OOSTERWEELVERBINDING REACTIE OP ADVIES VAN DE BRANDWEER
1.
ALGEMEEN
De Brandweer heeft op 19 juni 2009 het volgende algemeen advies uitgebracht: •
Gunstig, mits rekening te houden met de bijgevoegde voorwaarden voor de Oosterweelverbinding met uitsluiting van de tunneldienstgebouwen op rechter- en linkeroever en van de tolgebouwen 1 en 2. • Ongunstig voor wat betreft de tunneldienstgebouwen op rechter- en linkeroever en de tolgebouwen 1 en 2. Bovendien heeft de Brandweer tijdens de “Gedachtenwisseling over diverse aspecten van de Oosterweelverbinding” in de Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams Parlement, zitting dd 8 oktober 2009, duidelijk gesteld dat het negatief advies voor de tunnel- en tolgebouwen remedieerbaar is. Uit de analyse van het advies blijkt dat het negatief advies voor de gebouwen voor een groot deel gebaseerd is op foute uitgangspunten en niet van die aard is om een negatief advies uit te brengen. BAM is dan ook de mening toegedaan dat de vergunning kan verleend worden voor het geheel van de aanvraag.
Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 1 van 14
2.
SITUERING VAN DE GEBOUWEN
2.1. Linkeroever Technisch gebouw
Kantoorgebouw
Tolgebouw 2
Tolgebouw 1
Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 2 van 14
2.2. Rechteroever
Technisch gebouw
3.
GEDETAILLEERDE BESPREKING
De Brandweer geeft een gedetailleerd overzicht van allerlei eisen en randvoorwaarden, die grotendeels niet stedenbouwkundig van aard zijn en zeker niet vergunningsplichtig. (nummering volgens nummering advies Brandweer)
3.1. Bijlage 1 – BW1 De Brandweer vraagt om deze bijlage BW1 te hechten aan de bouwvergunning. Per object wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van alle “specifieke brandvoorzorgsmaatregelen die dienen getroffen te worden”. Hierna een overzicht met opmerkingen: A. Administratief gebouw Linkeroever. Enkel een opsomming van snelblustoestellen, detectie-installatie en andere maatregelen die moeten genomen worden en niet vergunningsplichtig zijn. B. Tolgebouw 1 en 2 Linkeroever. Idem als bij A. Niet vergunningsplichtige zaken. C. Tolluifel 1 en 2 Linkeroever Idem als bij A. Niet vergunningsplichtige zaken.
Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 3 van 14
D. Technische gebouwen rechteroever en linkeroever D1. Bouwkundige bemerkingen: De technische gebouwen worden beschouwd als industriegebouwen zoals bedoeld in bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de normen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De Brandweer toetst daarom de maatregelen inzake brandveiligheid die door de aanvrager werden voorzien in de technische gebouwen aan de voorwaarden van de voormelde bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Bijlage 6 werd echter pas ingevoegd in het KB van 7 juli 1994 bij KB van 1 maart 2009. Het KB van 1 maart 2009 trad pas in werking op 15 augustus 2009. Artikel 1.2. van de voormelde bijlage stelt uitdrukkelijk dat deze bijlage van toepassing is op alle op te richten industriegebouwen “waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend na inwerkingtreding van deze bijlage”. De stedenbouwkundige aanvraag werd ingediend op 4 mei 2009, dit is voor de inwerkingtreding van het KB van 1 maart 2009. Aangezien de stedenbouwkundige aanvraag werd ingediend voor de inwerkingtreding van het KB van 1 maart 2009 is bijlage 6 bijgevolg niet van toepassing op de aanvraag. De aanvraag moet er dan ook niet aan worden getoetst. Er is dus geen enkele reden om de brandvoorzorgsmaatregelen die zijn opgenomen onder titel D in bijlage BW1 op te leggen als voorwaarde bij de vergunning. Bovendien treedt BAM het standpunt van de Brandweer niet bij waar zij stelt dat alle technische ruimtes in de technische gebouwen kwalificeren als industriegebouwen. Overeenkomstig het KB van 7 juli 1994 is een industriegebouw “een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat omwille van zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van bedrijfsmatige bewerking of opslag van materialen of goederen, het bedrijfsmatig telen of opslaan van gewassen of het bedrijfsmatig houden van dieren”. Een technisch gebouw met onder meer een garage, hangar, vestiaire, sanitaire ruimtes, eetzaal, pompruimte, hoogspanningsruimte, CLB ruimte, HVAC ruimte en PLC ruimte is naar het oordeel van BAM niet te beschouwen als een gebouw dat omwille van zijn constructie en inrichting bestemd is voor de bedrijfsmatige bewerking of opslag van materialen en goederen. De technische