Dick Schmidt
Voorwoord
Op weg naar een innovatieve Bouwsector De gebouwde omgeving staat de komende jaren voor een aantal fikse opgaven. De tijd van de grootschalige nieuwbouw is voorbij, vergrijzing en ontgroening stellen nieuwe eisen aan onze woon-, werk- en leefomgeving, de overheid trekt zich terug, er zijn nieuwe financieringsarrangementen nodig. Allemaal uitdagingen die de bestaande verhoudingen in de bouw- en dienstensector op scherp zetten. Ze vormen een bedreiging voor partijen die willen vasthouden aan het bestaande, maar zijn tegelijkertijd een enorme kans voor partijen die het vermogen en de inventiviteit hebben zich aan te passen. De columns in dit boekje zijn bedoeld als bron van inspiratie voor de bouwsector om deze problematiek te lijf te gaan. Ze geven een beeld waar TNO mee bezig is en wat onze agenda als kennisinstelling de komende jaren zal bepalen. De columns zijn eerder verschenen in Cobouw. Dick Schmidt Algemeen directeur Gebouwde Omgeving 3
Bruggenbouwers hebben de toekomst Om innovatief gedrag aan te moedigen, gaan bedrijven hun targets hierop inrichten. Volgens mij zullen (jonge) werknemers worden beloond om hun individueel ondernemerschap en innovatiekracht. Onder leiding van een nieuw kabinet zet Nederland een stevige nieuwe koers in. De bouwsector doet er goed aan de huidige crisis als kans te zien. Het is een prikkel om hun bedrijfsprocessen, hun producten en de ketens waarin ze opereren te vernieuwen. Begrippen als total cost of ownership, ketenintegratie en duurzaamheid zouden nu al centraal in ons denken en handelen moeten staan. De marktpartijen samen met overheden zouden hiervoor de lijnen moeten uitzetten als onderdeel van een nieuwe industriepolitiek voor de sector. Daarmee worden innovatieve ontwikkelingen gestimuleerd om bijvoorbeeld invulling te geven aan verbeterde mobiliteit, een verbeterde CO2-footprint van onze infrastructuur, of aan beheersing van klimaateffecten in onze gebouwde omgeving. De producten van de gww-sector zullen steeds meer verweven raken met ontwikkelingen uit andere sectoren. Kijk bijvoorbeeld naar de ontwikkelingen rond de introductie van de elektrische voertuigen en nieuwe vervoersmodaliteiten. Dit zou de hele geluidsproblematiek rond de weginfrastructuur in een ander
daglicht kunnen plaatsen. Is een enorme investering in de geluidsschermen met een levensduur van vele decennia dan nodig, of is het meer een overgangsmaatregel voor een kortere termijn? De bouwsector verdient contracten die uitdagen en ruimte bieden om zich, vanuit een visie op de toekomst, veel meer nieuwsgierig en experimenterend te gedragen. Laten we het initiatief nemen voor het maken van roadmaps voor vernieuwing. Schaduwengineering, waarin parallel aan het project wordt gewerkt aan vernieuwende oplossingen, zou een geaccepteerd fenomeen moeten zijn. Innovatiekansen Waarom zouden we partijen uit hele andere sectoren niet een plek geven in onze projecten? Het is zo belangrijk om buiten je eigen keten te kijken. Was het niet de zorgsector die de hotelsector vroeg om eens mee te denken in hun bedrijfsprocessen. Spart een logistiek manager in de bouw wel voldoende met een logistiek manager uit de retailsector? Een nieuwe mix van disciplines biedt zeer goede innovatiekansen, zeker gecombineerd met moderne hulpmiddelen uit de ICT en multimediawereld. Denk aan serious gaming. Dat sluit ook veel meer aan bij de denkwereld van jonge mensen. Zij zijn veel meer ontvankelijk om met andere disciplines samen te werken. Jonge mensen zien innovatie en maatschappelijke relevantie steeds meer als een onmisbaar deel van hun arbeid. Om jongen mensen aan onze sector te binden, is het een enorme pre als zij innovatie mogen inzetten gericht op deze uitdagingen. Dan bouwen we niet alleen wegen, dan bouwen we brains. Kijk maar eens hoeveel energie
4
daar dan bij vrijkomt. Innoveren is leuk. Om innovatief gedrag aan te moedigen, gaan bedrijven ook hun targets hierop inrichten. Alleen zo werk je aan je onderscheidend vermogen. Teamgedrag en verwerving van onderscheidende kennis zal voor elk bedrijf een succesbepalende factor worden. Dat zal ook in persoonlijke doelstellingen worden vertaald. Werknemers zullen worden beloond om hun individueel ondernemerschap en innovatiekracht. Deze ontwikkelingen gaan de managers de komende jaren bezighouden. Ik zie gelukkig allerlei bewegingen. Kennis en innovatiekracht zijn sterk met elkaar verbonden, ook in de gww-sector. Maar bedrijven die spreekwoordelijke bruggenbouwers in hun midden hebben, die hebben ook de toekomst.
5
Bouwen aan economisch herstel Voor economisch herstel is meer nodig dan export. Omwille van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een gezonde leefomgeving moet het kabinet ook investeren in stedelijke vernieuwing. Het motto van het eerste kabinet Kok luidde: werk, werk, werk. En volgens een oude makelaarswet zijn er maar drie zaken die de waarde van een pand bepalen: locatie, locatie en locatie. Ook de bedrijvenbrief die minister Verhagen aan de Tweede Kamer stuurde, laat zich met zo’n drieslag samenvatten. Voor het herstel van de economie heeft Nederland behoefte aan export, export en export. Door gerichte investeringen in de topsectoren van onze economie krijgen bedrijven de kans om uit te blinken op de wereld markt. Wat telt, is het exportperspectief. Het kabinet vindt dit perspectief bij sectoren waar we altijd al goed in waren, maar ook bij opkomende sectoren zoals energie en de creatieve industrie. Het succes van exporterende bedrijven begint bij de mensen die er werken. Voor hen valt er nog heel wat te verbeteren, in het onderwijs en in de zorg bijvoorbeeld. Ook een gezonde, aantrekkelijke en
duurzame leefomgeving is van groot belang voor de economische ontwikkeling van ons land. Dus moeten we het fijn stof probleem oplossen, het verkeer op een goede manier regelen en onze steden vernieuwen. Zo zitten in naoorlogse stadswoningen te weinig vierkante meters om te voldoen aan de wensen voor hedendaags comfort. Tegelijkertijd verliezen veel grote culturele objecten hun oorspronkelijke functie en kampt de kantorenmarkt met enorme leegstand. Onze steden aantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers vergt dan ook een behoorlijke renovatie- en verdichtingsslag. Stedelijke vernieuwing is veel ingewikkelder dan zomaar in de groene weide een nieuwbouwwijk neerzetten. Je krijgt te maken met beschermd cultureel erfgoed, met hedendaagse eisen aan energiezuinigheid en met een vergrijzende bevolking. Ook het zorgsysteem verandert: meer huisartsenposten en minder grootschalige ziekenhuizen. Moderne steden aantrekkelijk maken voor een goede mix van jong en oud, lage en hoge inkomens en verschillende opleidingsniveaus is niet alleen een opgave van je welste, maar ook een voorwaarde voor economisch herstel. Net als talloze andere delta’s in de wereld dankt Nederland zijn economisch succes aan een gunstige ligging op het kruispunt van verschillende transportroutes. Het moderniseren van een grootstedelijk gebied als de Randstad is daarom meer dan een randvoorwaarde voor eigen economisch succes. Het is ons tiende exportartikel. 6
Gebouw moet ook inspireren Net als multimedia en ict behoort ook de bouw tot de creatieve industrieën. Innovatieve bouwmaterialen en nieuwe rekenmodellen maken het mogelijk om duurzaam én inspirerend te ontwerpen. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor een derde van het nationale energiegebruik. En van alle gebruikte grondstoffen slokt de bouw ieder jaar ruim 40 procent op. Geen wonder dat steeds meer architecten energiezuinig en duurzaam ontwerpen. Zo heeft de Wageningse universiteit sinds kort een ecologisch verantwoord gebouw, dat hoofdzakelijk bestaat uit onbewerkt hout, glas, staal, vlas en wol. Groene daken zorgen voor isolatie, warmtewerend glas houdt het binnen koel. Net zoals schone auto’s zijn zulke ‘schone’ bedrijfsgebouwen alleen mogelijk dankzij tal van innovaties: nieuwe bouwmaterialen, constructies en lijmverbindingen, maar ook nieuwe ontwerpmethoden en rekenmodellen.
