WERKVERBAND VOOR DE RECHTSCULTUUR IN DE KERKEN
OP WEG NAAR ZELFSTANDIGE GELOOFSGEMEENSCHAPPEN EEN HANDLEIDING Het Werkverband voor de Rechtscultuur in de Kerken (WRK) is opgericht in 2004. Het WRK maakt studie van de feitelijke kerkelijke rechtscultuur, signaleert knelpunten en doet voorstellen tot verbetering. Het WRK is een voortzetting van de Commissie Mensenrechten in de Kerk van de voormalige Acht Mei Beweging. Het WRK publiceerde in 2009 ‘De nieuwe voorganger’, over het klerikalisme en de dubbele identiteit van de gewijde ambtsdrager. In 2008 zag de studie ‘Het nerveuze ongemak’ het licht, over het kerkelijk spreken over seksualiteit. Nu publiceert het WRK deze handleiding ten dienste van kleine geloofsgemeenschappen die moeite hebben hun eigen weg te vinden. Inhoudsopgave Samenvatting..........................................................................................................................2 1. Waar twee of drie…....................................................................................................3 2. Parochiegebonden.......................................................................................................3 3. Meer mobiliteit ...........................................................................................................3 4. Nieuwe groepsvorming ...............................................................................................4 5. Het recht van vereniging .............................................................................................4 6. Het totale pakket? .......................................................................................................5 7. Mission statement .......................................................................................................5 8. Afsprakenboek............................................................................................................6 9. Organisatorisch leiderschap ........................................................................................6 10. Inhoudelijk leiderschap ...............................................................................................6 11. Continuïteit en ledenwerving ......................................................................................7 12. Financieel beleid 1 – intern .........................................................................................7 13. Financieel beleid 2 – extern.........................................................................................7 14. De band bewaren ........................................................................................................8 15. Ter verdediging...........................................................................................................8 16. Sacramenten ...............................................................................................................9 17. Samen optrekken ........................................................................................................9 18. Een oecumenische formule?........................................................................................9 19. Graag commentaar....................................................................................................10 Colofon ................................................................................................................................10 BIJLAGE: Toepasselijke bepalingen uit het kerkelijk wetboek.............................................11
Blz. 1 van 12
Samenvatting
De eigen territoriale parochie of kerkelijke gemeente is voor lang niet iedereen nog het centrum van de persoonlijke of collectieve geloofspraktijk. Er ontstaan nieuwe, veelal kleinere geloofsgemeenschappen. Op zoek naar hun eigen identiteit en positie stuiten zij op allerlei problemen en vragen. Ten dienste van deze gemeenschappen – vooral die met een katholieke achtergrond – is de hier gepresenteerde studie geschreven. In het eerste gedeelte (nummers 1-5) vindt de lezer enkele algemene beschouwingen over de vorming van nieuwe geloofsgemeenschappen en hun kerkrechtelijke positie. In het tweede deel (nummers 6-19) volgen notities over een aantal meer praktische kwesties zoals: het formuleren van de doelstelling, de organisatorische opzet, het leiderschap, de financiering, een oecumenische oriëntatie, en de band met de ‘moederkerk’ waaruit de leden afkomstig zijn.
Blz. 2 van 12