ruimten in de technische gebouwen zijn vergelijkbaar met de technische ruimten in een groot kantoorgebouw. Oordelen dat een dergelijk technisch gebouw te beschouwen is als een industriegebouw zou er bijgevolg toe leiden dat elk groot kantoorgebouw minstens gedeeltelijk beschouwd zou moeten worden als een industriegebouw. Dit is niet het doel van het KB van 7 juli 1994. In bijlagen bij het KB van 7 jui 1994 betreffende de gewone gebouwen (bijlagen 2, 3 en 4) worden immers uitdrukkelijk bepalingen opgenomen voor technische ruimten in gewone gebouwen. Uitzondering dient evenwel te worden gemaakt voor de zoutopslag in het technisch gebouw op rechteroever. Dit gedeelte van het technisch gebouw kan terecht worden beschouwd als een industriegebouw. Ook in dat geval is evenwel vast te stellen dat bijlage 6 bij het KB van 7 juli 1994 niet van toepassing is op de aanvraag. De technische gebouwen dienen bijgevolg te voldoen aan de voorschriften van bijlage 2 met inbegrip van de daarin opgenomen voorschriften betreffende technische ruimtes. De technische gebouwen op rechteroever en op linkeroever zullen voldoen aan de voorschriften van bijlage 2. Er is bijgevolg geen enkele reden om te vereisen dat de technische ruimtes en de personeelsruimtes in afzonderlijke gebouwen zouden worden ondergebracht of dat de indeling van de lokalen zou worden herzien. Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 4 van 14
De voorwaarden opgenomen onder Titel D in bijlage BW1 en op pagina’s 3, 4, 7 en 8 in bijlage BW2 kunnen bijgevolg niet worden opgelegd als voorwaarde bij de vergunning.
D2. – D3. – D4.- D5. – D6. Idem als bij A. Niet vergunningsplichtige zaken. E. Hoogspanningsgebouw rechteroever (OW-knoop) en Linkeroever Technisch Gebouw en bedieningsgebouw Siberiabrug. Idem als bij A. Niet vergunningsplichtige zaken. F. Tunnel (lengte ca 2100m) F1. Bouwkundige bemerkingen: Brandweerstand en overdruk: ok, zijn voorzien; evacuatie en interventiedeuren moeten schuifdeuren zijn: ok, maar wel een aanpassing (tegen eerder advies van Brandweer in) – niet vergunningsplichtige zaken.
F2. Blusmiddelen: Niet vergunningsplichtige zaken. De meeste zaken zijn voorzien in het ontwerpen vormen dan ook geen probleem, de andere zullen voorzien worden (niet vergunningsplichtige zaken)
F3. Technische installaties en middelen: Niet vergunningsplichtige zaken die voorzien zijn.
F4. Diverse: Niet vergunningsplichtige zaken die voorzien zijn. Wel wordt door de Brandweer voorgesteld dat een permanent controlecentrum zou worden opgericht dat uitgerust is met alle middelen om de coördinatie uit te voeren. Naar het oordeel van de Brandweer dient de bemanning voldoende in aantal en geoefend te zijn om in geval van calamiteiten de gevolgen zoveel mogelijk te beperken. In het controlecentrum dient voorzien: sturing van ventilatie pompen, signalisatie, communicatiecontrole, beeldcontrole, toekomend signalen detectie, …. Naar het oordeel van BAM zijn er geen redenen om bij het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning reeds voorwaarden op te leggen omtrent de modaliteiten betreffende de taken en de werking van een dergelijk controlecentrum. De Oosterweeltunnel valt binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/54 van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het transEuropese wegennet (Tunnelrichtlijn). De Tunnelrichtlijn werd uitgevaardigd teneinde het uniform, constant en hoog niveau van bescherming te voorzien voor alle Europese burgers in wegtunnels. De tunnels die binnen het toepassingsgebied van de Tunnelrichtlijn vallen dienen te voldoen aan de veiligheidsmaatregelen opgenomen in bijlage I bij deze richtlijn. Deze veiligheidsmaatregelen hebben onder meer betrekking op de brandbestendigheid van de constructies, de verlichting en ventilatie van Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 5 van 14