7
Dat je in tijden van schaarste zuinig omspringt met energie en grondstoffen staat niet ter discussie. Maar steeds meer mensen zijn vandaag de dag op zoek naar beleving en inspiratie. Van hun woon- en werkomgeving verwachten
ze méér dan kale vloeren, vacuümtoiletten en een minimalistische inrichting. We moeten dus niet alleen nieuwe functionaliteit toevoegen aan de gebouwde omgeving, maar ook een flinke dosis schoonheid. Neem een voorbeeld aan de iPad: die koop je niet alleen om je e-mail en de krant te lezen, je laat je ook verleiden door zijn fraaie design en gelikte apps. Wat zijn nu de ‘iPads’ in de gebouwde omgeving, de geslaagde combinaties van functionaliteit en schoonheid? Ik noem twee bijzondere voorbeelden. De geluidswal annex autoshowroom langs de A2 bij Utrecht, met speciale software opgebouwd uit 40.000 unieke staalelementen en glaspanelen. En het mediagebouw in Hilversum, winnaar van de Glas Innovation Award met zijn kolomvrije hal en kleurrijke gevel. In beide gevallen stonden innovatieve materialen en methoden aan de basis; ontwerpers creëerden daarmee een nieuwe vorm. Resultaat: het hele gebouw is een kunstobject, niet alleen de verplichte decoratieve aankleding ter waarde van één procent van de bouwsom. Zet innovaties niet alleen in voor functionele en duurzame gebouwen, maar ook voor meer inspiratie en schoonheid in de bouw. Veel korter kan ik mijn oproep niet formuleren. En ik richt hem niet alleen aan architecte, maar ook aan stedenbouwers. Want om bewoners enthousiast te krijgen voor ingrijpende renovatie- en verdichtingsopgaven in de grote steden, moeten die meer doen dan veiligheids problemen oplossen. Ze moeten de stadsbewoners verleiden.
Maak infrastructuur slimmer Het kabinet investeert honderden miljoenen euro’s in nieuwe en bredere wegen. Om de onderhoudskosten van al het nieuwe asfalt te verlagen en de levensduur van bestaande bruggen en viaducten te verlengen, moeten we de infrastructuur ook slimmer maken. Niet alleen de bevolking van veel westerse landen vergrijst, veel bruggen en viaducten worden ook een dagje ouder. Veel van de zogeheten ‘kunstwerken’ in West-Europa en de Verenigde Staten zijn namelijk aangelegd in de tweede helft van de vorige eeuw, met een hoogtepunt in de jaren zestig en zeventig. Zo telt Nederland bijna 40.000 bruggen en viaducten. Veel daarvan zijn inmiddels op middelbare leeftijd, de meeste gaan over twintig jaar met pensioen. De grond-, weg- en waterbouwkundige werken in Nederland hebben een gezamenlijke waarde van ruim 300 miljard euro. Per jaar geven we 5 tot 10 miljard euro uit om deze infrastructuur in goede staat te houden. Omdat de meeste wegbeheerders geen geld opzij hebben gezet om de vergrijzende kunstwerken te vervangen, zal dat bedrag
de komende decennia flink stijgen. Omdat vervangen duur is, kun je natuurlijk ook kijken of kunstwerken niet wat langer dienst kunnen blijven doen. Binnen de marges van de veiligheidsnormen is het mogelijk constructies ‘buiten normatief’ te beoordelen en een veilig tweede leven te geven. Ook hebben wij bij TNO berekend dat je alleen al voor 60 miljoen euro per jaar aan verkeershinder kunt besparen door de voegconstructies van 62 bruggen in het hoofdwegennet te monitoren. Als een soort harmonica vangen deze voegen het uitzetten en inkrimpen van brugdelen op. Gaan de stalen en rubberen onderdelen van zo’n voeg kapot, dan levert dat veel verkeershinder op. Ben je er dankzij een slim geplaatste sensor tijdig bij, dan kun je het onderhoud beter inplannen en de reparatiekosten flink verlagen. Nog een voorbeeld: voor het signaleren van vervormingen van bruggen en viaducten onder invloed van het eigen gewicht – een ander verouderingsprobleem – bestaan tegenwoordig slimme meetmethoden: vanuit een satelliet kun je sneller en goedkoper hoogteverschillen meten dan met een waterpas. De vraag is dus niet of het kan maar of we het doen: meer intelligentie in onze fysieke infrastructuur stoppen. Vergrijzende infrastructuur kunnen we daardoor betaalbaar in goede staat houden. Dat is goed voor onze economie, vermindert de overheidsuitgaven en levert bovendien exportkansen op. Dat is toch de koers van dit kabinet?
8
Samen investeren in wonen en zorg Willen wij onze steden leefbaar en de zorg op niveau houden, dan moet er het nodige gebeuren met de stedelijke inrichting: renovaties in de binnensteden, vernieuwing van zorginstellingen, aanpassingen op de toekomstige eisen van bewoners.
