Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel. nl
Provinciale Staten van Overijsse
RABO Zwolle 39 73 41 121
PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL
Inlichtingen bij
Reg.nr. " P S / S L 0 . 2 > / Ó o 3 > Dat. ontv.:
dhr. M.A.C. Potze
a.d.
- 4 JUL 2013
Routing
telefoon 038 499 75 66
[email protected]
Bijl.:
dhr. D. Hoek telefoon 038 499 9492 d. hoek@overijssel. nl
Onderwerp: Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
Datum 02.07.2013 Kenmerk
2013/0203724
Toezending aan Provinciale Staten met oogmerk: [X] ter informatie [ ] anders, en w e l :
Pagina
1
Bijlagen I. Samenvattend hoofdrapport 'Watt ? En nu verder...' van onderzoeksteam provincie (te raadplegen via www.overijssel.nl/sis en ligt ter inzage bij de receptie van het Provinciehuis) II. Deelrapport kwantitatief onderzoek 'De effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel' van ECN (te raadplegen via www.overijssel.nl/sis en ligt ter inzage bij de receptie van het Provinciehuis) I I I . Deelrapport kwalitatief onderzoek 'Watt ? En nu verder ...' van onderzoeksteam provincie (te raadplegen via www.overijssel.nl/sis en ligt ter inzage bij de receptie van het Provinciehuis)
Aanleiding In 2008 is de provincie gestart met het Programma Energiepact, in deze statenperiode omgevormd naar het Programma Nieuwe Energie met de ambitie om in 2020 minimaal 20% hernieuwbare energie te hebben. De kaders en doelen daarvoor zijn, naast het coalitieprogramma, met name vastgelegd in de statenvoorstellen: Programma Energiepact Overijssel (PS/2008/375) Versnelling C02 reductie (PS/2010/504), n.a.v. de motie Kolkman Kerkdijk Uitwerking Energiefonds Overijssel BV (PS/2011/461) Zoals aan u toegezegd hebben wij een evaluatie laten uitvoeren, gericht op de vraag van uw Staten of met de huidige aanpak de doelstelling voor 2020 gehaald gaat worden. Centrale vraag van de tussenevaluatie is: Welke conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de succesvolle inzet van het provinciale energiebeleid en het realiseren van beleidseffecten (t.a.v. hernieuwbare energie, COi-reductie, werkgelegenheid) en welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om het beleid de komende jaren effectiever te laten zijn?
Datum verzending
CUULI2013
provincie
V oriiccol
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
De Tussenevaluatie bestaat uit twee delen: 1. Kwantitatief deel door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) over de energiehuishouding van Overijssel in 2007, 2011 en de verwachting voor 2020 en de effecten van provinciaal beleid; 2. Kwalitatief deel door onderzoeksteam provincie (onafhankelijk van het programmateam Nieuwe Energie) gericht op de aanpak door de provincie, op basis van gesprekken met stakeholders / samenwerkingspartijen volgens de methode 'waarderend onderzoek'. Beide delen zijn door het onderzoeksteam samengevat in het hoofdrapport 'Watt ? En nu verder...'. Resultaten Tussenevaluatie
Datum
02.07.2013
Provinciaal beleid doet er toe, maar doel hernieuwbare energie wordt niet bereikt De tussenevaluatie leert dat bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie in de periode van 2007-2020 een sterke groei plaatsvindt. Dit is echter onvoldoende om het doel van 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen. In 2020 stijgt op basis van het huidige beleid het aandeel hernieuwbare energie naar 11%. In de berekening van dit percentage is uitgegaan van de huidige looptijd van het programma Nieuwe Energie tot 2015 en de langere doorlooptijd van het Energiefonds tot 2028. Het provinciale beleid heeft zeker invloed, met name bij het opwekken van hernieuwbare energie. Zonder beleid van de provincie verwacht ECN 6% hernieuwbare energie in 2020. De invloed op energiebesparing is minder groot. Het totale energiegebruik daalt licht in 2020.
Kenmerk
2013/0203724 Pagina
2
De oude C02-doelstelling om in 2020 30% CO2 te reduceren ten opzichte van 1990 was wel haalbaar. De belangrijkste oorzaak is de verwachte sluiting van de energiecentrale Harculo bij Zwolle. De opwekking van elektriciteit vindt daardoor vooral buiten de provinciegrenzen plaats en daarmee ook de C02-uitstoot die daarmee gepaard gaat. Hernieuwbare opwekking uit biomassa biedt meeste perspectief Van alle clusters die in het beleid zijn onderscheiden, draagt het cluster bio-energie veruit het meest bij, zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie. Bovendien blijkt dat de investeringen in bio-energie ook de meeste werkgelegenheid opleveren. Het effect van het beleid op energiebesparing bij bedrijven en huishoudens is een factor 2 a 3 kleiner dan op hernieuwbare opwekking (bio-, zonne-, wind- en bodemenergie). Dit geldt voor zowel de afgelopen periode 2007-2012 als de periode tot 2020. Vooral beleid gericht op hernieuwbare opwekking heeft effect op werkgelegenheid De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel zijn naar verwachting circa 5.500 arbeidsjaren in de periode 2012-2020. Dit is inclusief fabricage van hernieuwbare productiecapaciteit, die naar verwachting voornamelijk in het buitenland plaats zal vinden. De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen. Succesvolle mix in aanpak en werkwijze Ten aanzien van aanpak en werkwijze, zo blijkt uit de gehouden interviews, werkt het delen van successen, een lokale aanpak, inzicht bieden en laagdrempelig aanbieden aan inwoners en bedrijven. Samenwerken, partijen bij elkaar brengen en energie verbinden met andere (beleids)thema's of maatschappelijk verantwoord ondernemen is effectief. Verder is het goed dat instrumenten worden afgestemd met de praktijk en zijn personen met energie en visie bepalend voor het resultaat. Het stimuleren van samenwerken en het bij elkaar brengen van partijen is een sterk punt van de provincie Overijssel. Subsidies hebben effect, andere financieringsvormen goede aanvulling Ten aanzien van financieringsvormen wordt duidelijk dat subsidies een stimulerende werking hebben gehad en dat andere financieringsvormen als risicodragend participeren, een lening verstrekken of een leaseconstructie een goede aanvulling zijn.
provincie
verijssel
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
Goed klimaat voor innovatie Ten aanzien van Innovatie blijkt uit de interviews dat in Overijssel een goed klimaat voor innovatie wordt ervaren met ook een positieve invloed op de werkgelegenheid. Vanuit bioenergie en bedrijven komt de voorkeur voor een hoogwaardige toepassing van grondstoffen naar voren. Dilemma dat naar voren komt is het kiezen voor innovatie of bewezen techniek.
Datum
02.07.2013 Kenmerk
2013/0203724 Pagina
Aanbevelingen vanuit de Tussenevaluatie Het onderzoeksteam doet de volgende aanbevelingen: 1. Blijf bio-energie een belangrijke positie geven in het programma Nieuwe Energie, maar stel de verwachtingen van het potentieel van mestvergisting bij. Benut het potentieel van biomassaverbranding en laat het principe van "zelfvoorziening" niet belemmerend werken; 2. Faciliteer koplopers en stimuleer anderen hierbij aan te haken door successen te delen; 3. Kies zo veel mogelijk voor een lokale aanpak waarbij de drempel voor inwoners en bedrijven om mee te doen zo laag mogelijk is; 4. Ga door met het stimuleren van samenwerking; 5. Plaats energie in het bredere perspectief van milieu, natuur en landschap, wonen, economie en ruimtelijke ordening; 6. Richt je ook op gedragsverandering en niet alleen techniek; 7. Bouw het inzetten van verschillende financieringsvormen verder uit; 8. Treed als overheid op tijd terug en laat de markt zijn werk doen. Hierbij wel betrokkenheid blijven tonen; 9. Stimuleer portfolioaanvragen 1 bij het Energiefonds, bijvoorbeeld door het voorbereiden van deze aanvragen te faciliteren; 10. Neem duurzaamheidseisen op in financieringsafspraken; 11. Zet niet alleen in op bewezen technieken, maar ook op innovatie.
3
Het samenvattend hoofdrapport van het onderzoeksteam met een nadere toelichting op deze resultaten en aanbevelingen vindt u als bijlage in SIS, evenals beide deelrapporten die daaraan ten grondslag liggen. Vervolg in reactie op de resultaten en aanbevelingen van de Tussenevaluatie Wij zien in deze Tussenevaluatie aanleiding om tot een herijking van het programma Nieuwe Energie te komen, om de doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 2020 zo veel mogelijk te kunnen halen. De evaluatie geeft weliswaar aanwijzingen dat de aanpak in het programma werkt en tot een snellere groei van het aandeel hernieuwbare energie leidt. Ook de werkgelegenheidseffecten en het klimaat voor innovatie zijn gunstig. Echter, naar opvatting van het college is herijking van het programma nodig om de vastgestelde ambitie zo veel mogelijk te behalen. De bevindingen van de Tussenevaluatie kunnen op 3 manieren hun doorwerking krijgen door: 1. verbeteringen door te voeren binnen het lopende programma, de beleidskaders en programmabudgetten; 2. voorstellen te doen voor herijking van de beleidskaders voor het lopende programma binnen de vastgestelde programmamiddelen tot en met 2015; 3. het ontwikkelen van scenenario's voor voortzetting van het programma voor de periode 2015 - 2020.
Een bundeling van meerdere projecten tot één aanvraag.
provincie
verijsse!
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
Verbeteringen binnen het lopende programma Voor de korte termijn zullen wij de succesvolle elementen in de aanpak en werkwijze van het lopende programma - zoals in de evaluatie aangeduid - behouden en waar mogelijk verbeteren, zoals: • koplopers centraal stellen in de werkwijze (2) • versterken van lokale initiatieven, zorgen voor een lagere toetredingsdrempel (3, 7, 9) • investeren in kennisnetwerken (4) • doorontwikkelen van energie-infrastructuur (met name voor warmte) Deze elementen zijn binnen het lopende programma met de in de huidige coalitieperiode beschikbare programmamiddelen en de door u vastgestelde kaders door te voeren. Dat kan bijvoorbeeld doorwerken in de aansturing van het Energiefonds Overijssel (via de beleidsbrief). Ook de aanbevelingen die in de evaluatie worden genoemd voor vereenvoudiging van provinciale regelingen, de continuïteit in de regelingen en in de organisatie zullen wij binnen het lopende programma (kaders en budget) opvolgen. Voorstellen voor herijking kaderstelling lopende programma tot en met 2015 Andere v e r b e t e r i n g e n v e r g e n aanpassing en nadere u i t w e r k i n g van het door u vastgestelde beleidskader, m a a r passen binnen de beschikbare p r o g r a m m a m i d d e l e n . Het gaat dan onder meer o m : Datum 02.07.2013 Kenmerk 2013/0203724 pagina 4
-
de plaats v a n bio-energie, m e t n a m e m e s t v e r g i s t i n g , in de energiemix (naar aanleiding v a n aanbeveling 1) het v e r b e t e r e n van de lokale betrokkenheid bij w i n d p r o j e c t e n ( 2 ) het intensiever v e r b i n d e n v a n a n d e r e provinciale t a k e n aan energie (bijvoorbeeld v e r g u n n i n g v e r l e n i n g en h a n d h a v i n g , inkoop, mobiliteit) (5) o p n e m e n duurzaamheidseisen in financieringsafspraken ( 1 0 ) balans tussen innovatie en bewezen t e c h n i e k e n , en tussen gedragsverandering en t e c h n i e k ( 1 1 en 6)
Wij zijn v o o r n e m e n s u begin 2014 voorstellen t e doen v o o r de t h e m a ' s die herijking v a n het p r o g r a m m a v r a g e n , uitgaande van de nu door u beschikbare gestelde p r o g r a m m a m i d d e l e n en de o p v a t t i n g e n v a n uw Staten over deze Tussenevaluatie. Bij de herijking zullen w i j het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) b e t r e k k e n . De SER bereidt een nationaal 'Energiea k k o o r d v o o r D u u r z a m e Groei' voor. Mogelijk m a k e n de provincies naar aanleiding v a n het SER-advies nadere afspraken m e t het Rijk. Verder zullen w e een koppeling m a k e n m e t nieuwe Europese p r o g r a m m a ' s die w o r d e n v o o r b e r e i d en de o n t w i k k e l i n g in de investeringsbereidheid en financieringsmogelijkheden van bedrijven en particulieren. Zoals reeds g e m e l d in de commissievergadering I n r i c h t i n g Landelijk Gebied v a n 26 j u n i 2013 is binnen het IPO o v e r e e n s t e m m i n g b e r e i k t o v e r de verdeling v a n de restopgave windenergie. De verdeling v a n de restopgave leidt t o t een beperkte ophoging v a n de provinciale opgave m e t 5,5 MW t o t 8 5 , 5 MW. I n s e p t e m b e r 2 0 1 3 zal deze nieuwe taakstelling aan uw Staten t e r besluitvorming w o r d e n voorgelegd.
Alternatieven ontwikkelen voor voorzetting programma in 2015 - 2 0 2 0 Later deze statenperiode willen wij scenario's ontwikkelen en aan u aanbieden voor voortzetting van het programma op de langere termijn (na deze Statenperiode), voor de periode 2015 - 2020, mede in het licht van de verwachtingen voor na 2020. In de scenario's kunnen de wegen geschetst worden om de doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 2020 te behalen, dan wel de ambitie voor 2020 bij te stellen. Wij veronderstellen dat keuzes over de wijze van voortzetting van het programma Nieuwe Energie bij aanvang van de nieuwe Statenperiode gemaakt gaan worden. Zowel bij de herijking van het programma als de ontwikkeling van scenario's zullen wij een balans zoeken in de verschillende dilemma's zoals die in de Tussenevaluatie worden geschetst: innovatie of meters maken, lokaal of centraal, wortel of stok, betrokken zijn of loslaten, verbeteren of voorspelbaar zijn, biomassa als grondstof of als energiebron, techniekaanpassing of gedragsverandering.
provincie »V
verijssel
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
Wij denken dat het aanbieden van de Tussenevaluatie en het voorgestelde vervolgproces op de goede momenten mogelijkheid geeft tot bijsturing van het programma Nieuwe Energie. Wij nodigen u uit uw opvattingen over de Tussenevaluatie en het door ons voorgestelde vervolg kenbaar te maken. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter,
secretaris,
Datum
02.07.2013 Kenmerk
2013/0203724 Pagina
5
provincie
verijssel
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
Bijlage 1: Samenvatting uit het hoofdrapport 'Watt ? En nu verder../ Doelstelling: 2 0 % hernieuwbare energie in 2 0 2 0 Provincie Overijssel heeft een stevige ambitie waar het gaat om het energiegebruik en de inzet van hernieuwbare energie in Overijssel. Met het Programma Energiepact Overijssel heeft de provincie zichzelf in 2008 als ambitie gesteld om de uitstoot van C0 2 in 2020 verminderd te hebben met 30% ten opzichte van 1990. In 2010 is ervoor gekozen het Programma Energiepact te versnellen en te streven naar het halen van de ambitie in 2017. Inmiddels is het Energiepact opgevolgd door het programma Nieuwe Energie. Hierin staat niet langer C0 2 reductie centraal maar het aandeel hernieuwbare energie (in combinatie met het initiëren van werkgelegenheid en innovatie). Doelstelling is nu 20% hernieuwbare energie in 2020. Voor het bereiken van deze doelstelling is zowel energiebesparing als de opwekking van hernieuwbare energie van belang.
Tussenevaluatie: kwantitatieve en kwalitatieve aanpak
Datum
02.07.2013 Kenmerk 2013/0203724 Pagina
6
De evaluatie is via twee sporen aangepakt: een kwantitatief deel en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve deel heeft het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) de effecten van het vastgestelde provinciaal energiebeleid (tot 2015 of eerder) doorgerekend voor de jaren 2007, 2011 en 2020 (ECN, 2013). In het kwalitatieve hebben onderzoekers van provincie Overijssel door middel van interviews en een bijeenkomst op 10 april 2013 teruggekeken op zes jaar energiebeleid in Overijssel ( 2 0 0 7 - 2 0 1 2 ) . Tevens is een extra peiling onder het Burgerpanel Overijssel uitgevoerd. Van beide onderdelen zijn afzonderlijke rapportages gemaakt. In deze rapportage worden de resultaten in samenhang beschreven. Centrale vraag is: Welke conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de succesvolle inzet van het provinciale energiebeleid en het realiseren van beleidseffecten (t.a.v. hernieuwbare energie, COi-reductie, werkgelegenheid) en welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om het beleid de komende jaren effectiever te laten zijn? Provinciaal beleid doet er toe, maar doel hernieuwbare energie wordt niet bereikt Bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie vindt in de periode van 2007-2020 een sterke groei plaats. Dit is echter onvoldoende om het doel van 20% hernieuwbaar in 2020 te halen. In 2020 is op basis van het huidige beleid het aandeel hernieuwbare energie 1 1 % . Het provinciale beleid heeft zeker invloed, met name op het opwekken van hernieuwbare energie. De invloed op energiebesparing is minder groot. Het totale energiegebruik daalt licht in 2020. De oude C0 2 -doelstelling om in 2020 30% C0 2 te reduceren ten opzichte van 1990 zou wel zijn gerealiseerd.