1. Waar twee of drie… Volgens Handelingen 2,41 waren er op de eerste Pinksterdag drieduizend nieuwe volgelingen van Jezus, en verderop in dat boekje wordt ook gesproken van velen, elke dag meer, grote aantallen (zie bijvoorbeeld 4,4; 5,14; 11,24 en 16,5). Lees je de brieven van Paulus dan vind je herhaaldelijk dat hij zich richt tot kleine groepen, klein genoeg om samen te kunnen komen in het huis van Aquila en Prisca in Korinte, of van Nympha in Kolosse (zie I Kor.16,19 en Kol.4,15). De omvang van de eerste geloofsgemeenschappen verschilde kennelijk sterk, maar daar ging het natuurlijk niet primair om, het ging eerst en vooral om de kwaliteit. Jezus zelf maakt dat duidelijk als hij zegt dat waar twee of drie in zijn naam samenkomen hij in hun midden zal zijn (Mt.18,20). In zijn naam, daar gaat het om. Christenen, ook rooms-katholieke christenen, komen niet alleen in grote en van bovenaf georganiseerde verbanden als bijvoorbeeld parochies samen, maar ook in kleine groepen, en alles wijst er op dat er de laatste tijd méér van die kleine groepen ontstaan, om allerlei redenen en niet alleen in ons land. Maar er zijn ook signalen dat zulke groepen niet altijd gemakkelijk hun weg vinden, en dat er vragen zijn naar begeleiding. Eén van die vormen van begeleiding zou een soort handleiding kunnen zijn, en deze tekst wil die aanbieden. We beginnen met enkele algemene beschouwingen (2-5) en besteden dan aandacht aan een aantal praktische punten (6-18). 2. Parochiegebonden Er is een tijd geweest waarin iemands katholiek-zijn vrijwel helemaal samenviel met het parochiaan-zijn. Je woonde binnen het grondgebied van een territoriale parochie. In de parochiekerk werd je gedoopt en gevormd, je ging naar die kerk voor mis, lof en andere vormen van viering, je deed er je eerste communie en je plechtige communie, je ging er biechten – tenzij je daarvoor aan een ‘paterskerk’ in de buurt de voorkeur gaf . Je trouwde er, nam je kinderen er mee naar toe, kreeg er je uitvaartdienst en werd begraven op het parochiële kerkhof. Alleen incidenteel kwam je in een andere parochiekerk, bijvoorbeeld voor een uitvaart of huwelijk, maar in het register van een bepaalde territoriale parochie stond je als lid ingeschreven, en verondersteld werd dat daar je eerste loyaliteit lag. Deze registratie als lid van de territoriale parochie waarbinnen je woont is een voor de hand liggend organisatieprincipe, en er is ook pastoraal veel voor te zeggen omdat de kerk daardoor haar leden kan bereiken en nabij blijven. Maar het betekent niet dat de figuur van een territoriale parochie alleenzaligmakend is, er zijn ook andere groepsvormen denkbaar. 3. Meer mobiliteit Die oude honkvastheid is minder geworden, omdat mensen tegenwoordig mobieler zijn. Fysiek mobieler, want het openbaar vervoer of de eigen auto maken het gemakkelijker om elders te gaan kerken. Maar mensen zijn ook geestelijk mobieler geworden, ze kiezen zelf in welke verbanden ze hun christen-zijn willen beleven. Zo zien we bijvoorbeeld vaker dan vroeger dat mensen na een verhuizing de band met hun oude parochie bewaren. Vanwege de vertrouwde sfeer, het ‘familiegevoel’, of omdat ze hun vrijwilligerswerk – in een koor, in de flora- en schoonmaakgroep, in het caritaswerk – willen voortzetten. Naar verluidt zijn er tegenwoordig parochies waar de grote meerderheid van de vrijwilligers elders woont. Dat bevordert natuurlijk het ingroeien in een ‘nieuwe’ parochie niet, maar oude banden aanhouden heeft ook waarde. Mensen kunnen echter ook eigen redenen hebben om zich aan te sluiten bij het leven van een andere geloofsgemeenschap dan de territoriale parochie waartoe ze behoorden of behoren. De Blz. 3 van 12
sfeer daar ligt hun beter, de gang van zaken is daar beter toegesneden op persoonlijke wensen. Of: het pastorale en liturgische aanbod van hun eigen territoriale parochie is verschraald – bijvoorbeeld door het tekort aan ambtsdragers – of heeft een andere kleur gekregen – bijvoorbeeld door de komst van pastores van een andere signatuur. De motieven om buiten de eigen territoriale parochie geestelijk onderdak te zoeken kunnen dus zowel positief als negatief zijn. Op zich is dit allemaal begrijpelijk en niet echt verontrustend, geen enkele parochie kan immers volledig ‘elk wat wils’ aanbieden. 