de tunnel, het voorzien van vluchtroutes en nooduitgangen, watervoorzieningen en communicatiesystemen. Het ontwerp van de tunnel werd in het kader van de Tunnelrichtlijn en de omzetting daarvan in Belgisch recht ter goedkeuring voorgelegd aan het gewestelijke bestuursorgaan (AWV). Op 16 april 2009 verleende het bestuursorgaan haar goedkeuring met betrekking tot het ontwerp. Voor de ingebruikname moet opnieuw de goedkeuring worden bekomen van het bestuursorgaan. Het volstaat bijgevolg dat bij het verlenen van de vergunning als voorwaarde wordt opgelegd dat een controlecentrum wordt voorzien. De nadere modaliteiten betreffende de taken en de werking van dat controlecentrum kunnen nadien worden vastgelegd in overleg met het bestuursorgaan in het kader van de goedkeuring van de tunnel door het bestuursorgaan voorafgaand aan de ingebruikname van de tunnel. Voorwaarde F.4. wordt dus slechts gedeeltelijk overgenomen. G. Brug G1. Bouwkundige bemerkingen: Niet vergunningsplichtige zaken die voorzien zijn. G2. Blusmiddelen: Niet vergunningsplichtige zaken die voorzien zijn. G3.Technische installaties en middelen: Niet vergunningsplichtige zaken die voorzien zijn. G4. Divers. Niet vergunningsplichtige zaken die voorzien zijn. H. Bereikbaarheid – doorgang openbare weg H1. Bluswater voorziening Verkeerswisselaar: Niet vergunningsplichtige zaken. H2. Openbare weg, interventieweg en bereikbaarheid. = basisadvies van Brandweer. Standaard overzicht van Brandweereisen (oa mbt draaicirkels edm). OK. H3. Interventieweg Havannastraat: OK, voorzien. Niet vergunningsplichtig. H4. Noodafrit E17 LO: OK, voorzien. Niet vergunningsplichtig H5. Interventieweg via C. De Costerlaan: Ok, is voldaan aan voorwaarde. H7. Groenendaallaan: OK, is aan voldaan. H8. Evacuatiedoorsteken in geluidsmuren. OK, is aan voldaan waar mogelijk. H6. Uitruk vanuit Brandweerkazerne linkeroever & H9. Parallelweg Linkeroever & H10 Oosterweelsesteenweg en Kastelweg: Onder H.6. adviseert de Brandweer om als voorwaarde op te leggen dat verkeerslichten zouden worden geplaatst ter hoogte van de kazerne op de Halewijnlaan, dat in beide rijrichtingen busbanen worden voorzien op de Halewijnlaan, dat op de Blancefloerlaan tussen kruispunt Halewijnlaan en Zwijndrecht in beide richtingen tram- en busbanen worden voorzien en dat in volle lengte aan beide zijden van de aansluitingsweg naar de Waaslandtunnel een busbaan wordt voorzien. Onder H.9. adviseert de Brandweer dat de gearceerde middenstrook van de parallelweg overal minimaal 3 meter zou moeten bedragen teneinde de doorgang van de hulpdiensten te garanderen. Onder H.10 vraagt de Brandweer dat als voorwaarde wordt opgelegd dat de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg uitgevoerd zouden worden identiek aan het concept van de parallelweg op linkeroever. Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 6 van 14
Concreet houdt dit in dat de Brandweer van oordeel is dat ook de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg moeten worden aangelegd met een gearceerde middenstrook. BAM treedt het standpunt van de Brandweer niet bij dat afzonderlijke busbanen vereist zijn op de vermelde locaties om de bereikbaarheid voor de hulpdiensten te garanderen (H.6.). Het aanleggen van busbanen ten behoeve van de hulpdiensten langs een openbare weg is een uitzonderlijke maatregel die slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden opgelegd. In casu blijkt niet waarom een dergelijke uitzonderlijke maatregel vereist zou zijn ter hoogte van de Halewijnlaan, de Blancefloerlaan of de aansluitingsweg naar de Waaslandtunnel. Ook nu zijn er op deze locaties immers geen afzonderlijke busbanen voorzien. Wat betreft de breedte van de gearceerde middenstrook van de parallelweg op linkeroever (H.9.) is op te merken dat met het oog op de verkeersveiligheid uitdrukkelijk voor werd geopteerd om de middenstrook smaller dan 3 meter te houden teneinde te vermijden dat deze strook zou worden gebruikt als inhaalstrook. In dat kader werd geoordeeld dat de doorgang voor de hulpdiensten ook met een middenstrook van 2,3 meter steeds gewaarborgd zal zijn aangezien de totale breedte van de weg overal minstens 9,80 meter bedraagt hetgeen toelaat dat drie vrachtwagens elkaar gelijktijdig kruisen. Bovendien zijn op verschillende plaatsen bijkomende rijstroken (voorsorteerstroken) voorzien en zijn er elke 500 m vluchthavens met een lengte van 60 meter voorzien. Ook met een middenstrook van 2,3 meter is bijgevolg op de parallelweg de doorgang verzekerd voor de hulpdiensten. Wat de vraag betreft om de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg volgens hetzelfde concept aan te leggen als de parallelweg op linkeroever (H.10.) is BAM van oordeel dat de situatie ter hoogte van de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg substantieel verschilt van de situatie ter hoogte van de parallelweg op linkeroever, zodat het niet noodzakelijk is de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg identiek als de parallelweg aan te leggen. In tegenstelling tot de parallelweg zijn de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg immers niet uitgerust