketingprincipes in de dagelijkse organisatie van de ziekenzorg. Hij gebruikt hiervoor 10 stellingen, rijkelijk geïllustreerd met levendige verhalen, die vooral focussen op de manier waarop patiënten tijdens hun hospitalisatie als mens werden behandeld. Zijn ‘tools’ zijn de beschikbare tevredenheidsenqûetes die een schat aan informatie bevatten (maar niet de juiste vragen stellen) en de logica van de prioriteitenladder van Disney. Zo is
[ uitgelezen ] 35
de auteur ervan overtuigd, dat hoffelijkheid en service belangrijker zijn dan efficiëntie, en loyaliteit belangrijker dan tevredenheid. Hij analyseert hiervoor consequent de ziekenhuisrealiteit vanuit het perspectief van de patiënt, die zijn verblijf percipieert aan de hand van de drie niveaus waarop hij wordt benaderd: de vakbekwaamheid van het personeel dat hem verzorgt; de hoffelijkheid waarmee er met zijn wensen en behoeften wordt omgegaan; de bewogenheid waaruit een oprechte belangstelling voor zijn gemoedstoestand blijkt (empathie). Het is vooral dat laatste niveau dat hem fascineert, omdat het meer inhoudt dan het gewoon beantwoorden aan de verwachtingen van de patiënt. Hieraan kan het unieke of het bijzondere van een ziekenhuisverblijf worden opgehangen. En daarom is het in ‘Disneyworld’ te doen: de verrassende ervaring, die meegedragen en doorgegeven wordt, die mensen aan de organisatie ‘bindt’.
Een dergelijke visie vraagt een geïntegreerde en integrale aanpak in alle onderdelen van de organisatie en heeft bepaalde consequenties voor het personeel. Vanuit de filosofie dat de structuur de cultuur bepaalt, worden bvb heel wat bevoegdheden gedecentraliseerd, omdat het de status van iedere werknemer verhoogt en de kans op burnout verlaagt. Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke correlatie is tussen werknemerstevredenheid en patiëntentevredenheid. Maar dit betekent volgens de auteur nog niet dat het verbeteren van het ene, tot het verbeteren van het andere leidt. Die tevredenheid bekomt men niet via externe motivatie. Hij gelooft echter in de effecten van intrinsieke motivatie en wijst op het belang van de verbeelding en de inspiratie bij werknemers, die hij in verband brengt met het streven dat in iedere mens aanwezig is, om altijd beter te doen. Bij aanwervingen wordt daarom best op talent geselecteerd, in plaats van op vaardigheden om het werk uit
te voeren. Door vorming en training, aan de hand van ziekenhuisverhalen en voorbeelden, kan worden gewerkt aan een continue verbetering van de dagelijkse prestaties en kan de kloof tussen weten en doen worden gedicht. Alleen op die manier wordt een bedrijfscultuur gerealiseerd waarin leidinggevenden en werknemers samen verantwoordelijkheid zijn voor kwaliteit en loyaliteit. Een boek dat gemakkelijk leest en door de vele anekdotes beslist herkenbaar is bij mensen die werkzaam zijn in een ziekenhuis. Wie de onderliggende Disney-ideologie kan relativeren of abstraheren, zal het belang van een empathische grondhouding als basis voor een goede functionele hulpverlenende relatie erin bevestigd zien. Boudewijn Baeskens
36
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Over de grenzen Een bericht uit Rome Door Anne Vandenhoeck
Rome, 14 november 2012 De Tiber staat gevaarlijk hoog en vanop de trappen van het oudste ziekenhuis in de eeuwige stad, kijken patiënten en zorgverleners bezorgd naar het snel stromend water. Onopvallend in de hoek van de trap, op weg naar de ingang, staat een bronzen beeld van een zittende bedelares, een duidelijke verwijzing naar de oorsprong van deze voorziening. Het Santo Spiritus ziekenhuis ontstond nadat paus Innocentius III (1198-1216) een akelige droom had. In de droom toont een engel hem hoe uit de rivier de Tiber alle dode, achtergelaten vondelingen in netten opgevist worden. Na deze droom beslist de paus snel om een ziekenhuis op te richten voor de armen van de stad in de ruimte tussen de Tiber en het St Pietersplein. Ospedale Santo Spirito ligt dus in de voortuin van het Vaticaan. De paus roept daarvoor de hulp in van Guido de Montpellier, een ridder van de orde van de Tempelieren die in Montpellier al een ziekenhuis had opgericht. Het ziekenhuis zou speciale aandacht moeten hebben voor de zorg voor vondelingen.
Guido de Montpellier stichtte vervolgens een congregatie die de zorg voor de armen en zieken moest opnemen in het nieuwe ziekenhuis. De broeders trokken er wekelijks op uit om in de stad de zieken, armen en vondelingen op te halen en te brengen naar het ziekenhuis. De pauselijke bul, die de oprichting van het ziekenhuis bevestigt, spreekt uitdrukkelijk van de zorg voor de armen met de woorden van de zaligsprekingen. Opeenvolgende pausen namen beslissingen voor dit ziekenhuis. In 1471 besloot bijvoorbeeld paus Sixtus IV om het ziekenhuis te herorganiseren in functie van het heilig jaar en de zorg voor de vele pelgrims die naar de eeuwige stad zouden komen. De herorganisatie hield in dat het ziekenhuis verdeeld werd in afdelingen gericht op de behandeling van bepaalde medische problemen. Typisch voor dit ziekenhuis bleef echter de aandacht voor weeskinderen. Ten teken hiervan kan men tot op vandaag nog steeds het doorgeefluik zien aan de buitenkant van het ziekenhuis waar eeuwenlang vondelingen in gelegd werden.
Anne Vandenhoeck [ Over de grenzen ] 37
Wie vandaag het ziekenhuis binnenwandelt als bezoeker, krijgt de indruk in een vervallen, oude site rond te lopen. Het Santo Spirito ziekenhuis staat ook deels in de steigers. Niettemin is er een binnentuin met palmbomen als een kleine oase. In het midden van het ziekenhuis, naast de bank, ligt een kleine kapel. De kapel is oud en straalt vooral verval uit. In de hoek een Mariabeeld met electrische kaarsjes. De ruimte wordt opgedragen aan zuster Agostina Pietrantoni (zusters van liefde) die in de 19de eeuw in het ziekenhuis werkte. Ze werd zalig en heilig verklaard omwille van haar niet aflatende zorg voor zwaar zieke patiënten in een moeilijke tijd in het ziekenhuis. Vandaag is ze de patroonheilige van verpleegkundigen in Italië. Aan het Santo Spirito ziekenhuis is ook een prachtige kerk verbonden die momenteel wordt gerestaureerd.