4. Nieuwe groepsvorming In wat hierboven gezegd werd ging het vooral over het feit dat individuele gelovigen kiezen voor het zich aansluiten bij een reeds bestaande andere geloofsgemeenschap. Maar we zien tegenwoordig ook een andere ontwikkeling: er vindt nieuwe groepsvorming plaats, buiten de parochiële kaders om. ‘Zelfstandige geloofsgemeenschappen’ worden ze vaak genoemd, want het gaat om vormen van samen-zijn, van samen vieren en gezamenlijke dienst aan de samenleving, die bestaan naast het netwerk van de lokale parochies. Mensen komen samen in een groep van ‘gelijkgezinden’ voor hun vieringen of andere kerkelijke activiteiten. Hun groep is niet ingekaderd in bestaande kerkelijke structuren, zij vormen zelf hun christelijke gemeenschap, in een vorm die niet ‘van bovenaf’ wordt ontwikkeld, aangeboden en voorgeschreven. Echt nieuw is deze ontwikkeling overigens niet. Alle eeuwen door heeft groepsvorming plaats gevonden, en zo ontstonden kloosters en allerlei soorten zogeheten ‘vrome verenigingen’. Wat we hierboven aantekenden over de motieven die een individueel kerklid kan hebben om ‘eigen’ wegen te zoeken, geldt ook voor dit soort nieuwe groepsvorming: ze kunnen zowel positief als negatief zijn. Als je het positief wilt benaderen kun je spreken over een nieuwe roeping: een groep kerkleden voelt zich uitgenodigd en uitgedaagd om een eigen gemeenschap met eigen accenten te gaan vormen, en waarom zou je niet mogen geloven dat Gods Geest daar achter zit? Je kunt en mag je geloof in heel wat verschillende vormen beleven en uitdragen. Eenheid geldt in de kerk als een hoog ideaal, maar uniformiteit tot in de kleinste details is dat niet, en nooit geweest. Het kan ook, en dat is al wat negatiever, om een verlegenheidsoplossing gaan: er is een bepaalde vraag, maar kerkelijke overheden slagen er (nog) niet in een daarop inspelend aanbod te ontwikkelen, en dus neemt men zelf het initiatief. En tenslotte kan zo’n nieuwe geloofsgemeenschap ook ontstaan in een context van ernstige meningsverschillen of conflicten: men neemt afstand van een kerkgemeenschap omdat die té verstard is geraakt om nog een bron van vrijheid en inspiratie te zijn. 5. Het recht van vereniging Kerkelijke bestuurders voelen zich soms wat ongemakkelijk bij het ontstaan van nieuwe ‘buitenparochiële’ groepen, want het pastorale veld wordt er minder overzichtelijk door en het wordt moeilijker iedereen te bereiken. Toch wil men ‘de Geest niet uitdoven’ (I Thess.5,19) en in principe ruimte maken voor nieuwe groepsvorming en op de concrete behoeften toegesneden vormen van geloofsbeleving. Het kerkelijk wetboek, de Codex, formuleert die openheid in artikel 215 als volgt: “Het komt de christengelovigen onverminderd toe vrij verenigingen te stichten en te leiden met doelstellingen van caritas of vroomheid of ter bevordering van de christelijke roeping in de wereld, en bijeenkomsten te houden om deze doelstellingen gemeenschappelijk na te streven”. In andere artikelen wordt die lijn doorgetrokken, en pastores dienen ‘verenigingen die op Blz. 4 van 12
godsdienstige doeleinden gericht zijn te ondersteunen (artikel 529.2). [Voor de volledige tekst van de diverse bepalingen: zie de Bijlage I]. Verlof vragen voor het vormen van zo’n ‘keuzekerk’ is dus niet nodig, en het is interessant te constateren dat het in de hele beschaafde wereld erkende ‘mensenrecht’ van vrije vereniging ook binnen de kerk geldt. Bij deze royale ruimte wordt overigens wel een voorbehoud gemaakt, want aan het einde van artikel 216 lezen we: “Geen enkel initiatief evenwel mag aanspraak maken op de naam katholiek tenzij met bijkomende toestemming van de bevoegde kerkelijke overheid”. Zo’n voorwaarde is op zich begrijpelijk omdat er gewaakt moet worden over de eigen identiteit van een bepaalde christelijke geloofsgemeenschap en er geen misverstanden moeten ontstaan over namen en titels. Maar de naam ‘katholiek’ presenteren als een soort beschermde titel roept ook wel wat vragen op. Moet zo’n toestemming er al zijn alvorens een initiatief mag starten, of kan het ook gaan om een goedkeuring achteraf? Aan welke criteria moet je voldoen om die ‘erkenning’ te krijgen? Zijn die ergens duidelijk vastgelegd en is bij verschil van mening beroep mogelijk? Hoe wordt gecontroleerd of zo’n groep de toestemming waard blijkt en blijft? En wat als een geloofsgemeenschap een duidelijk oecumenische koers uitzet en daardoor niet zo sterk hecht aan erkenning als rooms-katholiek? Na deze algemene inleiding willen we de lezer meenemen op een wandeling langs een serie kwesties die van belang zijn bij het ontstaan en bij het reilen en zeilen van zelfstandige geloofsgemeenschappen. We gaan er daar bij van uit dat het niet gaat om eendagsvliegen maar om groeperingen die de intentie hebben voor langere tijd samen een weg te gaan als gemeenschap van christenen. 