Op volle kracht vooruit! naar betekenisvol onderwijs op basisschool De Tweemaster
Inhoud
Het roer om
1. Een school met visie •4• Het volste vertrouwen in het team (Paul Inberg en Rika Tilman)
In het schooljaar 2002-2003 besloten wij, de directie van obs de Tweemaster, met het team ‘de hei’ op te gaan. We probeerden antwoorden te vinden op de volgende vragen: Past onze huidige werkwijze bij onze schoolbevolking? Hoe is de betrokkenheid van onze leerlingen bij het leerproces? Hoe leren kinderen eigenlijk en sluit onze onderwijsaanpak hierbij aan? Welke onderwijsvisie dragen wij als team uit?
2. Met een beetje hulp … •6• De absolute bereidheid om samen één school te zijn (Jan Hooiveld, APS) •8• Werken met thema’s leidt tot betrokkenheid (Antien Woldring, Cedin) 3. Verandering in de praktijk Onderbouw • 10 • • 12 • • 13 • • 14 •
Het is m’n lust en m’n leven (Margrita Druyf, leerkracht groep 1/2) Sacha en Matthijs (groep 1/2B) Een thema wordt spontaan geboren (Irma Kraus, leerkracht groep 3/4) Dominique en Eda (groep 3/4C)
Middenbouw • 16 • • 19 •
Samen met kinderen het onderwijs vormgeven (Martin van der Laan, leerkracht groep 5) Nadima (groep 5) en Richairo (groep 6)
Bovenbouw • 20 • • 22 •
Leuk alleen is niet genoeg (Bé Stokebrook, leerkracht groep 8) Merve (groep 7) en Wesley (groep 8)
4. De zorg voor leerlingen • 26 • Het liefst al ingrijpen in groep 2 (Ina Huizinga, intern begeleider) 5. Ouders in de school • 30 • Tjietra Lakshman, moeder van Vasudha en Vinayak • 32 • Alida Koerts, moeder van Marlinda en Lisanne • 33 • Deniz Ucar, vader van Fatih en Ugur 6. Op volle kracht vooruit! • 34 •
Een moeilijke opgave, maar onder deskundige leiding van Jan Hooiveld van het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, is het gelukt om tot een gezamenlijke onderwijsvisie te komen. De Tweemaster wil kinderen een uitdagende leeromgeving bieden, waarin zij de mogelijkheid hebben actief te leren binnen situaties die voor hen betekenisvol zijn. Dit was het begin van een jarenlange schoolontwikkeling. In dit boekje krijgen leerkrachten, ouders en kinderen het woord. Zij vertellen hoe zij de veranderingen binnen de school hebben ervaren. Het geeft een beeld hoe er in de afgelopen vier jaar inhoud gegeven is aan het onderwijskansenbeleid. Voor de ouders is het interessant om te lezen dat het voor een leerkracht niet blijft bij lesgevende taken, maar dat er veel meer bij komt kijken om goed onderwijs te kunnen geven. Voor collega’s van andere scholen geven de beschrijvingen van de teamleden een helder beeld wat er met je gebeurt als het roer omgegooid wordt. Zekerheden vallen in eerste instantie weg. Er wordt een beroep gedaan op je creativiteit, op samenwerking en vooral op doorzettingsvermogen. Uiteindelijk wordt deze inspanning beloond met een werkwijze waarbij kinderen betrokken raken bij hun eigen leerproces. Een boeiende ervaring. Met recht kunnen wij nu zeggen dat de ingeslagen weg voor onze school een juiste is gebleken. Onze slogan obs de Tweemaster, de juiste koers in onderwijs maakt duidelijk dat we invulling willen geven aan eigentijds en kwalitatief goed onderwijs, uitgaande van een duidelijke visie. Het team van de Tweemaster heeft laten zien dat het durft te veranderen. We zien een team dat met vertrouwen verder bouwt aan een school waar het voor iedereen prettig toeven is. Op volle kracht vooruit! Paul Inberg, directeur obs de Tweemaster
•2•
•3•
Het volste vertrouwen in het team Paul Inberg en Rika Tilman Paul Inberg vat de ontwikkelingen samen: ‘Vroeger stond de leerstof centraal, nu het kind.’ En vervolgt: ‘Het roer móest om; de kinderen waren niet langer betrokken bij het onderwijs. Ieder kind is anders en op deze school zijn de verschillen wel heel groot. Dat betekent dat adaptief onderwijs een voorwaarde is om ieder kind aan z’n trekken te laten komen. Leerkrachten moeten de verschillen tussen kinderen leren zien en daarbij aansluiten.’
Hoofdstuk 1
Een school met visie
In het schooljaar 2002/2003 is het startsein gegeven voor een ingrijpend veranderingstraject op basisschool de Tweemaster. Aanleiding was een gevoel van ontevredenheid bij het hele team. Leerlingen leerden wel, maar toonden weinig echte interesse voor de stof die ze aangeboden kregen. Het stond te ver van ze af. Daar had iedereen last van, geen teamlid uitgezonderd. Dat was het moment om gezamenlijk op zoek te gaan naar een visie op onderwijs. In de jaren die volgden, is deze visie stap voor stap vormgegeven in de dagelijkse onderwijspraktijk. Aan het roer stonden en staan Paul Inberg en Rika Tilman, respectievelijk directeur en adjunct-directeur. In het interview laten zij hun licht schijnen over de ontwikkelingen en de inzet van het team.
•4•
Rika Tilman: ‘De nieuwe koers is voor leerkrachten heel spannend. Het betekent dat je moet durven loslaten, dat je het vertrouwen moet hebben dat kinderen willen leren. Dat is moeilijk; we zijn van nature lesboeren. Leerkrachten vragen zich voortdurend af of ze het wel goed doen. Als schoolleider moet je je flexibel opstellen en geloven in het welslagen van de operatie. Teamleden moeten voelen dat wij achter hen staan. Ze moeten weten dat we er altijd zijn als er iets aan de hand is.’ Paul Inberg: ‘We hebben het grote geluk dat de wens tot verandering uit het team zelf is gekomen. De collega’s waren niet langer tevreden met de manier waarop ze onderwijs gaven. Als schoolleider moet je vooral vertrouwen hebben in de kracht van het team. Ik heb dat volledig. We hebben een fantastisch team dat deze verandering heel moedig en enthousiast heeft ingezet. Natuurlijk is het griezelig en vragen we ons regelmatig af of het resultaat voldoende zal zijn. De onderwijskwaliteit moet bewaakt worden. Daar is iedereen het over eens. Met de meetinstrumenten van Cito houden we voortdurend de vinger aan de pols.’
Wat is adaptief onderwijs? Adaptief onderwijs is onderwijs dat aansluit bij de mogelijkheden en behoeften van de individuele leerling. Adaptief onderwijs komt tegemoet aan drie basisbehoeften van leerlingen: relatie, competentie en autonomie. Onder relatie wordt verstaan dat leerlingen zich geaccepteerd voelen. Ze hebben het gevoel erbij te horen, voelen zich welkom en veilig. Onder competentie wordt verstaan dat leerlingen ontdekken dat ze de taken die ze moeten doen, aankunnen. Ze ontdekken bovendien dat ze steeds meer aankunnen. Onder autonomie wordt verstaan dat leerlingen weten dat ze hun (leer)gedrag voor een deel zelf kunnen sturen. Adaptief onderwijs betekent ook dat er in het concrete onderwijsaanbod rekening gehouden wordt met verschillen tussen kinderen. Het gaat dan om verschillen in tempo, ontwikkelingsniveau, leerstijl en begaafdheid.
•5•
De absolute bereidheid om samen één school te zijn Jan Hooiveld, APS De samenwerking tussen de Tweemaster en Jan Hooiveld van het APS startte in 2003 met een studiedag. ‘De opdracht aan mij was helder: Help ons een visie te ontwikkelen! De school had een probleem, constateerde het team unaniem. Er was een absolute bereidheid om met elkaar te opereren en samen één school te zijn. Dat is een goed vertrekpunt. In de voorbereidingen concludeerde de directie dat een belangrijk deel van de visie zou moeten bestaan uit een opvatting over leren. Zo gingen we de eerste studiedag in: Wat is leren en hoe gaat dat?’ ‘Het team gaf antwoord op de vraag wat er nodig is om het leren van kinderen te bevorderen. Zes begrippen sprongen eruit; zij werden door vrijwel alle teamleden genoemd: • betekenisvol leren • leren door doen • rijke leeromgeving • betrokkenheid • samenwerkend en coöperatief leren • leren in echte situaties. Dit is opvallend omdat deze begrippen ook terugkomen in moderne leertheorieën. Het team van de Tweemaster wist dus wel degelijk wat er moest gebeuren om goed onderwijs te verzorgen. Dan rijst de vraag waarom men blijkbaar iets anders doet dan men vindt.’