met veiligheidsstootbanden. Langs de Oosterweelsteenweg en de Kastelweg kunnen bijgevolg de bermen worden gebruikt als uitwijkmogelijkheden, terwijl dat langs de parallelweg omwille van de aanwezige veiligheidsstootbanden niet mogelijk is. Ter hoogte van de Kastelweg is bovendien een extra uitwijkzone voorzien. De doorgang voor de hulpdiensten is bijgevolg voldoende gegarandeerd zonder gearceerde middenstrook. Bovendien kan de vergunningverlenende overheid dergelijke voorwaarden niet opleggen. Overeenkomstig artikel 4.3.1., § 1, lid 2 van de Codex Ruimtelijke Ordening kan de vergunningverlenende overheid voorwaarden opleggen teneinde de aanvraag te doen overeenstemmen met het recht en de goede ruimtelijke ordening, waarbij de goede ruimtelijke ordening onder meer beoordeeld kan worden in het licht van de functionele inpasbaarheid, mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid van de aanvraag evenals visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen. De op te leggen voorwaarden kunnen overeenkomstig artikel 4.3.1. eveneens een beperkte aanpassing inhouden van de voorgelegde plannen. Deze aanpassingen mogen evenwel enkel betrekking hebben op kennelijk bijkomstige zaken. Hetgeen door de Brandweer wordt voorgesteld onder H.6., H.9. en H.10. is in geen geval een wijziging die betrekking heeft op kennelijk bijkomstige zaken, maar integendeel een substantiële wijziging van de aanvraag. Het is de vergunningverlenende overheid niet toegestaan een dergelijke wijziging als voorwaarde op te leggen. Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 7 van 14
Bovendien behoren de Halewijnlaan en het betreffende gedeelte van de Blancefloerlaan niet tot het projectgebied waarbinnen de werken zullen worden gerealiseerd. De Brandweer stelt met andere woorden voor ook werken uit te voeren binnen gebieden die niet behoren tot het projectgebied. Hetgeen onder H.6. wordt gevraagd houdt dus een uitbreiding in van de aanvraag. Indien de Brandweer van oordeel is dat het nuttig zou zijn dat ook buiten het projectgebied bepaalde werken zouden worden uitgevoerd die de bereikbaarheid voor de hulpdiensten zouden verhogen, dan dient zij daartoe overleg op te starten met de wegbeheerder die daartoe alsdan de nodige initiatieven kan nemen. In het kader van de voorliggende aanvraag kunnen deze werken evenwel niet worden betrokken. De voorwaarden onder H.6., H.9. en H.10. van BW1 kunnen bijgevolg niet worden opgelegd. I.
Stelplaats en gebouwen De Lijn
I1. Stelplaats: OK. Niet vergunningsplichtig I2. Gebouw wasstraat… : Ok,is voorzien en Niet vergunningsplichtig. I3. Stelplaats moto’s: Ok. Niet vergunningsplichtig. J. Bereikbaarheid en doorgang Brandweer tijdens werfsituatie. J1. Minder-Hinder overleg. Voorafgaandelijk overleg en afspraken noodzakelijk = coördinatie OK. Niet vergunningsplichtig. J2. Werfzones en werfgebouwen: De Brandweer stelt voor om op te leggen dat “de terreinen bestemd voor tijdelijke structuren van aannemers […] rondom bereikbaar [dienen] te zijn door middel van verharde wegen van minimum 6 meter breed en geschikt voor het gebruik van het rollend materieel van de Brandweer, kwestie draagvermogen en draaistralen”. Het opleggen van deze voorwaarde zou leiden tot een essentiele wijziging van de aanvraag aangezien bijkomende werfwegen zouden moeten worden voorzien. De voorwaarde kan bijgevolg niet worden opgelegd. Het is bovendien niet duidelijk waarom de Brandweer vereist dat de tijdelijke structuren rondom bereikbaar zouden zijn door middel van verharde wegen van minimum 6 meter breed. Onder de algemene voorwaarden voor openbare wegen (H.2.1.) wordt immers niet opgelegd dat openbare wegen verhard moeten zijn. Integendeel wordt enkel opgelegd dat het draagvermogen van een weg derwijze moet zijn dat voertuigen zonder verzinken met een maximale asbelasting van 13 ton er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen. Het valt dus niet in te zien waarom in alle werfzones verharde wegen moeten worden aangelegd als dit zelfs niet vereist is voor openbare wegen. Dit geldt des te meer aangezien alle wegen die worden aangelegd binnen de werfzones bestemd zijn voor zwaar vracht- en werfverkeer. Al deze wegen zullen dus voldoende draagvermogen hebben om voertuigen met een maximale asbelasting van 13 ton te kunnen laten rijden en stilstaan. Aangezien alle installaties bereikbaar zijn voor zwaar vracht- en werfverkeer, mag er bovendien van worden uitgegaan dat die installaties ook bereikbaar zijn voor de hulpdiensten.
Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 8 van 14
Het volstaat bijgevolg als voorwaarde op te leggen dat de tijdelijke installaties in de werfzones en de werfgebouwen derwijze moeten worden geplaatst dat zij te allen tijde bereikbaar zijn voor de hulpdiensten. Eveneens onder J.2. wordt gesteld dat bijlage 6 bij het KB van 7 juli 1994 als leidraad moet worden gehanteerd voor de magazijnen en de werkplaatsen binnen de werfzones. Bijlage 6 werd evenwel pas ingevoegd in het KB van 7 juli 1994 bij KB van 1 maart 2009. Artikel 1.2. van bijlage 6 stelt uitdrukkelijk dat deze bijlage van toepassing is op alle op te richten industriegebouwen “waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend na inwerkingtreding van deze bijlage”. Het KB trad in werking op 15 augustus 2009. De stedenbouwkundige vergunningsaanvraag werd ingediend op 4 mei 2009. Bijlage 6 is bijgevolg niet van toepassing op de aanvraag, zodat er geen enkele noodzaak bestaat om de industriegebouwen binnen de werfzones te toetsen aan bijlage 6, zij het als leidraad. In het verslag aan de Koning bij het KB van 1 maart 2009 wordt bovendien uitdrukkelijk gesteld dat “indien een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning werd ingediend vóór de inwerkingtreding van deze bijlage […] de bijlage niet van toepassing [is]” “Men kan de voorschriften wel als leidraad gebruiken bij wijzigingen van bestaande industriegebouwen”. Het is bijgevolg enkel bij verbouwing en niet bij nieuwbouw dat de voorschriften van bijlage 6 als leidraad kunnen worden gebruikt.
3.2. Bijlage2 - BW2 De Brandweer vraagt om bijlage BW2 door te sturen aan de aanvrager, als begeleidend schrijven bij de bouwvergunning, ten einde de aanvrager volledig te informeren. Dit zijn de voorwaarden horende bij de bouwvergunning en bij de weigering. KB van 7 juli 1994(…) tot vaststelling van de basisnormen voor preventie van brand en ontploffing.. ¾
Administratief gebouw Linkeroever
Art 4.2.2.4: Aanduiding van brandwerende’ deuren op plan is niet vergunningsplichtig, maar zal zeker uitgevoerd worden. Geen probleem. ¾
Technisch tunneldienstgebouw Linkeroever
Idem aan D1 van bijlage 1 – BW1: De technische gebouwen worden beschouwd als industriegebouwen zoals bedoeld in bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de normen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De Brandweer toetst daarom de maatregelen inzake brandveiligheid die door de aanvrager werden voorzien in de technische gebouwen aan de voorwaarden van de voormelde bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Bijlage 6 werd echter pas ingevoegd in het KB van 7 juli 1994 bij KB van 1 maart 2009. Het KB van 1 maart 2009 trad pas in werking op 15 augustus 2009. Artikel 1.2. van de voormelde bijlage stelt uitdrukkelijk dat deze bijlage van toepassing is op alle op te richten industriegebouwen “waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend na inwerkingtreding van deze bijlage”. De stedenbouwkundige aanvraag werd ingediend op 4 mei 2009, dit is voor de inwerkingtreding van het KB van 1 maart 2009. Aangezien de stedenbouwkundige aanvraag werd ingediend voor de inwerkingtreding van het KB van 1 maart 2009 is bijlage 6 bijgevolg niet van toepassing op de Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 9 van 14
aanvraag. De aanvraag moet er dan ook niet aan worden getoetst. Er is dus geen enkele reden om de brandvoorzorgsmaatregelen die zijn opgenomen onder titel D in bijlage BW1 op te leggen als voorwaarde bij de vergunning. Bovendien treedt BAM het standpunt van de Brandweer niet bij waar zij stelt dat alle technische ruimtes in de technische gebouwen kwalificeren als industriegebouwen. Overeenkomstig het KB van 7 juli 1994 is een industriegebouw “een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat omwille van zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van bedrijfsmatige bewerking of opslag van materialen of goederen, het bedrijfsmatig telen of opslaan van gewassen of het bedrijfsmatig houden van dieren”. Een technisch gebouw met onder meer een garage, hangar, vestiaire, sanitaire ruimtes, eetzaal, pompruimte, hoogspanningsruimte, CLB ruimte, HVAC ruimte en PLC ruimte is naar het oordeel van BAM niet te beschouwen als een gebouw dat omwille van zijn constructie en inrichting bestemd is voor de bedrijfsmatige bewerking of opslag van materialen en goederen. De technische ruimten in de technische gebouwen zijn vergelijkbaar met de technische ruimten in een groot kantoorgebouw. Oordelen dat een dergelijk technisch gebouw te beschouwen is als een industriegebouw zou er bijgevolg toe leiden dat elk groot kantoorgebouw minstens gedeeltelijk beschouwd zou moeten worden als een industriegebouw. Dit is niet het doel van het KB van 7 juli 1994. In bijlagen bij het KB van 7 jui 1994 betreffende de gewone