De pastorale dienst (assistenti spirituali) wordt traditiegetrouw bemand door de Camillianen, een congregatie die zich specifiek richt op de zorg voor zieke mensen. Pastores die twee jaar geleden deelnamen aan de ontmoeting in Rome tussen Nederlandse, Vlaamse en Italiaanse pastores herinneren zich waarschijnlijk dat de meerderheid van deze laatste groep bestond uit priesters en broeders Camillianen. Momenteel zijn er ook twee Poolse priesters ingeschakeld in de pastorale zorg in Santo Spirito. In Italië zijn lekenpastores in de zorg nog steeds een schaars goed.
38
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Rome, 15 november 2012 Op donderdag 15 november trekken we naar Vaticaanstad om deel te nemen aan de 27ste internationale conferentie van de pontificale raad voor zorgverleners (the pontifical council for health care workers). Deze raad richt jaarlijks een driedaags congres in voor mensen werkzaam in de zorg: artsen, apothekers, verpleegkundigen, directies, pastores... De conferenties van deze pontificale raad zijn berucht om de volgepropte programma’s en de urenlange defilé van sprekers waarbij de deelnemers nauwelijks aan bod komen. Maar naar dit congres ga je ook om te netwerken. Daar zit bijvoorbeeld father Nuno van Portugal, Sister Pat van Ierland, stafmedewerker Caritas Marie France van Luxemburg en father Pangrazzi van Italie. Het is leuk en zinvol om ze weer te zien en uit te wisselen over de toestand van het pastoraat in de verschillende landen. Zevenhonderd deelnemers uit 67 verschillende landen zijn hier samen. Het thema van de conferentie is evangelisatie in de context van het ziekenhuis, een menselijke en spirituele missie. Evangelisatie werd niet gedefinieerd, maar uitgelegd als het brengen van een evangelische hoop in een context van kwetsbaarheid en lijden.
Tijdens de lunchpauze van het congres maak ik deel uit van een kleine expertgroep die samenkomt om een internationale conferentie voor katholieke pastores voor te bereiden. De conferentie gaat door in Rome in 2014, wordt georganiseerd door de pontificale raad en staat open voor iedereen die professioneel in het pastoraat van de gezondheids- en welzijnszorg staat. De expert meeting wordt een hevige en geanimeerde discussie tussen een Portugees, twee Spanjaarden, een Luxemburgse, een Fransman, een Amerikaanse, twee Polen, een Ierse en een Belgische. We zijn het uiteindelijk eens over een datum, een titel, doelen, werkwijze en een thema. Nu moet het nog naar de pontificale raad. Als ons voorstel erdoor komt, wordt dit een aanrader en een reis naar Rome waard! Reserveer alvast november 2014 in je agenda! Uw reporter ter plaatse
OVER DE AUTEUR Anne Vandenhoeck is wetenschappelijk medewerker en supervisor aan het Academisch Centrum voor Praktische Theologie te Leuven en stafmedewerker vicariaat Caritas in Brugge. E-mail:
[email protected]
Pieter Vandecasteele [ Verslag ] 39
Verslag 15 oktober: DAG VAN DE SPIRITUELE ZORG Door Pieter Vandecasteele
Inleiding 15 oktober was voor veel pastores en andere spirituele zorgverleners in ziekenhuizen, woonzorgcentra en voorzieningen voor mensen met een handicap een bijzondere dag. Pal in het midden van de ‘maand van de spiritualiteit’ werd 15 oktober voor de eerste keer uitgeroepen tot ‘dag van de spirituele zorg’. Het idee was vorig jaar ‘gekiemd’, op het startcongres van de beroepsvereniging voor Katholieke pastores, en in het voorjaar van 2012 groeide het verder uit. Oorspronkelijk werd er gedacht aan een ‘dag van de pastor’, maar hier werd vlug van afgestapt omdat we niet in de eerste plaats de persoon, maar wel het specifieke pastorale en spirituele zorgaanbod voor het voetlicht willen brengen. Er werd nog even getwijfeld of zo’n themadag wel een goed initiatief is. Er zijn immers nu al meer themadagen dan er ‘gewone’ dagen per jaar zijn, waardoor het effect van een themadag in vraag gesteld kan worden. En bovendien komen er
in oktober een aantal relevante themadagen heel kort op elkaar: de dag van de palliatieve zorg, de dag van de chronisch zieke mensen, de dag van de geestelijke gezondheid,… Wanneer we achteraf terugkijken – aangenaam verrast door de grote diversiteit en creativiteit waarmee pastores aan de slag zijn gegaan – valt alle twijfel weg: de ‘dag van de spirituele zorg’ was een schot in de roos, en is voor herhaling vatbaar!
Thema Het thema van de maand van de spiritualiteit was dit jaar ‘authenticiteit’. Voormalig reclamemaker en bekende Vlaming Guillaume Van der Stighelen schreef er een lezenswaardig essay over. En de slogan van de dag van de spirituele zorg is ook op dit thema geïnspireerd: ‘Believe it or not, spirituele zorg is echt!’. Het is geen zweverig surplus, maar een wezenlijk aspect van de integrale zorgverlening. Waarom? Omdat het ‘echt’ is, in de be-
40
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
tekenis van authentiek, maar ook in de betekenis van efficiënt: het werkt echt, het maakt verschil. De slogan drukt bovendien uit dat het onderscheid tussen geloven en niet-geloven – believe (it) or not – in deze context niet relevant is.
Overzicht van de initiatieven Om de dag en het thema wat concreter gemaakt, werden allerlei suggesties verzameld die via de Elisabeth-website te consulteren waren. De beroepsvereniging liet ook balpennen bedrukken met de slogan, zodat pastores ook letterlijk ‘iets te bieden’ hadden. Er werden uiteindelijk meer dan 7000 balpennen verspreid in een vijftigtal verschillende voorzieningen. Veel pastores maakten van de gelegenheid gebruik om het spiritueel zorgaanbod van de pastorale dienst bekend te maken bij bewoners en patiënten. In het Algemeen Ziekenhuis Imelda te Bonheiden kreeg iedere afdeling een mand met balpennen om uit te delen, en iedere patiënt kreeg een placemat met uitleg over pastorale zorg. In de universitaire ziekenhuizen in Leuven vonden heel veel patiënten bij hun ontbijt ook een wenskaart met informatie over spirituele zorg. Een combinatie van lichamelijk voedsel met geestelijk voedsel zeg maar (zie foto).
ling georganiseerd waarin kunstwerkjes getoond werden van personeelsleden van de voorziening. Ze hadden in de weken voordien de opdracht gekregen om uit te drukken wat spiritualiteit voor hen betekende. De tentoonstelling hing verspreid in de voorziening, en was verbonden met een ‘rode draad’, om uit te drukken dat spiritualiteit een rode draad is in de organisatie. Een aantal pastores richtte zich ook via e-mail naar de collegazorgverleners. In de algemene ziekenhuizen van de groep Gezondheidszorg Oostkust kregen de hoofdverpleegkundigen bijvoorbeeld enkele vragen mee om in hun team te bespreken: ‘Hoe ziet mijn eigen spiritualiteit eruit?’, en ‘hoe herken ik spirituele noden bij patiënten?’. Het zijn geen makkelijke vragen, maar ze geven wel te denken, en het zijn aanzetten voor verder gesprek. Verschillende collega’s vonden nadien de weg naar de pastorale dienst, voor een persoonlijk gesprek of voor vragen met betrekking tot de integratie van spirituele zorg in hun eigen werkzaamheden. In het dienstencentrum De Bolster, een voorziening voor mensen met een mentale beperking, organiseerde de pastor zelfs een heus spiritueel café voor collega’s, waar de werking werd voorgesteld en waar boeken, teksten en educatief materiaal ter beschikking was.