9
Ziekenhuizen en zorginstellingen kunnen niet langer hun hand ophouden bij de overheid. Althans, niet als het gaat om investeringen in hun vastgoed. Stond de overheid tot voor kort garant voor het financiële risico van een nieuw gebouw of de inrichting van operatiekamers, tegenwoordig is de ziekenhuisdirectie niet alleen verantwoordelijk voor de verleende zorg, maar ook voor het gebouw. Tegelijkertijd vergrijst de bevolking en daarmee verandert de zorgbehoefte. Nabijheid is het sleutelwoord. Net zoals de thuisverpleging krijgen ze de eerstelijnszorg van huisarts, tandarts en maatschappelijk werker het liefst in de wijk. Voor een poliklinische staarbehandeling gaat men liever niet met een taxi naar een bedrijventerrein. In de stad van morgen zijn dus meer zorgvoorzieningen nodig, slim geclusterd met het oog op ‘nabijheid’ en ‘efficiëntie’. Maar om de
binnensteden leefbaar te houden, moet er veel meer gebeuren: kleine, onpraktische naoorlogse stadswoningen voldoen veelal niet aan de huidige eisen. Om van oude wijken plezierige en sociaal aanvaardbare buurten te maken, moeten gemeenten, woningbouwcorporaties en privé eigenaren dan ook ingrijpende renovaties doorvoeren. Er is echter één probleem: kijk je alleen naar zo’n wijk als woonfunctie, dan sluit de business case niet. Dit is dan ook de uitdaging: combineer het renoveren van binnensteden met het anders inrichten van de zorg. Als zorginstellingen, woningbouwcorporaties, banken en verzekeringsmaatschap pijen elkaar weten te vinden, kunnen de verdiensten aan de zorgkant bijdragen aan de noodzakelijke onderbouwing van investeringen aan de vastgoedkant. Niet alleen de eigenaren van het vastgoed, maar ook de gemeenten kunnen geldstromen voor bouw en zorg met elkaar verbinden. Van oudsher staan overheidsbudgetten voor sociale innovatie en zorgverlening namelijk los van de budgetten voor wijkontwikkeling. Maar dankzij de decentralisatie van uitvoeringstaken op het gebied van zorg en ruimtelijke ordening zijn die nu op één en hetzelfde bord beland: dat van de gemeenten. Die hebben nu een enorme kans om woon- en zorgfuncties te verbeteren, in een gecombineerde opgave. Ook een enorme uitdaging om vanuit de kennis en wetenschapskant hieraan bij te dragen met financiële modellen, governance en procesideeën en natuurlijk slimme bouw- en renovatieconcepten.
Investeer in microklimaat steden Klimaatadaptatie in drukke steden vergt meer dan moderne technologie, zoals ventilatoren en airconditioners. Het onder controle krijgen van binnenstedelijke hitte en vochtigheid is ook een kwestie van slim inrichten. Nu het klimaat opwarmt, stijgt ook de temperatuur in onze steden. Uit recente metingen blijkt dat het zomers in de binnensteden van Rotterdam, Wageningen en Utrecht 5 tot 7 graden warmer is dan op het platteland. Tijdens hittegolven leidt dit tot een sterke toename van het aantal sterftegevallen, vooral onder ouderen en zieken. Voor een deel kun je deze ‘hittestress’ toeschrijven aan de opwarming van de aarde, maar ook de inrichting van onze steden en de gebruikte materialen spelen een rol. Zo houden zwarte asfaltwegen veel warmte vast, net zoals het beton en baksteen van gebouwen. Wie het zich kan permitteren, lost dit probleem binnenshuis op door de airco aan te zetten. Maar daarmee verplaats je alleen het probleem: van binnen naar buiten. En voordat iedere stadsbewoner in dit land een airco aan zijn gevel heeft gemonteerd, moeten we ons misschien afvragen of er
geen goedkopere, betere en mooiere alternatieven zijn. Waarom niet samen de hele stad luchten, in plaats van ieder zijn eigen huis? Op de Universiteit van Utrecht was de ingang van een flatgebouw lange tijd moeilijk bereikbaar, vanwege tegenwind. En tegenover het Centraal Station van Rotterdam waarschuwt een rode vlag wandelaars regelmatig voor rukwinden. Als ingenieurs en stedenbouwkundigen zulke lokale klimaathinder kunnen oplossen met slim geplaatste afdakjes en schermen, dan moeten ze een opgewarmde binnenstad toch ook beter kunnen ventileren? Als we dan toch aan de slag gaan om het microklimaat van de stad te verbeteren, laten we dan vooral ook de kennis uit het verleden benutten. Italiaanse steegjes zijn immers zo koel door de enorme koudecapaciteit van de vaak dikke muren en omdat ze smal en schaduwrijk zijn. En de traditionele Chinese bouwstijl, befaamd vanwege zijn uitstekende natuurlijke ventilatie, kan helpen bij het bestrijden van algengroei en schimmelvorming op muren. Al met al voldoende uitdagingen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek. En daar is meer voor nodig dan computer modellen die effecten doorrekenen. Om het microklimaat onder de knie te krijgen, moet je bijvoorbeeld ook onderzoek doen aan schaalmodellen, liefst in geavanceerde faciliteiten zoals windtunnels. Een pleidooi om in dit soort faciliteiten te investeren vanuit de sector is op z’n plaats! 10
Innovatie kansen voor mkb Investeren in nieuwe producten en systemen is duur en schiet er in de huidige economische malaise vaak bij in. Het midden- en kleinbedrijf zou daarom vaker gebruik moeten kunnen maken van bestaande patenten. Daar is sinds kort een nieuwe manier voor.
11
Met de luchtkwaliteit in veel scholen is het slecht gesteld. In klaslokalen is het te warm en er zit teveel fijn stof en CO2 in de lucht, waardoor leerprestaties verslechteren. Dit bericht veroorzaakte enkele jaren geleden veel onrust. TNO bedacht een slimme oplossing – ventileren via een gaatjesplafond – maar bouwbedrijven vonden de ontwikkelkosten te hoog. Dat is op zijn minst opmerkelijk, want met vele duizenden scholen lijkt de afzet verzekerd. Waarom kleine bouwbedrijven zo’n buitenkans laten schieten? Bestaande patenten zijn vaak te duur, zelf kennis ontwikkelen is te risicovol. Dat het StorkAir toch lukte in Nederland een nieuw ventilatiesysteem voor ‘frisse scholen’ te introduceren, is dan ook te danken aan een bijzondere wijze van samenwerken met TNO. Voordat het bedrijf het ventilatiepatent ging exploiteren, mocht het
er zich eerst enkele maanden in verdiepen qua inhoud en marktperspectief. Via het aan TNO gelieerde Delft Patents kocht de fabrikant namelijk eerst een optie op de gepatenteerde oplossing. Dat verschafte de tijd die nodig was om het idee door te ontwikkelen tot een nieuw product. En daarmee beschikte het bedrijf ineens over een unieke positie om met aannemers en installateurs te onderhandelen over samenwerking, doordat het gedurende die tijd over de rechten kon beschikken. Een Tilburgse school had begin 2011 de primeur, sindsdien volgden er nog enkele tientallen. Daarvoor hoefde StorkAir het patent niet te kopen. Anders dan grote ondernemingen als Philips en Unilever, die pas nieuwe producten ontwikkelen als ze een patent bezitten, kan de ventilatiefabrikant prima leven met een soort leaseconstructie. Want of het patent op de balans staat of niet, StorkAir heeft inmiddels een uitstekende marktpositie verworven. Als kennis te duur is om zelf te ontwikkelen of te kopen, dan biedt de constructie nieuw perspectief. Dat is goed nieuws in deze economische zware tijden. Want om te overleven moet je je onderscheiden van je concurrenten en innovatie is daarvoor het middel bij uitstek, ook in de bouw. Nog meer goed nieuws: kennisinstellingen als TNO beschikken over vele tientallen slapende patenten, van machinale houtsterktemetingen tot zelfregulerende ventilatieroosters. Mijn advies aan het mkb: maak ze wakker!