Aandeel hernieuwbare energie (%) 12 10 8. 6
2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN 2013
provincie
V C I IJ33CTI
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
Hernieuwbare opwekking uit biomassa biedt meeste perspectief Van alle clusters die in het beleid zijn onderscheiden, draagt het cluster bio-energie veruit het meest bij, zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie. Bovendien blijkt dat de investeringen in bio-energie, in vergelijking tot de andere clusters, ook de meeste werkgelegenheid oplevert. Binnen het cluster bio-energie wordt het meest verwacht van de verbranding van biomassa. Dit blijkt uit zowel de doorrekening van de beleidseffecten als uit de gesprekken met betrokkenen. De productie van biogas door vergisting neemt wel toe, maar minder dan bij verbranding. Het effect van het beleid op energiebesparing bij bedrijven en huishoudens is een factor 2 a 3 kleiner dan op hernieuwbare opwekking (bio-energie, zon, wind en bodemenergie). Dit geldt voor zowel de afgelopen periode 2007-2012 als in de periode tot 2020. Vooral beleid gericht op hernieuwbare opwekking heeft effect op werkgelegenheid De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel zijn naar verwachting circa 5.500 arbeidsjaren in de periode 2012-2020. Dit is inclusief fabricage van hernieuwbare productiecapaciteit, die naar verwachting voornamelijk in het buitenland plaats zal vinden. De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen.
Datum 02.07.2013 Kenmerk
2013/0203724 Pagina
7
Succesvolle mix in aanpak en werkwijze Ten aanzien van aanpak en werkwijze werkt het delen van successen, een lokale aanpak, inzicht bieden en laagdrempelig aanbieden aan inwoners en bedrijven. Samenwerken, partijen bij elkaar brengen en energie verbinden met andere (beleids)thema's of maatschappelijk verantwoord ondernemen is effectief. Verder is het goed dat instrumenten worden afgestemd met de praktijk en zijn personen met energie en visie bepalend voor het resultaat. Het stimuleren van samenwerken en het bij elkaar brengen van partijen is een sterk punt van provincie Overijssel. Er wordt breed gedragen dat een mix van technieken nodig is om de doelstelling te kunnen halen en dat de provincie hier op inzet. Wat de provincie kan verbeteren is het zorgen voor meer continuïteit van beleid en gedragsverandering niet uit het oog te verliezen. Dilemma's in de rol van de provincie zijn die van 'loslaten of betrokken blijven' en 'straffen, belonen of verleiden'. Subsidies hebben effect, andere financieringsvormen goede aanvulling Ten aanzien van financieringsvormen wordt duidelijk dat subsidies een stimulerende werking hebben gehad en dat andere financieringsvormen als risicodragend participeren, een lening verstrekken of een leaseconstructie een goede aanvulling zijn. Ondanks de toegevoegde waarde hebben subsidies niet altijd het gewenste resultaat (bijvoorbeeld onvoldoende uitvoering of uitstelgedrag) en mogen subsidieregelingen eenvoudiger. Ook vormt de (lage) energieprijs met name voor bedrijven geen prikkel om te investeren in duurzame energie. Kansen voor verder optimalisatie in financieringsvormen bieden Energiefonds Overijssel en de provincie die zelf duurzame eisen kan stellen bij aanbestedingen en andere financieringsafspraken en kan optreden als 'launching customer'2. Goed klimaat voor innovatie Ten aanzien van innovatie blijkt uit de interviews dat in Overijssel een goed klimaat voor innovatie wordt ervaren met ook een positieve invloed op de werkgelegenheid. Vanuit het cluster bio-energie en het cluster energiebesparing bedrijven komt de voorkeur voor een hoogwaardige toepassing van grondstoffen naar voren. Dilemma is het kiezen voor innovatie of bewezen techniek. Hierin zal de provincie een evenwicht moeten vinden. Duidelijk is dat er diverse potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen zijn die kansvol zijn om substantieel bij te dragen aan het doelbereik. Om zulke innovatieve technieken verder te kunnen ontwikkelen, is het nodig dat bedrijven zich langere tijd op innovatie kunnen blijven richten. Energie uit zon heeft meeste draagvlak Aan het burgerpanel Overijssel zijn een aantal vragen voorgelegd over energie. Uit de antwoorden blijkt dat energie uit zon het meeste draagvlak heeft. 85% is positief over zonne-energie. Het laagst scoort windenergie (50% positief). Er is echter ook een grote groep (29%) die neutraal staat ten opzichte van windenergie. Opvallend is dat Overijsselaars 'minder autogebruik' vaker noemen als energiebesparende maatregel dan de rest van Nederland. Verder wordt duidelijk dat 13% van de inwoners van Overijssel het energieloket kent en dat 24% weet dat er een duurzaamheidslening en -premie bestaat.
De provincie kan als 'launching customer' (eerste grote klant) innovatie en de verspreiding van innovatieve producten en diensten stimuleren.
provincie 8*
VGTIISSGl J
Tussenevaluatie programma Nieuwe Energie (en Energiepact)
1
Aanbevelingen • Blijf bio-energie een belangrijke positie geven in het programma Nieuwe Energie, maar stel de verwachtingen van het potentieel van mestvergisting bij. Benut het potentieel van biomassaverbranding en laat het principe van "zelfvoorziening" niet belemmerend werken. Faciliteer koplopers en stimuleer anderen hierbij aan te haken door successen te delen. Kies zo veel mogelijk voor een lokale aanpak waarbij de drempel voor inwoners en bedrijven om mee te doen zo laag mogelijk is. Ga door met het stimuleren van samenwerking. Plaats energie in het bredere perspectief van milieu, natuur en landschap, wonen, economie en ruimtelijke ordening. Richt je ook op gedragsverandering en niet alleen techniek. Bouw het inzetten van verschillende financieringsvormen verder uit. Treed als overheid op tijd terug en laat de markt zijn werk doen. Hierbij wel betrokkenheid blijven tonen. Stimuleer portfolioaanvragen3 bij Energiefonds Overijssel, bijvoorbeeld door het voorbereiden van deze aanvragen te faciliteren. Neem duurzaamheidseisen op in financieringsafspraken. Zet niet alleen in op bewezen technieken, maar ook op innovatie.
Datum 02.07.2013 Kenmerk
2013/0203724 Pagina
8
Een bundeling van meerdere projecten tot één aanvraag.
provincie
verijssel
Watt? En nu verder… Tussenevaluatie Energiebeleid Provincie Overijssel HOOFDRAPPORT1
team Beleidsinformatie team Concerncontrol
Juni 2013
1
De tussenevaluatie Energiebeleid provincie Overijssel is gebaseerd op een kwantitatief onderzoek (deelrapport ECN (2013). De effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel. Juni 2013) en een kwalitatief onderzoek (deelrapport provincie Overijssel (2013). Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek. Juni 2013). In het hoofdrapport staan op hoofdlijnen de belangrijkste bevindingen uit beide deelrapporten. In de deelrapporten zelf wordt meer diepgaand ingegaan op de bevindingen per cluster (energiebesparing bedrijven en woningen, verkeer en vervoer, bio-energie, zon, wind, bodemenergie en energie-infrastructuur).
Colofon
Uitgave
provincie Overijssel Datum
juni 2013 Auteurs
Arne Willigenburg Susanne Nolten Herman Hazelhorst Ilja Jacobs Dick Hoek
Inlichtingen bij
Dick Hoek PD Beleidsinformatie
[email protected] Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected]
Inhoudsopgave
Samenvatting
7
1
Inleiding
11
2
Bevindingen op hoofdlijnen
13
2.1
Wat werkt
13
2.2
Beleidseffecten
14
2.3
Conclusies en aanbevelingen
17
3
Uitkomsten per cluster
21
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3
Energiebesparing bedrijven Wat werkt Beleidseffecten Conclusies en aanbevelingen
21 21 22 24
3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3
Energiebesparing woningen Wat werkt Beleidseffecten Conclusies en aanbevelingen
26 26 27 28
3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3
Verkeer en vervoer Beleid Beleidseffect Conclusies en aanbevelingen
30 30 30 31
3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Bio-energie Wat werkt Beleidseffecten Conclusies en aanbevelingen
32 32 33 35
3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3
Zon Wat werkt? Beleidseffecten Conclusies en aanbevelingen
37 37 38 38
3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3
Wind Wat werkt Beleidseffecten Conclusies en aanbevelingen
40 40 41 41
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
5
3.7 3.7.1 3.7.2 3.7.3
Bodemenergie Wat werkt Beleidseffecten Conclusies en aanbevelingen
43 43 44 45
3.8 3.8.1 3.8.2 3.8.3
Energie-infrastructuur Wat werkt Beleidseffect Conclusies en aanbevelingen
46 46 46 47
4
Burgers aan het woord
49
Deelrapporten
53
Bijlage
55 57 59 61
6
-
Bijlage 1 Wat is Appreciative Inquiry of waarderend onderzoeken? Bijlage 2 Geïnterviewde personen en organisaties Bijlage 3 Gouden aanbevelingen bijeenkomst 10 april 2013
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Samenvatting
Doelstelling: 20% hernieuwbare energie in 2020 Provincie Overijssel heeft een stevige ambitie waar het gaat om het energiegebruik en de inzet van hernieuwbare energie in Overijssel. Met het Programma Energiepact Overijssel heeft de provincie zichzelf in 2008 als ambitie gesteld om de uitstoot van CO 2 in 2020 verminderd te hebben met 30% ten opzichte van 1990. In 2010 is ervoor gekozen het Programma Energiepact te versnellen en te streven naar het halen van de ambitie in 2017. Inmiddels is het Energiepact opgevolgd door het programma Nieuwe Energie. Hierin staat niet langer CO2-reductie centraal maar het aandeel hernieuwbare energie (in combinatie met het initiëren van werkgelegenheid en innovatie). Doelstelling is nu 20% hernieuwbare energie in 2020. Voor het bereiken van deze doelstelling is zowel energiebesparing als de opwekking van hernieuwbare energie van belang. Tussenevaluatie: kwantitatieve en kwalitatieve aanpak De evaluatie is via twee sporen aangepakt: een kwantitatief deel en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve deel heeft het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) de effecten van het vastgestelde provinciaal energiebeleid (tot 2015 of eerder) doorgerekend voor de jaren 2007, 2011 en 2020 (ECN, 2013). In het kwalitatieve hebben onderzoekers van provincie Overijssel door middel van interviews en een bijeenkomst op 10 april 2013 teruggekeken op zes jaar energiebeleid in Overijssel (2007-2012). Tevens is een extra peiling onder het Burgerpanel Overijssel uitgevoerd. Van beide onderdelen zijn afzonderlijke rapportages gemaakt. In deze rapportage worden de resultaten in samenhang beschreven. Centrale vraag is: Welke conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de succesvolle inzet van het provinciale energiebeleid en het realiseren van beleidseffecten (t.a.v. hernieuwbare energie, CO2-reductie, werkgelegenheid) en welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om het beleid de komende jaren effectiever te laten zijn? Provinciaal beleid doet er toe, maar doel hernieuwbare energie wordt niet bereikt Bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie vindt in de periode van 2007-2020 een sterke groei plaats. Dit is echter onvoldoende om het doel van 20% hernieuwbaar in 2020 te halen. In 2020 is op basis van het huidige beleid het aandeel hernieuwbare energie 11%. Het provinciale beleid heeft zeker invloed, met name op het opwekken van hernieuwbare energie. De invloed op energiebesparing is minder groot. Het totale energiegebruik daalt licht in 2020. De oude CO2-doelstelling om in 2020 30% CO2 te reduceren ten opzichte van 1990 zou wel zijn gerealiseerd. Aandeel hernieuwbare energie (%)
12 10 8 6
4 2 0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
7
Hernieuwbare opwekking uit biomassa biedt meeste perspectief Van alle clusters die in het beleid zijn onderscheiden, draagt het cluster bio-energie veruit het meest bij, zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie. Bovendien blijkt dat de investeringen in bio-energie, in vergelijking tot de andere clusters, ook de meeste werkgelegenheid oplevert. Binnen het cluster bio-energie wordt het meest verwacht van de verbranding van biomassa. Dit blijkt uit zowel de doorrekening van de beleidseffecten als uit de gesprekken met betrokkenen. De productie van biogas door vergisting neemt wel toe, maar minder dan bij verbranding. Het effect van het beleid op energiebesparing bij bedrijven en huishoudens is een factor 2 à 3 kleiner dan op hernieuwbare opwekking (bio-energie, zon, wind en bodemenergie). Dit geldt voor zowel de afgelopen periode 2007-2012 als in de periode tot 2020. Vooral beleid gericht op hernieuwbare opwekking heeft effect op werkgelegenheid De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel zijn naar verwachting circa 5.500 arbeidsjaren in de periode 2012-2020. Dit is inclusief fabricage van hernieuwbare productiecapaciteit, die naar verwachting voornamelijk in het buitenland plaats zal vinden. De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen. Succesvolle mix in aanpak en werkwijze Ten aanzien van aanpak en werkwijze werkt het delen van successen, een lokale aanpak, inzicht bieden en laagdrempelig aanbieden aan inwoners en bedrijven. Samenwerken, partijen bij elkaar brengen en energie verbinden met andere (beleids)thema’s of maatschappelijk verantwoord ondernemen is effectief. Verder is het goed dat instrumenten worden afgestemd met de praktijk en zijn personen met energie en visie bepalend voor het resultaat. Het stimuleren van samenwerken en het bij elkaar brengen van partijen is een sterk punt van provincie Overijssel. Er wordt breed gedragen dat een mix van technieken nodig is om de doelstelling te kunnen halen en dat de provincie hier op inzet. Wat de provincie kan verbeteren is het zorgen voor meer continuïteit van beleid en gedragsverandering niet uit het oog te verliezen. Dilemma’s in de rol van de provincie zijn die van ‘loslaten of betrokken blijven’ en ‘straffen, belonen of verleiden’. Subsidies hebben effect, andere financieringsvormen goede aanvulling Ten aanzien van financieringsvormen wordt duidelijk dat subsidies een stimulerende werking hebben gehad en dat andere financieringsvormen als risicodragend participeren, een lening verstrekken of een leaseconstructie een goede aanvulling zijn. Ondanks de toegevoegde waarde hebben subsidies niet altijd het gewenste resultaat (bijvoorbeeld onvoldoende uitvoering of uitstelgedrag) en mogen subsidieregelingen eenvoudiger. Ook vormt de (lage) energieprijs met name voor bedrijven geen prikkel om te investeren in duurzame energie. Kansen voor verder optimalisatie in financieringsvormen bieden Energiefonds Overijssel en de provincie die zelf duurzame eisen kan stellen bij aanbestedingen en andere financieringsafspraken en kan optreden als ‘launching customer’2 . Goed klimaat voor innovatie Ten aanzien van innovatie blijkt uit de interviews dat in Overijssel een goed klimaat voor innovatie wordt ervaren met ook een positieve invloed op de werkgelegenheid. Vanuit het cluster bio-energie en het cluster energiebesparing bedrijven komt de voorkeur voor een hoogwaardige toepassing van grondstoffen naar voren. Dilemma is het kiezen voor innovatie of bewezen techniek. Hierin zal de provincie een evenwicht moeten vinden. Duidelijk is dat er diverse potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen zijn die kansvol zijn om substantieel bij te dragen aan het doelbereik. Om zulke innovatieve technieken verder te kunnen ontwikkelen, is het nodig dat bedrijven zich langere tijd op innovatie kunnen blijven richten. Energie uit zon heeft meeste draagvlak Aan het burgerpanel Overijssel zijn een aantal vragen voorgelegd over energie. Uit de antwoorden blijkt dat energie uit zon het meeste draagvlak heeft. 85% is positief over zonne-energie. Het laagst scoort windenergie (50% positief). Er is echter ook een grote groep (29%) die neutraal staat ten opzichte van windenergie. Opvallend is dat Overijsselaars ‘minder autogebruik’ vaker noemen als energiebesparende maatregel dan de rest van Nederland. Verder wordt duidelijk dat 13% van de inwoners van Overijssel het energieloket kent en dat 24% weet dat er een duurzaamheidslening en –premie bestaat. Aanbevelingen Blijf bio-energie een belangrijke positie geven in het programma Nieuwe Energie, maar stel de verwachtingen van het potentieel van mestvergisting bij. Benut het potentieel van biomassaverbranding en laat het principe van “zelfvoorziening” niet belemmerend werken. Faciliteer koplopers en stimuleer anderen hierbij aan te haken door successen te delen. Kies zo veel mogelijk voor een lokale aanpak waarbij de drempel voor inwoners en bedrijven om mee te doen zo laag mogelijk is. 2
De provincie kan als ‘launching customer’ (eerste grote klant) innovatie en de verspreiding van innovatieve producten en diensten stimuleren.
8
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3
Ga door met het stimuleren van samenwerking. Plaats energie in het bredere perspectief van milieu, natuur en landschap, wonen, economie en ruimtelijke ordening. Richt je ook op gedragsverandering en niet alleen techniek. Bouw het inzetten van verschillende financieringsvormen verder uit. Treed als overheid op tijd terug en laat de markt zijn werk doen. Hierbij wel betrokkenheid blijven tonen. Stimuleer portfolioaanvragen3 bij Energiefonds Overijssel, bijvoorbeeld door het voorbereiden van deze aanvragen te faciliteren. Neem duurzaamheidseisen op in financieringsafspraken. Zet niet alleen in op bewezen technieken, maar ook op innovatie.