Tot slot
In het Jan Ypermanziekenhuis te Ieper konden mensen dan weer in de Stille Ruimte terecht voor een wel heel bijzonder geschenkje: een potje met zaadjes erin (zie foto). Er waren zaadjes beschikbaar voor liefde, vriendschap, troost en vertrouwen. En in het potje zat ook nog het gekende verhaal van de jongeman die aan de engel allerlei vruchten vraagt, terwijl de engel alleen zaadjes heeft. De dag werd ook aangewend om spirituele zorg beter bekend te maken bij collega-zorgverleners, of om de spirituele dimensie van het zorgdragen te belichten. In het dienstverleningscentrum Heilig Hart te Deinze werd een tentoonstel-
De eerste dag van de spirituele zorg heeft heel wat losgemaakt bij mensen, zowel bij bewoners en patiënten als bij collega’s en directie. De pastores die dit jaar al deelgenomen hebben, waren aangenaam verrast over de grote interesse die ze mochten ondervinden uit vaak onverwachte hoek. Pastores die dit jaar – om welke reden dan ook – geen acties ondernamen, worden bij deze uitgenodigd om volgend jaar aan te sluiten. Mensen doen pas een beroep op een pastor of spiritueel zorgverlener als ze het aanbod kennen. Dat aanbod kan slechts gekend zijn als het zichtbaar gemaakt wordt, en een eigen themadag is hiervoor een belangrijke hefboom!
Annelien Van der Borght [ Waar de wegen samenkomen… ] 41
Waar de wegen samenkomen… Een reflectie over uitdagingen van de pastor als ethicus Studievoormiddag Academisch Centrum voor Praktische Theologie
Door Annelien Van der Borght
Vrijdag 7 december: ondanks de waarschuwingen van Frank Deboosere trotseerden heel wat pastores en studenten de winterse buien om deel te nemen aan de studiedag ‘de pastor als ethicus’ georganiseerd door het Academisch Centrum voor Praktische Theologie. Het werd een goed gevulde voormiddag, waarbij de ethische begeleiding door de pastor centraal stond. Voorwaar geen makkelijk thema! Er stond de sprekers dan ook de moeilijke taak te wachten om enerzijds de eigen ervaringen omtrent ethiek en pastoraat toe te lichten, maar om anderzijds ook enkele metareflecties te maken over de (al dan niet mogelijke) rol van de pastor binnen het breder ethisch kader van een ziekenhuis of zorginstelling…
Ethiek als samenspel De Leuvense professor Axel Liégeois beet de spits af met een uitzetting over zijn praktisch-ethisch model in de zorg. Het model dient ter ondersteuning van een ethisch overleg
rond een welbepaalde situatie waarbij zorgverleners zich voor een ethisch dilemma geplaatst weten. Eerder dan concrete oplossingen voor te schotelen, brengt het model de verschillende ‘lagen’ van het ethisch overleg in kaart. Tot deze lagen of dimensies behoren vooreerst de grondhoudingen die men dient aan te nemen en het dialoog tussen verschillende actoren; ten tweede is er de algemene situering van de context zelf: het analyseren van de situatie, het verhelderen van de motieven, het uitzoeken van mogelijke alternatieven en het inschatten van de eventuele effecten; tot slot zijn er ook drie evaluatiemomenten: het uitspreken van spontane intuïties, het verduidelijken van de normen en het evalueren van de fundamentele waarden die een rol spelen. Gegroeid vanuit een christelijke inspiratie, trok het model radicaal de kaart van het relationeel personalisme (het centraal stellen van de persoon-in-relatie). Omwille van het niet-theologisch taalgebruik is dit model echter breed toepasbaar, aldus professor Axel Liégeois.
42
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
De drie volgende sprekers, Ria Vercamer, Mieke Van Steelandt en Barbara Focquaert, schetsten telkens een beeld van hoe zij in hun eigen werkcontext geconfronteerd worden met ethiek. Bleek dat het ging om zeer uiteenlopende situaties: gaande van ethiek tussen ‘de soep en de patatten’ tot georganiseerde overlegmomenten en het ondernemen van concrete stappen omtrent ethische richtlijnen. Een hele boterham en dikwijls een proces dat niet van een leien dakje loopt! Wat in de drie lezingen telkens weer naar boven kwam, is het belang van een gedeelde verantwoordelijkheid: je kan de kar niet alleen trekken! Op microniveau heb je immers medestanders nodig die eveneens ethisch bewogen zijn door bepaalde omstandigheden en dit mee willen opnemen in een ethisch overleg. Op mesoniveau heb je het beleid van de zorginstelling dat de ruimte, de tijd en de middelen moet bieden om zo’n ethisch zorgnetwerk uit te bouwen. Tot slot is er op breder macroniveau een samenleving nodig die niet louter economisch denkt… Doorheen de lezingen bleek duidelijk dat elk niveau eigen strubbelingen met zich meebrengt. Overigens is de vraag naar de relatie tussen de pastor en ethiek niet eenvoudig en dit op meerdere vlakken. Vooreerst is er vanuit het beleid van de zorginstelling soms een terughoudendheid om pastores deel te laten nemen aan ethische overlegmomenten. Het is een soort ‘angstreactie’ op het beeld van de moraliserende christelijke pastor die reeds vooraf weet wat goed is, zonder rekening te houden met de context en de betrokken partijen. Ten tweede stellen pastores zichzelf de vraag of zij op ethisch vlak wel genoeg gevormd zijn? Ria Vercamer gaf als antwoord dat iemand nooit genoeg gevormd is, maar dat pastores wel een zekere bagage en een ethische gevoeligheid in de schaal kunnen werpen, zeker met onder andere het model van professor Axel Liégeois. Mieke Van Steelandt gaf echter ook aan dat verdere vorming op ethisch vlak zeker geen overbodige luxe is. Dit geldt niet alleen voor de pastor, maar ook voor de andere medewerkers in het ethisch comité. Een derde punt dat vooral belicht werd tijdens de lezing van Barbara Focquaert is de vraag of pastores überhaupt ethici moeten zijn (en vica versa). Hier klinkt duidelijk de bezorgdheid om de teloorgang van de andere pastorale taken (zoals kamerbezoeken, het verzorgen van liturgie) wanneer er teveel tijd gaat naar ethische overlegmomenten en het uitwerken van beleidsmatige structuren. Daartegenover staat de opmerking van Mieke Van Steelandt dat het net ook een ‘opwaardering’ kan zijn van het beroep van de pastor, omwille van de eigen specifieke competenties van de pastor. Deze ‘troeven’ die pastores in handen hebben, kwamen eveneens
in de drie lezingen terug naar boven. Mieke plaatste ze extra onder de aandacht: het feit dat de pastor opgeleid is om vanuit een ‘holistische’ visie te kijken naar de concrete (lijdende) mens en het vertrouwd zijn met waarden en betekenissen in plaats van zich te focussen op een oplossing, spelen volgens haar in het voordeel van de pastor. Ook de bewegingsruimte van de pastor en het daarmee gepaard gaande helikopterperspectief zorgen voor een heel eigen bijdrage van de pastor aan het ethisch debat. Tot slot klonk een laatste opmerking in de drie lezingen heel scherp door: de deelnemers aan het ethisch debat zijn principieel gelijkwaardig! Zo wordt tevens een ‘veilige’ omgeving gecreëerd waar elkeen zijn of haar perspectief kan binnenbrengen, zonder dat er op voorhand al bepaald wordt wiens mening meer of minder zou doorwegen.