Hoofdstuk 2
Met een beetje hulp …
In het veranderingstraject heeft de Tweemaster de hulp ingeroepen van twee instellingen: het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) en Cedin, de onderwijsbegeleidingsdienst. Jan Hooiveld van het APS begeleidde het team bij het ontwikkelen van een visie en het werken aan een schoolontwerp. Antien Woldring van Cedin ondersteunt de school bij de invoering van de vernieuwingen in de dagelijkse onderwijspraktijk. Beiden geven hun visie op het proces.
•6•
‘Dit zie je vaak en op veel scholen. Mensen zijn niet opgewassen tegen de druk van het systeem. Onder het systeem versta ik het geheel van methoden, toetsen, collega’s, directeur, inspecteur en ouders. Een leerkracht werkt altijd op het snijvlak van publiek en privé. Enerzijds zijn er de eisen die ‘buiten’ aan je stelt en anderzijds zijn er je eigen ideeën over goed onderwijs. In het proces dat ik met het team van de Tweemaster doorliep, begonnen steeds meer mensen zich af te vragen waarom ze niet deden wat ze eigenlijk wilden.’
‘In de onderbouw is het niet zo moeilijk om zinvol ook betekenisvol te laten zijn. Het ontwikkelingsgericht onderwijs waarvoor de Tweemaster heeft gekozen, biedt daarvoor goede handvatten. Bovendien is de ontwikkeling die kinderen in de onderbouw doormaken goed zichtbaar en meetbaar. Kinderen die niet konden lezen, schrijven en rekenen, kunnen dat na groep 4 wel. Ook in de middenbouw kunnen zinvol en betekenisvol dicht bij elkaar blijven, door te werken met eigen teksten en ervaringen van kinderen. Dan komen kinderen in de bovenbouw en neemt de methodedruk toe. Het aandeel zinvol gaat omhoog, vaak ten koste van betekenisvol. En dan gaat het mis. Kinderen die goed scoren met technisch lezen, kunnen een enorm probleem hebben met begrijpend lezen. Omdat wát zij lezen geen betekenis voor hen heeft.’ ‘De conclusie van de studiedagen was dat thematisch werken een deel van de oplossing zou kunnen leveren. Maar waar moeten die thema’s dan over gaan en hoe weet je dat je alles doet wat je moet doen? Toen kwam De grote reis in beeld als methode voor wereldoriëntatie. Deze methode biedt bovendien aanknopingspunten voor het taalonderwijs. Langzaam nam de weerstand tegen thematisch werken af en begon het zoeken naar een vorm. De grote reis werd ingevoerd in de groepen 5 tot en met 8 wat de mogelijkheid bood wereldoriëntatie en taal zoveel mogelijk te integreren. Taal gáát altijd ergens over en kon dus net zo goed de thema’s uit De grote reis als onderwerp hebben. De leesstrategieën uit de methode voor begrijpend lezen werden voortaan (ook) toegepast op de teksten uit De grote reis. De leerlingen reageerden met betrokkenheid en hun leesprestaties gingen met sprongen vooruit. Langzaam maar zeker gingen de leerkrachten geloven in de ingeslagen weg.’
‘In het onderwijs is er een spanningsveld tussen betekenisvol enerzijds en zinvol anderzijds. Betekenisvol is wat belangrijk is vanuit het perspectief van kinderen, zinvol is wat wij als leerkrachten belangrijk vinden. Dit spanningsveld wordt groter naarmate kinderen ouder worden. De grote vraag is nu: Hoe maak ik wat zinvol is ook betekenisvol? Hoe kan ik bijvoorbeeld het leren lezen (= zinvol) betekenisvol maken? Als betekenisvol en zinvol niet langer samen op gaan, ontstaat er probleemgedrag. Dat was op de Tweemaster aan de hand: leerlingen waren onvoldoende gemotiveerd.’
•7•
Werken met thema’s leidt tot betrokkenheid Antien Woldring, Cedin Antien Woldring is als onderwijsadviseur vanuit Cedin al tien jaar betrokken bij de Tweemaster. Zij begeleidt de school onder meer bij de invoering van thematisch werken en nieuwe methodes. ‘Tien jaar geleden kwam ik voor het eerst op de Tweemaster. Daar woedde een discussie over het al dan niet samenvoegen van de groepen 1 en 2. Uiteindelijk is gekozen voor geïntegreerde groepen 1/2. In die groepen is al snel gestart met de invoering van ontwikkelingsgericht onderwijs. Het onderwijs werd ingericht rond thema’s die dicht bij de belevingswereld van de kinderen liggen. Dit wierp z’n vruchten af: kinderen waren met veel meer enthousiasme bezig met taal en hun woordenschat breidde zich geleidelijk uit. Leerkrachten van de groepen 3 en 4 kampten echter nog steeds met kinderen die niet goed snapten waar het onderwijs over ging. Al snel werd daarom besloten ook in deze groepen de taal/leesactiviteiten op een meer betekenisvolle wijze in thema’s aan te bieden. Besloten werd om de leesmethode overboord te zetten. Leren lezen gebeurde voortaan aan de hand van woorden die voortvloeiden uit de thema’s. Dat bleek te rigoureus: na enkele weken was er een aantal leerkrachten dat terug wilde naar de methode. Maar het is niet mogelijk om in de ene groep mét en in de andere groep zónder methode te werken. Er is daarom gekozen voor een compromis en na verloop van tijd verdween de leesmethode vanzelf.’
Wat is ontwikkelingsgericht onderwijs? De belangrijkste kenmerken van ontwikkelingsgericht onderwijs: • Het stimuleert een brede ontwikkeling: kinderen leren samenwerken, communiceren, initiatieven nemen en plannen maken. Alle activiteiten zijn gekoppeld aan het verwerven van kennis en vaardigheden, zoals schrijven, lezen, woordenschatontwikkeling en rekenen. • Het bestaat uit betekenisvolle activiteiten: kinderen vinden de leerstof interessant en belangrijk. In de onderbouw hebben de activiteiten een spelkarakter en in de midden- en bovenbouw vooral een onderzoekskarakter. • De leerkracht ontwerpt zelf een activiteitenaanbod. Maar vooral spant hij of zij zich in om leerlingen verder te helpen, om ervaringen en handelingsmogelijkheden toe te voegen, om ontwikkeling en leren doelbewust uit te lokken en te stimuleren. • De leerkracht helpt de leerlingen om initiatieven te nemen en plannen te maken voor hun activiteiten.Vooral activiteiten in kleine groepen maken het mogelijk om samen met de kinderen te spelen, te praten, te denken en te werken. • De leerkracht onderzoekt steeds wat leerlingen zelf willen en al (bijna) kunnen. Daar wordt het aanbod op afgestemd. Leerlingen worden zo uitgedaagd voortdurend een stapje verder te zetten.
‘Al snel ontstonden er nieuwe vragen over het begeleiden van kinderen die meer ondersteuning nodig hebben, over het werken met kleine groepjes, over hoe dit alles goed te registreren, enzovoort. En nu het werken met thema’s zo goed beviel, wilden de leerkrachten ook de woordenschatontwikkeling een nieuwe impuls geven. Ze wilden binnen thema’s nieuwe woorden aanbieden volgens een duidelijke didactiek. Met dit soort vragen klopt de school aan bij mij als onderwijsadviseur. We zijn aan de slag gegaan met het ontwikkelen van een goede woordenschatdidactiek. Per thema worden woordenlijsten gemaakt. Een boek vormt altijd het uitgangspunt en wordt in een voorleescyclus aangeboden.’