gebouwen (bijlagen 2, 3 en 4) worden immers uitdrukkelijk bepalingen opgenomen voor technische ruimten in gewone gebouwen. Uitzondering dient evenwel te worden gemaakt voor de zoutopslag in het technisch gebouw op rechteroever. Dit gedeelte van het technisch gebouw kan terecht worden beschouwd als een industriegebouw. Ook in dat geval is evenwel vast te stellen dat bijlage 6 bij het KB van 7 juli 1994 niet van toepassing is op de aanvraag. De technische gebouwen dienen bijgevolg te voldoen aan de voorschriften van bijlage 2 met inbegrip van de daarin opgenomen voorschriften betreffende technische ruimtes. De technische gebouwen op rechteroever en op linkeroever zullen voldoen aan de voorschriften van bijlage 2. Er is bijgevolg geen enkele reden om te vereisen dat de technische ruimtes en de personeelsruimtes in afzonderlijke gebouwen zouden worden ondergebracht of dat de indeling van de lokalen zou worden herzien. De voorwaarden opgenomen onder Titel D in bijlage BW1 en op pagina’s 3, 4, 7 en 8 in bijlage BW2 kunnen bijgevolg niet worden opgelegd als voorwaarde bij de vergunning. ¾
Werfgebouwen op rechter- en linkeroever
Idem als J2 van bijlage 1 – BW1: •
Eveneens onder J.2. wordt gesteld dat bijlage 6 bij het KB van 7 juli 1994 als leidraad moet worden gehanteerd voor de magazijnen en de werkplaatsen binnen de werfzones. Bijlage 6 werd evenwel pas ingevoegd in het KB van 7 juli 1994 bij KB van 1 maart 2009. Artikel 1.2. van bijlage 6 stelt uitdrukkelijk dat deze bijlage van toepassing is op alle op te richten industriegebouwen “waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend na inwerkingtreding van deze bijlage”. Het KB trad in werking op 15 augustus 2009. De stedenbouwkundige vergunningsaanvraag werd ingediend op 4 mei 2009. Bijlage 6 is bijgevolg niet van toepassing op de aanvraag,
Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 10 van 14
zodat er geen enkele noodzaak bestaat om de industriegebouwen binnen de werfzones te toetsen aan bijlage 6, zij het als leidraad. In het verslag aan de Koning bij het KB van 1 maart 2009 wordt bovendien uitdrukkelijk gesteld dat “indien een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning werd ingediend vóór de inwerkingtreding van deze bijlage […] de bijlage niet van toepassing [is]” “Men kan de voorschriften wel als leidraad gebruiken bij wijzigingen van bestaande industriegebouwen”. Het is bijgevolg enkel bij verbouwing en niet bij nieuwbouw dat de voorschriften van bijlage 6 als leidraad kunnen worden gebruikt. ¾
Tolgebouw 1 en 2 Linkeroever
Art. 1.1 : toegankelijkheid bouwlagen: Ok, is voldaan. Art 1.3: afstand gebouw – tolluifel Op pagina 5 van BW 2 stelt de Brandweer als voorwaarde dat de horizontale afstand tussen de tolluifel en het tolgebouw op grond van artikel 1.3. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994, 6 meter zou moeten bedragen. Overeenkomstig artikel 1.3. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994 moet “de horizontale afstand, vrij van elk brandbaar element en gelegen tussen een LG en een tegenoverstaand gebouw, […] minstens 6 meter bedragen, …” De Brandweer gaat er evenwel ten onrechte van uit dat de tolluifel beschouwd moet worden als een tegenoverstaand gebouw. Het begrip gebouw wordt in het KB van 7 juli 1994 gedefinieerd als “elke bouwconstructie die een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, …”. In het verslag aan de Koning bij het KB van 1 maart 2009 tot wijziging van het KB van 7 juli 1994 wordt verduidelijkt dat dit KB niet van toepassing is op constructies die niet als gebouw ingedeeld worden, waarbij uitdrukkelijk het voorbeeld wordt gegeven van open overdekte constructies. De tolluifel is duidelijk een open overdekte constructie en kwalificeert bijgevolg niet als een gebouw in de zin van het KB van 7 juli 1994. Ook de afstandsregel tussen gebouwen zoals vervat in artikel 1.3. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994 is bijgevolg niet van toepassing. De voorwaarde betreffende de minimale afstand tussen de tolluifel en het tolgebouw kan bijgevolg niet worden opgelegd. Art 3.2: structurele elementen Rf 1u = OK, bewijzen worden voorgelegd. Niet vergunningsplichtig. Art. 4.1: brandcompartimentering: en Art 4.2: en Art 4.2.2.3: Op pagina 5 van BW2 verwijst de Brandweer met betrekking tot de tolgebouwen naar artikel 4.2. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994 en stelt zij dat de bovengrondse trappenhuizen in de tolgebouwen conform de vereisten uitgevoerd moeten worden. Met betrekking tot de ondergrondse trappenhuizen dienen de binnenwanden en uitvoering van de deuren te worden aangepast. Verder wordt gesteld dat Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 11 van 14