De radicale keuze voor de persoon-in-relatie: challenge accepted? De sterkte van deze studiedag was ongetwijfeld de koppeling tussen de theorie geschetst door professor Axel Liégeois en de praktische getuigenissen van de drie daaropvolgende sprekers. Tevens kwamen ook enkele algemene metareflecties naar boven (zie hierboven geschetst) die in elke specifieke zorgcontext zeker van dienst kunnen zijn. Het belangrijkste van deze studiedag is voor mij echter haar ethisch vertrekpunt, namelijk het relationeel personalisme tegenover een rigide normenethiek. Met de radicale keuze voor de persoon-inrelatie dient men af te stappen van een reeds vooraf bepaald ‘ethisch goed’ of ‘ethisch kwaad’. In die zin is het tevens een keuze voor het ‘niet zekere’: we weten immers niet direct wat hier de beste optie is. Ook de pastor niet! Al lijkt dit soms van hen verwacht te worden, of gaat men hier vaak stilzwijgend van uit en vormt dit laatste soms de reden waarom pastores niet mogen deelnemen aan ethische debatten binnen hun voorziening. Vanuit het relationeel personalisme is het echter de taak van de pastor om met beide voeten te gaan staan in een spanningsveld van verschillende intuïties, normen en waarden en deze ook expliciet uit te drukken. Dit wil echter niet zeggen dat dit de enige taak is van de pastor. Net zoals alle andere deelnemers aan het ethisch debat heeft ook de pastor de taak om zijn mening te expliciteren en verder vorm te geven aan de hand van het geschetste model van professor Axel Liégeois. In die zin is dit model voor mij zeker geen afvlakking, maar een ‘opwaardering’ van de christelijke identiteit van de pastor! Werd ons als christenen immers niet geleerd om de wet te overstijgen door het gebod van de liefde dat altijd
Annelien Van der Borght [ Waar de wegen samenkomen… ] 43
opnieuw het eerste en tevens het laatste criterium zou moeten zijn van ons doen en laten? Wanneer wij ons echter laten verleiden tot radicale ‘normatieve’ standpunten, verliezen wij dan niet dit ijkpunt van de liefde, van de menslievende zorg? De sterkte van dit ethisch praktisch model – het niet vooraf vastgelegde ethisch goede of ethisch kwade – is echter ook de moeilijkheid: hoe zal men immers uiteindelijk de afweging maken? Ethiek is immers geen kwestie van voorof tegenstemmen op te tellen, te meer dat dit model het zwart/wit denken achter zich probeert te laten en ook de grijze zones (de alternatieve handelingsmogelijkheden) wil aftasten. Ethiek is ook geen democratie: alsof de optie met de meeste stemmen het zou halen. Ethiek is de zoektocht naar ‘het goede leven’ en valt daarom buiten dit soort van strakke handelingsstrategieën. En toch zal er uiteindelijk een
beslissing moeten vallen… Deze problematiek is dan ook een concrete vraag naar het soort beleid van de zorginstelling. Is de zorginstelling in staat om ook buiten het economisch management-denken te treden en de uiteindelijke beslissing niet te laten afhangen van dit soort denken? Ik ga echter ook mee in de bezorgdheid van Barbara Focquaert dat er door de focus op de ethische taak van de pastor misschien een overbevraging gebeurt van deze laatste. Aldus is het gevaar reëel dat de specifiek pastorale taken eronder komen te lijden. Het kan dan ook een valkuil zijn voor de pastor om zich bijna uitsluitend toe te leggen op diens ethische taak, zeker in een context waarin het ethische luikje ‘geleerder’ of meer gewaardeerd lijkt dan het specifiek pastorale luikje. Eens te meer blijkt dat de pastor ook een ware ‘profeet’ moet zijn in doen en laten, in spreken en ‘zijn’!
44
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
80 jaar Caritas in België 4 december 2012 - provinciehuis Leuven Ontmoetingsdag ‘Gezond & wel? Sain & sauf? Door Lieve Coorevits
80 jaar Caritas in België vieren doe je niet alleen. In navolging van de ontmoetingsdag in Mont-Godinne in december 2011, vond op 4 december, in aanwezigheid van Prinses Astrid, in het Provinciehuis in Leuven onder het thema ‘Gezond en wel?’ een ontmoetingsdag plaats tussen organisaties actief in de werkvelden van Caritas. Op deze ontmoetingsdag stond onze gezondheid centraal. Een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid is van het grootste belang voor het vinden van een job, het onderhouden van familie- en vriendschapsbanden, het zorgen voor gezin en kinderen, en zoveel meer. Niet iedereen heeft echter dezelfde kansen om gezond te leven. Hoewel iedereen recht heeft op adequate gezondheidszorg, blijkt uit de praktijk dat voor tal van kwetsbare groepen de weg naar de nodige zorg vol hindernissen ligt. Het aantal mensen dat onder de armoedegrens geraakt, neemt nog toe door de gevolgen van de economische crisis. Voor mensen in armoede liggen de kosten voor aangepaste zorg vaak te hoog, wat resulteert in het uitstellen van een bezoek aan huisarts, aan de tandarts, of
van medische ingrepen. Kwetsbare mensen komen daardoor in een nog meer precaire situatie terecht. Reden genoeg om op zoek te gaan naar de valkuilen voor een goede gezondheid én naar mogelijke oplossingen voor de bestaande problemen. De input hiervoor leek ons best te komen van mensen die dagelijks met deze problematiek geconfronteerd worden: stafmedewerkers, vrijwilligers, maar ook en in de eerste plaats de hulpvragers en begunstigden zelf van de organisaties op het terrein. Zij waren de genodigden van de dag. De dag startte met een uiteenzetting van Prof. Ides Nicaise (HIVA Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving) die ons om te beginnen enkele sombere cijfers meegaf: onderaan de sociale ladder is de gezonde levensverwachting van een jongvolwassene 20 jaar korter dan bovenaan. Terwijl door de crisis de sociale zekerheid aangetast wordt, neemt de gezondheidsarmoede toe. België scoort heel goed wat betreft de toegang tot de gezondheidszorg, in de zin van nabijheid en korte wachttijden. Maar België is geen
Lieve Coorevits [ 80 jaar CARITAS IN BELGIË ] 45
voorbeeld op het gebied van betaalbaarheid, kwaliteit of gelijkheid. De gevolgen hiervan zijn het stijgend aandeel gezondheidskosten in de uitgaven van gezinnen, het nog steeds toenemend verschil in levensverwachting en het ontstaan van gezondheidsschulden bij gezinnen. De ongelijkheid wordt versterkt door de toename van private aanvullende verzekeringen die zijn weggelegd voor mensen met een degelijk tot zeer goed inkomen (bijvoorbeeld de hospitalisatieverzekering als extralegaal voordeel). Ook hierdoor wordt de kloof met mensen zonder tewerkstelling groter. Ides Nicaise roept op om de gezondheidszorg te vermaatschappelijken in plaats van de armoede te medicaliseren. In de workshops die hierna van start gingen, werd vanuit vijf invalshoeken de link naar gezondheid gemaakt. De bedoeling was om de meest prangende problemen op te lijsten, hiervoor oplossingen en argumenten te zoeken die beleidsmensen kunnen overtuigen. Alle deelnemers kregen de kans om in gesprek te gaan met collega’s en experten om de belangrijkste problemen aan te duiden en samen naar mogelijke oplossingen te zoeken.