•8•
•9•
Het is m’n lust en m’n leven Margrita Druyf, leerkracht groep 1/2 en dramadocent ‘In het hele onderwijs, in alle activiteiten, ligt de focus op taal. Alles is taal, de hele dag door. Bij alle woorden staan we even stil, ook bij de simpele. Ik hanteer een voorleescyclus: in een kleine kring bereid ik met een groepje zwakkere kinderen het boekje voor. We bekijken de omslag, de plaatjes en doen voorspellingen waar het verhaal over zou kunnen gaan. Als het boekje dan in de grote kring wordt voorgelezen, kunnen ook deze leerlingen meedoen en antwoord geven op de vragen die ik stel. Deze aanpak leidt tot een grotere betrokkenheid bij alle kinderen.’ ‘De veranderingen in het onderwijs hebben voor mij wat minder impact gehad dan voor collega’s in de midden- en bovenbouw. Eigenlijk werkten we in de kleutergroepen altijd al enigszins volgens het principe van ontwikkelingsgericht onderwijs. Wel nieuw is de grotere aandacht voor taal en het werken met thema’s. Uitgangspunt is dat het onderwijs zo aanschouwelijk mogelijk gemaakt wordt. Hebben we het over het bos, dan gaan we naar het bos. Gaat het over bloemen, dan lopen we naar de bloemist en kopen een bosje bloemen. Dat betekenisvolle, aanschouwelijke onderwijs breiden we steeds verder uit.’
Hoofdstuk 3
Verandering in de praktijk
De onderbouw – de groepen 1 tot en met 4 Wát kinderen moeten leren in de onderbouw van het basisonderwijs is duidelijk: lezen, schrijven en rekenen. De vraag hóe ze dat leren kan op veel verschillende manieren beantwoord worden. De Tweemaster heeft ervoor gekozen kinderen te laten leren in betekenisvolle situaties. Als het onderwijs betekenis heeft, raken kinderen betrokken en leren zij meer en sneller. Hoe onderwijs betekenisvol gemaakt wordt, leest u in onderstaande interviews: met Margrita Druyf, leerkracht van groep 1/2 en met Irma Kraus, leerkracht van groep 3/4. Ook vier leerlingen laten hun licht schijnen over het onderwijs op hún school.
• 10 •
Werken met thema’s ‘Toen de Tweemaster 10 jaar bestond, werkte de hele school aan het thema een feest van kleur. Mijn groep had de kleur geel. We zijn begonnen het lokaal ‘geel’ in te richten: knutselwerken, boekjes, attributen op de verteltafel. Alles geel. Gedichten over geel, gele woorden, geel fruit … Maar om nu wekenlang alleen maar met geel bezig te zijn, dat zag ik niet zitten. Toen ontstond het idee om een schilderswinkel en een schilderswerkplaats in te richten. De vader van een van de kinderen is schilder en kwam op school. Hij had van alles bij zich: een kleurenwaaier, kwasten, schuurpapier, verfblikken. Alles werd bekeken en alle woorden werden opgeschreven.Vervolgens stelden we onszelf een aantal vragen: Wat hebben we nodig als we een schilderswinkel willen beginnen? We inventariseerden alle spullen die we nodig hadden, schreven dat op en zorgden dat ze in het lokaal kwamen. Met welke kleuren gaan we ons bezighouden? Alleen geel is wel een beetje saai. De leerlingen opperden dat we misschien wel spullen voor de andere groepen konden gaan schilderen. Elke groep had tenslotte een andere kleur en elke groep had spullen nodig in die kleur om mee te knutselen en het lokaal te versieren. Dat vond iedereen een goed idee. Maar hoe weten die andere groepen dat wij dat voor ze kunnen doen? We moesten een folder maken! En die folder moest dan worden rondgebracht bij de andere groepen. In de folder stond alles wat je
geschilderd wil hebben, kun je brengen bij groep 1/2A.Wij zorgen dat het geschilderd wordt in de kleur die jullie willen. Toen kwamen we meteen op de volgende vraag: Hoe kunnen de andere groepen een bestelling bij ons doen? Er werd een bestelformulier gemaakt en dat werd in alle klassen bezorgd. Al snel stroomden de bestellingen binnen: 30 paarse wcrolletjes, 30 rode keien om lieveheersbeestjes van te maken, grote blauwe kartonnen vellen, groene schoenendozen, enzovoort. We konden aan de slag. Om het overzicht te houden maakten we een postvak. Daar werden de bestelformulieren ingedaan. Toen moesten de winkel en de werkplaats ingericht worden. De winkel leverde de spullen aan de werkplaats. De kinderen hielden de voorraad bij en zorgden dat hun collega’s in de werkplaats door konden werken. We maakten bordjes met de kleuren, de hoeveelheden en met ‘nat’ en ‘af’ erop. Op deze manier leerden ze van alles: nieuwe woorden, tellen (hoeveelheden), kleuren …’ Dramalessen ‘Ik ben er geweldig trots op dat deze school het vak drama een volwaardige plaats in het onderwijs heeft gegeven. Alle groepen krijgen dramales van mij. Drama is voor onze leerlingen heel belangrijk.Veel kinderen die moeite hebben zich in taal uit te drukken, bloeien helemaal op tijdens de dramales. Ze leren zich op een spontane manier te uiten. Ik leer hen bijvoorbeeld emoties te verbeelden. Hoe loop je als je boos bent en hoe kijk je als je verdrietig bent? Het kost de kinderen verbazend weinig moeite dat te laten zien. Ze genieten ervan en kijken uit naar de lessen. En ik ook: het is m’n lust en m’n leven.’
• 11 •
Leerlingen aan het woord Sacha en Matthijs (groep 1/2B)
Een thema wordt spontaan geboren Irma Kraus, leerkracht groep 3/4
Wat is leuk en wat is niet leuk op school? Sacha: ‘Het leukst zijn de weektaken. Dan staat er wat je moet doen op een dag. Aan het eind van de week moet het af zijn. En verder vind ik het heel leuk om boekjes te lezen. Het boekje over Pietepaf was zo leuk. Daar hebben we ook over geknutseld. En de juf is heel leuk en Yusuf …’
‘Om goed onderwijs te geven, moet je voortdurend op zoek zijn naar manieren om kinderen te motiveren. Je afvragen: Wat zorgt ervoor dat zij willen leren? Als je het antwoord vindt op die vraag, geef je goed onderwijs. Je merkt aan de kinderen of je daarin slaagt. Kinderen zijn gemotiveerd als ze zelf dingen aandragen om mee te werken in de klas.’
Matthijs: ‘Ik vind spelen in de bouwhoek het leukst. Samen met Yusuf want dat is m’n vriend. We bouwen nu een huis met deuren erin. Overtrekken vind ik niet leuk. Dan moet je een kleurplaat op de lichtbak leggen en de lijntjes overtrekken.’
‘Vroeger deden we ook wel wat met thema’s; natuurlijk deden we lente als het lente was en winter als het winter was. Maar dat was van een totaal andere orde dan tegenwoordig.’
Wat is het mooiste dat je gemaakt hebt? Sacha: ‘Het mooiste wat ik gemaakt heb is eeehhh … Pietepaf en de regenboog. Die heb ik met wasco gemaakt en ecoline. En thuis heb ik een boek over God. Ze gaan morgen naar de kerk want er is iemand naar boven gevlogen (Hemelvaartsdag – red.). En nu is het een geest geworden.’ En wat is een goede juf? Matthijs: ‘Wat een goede juf is? Mijn juf. Ik heb een supergoeie juf!’