een rechtstreekse verbinding van elke bouwlaag van een duplex met het trappenhuis is vereist indien de totale oppervlakte van het compartiment groter is dan 300 m². Ingevolge de bemerking van de Brandweer werd een aangepast plan voor de tolgebouwen opgemaakt waarin een aantal aanpassingen werden doorgevoerd teneinde te voldoen aan het voormelde artikel 4.2. van bijlage 2 [zie bijlage]. Daarbij worden enkele gewone wanden en deuren vervangen door brandwerende deuren, de draairichting van enkele deuren wordt gewijzigd en de compartimentering van de tolgebouwen wordt aangepast door het plaatsen van een brandwerende glazen wand rond de trap in de tolgebouwen. De oppervlakte van de duplexcompartimenten wordt daardoor verkleind en bedraagt minder dan 300 m² (97,01 m² voor tolgebouw 3 en 298,11, m² voor tolgebouw 2). De aangepaste aanvraag voldoet daardoor aan alle vereisten van artikel 4.2. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994. Overeenkomstig artikel 4.3.1., § 1, lid 2 van de Codex Ruimtelijke Ordening kan de vergunningverlenende overheid voorwaarden opleggen teneinde de aanvraag te doen overeenstemmen met het recht en de goede ruimtelijke ordening, waarbij de goede ruimtelijke ordening onder meer beoordeeld kan worden in het licht van de functionele inpasbaarheid, mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid van de aanvraag evenals visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen. De op te leggen voorwaarden kunnen overeenkomstig artikel 4.3.1. een beperkte aanpassing inhouden van de voorgelegde plannen op voorwaarde dat ze betrekking hebben op kennelijk bijkomstige zaken. In casu is vast te stellen dat de plannen zoals voorgesteld door de aanvrager betrekking hebben op kennelijk bijkomstige elementen. De voorgestelde wijzigingen hebben immers nauwelijks een ruimtelijke impact. Ze hebben evenmin betrekking op de structuurbepalende elementen van de tolgebouwen. Art 4.2.3.1 en art 4.4: Op pagina 6 van BW2 stelt de Brandweer dat de trappen aan het einde van de ondergrondse dienstgang die de tolgebouwen verbindt met de tolhuisjes, moeten voldoen aan de vereisten van artikel 4.2.3.1. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994. Tevens stelt de Brandweer op pagina 6 van BW2 dat de uitgangsluiken aan het einde van de dienstgang moeten worden vervangen door deuren. Ingevolge de bemerking van de Brandweer werd een aangepast plan voor de ondergrondse dienstgang opgemaakt waarin de trap aan het einde van de ondergrondse dienstgang werd aangepast teneinde te voldoen aan de voorwaarden van 4.2.3.1. Er wordt voorgesteld dat onder maaiveldniveau een deur wordt voorzien en dat vervolgens de binnentrap gewijzigd wordt in een buitentrap waarbij op- en aantreden van de trap worden aangepast en de hellingshoek wordt verminderd. Het aangepaste plan voldoet aan de vereisten van artikel 4.3.en 4.4. van bijlage 2 bij het KB van 7 juli 1994. Overeenkomstig artikel 4.3.1., § 1, lid 2 van de Codex Ruimtelijke Ordening kan de vergunningverlenende overheid voorwaarden opleggen teneinde de aanvraag te doen overeenstemmen met het recht en de goede ruimtelijke ordening, waarbij de goede ruimtelijke ordening onder meer beoordeeld kan worden in het licht van de functionele inpasbaarheid, mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid van de aanvraag evenals visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, hinderaspecten, Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 12 van 14
gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen. De op te leggen voorwaarden kunnen overeenkomstig artikel 4.3.1. een beperkte aanpassing inhouden van de voorgelegde plannen op voorwaarde dat ze betrekking hebben op kennelijk bijkomstige zaken. In casu is vast te stellen dat de wijzigingen zoals voorgesteld betrekking hebben op kennelijk bijkomstige elementen. De voorgestelde wijzigingen hebben enkel als gevolg dat op de plaats waar voordien een trapopening met luik was voorzien, nu een buitentrap is voorzien van de deur op niveau -1 die toegang geeft tot de ondergrondse dienstgang tot op maaiveldniveau. Deze wijziging heeft vanuit stedenbouwkundig oogpunt zo goed als geen impact aangezien er niets wijzigt boven maaiveldniveau. De wijziging is bijgevolg als kennelijk bijkomstig te beschouwen. Vervolgens merkt de Brandweer op pagina 6 van BW2 op dat de ruimte geldtransport een evacuatiedeur moet hebben. De Brandweer verwijst daartoe naar artikel 4.4. van bijlage 2. De ruimte geldtransport is een ruimte van 6 meter op 5,90 meter. Een van de muren is voorzien van een sectionaalpoort waarlangs het geldtransport kan binnenrijden. De andere zijdes zijn afgesloten teneinde de veiligheid van het geldtransport te garanderen. In deze ruimte bevindt zich enkel een kluis. Teneinde tegemoet te komen aan de vraag van de Brandweer wordt voorgesteld om een evacuatiedeur te voorzien in de sectionaalpoort. Een wijziging van de plannen is daartoe niet vereist.