Workshop Migratie Migranten en asielzoekers komen naar België, vaak na een lange weg en met een voorgeschiedenis vol kwetsuren. Ze worden geconfronteerd met lichamelijke, maar vaak ook met geestelijke gezondheidsproblemen, maar hebben het heel moeilijk om wegwijs te raken in en toegang te krijgen tot ons gezondheidssysteem. Twee problemen werden als bijzonder precair beschouwd. Het eerste vormt de toegang tot de gezondheidszorg. De toegankelijkheid van ons systeem moet verbeterd worden voor migranten en vluchtelingen, zonder dat er daarom een ‘apart’ systeem moet opgezet worden. Veeleer werd binnen de workshop gepleit voor administratieve vereenvoudiging, en voor harmonisatie en integratie binnen het regulier systeem, o.m. door doelgerichte preventiecampagnes en door het ondersteunen van de medische en welzijnssector via interculturele bemiddelaars en tolken. Argumenten hiervoor waren duidelijk kost- en tijdbesparing, efficiëntie, maar zeker ook het verminderen van de ongelijkheid op vlak van gezondheid, het bevorderen van de algemene volksgezondheid, het ontwikkelen van expertise, een betere
identificatie van de problemen en tenslotte maar vooral: een meer menswaardige en respectvolle benadering. Als tweede grote probleem werd de aanpak van de mentale gezondheid van de migranten naar voren geschoven. Migranten kampen vaak met grote mentale problemen, door traumatische ervaringen waarvoor ze hun land hebben verlaten, of door de situatie waarin ze hier terecht gekomen zijn. Migranten zouden veel meer toegang moeten krijgen tot het reguliere aanbod voor psychische gezondheid en de eerstelijnsgezondheidszorg zou ook de mentale gezondheid in acht moeten nemen. Er wordt veel te snel gemedicaliseerd, vaak door het gebrek aan communicatie en tijd. Ook hier wordt gevraagd naar meer respect voor de persoon: een migrant is geen dossier.
Workshop Eenzaamheid Mensen raken, om zeer uiteenlopende redenen, geïsoleerd. Eenzaamheid heeft negatieve gevolgen op geestelijke en lichamelijke gezondheid. De grootste problemen rond eenzaamheid werden als volgt geformuleerd: eenzame mensen worden moeilijk bereikt en kunnen niet altijd adequaat geholpen worden. Daarvoor is een versterking nodig van zowel de verschillende kanalen (middenveld, dienstverlening), als van de samenwerkingsverbanden tussen verschillende kanalen en diensten, en moet meer ingezet worden op vrijwilligerswerk. Hiervoor zijn weinig extra middelen nodig en het isolement van mensen zou op een degelijke manier kunnen worden aangepakt. Een ander discussiepunt was de onmogelijkheid voor vele ouderen om een positieve keuze te maken voor een woonzorgcentrum, simpelweg omdat hun financiële situatie dit niet mogelijk maakt. Er moet dringend nagedacht worden over drempelverlaging en kostenbeheersing. Belangrijk hierbij, en dit was ook een bedenking vanuit andere workshops, is het duurzame karakter van initiatieven. Pilootprojecten en projectsubsidies worden, na heel wat administratief werk, toegekend voor een jaar of voor enkele jaren. Er komt daarna heel wat administratieve verantwoording bij kijken, en zelfs bij positieve evaluatie stopt de projectsubsidie vaak, om plaats te maken voor een ander pilootproject in een andere setting, en gaat alles wat is opgebouwd opnieuw verloren.
46
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Workshop Armoede en huisvesting Mensen in armoede wonen vaak in slecht onderhouden woningen. Vochtproblemen, slechte sanitaire voorzieningen, gebrekkige verwarming. Met alle gevolgen voor de gezondheid. Ziek zijn maakt arm. Een vicieuze cirkel dus. Kwetsbare personen hebben nog veel te weinig toegang tot kwaliteitsvolle woningen. Er bestaat een plan voor 42.000 sociale woningen in Vlaanderen en 5000 in Brussel, maar het wordt niet of veel te traag uitgevoerd. Nochtans blijkt uit een Nederlandse studie dat elke euro geïnvesteerd in huisvesting 2 euro winst oplevert voor de overheid. Mogelijke pistes zijn: leegstaande woningen op de woningmarkt brengen, de taken van de sociale verhuurkantoren uitbreiden, crisishuisvesting en leasingprojecten,… De deelnemers aan de workshop vroegen zich af hoe er zoveel geld beschikbaar kan zijn om een bank te redden maar een investering in huisvesting (die ook opbrengt) niet mogelijk is. Daarnaast moet er veel meer aandacht gaan naar het recht op wonen en het respecteren van de woningcode. Eigenaars kennen vaak veel te weinig de vereisten van de woningcode. Via sensibilisering moet hieraan gewerkt worden en controles moeten zorgen dat de verhouding prijs - kwaliteit bewaakt wordt.
Workshop Ouderen 2012 is uitgeroepen tot Europees jaar voor ‘Actief Ouder Worden’ (Active Ageing). Maar wat als de gezondheid niet mee wil? De combinatie gezondheidsproblemen en een klein pensioen brengt meer en meer ouderen in probleemsituaties. Ouderen vormen een kwetsbare groep, zowel wat lichamelijke als geestelijke gezondheid betreft. Er bestaan nog altijd te veel taboes en stereotypen inzake ouderen, mensen met dementie worden te weinig ondersteund en er is op de dag van vandaag een te positieve maatschappelijke visie op thuiszorg en een te negatieve over het verhuizen naar een voorziening (woonzorgcentrum, serviceflat, …).