Maak gebouwen stormbestendig Steeds meer mensen willen in grote steden wonen, maar lang niet altijd kunnen die uitbreiden. Dan maar de hoogte in, zo luidt de gangbare stedenbouwkundige oplossing, ook in Nederland. Ik vraag mij wel af of al die hoogbouw wel bestand is tegen stormen. In Den Haag dreigt een flinke storm op te steken, aldus minister Jan Kees de Jager op Prinsjesdag. Maar ook buiten het domein van de economie is er reden om bezorgd te zijn over stormschade, zo bleek onlangs tijdens een internationaal congres over windengineering in Amsterdam. De jaarlijkse schade door tropische cyclonen en aard bevingen zou tot 2050 wel eens kunnen verdrievoudigen tot 185 miljard dollar per jaar, zo becijferden Verenigde Naties en Wereldbank. Wereldwijd stijgt het aantal natuurrampen. De kosten als gevolg van deze natuurrampen stijgen exponentieel. Zo’n 80 procent van deze kosten zijn gerelateerd aan hevige stormen. Geen wonder dat wetenschappers onderzoeken hoe je gebouwen storm bestendiger kunt ontwerpen. Nog niet zo lang geleden bestond de gevel van menig flatgebouw uit een betonnen
wand met glas. Niet fraai, wel bestand tegen de meeste windstoten. Hedendaagse torens kennen complexere constructies achter een esthetisch verantwoorde, maar kwetsbare schil van gevelelementen. Wat het effect is van door wind uitgeoefende krachten en hoe groot het risico is dat gevelplaten te zwaar worden belast, is nog onderwerp van studie. Met computermodellen en windtunnelfaciliteiten levert Nederland een substantiële bijdrage. Rampen komen zelden alleen, zo hebben we ervaren tijdens de fatale combinatie van springvloed en noordwesterstorm in 1953. In de jaren daarna hebben we een wereldwijde positie opgebouwd op het gebied van deltatechnologie en civiele techniek. Wat tijdens het congres bleek, is dat we ook op windengineering en constructieve veiligheid echt iets voorstellen. Dat het echt een gebied is dat er wereldwijd toe doet, bleek wel uit het feit dat ruim de helft van de congresbezoekers van Aziatische afkomst was. In dat continent groeien de steden sneller, zijn woontorens vele malen hoger en komen hevige stormen vaker voor dan in West-Europa. Toch is niet alleen in Azië reden voor zorg, ook hier willen steeds meer mensen wonen en werken in grote steden. Lang niet altijd kunnen die uitbreiden. Hoogbouw is dan een veelgebruikte oplossing. In Rotterdam staan inmiddels zestien gebouwen van hoger dan honderd meter en tussen het Centraal Station van Den Haag en het Binnenhof verrijst de ene na de andere kantoortoren. Ons land tegen hoogwater beschermen, is niet genoeg, het is tijd om na te denken over onze stormbestendigheid.
12
Bouwlogistiek 3.0 Verkeershinder door bouwverkeer is flink te verminderen door vervoerstromen te optimaliseren. Gezamenlijk bevoorraden is niet alleen efficiënter, het is ook een goed voorbeeld van maatschappelijk verantwoord ondernemen en heeft veel voordelen voor de bouwbedrijven zelf.
13
Om de leefbaarheid van de stad op termijn te vergroten, kampen nogal wat stadsbewoners nu al met rommel en herrie voor hun deur. Veel bouwplaatsen hebben namelijk veel weg van een mierennest: een schijnbaar ongecoördineerd komen en gaan van mensen en materialen, van busjes en vrachtwagens. Al die vervoersstromen veroorzaken hinder in de omgeving. Opstoppingen in de binnenstad, vrachtverkeer in buitenwijken. Op dit moment gaat het niet zo best in de bouw en valt de overlast wel mee. Maar wat als de komende jaren weer veel projecten en renovatieplannen van start gaan? Met het aanzwellen van de economie en daaraan gerelateerde bouwactiviteit, neemt waarschijnlijk ook de verkeershinder weer toe. Daar is volgens veel grote spelers in de bouw heel wat aan te doen. Zo willen opdrachtgevers, ingenieursbureaus en bouwondernemers samen de logistieke processen rond grote bouwprojecten verbeteren. In dat verband spreken
ze zelfs over bouwlogistiek 3.0: het optimaliseren van de vervoersstromen van meerdere grote projecten tegelijk. Werkt ProRail in de buurt van Amsterdam aan het spoor en vernieuwt Rijkswaterstaat in dezelfde regio een stuk snelweg, dan stemmen alle betrokken partijen de goederenstromen op elkaar of. Distributiecentra en laaden losplaatsen kun je delen, waardoor de belasting voor de omgeving vermindert. Dat is niet alleen een goed voorbeeld van maatschappelijk verantwoord ondernemen, gezamenlijk bevoorraden is ook een stuk efficiënter en goedkoper. Niet alleen tussen maar ook binnen grote projecten valt het een en ander te verbeteren. Ontwerpers en werkvoorbereiders hoeven bijvoorbeeld niet dagelijks op de bouwplaats aanwezig te zijn. Werken en overleggen op afstand – het zogeheten Nieuwe Werken – scheelt veel vervoersbewegingen. Processen anders inrichten heeft hetzelfde effect: wie geprefabriceerde bouwelementen gebruikt, hoeft geen losse vrachten beton, staal en hout aan te voeren. Echt grote veranderingen komen pas op gang als niet alleen de bouwers maar ook de leveranciers de handen ineenslaan, over de projecten heen. Dan stopt er, net als bij de supermarkt, op de bouwplaats één vrachtwagen met alle bouwbenodigdheden voor de komende dag. Just in time, maatschappelijk verantwoord, efficiënt en goed voor een sterke bouwsector.