6. Het totale pakket? Zelfstandige geloofsgemeenschappen zien we in de praktijk veelal ontstaan als groepen die samenkomen om te vieren. Dat is begrijpelijk. Aan vieringen wordt in alle christelijke kerken een centrale plaats gegeven. En uitgerekend daar worden veel vragen gesteld en wordt veel onbehagen ervaren. Hoe kun je van vieringen iets maken dat inspeelt op concrete wensen en situaties? En hoe reageer je op de recente tendensen zoals de nieuwe ruimte die de paus heeft gemaakt voor door het Tweede Vaticaanse Concilie achterhaalde liturgische vormen en riten? Wat moet je aan met het streven naar maximale uniformiteit en met het detaillisme in de liturgische regelgeving? Hoe reageer je op de nieuwe en nogal krampachtig aandoende nadruk die wordt gelegd op de eigen plaats en rol van een gewijde voorganger? De behoefte aan vernieuwde en aangepaste liturgie is op zich al ruim voldoende reden om tot nieuwe groepsvorming over te gaan. Maar gemeenschappen van christenen hebben een bredere roeping dan alleen maar vieren. Ze moeten werken aan geloofsvorming en geloofsverdieping in eigen kring, ze moeten de bijbelse boodschap naar buiten uitdragen, ze moeten werken aan een samenleving waar liefde en gerechtigheid de leidende waarden zijn, en waar mensen in nood – in wat voor nood dan ook – worden bijgestaan en zoveel als mogelijk uit hun lijden worden bevrijd. Idealiter zouden nieuwe geloofsgemeenschappen dat totaalpakket moeten aanbieden. Wanneer dat (nog) niet mogelijk is hoeft men zich niet te schamen, niemand kan alles tegelijkertijd. Maar men zal die beperktheid moeten erkennen en blijven werken aan verbreding van de activiteiten. 7. Mission statement Het is goed, zowel met het oog op de eigen identiteitsvorming als voor de presentatie naar buiten, dat een nieuwe zelfstandige geloofsgemeenschap uitspreekt waar ze voor staat en hoe Blz. 5 van 12
men de christelijke doelstellingen denkt te realiseren. Tegenwoordig noemt men dat vaak een Mission Statement. Dat hoeft niet perse een uitgebreide “geloofsbelijdenis” en een lange lijst beleidsvoornemens te zijn, want er kan eventueel doorverwezen worden naar belijdenisgeschriften uit de christelijke traditie. Veel nieuwe groepen proberen al tot zo’n “beginselverklaring” te komen, en via het onderling uitwisselen van dergelijke teksten kan men elkaar helpen. Als daar behoefte aan is kan in zo’n Mission Statement ook aangegeven worden in hoeverre het kiezen van een eigen weg onontkoombaar is geworden. Maar een uitgebreide verdediging van het eigen bestaansrecht kan gemakkelijk contraproductief werken: men kan zich beter beroepen op het hierboven (n.5) besproken ‘binnenkerkelijke’ recht van vereniging. 8. Afsprakenboek Het behoeft nauwelijks betoog dat er binnen een nieuwe zelfstandige geloofsgemeenschap, ook al zijn de onderlinge verhoudingen zeer informeel en ook al is iedereen volledig bereid mee te werken, allerlei praktische werkafspraken nodig zijn. Improviseren zal vaak onvermijdelijk zijn en houdt de spanning er in, maar leidt niet altijd tot optimale resultaten. Een uitgebreide ‘kerkorde’ formuleren zal niet nodig zijn, maar een ‘afsprakenboek’ helpt om te weten waar je aan toe bent. Ook bij het schrijven van zo’n afsprakenboek kunnen zelfstandige geloofsgemeenschappen elkaar helpen. Op basis van Mission Statement en Afsprakenboek kan dan de gekozen koers worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld, kunnen taken worden toegewezen en kan daarover verantwoording worden afgelegd. 9. Organisatorisch leiderschap Ook binnen een geloofsgemeenschap met een wat vrijere status en structuur is er behoefte aan leiderschap, en daarbij vallen twee vormen te onderscheiden: het organisatorisch en het spiritueel of inhoudelijk leiderschap. Het organisatorisch leiderschap staat ten dienste van het praktisch functioneren van de groep en van een goede uitvoering van haar activiteiten. Om allerlei zakelijke redenen kan men deze leiderschapstaken toevertrouwen aan één persoon of aan een groepje leden, en ook bekijken of er een breed overleg – een soort parochievergadering – moet komen waarin de belangrijke beslissingen worden genomen. Belangrijk is vooral dat alle leden vertrouwen hebben in de gekozen organisatiestructuur, en dat aan zoveel mogelijk wensen en zoveel mogelijk talenten recht wordt gedaan. 10.