Toetsen aan het beleid Het uitwisselen in workshops nam de rest van de voormiddag in beslag, en ook nog een deel van de namiddag. Daarna kwamen de groepen terug samen in plenair, en werden de eigen bevindingen gedeeld met de deelnemers aan de andere workshops, én met een panel van beleidsmedewerkers: mensen van studiediensten en kabinetten die een eerste reactie gaven
op die bevindingen. Het panel bestond uit Helga Pletzers (Studiedienst CEDER, CD&V), Annelies Debels (Studiedienst Groen!), Stefan Arts (parlementair medewerker CD&V), en Magda De Meyer (Adjunct-Kabinetchef Armoede van het kabinet van Vlaams minister Lieten, sp.a). De vertegenwoordiger van het kabinet van minister Laurette Onckelinx was aangekondigd, maar moest in laatste instantie verstek laten gaan. De panelleden luisterden met veel interesse en betrokkenheid, en met een grote bereidheid om na te denken over initiatieven om de situatie van mensen daadwerkelijk te verbeteren, niettegenstaande het huidige budgettaire korset, en dit zonder te vervallen in partijpolitiek opbod. Vooral aan administratieve procedures kan zonder al te veel kosten gesleuteld worden, en ook een meer proactieve houding – waarbij actief getracht wordt mensen in armoede te bereiken - in plaats van te volstaan met het toekennen van voordelen die men als arme wel zelf moet komen opeisen (cf. het OMNIO-statuut), moet haalbaar zijn. De uitbouw van een toegankelijke en betaalbare zorg, met aandacht voor de meest kwetsbare groepen, blijft de beste garantie op een goede gezondheid voor iedereen, daarover was iedereen het eens. Voor Caritas in België was deze ontmoetingsdag niet alleen een verjaardagshappening, maar ook een manier om de vinger aan de pols te houden. De inbreng van mensen met een verschillende achtergrond, uit tal van organisaties waar we op verschillende manieren mee in contact komen en samenwerken, bood een waardevolle staalkaart van problemen en aandachtspunten, maar ook van daadkracht, van enthousiasme en engagement, van creatief en innoverend nadenken en handelen. We wilden na 80 jaar niet achteruit kijken, maar resoluut vooruit: de aan gereikte problematieken bieden meer dan voldoende aanzetten om onze werking voor de komende jaren te helpen stofferen. Uit de reacties van de deelnemers bleek dat vooral de uitwisseling tussen stafmedewerkers, experten, vrijwilligers en hulpvragers erg gewaardeerd werd. Het ontmoeten van mensen uit andere organisaties die zich ook dagelijks inzetten om verandering te brengen, geeft energie. Het leren kennen van de situatie aan de andere kant van de taalgrens was voor anderen dan weer het meest interessante van deze dag. De dag werd afgesloten met een feestelijke receptie, een bijkomende gelegenheid voor uitwisseling tussen de verschillende deelnemers. Lieve Coorevits
[ Agenda ] 47
Agenda BEROEPSVERENIGING VOOR KATHOLIEKE PASTORES De beroepsvereniging organiseert op zaterdag 20 april 2013 in de oude abdij in Drongen haar derde congres, en er wordt dit keer gefocust op pastorale gesprekstechnieken. Er is een lezing gepland van de Nederlandse theoloog Martin Walton, die het zal hebben over het eigene van het pastorale gesprek, waarbij zowel ingegaan wordt op de inhoud als op de methode. Daarna kunnen de deelnemers een aantal werkwinkels volgen. In deze werkwinkels laten we telkens eerst een externe deskundige aan het woord, waarna een pastor reageert vanuit zijn of haar eigen expertise. Enkele van de thema’s die aan bod zullen komen: het pastoraal gesprek bij beginnende dementie; het crisisopvanggesprek; groepsgesprekstechnieken;… Na het congres, dat voor alle geïnteresseerden toegankelijk is, volgt de algemene vergadering van de beroepsvereniging.
VLAAMS WELZIJNSVERBOND De Commissie Pastoraal nodigt je uit op een inspiratie- en ontmoetingsdag rond ‘zintuiglijk vieren’ in de abdij van Drongen (7/2/2013) of in het TPC in Antwerpen (28/2/2013), van 9 tot 16u. De inhoud van beide dagen is identiek. Meer info: Els Van Schelvergem, pedagogisch begeleider pastoraal VVKBuO:
[email protected], 02 507 08 07. Fons Geerts, stafmedewerker ethiek en zingeving Vlaams Welzijnsverbond:
[email protected], tel. 02 507 01 29.
Inschrijven: Wie zich wil inschrijven, stuurt een mailtje met zijn gegevens (naam, voorziening en adres voor de facturatie) naar: anita.
[email protected]. Daarna krijgt men per mail een toegangscode, waarmee men zich via een link naar de website van het VSKO kan inschrijven. Op dat moment kan men ook de keuze voor de werkwinkels doorgeven.
ZORGNET VLAANDEREN Ook in 2013 nodigt de Pastorale Commissie de pastores uit voor een studietweedaagse. Die gaat door op 24 en 25 oktober 2013. De nieuwe tweedaagse richt zich op de organisatierol van de pastor. Noteer dit alvast in uw agenda!