KB van 7 juli 1994(…) tot vaststelling van de basisnormen voor preventie van brand en ontploffing.. – bijlage 6 bij de basisnormen: industriegebouwen. Zie hoger: bijlage 6 niet van toepassing.
Code van de gemeentelijke politiereglementen. … Brandweer merkt op dat alle gebouwen toegankelijk voor het publiek dienen te voldoen aan het politiereglement:OK KB. 6/11/2007 – Tunnelrichtlijn Op pagina 10 van BW2 stelt de Brandweer dat de tunnel moet voldoen aan de vereisten van de tunnelrichtlijn zoals omgezet in het koninklijk besluit van 6 november 2007 betreffende de minimale veiligheidsnormen voor tunnels in het trans-Europese wegennet en dat de bouwheer als bewijs daarvan een bondig maar onderbouwd overzicht moet kunnen voorleggen waarin bij elk artikel de genomen maatregelen en voorzieningen vermeld worden. Tevens wordt gesteld dat de Tunnelrichtlijn en het voormelde KB van 6 november 2007 als leidraad moeten worden gehanteerd voor de dubbeldeksbrug. Ook hiervan dient de bouwheer volgens de Brandweer een bondig maar onderbouwd overzicht te kunnen geven waarin bij elk artikel de genomen maatregelen worden vermeld. De veiligheidsmaatregelen in tunnels die binnen het toepassingsgebied vallen van de Tunnelrichtlijn staan onder het toezicht van het daartoe aangeduide bestuursorgaan. Voor het Vlaams Gewest werd AWV aangeduid als bestuursorgaan. Op 16 april 2009 verleende het bestuursorgaan haar goedkeuring met betrekking tot het ontwerp voor de tunnel. Voor de ingebruikname moet opnieuw de goedkeuring worden bekomen van het bestuursorgaan. Overeenkomstig artikel 14 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 november 2007 betreffende de minimumveiligheidseisen, de wijze van goedkeuring van het ontwerp, de veiligheidsdocumentatie, de ingebruikstelling, de wijzigingen en periodieke oefeningen met betrekking tot de tunnels in het trans-Europese wegennet dient de Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 13 van 14
tunnelbeheerder de veiligheidsdocumentatie voor de tunnel te bundelen en ter beschikking te houden van de veiligheidsbeambte. Deze documentatie dient permanent te worden bijgewerkt. BAM is daarom van oordeel dat het niet opportuun is in het kader van de vergunningverlening nog bijkomende voorwaarden op te leggen inzake de rapportering betreffende veiligheidsmaatregelen in de tunnel. Tevens is BAM van oordeel dat niet als voorwaarde kan worden opgelegd dat de tunnelrichtlijn en het voormelde KB van 6 november 2007 als leidraad worden gebruikt voor de dubbeldeksbrug. Een dergelijke voorwaarde is immers onvoldoende duidelijk. Aangezien de tunnelrichtlijn en het KB van 6 november 2007 van toepassing zijn op tunnels en niet op viaducten en de veiligheidsrisico’s verbonden aan het gebruik van een viaduct in zeer grote mate verschillen van de veiligheidsrisico’s verbonden aan het gebruik van een tunnel, wordt deze voorwaarde niet overgenomen. Desalniettenmin kunnen de gevraagde gegevens wel overgemaakt worden.
VRC-richtlijnen. • Tunnel Bewijs voor te leggen dat voldaan is. OK. Niet vergunningsplichtig en ook niet wettelijk van toepassing (bijkomende vraag Brandweer). • Brug Bewijs voor te leggen dat voldaan is voor zo ver toepasbaar. OK. Niet vergunningsplichtig en ook wettelijk niet van toepassing op brug (bijkomende vraag Brandweer).
Document 560 van de Brandweer… Idem als bijlage 1 – BW1
Opmerkingen Op bladzijde 31 van BW2 wordt gesteld dat de brandpreventie-bijlage niet werd gevoegd als bijlage bij de bouwaanvraag. De brandpreventie-bijlage van de stad Antwerpen is evenwel geen document dat overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning moet worden gevoegd bij een stedenbouwkundige aanvraag.
3.3. Bijlage3 – BW4 Bijlage identiek aan zaken in bijlage 1 - BW1 en bijlage 2 – BW2.
Bestand : Reactie op advies Brandweer
27/11/09 Blad 14 van 14