Inhoudelijk leiderschap
Iets meer moet gezegd worden over het spiritueel leiderschap. Men mag er op vertrouwen dat ieder lid gelovig openstaat voor Gods Geest en de boodschap van het Evangelie, maar die gelovige attitude moet levend worden gehouden en verder uitgediept: je kunt niet langdurig en alleen blijven teren op wat de leden van een nieuwe geloofsgemeenschap ‘van huis uit’ meebrachten, of alleen luisteren naar wat ze spontaan als geloofsgetuigenis naar voren brengen. Daarom zijn gekwalificeerde voorgangers nodig. Misschien bevinden zich onder de leden van de nieuwe groep personen die in hun ‘oude’ kerk een zending en machtiging tot spiritueel leiderschap hadden ontvangen, en dat kan dan in de nieuwe setting worden ‘herbevestigd’. In andere gevallen zal men moeten kijken of men ‘elders’ iemand kan vinden, ofwel mensen uit eigen midden uitnodigen zich te laten roepen en vormen voor spiritueel leiderschap. Blz. 6 van 12
Uiteraard zal het moeten gaan om een leiderschap van ‘de eerste onder de gelijken’. Want zeker wanneer ongenoegen over een toenemende clericalisering een van de redenen was om een eigen weg te gaan, ligt er de uitdaging om te laten zien hoe het dan wél kan. Ook in een zelfstandige geloofsgemeenschap zijn ambten geen functies van heersen doch van dienen, en hebben ambtsdragers geen ‘status aparte’ nodig. Met betrekking tot beide vormen van leiderschap zal men toekomstgericht moeten denken en zorg dragen voor continuïteit. De leiders bij de start van een zelfstandige geloofsgemeenschap mogen nog zo bekwaam en inspirerend zijn, ook zij worden ouder en vragen om opvolging. Wachten tot ze uitvallen en dan pas vragen ‘hoe nu verder’ is geen wijs beleid. 11.
Continuïteit en ledenwerving
De continuïteitsvraag moet niet alleen gesteld worden met het oog op leiderschap, ze geldt ook de ‘nieuwe’ geloofsgemeenschap zelf. Bestaat die gemeenschap uit een niet erg grote groep mensen van wat hogere leeftijd, dan kan de stemming zijn: we zien wel hoe lang we het redden. Daar is niets mis mee, ook een gemeenschap die zich na een betrekkelijk korte tijd weer opheft kan waardevol zijn geweest voor wie er toe behoorden. Maar andere groepen zullen hopen op een langer leven, en in dat geval moet men onherroepelijk nadenken over het aantrekken van nieuwe leden. Het zou natuurlijk mooi zijn als het jongere mensen zouden kunnen zijn die de ‘zending’ verder dragen, maar we moeten daar niet te optimistisch over zijn: jongeren willen en mogen ook heel eigen nieuwe wegen zoeken, niet belast door de modellen – en de frustraties - van een voorgaande generatie. 12.
Financieel beleid 1 – intern
Ook in een zelfstandige geloofsgemeenschap speelt geld een rol. Vieringen, andere geloofsvormende activiteiten, communicatie en administratie, ze brengen allemaal kosten met zich mee. De ruimten die men voor bijeenkomsten gebruikt – of ze nu eigendom zijn, gehuurd of om niet ter beschikking gesteld – vragen om onderhoud, schoonmaak en verwarming. En mogelijk zijn er ook salarisposten of reiskosten voor voorgangers en andere professionele medewerkers of begeleiders. Het is dus goed zich even te herinneren wat Jezus zegt over planning: mensen die een toren willen gaan bouwen moeten zorgen dat de financiering rond is (zie Lk.14,28). Concreet betekent dit dat er een begroting moet worden opgesteld, dat er een plan moet komen voor geldwerving en een financieel jaarverslag. Een praktisch advies hierbij is: breng alle financiële en technische zaken onder in een stichting met eigen rechtspersoonlijkheid; dat schept helderheid en het beschermt individuele leden tegen persoonlijke aansprakelijkheid en dergelijke. Mensen die een zelfstandige geloofsgemeenschap vormen zullen zich willen realiseren dat ze in principe de eigen financiële broek moeten ophouden. De consequentie is dat de eigen portemonnee moet worden getrokken en dat bekeken moet worden of financiële toezeggingen kunnen worden gedaan en vastgelegd. De hierboven aanbevolen stichting kan dan bijvoorbeeld de ‘geconverteerde’ parochiebijdragen beheren. 13.