Een bundeling van meerdere projecten tot één aanvraag.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
9
10
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
1
Inleiding
Doelen provinciaal energiebeleid Met het Programma Energiepact Overijssel heeft de provincie zichzelf in 2008 als ambitie gesteld om de uitstoot van CO2 in 2020 verminderd te hebben met 30% ten opzichte van 1990, wat een verlaging van de uitstoot met 2.200 kiloton per jaar betekent. In 2010 is gekozen het Programma Energiepact te versnellen en te streven naar het halen van de ambitie in 2017. Inmiddels is het Energiepact opgevolgd door het programma Nieuwe Energie. Hierin staat niet langer CO2-reductie centraal, maar het aandeel hernieuwbare energie (in combinatie met het initiëren van werkgelegenheid en innovatie). Voor het verhogen van het aandeel hernieuwbare energie is zowel energiebesparing als het opwekken van hernieuwbare energie van belang. Om met de tussenevaluatie een zo groot mogelijk lerend vermogen met meerwaarde voor de toekomst te creëren, richt de tussenevaluatie zich op zowel de reductie van CO2 als het verhogen van het aandeel hernieuwbare energie. Vraagstelling tussenevaluatie In de Commissievergadering van 30 juni 2010 is bij de behandeling van het statenvoorstel “Versnelling CO2 -reductie in Programma Energiepact; uitvoering motie Kolkman-Kerkdijk” aan PS toegezegd in 2013 een herijkingsmoment in te lassen, teneinde het Energiepact en het uitvoeringsprogramma aan een tussenevaluatie te onderwerpen. In het onderzoek staan twee vragen centraal: Hoe is de doelbereiking van het Energiepact en het programma Nieuwe Energie tot nu toe en wat is de verwachting voor het halen van de doelstelling 20% hernieuwbare energie in 2020, in relatie tot de prestaties van de provincie en het gecreëerde investeringsklimaat? En welke ontwikkelingen worden tot 2030 voorzien en wat betekent dat voor de inzet van het programma in de jaren voor 2020. Welke succesvolle inzet laat het Energiepact en het programma Nieuwe Energie tot nu toe zien en hoe kunnen deze successen optimaal benut worden om de doelstelling om 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen? Aanpak onderzoek De tussenevaluatie is via twee sporen aangepakt: een kwantitatief deel en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve deel heeft het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) de effecten van het provinciaal energiebeleid doorgerekend voor de jaren 2011 en 2020 (ECN, 2013). Dit is gedaan conform de aanpak die ook door de Rijksoverheid wordt gehanteerd. Uitgangspunt is het vastgestelde beleid tot 2015 (of eerder). het kwalitatieve deel hebben onderzoekers van provincie Overijssel door middel van interviews en een bijeenkomst op 10 april 2013 teruggekeken op zes jaar (2007-2012) energiebeleid in Overijssel. Dit is gedaan onder begeleiding van TNO Management Consultants via de methode van Appreciative Inquiry (AI). Dit is een onderzoeks- of verandermethode die zich concentreert op de positieve ervaringen van mensen. AI (of: waarderend onderzoek) gaat er vanuit dat alles wat aandacht krijgt groeit (zie bijlage 1). Er is gesproken met 50 personen en 36 organisaties (zie bijlage 2) en is gezocht naar wat de afgelopen zes jaarheeft gewerkt in het provinciale energiebeleid, wat beter kan en waar kansen voor de toekomst liggen. Eerste resultaten zijn besproken in een brede bijeenkomst op 10 april 2013 (zie bijlage 3). Tevens is een extra peiling onder het Burgerpanel Overijssel uitgevoerd. De resultaten van beide deelonderzoeken (kwantitatief en kwalitatief) zijn verwerkt in deze rapportage. In deze rapportage staat de volgende vraag centraal:
Welke conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de succesvolle inzet van het provinciale energiebeleid en het realiseren van beleidseffecten (t.a.v. hernieuwbare energie, CO2 -reductie, werkgelegenheid) en welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om het beleid de komende jaren effectiever te laten zijn?
Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de hoofdbevindingen van het onderzoek. Daarbij gaat het enerzijds om de ervaren successen ( ‘wat werkt’) in de periode 2007-2012.Met andere woorden; wat heeft gewerkt
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
11
bij het realiseren van meer hernieuwbare energie en het besparen van energie? Dit is een weergave van de opvattingen van geïnterviewden. Anderzijds gaat het om de effecten van het provinciale energiebeleid tot nu toe en de verwachte effecten in 2020 (‘beleidseffecten’). Hiervoor zijn de berekeningen van ECN gebruikt. ECN heeft zich daarbij gebaseerd op het vastgestelde beleid tot 2015. Waar mogelijk wordt een verband gelegd tussen de ervaren successen en het bereikte effect. Het hoofdstuk wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers Hoofdstuk 3 beschrijft de belangrijkste bevindingen voor de zeven onderscheiden energieclusters (energiebesparing bedrijven, energiebesparing woningen, bio-energie, zon, wind, bodemenergie en energie-infrastructuur). Dit hoofdstuk heeft dezelfde opbouw d.w.z. de ervaren successen (geïnterviewden), de beleidseffecten (berekening ECN) en conclusies en aanbevelingen (onderzoekers). Hoofdstuk 4 beschrijft de uitkomsten van een extra peiling van het burgerpanel Overijssel.
12
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
2
Bevindingen op hoofdlijnen
2.1
Wat werkt Op hoofdlijnen zijn er door de geïnterviewden successen genoemd ten aanzien van de aanpak en werkwijze, financieringsvormen (subsidies en leningen) en innovatie in de periode 2007-2012. Deze worden in de volgende paragrafen toegelicht.
Aanpak en werkwijze Successen delen Goede voorbeelden, kennis en (eerlijke) successen delen helpen om de massa mee te krijgen. Binnen bio-energie krijgen succesvolle ervaringen navolging door succesverhalen te delen en partijen te blijven informeren en enthousiasmeren. De bijeenkomsten van BEON en de jaarlijkse energiedag worden hier als goede voorbeelden genoemd. Lokale en persoonlijk aanpak geeft vertrouwen Daar waar wordt gewerkt met lokale adviseurs, lokale aanbieders en buurtbewoners die bekend zijn met de lokale situatie is er vertrouwen. Dit geeft betrokkenheid en draagvlak. Een persoonlijke aanpak trekt mensen en bedrijven over de streep. Maatwerk is belangrijk en legt verbinding. Het faciliteren van lokale en/of eigen initiatieven werkt. Inzicht geven en laagdrempelig aanbieden Als mensen en organisaties weten wat energiebesparing hen kan bieden, zetten ze makkelijker die stap. Hierbij helpt het om zaken laagdrempelig/eenvoudig aan te bieden. Bij bedrijven en huishoudens is energie geen ‘corebusiness, maak het dus zo gemakkelijk en duidelijk mogelijk. Belangrijk is dat handen en voeten worden geboden bij energiebesparing. De term ontzorgen wordt hier vaak voor gebruikt. Belangrijk is om het eenvoudig en simpel te houden en in de taal van burgers en ondernemers. Samenwerking en partijen bij elkaar brengen Sterk aan het beleid van provincie Overijssel is het bij elkaar brengen van partijen. Het delen van kennis en netwerken en het leren van anderen is een belangrijke factor voor succes. Ook samenwerken in de keten leidt tot verbeteringen en mogelijkheden. Samen staan voor een ambitie maakt sterk. Daarnaast werkt het samen vormgeven aan de uitvoering positief. Verder werkt duurzame samenwerking. Duurzaam in de zin van een langere periode samen optrekken en leveringszekerheid maar ook duurzaam in de zin van kwaliteit in plaats van altijd de laagste prijs (ook in aanbestedingen). Energie in breder perspectief, werk met werk maken Daar waar werk met werk wordt gemaakt bij energiebesparing of energie-opwekking wordt de kans van slagen groter. Het verbinden van energie met beleidsterreinen als milieu (mest), natuur en landschap (hout, gras en riet) wonen (geluidsisolatie), economie (innovatie), RO (warmte) biedt kansen. Ook energie niet zelfstandig maar breder benaderen helpt, zoals bijvoorbeeld het koppelen aan natuurlijke investeringsmomenten, binnenklimaat, welzijn personeel en de totale exploitatie. Energiebesparing bij bedrijven en organisaties is kansvol als het in het bredere palet van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt meegenomen. Energieprojecten kunnen meeliften met andere projecten. Denk ook aan hoogwaardige toepassing van grondstoffen waardoor minder materiaalgebruik nodig is in het productieproces. Instrumenten afstemmen met praktijk Het gezamenlijk opstellen van een subsidieregeling afgestemd op de praktijk werkt. Voorbeeld is de subsidieregeling die LTO Noord samen met de provincie maakte in het kader van het project ‘Asbest van het dak, zonnepaneel erop’.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
13
Personen met visie zijn bepalend voor het resultaat Energiebesparing en projecten starten vaak met het enthousiasme van een enkeling in de buurt of op de werkvloer. Enthousiasme op het juiste niveau (bestuurders, directie) zorgen daarmee ook voor een organisatie of samenleving met ambitie. Regelmatig wordt de rol van gedeputeerde Rietkerk genoemd. Naast enthousiasme en visie is de bereidheid om tijd te steken in energie belangrijk. Personen maken het verschil maar dat maakt het ook wel kwetsbaar. In de interviews werd het belang van personen kernachtig samengevat met de uitspraak “het is de vent en niet de tent”. De voorbeelden zijn er te over.
Financieringsvormen Subsidies geven een duwtje Subsidies4 worden gewaardeerd om de stimulerende en zekerheid gevende werking. Duidelijk is dat de tenderregeling zeker heeft geholpen bij het realiseren van projecten. Ook wordt het gewaardeerd als subsidie breed ingezet kan worden. Het compenseren van de onrendabele top haalt mensen over de streep. Alternatieve financieringsvormen goede aanvulling Naast de traditionele inzet van subsidies komt er steeds meer aandacht voor andere financieringsvormen. Te zien is dat overheden hun nek uitsteken door risicodragend mee te doen en daarmee initiatieven stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn de projecten voor aardwarmte in de Koekoekspolder en het warmtenet Hengelo.
Innovatie Innovatie en goed innovatieklimaat Innovatie is en blijft belangrijk want iedere techniek is eindig. Bovendien leidt succesvolle innovatie tot meer en betere rendabele technieken. Meedoen met innovatie biedt een goed innovatieklimaat in Overijssel en is goed voor de werkgelegenheid, ook al is de toepassing wereldwijd. Er zijn goede verwachtingen dat Energiefonds Overijssel een belangrijke bijdrage kan leveren aan innovatie. Overijssel is volgens de geïnterviewden een provincie met veel innovatieve bedrijven. Hoogwaardige toepassing Deze rode draad komt vooral naar voren bij bio-energie en bedrijven. Vanuit het programma Nieuwe Energie ligt de focus wat betreft biomassa op hoe biomassa energie kan opleveren. In de praktijk is te zien dat energie maar één van de toepassingen van biomassa is en dat gebruik van biomassa voor energie vaak niet de eerste keuze is. Bedrijven kiezen als eerste voor een hoogwaardige toepassing. Ook zien bedrijven dat energiereductie is te behalen door een betere productontwerp dat leidt tot minder materiaalgebruik of hergebruik van materiaal.
2.2
Beleidseffecten Bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie vindt in de periode van 2007-2020 een sterke groei plaats. Dit is echter onvoldoende om het doel van 20% hernieuwbaar in 2020 te halen. De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Provinciaal beleid doet er toe, maar doel wordt niet bereikt In 2020 is er een aanzienlijk effect van het beleid op het aandeel hernieuwbare energie. In het scenario zonder het beleid van Overijssel is het aandeel hernieuwbare energie in 2020 circa 6%. Met het beleid van Overijssel komt het aandeel hernieuwbare energie uit op circa 11%. Ook het reeds uitgevoerde beleid heeft al effect gehad. In 2011 was het aandeel hernieuwbare energie 4,5%. Zonder het beleid van de afgelopen jaren was het aandeel hernieuwbare energie in 2011, 3,2% geweest.
4
In de interviews is nadrukkelijk gevraagd naar de ervaringen met provinciale subsidies zoals de tenderregeling. Dit neemt niet weg dat ook landelijke subsidies zoals bijvoorbeeld de SDE-regeling aan de orde zijn gekomen maar wel in mindere mate.
14
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Figuur 1: Aandeel hernieuwbare energie (%) 12
10
8
6
4
2
0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN Energiegebruik daalt licht in 2020 Het totaal energetisch eindgebruik is in 2007 en 2011 110 PJ en neemt daarna af tot 105 PJ in 2020. Tussen 2007 en 2020 daalt de warmtevraag en stijgt de elektriciteitsvraag. De grootste gebruiker van energie is in 2011 het cluster bedrijven (39 PJ). Op de voet gevolgd door verkeer in vervoer (37 PJ). Huishoudens verbruiken in 2011, 28 PJ. De verhoudingen in het energiegebruik tussen de verschillende cluster veranderen weinig. Het cluster energievoorziening neemt relatief het meest af. De oorzaak is de verwachting dat de elektriciteitscentrale Harculo bij Zwolle niet meer in werking zal zijn in 2020. De ontwikkelingen in de periode 2007-2020 staan in de onderstaande grafiek weergegeven. Figuur 2: Energiegebruik in Overijssel per cluster (PetaJoule/jaar) 120 100 80 60 40
20 0 2007 verkeer en vervoer bedrijven
2011
2020
huishoudens energievoorziening
Bron: ECN
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
15
Hernieuwbare opwekking stijgt flink De opwekking van hernieuwbare energie stijgt tot 11,4 PJ in 2020. In 2007 was het 2,8 PJ en in 2011 4,9 PJ. Het gebruik van bio-energie door verbranding, vergisting en door het gebruik van biobrandstoffen in het wegverkeer is voor driekwart verantwoordelijk voor de hernieuwbare opwekking in 2020. Figuur 3: Opwekking hernieuwbare energie (PetaJoule/jaar) 12,0
10,0
8,0
6,0
4,0
2,0
0,0 2007
2011
2020
biomassa verbranding
biomassa vergisting
biomassa gebruik
bodemenergie
wind
zon
Bron: ECN Oude CO2-doelstelling was wel haalbaar De ambitie van het Energiepact Overijssel was oorspronkelijk om in 2020 een reductie van de jaarlijkse CO2-uitstoot te realiseren van 2.200 kiloton per jaar ten opzichte van 1990. Om de ambitie te realiseren zou de uitstoot moeten worden verlaagd tot 5.000 kiloton CO2 per jaar in 2020. In 2011 is echter van deze doelstelling afgestapt. In de raming daalt de CO 2-emissie van 5.980 kiloton in 2007 naar 5.680 kiloton in 2011 en 4.860 kiloton in 2020. Deze daling zou voldoende zijn om de ambitie te realiseren. Oorzaken: verminderen elektriciteitsproductie en meer hernieuwbare opwekking De CO2 -emissie voor de jaren 2007, 2011 en 2020 zijn gebaseerd op de energiebalansen die door ECN zijn opgesteld per sector. Het gebruik van fossiele brandstoffen (aardgas, olie, steenkool) is met behulp van emissiefactoren vertaald naar CO2-emissies. Voor het basisjaar 1990 zijn de cijfers gebaseerd op de database van het RIVM. De emissiereductie is voornamelijk het gevolg van een afname van de elektriciteitsproductie (de elektriciteitscentrale Harculo wordt minder gebruikt), een toename van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en de toepassing van energiebesparende maatregelen. Tabel 1: CO2-emissie in 1990, 2007, 2011 en 2020 (kiloton/jaar) Cluister Huishoudens Handel, diensten en overheid Industrie Verkeer en vervoer Land- en tuinbouw Energievoorziening Totaal Bron: ECN en Emissieregistratie RIVM
16
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
1990 1.393 553 944 1.857 60 2.344 7.150
2007 1.100 740 750 2.620 120 650 5.980
2011 1.150 750 630 2.580 160 410 5.680
2020 960 680 470 2.310 50 390 4.860
Vooral beleid gericht op opwekking heeft effect op werkgelegenheid in 2020 De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel zijn naar verwachting circa 5.500 arbeidsjaren in de periode 2012-2020. Dit is inclusief fabricage van hernieuwbare productiecapaciteit, die naar verwachting voornamelijk in het buitenland plaats zal vinden. Exclusief fabricage gaat het om circa 4.500 arbeidsjaren. In 2007-2011 zijn de werkgelegenheidseffecten circa 800 arbeidsjaren (inclusief fabricage) en circa 600 arbeidsjaren (exclusief fabricage). De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen. In de periode 2007-2011 leverde energiebesparingsmaatregelen bijna 300 arbeidsjaren op. In de periode 2012-2020 zijn dit ruim 900 arbeidsjaren. Deze aantallen zijn exclusief de arbeidsjaren voor energiebesparing in de industrie. Deze kan niet worden bepaald vanwege het ontbreken van bruikbare data. In de onderstaande grafiek zijn de werkgelegenheidseffecten als gevolg van hernieuwbare opwekking weergegeven. Figuur 4: Directe werkgelegenheidseffecten van hernieuwbare opwekking (arbeidsjaren)
5.000 4.500 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 inclusief fabricage
exclusief fabricage
inclusief fabricage
2007-2011 biomassa
exclusief fabricage
2012-2020 zon
wind
bodem
Bron: ECN Verschillen met cijfers Staat van Overijssel en jaarrekening In de Staat van Overijssel en de jaarrekening wordt gerapporteerd over het aandeel hernieuwbare energie. Voor de berekening is tot juni 2013 uitgegaan van een totaal energetisch eindverbruik van 125 PetaJoule. Deze hoeveelheid is gebaseerd op een studie uit 2008. ECN heeft berekend dat het eindverbruik in 2011, 110 PJ bedroeg. Desondanks zijn de verschillen in percentages gering. In de jaarrekening staat voor het jaar 2011 een aandeel hernieuwbare energie genoemd van 4,7%. ECN komt op 4,5% in 2011. ECN rekent bij het bepalen van het aandeel hernieuwbare energie de productie van biobrandstoffen niet mee. In de jaarrekening en in de Staat van Overijssel is de productie van biobrandstoffen wel meegerekend. In de jaarrekening en in de Staat van Overijssel is dus zowel de hoeveelheid opwekking als het energiegebruik overschat ten opzichte van de resultaten van ECN.