• 12 •
‘We werken op dit moment met het thema de wesp. Dat komt doordat er laatst een wesp de klas binnenvloog. Grote opschudding, want wat was ’ie groot! Misschien was het wel een koningin … Voor ik het doorhad was er een nieuw thema geboren. Toen een van de kinderen voorstelde om over wespen te gaan werken, was dat niet meer dan logisch.’ Samen op onderzoek uit ‘Als zo’n thema zich aandient, is de eerste vraag wat we al weten van het onderwerp. Daar maken we een woordveld van. Dan vragen we ons af wat we nog te weten willen komen en stellen een vragenlijst op. Dit gebeurt eerst in tweetallen en daarna maken we één vragenlijst voor de hele groep. Hierna bekijken we hoe we antwoord op onze vragen kunnen krijgen, waar we informatie kunnen vinden. Er wordt een takenlijst gemaakt waarin staat wie wat gaat uitzoeken. In het geval van de wesp zijn er kinderen naar de bibliotheek gegaan om boeken over wespen te halen, we hebben op internet gezocht en we hebben ‘wespendeskundigen’ gebeld. Zo
kwamen we steeds meer te weten over hoe de wesp er precies uitziet, wat hij eet, waar hij slaapt, enzovoort.Via het programma huisje-boompje-beestje kwamen we op het idee om een wespenvanger te maken. Zodra het mooi weer wordt, hangen we hem buiten en hopen we een wesp te vangen. De wesp speelde ook de hoofdrol in het knutselwerk. De kinderen gingen een wesp maken, maar niet voordat er een werktekening lag. Zo leerden ze meteen weer nieuwe woorden. Want wat heb je allemaal wel niet nodig om een wesp te maken? Een schaar, lijm, karton, nietjes, wc-rolletjes … Het resultaat mag er zijn; het lokaal hangt vol met wespen in alle vormen en maten.’ Loslaten van de methode ‘Tegenwoordig speelt de methode een bescheiden rol op de achtergrond. Het principe van de globaalwoorden uit de methode Veilig leren lezen hebben we aangehouden, maar deze zijn gekoppeld aan het thema. Globaalwoorden worden gebruikt als kapstok om nieuwe woorden met dezelfde klank aan te leren. Toen er voor de school een oude boom werd omgezaagd wilden de kinderen werken over bomen. De globaalwoorden waren snel gevonden: boom, zaag, tak … Ook dat thema gaf aanleiding tot gedegen onderzoek. We kregen een boomstam in de klas en telden de jaarringen, we rekenden uit hoe oud de boom was en hebben de omtrek van de stam gemeten. Zo waren we spelenderwijs bezig met rekenen.’ ‘Elke dag is er wel een parel. Elke dag wel een moment dat ik me realiseer: daar doe ik het voor! Laatst kwam Osman, een heel stoer jongetje, helemaal opgetogen het lokaal binnenrennen. Hij had een wesp gevangen in een frisdrankblikje. Geweldig! Dat is betrokkenheid.’
• 13 •
Leerlingen aan het woord Dominique en Eda (groep 3/4) Wat is leuk en wat is niet leuk op school? Dominique: ‘Ik ben goed in taal, dus dat vind ik het leukst. En verder vind ik het leuk als we buiten gaan spelen in plaats van gym. Dat dan de spullen uit het speellokaal naar buiten gaan.’ Eda: ‘Het leukste vind ik … rekenen, lezen en schrijven. En buiten spelen en op schoolreisje gaan met de bus. Schreeuwen en ruzie maken vind ik helemaal niet leuk. Dat moet ophouden!’ Dominique: ‘En wat ik niet leuk vind is als we tafels op de computer moeten maken en ik heb het niet gehaald. Of als ik naar de wc moet en eerst m’n tafels af moet maken. Dat is ook helemaal niet leuk.’ Wat is het mooiste dat je gemaakt hebt? Eda: ‘Ik heb veel mooie dingen gemaakt: een kikker geknutseld en een heks. En met het kerstdiner gaan we zelf dingen maken en dan trekken we mooie kleren aan.’ Dominique: ‘We hebben toen ook zelf kaarsen gemaakt. Met hele mooie kleuren. Die stonden naast ons bord.’ En wat is een goede juf? Eda: ‘Als ze veel geleerd heeft op school. Ik wil later ook juf worden. Dat zegt m’n moeder ook: “Jij moet maar juf worden”. En mijn juf zei het ook.’
• 14 •
Dominique: ‘Hoe je het merkt dat een juf veel geleerd heeft? Nou, dat merk je doordat ze veel weet. Ik word trouwens paardrijdster.’ Wat is het belangrijkste dat je moet leren op school? Eda: ‘Het belangrijkste is schrijven, taal en rekenen. Dat moet je leren anders weet je niks.’ Dominique: ‘Je moet ook leren met geld om te gaan want als je geld terugkrijgt, moet je altijd controleren of het genoeg is. Ik ging een keer naar de snackbar en toen kreeg ik 2 euro te weinig. Toen is m’n vader teruggegaan. Zie je hoe belangrijk dat is … De verkeersregels zijn ook belangrijk anders rij je zomaar iemand omver op het zebrapad.’ Eda: ‘En je mag niet vals spelen. Dat moet je ook leren. Samen spelen en samen delen.’ Wat zou je willen veranderen op school? Eda: ‘Ik zou wel altijd vrij willen spelen.’ Dominique: ‘En ik zou wel een meisjesgymzaal willen met grote dingen erin om te turnen. En dan geen jongens. Die zijn in de jongenszaal om te voetballen.’
Wat is een woordveld? Een woordveld begint met het centrale begrip van het thema. Dat staat in het midden van een groot vel papier. Daaromheen worden alle woorden genoteerd die te maken hebben met het thema. Een woordveld laat zien wat kinderen al weten van een bepaald thema. Tegelijkertijd leren zij nieuwe woorden.
• 15 •
Samen met kinderen het onderwijs vormgeven Martin van der Laan, leerkracht groep 5 ‘We hebben met het hele team besloten De grote reis in te voeren in de groepen 5 tot en met 8. We wilden graag thematisch werken, maar we wilden ook zeker weten dat we onze doelen zouden halen. Deze methode sluit goed aan bij de thematische werkwijze in de onderbouw en integreert de doelen van de zaakvakken in de groepen 5 tot en met 8. Het taalonderwijs laten we zoveel mogelijk aansluiten bij de thema’s uit De grote reis. Elk thema biedt aanknopingspunten voor taalopdrachten: je kunt erover schrijven, je kunt aantekeningen maken terwijl je een tekst leest, je kunt een verslagje maken. Bij het lezen van teksten passen de kinderen de leesstrategieën uit de taalmethode toe: ze scannen de tekst, halen moeilijke woorden per alinea eruit en maken een samenvatting.’
De middenbouw – de groepen 5 en 6 Ook de leerkrachten van de middenbouwgroepen wilden hun onderwijs meer betekenis geven voor de leerlingen. Maar hoe doe je dat? Want kinderen moeten bepaalde dingen leren die soms helemaal niet leuk zijn. Hoe zorg je ervoor dat kinderen uit zichzelf willen leren? Het ging te ver om de methodes helemaal los te laten. Dus ging het team op zoek naar een methode die het onderwijs meer betekenis kon geven. De keuze viel op De grote reis, een methode voor wereldoriëntatie die ook veel aanknopingspunten biedt voor het taalonderwijs. In onderstaand interview vertelt Martin van der Laan, leerkracht van groep 5, over zijn zoektocht.
• 16 •
Onderzoek ‘We zijn net gestart met een nieuw thema uit De grote reis: Op tafel. Ik vroeg de leerlingen wat ze die ochtend gegeten hadden en het antwoord was in veel gevallen ‘brood’.Vervolgens vroeg ik hen waarvan dat gemaakt is. Zo komen we op ‘graan’ en waar dat allemaal voor gebruikt wordt. Het verhaal in De grote reis gaat over koning West. Hij en zijn onderdanen hadden altijd genoeg te eten, maar zijn koninkrijk breidt zich almaar verder uit. Er moeten steeds meer monden gevoed worden en de graanschuren raken leeg. Koning West heeft een groot probleem … Het verhaal gaat verder en de leerlingen worden aangespoord mee te denken over een oplossing. Na het lezen van de tekst ontstaat er een gesprek over de oorzaken van voedseltekorten. Een daarvan is overbevolking. Daarnaast zijn ook diefstal en rampen zoals aardbevingen en overstromingen oorzaken. Elk thema, dat ongeveer drie weken in beslag neemt, bevat na de introductietekst een aantal onderzoekstaken. In dit thema moeten de leerlingen bijvoorbeeld uitzoeken welke granen er in verschillende voedingsmiddelen zijn verwerkt. Ik heb boodschappen gedaan en in de klas staan nu allerlei producten: havermout, muesli, brood, crackers, enzovoort. Leerlingen onderzoeken deze producten in groepjes. Meteen stelde een meisje
Wat is De grote reis? De grote reis is een methode voor wereldoriëntatie voor de groepen 1 tot en met 8. De methode neemt leerkrachten en leerlingen mee op een fantastische reis door de wereld. Samen verkennen zij de kennisgebieden uit de kerndoelen. Aardrijkskunde, geschiedenis, natuuronderwijs en alle educaties komen daarbij geïntegreerd aan bod.