Sectorbrede innovatieagenda Meer innoveren zou de komende jaren het nieuwe motto van de bouwsector moeten zijn. Te beginnen met efficiëntieverbeteringen in de eigen processen, zodat de kosten omlaag kunnen. Maar ook nadrukkelijker gaan denken vanuit geprefabriceerde producten en systeemintegratie op de bouwplaats. Van project- naar productdenken. Wat begon als een tijdelijke dip door de financiële crisis in 2008, wordt als we niets doen een structureel probleem. Juist nu helpt een uitspraak van econoom Milton Friedman: ‘never waste a good crisis’. Want alleen diepe crises leiden tot ingrijpende veranderingen. Er zijn voor de bouwsector momenteel volop kansen om te innoveren. Zo kunnen de door het kabinet aangewezen topsectoren alleen exportwaarde creëren als de fysieke component op orde is, bijvoorbeeld om nieuwe water-, energie- en chemie technologieën op te schalen van proeftuin naar praktijk. Veel aandacht gaat op dit moment uit naar nieuwe domeinspecifieke initiatieven binnen de negen topsectoren, zoals voor water, energie en chemie. Deze initiatieven moeten exportwaarde creëren voor de Nederlandse industrie. Zonder een bijdrage van de bouw gaat dat
niet lukken. Bij al deze initiatieven hoort meestal ook een fysieke component die op orde moet zijn. Geen windpark op zee zonder betrouwbare fundering, geen hergebruik van water zonder zuiveringsinstallatie, geen biobased economie zonder bijbehorende installaties. De bouw- en installatie sector levert het fundament van zulke vernieuwingen. In veel van de plannen komen experimenteeromgevingen en proeftuinen voor. Nieuwe water- en energietechnologieën, zoals decentrale waterzuivering en warmte- en koudeopslag worden op kleine schaal ontwikkeld en getest. Om soepel op te schalen van zo’n proeftuin naar de praktijk, moeten we al tijdens het experiment nadenken over slimme productiemethoden, die zorgen voor beheersing van kosten en doorlooptijd wanneer we daadwerkelijk ontwikkelingen breed willen introduceren. Het is nodig dat we de slag maken van projecten naar producten. Leren uit andere sectoren zoals de automotive en de wereld van de consumer products. De komende jaren zullen wij, flankerend aan de ‘proeftuinen’, flink moeten investeren in nieuwe productie technologieën. Hier ligt een grote uitdaging voor de kenniswereld, de overheid en de sector om het initiatief te nemen voor een innovatieagenda over de (top)sectoren heen.
16
Creatief met waterkring lopen Door slimmer om te gaan met waterkringlopen kunnen we binnenkort waterneutrale wijken en kantoren bouwen. Sleutelwoorden hierin zijn decentraal zuiveren, meer hergebruiken en zuiniger omgaan met water.
17
Energiebesparing en zuinig gebruik van grondstoffen in de bouw is noodzakelijk, bijvoorbeeld door beter te isoleren en meer prefab onderdelen te gebruiken. Naast de kringlopen van energie en grondstoffen is er nog een derde, die van water. Met deze watercyclus bedoelen we de waterstromen in leidingen en buizen: van het drinkwaterbedrijf naar de gebruikers en van de gebruikers naar de rioolwaterzuivering. Anders dan het overvloedige water in de natuurlijke waterkringloop, dat we met dijken en dammen juist buiten de deur proberen te houden, is dit zoete en schone water schaars. Net als met energie en grondstoffen zouden we daarom zuiniger moeten omgaan met drink- en afvalwater. Bijvoorbeeld door het niet onnodig over grote afstanden te transporteren. En door het na gebruik niet te lozen, maar op te waarderen voor hergebruik. Een goed voorbeeld hiervan is woonwijk Noorderhoek in Sneek. Na succesvolle
experimenten met 32 woningen is het plan dat in deze wijk dit jaar een nieuwe vorm van sanitatie wordt opgeschaald naar 200 woningen. Afvalwater wordt al bij de bron gescheiden, waardoor het mogelijk is er energie, water, stikstof en fosfaat uit terug te winnen. Dat gebeurt bovendien energieneutraal: de voor zuivering benodigde energie komt voor 100 procent uit het afvalwater zelf. Dit is straks ook mogelijk in andere sectoren, zoals de glastuinbouw en utiliteitsbouw. Zo is afvalwater uit veel kassen warm en zit boordevol mineralen en zouten. Door lokaal de ketens van water, energie en meststoffen te sluiten, zijn flinke besparingen mogelijk. In plaats van een centrale eenheid op afstand, die een en dezelfde waterkwaliteit produceert voor alle gebruikers, is de waterzuivering van de toekomst een volledig in de werkprocessen geïntegreerde, decentrale schakel. Al naar gelang de wensen van de gebruiker kan deze water afleveren van verschillende kwaliteiten: drinkwater, proceswater of oppervlaktewater. Zo verlagen gebruikers niet alleen de gas- en elektriciteits rekening, maar ook die voor de levering van drinkwater en zuivering van afvalwater. Straks krijgt hij misschien niet eens meer rekeningen voor deze diensten en zijn kantoren en wijken binnenkort waterneutraal.
Nederland van morgen Opeenvolgende crises zijn niet de enige oorzaak van de sombere bouwprognoses voor de komende jaren. De inrichting van Nederland is namelijk grotendeels klaar. In de onderhoudsfase moeten we met nieuwe kennis en technologie de bestaande bouw toekomstbestendiger maken. Somberheid is troef in de bouwprognoses tot 2016, onlangs opgesteld door TNO in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Nadat de woning- en utiliteitsbouw in rampjaar 2010 met meer dan 10 procent kromp, zet de dalende trend nog enkele jaren door om pas in 2013 het dal te bereiken. Of het nu gaat om investeringen in de woningbouw, investeringen in de utiliteitsbouw of het aantal werkzame personen in de bouw, we moeten nog een hele tijd wachten op stijgende lijnen. En dat stijgen gebeurt ook al niet met veel overtuiging: in 2016 is het niveau van voor de crisis nog lang niet in zicht. Er lijkt maar één conclusie mogelijk: deze bouwdip kent meer dan zeven magere jaren.
Niemand twijfelt eraan dat de opeenvolgende crises van de afgelopen jaren hebben bijgedragen aan de malaise in de bouw. Toch is er meer aan de hand. De VPROdocumentaire ‘Nederland van boven’ toont ons land vanuit vogelperspectief: een strakke compositie van middeleeuwse binnensteden, op de tekentafel ontworpen nieuwbouwwijken en ingekaderde natuur. Iedere vierkante meter is ontworpen, iedere stoeptegel ligt op de juiste plek. Geen wonder dat de nieuwbouw stagneert, zo mag je concluderen, dit prachtige land is grotendeels klaar en heeft niet veel meer nodig dan regelmatig onderhoud. Maar waaruit bestaat dat onderhoud? Volgens mij moeten we de bestaande bouw toekomstbestendiger maken. Want in de komende decennia vergrijst de bevolking, verandert het klimaat en wordt energie schaarser. Hoe fraai en gestructureerd ons land ook is vanuit de lucht, ingezoomd tot op de grond blijken wijken, kantoren en huizen lang niet allemaal klaar voor zulke uitdagingen. Voor het onlangs opgerichte topteam bouw is er dan ook werk aan de winkel. Dit team moet niet alleen nadenken over maatregelen om de bouw op korte termijn uit het slop te trekken. Het moet ook in kaart brengen welke kennis en innovaties in de bouw nodig zijn om de samenleving op lange termijn minder kwetsbaar te maken voor veranderende omstandigheden.
18
Groot export potentieel voor kennis en ruimtelijke ordening Nederlandse ingenieurs en architecten verleggen hun werkterrein naar het verre buitenland. Daar baggeren ze havens uit, verbeteren ze de dijken en ontwerpen ze futuristische gebouwen. Samen met kennisinstellingen ontwikkelen ze modellen voor waterbeheer en stedelijke planning.