2.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie vindt in de periode van 2007-2020 een sterke groei plaats. Energie uit biomassa is en blijft veruit de belangrijkste bron voor hernieuwbare energie. Het effect van het provinciaal beleid is hier het grootst. Bodemwarmte levert in 2020 een behoorlijke bijdrage, maar is wel afhankelijk van het realiseren van aardwarmteprojecten in de Koekoekspolder. Energie uit zon draagt weinig bij aan het bereiken van de doelstelling. Het energiegebruik van bedrijven stijgt licht. Zonder provinciaal beleid zou het energiegebruik meer gaan stijgen. Deze inschatting is wel sterk afhankelijk van de economische groei. Het energiegebruik van huishoudens daalt behoorlijk in 2020, maar dit is slechts voor een deel het gevolg van provinciaal beleid. In de onderstaande tabel staat per cluster weergegeven wat de situatie is voor de jaren 2007, 2011 en 2020.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
17
Tabel 2: Energiegebruik, hernieuwbare opwekking en % hernieuwbare energie in 2007, 2011 en 2020 met en zonder provinciaal beleid (PetaJoule/jaar) 2007
2011
2011
2020
2020
zonder met zonder met provinciaal provinciaal provinciaal provinciaal beleid beleid beleid beleid Energiegebruik Energiegebruik bedrijven
38,6
39,8
39,4
41,2
40,0
Energiegebruik huishoudens Energiegebruik verkeer en vervoer
26,5 36,8
28,2 36,5
28,1 36,5
25,5 34,7
25,1 34,7
Energiegebruik energievoorziening Totaal
8,2 110,0
6,3 110,8
6,3 110,2
5,1 106,5
5,1 104,8
Productie biobrandstoffen5 Bio-energie
0,7 2,7
0 3,2
0,9 4,5
0 4,8
2,5 8,3
Windenergie Zonne-energie
0,0 0,0
0,0 0,0
0,1 0,0
0,0 0,3
0,7 0,4
Bodemenergie Totaal
0,1 2,8
0,4 3,6
0,4 5,0
1,3 6,4
2,1 11,4
2,5%
3,2%
4,5%
6,0%
10,9%
Hernieuwbare opwekking
Aandeel hernieuwbare energie Bron: ECN en Provincie Overijssel
Bio-energie maakt op dit moment een belangrijk deel uit van het energiebeleid. De opwekking van hernieuwbare energie komt in 2011 voor 90% uit biomassa. In 2020 neemt bio-energie nog sterk toe. Doordat ook andere hernieuwbare bronnen toenemen is in 2020 wordt het aandeel ca. 70%. Van alle clusters die in het beleid zijn onderscheiden draagt het cluster bio-energie veruit het meest bij, zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie. Bovendien blijkt dat de investeringen in bio-energie ook de meeste werkgelegenheid opleveren (2785 arbeidsjaren, exclusief fabricage). Binnen het cluster bio-energie wordt het meest verwacht van de verbranding van biomassa. Dit blijkt uit zowel de doorrekening van de beleidseffecten als uit de gesprekken met betrokkenen. De productie van biogas door vergisting neemt wel toe, maar minder dan bij verbranding. Door de problemen met het exploiteren van mestvergisters zijn de verwachtingen van deze optie minder groot dan een aantal jaren geleden. Aanbeveling Blijf bio-energie een belangrijke positie geven in het programma Nieuwe Energie, maar stel de verwachtingen van het potentieel van mestvergisting bij. Benut het potentieel van biomassaverbranding en laat het principe van “zelfvoorziening” niet belemmerend werken. Over de volle breedte van het energiebeleid van provincie Overijssel komen een aantal algemene succesfactoren naar voren die bijdragen aan het dichterbij brengen van de doelstelling in 2020. Deze werkzame ingrediënten hebben betrekking op aanpak en werkwijze, financieringsvormen (subsidies en leningen) en innovatie. Ten aanzien van aanpak en werkwijze werkt het delen van successen, een lokale aanpak, inzicht bieden en laagdrempelig aanbieden aan inwoners en bedrijven. Samenwerken, partijen bij elkaar brengen en energie verbinden met andere (beleids)thema’s of maatschappelijk verantwoord ondernemen is effectief. Verder is het goed dat instrumenten worden afgestemd met de praktijk en zijn personen met energie en visie bepalend voor het resultaat. Het stimuleren van samenwerken en het bij elkaar brengen van partijen is een sterk punt van provincie Overijssel. De provincie verbindt partijen. Er wordt breed gedragen dat een mix van technieken nodig is om de doelstelling te kunnen halen en dat de provincie hier op inzet. Wat de provincie kan verbeteren is het zorgen voor meer continuïteit van beleid en gedragsverandering niet uit het oog te verliezen. Dilemma’s in de rol van de provincie zijn die van ‘loslaten of betrokken blijven’ en ‘straffen, belonen of verleiden’. Mogelijkheden voor optimalisatie in de aanpak en werkwijze bieden het nog meer faciliteren van koplopers en het meer zichtbaar maken van resultaten.
5
In de methode om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen telt alleen het eindgebruik van biobrandstoffen mee en niet de productie van biobrandstoffen.
18
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Aanbevelingen Faciliteer koplopers en stimuleer anderen hierbij aan te haken door successen te delen. Kies zo veel mogelijk voor een lokale aanpak waarbij de drempel voor inwoners en bedrijven om mee te doen zo laag mogelijk is Ga door met het stimuleren van samenwerking. Plaats energie in het bredere perspectief van milieu, natuur en landschap, wonen, economie en ruimtelijke ordening. Richt je ook op gedragsverandering en niet alleen techniek Ten aanzien van financieringsvormen wordt duidelijk dat subsidies een stimulerende werking hebben gehad en dat andere financieringsvormen als risicodragend participeren, een lening verstrekken of een leaseconstructie een goede aanvulling zijn. Ondanks de toegevoegde waarde hebben subsidies niet altijd het gewenste resultaat en mogen subsidieregelingen eenvoudiger. Ook vormt de (lage) energieprijs geen prikkel om te investeren in duurzame energie. Kansen voor verder optimalisatie in financieringsvormen bieden Energiefonds Overijssel en de provincie die zelf duurzame eisen kan stellen bij aanbestedingen en andere financieringsafspraken en kan optreden als ‘launching customer’6 . Aanbevelingen Uitbouwen van het inzetten van verschillende financieringsvormen. Treed als overheid op tijd terug en laat de markt zijn werk doen. Hierbij wel betrokkenheid blijven tonen. Stimuleer portfolioaanvragen7 bij Energiefonds Overijssel, bijvoorbeeld door het voorbereiden van deze aanvragen te faciliteren. Neem duurzaamheidseisen op in financieringsafspraken Ten aanzien van innovatie blijkt uit de interviews dat in Overijssel een goed klimaat voor innovatie wordt ervaren met ook een positieve invloed op de werkgelegenheid. Vanuit bio-energie en bedrijven komt de voorkeur voor een hoogwaardige toepassing van grondstoffen naar voren. Dilemma wat naar voren komt is het kiezen voor innovatie of bewezen techniek. Hierin zal de provincie een evenwicht moeten vinden. Duidelijk is dat er diverse potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen zijn die kansvol zijn om substantieel bij te dragen aan het doelbereik. Om zulke innovatieve technieken verder te kunnen ontwikkelen, is het nodig dat bedrijven zich langere tijd op innovatie kunnen blijven richten. Aanbevelingen Zet niet alleen in op bewezen technieken, maar ook op innovatie.
6
De provincie kan als ‘launching customer’ (eerste grote klant) innovatie en de verspreiding van innovatieve producten en diensten stimuleren. 7 Een bundeling van meerdere projecten tot één aanvraag.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
19
20
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3
Uitkomsten per cluster
3.1
Energiebesparing bedrijven Overijssel heeft ongeveer 73.000 bedrijven en instellingen. De bedrijven en instellingen zijn verantwoordelijk voor een derde van het energiegebruik in Overijssel. Met grote bedrijven heeft het Rijk vanaf de begin jaren 90 branchegericht afspraken over energiebesparing. De afspraken zijn vastgelegd in het convenant Meerjarenafspraak Energie (MJA/MEE). In Overijssel zijn circa 120 van deze grote bedrijven die zorgen voor ongeveer een derde van het energiegebruik door bedrijven in Overijssel. Twee derde van het energiegebruik wordt veroorzaakt door middelgrote en kleine bedrijven die niet deelnemen aan een convenant. Energiebesparing bedrijven heeft betrekking op zowel grote als midden en kleine bedrijven.
3.1.1
Wat werkt In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen in de periode 2007-2012 genoemd. Lokale aanpak Cruciaal bij energiebesparing bedrijven zijn maatwerk en vertrouwen. Het werken met lokale energieadviseurs werkt goed omdat zij de bedrijven goed kennen. Samenwerken van gemeenten en lokale ondernemersverenigingen en lokaal communiceren wat mogelijk is geeft vertrouwen. Het benutten van praktijkervaringen en kennis van lokale ondernemers helpt. Als lokale ondernemers er aan (kunnen) trekken komt energiebesparing van de grond. Ook bedrijven zelf werken graag met lokale ondernemers. Persoonlijk aanpak, maatwerk, vertrouwen Vertrouwen bij bedrijven is essentieel om energiebesparing te kunnen realiseren. Een persoonlijke aanpak en maatwerk zijn daarbij belangrijk om tot een vervolgstap en uitvoering te komen. Een vertrouwensrelatie met bedrijven is belangrijk om wat gedaan te krijgen. Samenwerking in de keten ontstaat makkelijker als er onderling vertrouwen is. Persoonlijk contact met een bedrijf werkt goed. Enthousiasme van personen met oog voor uitvoering “Het is de vent en niet de tent” is een van de uitspraken die in de gesprekken naar voren komt. Op heel veel plekken begint energiebesparing met het enthousiasme van personen. De enthousiaste parkmanager, de adviseur die verder kijkt dan de scan, de locatiemanager die aan de slag gaat met de tender, de facilitair manager die een gebouwbeheersingssysteem bouwt, de technisch directeur die van energie besparen een sport maakt, de manager locatiebeheer die vrijwillig in een milieucommissie zitting neemt maar ook het enthousiasme van werknemers op de werkvloer. Niet alleen het enthousiasme is belangrijk maar ook de tijd die deze personen krijgen om met energiebesparing aan de slag te gaan. Personen maken het verschil maar dat maakt het ook wel kwetsbaar. Kennis en inzicht in energiegebruik en besparingsmaatregelen Belangrijk is dat bedrijven laagdrempelig kennis wordt aangereikt. Met voldoende kennis en een sterk verhaal kom je beter binnen bij bedrijven om vervolgens met medestanders aan de slag te gaan. Het gaat om kennis in brede zin d.w.z. kennis van het bedrijf en combinatiemogelijkheden van maatregelen. De rol van adviseurs met hun kennis en netwerken wordt hier ook genoemd. Ze kennen de subsidiemogelijkheden en nemen werk uit handen. Daarnaast wordt ook genoemd het belang van monitoring en benchmarks. Ook (gestandaardiseerde) energiescans en haalbaarheidsonderzoeken zijn instrumenten om inzicht te geven in het energiegebruik. Uit de interviews komt naar voren dat de kennis bij bedrijven vaak wel aanwezig zijn maar dat het ontbreekt aan ‘handjes’.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
21
Samenwerken en netwerken Energiebesparing bij bedrijven komt van de grond daar waar samen wordt gewerkt en gebruik wordt gemaakt van (lokale) netwerken. Zo zijn de derde ronde meerjarenafspraken met de grotere bedrijven succesvol door de aandacht voor de keten en ketenbenadering. Versnelling in energiescans is gekomen daar waar gemeenten met adviseurs gingen samenwerken. Veel energiescans komen voort uit het netwerk van de adviseurs of lokale initiatieven. Een bedrijf noemt letterlijk dat het grootste succes is ‘dat we het hier met z’n allen doen’. Ander voorbeeldis een bedrijf dat samenwerkt met een lectoraat bij Hogeschool Windesheim. Verder werkt het als ondernemers samenwerken in hun eigen netwerk. Duurzame samenwerking hoort hier ook bij d.w.z. over een langere tijd samenwerken met vaste partners aan duurzaamheid. Energie meenemen in totale exploitatie Met een goed (exploitatie)verhaal lukt het bijna om energiebesparingsmaatregelen bij bedrijven te realiseren. Een overtuigende onderbouwing voor of door het management gaat echter niet altijd alleen over de directe terugverdientijd maar bijvoorbeeld ook om een betere marktpositie omdat de klant duurzaamheidseisen stelt. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het gaat niet altijd direct om de euro’s omdat, zeker bij grootgebruikers, de lagere energieprijs geen prikkel geeft om energie te besparen. Naast geld is maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke succesfactor. Duurzaamheid merk je steeds meer bij bedrijven, overheden en instellingen. De bewustwording van bedrijven is groter geworden omdat energiebesparing loont. Duidelijk is dat energiebesparing ‘meelift’ met dit duurzaamheidsdenken. Energiebesparing is dan ook kansvol als het in het bredere palet van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt meegenomen. Voorbeeld is hogeschool Windesheim die vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een grootschalig zonnepanelenproject met de woonwijk Schellerheem op poten zet. Of een bedrijf dat energiemaatregelen direct koppelt aan binnenklimaat en welzijn van werknemers in de productiehal. Focus en projectmatige aanpak Een succesfactor is ook een project- of programmatische aanpak. Niet alles willen maar focussen op de belangrijkste zaken. Bijvoorbeeld door via pilots bewezen technieken als energiezuinige stallen in de praktijk te brengen. In het provinciale beleid is dit bijvoorbeeld te zien in de keuze voor het MKB en 1.000 energiescans of bij de brancheorganisatie van de chemische industrie (VNCI) waar (landelijk) is gewerkt met 11 pilots. Bedrijven uit de pilot vertellen vervolgens het verhaal bij collega bedrijven. Leren van voorbeelden Leren van voorbeelden in de provincie, in de branche, landelijk of het buitenland werkt ook. Zo zijn landelijke ervaringen en onderzoeken vertaald in een Overijsselse aanpak van het MKB. Per branche zijn er overzichten met mogelijke energiemaatregelen beschikbaar die bedrijven kunnen gebruiken in hun plannen. Tenderregeling en subsidies helpen Duidelijk is dat de tenderregeling zeker heeft geholpen bij het realiseren van projecten. Geïnterviewden geven aan dat zonder tenderregeling niet zoveel energiescans van de grond zouden zijn gekomen.
3.1.2
Beleidseffecten De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Energiegebruik bedrijven stijgt licht In de grafiek is voor de jaren 2007, 2011 en 2020 weergegeven wat het energiegebruik van bedrijven was, of zal zijn. Voor de jaren 2011 en 2020 is ook aangegeven wat de situatie met en zonder beleid is. In 2007 bedroeg het energiegebruik van bedrijven 38,5 PJ. Met beleid van provincie Overijssel stijgt het gebruik in 2020 naar 40 PJ. Zonder beleid van provincie Overijssel zou dit 41,2 PJ zijn. Overigens is in het rapport van ECN de sector energievoorziening meegerekend bij het cluster bedrijven. Wanneer de sector energievoorziening wordt meegenomen bij het energiegebruik van bedrijven, is sprake van een lichte daling. Omdat het beleid van de provincie er niet op is gericht op de sector energievoorziening te beïnvloeden, is die niet in de onderstaande grafiek meegenomen. De belangrijkste bedrijven binnen de sector energievoorziening zijn de Harculo-centrale van GDF Suez/Electrabel van 356 MWe en de warmtekracht centrale van Essent in Enschede van 57,5 MWe.
22
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Figuur 5: Energiegebruik bedrijven (PetaJoule/jaar) 45 40 35
30 25
20 15
10 5 0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN Energieprijs heeft veel invloed op doelbereiking De energieprijzen zijn voor de ontwikkeling van het energiegebruik van bedrijven van groot belang. Hoe hoger de prijs, hoe groter de prikkel is om energie te besparen. Veel bedrijven vallen onder het tarief voor grootverbruikers. Bedrijven die veel energie gebruiken, betalen met dit tarief 40% tot 60% minder voor gas en elektriciteit (bron: CBS). Voor de grootste bedrijven in Overijssel is ook de prijs van CO2 van belang vanwege het Europese emissiehandelsysteem. Bedrijven kunnen met dit systeem emissierechten kopen of verkopen. Het doel van dit systeem is om emissiebeperkende maatregelen daar te treffen waar dat het goedkoopst kan. De prijzen voor CO 2 zijn echter op dit moment historisch laag en prikkelen daarom maar weinig om maatregelen te treffen. Grote industriële bedrijven die niet meedoen aan emissiehandel vallen onder de Meerjarenafspraken (MEE en MJA3). De branches spreken op nationaal niveau af welke inspanning wordt geleverd om energie te besparen. Voor alle bedrijven is de Energie-investeringsaftrek van belang. Dit is een maatregelen van de rijksoverheid om investeringen in energiebesparing en –opwekking te stimuleren. Restwarmtelevering Twence levert grote bijdrage De belangrijkste bijdrage levert de restwarmtelevering door Twence. Vanwege de inspanning van provincie Overijssel om het leveren van restwarmte door Twence mogelijk te maken wordt dit als beleidseffect van de provincie beschouwd. Ook financiering provincie draagt bij energiebesparing bedrijven De tenderregeling, de Geld-terug-actie en de energieleningen voor MKB bedrijven dragen bij aan de energiebesparing. De Geld-Terug-Actie loopt van november 2011 tot december 2013. Hierbij kan 25% van de investering in energiebesparing terugontvangen worden. De investering dient minimaal €4.000,- te zijn en de subsidie is maximaal €2.500,- per MKB-onderneming of non-profitorganisatie. In 2012 en 2013 wordt een budget van €1.000.000,- ingezet. Tot april 2013 is €1,36 miljoen aan energieleningen voor MKB bedrijven beschikt. Voor deze MKB Energieleningen is een totaal budget van € 4.000.000,- beschikbaar. Dit budget wordt met name besteed aan energiebesparing in handel, diensten, overheid en industrie en aan zon-PV. De tenderregeling is een subsidieregeling voor energiebesparing en hernieuwbare energie die opengesteld is in de periode 2008-2014. Voor de tenderregeling is in de jaren 2008 t/m 2011 6,9 miljoen euro beschikbaar gesteld. Verder zijn er energiescans en haalbaarheidsstudies uitgevoerd door bedrijven met subsidie van de provincie. Voor de toekomst is Energiefonds Overijssel van groot belang Energiefonds Overijssel levert financiële bijdragen aan projecten door middel van participaties, leningen en garanties. Voor het effect van het provinciale beleid is de inzet van Energiefonds van groot belang.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
23
Grote diversiteit aan bedrijven Binnen het cluster bedrijven is een grote diversiteit aan bedrijven actief. Veel energiebeleid (bijvoorbeeld de meerjarenafspraken en het emissiehandelssysteem) is gericht op grootverbruikers van energie. De kleinere en minder energie-intensieve maakindustrie heeft vaak minder kennis over energiebesparingsmogelijkheden. Energie speelt bij deze bedrijven een minder grote rol in de bedrijfsvoering vanwege een beperkter aandeel van energiekosten in de totale kosten. Gebouwgebonden energiegebruik is voor deze bedrijven relatief belangrijk. Subsidiëring en faciliterend beleid, zoals het aanbieden van kennis, kan kleinere bedrijven helpen de besparingsmogelijkheden in kaart te brengen en uit te voeren. De energiescans zijn daarom terecht gericht op het MKB en op (sport)verenigingen. De Overijsselse bedrijven (en landelijk) vallen praktisch allemaal onder het MKB. Economische omstandigheden hebben veel invloed Bij het berekenen van het beleidseffect en de gevolgen voor het energiegebruik is voor de periode 2013-2017 uitgegaan van een gemiddelde macro-economische groei in Nederland van 1,7% per jaar. Een lagere of hogere groei leidt tot minder of meer energiegebruik. Tegelijkertijd zijn de economische omstandigheden van belang voor de investeringsruimte van in hernieuwbare energie en energiebesparing. Ook de verdeling van de groei over economische activiteiten maakt uit.