• 17 •
de vraag waar ze dan moest kijken. “Op het pak”, zeiden een paar kinderen. “Maar waar dan op het pak?”, vroeg zij zich af. Een jongetje kwam toen met “bij de ingrediënten”. Geweldig! Weer een nieuw woord geleerd.’ ‘Het aanschouwelijk maken van het onderwijs speelt ook in De grote reis een belangrijke rol. Er hangt bijvoorbeeld een grote wereldkaart in het lokaal waarop we kunnen zien welke soorten graan waar verbouwd worden.Verderop in het thema wil ik graag met ze naar een molen waar nog graan gemalen wordt, naar een brood- en naar een koekjesfabriek. De kinderen bereiden zo’n bezoek zelf voor; ze bedenken vragen en nemen ter plekke een interview af. De uitkomsten presenteren ze later aan de rest van de klas. Een thema is vaak ook aanleiding voor de invulling van andere vakken. Zo heb ik de groep een schilderij van granen laten maken voor vaderdag.’ Toekomst ‘Waar ik naartoe wil, is samen met de kinderen het onderwijs vormgeven. Ik wil hen het gevoel geven dat ze zelf bedacht hebben wat ze leren. Het grote verhaal, de kapstok, moet je als leerkracht al in de steigers hebben staan. Je moet precies weten waar je naartoe wil. Het is de kunst kinderen zo te prikkelen en uit te dagen dat ze de juiste jassen aan die kapstok hangen. Ik ben daar nog niet, heb nog grote vragen. Er is altijd een spanning tussen wat er moet – de doelen – en wat kinderen als betekenisvol ervaren. Soms móet je ook dingen doen die niet leuk zijn. De persoonsvorm in de zin zoeken bijvoorbeeld. Natuurlijk kun je dat betekenisvoller maken door daarvoor eigen teksten van de kinderen te gebruiken, maar het blijft een vervelende oefening.’ ‘Mijn grote zorg is hoe ik de motor draaiende hou bij alle kinderen. Hoe ik mijn onderwijs zo inricht dat ieder kind actief en betrokken blijft. Zover ben ik nog niet, ik zal blijven zoeken naar antwoorden op mijn vragen. Ik zal me blijven afvragen of ik wel genoeg doe. Ik wil nu eenmaal mijn handtekening kunnen zetten onder alles wat ik doe. Maar natuurlijk zie ik ook dat we in ontwikkeling zijn en dat die ontwikkeling de goede kant opgaat. Dat ook.’
Wat zijn leesstrategieën? Leesstrategieën helpen kinderen om een tekst goed te begrijpen, te gebruiken en ervan te leren. Dit zijn vaardigheden die kinderen in hun schoolloopbaan nodig hebben. Leerlingen leren onder meer de volgende leesstrategieën gebruiken: • bepalen van het thema van een tekst en zichzelf vragen stellen over het onderwerp • voorspellen van het vervolg in een tekst • de hoofdgedachte bepalen en een samenvatting maken • informatie afleiden uit een tekst • onderscheiden van verschillende soorten teksten zoals verhalende, informatieve, beschouwende en argumentatieve teksten • herkennen van de structuur van verhalende teksten • relaties leggen tussen zinnen en alinea’s • beoordelen van teksten op hun (gebruiks)waarde.
Leerlingen aan het woord Nadima (groep 5) en Richairo (groep 6) Wat is leuk en wat is niet leuk op school? Nadima: ‘Gym en rekenen vind ik leuk. Ik ben er niet goed in, maar dat geeft niet. En taal en spelling zijn ook leuk.Vooral de opdrachten in de weektaak. Bijvoorbeeld de taalstencils. Die moet je invullen.’ Richairo: ‘Ik vind rekenen leuk. Ik hou ervan om sommen te maken. De grote reis vind ik niet leuk. Daar moet je veel uit lezen. Pesten is trouwens ook niet leuk.’ Nadima: ‘Ja, De grote reis is saai. Het is zo dat het thema uit De grote reis past bij wat we bij taal doen. Dat is wel weer handig.’ Richairo: ‘Drama is wel heel leuk.Vandaag moesten we met een groepje een interview maken over een nieuwsonderwerp. Wij deden het over een tijger die was ontsnapt uit de dierentuin. Er was een interviewer, de directeur van de dierentuin en een assistent. Die werden geïnterviewd.’ Wat is een goede school? Richairo: ‘Een school is goed als je goede lessen krijgt. En verder als er leuke kinderen op zitten.’ Nadima: ‘Ik vind een school een goede school als je niet gepest wordt. En er moeten ook geen strenge meesters en juffen werken. En je moet ook goed met elkaar leren omgaan. Als ik ruzie heb dan begint het met uitschelden en negeren. Dan vragen we vrede en dan is het weer goed.’ En wat is een goede juf of meester? Richairo: ‘Een goede meester is streng als ’ie streng moet zijn en lief als ’ie lief moet zijn. En, o ja, hij moet ook goed op het bord kunnen schrijven.’ Nadima: ‘Een goede meester moet niet te snel straf geven en hij moet ook goed kunnen uitleggen. Mijn meester kan dat.’ Wat is het mooiste dat je hebt gemaakt? Richairo: ‘Er was een keer een soort meester, dat was een kunstenaar, en toen moesten we iets maken met stempels. Dat is wel heel mooi geworden. Het is een man in de gevangenis.’
• 18 •
• 19 •
Leuk alleen is niet genoeg Bé Stokebrook, leerkracht groep 8 ‘Ik sta voor 100 procent achter de keuze voor betekenisvol onderwijs. Maar ik heb een groot dilemma. Mijn leerlingen moeten in februari wel de Cito-toets doen. En na groep 8 gaan ze naar het voortgezet onderwijs. Het voelt alsof ik de eindverantwoordelijkheid heb voor het niveau van de leerlingen en dat is niet prettig. Natuurlijk voelt iedere collega zich verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs, maar het maakt wel uit of je aan het eind van de rit zit of ergens middenin. Doe ik wel genoeg, geef ik ze wel voldoende bagage mee om de vervolgstap te kunnen zetten? Dat zijn vragen die voortdurend door mijn hoofd gaan.’ ‘Natuurlijk moet onderwijs leuk zijn, kinderen moeten graag naar school gaan. Maar leuk alleen is niet genoeg. Onderwijs moet vooral goed zijn. Het moet kinderen een basis geven voor de rest van hun leven. En dan is de grote vraag: kan goed onderwijs ook leuk zijn? Ik denk absoluut dat dat kan, maar het antwoord heb ik nog niet helemaal rond. Het gaat erom een evenwicht te vinden. Sommige dingen zijn gewoon niet leuk. Ontleden, grammatica, zinsdelen benoemen … Kinderen vinden het niet leuk, maar het moet wel gebeuren.’
De bovenbouw – de groepen 7 en 8 In de bovenbouw gaat het erom spannen. Hoe zorgen we ervoor dat onze leerlingen straks klaar zijn om naar het voortgezet onderwijs te gaan? Wat hebben ze nodig en hoe bieden we dat aan? Ook het onderwijs in de bovenbouw wordt zoveel mogelijk thematisch en betekenisvol opgebouwd. Maar er blijft een spanningsveld tussen zinvol en betekenisvol. Bé Stokebrook, leerkracht van groep 8, vertelt in onderstaand interview hoe hij hiermee omgaat.
Schoolwereld en echte wereld ‘Ik ben heel blij met de keuze voor De grote reis als methode voor wereldoriëntatie. Dat heeft het antwoord op mijn vragen weer een beetje dichterbij gebracht. Met de methode weet je zeker dat je werkt aan de kerndoelen die je moet halen. En tegelijkertijd biedt hij de mogelijkheid het onderwijs betekenisvol te maken. Bij elk thema dat we behandelen halen we de buitenwereld de school binnen. We nodigen mensen uit om te komen vertellen, we gaan zelf op stap om onderzoek te doen. Bij het thema papierwinkel (bureaucratie – red.) bezochten we het gemeentehuis. De leerlingen spraken met ambtenaren en onderzochten formulieren waar burgers mee te maken krijgen. De methode maakt een link mogelijk tussen de ‘echte’ wereld en de schoolwereld. Ik merk dat de kinderen daar erg van genieten.’