ACADEMISCH CENTRUM PRAKTISCHE THEOLOGIE • • •
- 15 maart 2013 ‘Kunst als bron van transcendentie’ tussen 9u-17u in MTC Kleine Aula - 15 mei 2013 ‘Liturgie vieren met personen met een verstandelijke beperking’ tussen 9u-17u in MTC Kleine Aula - 13th International Conference on Children’s Spirituality — 10-13 July 2013 ‘For the sake of children. Hidden forms of power in caring for children’s spirituality’ Maria Theresiacollege, KU Leuven, Sint-Michielsstraat 6, 3000 Leuven, Belgium
Meer info en inschrijvingen: Angeline De Moor, coördinator Academisch Centrum
[email protected]; 016/328467
48
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Geraakt! Ontmoeting met Hildegard Door Alexander van Biezen
Het was de eerste keer dat we elkaar echt ontmoet hebben, de zomer van 2012. Ik had al wel heel wat over haar horen vertellen en over haar gelezen. En ik was stilaan nieuwsgierig geworden om haar dan ook eens echt te ontmoeten. Maar het kwam er maar niet van, drukke beslommeringen ondersneeuwden steeds weer opnieuw mijn voornemen. Tot zich onverwacht de gelegenheid voordeed. Begin juni had de Studiegroep Hildegard van Bingen me gevraagd om een boek over de psychotherapie van Hildegard van Bingen te vertalen in het Nederlands, ter gelegenheid van haar geplande uitroeping tot kerklerares in oktober 2012. Een betere gelegenheid zou ik niet krijgen. Want in de stille zomermaanden ligt het onderwijs even stil (mijn tweede baan, naast mijn werk als pastor in het ziekenhuis van Herentals), en had ik eindelijk de tijd om eens echt werk te maken van onze ontmoeting. Het boek in kwestie bleek vooral te gaan over het tweede hoofdwerk van Hildegard, het Liber Vitae Meritorum (het Boek van het verdienstelijke leven), en doorheen dit boek heb ik haar zoveel beter mogen leren kennen. Hildegard van Bingen: Benedictijnse abdis uit de 12de eeuw, ongelofelijk actief op een heel breed domein, van religie over kosmologie, wetenschappen, het componeren van muziek, poëzie, plantkunde en kruidenleer, linguïstiek, geneeskunde, om maar de voornaamste te noemen, want ik zal er wellicht nog een heel aantal vergeten. Hildegard is als het ware een diamant, heel veelzijdig, en als je die diamant
draait, dan ontdek je steeds weer opnieuw nieuwe vlakken en zijden op die diamant, die je eerder nog niet waren opgevallen. Een veelzijdige dame die niet onder één noemer te vangen is. Wat me zo fascineert aan Hildegard is dat ze ons een onverwacht venster biedt naar een oude, symbolische, verloren gewaande wereld, net voor de doorbraak van een meer rationalistisch wereldbeeld dat vanaf de 13de eeuw sterk opgeld maakt. Een nieuw, intellectueel tijdperk breekt aan, waarin alles wat naar mystiek zweemt stilaan verdacht wordt en zich in de marge verbergt. Historisch georiënteerde theologen zullen me er ongetwijfeld op wijzen dat je het denken van Hildegard niet kan begrijpen buiten de context van de 12de eeuw waarin ze leefde, en dat je haar wereld niet zo maar kan overzetten naar onze tijd. En, zelf kind van een rationalistische, wetenschappelijke tijd, ben ik de eerste om hen gelijk te geven. Maar het is sterker dan mezelf. Ik vind haar mystieke visioenen prachtig en meeslepend. Haar holistische kijk op mens en wereld, denken en genezen, gezondheid en welzijn zijn een welkom tegengewicht tegen een overdosis van rationaliteit en herstelt voor mij voor een stuk het broodnodige evenwicht. Want daar draait het om bij Hildegard: evenwicht. Gezondheid, zowel lichamelijk als psychisch, kan er in haar visie maar zijn als er een evenwicht is van alle lichamelijke, kosmische en spirituele krachten.
Alexander van Biezen [ Geraakt! ] 49
Evenwicht dat ook zo belangrijk is voor mijn werk als pastor. Elke dag in het ziekenhuis ervaar ik dat er een grote nood is aan een onderbouwde en doorleefde spiritualiteit. Een woord dat ongelukkig genoeg vandaag een nogal negatieve connotatie oproept, omdat het doet denken aan zweverige toestanden rond New Age, sjamanisme, spiritisme enz. Terwijl spiritualiteit eigenlijk gaat over het existentieel grondvlak van mensen, datgene wat mensen drijft, wat “hun ogen doet blinken”, datgene wat maakt dat mensen het ondanks alles toch volhouden en doorgaan. Een dragend grondvlak dat mensen wapent tegen de onverwachte ellende die het leven met zich kan meebrengen. Het verlangen naar evenwicht dat ik ook vaak herken bij terminale patiënten. Het verlangen naar het herstel van de balans, het vinden of terugvinden van de rode draad in hun leven, het verlangen om onafgewerkte zaken te kunnen afronden.
mystiek die fundamenteel in de wereld staat. Om mensen in grenssituaties van lijden en dood echt nabij te kunnen zijn, is het belangrijk dat je als pastor voor jezelf in het reine bent met die gegevenheid, dat je zelf je eigen eindigheid en fragiliteit op een doorgronde manier kan aanvaarden.
Wat mij aanspreekt als pastor in de figuur van Hildegard is dat het bij haar, in tegenstelling tot vele mystici, niet te doen is om een mystieke eenwording of samenvallen van de individuele ziel met God. Centraal in haar mystieke visie staat juist de verbondenheid tussen mens en schepping. De mens, geconfronteerd met zijn eindigheid en fragiliteit, met leven en dood, maakt integraal deel uit van de natuur. Het is een
Alexander van Biezen (°1963) studeerde wijsbegeerte, informatica en godsdienstwetenschappen. Hij werkt als ziekenhuispastor in het AZ St.-Elisabeth in Herentals. Daarnaast geeft hij thuisonderwijs aan leerlingen met autisme voor het BuSO Kristus-Koning in Sint-Job-in-‘t-Goor.
1 Uit: A. Strehlow, De psychotherapie van Hildegard van Bingen, SHB, Rumst, 2012, blz. 145.
Hildegards woorden zijn voor mij een balsem voor de ziel. Onovertroffen, zoals ze schrijft over de naastenliefde: “Ik echter ben de dauw waaruit het leven komt, waarmee de bloesems tot vrucht komen. […] Ik ben Gods liefste en mooiste vriendin en God openbaart mij Zijn geheimen. Alles wat God toebehoort is ook van mij, omdat ik Zijn bruidsjurk draag. Ik verbind de wonden met linnen, zoals de Zoon van God ze met Zijn tuniek geneest.”1 Een mooie ontmoeting die mij echt geraakt heeft.