Financieel beleid 2 – extern
Is ook externe financiering mogelijk? Subsidie vragen bij officiële kerkelijke instellingen zoals parochies en bisdommen zal weinig opleveren, hoewel er eigenlijk best iets te zeggen is voor de stelling dat wie vertrekken naar een zelfstandige geloofsgemeenschap iets meekrijgen van het kerkelijk vermogen dat ze in vroegere jaren zelf mee hielpen opbouwen. Blz. 7 van 12
Met enig speurwerk zijn misschien ook stichtingen en andere organisaties te vinden die het de moeite waard vinden het zoeken naar nieuwe vormen van geloofsgemeenschappen ook financieel mogelijk te maken. Wel moet men er rekening mee houden dat ‘sponsors’ wel bereid kunnen blijken om startsubsidies te geven, maar terughoudend zullen zijn wat betreft langlopende of permanente steun. Gezamenlijke aanvragen door een samenwerkingsverband van zulke geloofsgemeenschappen hebben vaak het meeste effect. 14.
De band bewaren
Een zelfstandige geloofsgemeenschap stichten betekent voor de leden bijna onvermijdelijk dat de band met hun parochie losser wordt. Maar het fanatiek verbreken van die band, bijvoorbeeld door zich als kerklid te laten uitschrijven, is niet zo zinvol en kan onnodig polariserend werken. Men kan beter in een open gesprek nuchter vaststellen dat voor een aantal mensen het zwaartepunt van hun geloofsbeleving vooralsnog in zo’n nieuwe gemeenschap zal liggen. Contact houden kan ook een steun betekenen voor die kerkleden die zelf ook vernieuwing van de kerk wensen, maar daar binnen de gegeven kaders aan willen blijven werken, en er niet zo veel voor voelen om in een pionierssituatie terecht te komen. Met een dubbele loyaliteit valt vaak goed te leven. Denkend aan Jezus’ uitspraak dat er in het huis van zijn Vader vele en diverse woningen zijn (Joh.14,2) zal men elkaar onderling verschillende vormen van geloofsbeleving gunnen. Er is altijd méér dat verenigt dan wat scheidt. 15.
Ter verdediging
Hierboven (in n.5) is al aangegeven dat zelfstandige geloofsgemeenschappen zich voor hun ‘bestaansrecht’ kunnen beroepen op artikel 215 van het kerkelijk wetboek. Ze zouden dus in principe van harte welkom moeten zijn, als mensen die een nieuwe roeping serieus nemen en daar naar willen leven. De praktijk leert echter dat er ook verwijtende en beschuldigende woorden kunnen vallen: jullie zijn dissident, vrijzinnig, ongehoorzaam, relativistisch. Ze kunnen uit de mond komen van mede-christenen die persoonlijk niet zo houden van onrust en verandering in hun kerk, maar ook uit de mond van kerkelijke leiders die – en niet altijd ten onrechte – in het ontstaan van nieuwe groepen een motie van wantrouwen beluisteren ten aanzien van hun eigen beleid. Hoe ga je daar als zelfstandige geloofsgemeenschap mee om? Misschien klinkt het verwijt dat ‘men niet katholiek meer is’, doch dat heeft zwakke papieren. Eenmaal katholiek gedoopt is altijd katholiek gedoopt. Geen paus of bisschop kan iemand tot ‘niet katholiek meer’ verklaren – de zwaarste kerkelijke straf is dat men niet meer aan het leven van de kerk mag deelnemen. Ook vrij gemakkelijk te weerleggen is de opmerking dat het stichten van een nieuwe gemeenschap buiten de hiërarchie om kerkrechtelijk niet kan. Men kan dan verwijzen naar een heel merkwaardige openheid die het kerkelijk recht biedt in de artikelen 23-28 van het wetboek: er kunnen en mogen in de kerk zogenaamde ‘gewoontes tegen de wet in’ ontstaan en die kunnen mettertijd ook rechtskracht krijgen. Dat is heel wijs: de kerkgemeenschap kan de door de kerkelijke overheid gestelde regels corrigeren. Wie een kerkelijke wet als achterhaald, als een pastorale blokkade of als een onnodige inperking van de menselijke vrijheid ervaart, mag de wet overtreden; dat is illegaal maar tegelijkertijd ook legitiem. Weinig civiele rechtssystemen kennen zo’n soepele bepaling.
Blz. 8 van 12
16.
Sacramenten
Met een derde punt van kritiek ligt het ingewikkelder. Er zijn, zo wordt geredeneerd, in een zelfstandige geloofsgemeenschap geen door een bisschop gewijde en gezonden ambtsdragers, dus er kunnen geen geldige sacramenten worden toegediend en ontvangen. Zo’n bezwaar moet men zeer ernstig nemen, sacramenten zijn een té kostbare gave aan de kerk om argumenten te mogen worden in een competentiestrijd. Een zelfstandige geloofsgemeenschap zal natuurlijk rituelen willen ontwikkelen: rond het toetreden van nieuwe leden, rond het herdenken van Jezus’ leven en dood, rond het aanwijzen van voorgangers, het begeleiden van ernstig zieken en het afscheid-nemen van gestorven gemeenteleden. Niet zozeer om theologische maar om tactische redenen, dus om onvruchtbare conflicten te voorkomen, zal een zelfstandige geloofsgemeenschap er goed aan doen die rituelen niet te uitdrukkelijk als sacramenten te presenteren. 17.