Bovendien hebben we dan tijd voor uitstapjes buiten de school die het thema verder verdiepen. Maar ook dat brengt problemen met zich mee. Bij geschiedenis kun je niet zomaar een periode overslaan want dan valt er een gat. Dat geeft problemen bij de Cito-toets want die stelt wel vragen over elke periode. We moeten dat nog beter op elkaar afstemmen, nog beter motiveren waarom we iets weglaten en dan eventuele hiaten anders opvullen.’ Taalonderwijs ‘Het grootste probleem ligt wat mij betreft bij het taalonderwijs. Met de invoering van De grote reis, hebben we de taalmethode aan de kant gezet. Alleen de onderdelen spelling en taalbeschouwing hielden we overeind. Het overige taalonderwijs moet geïntegreerd worden met de thema’s uit De grote reis. Het onderdeel begrijpend lezen uit de methode is vervangen door de leesstrategieën. Op zich ben ik daar groot voorstander van omdat ik denk dat kinderen daar meer van leren. Leesstrategieën geven hen handvatten om ook later in het voortgezet onderwijs een tekst snel te ontrafelen en te begrijpen. Probleem is alleen dat in de Cito-toets het onderdeel begrijpend lezen de klassieke vorm van een tekstverklaring heeft. Die is gebaseerd op een totaal andere vraagstelling dan onze leerlingen oefenen aan de hand van de leesstrategieën. Ze zijn daar dan ook niet goed in. Dat betekent dat ik veel oefen-cito’s met ze moet doen. Ook het onderdeel stellen uit de methode is geschrapt. Daar moeten de schrijfstrategieën voor in de plaats komen. Gelukkig hebben we daar nu een begin mee gemaakt.’
‘Ook binnen De grote reis hebben we keuzes gemaakt.Volgens de methode moeten er elk schooljaar 12 thema’s behandeld worden. Dat is veel, zeker als je elk thema helemaal tot z’n recht wil laten komen. Dus hebben de collega’s van de midden- en bovenbouw afgesproken dat we er elk jaar 8 doen. Dan kunnen we elk thema helemaal doen, inclusief de keuzelessen die bestaan uit onderzoeks- en kijktaken.
• 20 •
• 21 •
Leerlingen aan het woord Merve (groep 7) en Wesley (groep 8) Wat is leuk en wat is niet leuk op school? Merve: ‘Ik vind bijna alles leuk, maar het leukst vind ik spelling. Ik leer daardoor veel woorden en leer ze ook goed schrijven. We werken ook met verhalen, dat is leuk. Er zitten spannende verhalen bij en ook hele grappige. Sommige verhalen schrijven we zelf.’ Wesley: ‘Ik vind rekenen het leukst. Sommen maken enzo. Daar ben ik goed in.’ Wat is een goede meester of juf? Merve: ‘Mijn meester is een goede meester. Hij doet erg zijn best. Soms is hij streng, maar dan zitten er kinderen raar te doen. Als ze niet raar doen, is hij aardig.’ Wesley: ‘Een goede meester moet ook grapjes kunnen maken, anders wordt het heel saai. En hij moet een beetje afwisselen; dan weer dit en dan weer dat. Soms in je eentje achter de computer, soms instructie en dan weer in een groepje.’ Wat is een goede school? Wesley: ‘Op een goede school krijg je goed les. De leerkrachten kunnen goed uitleggen en je hoeft niet alleen maar zelfstandig te werken.’ Merve: ‘Het onderwijs hier is heel goed. Je leert wat je leren moet, ook over het dagelijks leven. Dat leer je bijvoorbeeld uit De grote reis.’
• 22 •
Wesley: ‘Het onderwijs is nu wel anders dan voor De grote reis. Toen hadden we voor elk vak aparte boeken, nu maar één. Er staan veel leuke plaatjes in en je leert veel over bijvoorbeeld geschiedenis.’ Hoe gaat dat dan met De grote reis? Merve: ‘We doen ook dingen buiten school. We hadden het bijvoorbeeld over de Franse Revolutie en toen gingen we naar de Freylemaborg. We kregen daar een rondleiding en moesten opdrachten maken. We zagen hoe de mensen toen leefden. Het leek me heel saai. Na een uitstapje moeten we op school een verslag maken en dat leveren we in bij de meester. Die kijkt het na en dan typen we het uit op de computer. Soms lezen we het dan voor aan de anderen of we maken er een mooi werkstuk van dat we in de klas ophangen.’ Wesley: ‘In De grote reis leer je ook over de natuur. We hadden het over biotopen. Dat zijn leefgebieden van dieren en planten. Er zijn verschillende biotopen op de wereld. We bekeken de planten- en de dierenwereld en moesten uitzoeken welke planten en dieren in welke biotoop voorkomen.’ Merve: ‘Het thema over De Gouden Eeuw was ook interessant. Dat was een hele erge eeuw. Ze hadden toen slaven en die werden gebrandmerkt en mishandeld. Het waren meestal zwarte mensen en ze kregen helemaal geen eten. Dat deed de VOC.’
• 23 •
En hier ben ik trots op Onderbouwleerkrachten: • de uitnodigende omgeving die we creëren • de warme sfeer waarin kinderen zich thuis voelen • de veelkleurigheid van de school • de vele activiteiten: kunstenaars in de klas, gastsprekers, excursies … • het goede overleg tussen de collega’s van de onderbouw waarbij iedereen zich gewaardeerd voelt • dat we werken zonder afgunst en dat we elkaar successen gunnen • de flexibiliteit in alle mogelijke situaties en altijd met elkaar meedenken • de beschikbare deskundigheid: kinderfysiotherapie, schrijftherapie, schoolmaatschappelijk werk, onderwijsassistenten, stagiaires • bezig zijn met rijmen: elfje en lange lijs • elke dag werken aan de woordenschat • aanvankelijk lezen in groep 3, themagericht en met eigen globaalwoorden • de opzet van leesstrategieën voor groep 3 en 4 • werken aan ontluikende geletterdheid in de schrijfhoek • verteltafels inpassen in de thema’s • de mogelijkheid om spullen aan te schaffen die passen bij de thema’s • ‘dans moet je doen’ inpassen in het rooster • de dramalessen waar de school werkelijk ruimte, tijd en budget voor heeft vrijgemaakt • dat de kinderen enthousiast zijn en graag willen werken • dat de kinderen genieten van de dingen die ze doen • dat de kinderen zo graag teksten maken • dat kinderen zeggen: ‘juf, wat doen we weer mooie dingen’
• 24 •
Midden- en bovenbouwleerkrachten: • de omslag van klassikaal naar thematisch onderwijs • dat het steeds beter lukt concreet en aanschouwelijk te werken • de invoering van De grote reis • de reacties van de leerlingen hierop • de toenemende betrokkenheid van leerlingen • dat leerlingen het onderwijs leuk vinden • dat de klassencultuur hierdoor verandert • het werken op het niveau van de leerling • de keuzemogelijkheden die we de leerling kunnen bieden • het toenemende zelfvertrouwen van de leerlingen • de verbeterde resultaten • het toenemende inzicht in hoe kinderen zich bij ons op school voelen en ontwikkelen • meer handvatten om pestgedrag bij te sturen en het gevoel van veiligheid te vergroten
• 25 •
Het liefst al ingrijpen in groep 2 Ina Huizinga, intern begeleider ‘De eerste verantwoordelijkheid ligt bij de leerkracht. Hij of zij signaleert eventuele problemen als eerste en lost in veel gevallen het probleem ook zelf op. Als dat onvoldoende effect heeft, dan komt de leerkracht bij mij. Samen bespreken we wat er is opgevallen aan de leerling. Dan observeer ik het kind in verschillende situaties. Daar maak ik een verslag van, trek conclusies en doe aanbevelingen. Soms is dat voldoende en kan de leerkracht de benodigde extra steun zelf in de klas bieden. Lijkt het probleem ernstiger dan doe ik allerlei testjes en spelletjes met de leerling en neem toetsen af. Ook doe ik een cognitief onderzoek dat een indicatie geeft van het IQ van de leerling. Tijdens dit hele proces zijn ook de ouders nadrukkelijk in beeld. Zowel de leerkracht als ik hebben geregeld gesprekken met hen. Soms zullen zij ook thuis met de leerling aan de slag moeten.’
Hoofdstuk 4
De zorg voor leerlingen
Op de Tweemaster wordt de ontwikkeling van iedere leerling nauwlettend gevolgd. Dit gebeurt onder meer met het Cito-leerlingvolgsysteem. In groep 1 en 2 worden twee toetsen per jaar afgenomen. Vanaf groep 3 doen de kinderen per jaar gemiddeld twee toetsen per vakgebied: rekenen, spelling, technisch lezen, begrijpend lezen en woordenschat. Voor leerlingen die leer- of gedragsproblemen hebben, is een systeem van leerlingenzorg opgezet. Intern begeleider Ina Huizinga is verantwoordelijk voor de coördinatie. In het interview vertelt zij over haar werk.