19
Twee van de vijf grootste ingenieursbureaus gaan fuseren. Uit Royal Haskoning en DHV ontstaat een ingenieursbureau van 8000 mensen die jaarlijks een slordige 800 miljoen euro moeten omzetten. Te groot voor Nederland – de infrastructuur is hier al grotendeels af en de komende jaren staan in het teken van fikse bezuinigingen. Net zoals architectenbureaus en bouwbedrijven mikken de fusiepartners daarom op verdere groei over de grens. Daar dragen ze bij aan zaken waarmee Nederland is groot geworden: laagland droogpompen, havens uitbaggeren, wegen en dijken aanleggen.
Maar internationaal kunnen we veel meer dan waterbouw kunde en civiele techniek. Hiervoor wil ik graag een lans breken. Nederland beschikt over een sterke planningstraditie. Ons dichtbevolkte land mag dan voor de helft onder de zeespiegel liggen, de ruimteclaims van een wereldhaven, Europa’s grootste land- en tuinbouwsector en een snel groeiende metropool wisten we altijd soepel te combineren. Er is een groot Nederlands exportpotentieel voor kennis en kunde over ruimtelijke ordening en stedelijke ontwikkeling. In de aanloop naar de Architectuur Biënnale werkt TNO bijvoorbeeld mee aan een structuurvisie voor Delhi in 2050. De komende decennia moet die stad een half miljard mensen extra huisvesten en 320 miljoen nieuwe banen creëren. Dat vraagt om radicale aanpassingen van de watervoorziening, de infrastructuur en de leefomgeving. Om de explosieve groei van hun hoofdstad in goede banen te leiden, hebben we planologen uit India weten te interesseren voor de ervaringen en deskundigheid van Nederlandse architecten, ingenieurs en kennisinstellingen. Misschien markeert dit wel het begin van een nieuwe trend, in het belang van de hele Nederlandse economie. Als het ons lukt bij te dragen aan een beheerste en duurzame stedelijke ontwikkeling van voor ons belangrijke economische regio’s en handelspartners, kan het mes aan twee kanten snijden.
Cultureel erfgoed verdient beter Cultureel erfgoed geeft steden hun eigen identiteit en de toeristenindustrie een bron van inkomsten. Daarom moeten we investeren in nieuwe kennis om cultureel erfgoed, of dat nu kastelen, kerken en grachtengordels of jongere monumenten zijn, in stand te houden, te waarderen en een nieuwe bestemming te geven. De lentezon lokt alweer veel stadsbewoners naar buiten en over enkele maanden verschijnen ook de eerste drommen toeristen. Die bezoekers richten hun lenzen vaak op wat voor bewoners vanzelfsprekend is: bruggen en werven van grachtengordels uit de Gouden Eeuw, gevels van middeleeuwse kloosters en kastelen, of het Koninklijk paleis op de Dam. Zulke iconen bepalen in belangrijke mate de identiteit van een stad. Daarmee geven ze niet alleen de horeca en de toeristenindustrie een belangrijke bron van inkomsten, ze zorgen ook voor waardevermeerdering van het omliggende vastgoed.
Toch gaat het niet vanzelf. Selexyz kan erover meepraten. De boekenketen heeft het moeilijk in de opmerkelijke panden waarin het zijn boeken uitstalt: in de zevenhonderd jaar oude Dominicanenkerk in Maastricht, in een kubusvormig warenhuis in Rotterdam en aan de Oudegracht in hartje Utrecht. Je moet er toch niet aan denken dat zulke panden geen nieuwe bestemming vinden. Dat is niet alleen funest voor de staat van die gebouwen, de kwaliteit van de leefomgeving gaat erdoor achteruit en bezoekers blijven weg. Geen wonder dat het behoud van het cultureel erfgoed juist nu weer volop in de belangstelling staat. Vandaar mijn pleidooi om te investeren in alle kennis die nodig is om ons cultureel erfgoed op een betaalbare manier te conserveren, te renoveren en te exploiteren. Voor de instandhouding van het gebouwde erfgoed is veel kennis nodig, zowel van historische materialen en hun toepassing als van aantastingsprocessen en conserverings technieken. Met deze kennis en gevoel voor het complexe spanningsveld tussen technische ingrepen, restauratiefilosofie en -ethiek en monumentale waarden dragen de universiteiten en kennisinstellingen bij aan het behoud van ons cultureel erfgoed en onze identiteit. Deze kennis breiden wij continu uit, ook door de ontwikkeling van nieuwe restauratie materialen. Ook over de waardering van cultureel erfgoed is het laatste woord nog niet gezegd: weten we voldoende over wat het precies is en welke afwegingen er vooraf gaan aan de keuze tot instandhouding? En last but not least: hoe vinden we de juiste bestemming, zonder dat we eigenaars of verhuurders opzadelen met een onrendabele top?
20
Wonen met zorg voor ouderen Meer ouderen, meer zorg, meer kosten. Dat is de vrees van velen voor onze toekomst. Nederland is daarom op zoek naar nieuwe vormen van wonen met zorg voor ouderen voor een optimale kwaliteit van leven en lage kosten. De ontwikkelingen gaan gewoon door, ondanks dat het kabinet Rutte I demissionair is. Het ministerie van VWS had serieuze plannen om de rekening voor het verblijf in een verzorgingstehuis in tweeën te splitsen. Scheiden van wonen en zorg, zoals dit voornemen bekend stond, had als doel om het huurdeel van de rekening voortaan door de huurder zélf te laten betalen. Alleen het zorgdeel komt dan nog ten laste van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zo hoopte minister Schippers jaarlijks een slordige 100 miljoen euro te besparen.
21
Maar ongeacht de politiek, het aantal ouderen dat langdurige zorg nodig heeft, stijgt intussen gewoon door. Naar verwachting zijn in 2030 vier miljoen mensen ouder dan 65, een stijging van 60% in krap twintig jaar. En vooral het aandeel 85-plussers, de meest zorgbehoevenden, stijgt onevenredig snel: in 2030 zijn dat er waarschijnlijk 300.000, twee keer zoveel als tegenwoordig. We kunnen
het ons niet permitteren geen goede leefomgeving qua zorg en wonen te bieden in een van de 1.700 verzorgingsen verpleegtehuizen die ons land nu telt. Los van wie er voor welke kosten opdraait, luidt de vraag dan ook: wat moet er de komende jaren gebeuren om de ouderen straks een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving te kunnen bieden, en voldoende sociale contacten? Dat begint volgens mij met nauwkeurige voorspellingen van de bevolkingsopbouw over 10 tot 15 jaar, liefst op postcodeniveau. Alleen zo komen de wooneisen en woonvragen van de toekomst boven water, waarmee investeerders en woningcorporaties hun nieuwbouwstrategie kunnen bepalen. Daarnaast zullen we samen met gemeenten flink moeten herinvesteren in bestaande wijken uit de jaren vijftig en zestig. Ooit gebouwd om kinderen in te laten opgroeien, moeten deze straks dienst doen om ouderen te verzorgen, te huisvesten met alle aanpassingen van dien. En uiteraard zijn er ook in en om het huis talloze nieuwe hulpmiddelen nodig om zelfstandig wonende ouderen op afstand te kunnen verzorgen, zoals valsensoren, diabeteshorloges en navigatiesystemen. Ook de ouderen zelf werken steeds meer aan hun eigen toekomst van wonen met zorg, onder andere door het vormen van collectieven. Ik ben positief over de toekomst van wonen met zorg voor ouderen.