Samen optrekken
Hierboven is al enige malen gezegd – zie de paragrafen 7, 8 en 13 - dat zelfstandige geloofsgemeenschappen er goed aan doen samen op te trekken. Het kan zinvol en inspirerend zijn zowel de Mission Statements als de organisatievormen met elkaar te vergelijken. Men kan leren van elkaars positieve en negatieve ervaringen. Er kunnen gezamenlijke voorzieningen worden opgezet rond bijvoorbeeld verdere inhoudelijke verdieping, en misschien komt ook onderlinge financiële steun aan de orde. En naar buiten toe kan gezamenlijk optreden ook meer effect hebben dan de acties van slechts één groep In ons land zijn de laatste tijd vormen van contact en samenwerking aan het ontstaan, en wordt gezocht naar een ‘bezield verband’. In het blad van de Mariënburg, vereniging van kritisch katholieken, staan regelmatig rapportages over het reilen en zeilen van kleine geloofsgemeenschappen. 18.
Een oecumenische formule?
De vraag of een groep mensen een zelfstandige geloofsgemeenschap wil en kan vormen speelt momenteel sterk onder leden van de rooms-katholieke kerk in ons land. De voorgaande paragrafen zijn tegen deze achtergrond geschreven: we spraken over het ‘romeinse’ kerkelijk wetboek en het daarin erkende recht van vereniging (n.5), over de band met de roomskatholieke geloofsgemeenschap (n.14), over het antwoord op mogelijke verwijten (n.15), en over voorzichtig taalgebruik (n.16). Maar we willen voor de volledigheid ook een notitie maken over de vraag of en in hoeverre zo’n nieuwe geloofsgemeenschap een oecumenische geloofsgemeenschap is. Er zijn drie benaderingen mogelijk. De simpelste vorm van oecumene is die van de oecumenische gastvrijheid. Iedere zelfstandige geloofsgemeenschap, welke kleur en sfeer haar kerkelijke achtergrond ook heeft, is bijna per definitie open, en zal individuele leden van alle andere christelijke kerken – en ook mensen zonder binding met een kerk – van harte verwelkomen als ze komen mee-geloven en meevieren. Het Mission Statement kan deze vanzelfsprekende oecumenische gastvrijheid desgewenst uitdrukkelijk vermelden. Iets anders kan de zaak liggen wanneer zo’n nieuwe geloofsgemeenschap behoefte krijgt aan enige verdere structurering. Dan kan de vraag naar lidmaatschap en naar de daarbij horende rechten en plichten aan de orde komen. Het moet helder zijn, bijvoorbeeld, wie beslissen over het aanstellen van leiders en voorgangers, wie een stem heeft bij het schrijven of bijstellen van het Mission Statement en het afsprakenboek, wie de verantwoordelijkheid draagt voor Blz. 9 van 12
zakelijk beheer. Bij dit soort zaken zou het natuurlijk vreemd zijn als de kerkelijke afkomst van leden een criterium zou zijn. Is het daarnaast ook gewenst dat een zelfstandige geloofsgemeenschap zich nadrukkelijk, en voor zowel intern gebruik als in de presentatie naar buiten, een oecumenische gemeenschap noemt? Oecumenisch is geen beschermde titel, maar wie zich die titel aanmeet moet die keuze ook kunnen toelichten. De status van een oecumenische geloofsgemeenschap binnen het geheel van de christenheid is in elk geval nog niet zo helder. Misschien kunnen zelfstandige geloofsgemeenschappen op dit punt enig pionierswerk verrichten. 19.
Graag commentaar
Als WRK hebben wij in deze handleiding een aantal aandachtspunten geformuleerd voor zelfstandige geloofsgemeenschappen, zowel voor de beginfase van zo’n groep als voor de fase waarin de continuïteit vorm moet krijgen. Wij hopen dat deze aandachtspunten hun bruikbaarheid zullen bewijzen, en staan open voor kritische opmerkingen en aanvullingen. U kunt die per e-mail toezenden aan
[email protected] .