3.1.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Binnen energiebesparing bedrijven is het goed dat zo veel mogelijk is gekozen voor een lokale en projectmatige aanpak gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ook het met een gestandaardiseerde scan inzicht geven in energiegebruik en maatregelen als eerste stap is een logische. Het in korte tijd wegzetten van gestandaardiseerde scans sluit echter nog onvoldoende aan op succesfactoren als het opbouwen van vertrouwen, duurzame samenwerking, het integraal benaderen van bedrijfsprocessen, maatwerk en het ‘handen-en-voeten-geven’ aan de uitvoering bij bedrijven. Belangrijk is om koploperbedrijven te blijven faciliteren en stimuleer het delen van kennis en goede voorbeelden. Subsidieregelingen kunnen eenvoudiger en meer flexibel. Daarnaast zou er meer bestendigheid in beleid en regelingen moeten komen. Blijf de aanpak vooral nog richten op het midden- en kleinbedrijf maar breng via een projectmatige aanpak meer focus aan en maak de stap naar uitvoering. In het dilemma van straffen, belonen of verleiden lijkt de route van vertrouwen, verleiden en van energie een sport maken kansrijk. Koplopers faciliteren en successen delen Om meer bedrijven mee te krijgen met energiebesparing, helpt het als koploperbedrijven hun successen (lokaal) delen met andere bedrijven. Ook via communicatie op een aansprekende manier aandacht geven aan goede voorbeelden werkt. Hier liggen kansen en de provincie zou dit nog verder kunnen versterken. Positief is de rol van Theo Rietkerk als boegbeeld van bedrijven, innovatie en energie. Aanbevelingen Faciliteer koplopers nog meer en laat hen goede voorbeelden delen met branchegenoten of (lokaal) netwerk. Blijf delen van kennis en samenwerking stimuleren. Eenvoud, flexibiliteit en bestendigheid beleid Beleid en beschikbare (subsidie)regelingen zijn onvoldoende bekend bij bedrijven en instellingen. Het is niet alleen onbekendheid maar ook de veelheid en complexiteit van regelingen. Zelfs adviseurs hebben moeite om het overzicht te krijgen. Daarnaast wordt de administratieve last en de starheid van regelingen genoemd. Verder wordt bestendigheid van beleid en regelingen gemist. Op dit moment is bij 1.000 bedrijven een energiescan uitgevoerd. Dit is 1,5% van alle bedrijven- en instellingen in Overijssel en eind 2013 stoppen regelingen. Zorg voor een meer stabiele horizon zodat bedrijven gebruik kunnen maken van een regeling bij een natuurlijk investeringsmoment. Aanbevelingen Zorg voor meer eenvoudige en flexibele subsidieregelingen en communiceer hier beter over. Zorg voor meer bestendigheid in beleid en regelingen. Lokale en projectmatige aanpak Goed aan de aanpak van de provincie is dat zo veel mogelijk is gekozen voor een lokale en projectmatige aanpak gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ook het met een gestandaardiseerde scan inzicht geven in energiegebruik en maatregelen als eerste stap is een logische. Van een optimaal beleid is echter nog geen sprake. Zo wordt het succes te veel afgemeten aan het aantal
24
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
aangevraagde scans. Het in korte tijd wegzetten van gestandaardiseerde scans sluit nog onvoldoende aan op succesfactoren als het opbouwen van vertrouwen, duurzame samenwerking, het integraal benaderen van bedrijfsprocessen, maatwerk en het ‘handen-en-voeten-geven’ aan de uitvoering bij bedrijven. Aanbevelingen Blijf de focus houden op het midden- en kleinbedrijf. Hiermee worden bedoeld de bedrijven- en instellingen die niet onder de meerjarenafspraken (MJA/MEE) vallen. Bij de bedrijven die onder de meerjarenafspraken vallen, heeft de provincie te weinig toegevoegde waarde. Blijf werken aan het al dan niet via een energiescan bieden van inzicht in het energiegebruik van bedrijven en behoud de insteek van de lokale aanpak en vertrouwde netwerken. Ga voor een duurzame vertrouwensrelatie met bedrijven en niet voor uitsluitend een vluchtig contact via een goedkope scan. Breng binnen het midden- en kleinbedrijf meer focus aan via een projectmatige aanpak van branches. Betrek hier ook toezicht, communicatie, branche-organisaties en energiedeskundigen bij. Maak resultaten van de aanpak zichtbaar en werk met benchmarks van bedrijven zodat energie een sport wordt. Meer inzicht bij de provincie in het energiegebruik bij bedrijven kan helpen bij het kiezen van de branches. Maak het energiebesparingsbeleid meer uitvoeringsgericht. Zorg voor ‘handen en voeten’ voor bedrijven om met een energiescan aan de slag te gaan. Richt subsidies op de uitvoering van maatregelen. Zorg voor meer maatwerk en een meer integrale aanpak van energie bij bedrijven door energie te koppelen aan andere facetten van de bedrijfsvoering zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, inkoop, personeelsbeleid, ARBO etcetera. Omgaan met het dilemma van straffen, belonen of verleiden Een dilemma dat uit het onderzoek voortkomt is die van straffen, belonen of verleiden. De kleinere en minder energie-intensieve maakindustrie heeft vaak minder kennis over energiebesparingsmogelijkheden (bron: ECN). Energie speelt bij deze bedrijven een minder grote rol in de bedrijfsvoering vanwege een beperkter aandeel van energiekosten in de totale kosten. Subsidiëring en faciliterend beleid, zoals het aanbieden van kennis, kan kleinere bedrijven helpen de besparingsmogelijkheden in kaart te brengen en uit te voeren. Tegelijk blijkt dat er behoefte is aan minder vrijblijvendheid in energiebesparing. Bedrijven willen niet gestraft worden maar ook niet lijden onder de kwaden. Daarnaast zijn er wettelijke voorschriften die moeten worden nageleefd. De route van vertrouwen, verleiden en van energie een sport maken lijkt kansrijk. Een voorwaarde hiervoor is dat er bij de provinciale en gemeentelijke organisaties geen verkokering optreedt. Meer kennis bij vergunningverleners en handhavers van energiemaatregelen en subsidieregelingen biedt kansen om bedrijven te verleiden om maatregelen te treffen en te voorkomen dat er maatregelen moeten worden opgelegd en gehandhaafd . Aanbevelingen Zorg voor interne dwarsverbanden tussen het programmateam en vergunningverleners en handhavers. Zorg voor voldoende kennis van energiemaatregelen en stimuleringsregelingen bij vergunningverleners en handhavers van zowel provincie als gemeenten.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
25
3.2
Energiebesparing woningen Energiebesparingen in woningen komen tot stand doordat bewoners, al dan niet gestimuleerd en gesubsidieerd door gemeente, provincie en rijk zuiniger omgaan met energie of hun woning verduurzamen/renoveren. Voor huurwoningen zijn de woningcorporaties een belangrijke partner om woningen te verduurzamen.
3.2.1
Wat werkt In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen uit de periode 2007-2012 genoemd. Een buurtgenoot komt eerder binnen Om de huishoudelijke klanten te bereiken is het van belang om direct contact met ze te hebben en toe te lichten wat voor hen het effect kan zijn van verduurzamen. Voor de klant moet het herkenbaar zijn wat iemand komt aanbieden en moet het liefst ook de verkoper van het product een bekende zijn. Dan is er vertrouwen en dat motiveert om mee te doen. Klanten ontzorgen Huishoudens willen best investeren in duurzaamheid maar kijken wel eerst naar de eigen portemonnee en of het gemakkelijk gaat. Hierbij is het belang het de klant zo gemakkelijk mogelijk te maken en ze te helpen bij de keuze door het inzetten van rekenmodellen en al met doordachte offertes van (liefst lokale) aanbieders te komen. Bied ‘maatwerk’ arrangementen aan Het is bij huishoudens van belang om je aan te passen aan de klant. Waar je voorbeelden ziet van het ontzorgen van de klant met standaardoplossingen, werkt maatwerk heel goed bij woningcorporaties. De klanten van de woningcorporaties zijn zeer divers en moeten op een voor hen passende manier benaderd worden om mee ‘te investeren (via de huurprijs)’ in hun huurhuis. Door maatwerk aan te bieden en niet hele blokken woningen/flats op dezelfde manier aan te pakken, kan een groep huurders bereikt worden die in de massa wellicht niet meegedaan had. Samenwerking tussen bewoners, woningcorporaties, bedrijven en overheid werkt In deze tijd is het moeilijk om verduurzaming op de agenda te houden. Partijen moeten én willen samenwerken om zo het benodigde draagvlak te krijgen om acties van de grond te krijgen. Samen sta je sterker en samen zul je het moeten gaan doen. Duurzaamheid financieel bereikbaar maken Veel mensen en organisaties merken de effecten van de financiële crisis. Investeren in duurzaamheid kan dan een stap te ver lijken. Toch zijn er verschillende initiatieven die maken dat mensen ook nu nog willen investeren. Daarbij kunnen naast extra stimulering, bijvoorbeeld op duurzaamheidleningen of met subsidies, ook andere slimme oplossingen bedacht worden. Voorbeelden hiervan zijn eerder al genoemd: ‘huren van zonnepanelen in Hoonhorst’ en ‘verdisconteren van kosten in de huurprijs door woningcorporaties’. Het wedstrijdelement stimuleert Opvallend is het aantal wedstrijden dat gehouden is om tot actie te komen. Zowel bij individuele huishoudens, buurten, als woningcorporaties worden mensen getriggerd om in actie te komen door het wedstrijdelement (bijvoorbeeld Duurzaam Dorp, prijsvraag van woningcorporatie Viverion en de Wattcher in Enschede). Mooi is dat ze na de actie door blijven gaan met hun ‘project/actie’ en de burgers en woningcorporaties het stokje van de overheid (deels) overnemen.
26
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3.2.2
Beleidseffecten Bij de sector huishoudens is het eindgebruik van energie in 2020 met beleid van Overijssel 25,1 PJ. Zonder beleid van Overijssel is het energiegebruik 25,5 PJ. De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Figuur 6: Energiegebruik huishoudens (PetaJoule/jaar) 30 25 20
15 10
5 0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN Op nationaal niveau convenanten afgesloten Naast de prijzen van energie is het rijksbeleid een belangrijke factor bij het besparen van energie bij huishoudens. Het Rijk, Aedes, de Woonbond en Vastgoed Belang hebben hun doelstellingen vastgelegd in een convenant Energiebesparing Gebouwde Omgeving. Als de convenanten zijn uitgevoerd, hebben de 2,4 miljoen corporatiewoningen in 2021 gemiddeld energielabel B. Het Rijk heeft ook een convenant “Meer met minder” gesloten met, bouw-, installatie- en energiebedrijven om energiebesparing te realiseren. Daarnaast zijn Energie Prestatie Normen voor gebouwen vastgesteld en komen er Ecodesign richtlijnen van de Europese Unie o.a. gericht op elektrische apparaten Provincie maakt financieren van maatregelen gemakkelijker De belangrijkste bijdragen aan de vermindering van het energiegebruik komen van de leningen aan de woningbouwcorporaties door Energiefonds Overijssel en de duurzaamheidsleningen en -premies voor energiebesparing in woningen. Voor de duurzaamheidsleningen is uitgegaan van een maximale leenruimte van 40 miljoen euro. Daarnaast dragen subsidies uit de tenderregeling en de medefinanciering van gemeentelijke projecten door het Essent Bespaarplan bij. Het Essent bespaarplan omvat 3,1 miljoen voor medefinanciering van gemeentelijke projecten voor energiebesparingsmaatregelen. Het is met name gericht op de particuliere woningbezitter in de bestaande woningvoorraad. Uitgangspunt voor het bepalen van het beleidseffect is dat de middelen aan renovaties van woningen zijn besteed. Restwarmte Twence ook voor huishoudens Vanwege de inspanning van provincie Overijssel om het leveren van restwarmte door Twence mogelijk te maken wordt dit als beleidseffect beschouwd. De lokale overheid is van belang bij aanleg van een warmtenet in een wijk, omdat vooral de lokale overheid het collectieve voordeel kan beoordelen en bepaalde drempels hiervoor kan wegnemen.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
27
Beleidseffect maatregelen huishoudens kleiner dan bij bedrijven De betaalbaarheid van maatregelen wordt vergroot door het verstrekken van leningen aan particulieren en doordat woningcorporaties Energiefonds Overijssel kunnen benutten. Ondanks deze maatregelen is het verschil tussen het energiegebruik van huishoudens met en zonder beleid in 2020 ongeveer een derde van het effect van energiebesparing bij bedrijven. Werkgelegenheidseffect energiebesparing kleiner dan bij hernieuwbare opwekking De investeringen in hernieuwbare opwekking hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de investeringen in energiebesparingsmaatregelen bij huishoudens. In de periode 2007-2011 leverde energiebesparingsmaatregelen 284 arbeidsjaren op. In de periode 2012-2020 is dit 678 arbeidsjaren. Hernieuwbare opwekking (exclusief fabricage) leverde in de periode 2007-2011 333 arbeidsjaren op (exclusief fabricage). In de periode 2012-2020 is de verwachting dat het er 3.554 arbeidsjaren zullen worden (exclusief fabricage).
3.2.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Binnen energiebesparing woningen heeft de crisis zijn effect op acties die partners in de markt kunnen en willen inzetten op energiebesparing woningen. Desondanks zijn er toch mooie resultaten bereikt in met name de bestaande bouw en via lokale initiatieven. Binnen het thema kan inmiddels wel de vraag worden gesteld of de markt ondertussen al niet zo ver is dat zij dit thema voor een deel ook zelf kan oppakken. Vertrouwen en nabijheid zijn belangrijk. Blijf dus inzetten op initiatieven dichtbij de burger (lokaal) en voorkom ‘stilvallen’ na betrokkenheid als provincie. Overweeg om lokale voortrekkers te faciliteren. Bedenk ook goed of een initiatief als een Overijsselse aanpak lokaal genoeg is. Het ontzorgen via maatwerk of standaardpakket is een belangrijke succesfactor. Innovatie blijft nodig. Tot slot zou de provincie zich juist nu kunnen richten op de werkgelegenheid in de bouwsector waar kansen liggen op het gebied van renovatie. Provincie: welke rol is er nog? Het wordt steeds duidelijker dat lokaal initiatieven opgepakt worden om duurzaamheid te realiseren. Soms naar aanleiding van subsidieregelingen, prijsvragen enz. Op nationaal niveau zijn er convenanten met de belangrijkste partijen afgesloten. Uit de doorrekening van de beleid blijkt dat het effect van provinciale maatregelen beperkt is (0,4 PJ in 2020). De vraag is ook of de markt ondertussen al niet zo ver is dat zij dit thema zelf kan oppakken voor wat betreft het thema huishoudens en welke rol de provincie nog moet willen spelen. Aanbeveling Heroverweeg de rol van de provincie bij woningen wanneer de markt voldoende is ontwikkeld Vertrouwen en nabijheid Vertrouwen is nodig om bij de klant ‘binnen’ te komen. Het werkt goed om hiervoor bekenden, lokale adviseurs en de gemeenten in te zetten en contact te laten leggen. De provincie heeft hier op ingespeeld met de wedstrijd ‘Duurzaam Dorp’ en energieloketten bij gemeenten. Aanbevelingen Blijf inzetten op initiatieven dichtbij de klant, initieer deze waar je dat nodig vindt om een eerste actie te bewerkstelligen. Probeer ook te zorgen voor goede overdracht naar de lokale partijen zodat initiatieven niet ‘stilvallen’ na de betrokkenheid van de provincie.
28
Overweeg het ‘inhuren’ van bekenden. Geef mensen in het veld een vergoeding voor wat zij zelf organiseren in plaats dit geld te besteden aan inhuur van marktpartijen. Woningeigenaren/huurders worden vaak over de streep getrokken door lokale voortrekkers. Een mogelijkheid is om die voorlopers trekkers meer tijd te laten investeren door hier een vergoeding tegenover te stellen. Dat kan een financiële vergoeding zijn voor uren, maar wat te denken van een zonnepaneel?