BIM ambitie is een life cycle ambitie Bij nieuwbouwprojecten eisen opdrachtgevers steeds vaker het gebruik van een Bouw Informatie Model. Zo’n BIM is veel meer dan een visualisatie- en ontwerpinstrument, ook bij onderhoud en beheer levert het vele voordelen op. Toen de opera van Sydney werd opgeleverd, zat er geen digitale maquette bij, tegenwoordig bekend als een bouwinformatiemodel. Daardoor moesten beheerders zich jarenlang behelpen met een set tekeningen. Dat betekende een hoop gepuzzel, bijvoorbeeld om er achter te komen welke onderdelen wanneer aan vervanging toe zijn, en om de constructieve gevolgen te achterhalen van tussentijdse aanpassingen. Inmiddels zit dit wereldberoemde gebouw toch in de computer, à raison van 6 miljoen euro. Zoveel was het waard om onderhoud, functieverandering en energiebeheer efficiënter te kunnen uitvoeren. Ook grote opdrachtgevers als de Rijksgebouwendienst en Rijkswaterstaat kiezen bij nieuwbouwprojecten steeds vaker voor het verplichtstellen van een BIM. Het is dan ook een beproefd instrument om complexe utiliteitsgebouwen
en civiele kunstwerken te ontwerpen en te visualiseren. En in de praktijk blijkt het de communicatie tussen alle bij de bouw betrokken partijen enorm te verbeteren: door essentiële informatie te delen, gaat de kwaliteit omhoog, gaan de faalkosten omlaag en verloopt de samenwerking soepeler. Toch laten we nog veel potenties van BIM onbenut. Net als bij de opera in Sydney is ook het onderhoud van een complex gebouw ingewikkeld en tijdrovend. Hetzelfde geldt voor het herbestemmen van 7 miljoen m2 leegstaande kantoren in ons land. Wil een beheerder de indeling veranderen, een voorzetgevel aanbrengen of het energie gebruik optimaliseren, dan moet hij snel kunnen achterhalen wat dit betekent voor de integriteit van een constructie en de toegankelijkheid van een gebouwencomplex. En waarschijnlijk heeft hij daar ook meetreeksen voor nodig, bijvoorbeeld over de temperatuur en vochtigheid in ruimtes en spanningen in onderdelen van de constructie. BIM zou veel vaker gebruikt moeten worden in bouw projecten. De ervaring leert dat opdrachtgevers hier een doorslaggevende rol in kunnen spelen. Bijvoorbeeld door het gebruik van een BIM niet alleen bij het ontwerp, maar ook bij het onderhoud te stimuleren. En beheerders daag ik uit om te experimenteren met BIM als basis voor de gebouwbeschrijving.
22
Technologie is klaar voor tuin bouw in de stad Explosieve stedelijke groei vereist meer ruimte voor voedselproductie in grootstedelijke gebieden. In en om grote steden zijn efficiënte en compacte tuinbouwgebieden nodig die stad en voedselproductie verbinden. Nooit eerder was de aantrekkingskracht van steden zo groot als tegenwoordig. Voor het eerst in de geschiedenis wonen er meer mensen in steden dan op het platteland. Binnenkort hebben Mexico stad en New York City meer dan 20 miljoen inwoners. Zoveel mensen in zo weinig ruimte levert talloze uitdagingen op. Waar halen we voldoende en schoon drinkwater vandaan? Hoe houden we de lucht schoon en het stadsklimaat leefbaar en gezond? Voedselproductie mogen we aan dat rijtje vraagstukken toevoegen. Want ongehinderde stedelijke groei is alleen mogelijk als we de afstand tussen de productie en consumptie van voedsel weten te verkleinen en voldoende voedsel op een duurzame manier in een beperkte ruimte kunnen produceren.
23
Als voedselproducent heeft Nederland een unieke, internationale positie. Zo kom je de Nederlandse kennis
uit Wageningen overal tegen en behoort ons land tot de wereldtop als het gaat om innovaties in de glastuinbouw. Na dertig jaar onderzoek en ontwikkeling, waarbij TNO betrokken is, is de Nederlandse kas geëvolueerd tot een hightech productiesysteem. Technologieën voor ventilatie, waterafgifte, belichting, verwarming, koeling en CO2-dosering worden gecombineerd in efficiënte en duurzame kassen die een enorme productie aankunnen. Naast deze grootschalige productie is er een groeiende behoefte aan kleinschaliger voedselproductie dichtbij de consument. Mooie producten van hoge kwaliteit, kortere afstanden en minder reistijd. Van de Nederlandse kas een succes maken, of het nu in het weidse landschap is of in een stad, gaat natuurlijk niet vanzelf. De kas één op één overzetten naar een ander klimaat, cultuur of keten werkt niet, dus moet altijd worden onderzocht hoe het ontwerp op maat kan worden gemaakt. Voor diverse omstandigheden moeten optimale combinaties worden gemaakt van technische systemen in de kas. Samen met de bedrijven in de sector is TNO hier nu volop mee bezig. Het Westland kun je ook zien als grootschalige ‘stadslandbouw’ in de Randstad. In steden wordt al volop geëxperimenteerd met tuinbouw op kleine schaal, de eerste kantoorkassen zijn ontworpen. Is het meenemen van voedselproductie in de stad een utopie of dichterbij dan wij denken? De stad als uitdaging voor de Nederlandse glastuinbouw? De technologie is er in ieder geval klaar voor.
Renovatie 2.0 Geen nieuwbouw maar renovatie en herbestemming staan de komende jaren centraal in de ontwikkeling van onze steden. Hoe kunnen we tegelijkertijd de problematiek van schadelijke stoffen uit het verleden oplossen? De formatie is nog in volle gang, het is nog te vroeg om iets te zeggen over de details van het regeerakkoord. Wel is dit een goed moment om stil te staan bij de boodschap van de kiezer. Die is wat mij betreft tweeledig: namelijk economie én duurzaamheid. Versterking van de innovatiekracht van ons bedrijfsleven staat de komende tijd ongetwijfeld hoog op de agenda, net zoals het verder ontwikkelen van de topsectoren en het vergroten van de exportkansen. Maar de kiezer wil ook meer aandacht voor maatschappelijke thema’s, zoals duurzaamheid, leefbaarheid, zorg en milieu. Wat betekent de hernieuwde aandacht voor duurzaamheid en milieu voor de woning- en utiliteitssector? Deze sector zit nu in een fase dat het de slag moet maken van nieuw bouw naar doorstroming en renovatie. Tegelijkertijd moet het woningaanbod worden aangepast aan de veranderende wensen van bewoners. De verkiezingsuitslag leert ons dat
die ook een schonere leefomgeving willen. Om de sector een impuls te geven moet er niet alleen een economische, maar ook een maatschappelijke business case komen. Anders gezegd: de kiezer geeft de bouwsector nieuwe kansen om te innoveren. Zo moeten we een passende aanpak ontwikkelen om naoorlogse woonwijken op een duurzame manier op te knappen. De recente vondst van asbest in de Utrechtse wijk Kanaleneiland staat niet op zichzelf. In de loop der tijd zijn in ons land een slordige 7 miljoen ton asbesthoudende materialen toegepast, waarvan een groot deel als golfplaten, brandwerende voorzieningen en vinylvloerbedekking. Dat gebeurde vooral tussen 1955 en 1975 bij de bouw van grote woningcomplexen met rijtjeswoningen en etageflats. Wie draait er op voor de extra kosten nu veel van die woningen toe zijn aan een flinke renovatieslag? Ik ben benieuwd wat we hiervan terugvinden in de plannen van het volgende kabinet. Misschien wel dat bouwers na de oplevering van een gebouw niet alleen verantwoordelijk blijven voor de integriteit van de constructie, maar ook voor de gezondheidsaspecten van een gebouw? Of is er juist sprake van een maatschappelijke verantwoordelijkheid van overheid, bedrijfsleven en bewoners tezamen? Wat mij betreft is het tijd voor een Renovatie 2.0 initiatief!