Colofon Leden van het WRK zijn: o Herman Brinkhoff, oud-bestuurslid van de AMB o Ruud Bunnik (vz), oud-voorzitter van de Commissie Mensenrechten van de AMB o Bert van Dijk, oud-beleidsmedewerker van de AMB o Ties van Kerkhoff, oud-bestuurslid van de AMB o Peter van Kessel, basispastor en voormalig lid van de Commissie Mensenrechten. Het WRK wordt inhoudelijk en financieel gesteund door diverse groepen en experts in kerkelijke zaken. E-mail
[email protected]
Blz. 10 van 12
BIJLAGE: Toepasselijke bepalingen uit het kerkelijk wetboek Zelfstandige geloofsgemeenschappen met een rooms-katholieke afkomst of achtergrond doen er goed aan zich te realiseren hoe de verhoudingen liggen met hun ‘moederkerk’. Hieronder vermelden wij de meest relevante bepalingen uit het huidige algemeen kerkelijk wetboek, de Codex Iuris Canonici van 1983. In bisdommen worden die algemene bepalingen geconcretiseerd en aangevuld met lokale regelingen. Canon 24.1 Geen enkele gewoonte die in strijd is met het goddelijk recht, kan kracht van wet verkrijgen. Canon 24.2 Evenmin kan kracht van wet verkrijgen een gewoonte tegen of buiten het canoniek recht, tenzij ze redelijk is; een gewoonte echter die in het recht uitdrukkelijk afgekeurd wordt, is niet redelijk. Canon 26 Tenzij ze door de bevoegde wetgever speciaal goedgekeurd is, verkrijgt een gewoonte in strijd met het geldend canoniek recht of buiten een canonieke wet, slechts kracht van wet als ze wettig gedurende dertig doorlopende en volle jaren onderhouden werd; maar tegen een canonieke wet die een clausule bevat die toekomstige gewoonten verbiedt, kan slechts een sinds honderd jaar of sinds onheuglijke tijden bestaande gewoonte opwegen. Canon 215 Het komt de christengelovigen onverminderd toe vrij verenigingen te stichten en te leiden met doelstellingen van caritas of vroomheid of ter bevordering van de christelijke roeping in de wereld, en bijeenkomsten te houden om deze doelstellingen gemeenschappelijk na te streven. Canon 216 Alle christengelovigen hebben, daar zij immers deel hebben aan de zending van de Kerk, het recht ook door eigen initiatieven, naargelang van ieders staat en plaats, de apostolische activiteit te bevorderen of te ondersteunen; geen enkel initiatief evenwel mag aanspraak maken op de naam katholiek tenzij met bijkomende toestemming van de bevoegde kerkelijke overheid. Canon 275.2 Clerici dienen de zending te erkennen en te bevorderen die de leken, ieder overeenkomstig zijn aandeel, in de Kerk en in de wereld hebben. Canon 298.1 In de Kerk zijn verenigingen welke onderscheiden zijn van de instituten van gewijd leven en de sociëteiten van apostolisch leven, waarin christengelovigen, hetzij clerici hetzij leken hetzij clerici en leken samen, in gemeenschappelijke inspanning ernaar streven een meer volmaakt leven te leiden of de publieke eredienst of de christelijke leer te bevorderen, of andere werken van apostolaat, namelijk initiatieven van evangelisatie, werken van vroomheid of caritas, te beoefenen en de tijdelijke orde met de christelijke geest te bezielen. Canon 299.1 Het komt de christengelovigen onverkort toe om door het aangaan van een onderlinge private overeenkomst verenigingen op te richten om de doelstellingen waarover in can.298.1 na te streven, onverminderd het voorschrift van can.301.1. Blz. 11 van 12
Canon 299.2 Geen enkele private vereniging van christengelovigen wordt in de Kerk erkend tenzij haar statuten door de bevoegde overheid beoordeeld zijn. Canon 300 Geen enkele vereniging mag de naam ‘katholiek’ aannemen tenzij met toestemming van de bevoegde kerkelijk overheid. Canon 301.1 Het komt alleen de bevoegde kerkelijke overheid toe verenigingen van christengelovigen op te richten welke zich ten doel stellen de christelijke leer in naam van de Kerk over te dragen of de publieke eredienst te bevorderen, of welke andere doelstellingen beogen waarvan de behartiging uit de aard van de zaak aan dit kerkelijk gezag voorbehouden is. Canon 529.2 (gedeeltelijk) Het eigen aandeel dat de christengelovigen-leken in de zending van de Kerk hebben, dient de pastoor te erkennen en te bevorderen, waarbij hij hun verenigingen die op godsdienstige doeleinden gericht zijn, ondersteunt. #
Blz. 12 van 12