Bedenk goed of een initiatief als een Overijsselse aanpak lokaal genoeg is. Er wordt door de provincie gesproken over een Overijsselse aanpak en een communicatiestrategie die de provincie laat ontwikkelen. Gezien de ervaringen in het veld op dit thema is het de vraag of een Overijsselse aanpak niet te ver af staat van woningbezitter die veel lokaler georganiseerd is en zich met zijn buurtschap of stad verbonden voelt.
Denk na over de aanpak grootschalig of kleinschalig. Werken naar kleinere schaal en pas daarna grotere aantallen biedt meer ruimte en flexibiliteit voor innovatie en business cases. Wat is het meest effectief: grootse of een kleinschalige aanpak? Eerst op grotere schaal verder ontwikkelen zodat daarna kleinere partijen mee kunnen doen of eerst toepassingen
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
op kleinere schaal doorontwikkelen? De lokale aanpak gaat voor de kleinschalige aanpak verder uitwerken en dan breder inzetten.
Bied afhankelijk van de klant maatwerk of standaardpakketten aan, ontzorg de klant daarbij zoveel mogelijk. Klanten hebben graag dat duidelijk is wat voor- en nadelen van een product zijn en wat het oplevert. Als dat duidelijk is kunnen zij kiezen om het al dan niet te doen. Dit kan voor één product of voor maatwerk zijn.
Innovatie of bewezen techniek? Er zijn voorbeelden van successen door nieuwe technieken in de massa te gebruiken zodat het goedkoper wordt, maar ook om technieken op kleine schaal door te ontwikkelen en dan voor meer woningen in te zetten. Het stimuleren van de twee aanpakken is verschillend en bewezen techniek levert op de korte termijn wellicht ook wel meer effect op. Op de lange termijn is, zijn nieuwe innovaties nodig om duurzaamheid te blijven. Aanbeveling Houd aandacht voor het innoveren Werkgelegenheid: een dilemma De afgelopen periode is de bouwsector, die stevig vertegenwoordigd is in Overijssel, in zwaar weer terechtgekomen. De traditionele bouwsector was eerder voornamelijk gericht op volume. Dat neemt nu drastisch af. Zowel bij nieuwbouw als renovatie liggen kansen voor energiebesparing en werkgelegenheid. Voor wat betreft het renoveren van woningen is er wel een mogelijkheid voor de sector om een nieuwe weg in te slaan. Duidelijk is dat dit, bij de meeste bedrijven, nog niet vanzelf gaat. Tegelijkertijd stelt ECN vast dat de werkgelegenheidseffecten van de investeringen in energiebesparing bij huishoudens kleiner zijn in vergelijking tot de investeringen in hernieuwbare opwekking. Het uitsluitend opschroeven van de investeringen in de energiebesparing in de woningbouw lijkt daarom niet de weg te zijn om meer werkgelegenheid te krijgen. Andere maatregelen zijn nodig. Aanbeveling Overweeg een rol te nemen om werkgelegenheid in de bouwsector te garanderen door bijvoorbeeld zwaarder in te zetten op opleidingen. Faciliteer de bouwsector. Er lopen een beperkt aantal kleinschalige initiatieven om medewerkers in de bouw bijvoorbeeld om te scholen voor het werken bij renovaties of om andere werkprocessen te volgen. Dit om de bouwsector door deze moeilijke tijd ‘heen te helpen’ en daarbij doelen voor hernieuwbare energie te bereiken.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
29
3.3
Verkeer en vervoer Onder het verkeer en vervoer valt het gehele scala van gemotoriseerde vormen van mobiliteit: wegverkeer, mobiele werktuigen, binnenvaart, recreatievaart en railverkeer.
3.3.1
Beleid Omdat verkeer en vervoer maar een zeer beperkt onderdeel is van het programma Nieuwe Energie zijn geen betrokkenen geïnterviewd. Er is beperkt beleid gevoerd vanuit het programma Nieuwe Energie om het energiegebruik van verkeer en vervoer terug te dringen. Zo is een innovatieve binnenvaarttanker op LNG in Kampen gebouwd en zijn er in 2012 circa 100 voertuigen extra op groengas en volledig elektrische voertuigen op de weg gekomen. Vanuit het programma gezond en veilig leefmilieu (GVL) en het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (RSL) Overijssel stimuleert onze provincie het rijden en varen op groengas en groene elektriciteit. Het zijn goedkopere brandstoffen en ze worden in Overijssel geproduceerd. Door deze programma’s is een beginnend netwerk van 11 CNG tankstations en één LNG tankstation in Overijssel tot stand gekomen. Bij de concessies voor openbaar vervoer is het aanbieden van milieuvriendelijke taxi’s en bussen extra beloond.. Hierdoor rijden er extra zuinige dieselvoertuigen en ook nog eens circa 15 voertuigen op groengas. Binnen de programma’s Goederenvervoer over water en het programma bereikbaarheid wordt ook toegwerkt naar het gebruik van nieuwe enrgie. Te denken valt aan de elektrificatie van de spoorlijn ZwolleEnschede en de spporlijn Zwolle-Kampen en de overstap van auto naar OV of (e-)fiets. . Mede dankzij de provinciale inspanningen draagt Overijssel positief bij aan de vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel wordt in 2013 een verkenning van de provinciale rol bij rijden en varen op nieuwe energie uitgevoerd (verkenning duurzame mobiliteit).
3.3.2
Beleidseffect Het directe effect op het energiegebruik van de maatregelen van Overijssel is beperkt en is niet gekwantificeerd. Het energiegebruik is gebaseerd op berekeningen van ECN. Figuur 7: Energiegebruik verkeer en vervoer (PetaJoule/jaar) 40 35 30 25 20
15 10 5 0 2007 Bron: ECN
30
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
2011
2020
Maatregelen op Europees niveau van grote invloed Personenauto’s en bestelauto’s worden zuiniger doordat op Europees niveau emissie normen zijn ingesteld voor nieuwe voertuigen. Daarnaast is er een afspraak om tot een aandeel van 10% biobrandstoffen te komen in de afzet van brandstoffen aan het wegverkeer. Door het rijk, provincies en gemeenten vindt een gezamenlijke inspanning plaats om het energiegebruik en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verder te verminderen. Verkeer en vervoer verantwoordelijk voor een derde van het energiegebruik In 2011 was verkeer en vervoer verantwoordelijk voor 33% van het energiegebruik. Door het grote aandeel in het energiegebruik is het interessant voor de provincie om na te gaan op welke wijze zij een verdere bijdrage kan leveren aan de vermindering van het energiegebruik.
3.3.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Verken de mogelijkheden om mobiliteit te verduurzamen In 2013 wordt de verkenning ‘Duurzame mobiliteit’ uitgevoerd. Dit richt zich vooral op de inzet van nieuwe energie. Er is een duidelijke relatie met vermindering van het energiegebruik, maar is niet primair het doel van de verkenning. Het aandeel in energiegebruik is groot (33%). Het loont de moeite om te verkennen wat de mogelijkheden van de provincie zijn om ook het energiegebruik door mobiliteit te verminderen. Aanbeveling Verken de mogelijkheden om als provincie het energiegebruik door mobiliteit te verminderen.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
31
3.4
Bio-energie Onder dit cluster valt de energie-opwekking uit biomassa. Biomassa kan op verschillende manieren worden opgewerkt en benut als bron van energie door: -
-
Verbranding van biomassa. De warmte die vrijkomt wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en verwarming. Vergisting van biomassa. Biomassa wordt onder afwezigheid van zuurstof omgezet in water, biogas is een residu. Het biogas kan worden gebruikt om elektriciteit of warmte produceren. Na opwaardering tot aardgaskwaliteit is ook invoeding op het aardgasnet en de toepassing als transportbrandstof mogelijk. Vergassing van biomassa en verwerking met andere innovatieve technologieën, zoals pyrolyse en torrefactie. Dat levert eveneens een biobrandstof op
Bio-energie is zeer belangrijk voor de provincie: 70% van de totale doelstelling moet via dit cluster gerealiseerd worden.
3.4.1
Wat werkt In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen uit de periode 2007-2012 genoemd. Samenwerking in de keten maakt successen mogelijk Aan de basis van een ervaren succes staat vaak dat partijen elkaar hebben weten te vinden en samenwerken in de keten. Het gaat hierbij om een bundeling van elkaar aanvullende kennis, kracht en ervaring. Zo is een aantal voorbeelden te noemen: Twenergy, waar Twence zorgt voor de productie van biogas en Cogas voor de benodigde infrastructuur, de koppeling van Twence aan AKZO voor warmtelevering, de verschillende partijen die de vergister bij ROVA mogelijk hebben gemaakt en de kleinschalige houtverbranding. Er is de wens om duurzaam samen te werken, gericht op de lange termijn, omdat bio-energie een lange adem vraagt. Het Bio-energiecluster OostNederland (BEON) wordt gewaardeerd vanwege de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de deelnemers. Partijen weten elkaar daar te vinden. Inzetten op verschillende opties brengt halen doelstelling dichterbij Waar eerder de ogen vooral gericht waren op mestvergisting, wordt inmiddels ook door de provincie volop ingezet op een diversiteit van technieken voor de benutting van biomassa, zoals GFTvergisting, houtverbranding en pyrolyse. Het wordt breed gedeeld dat het goed is om als provincie in te zetten op verschillende opties, omdat de overtuiging is dat de inzet van meerdere technieken nodig is om de doelstelling nieuwe energie te realiseren. Goed klimaat in Overijssel voor bio-energie Veel van de geïnterviewden over biomassa geven aan dat Overijssel succesvolle leveranciers van technologie heeft binnen haar grenzen, die spelers zijn op de wereldmarkt. Er is een aantal bedrijven dat succesvol is in de productie van energiesystemen. Nu worden veel grote installaties in het buitenland gebouwd. De helft van de omzet wordt in het buitenland gemaakt. In Nederland is er (nog) weinig afzet. De bedrijven staan echter in de startblokken om installaties te bouwen in Overijssel zodra de omstandigheden gunstiger worden. De technologie en de expertise zijn volop aanwezig. Innovatie Geïnterviewden geven aan dat innovatie altijd nodig is, omdat immers iedere techniek op een bepaald moment afgeschreven is. Toch is er sprake van een dilemma, want sommigen geven aan dat de provincie om echt meters te maken richting realiseren van de doelstelling er beter aan zou doen in bewezen technieken te investeren en de innovatie aan anderen over te laten. Daar stellen anderen tegenover dat door innovatie te stimuleren het ook lukt om kennis, kunde en werkgelegenheid binnen de provinciegrenzen te krijgen of houden. Gemerkt wordt dat energiebedrijven eerder budget hadden voor innovatie en nu niet meer. Ook is de ruimte voor fundamenteel exploratief onderzoek bij de universiteiten beperkt, doordat die afhankelijk zijn van subsidie van overheden en bedrijfsleven en daarin niet altijd hun eigen koers kunnen varen. In de markt is ruimte om toegepast onderzoek te doen, exploratief onderzoek vindt hier geen plek.
32
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Hoogwaardige toepassing biomassa krijgt de voorkeur Vanuit het programma Nieuwe Energie ligt de focus wat betreft biomassa op hoe biomassa energie kan opleveren. In de praktijk is te zien dat energie maar één van de toepassingen van biomassa is en dat gebruik van biomassa voor energie vaak niet de eerste keuze is. Op de eerste plaats kiest men voor een hoogwaardige toepassing van biomassa, waarbij de biomassa als grondstof voor een product wordt gebruikt, het zogenaamde biobased-principe. Energie wordt zeker niet uit het oog verloren: de biomassa die overblijft, wordt ingezet om hernieuwbare energie op te wekken. Er wordt vanuit gegaan dat de opwekking van warmte en elektriciteit de bouwsteen is om de hoogwaardige toepassingen haalbaar te maken. Voor energietoepassingen kunnen eerder grote contracten worden afgesloten, maar voor hoogwaardige toepassingen worden ook hogere prijzen betaald. Subsidie stimuleert Subsidies worden gewaardeerd om de stimulerende en zekerheid gevende werking, waarbij de onrendabele top wordt gecompenseerd. Bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van hout: het is nog lastig om voldoende hout uit landschapselementen te halen. Er zijn wel veelbelovende initiatieven. Met landgoedeigenaren is gesproken. Deze zijn echter beducht voor het langdurig vastleggen op houtproductie. De afnemers hebben echter wel zekerheid nodig over de levering. Subsidie heeft een prikkel gegeven toch voor langere tijd afspraken te maken. Met behulp van subsidies kunnen projecten gestart worden die aantonen dat het wel kan werken. Het wordt gewaardeerd als subsidie breed ingezet kan worden. Zo wordt als sterk van de regeling Logistieke biomassaprojecten gevonden dat deze ingezet kan worden in de voorfase, waardoor de regeling zowel houtverbranding als vergistingsprojecten stimuleert, door vergistermateriaal bij de vergister te krijgen. Subsidies hebben bijvoorbeeld ook flink bij gedragen aan de ontwikkeling van een bedrijf als BTG. Successen delen leidt tot vervolg Gevraagd naar hoe voor elkaar is gekregen dat succesvolle ervaringen navolging krijgen is het antwoord eensluidend: succesverhalen delen en partijen blijven informeren en enthousiasmeren. Dit wordt ook als de manier gezien om tot nog meer succesvolle projecten te komen en ook de kritische massa mee te krijgen. Als goede ervaringen op dit vlak worden de bijeenkomsten van BEON en de jaarlijkse energiedag van de provincie genoemd. Geïnterviewden vinden het belangrijk om van elkaar te leren. Een idee dat wordt gegeven is om als provincies van elkaar te leren en in IPOverband geld bij elkaar te leggen voor bijvoorbeeld een paar goede projecten op het gebied van een biomassa gas hub. Die successen kunnen vervolgens verspreid worden.
3.4.2
Beleidseffecten
De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Energie uit biomassa groeit fors Vanwege de inzet van de provincie voor de productie van energie uit biomassa wordt de toename van de productie van biogas, biomassa en biobrandstoffen als beleidseffect beschouwd. In de grafiek is voor de jaren 2007, 2011 en 2020 weergegeven wat de hoeveelheid energie uit biomassa was, of zal zijn. Voor de jaren 2011 en 2020 is ook aangegeven wat de situatie met en zonder beleid is.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
33
Figuur 8: Opwekking bio-energie (PetaJoule/jaar) 12 10 8
6 4 2 0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
vergisting biomassa (biogas)
verbranding biomassa
eindverbruik biobrandstoffen
productie biobrandstoffen
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN en Provincie Overijssel Verbranding afval levert grote bijdrage Het verbranden van afval in de AVI Twence en het verbranden van houtachtige materialen is de belangrijkste bron van hernieuwbare energie uit biomassa. De bijdrage blijft nog flink groeien richting 2020. De opwekking van elektriciteit en de warmtelevering door de afvalverbrandingsinstallatie Twence draagt bij aan de productie van bio-energie, omdat de installatie biogeen afval verbrandt. Verschillende technieken zijn nodig om doelstelling te halen De productie van energie uit mest door vergisting blijft achter bij de verwachtingen van een aantal jaren geleden. Andere technieken maken echter wel een snelle ontwikkeling door. De kleinschalige houtverbranding, maar ook zeker de initiatieven van Twence leveren een belangrijke bijdrage. Mestvergisting is als optie nog niet afgeschreven, ook vanwege de landelijke subsidiemogelijkheden en de mogelijke ontwikkeling van groen gas hubs en het rijden op groen gas. Subsidies hebben effect De tenderregeling van de provincie heeft een substantieel effect gehad op de groei van de opwekking van energie uit biomassa. Dit effect is te zien bij zowel de verbranding als de vergisting van biomassa. Van de 70 operationele installaties voor verbranding en vergisting die bij de provincie bekend zijn, heeft de provincie er 30 gesubsidieerd. De andere projecten zijn zonder subsidie gerealiseerd of zijn gesteund door landelijke subsidieregelingen (SDE). Het succes van de kleinschalige houtverbranding draagt substantieel bij aan de opwekking uit biomassa. Prijs biomassa en stimuleringsbeleid rijk hebben ook invloed Voor de productie van energie uit biomassa is de prijs van de biomassa zelf van belang. Met name waar het gaat om houtverbranding. Hoe duurder fossiele energie is en hoe goedkoper houtachtige brandstof is des te gunstiger zijn de omstandigheden. Een andere relevante invloed is het rijksbeleid. Het rijk stimuleert de productie van hernieuwbare energie met subsidies (SDE+). Dit zal de productie van biogas door vergisters en het aantal houtgestookte installaties bij bedrijven doen groeien. Het gebruik van biobrandstoffen in wegverkeer neemt sterk toe Het eindverbruik van biobrandstoffen vindt plaats door het bijmengen van biobrandstof in benzine en diesel voor motorvoertuigen. Het eindverbruik van biobrandstoffen gaat ook in de toekomst sterk toenemen door de afspraak dat 10% van de brandstof van het wegverkeer uit biobrandstof zal bestaan. Dit is een rechtstreeks gevolg van Europese regelgeving en is daarom geen effect van provinciaal beleid. De productie van biobrandstoffen in Overijssel wordt volgens de gehanteerde methode niet meegerekend bij het bepalen van het aandeel hernieuwbare energie. Omdat het wel onderdeel is van het beleid van de provincie is de productie van biobrandstoffen wel opgenomen in de bovenstaande grafiek. Er zijn succesvolle bedrijven die de nodige technologie kunnen leveren en in staat zijn om innovatieve technieken te ontwikkelen. De pyrolysefabriek die gebouwd gaat worden en wordt ondersteund door de provincie kan een deel van de biobrandstof die wordt bijgemengd leveren. Op deze manier levert de provincie toch een bijdrage.