24
Duurzame infrastructuur Net zoals ISO-normen de kwaliteitszorg bevorderden, moeten beoordelingsinstrumenten voor CO2-prestaties de duurzaamheid van infrastructuur vergroten. Uitdaging voor de bouw: standaarden zorgen voor een level playing field, maar innovatie gedijt het best bij voldoende vrijheid. Duurzaamheid is niet meer weg te denken uit het maatschappelijk verkeer. Dat geldt uiteraard ook voor de bouwsector, die 2% van de nationale CO2-uitstoot voor zijn rekening neemt en verantwoordelijk is voor een kwart van alle wegverkeer. Bouwmaterialen zitten bovendien vol grondstoffen en energie. Geen wonder dat overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen uit de sector onlangs met elkaar in debat gingen over wat er nodig is voor een duurzame infrastructuur. Dat gebeurde tijdens de Innovatietafel Infrastructuur.
25
Voor een duurzame infrastructuur zijn prikkels nodig. Net als prijs en kwaliteit moet je duurzaamheid goed meenemen in een aanbesteding. Een goed voorbeeld is de CO2-prestatieladder van ProRail, een instrument dat aannemers stimuleert hun voetafdruk te verkleinen.
In feite beoordeelt dit bedrijven of ze hun milieumanagement op orde hebben. Willen ze hun slaagkans vergroten, dan moeten aannemers hun interne processen verbeteren, het aantal verkeersbewegingen verminderen en toezien op het materiaal- en energiegebruik van toeleveranciers. Een tweede voorbeeld is DuboCalc, dat is ontwikkeld door Rijkswaterstaat en meet/berekent de milieubelasting van (voorgenomen) projecten. Wil een instrument waarmee de opdrachtgever de duurzaamheid beoordeelt echt effectief zijn, dan is standaardisatie essentieel. Alleen als CO2- en duurzaamheidsprestaties eenduidig meetbaar zijn en altijd op dezelfde manier worden beoordeeld, is er sprake van een level playing field. Hierbij is wel de vraag of innovaties voldoende meetellen. Een aannemer die dankzij LED-verlichting op de bouwplaats minder elektriciteit gebruikt, ziet dat ook terug in zijn portemonnee. Maar hoeveel geld bouwondernemers ook kunnen besparen, de sector moet er alert op zijn dat duurzaamheidsstandaarden geen belemmering vormen voor nieuwe ontwikkelingen. Want als CO2-arm asfalt niet in praktijk kan worden gebracht omdat er nog geen meet- en beoordelingsinstrumentarium voor is, keert de wal het schip. Mijn devies luidt dan ook: daag de duurzaamheidsstandaarden regelmatig uit, zodat er voldoende ruimte is voor onverwachte innovaties.
The devil is in the details Onderhoudskosten aan houten kozijnen kunnen omlaag door het onderhoud goed te plannen, de beste materialen te gebruiken en onderzoek te doen naar verouderings- en degradatieprocessen. Details zijn belangrijk, want schade kan beginnen met een klein blaasje op het verfwerk. Het oudste nog in gebruik zijnde gevelkozijn van Nederland is ruim 500 jaar oud, zo bleek enkele jaren geleden na een zoektocht van de Bond van Timmerfabrikanten. In een Maastrichtse gevel vond men enkele eikenhouten kruis kozijnen uit 1473. De oudste buitendeur is zelfs nog enkele honderden jaren ouder. Het geheim achter deze lange levensduur: horizontale en verticale planken van massief eikenhout, gemonteerd met gesmede spijkers. De kwaliteit daarvan is niet te vergelijken met het snelle hout dat woningbouwers in de jaren zestig en zeventig gebruikten om in korte tijd de nationale woningvoorraad op peil te brengen. Hoe moeilijk is het om de levensduur van grenen of vuren kozijnen te verlengen? Af en toe een likje verf erover en klaar is Kees? Wat opgaat voor Middeleeuws eikenhout is een illusie voor al het houtwerk dat de komende jaren aan onderhoud of vervanging toe is.
Consumenten willen tegenwoordig onderhoudsarme deuren en kozijnen en stellen eisen aan waterdichtheid, bedieningsgemak en uitstraling. Aan de vooravond van een grootschalige innovatieopgave in de gebouwde omgeving gaat de discussie onder deskundigen nogal eens over het aanpassen van de functionaliteit in verband met de vergrijzing en over het verbeteren van de klimaatbestendigheid en energiezuinigheid van bestaande woningen. Maar vergeten projectontwikkelaars, architecten en woningbouwverenigingen intussen niet hoe ingewikkeld het is om moderne kozijnen en deuren goed te onderhouden? Verffabrikanten hebben niet voor niets grote R&D-afdelingen. Voortdurend zijn ze op zoek naar duurzame, milieuvriendelijke en onderhoudsarme producten, liefst in eigentijdse kleuren. Als de klimaatverandering nog even doorzet, moeten kozijnen en gevels straks nog meer bestand zijn tegen wind en regen. Daar is kennis voor nodig: over hoe hout veroudert, over hoe de verf degradeert onder invloed van vocht en UV en over hoe hout en verf elkaar onderling beïnvloeden. Er moeten nog heel wat proefschriften geschreven worden om zulke fundamentele vragen te kunnen beantwoorden. En voordat we al die wetenschap kunnen vertalen naar de onderhoudspraktijk, zullen kennisinstellingen en universiteiten nog talloze metingen verrichten en modellen bouwen. Niets is zo kennisintensief als een blaasje op het verfwerk van een kozijn.
26
Colofon Bouwen aan Inspiratie is een verzameling columns die in 2011 en 2012 zijn gepubliceerd in de Cobouw. Tekst: Henk Leenaerts – Lijn 43 Vormgeving: Jos Rietstap Vormgeving Druk: De Swart – Den Haag
TNO.NL