• 26 •
‘Een zorgleerling valt op door een gedragsprobleem of een leerprobleem. Die kunnen zich al voordoen in groep 1 of 2. Een kleuter kan moeite hebben met kleuren, met cijfers en symbolen of met begrippen. Als kinderen ouder worden, kunnen er problemen ontstaan op het gebied van rekenen, lezen of spelling. Soms uiten problemen zich in de werkhouding: een kind werkt niet door, heeft geen tempo of kan zich niet concentreren. Kinderen kunnen ook storend gedrag vertonen en bijvoorbeeld door de klas schreeuwen of veel ruzie maken. Sommige kinderen zijn juist volkomen apathisch en kun je niet bereiken. Dat is ook reden tot zorg.’ ‘Het komt voor dat kinderen het moeilijk hebben in de thuis-situatie. Ook dat kan problemen op school veroorzaken. Dat zijn echter problemen die je als school niet alleen kunt oplossen. In zo’n geval schakel ik direct het schoolmaatschappelijk werk in en worden ook de ouders in de aanpak betrokken.’
• 27 •
Bespreking van zorgleerlingen ‘Sinds de school de nieuwe koers is gaan varen, doen collega’s steeds minder een beroep op mij. Dankzij de andere organisatie van het onderwijs, waarbij leerlingen meer zelfstandig werken, hebben leerkrachten veel meer tijd en ruimte om kinderen individueel te ondersteunen in de klas. Ook de manier waarop we zorgleerlingen bespreken in het team is veranderd de afgelopen jaren.Vroeger werden alle zorgleerlingen waarbij de voorgestelde aanpak niet direct werkte, besproken in de leerlingbespreking. Dat was eigenlijk niet te doen: het waren er veel te veel. Nu neem ik zelf al beslissingen in het voortraject en schakel specialisten in. De lijntjes met bijvoorbeeld het maatschappelijk werk en logopedie zijn heel kort. De zorgleerlingen die dan nog overblijven, zijn de zware gevallen. Die bespreken we in de leerlingbespreking want daarover moet het team als geheel een beslissing nemen.’
Taalondersteuning De kleuters worden extra ondersteund in hun taalontwikkeling. Een van de collega’s werkt met groepjes kleuters apart in het kader van taalondersteuning. Hij doet spelletjes, leest boeken voor, haalt woorden uit het boekje, legt woorden van de verteltafel opnieuw uit. Ook wat hij opmerkt wordt geregistreerd en doorgegeven. Deze vorm van taalondersteuning is bedoeld om kinderen te stimuleren in hun taalontwikkeling. Door boekjes voor te bereiden zijn zij beter in staat deel te nemen aan gesprekken in de klas. Dat geeft hen meer zelfvertrouwen wat hun algehele ontwikkeling ten goede komt.
‘We hebben hier kinderen op school met stoornissen als hyperactiviteit en autisme en ook kinderen die meer stoornissen hebben. De beslissing om dergelijke leerlingen op school te houden, is altijd een teambeslissing. In principe blijft zo’n kind z’n hele schooltijd op de Tweemaster. Dat betekent dat alle collega’s hem of haar in de klas kunnen krijgen en dat iedereen er achter moet staan dat dit kind op school blijft. Natuurlijk stellen we ons de vraag hoe ver we moeten gaan met het bieden van extra zorg. Waar liggen onze grenzen? Het houdt op als de leerling er zelf onder lijdt, als de groep als geheel eronder lijdt of als de leerkracht eronder lijdt. Dat moeten we steeds goed in de gaten houden.’ ‘In het verleden signaleerden we problemen vaak pas in groep 4, als een kind dan bijvoorbeeld nog niet kon lezen. We weten nu dat je dan eigenlijk al te laat bent. Er moet eerder gesignaleerd en ingegrepen worden, het liefst al in groep 2. Dan kun je nog heel veel doen, heel veel bijsturen en stimuleren. Ik weet het, het staat een beetje haaks op ontwikkelingsgericht onderwijs dat ervan uitgaat dat kinderen zich ontwikkelen in hun eigen tempo. Maar we weten inmiddels ook dat dat voor echt zwakke kinderen niet opgaat. Die moeten al in de kleutergroepen veel meer gerichte aandacht krijgen.’
• 28 •
Wat is het Cito-leerlingvolgsysteem? Het Cito-leerlingvolgsysteem wordt op de meeste scholen in Nederland gebruikt om de ontwikkeling van kinderen te volgen. Het bestaat uit een serie op elkaar afgestemde pakketten voor de basisvaardigheden. In elk pakket zijn drie onderdelen opgenomen: de toetsen, materiaal om erachter te komen waar eventuele problemen precies liggen en concrete hulpmiddelen.
• 29 •
Wat is het Rugzakproject?
Ouders aan het woord Tjietra Lakshman moeder van Vasudha (groep 1/2) en Vinayak (groep 5)
Het Rugzakproject is een project van de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Het is bedoeld voor ouders van kinderen in de groepen 1, 2 en 3. Onder begeleiding van een buurtmoeder komen zij eenmaal per week bij elkaar in de school. Er wordt aandacht besteed aan de gang van zaken op school. Ook krijgen de ouders opdrachtjes mee om thuis met hun kind uit te voeren. Deze zijn vaak gekoppeld aan de activiteiten en thema’s die kinderen in de klas krijgen aangeboden. Ouders raken zo betrokken bij de school en tegelijkertijd wordt de taalontwikkeling van de kinderen gestimuleerd.
Wat is een goede school? ‘Ik ben tevreden over de Tweemaster. Ze gaan goed mee in de ontwikkeling van mijn kinderen. Ik twijfel alleen aan de test die wordt afgenomen bij de intake. Ik weet niet of dat goed is. Ik zou liever zien dat een kind blanco de school binnenkomt.’
Hoofdstuk 5
Ouders in de school
Ouders nemen een belangrijke plaats in op de Tweemaster. Zij worden zoveel mogelijk betrokken bij het onderwijs van hun kinderen. Ouders worden uitgenodigd het eerste half uur van de schooldag samen met hun kind te lezen tijdens het Wekkerlezen, ouders gaan mee op schoolreisjes en excursies en participeren in de ouderraad. Er wordt gewerkt aan een ouderkamer waar ouders elkaar kunnen ontmoeten. Ook is er een speciaal aanbod voor ouders met kinderen in de groepen 1, 2 en 3: het Rugzakproject, een taalstimuleringsproject voor de kleuters. Ouders bereiden onder begeleiding taalactiviteiten voor die zij thuis met hun kinderen kunnen uitvoeren. De activiteiten kunnen aansluiten bij de thema’s die in de groep behandeld worden. Hiernaast bestaat sinds 2005 het Peuterplusproject voor ouders en peuters vanaf 3 jaar.
• 30 •
‘Van een goede school verwacht ik dat ze bij de tijd blijft, dat leerkrachten hun best blijven doen en dat ze het onderwijs op niveau houden. Een goede school biedt wat de maatschappij vraagt. Dat betekent dat er ook aandacht moet zijn voor wat er buiten de school speelt, zoals bijvoorbeeld voor criminaliteit.’ ‘Ik heb bewust gekozen voor een openbare school. Ik kies voor onderwijs dat open staat en vrij is. Er zijn op deze school veel verschillende culturen. Ik vind dat goed, de kinderen leren veel van en over elkaar.’ Wat is een goede juf of meester? ‘Een goede juf of meester doet zijn uiterste best om ieder kind zover mogelijk te brengen. En hij of zij laat kinderen merken dat ze gewaardeerd worden.’ ‘Mijn kinderen gaan heel graag naar school. Mijn zoon zegt regelmatig: “Ik vind meester zo knap, mama. Hij kan zo goed uitleggen”.’
Wat is het Peuterplusproject? Vanaf de leeftijd van 3 jaar mogen peuters samen met hun ouder(s) een uur per week op school komen om te spelen. Het is de bedoeling dat ouders veel communiceren met hun kind. Ze doen taalspelletjes, lezen prentenboeken voor, praten met elkaar over allerlei dingen die kinderen interesseren. Ook mogen ze deelnemen aan het taalstimuleringsproject: Boekenpret. Het voordeel van dit peuterproject is, dat de kinderen alvast kennis maken met de school en met de andere kinderen. Ook de ouders leren elkaar op deze manier kennen. Het is geen vervanging van de peuterspeelzaal, maar een aanvulling.