34
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3.4.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Binnen bio-energie is de samenwerking van partijen in de keten erg belangrijk. Het is dan ook goed om het Bio-energiecluster Oost-Nederland (BEON) te blijven faciliteren en blijf samenwerken in de keten stimuleren. De inzet op meerdere opties blijft nodig met niet te veel pijlen op mestvergisting. Mestvergisting heeft potentie maar is op dit moment nog geen techniek om meters mee te maken (moeilijk rendabel te krijgen). Houtverbranding is kansrijk en zou het voorbeeld van zon (dicht bij de burger) kunnen volgen. Verder zal geaccepteerd moeten worden dat Overijssel niet zelfvoorzienend kan zijn voor houtachtige biomassa en dat dit een internationale markt is. Innovatie en hoogwaardige toepassing moeten gestimuleerd blijven worden met aandacht voor economische haalbaarheid en het ondersteunen van ‘early adopters’. Er ligt een rol voor de provincie als ‘launching customer’ door eisen te stellen aan het gebruik van biobased materialen en het op lange termijn leveren van biomassa uit landschapsbeheer. Tot slot wordt Energiefonds Overijsel als wenkend perspectief gezien voor de initiatieven waar banken niet durven instappen. Het stimuleren en faciliteren van een portfoliobenadering biedt, zeker ten aanzien van kleinschalige houtverbranding, kansen. Samenwerking in de keten leidt tot succes Aan de basis van een ervaren succes staat vaak dat partijen elkaar hebben weten te vinden en samenwerken in de keten. Het gaat hierbij om een bundeling van elkaar aanvullende kennis, kracht en ervaring. Aanbevelingen Ga door met het faciliteren van BEON, partijen weten elkaar hier te vinden. Zo worden succesverhalen gedeeld en partijen geïnformeerd en geënthousiasmeerd. Ga door met en bouw uit dat stimuleringsinstrumenten zich richten op de hele keten. Inzet op meerdere opties nodig De inzet van de provincie op biomassa was in eerste instantie vooral op mestvergisting gericht. Mestvergisting komt nog niet goed van de grond. Inmiddels wordt door de door de provincie volop ingezet op een diversiteit van technieken voor de benutting van biomassa, zoals GFT-vergisting, houtverbranding en pyrolyse. Deze inzet op meerdere technieken is nodig om de doelstelling nieuwe energie te kunnen realiseren. Aanbevelingen Blijf op meerdere opties inzetten, met niet te veel pijlen op mestvergisting Mestvergisting niet te veel financieren, wel inzetten op lobbyen, leren van elkaar faciliteren en dat soort zaken. Stimuleer dat ondernemers die mestvergisting willen opstarten in gesprek gaan met ondernemers die een succesvolle mestvergister hebben draaien. Beschouw mestvergisting als een techniek met potentie en niet als optie om meters te maken voor het halen van de doelstelling van 20% in 2020. Gebruik de kennis van bedrijven in Overijssel (via BEON) en het actieplan van BEON om mestvergisting op een hoger plan te krijgen. Ga houtverbranding op zo’n manier aanjagen dat hetzelfde wordt bereikt als met zon: een geaccepteerde techniek dicht bij de mensen. Dit kan op verschillende manieren gestimuleerd worden, dat hoeft niet met subsidie. Bijvoorbeeld vraagbundeling, successen delen en werken met een projectenportfolio. De mogelijkheden zijn ook afhankelijk van de prijzen van hout en gas.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
35
Overijssel hoeft niet zelfvoorzienend te zijn Het is geen realistisch streven zelfvoorzienend te willen zijn in Overijssel voor houtige biomassa. De vraag naar houtige biomassa is groter dan wat dichtbij beschikbaar is. De markt voor biomassa is een internationale markt. De kosten van transport en de energiebalans en emissies van het transporteren van biomassa over lange afstanden is niet ongunstig en dat is daarmee geen reden is om dit af te wijzen. Aanbeveling Accepteer dat biomassa van over de hele wereld kan komen. Dit heeft een goede energiebalans en is geen argument iets niet te doen. Nieuwe technieken en hoogwaardige toepassing nodig Nieuwe technieken, zoals het gebruik van natte biomassa en pyrolyse, zijn kansrijk om het gebruik van biomassa te stimuleren en met biomassa een grotere bijdrage aan het aandeel hernieuwbare energie te leveren. Ook draagt dit positief bij aan de werkgelegenheid in Overijssel. Voor sommige marktpartijen is het interessanter in te zetten op hoogwaardige toepassingen van biomassa dan op energie. Biomassa die overblijft wordt wel gebruikt voor de opwekking van hernieuwbare energie. De opwekking van warmte en elektriciteit is een bouwsteen om hoogwaardige toepassing mogelijk te maken. Om de nieuwe technieken en toepassingen bruikbaar te maken, is innovatie nodig. Aanbevelingen Zet in op innovatie van nieuwe technieken en hoogwaardige toepassingen. Zorg dat er na innovatie ook aandacht is voor het stimuleren van de economische haalbaarheid en de uitrol in de markt. Het ondersteunen van early adopters is nodig, anders wordt nooit de kritische massa bereikt en is het ondersteunen van de experimenten voor niets geweest. Er ligt een rol voor de provincie als launching customer en het stellen van eisen bij aanbesteding en financiering aan het gebruik van biobased materialen en het op lange termijn leveren van biomassa uit landschapsbeheer, zodat continuïteit in de aanvoer van biomassa ontstaat. Energiefonds Overijssel wenkend perspectief Energiefonds wordt gewaardeerd als lovenswaardig initiatief dat mogelijkheden biedt. Energiefonds Overijssel wordt gezien als reddende engel voor initiatieven waar de banken niet in durven stappen. Het stimuleren en faciliteren van een portfoliobenadering biedt, zeker ten aanzien van kleinschalige houtverbranding, kansen. Bij het bepalen van het beleidseffect op het gebruik van bio-energie is het effect van het fonds een belangrijk onderdeel. Aanbeveling Faciliteer de ontwikkeling van portfolio’s vanuit de provincie of Energiefonds Overijssel. De portfoliobenadering zorgt voor spreiding van risico’s. Door projecten te bundelen in een programma wordt het risico kleiner en de kans op succes groter. De hoeveelheid projecten zorgt voor een dempend effect op het portfolio. Wanneer één van de projecten niet door gaat, kan daar een ander project voor in de plaats komen. Bovendien kunnen de overheadkosten significant omlaag door het als één project te organiseren.
36
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3.5
Zon Zonne-energie wordt vooral in combinatie met bebouwing toegepast. Met zon-pv installaties (zonnepanelen) kan elektriciteit worden opgewekt die wordt geleverd aan het elektriciteitsnet. Met zonneboilers wordt warm water geproduceerd. Het warme water wordt direct gebruikt in de woning. In de afgelopen jaren hebben vooral PV-installaties een grote vlucht genomen.
3.5.1
Wat werkt? In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen uit de periode 2007-2012 genoemd. Tender en subsidies zetten aan tot actie Vrijwel alle geïnterviewden zijn positief over de inzet van de subsidie- en tenderregelingen, die de provincie inzet. Zo heeft de gemeente Hengelo door de tenderregeling duurzame opwekking voor het gerenoveerde stadhuis kunnen realiseren. In Dalfsen is een soort zonne-energiecentrale gerealiseerd met het project 2 Megawatt bij bedrijven. Naast de positieve verhalen over subsidies en de tender, zijn er ook geluiden dat de subsidie op zonnepanelen vertragend heeft gewerkt op de markt- ontwikkelingen. Het effect is dat mensen gaan zitten wachten op subsidie. Vraagbundeling biedt meer kans en ontzorgt Bij de uitvoering van projecten is het bundelen van initiatieven en/of een collectieve aanpak als succesfactor genoemd. Het bundelen van de vraag via één organisatie blijkt goed te werken en leidt tot sneller en meer resultaat. Om aan de eisen van een tender te voldoen is de koppeling van afzonderlijke projecten zelfs noodzakelijk om mee te kunnen doen, zoals in Hengelo werd gedaan om de renovatie van het stadhuis te koppelen aan het Milieupark. Samen een subsidieregeling opstellen leidt tot een praktisch werkend resultaat Bij de meeste interviews is gewezen op het belang van een goede subsidieregeling en dat die het meest succesvol is als die afgestemd is op de praktijk. Dalfsen gebruikte bij het opstellen van de subsidieregeling een provinciale subsidie- verordening als voorbeeld, maar bracht een aantal elementen in die specifiek waren. Aan het bedrijfsleven werd een minimaal resultaat van 0,5 Megawatt vermogen gevraagd en als prikkel werd een wedstrijdelement ingebracht. De gemeente Hengelo noemt de werking van de subsidieregeling niet bij de succesfactoren, maar benadrukte wel het belang ervan. De gemeente vindt het positief dat er stimuleringsmogelijkheden zijn. Initiatiefnemers met enthousiasme noodzakelijk Het is nodig dat mensen actie ondernemen en proberen effecten te bereiken. Bij de gemeente Hengelo is de gedrevenheid en het nemen van initiatief van één persoon belangrijk geweest. Door twee projecten op gemeentelijke gebouwen te koppelen in één aanvraag werd voldaan aan de eisen van de tenderregeling. Vantevoren was niet bekend of dit was toegestaan. Het is gewoon geprobeerd. Lokale uitvoering wekt vertrouwen Bij meerdere projecten is gemeld dat het werken met lokale bedrijven, zoals leveranciers en installateurs positief effect heeft. Ook het werken met eigen adviseurs uit de agrarische wereld bij LTO was succesvol. Die bedrijven en adviseurs hebben door hun bekendheid en vertrouwen gemakkelijk toegang tot de markt. Duidelijke visie en koers leiden tot resultaat Er zijn veel mogelijkheden om te komen tot doelen rondom energiebesparing. Door duidelijk af te bakenen waar potentieel zit en daar de actie echt op in te zetten, kan veel meer effect bereikt worden dan op alle deelgebieden een beetje in te zetten. ROVA noemt het opstellen van een Energievisie voor Noordwest Overijssel de eerste stap in de goede richting. Aan de hand van deze visie bleek waar de kansen voor biomassa, zon, energie- besparing en wind in Noordwest Overijssel aanwezig zijn. Hierdoor kon gericht gewerkt worden en
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
37
3.5.2
Beleidseffecten De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Figuur 9: Opwekking energie uit zon (PetaJoule/jaar) 0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0,0
2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN Subsidies en prijsdaling zorgen voor explosieve groei zon-PV Voor de ontwikkeling van de hoeveelheid energie-opwekking uit zon zijn de prijzen van energie en de prijzen van PV-installaties belangrijk. De grote groei is voor een deel te verklaren uit de daling van de prijzen voor zonnepanelen. Onzeker is het effect van een mogelijke importheffing Van de Europese Unie op zonnepanelen uit China voor effect zal hebben. Het rijksbeleid heeft ook invloed. Zonnepanelen worden financieel aantrekkelijker gemaakt door subsidies (SDE+) en door de Energie Investeringsaftrek voor bedrijven. De provincie heeft sinds 2007 met verschillende subsidieregelingen het plaatsen van zonnepanelen gestimuleerd. Dit is gebeurd binnen de tenderregeling, het IMG programma en de programma’s 'Asbest van het dak, energie in het bedrijf' en 'Asbest van het dak, zonnepanelen erop'. Energiefonds Overijssel kan in de toekomst zorgen voor een toename van het opgesteld vermogen van zonnepanelen. Door dynamiek in de markt is het moeilijk om de subsidie precies goed af te stemmen en is er risico op oversubsidiëring. Het gebruik van zonneboilers door huishoudens wordt niet als beleidseffect beschouwd van Overijsselse energiebeleid.
3.5.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Het thema zon heeft potentieel en staat dicht bij de burger. Het beleid op dit thema wordt positief beoordeeld. De provincie heeft breed ingezet en via diverse projecten en verschillende constructies geprobeerd zonenergie in Overijssel een push te geven. Door volledige financiering of via tenderregelingen zijn diverse projecten op gemeentelijke bebouwing, bedrijfsgebouwen en agrarische gebouwen gestimuleerd en aangejaagd en zijn er resultaten behaald. De plaatsing van zonnepanelen heeft als een positief bijeffect dat het werkgelegenheid oplevert. Denk daarbij aan de banen die ontstaan bij plaatsing van panelen in de nieuwbouw of bij renovatie en bij de productie.De vraag kan nu worden gesteld welke rol de provincie nog moet spelen op de markt van zonnepanelen. De particuliere markt kan al zonder de provincie, welke rol moet de provincie nog spelen op de markt voor bedrijven? Bij woningen van woningcorporaties kan nog veel gewonnen worden. Verken daarbij andere vormen van financiering. Tot slot is het belangrijk om als provincie na het aanjagen en realiseren van projecten branche en ondernemers de uitvoering zelf te laten vormgeven.
38
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Zonnepanelen voor iedereen Het thema zon is de afgelopen jaren breed in de provincie uitgerold. Doordat de prijzen van zonnepanelen flink gedaald zijn en er landelijk meerdere acties hebben plaatsgevonden om zonenergie bij de huishoudens bekend en geaccepteerd te maken, is de opbrengst sterk gestegen. Aanbevelingen Verken en organiseer andere vormen van financiering. Een markt waar nog veel te winnen is bij de woningen van woningcorporaties. Heroverweeg instrumenten als subsidies. De afgelopen periode hebben subsidies tot vertraging geleid doordat consumenten en bedrijven hun aankopen uitstelden, al wachtend op een nieuwe of betere subsidieregeling. Tenderregeling en subsidies succesvol De financiële ondersteuning voor zonnepanelen heeft duidelijk effect opgeleverd, ook gezien de bereikte hoeveelheid geïnstalleerd vermogen. Aanbevelingen Overweeg welke rol de provincie moet spelen op de markt van zonnepanelen. De particuliere markt kan al zonder de provincie, welke rol moet de provincie nog spelen op de markt voor bedrijven? Maak praktisch werkbare financieringsregelingen, die goede initiatieven niet buiten sluiten. Laat na het aanjagen en realiseren van projecten de branche en ondernemers de uitvoering zelf vormgeven
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
39
3.6
Wind Opwekking van elektriciteit vindt plaats via windturbines. Tegenwoordig zijn windturbines gemiddeld 100 meter hoog. Windturbines zijn niet onomstreden. Bij voornemens om windturbines te plaatsen is regelmatig veel weerstand vanuit de omwonenden. In Overijssel is het niet toegestaan om windturbines overal te plaatsen en gelden er beperkingen die zijn vastgelegd in het provinciaal ruimtelijk beleid.
3.6.1
Wat werkt In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen uit de periode 2007-2012 genoemd. De komst van de Crisis- en Herstelwet Met de komst van de Crisis en Herstelwet werd een actievere rol en houding van de provincie geëist. Vanuit deze wet geldt de juridische plicht voor provincie en Rijk om in zoekgebieden inpassingsplannen te maken. Deze verplichting geldt op het moment dat een gemeente een negatief besluit neemt over een initiatief. De provincie zal al dan niet op verzoek van een initiatiefnemer een inpassingsplan moeten opstellen. De regie hiervan ligt bij de provincie. De inwerkingtreding van de wet heeft geleid tot een actievere rol van de provincie en het daadwerkelijk invullen van locaties. Samen optrekken en kennis delen Wat goed werkt is samen optrekken in windenergieprojecten en kennis delen. Mooi voorbeeld is een windturbineproject waarin Zwolle en Dalfsen intensief samenwerkten en waarbij kennis van een windturbineproject in Zutphen is benut. Bestuurlijk klimaat en duurzaamheidambitie Het bestuurlijk klimaat binnen een gemeente is van cruciaal belang voor de realisatie van windenergie. In Hardenberg stonden bestuur en raad aanvankelijk afwijzend tegenover windenergie. Pas toen er een initiatief uit één van de zoekgebieden kwam draaide het bestuur bij. Belangrijk daarbij was de duurzaamheidambitie van de gemeente waardoor het gemeentebestuur niet langer nee kon zeggen tegen windenergieprojecten. Een eerlijk en consistent verhaal vertellen Windenergie ligt gevoelig. Wat daarbij erg belangrijk is en goed werkt is een eerlijk en consistent verhaal van bestuurders. Door steeds dezelfde boodschap uit te dragen naar alle betrokken partijen toe, en hieraan vast te houden, schepte vertrouwen en duidelijkheid naar iedereen toe. Goede onderbouwing van plannen Daar waar initiatiefnemers windturbineprojecten beter onderbouwen met o.a. onderzoek naar slagschaduw en geluid is er meer ruimte voor realisatie.
40
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3.6.2
Beleidseffecten De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Figuur 10: Opwekking energie uit wind (PetaJoule/jaar) 0,8
0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1
0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN Planologische inpassing en subsidies belangrijk Voor de ontwikkeling van windenergie zijn de planologische inpassing en de financiering de belangrijkste factoren. Windenergie wordt door de rijksoverheid gestimuleerd door subsidies (SDE+). In het hoofdlijnenakkoord uit 2011 is afgesproken dat er door de Provincie terughoudend wordt omgegaan met windenergie. Provinciale medewerking blijft beperkt tot (zeer) kansrijke gebieden en bedrijventerreinen. De provincie biedt ruimte om dit uit te breiden tot 80 MW in 2020. Omdat de medewerking van de provincie hiervoor noodzakelijk is wordt dit beschouwd als het effect van Overijssels beleid. In 2011 stond 6 MW aan windturbines opgesteld. In 2012 is 20 MW windvermogen bijgeplaatst. Aangenomen wordt dat het windturbinevermogen van 80 MW wordt gerealiseerd. Terughoudendheid in beleid beperkt mogelijkheden windenergie Het beleid van de provincie is terughoudend ten opzicht van windenergie. Mede door de crisis- en herstelwet werd de provincie gedwongen een actievere rol te spelen. Ondanks de terughoudende rol en de beperkingen die de provincie in de Omgevingsvisie- en verordening heeft vastgesteld, is de verwachting dat 80MW wordt gehaald. Dit roept de vraag op wat mogelijk zou zijn wanneer de provincie wel een actieve rol zou spelen en ook buiten de zoekgebieden mogelijkheden biedt. Dit kan bijvoorbeeld wanneer omwonenden zelf initiatief nemen en weten te profiteren van de opwekking van elektriciteit. De mogelijkheden lijken vooral begrensd te worden door het bestuurlijke klimaat bij gemeenten en de provincie.