OVER DE AUTEUR
E-mail:
[email protected]
50
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Uitsmijter In paradisum. Ten paradijze… Door Hilde Van der Motte
Requiem aeternam dona eis, Domine. Geef hun de eeuwige rust, Heer. Ik knik met een blik van herkenning naar één van onze kinderen naast mij. Nee, nee, niet dat wij aan eeuwige rust toe zijn, maar één van de koorzangers vooraan in de Onze Lieve Vrouwekerk in Aarschot is mijn man en de voorbije weken, met het toenemen van de plankenkoorts, werd er ook thuis meer en meer gezongen: libera me Domine, bevrijd mij Heer… Requiem in d mineur opus 48 van Gabriel Fauré. Tja, we zijn november wanneer ik dit schrijf; een requiem op de affiches van vele koren is niet vreemd. Ik ben blij dat ik naar een uitvoering van Fauré’s requiem kan. Het lijkt een slaapliedje voor de dood, zei iemand tegen Fauré toen hij het grotendeels geschreven had en hij beaamde dat ook. Ik heb, eveneens in aanloop naar het concert, het requiem meermaals beluisterd en ja, daar heeft het misschien wel iets van: het werk is liever, zachter en veel korter dan de andere, grootse dodenmissen die een paar eeuwen geleden minutieus bij kaarslicht op papier werden gezet. Als je de versie met volledige orkestbezetting hoort, waar de harp zich in volle ornaat laat horen, dan komt het begrip slaapliedje soms letterlijk dicht in de buurt. “Het requiem is zo zachtmoedig als ikzelf”, zei Fauré, en dus durfde hij inhoudelijk ook een beetje afwijken van het traditionele. Hij schreef zijn requiem zoals hij het voelde. Het resultaat is een pareltje, althans naar mijn bescheiden en persoonlijke muzikale mening. Misschien ben ik wat bevooroordeeld omdat ik nog wel wat werk van Fauré in mijn
cd-rek heb staan, maar goed, muziek is gevoel en dus mag ik mijn liefde uitspreken. Hosanna in excelsis! Hossana in den hoge! In het programmaboekje van de avond bots ik op boeiend leesvoer van de hand van de jonge Vlaams-Poolse filosofe Alicja Gscinska. Zij zelf graaft in het werk van een andere (Franse) filosoof, Vladimir Jankélévitch, over de mooie verwevenheid tussen muziek en ethiek. Bij Gabriel Fauré krijgen we volgens hem te horen wat muziek kan doen met mensen. De muziek van Fauré stilt het passionele tumult hoewel ze zelf gepassioneerd is. Vaak sober en vaak raadselachtig probeert zij soms te mishagen en het vergt dus heel wat tot zij één al zoet is. Nochtans door de geheime charme die zich in haar diepte verbergt helpt zij de grimas van de haat weg te vagen. Zij bevrijdt ons van de angst. Wij, die niet dood zijn zoals de doden maar dood als de levenden… De muziek zorgt ervoor dat onze verloren zielen de vreugde en de rust terugvinden wanneer de dooi zijn intrede doet, wanneer de vogels het kwieke water van de kreek drinken slaan zij die de lente haten op de vlucht… Deze ochtend begint alles opnieuw. Dit is het moment om te hopen, om vrolijk te zijn en te dansen. De zachte muziek is de metgezel van de blijdschap en het medicijn tegen de pijn. De muziek vindt onmiddellijk als een vriend de weg naar het hart… Wij die niet dood zijn zoals de doden, maar dood als de levenden… Ik loop over de afdeling geriatrie en de zin blijft in
Hilde Van der Motte [ Uitsmijter ] 51
mijn hoofd hangen, hameren, ... Ik kom net uit de teamvergadering. Drie mensen heb ik aangevinkt. Kamer zoveel. Kamer zoveel, bed twee. Kamer zoveel, bed twee. Drie op een rij. Drie oude mensen voor wie niets meer hoeft, die op zijn, die moe zijn, levensmoe. Hilde, wil je zeker eens bij hen langs gaan?... Als je niet meer ziet. Als je niet meer hoort. Als je niet meer kan stappen. Als je niet meer zelfstandig kan eten. Als je niet meer naar het toilet kan. (pamper, dus…) Als alles, altijd, pijn doet. Als je kind voor jou gestorven is. Als je kleinkinderen niet meer langskomen. Als je een verdriet meedraagt, dat nooit slijt. Als het rustoord je thuis maar niet wordt. Als je bezoekers jou behandelen als een kind. Als je respect mist. Als je geen doel meer vindt in het leven. Als je de krant niet meer kan lezen. Als je vrienden allemaal gestorven zijn. Als je jezelf overbodig vindt. Als je een ziekenhuispyjama aan moet, omdat er niemand meer is die een andere voor je brengt. Als je… Als je moe bent. Doodmoe. Levensmoe. Wat dan? Wat dan nog? Waarom dan nog? Het zal, ondanks de uiteenzetting van de filosoof, niet helpen als ik muziek van Fauré op zet. Metgezel van de blijdschap en medicijn tegen de pijn; toch zal het niet baten. Ik moet er aan denken, als ik me neer zet bij de twee mannen en de vrouw op de afdeling geriatrie. Ieder komt met zijn of haar verhaal. Met weinig of haast geen woorden. Moedeloosheid is de toonaard waarin hun verhalen geschreven zijn: monotone liederen, zonder kleur en franje. Ik luister. Ik laat tot me doordringen wat ik hoor en zie, zo dicht mogelijk bij mijn hart, zo goed als dat kan. Want naarmate ikzelf ouder word, besef ik juist meer en meer dat ik niet zal begrijpen hoe het precies zal zijn om zo krachteloos, zo futloos, zo levenloos, zo uitgeput, zo moe te zijn. Ik zal het niet weten, tot de dag dat
het mij misschien zelf zal overkomen. Hopelijk vind ik dan nog de moed en de kracht om er over te praten. Hopelijk zit er dan iemand naast mij om mijn bevende hand te stillen en te luisteren. Hopelijk… God nog aan toe, ik kan het me niet voorstellen, en toch voelt het al benauwend aan… Ik praat erover met mijn stagiaire. Zij is een ‘oudere’ studente godsdienstwetenschappen (nu ja, oudere…vijftig plus) en staat beroepshalve in het onderwijs. Ze geeft les aan zeventienen achttienjarige leerlingen in het middelbaar onderwijs. Als leerkracht werkt en denkt ze dag in dag uit toekomstgericht om jonge mensen kansen te bieden in het leven. Vanaf de eerste dag in het ziekenhuis is dit één van de meest confronterende ervaringen geweest voor haar: niet de toekomst, maar de eindigheid die hier vaak heel dichtbij is. Ze zoekt hoe ze moet omgaan met haar machteloosheid tegenover dit gegeven. Ze zou zo graag mensen kunnen ‘doorverwijzen’ of oplossingen voor hen zoeken, zoals ze gewend is op school. We praten er regelmatig over. Ze observeert mij ook. Ze is verwonderd: hoe veel je kan betekenen door gewoon aanwezig te zijn en onbevangen te luisteren. Ze verbaast zich over de rust waarmee ik hiermee om ga. In één van haar stageverslagen citeert ze Kris Gelaude: “Nabijheid is een wederzijds verstaan waarbij woorden onbelangrijk zijn. Nabijheid is geen binnengaan, maar een eerbiedig wachten op de drempel van elkaars gevoelens.” De muziek van Fauré kan – zoals gezegd- geen soelaas brengen voor onze oude medemens die het leven moe is. Toch blijven het requiem en Fauré’s gedachtegang in mijn hoofd hangen. “Mijn requiem uit niet de angst voor de dood… Ik zie de dood als een blijde overlevering en een streven naar de blijdschap hierboven, in plaats van een pijnvolle ervaring”. Ja, de eeuwige rust… dat is natuurlijk de stille (of uitgesproken) wens van onze moegeleefde medemens. Pie Jesu Domine, dona eis requiem, sempiternam requiem. Liefste Heer Jezus, geef hen rust, eeuwige rust. Tot zolang gaan wij wel langs, geraakt tot in hart en ziel. Kamer zoveel. Kamer zoveel, bed twee. Kamer zoveel, bed twee…
OVER DE AUTEUR Hilde Van der Motte werkt als ziekenhuispastor in het AZ van Diest. E-mail:
[email protected]
52
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4