• 31 •
Alida Koerts moeder van Marlinda (groep 4) en Lisanne (groep 6) Wat is een goede school? ‘Ik vind de Tweemaster een goede school. De sfeer is prettig en er wordt veel aandacht besteed aan de kinderen. Ik heb voor deze school gekozen omdat er niet te veel druk op de kinderen wordt gelegd. Ze kunnen zich in hun eigen tempo ontwikkelen.’ ‘Het is zo leuk dat er veel buitenschoolse activiteiten ondernomen worden. De leerkrachten gaan met de kinderen bijvoorbeeld de natuur in, naar Euroborg, naar Bourtange … Naar aanleiding van deze activiteiten voeren de kinderen opdrachten uit, bijvoorbeeld een verslag schrijven. Dat is heel goed, het leidt tot meer betrokkenheid bij het leerproces.’ Wat is een goede juf of meester? ‘Een goede juf of meester heeft voldoende aandacht voor de kinderen. Zij of hij heeft gezag en ziet ieder kind staan. Mijn oudste dochter was heel onzeker, vooral bij rekenen. Op een toets had ze alleen maar streepjes ingevuld. Pure faalangst. De leerkracht schrok hiervan en heeft ingegrepen. Door veel aandacht aan haar te besteden en sommetjes mee naar huis te geven, is haar zelfvertrouwen langzaam gegroeid. Het rekenen gaat nu heel goed.’ Wat is het belangrijkste in het onderwijs? ‘Natuurlijk moeten kinderen leren lezen, schrijven en rekenen op school. Dat staat voorop. Daarnaast vind ik het belangrijk dat ze met elkaar leren om te gaan en respect leren krijgen voor elkaar.’
Wat is Wekkerlezen? Elke ochtend van half negen (de wekker wordt gezet) tot negen uur (de wekker loopt af) staat in de groepen 3, 4 en 5 wekkerlezen op het programma. In elk lokaal zijn boeken aanwezig waaruit de kinderen zelf een keuze maken. De boeken variëren in onderwerp, maar ook in AVI-niveau. Kinderen kunnen dus kiezen voor een boek dat hen interesseert en dat aansluit bij hun leesniveau. Als het boek uit is, maakt ieder kind een boekverslag. Uit een set werkbladen kiezen ze er één dat ze over dit boek invullen. Zo is er een blad waarop een kind kan aangeven welke moeilijke woorden hij tegenkwam in het boek, een blad waarop een wie-wat-waar-tekening over het boek gemaakt kan worden, een blad waarop de lezer het verhaal kan samenvatten in een kort verhaal en een blad waarop de lievelingszin + tekening genoteerd kunnen worden. Kinderen ontdekken zo dat er verschillende manieren zijn om een boek te lezen en te beoordelen. En ze raken meer betrokken bij het verhaal dat zij lezen.
Deniz Ucar vader van Fatih (groep 5) en Ugur (groep 6) Wat is een goede school? ‘Een goede school besteedt voldoende aandacht aan alle kinderen. Ook aan leerlingen die extra zorg nodig hebben. Maar een goede school is vooral een school waar kinderen met plezier heengaan.’ ‘Een van mijn zoons had problemen. Hij stotterde erg. Dat heeft de school goed opgepakt. Hij kreeg goede begeleiding en het gaat nu goed met hem.’ ‘Ik vind dat kinderen op school moeten leren hoe ze met elkaar in het dagelijks leven moeten omgaan. Ze moeten leren wat liefde is. Liefde voor kinderen en respect voor ouderen, dat moet de school hen bijbrengen.’ Wat is een goede juf of meester? ‘Een goede juf of meester dwingt respect af bij de kinderen. Dat hoeft niet met geweld zoals dat vroeger bij mij op school in Turkije gebeurde. Respect krijg je als je eerlijk bent en goed bent in je vak. Een leraar die zich als vriend opstelt, krijgt waarschijnlijk meer respect dan een leraar die zijn leerlingen slaat.’ ‘Iedere ouder wil het beste voor zijn kind. Zo simpel is dat. Ik denk dat deze school dat kan bieden. Maar je moet wel reëel zijn. Niet ieder kind kan advocaat of dokter worden. Ouders die boos worden op de school omdat hun kind naar het vmbo gaat, zijn domme ouders.’
‘Ik had zo mijn twijfels over de combinatiegroep 3/4. Het vorige schooljaar waren alle groepen nog apart. Ik was bang dat alle aandacht zou uitgaan naar de kinderen in groep 3 die moeten leren lezen en schrijven. Maar het gaat hartstikke goed. Mijn dochter in groep 4 komt helemaal niks te kort. En de kinderen in groep 3 trekken zich op aan de kinderen in groep 4.’ ‘Als ouder word je goed betrokken bij het onderwijs. Je mag altijd binnenlopen, vragen stellen en de leerkrachten komen ook naar mij toe als er iets te melden valt. Zelf ben ik veel in de klassen. Om bijvoorbeeld even samen met mijn dochter te lezen bij het wekkerlezen ’s morgens vroeg.’
• 32 •
• 33 •
Brede school Maar niet alleen op onderwijsinhoudelijk terrein zijn ontwikkelingen te verwachten. De Tweemaster zal in het schooljaar 2006/2007 verder doorgroeien naar een brede school, samen met de naburige Majellaschool. In het voorjaar van 2007 gaat de eerste paal de grond in voor de uitbreiding van de school. In de uitbreiding wordt een complete peuterafdeling gerealiseerd, evenals een ouderkamer waarin ouders kunnen samenkomen en kunnen deelnemen aan educatieve activiteiten. Doel is een ouder-kindcentrum in te richten waar kinderen terecht kunnen voor onderwijs en ouders voor opvoedingsondersteuning. Ouders met een peuter en een schoolgaand kind hoeven voortaan beide kinderen nog maar naar één locatie te brengen. Zelf kunnen zij op school blijven om andere ouders te ontmoeten, een gesprek te hebben met het maatschappelijk werk of deel te nemen aan de activiteiten in het Rugzakproject of Peuterplusproject. Na schooltijd kunnen leerlingen van de Tweemaster en de Majellaschool deelnemen aan een breed scala van naschoolse activiteiten. Team En het team? Ook het team gaat op volle kracht vooruit. Het zal de zoektocht naar een goed onderwijsklimaat verder voortzetten en richt zich de komende tijd op de pedagogiek. Er is inmiddels onder leiding van het APS een nieuw traject gestart met als centrale vraag: Wat is opvoeding? Drie aspecten staan centraal:
Hoofdstuk 6
Op volle kracht vooruit!
En nog is het werk niet af. De Tweemaster zal zich de komende jaren verder blijven ontwikkelen in de ingezette richting. Op onderwijsinhoudelijk terrein liggen de grootste uitdagingen in de bovenbouw. Naast de leesstrategieën wordt gewerkt aan de invoering van schrijfstrategieën die het schrijfonderwijs een nieuwe impuls moeten geven. Het werken met De grote reis zal verder uitgebouwd worden en de integratie van het taalonderwijs hierbinnen zal steeds meer vorm krijgen.
• 34 •
• • •
waardenoriëntatie – welke waarden zijn van belang in dit leven? zelfsturing – wat heb je nodig om die waarden te realiseren? dialoog – ze kunnen alleen vorm krijgen in dialoog met anderen.
Uiteindelijk doel is om met de kinderen aan de slag te gaan met waardenoriëntatie. De Tweemaster wil kinderen leren zichzelf te sturen en samen te werken met anderen. Dat kan echter pas als leerkrachten zelf precies weten wat hun eigen waardenoriëntatie is; als zij zelf in balans zijn en in dialoog met anderen. Daar staat de Tweemaster nu. En ook deze uitdaging gaat dit team weer aan.
• 35 •
Colofon Concept en tekst | Yolanthe van der Ree Vormgeving | Biche Eleveld Fotografie | Judith Bender en leerkrachten van de obs de Tweemaster Druk | Tienkamp & Verheij Oplage | 1000 Hoogezand-Sappemeer, oktober 2006
• 36 •