3.6.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Binnen wind zijn er voldoende initiatieven voor windturbinelocaties om de ambitie in 2020 te halen. Niet alle potentieel aan windenergie binnen Overijssel wordt echter benut. Dit heeft niet alleen te maken met de (ervaren) strakke ruimtelijke insteek van het beleid via kansrijke zoekgebieden maar ook door onvoldoende politiek en bestuurlijk draagvlak bij gemeenten. Het beeld van gemeenten en initiatiefnemers is dat eventuele geschikte locaties buiten de zoekgebieden niet mee doen. Dit is echter wel degelijk mogelijk als gemeenten hier positief over besluiten (zie Kampen en Deventer) en de initiatieven passen binnen het ruimtelijk provinciaal beleid (w.o. gebiedskenmerken en
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
41
landschappelijke inpassing). Duidelijk is wel dat de provincie buiten de kansrijke gebieden geen actieve rol speelt richting gemeenten en initiatiefnemers. Bij het opstellen van inpassingsplannen binnen de kansrijke zoekgebieden is behoefte aan meer betrokkenheid van de provincie. Belangrijk is dat alle initiatiefnemers en marktpartijen worden betrokken en hun kennis wordt benut. Tot slot kunnen omwonenden nog meer betrokken worden bij initiatieven om zo het draagvlak te vergroten. Het mee laten profiteren van een gebied waar windturbines worden geplaatst biedt kansen. Overweeg voor de kansrijke zoekgebieden een windvereniging op te richten. Meer ruimte bieden voor het plaatsen van windturbines Met het huidige tempo van de invulling van windturbinelocaties en het aantal initiatieven waaraan nog wordt gewerkt, is de inschatting dat de huidige ambitie van de provincie in 2020 behaald zal worden. Door strikt vast te houden aan de doelstelling van 80 Megawatt wordt echter niet alle potentieel aan windenergie binnen Overijssel benut door de strakke ruimtelijke insteek van het beleid. De provincie zou een actievere houding kunnen aannemen bij de kansrijke initiatieven buiten de zoekgebieden, ook al is dit in beginsel een lokale (politiek-bestuurlijke) afweging. Aanbeveling Speel actiever in op projecten die zich aandienen of mogelijk zijn buiten de kansrijke zoekgebieden. Ook daarbuiten is opwekking van windenergie mogelijk. Mogelijkheden liggen er bijvoorbeeld langs infrastructuur en op bedrijventerreinen. Een actievere en meer betrokken rol van de provincie De rol bij het opstellen van inpassingsplannen wordt als te minimaal beschouwd en ook daarbij zou de provincie een grotere rol kunnen spelen en ook in het vervolgtraject. De houding en opstelling van de provincie naar het werkveld toe is sinds de komst van de Crisis- en Herstelwet weliswaar verbeterd, maar ook qua samenwerking met gemeenten, initiatiefnemers en bewoners van gebieden zijn er meer kansen die nu niet benut worden. De betrokkenen verwachten van de provincie een actievere opstelling door veel meer de samenwerking te zoeken met gemeenten, initiatiefnemers en betrokken partijen. Door dichter op de praktijk te zitten, mee te denken en te luisteren, kan de provincie meer invloed uitoefenen. Zorg er ook voor dat in de samenwerking alle partijen betrokken worden, zodat alle kennis benut wordt. Hierdoor wordt meer draagvlak gecreëerd. Een actievere rol en houding zal leiden tot betere en snellere resultaten. De oproep aan de provincie is om de initiatiefnemers niet alleen voor de uitvoering te laten staan. Aanbeveling Betrek standaard alle initiatiefnemers en marktpartijen bij het opstellen van inpassingsplannen; benut hun kennis, en lobby ook bij de gemeenten om de plannen te realiseren Omwonenden meer betrekken bij initiatieven Om het draagvlak voor het thema windenergie te vergroten is het nodig om bewoners bij windturbinelocaties meer bij projecten te betrekken. Uit de peiling onder het burgerpanel blijkt dat 50% positief en 29% neutraal staat ten opzichte van windenergie. Dat is een aanwijzing dat er draagvlak is voor het gebruik van windenergie. Omdat bewoners na de realisatie van een windturbinepark dagelijks met de effecten van geplaatste turbines te maken hebben is het redelijk om de bewoners in het betreffend gebied mee te laten profiteren. Aanbevelingen Laat omwonenden meepraten over een project en betrek ze erbij. Daardoor voelen ze zich serieus genomen en het leidt tot meer draagvlak voor bij realisatie.
Overweeg voor de kansrijke zoekgebieden een windvereniging op te richten. Dit is een manier om van onderop initiatieven te laten ontstaan. Vanuit de vereniging kunnen projecten worden gegenereerd binnen randvoorwaarden. Bewoners en omwonenden worden betrokken en kunnen aan projecten meedoen en meedenken over de aanpak. De provincie Flevoland heeft al een windvereniging opgericht en heeft daarmee goede ervaringen. Daar wordt bottom up gewerkt bij het genereren van projecten binnen gestelde voorwaarden. Hoewel de kennis over inpassing en aanschaf van windturbines in Overijssel wat minder is zou dit een goed idee zijn voor de kansrijke zoekgebieden in Overijssel.
Laat het gebied waar windturbines worden geplaatst meeprofiteren. Stel daarom vanuit een project middelen beschikbaar voor omwonenden om ze te compenseren; dit kan op verschillende manieren, maar maak dit aantrekkelijk en kijk naar de behoeften van de bewoners (denk bijvoorbeeld aan het leveren van zonnepanelen met korting).
42
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
3.7
Bodemenergie
Bij bodemenergie wordt de ondergrond benut om warmte te winnen. Dit gebeurd door middel van warmte-koude opslag (open-WKO), bodemwarmtewisselaars (gesloten WKO) en door middel van het gebruik van aardwarmte (geothermie). Warmte-koude-opslag is een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem. De techniek wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen en/of te koelen. Watervoerende lagen in de bodem laten zich uitstekend gebruiken om warmte en koude in op te slaan. I n principe worden twee bronnen geboord tot in een geschikte grondwaterlaag, meestal tussen de 20 en 200 meter diep. 's In de zomer gebruikt men het koele grondwater om gebouwen te koelen, het opgewarmde water slaat men op in de bodem totdat het in de winter wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen. Bodemwarmtewisselaars werken in grote lijnen hetzelfde als open systemen (warmte-koudeopslag), alleen wordt er geen grondwater verpompt. Water met een niet-giftig antivriesmiddel wordt door bodemlussen (twee tot vier per huis) gepompt om warmte of koude aan de bodem te onttrekken. Het energetisch rendement is gemiddeld iets lager dan bij open systemen. Gesloten systemen worden meestal per huis aangelegd, maar een collecief systeem voor een appartementencomplex of meerdere woningen kan ook. In tegenstelling tot koude-warmteopslag en bodemwarmtewisselaars gaat het bij aardwarmte om het gebruik van van nature in de grond aanwezige warmte. Vanaf circa 1,8 kilometer in de aardbodem zijn de watervoerende lagen in onze regio warm genoeg om water van 70 graden Celsius of meer te produceren. Dat is voldoende om woningen of kassen te verwarmen. In Overijssel liggen er voldoende kansen voor de beschikbare energie in de ondergrond. Op veel lokaties is de toepassing van warmte-koudeopslag en bodemwarmtewisselaars mogelijk. Ook kansrijk is het gebruik van aardwarmte in de glastuinbouw. Momenteel wordt in de Koekoekspolder gewerkt aan de realisatie van een aantal aardwarmtebronnen waarop een aantal bedrijven worden aangesloten. Bodemwarmte wordt vooral benut door bedrijven. De energieprijzen en de Energie Investeringsaftrek zijn daarom van invloed op de ontwikkeling van bodemenergie.
3.7.1
Wat werkt In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen in de periode 2007-2012 genoemd. Bereidheid van de provincie om risico te nemen en fors te investeren De realisatie van het eerste aardwarmtecluster was voor Overijssel van groot belang. Vanuit de provincie was er daarom een forse financiële risicovolle investering, robuuste capaciteit- inzet en op diverse onderdelen een zeer actieve bijdrage aan het project. Projectmatig samenwerken Zowel binnen het aardwarmteproject in de Koekoekspolder als bij de WKO-installatie is een projectmatige samenwerking een belangrijke succesfactor. In de Koekoekspolder is intensief samengewerkt tussen provincie, LTO, gemeente Kampen, productschap Tuinbouw en adviesbureaus. De realisatie van een WKO-installatie in het gemeentehuis van Raalte werd een succes nadat gemeente Raalte, provincie en initiatiefnemende plaatselijke ondernemer samen gingen werken aan een oplossing. Leren van voorbeelden Leren van voorbeelden en successen delen is ook een rode draad in de verhalen uit de Koekoekspolder en in Raalte. Het aardwarmteproject in Blijswijk was een voorbeeld voor het project in de Koekoekspolder. Op hun beurt zijn opzet proces, samenwerkingsvorm en resultaat uit het eerste aardwarmtecluster weer een goed voorbeeld voor de volgende clusters in de polder maar kan ook gekopieerd worden naar andere plekken binnen Overijssel en daarbuiten. Het WKO-project in Raalte heeft weer als voorbeeld gediend voor drie andere projecten elders. Innovatie Duidelijk is dat zonder innovatie geen meters worden gemaakt. Hiervoor bleek al dat provincie maar ook gemeente Kampen hun nek uitsteken door innovatie als aardwarmte te ondersteunen. Ook bij de WKO-installatie in Raalte is er de innovatie van lokale installateur die de installatie verder heeft geoptimaliseerd.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
43
De kracht van personen De succesvolle projecten in de Koekoekspolder staan of vallen met het enthousiasme en de kennis van personen: van de projectleider 1e cluster aardwarmte en de tuinbouwers tot de provinciemedewerkers en de initiatiefnemende installateur Inzicht bieden Inzicht in de prestaties van technieken is belangrijk. Zo is binnen het aardwarmtecluster goed zicht de resultaten van de eerste bron en kan daardoor gewerkt worden aan verdere optimalisatie. Binnen het WKO-project van Raalte is software ontwikkeld (die nog niet op de markt was) waarmee het rendement kon worden gemonitord en de installatie kon worden geoptimaliseerd (binnenklimaat).
3.7.2
Beleidseffecten De beleidseffecten zijn gebaseerd op de berekeningen van ECN. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Figuur 11: Bodemwarmte (PetaJoule/jaar) 2,5
2
1,5
1
0,5
0 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Bron: ECN Toepassing Warmte-koude opslag neemt toe De toepassing van warmte/koude opslag (WKO) en warmtepompen neemt toe. Bij het gebruik van WKO is de provincie vergunningverlener vanuit de Waterwet en faciliteert de provincie door de kansen inzichtelijk te maken met kaartmateriaal. Ondanks de rol van de provincie bij vergunningverlening wordt dit in dit rapport niet als beleidseffect beschouwd van Overijsselse energieprogramma’s. Gebruik aardwarmte heeft groot effect In 2012 is bij in de Koekoekspolder IJsselmuiden door drie glastuinders een geothermisch warmteproject gerealiseerd. De aardwarmtebron bevindt zich op een diepte van circa 1.900 m onder het glastuinbouwgebied 'Koekoekspolder'. Het vermogen van de geothermische bron is 6,5 MWth en het aantal vollasturen 7000. Deze capaciteit is voldoende om in de basislast van de warmtevraag van een glasareaal van 17,5 ha te voorzien door middel van een warmtenet met een lengte van 1,7 km. Naar verwachting zullen in dit gebied in het komende jaar nog twee of drie aardwarmtebronnen worden aangelegd. Bereiken beleidseffect in 2020 afhankelijk van succes aardwarmte Het benutten van aardwarmte in de Koekoekspolder draagt voor een belangrijk deel bij aan het benutten van aardwarmte in 2020. Aardwarmte benutten gaat echter gepaard met grote investeringen. De Koekoekspolder is geschikt voor zeven doubletten. Bij het bepalen van het beleidseffect is aangenomen dat er uitbreiding tot in totaal zes doubletten plaats zal vinden. De Koekoekspolder is naar verwachting de enige locatie in Overijssel waar aardwarmteprojecten gerealiseerd worden. De ontwikkeling van aardwarmte kan in aanmerking komen voor de subsidie
44
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
van het Rijk (SDE+). Het Rijk heeft ook een innovatie- en actieprogramma voor energiebesparing en vermindering van CO2-uitstoot van de glastuinbouw; “Kas als energiebron”. Gezien de inspanning die nodig was om de eerste aardwarmtebron te realiseren is dat niet afdoende. Het benutten van Energiefonds Overijssel lijkt cruciaal.
3.7.3
Conclusies en aanbevelingen
De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Binnen bodemenergie is dankzij de (forse) financiële ondersteuning van de provincie het eerste aardwarmtecluster in de Koekoekspolder gerealiseerd. Het daarin gehanteerde organisatiemodel kan worden toegepast op de volgende aardwarmteclusters. Het is belangrijk dat de provincie de constructieve en meedenkende houding behoud en werkt met een vast contactpersoon vanuit de provincie. Belangrijk voor de continuïteit is dat de financiering van de aardwarmteclusters blijft bestaan. Met Energiefonds Overijssel lijkt de provincie wat uit beeld en zou nog eens goed naar de (financiële) eisen van het fonds kunnen worden gekeken, omdat die op dit moment een drempel voor ondernemers zijn. Bij warmtekoudeopslagsystemen is meer inzicht in de werking en resultaten belangrijk. Kijk of een referentiekader kan worden opgesteld en overweeg bij vergunningverlening monitoringsystemen voor de controle van WKO-installaties. Tot slot kan de provincie stimuleren dat een WKO-installatie volledig bij één beheerder wordt ondergebracht. Door het bij een beheerder te plaatsen en afspraken te maken over de te leveren prestaties kan het volledige potentieel aan hernieuwbare energie worden bereikt. Forse inzet provincie heeft effect Dankzij de forse inzet en financiële ondersteuning vanuit de provincie is het 1e aardwarmtecluster in de Koekoekspolder succesvol gerealiseerd. Uit de berekeningen van ECN blijkt dat het realiseren van meer aardwarmteclusters een grote bijdrage levert aan het vergroten van hernieuwbare opwekking. De inzet van de provincie is daarom ook in de toekomst van belang. Aanbevelingen Behoud het model van stappenplan – businesscase – samenwerking privaat en publiek, zoals dat bij het 1e aardwarmtecluster is georganiseerd. Behoud de constructieve en meedenkende houding en faciliteer en/of lever een forse bijdrage aan onderdelen van een project (bijv. businesscase). Zorg dat financiering blijft bestaan; nodig om vliegwiel op gang te brengen. De kunst van het loslaten De realisatie van het 2e aardwarmtecluster verloopt in de voorbereidende fase moeizamer, met name op het gebied van financiering en het feit dat het in de financieringsfase over is gedragen aan Energiefonds Overijssel. Aanbevelingen Let op het moment van loslaten in het proces; zorg ervoor dat bij overdracht alles goed is geborgd en overgedragen wordt. Wijs binnen de provincie één medewerker aan die verantwoordelijk is voor het totaalproject aardwarmte in de Koekoekspolder Kijk nog eens goed naar de (financiële) eisen van Energiefonds Overijssel en wat gevraagd wordt van de (tuinbouw)ondernemer en maak het (financieel) aantrekkelijk om mee te doen (zeker in de huidige tijd van crisis en de huidige situatie in de tuinbouwsector). Inzicht in opbrengst WKO noodzakelijk WKO-installaties werken niet altijd optimaal waardoor er meer water rondgepompt moet worden dan aanvankelijk de bedoeling was. De ondernemer krijgt dan een naheffing vanuit het grondwatergebruik en wordt de kostenreductie op het (fossiele) energiegebruik niet gehaald. Dat is zuur want de ondernemer heeft geïnvesteerd in duurzaamheid. WKO-installaties bestaan uit drie onderdelen: Bron, Opweksysteem en Afgiftesysteem. Deze onderdelen zijn vaak in beheer bij verschillende bedrijven die onderling niet altijd goed communiceren en samenwerken. Bovendien ontbreekt verantwoordelijkheid op deze manier voor het geheel. Aanbevelingen Stel een referentiekader vast en stimuleer monitoringsystemen voor de controles van de WKO-installaties, Stel monitoring eventueel verplicht bij vergunningverlening, ook voor installaties van voor 2009. Hierdoor zijn onderlinge resultaten beter vergelijkbaar en kan beter worden vastgesteld welke technische oplossingen het beste resultaat geven.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
45
Stimuleer dat de drie onderdelen van een WKO-installatie (bron, opwekking en afgifte) volledig bij één beheerder worden ondergebracht: betere resultaten zijn het gevolg.
3.8
Energie-infrastructuur Onder het thema energie-infrastructuur vallen de voorzieningen voor het transport van energie. De belangrijkste zijn het elektriciteitsnetwerk en het aardgasnetwerk. De ontwikkeling van meer lokale opwekking van energie heeft gevolgen voor de energie-infrastructuur. In Overijssel zijn drie ontwikkelingen actueel. Door het vergisting van biomassa kan groen gas worden geproduceerd. Dit gas kan, na het opwerken tot aardgaskwaliteit, worden ingevoed in het aardgasnet. In een smart grid wordt de lokale opwekking van elektriciteit slim gekoppeld aan het lokale gebruik van energie. Sommige bedrijven produceren veel warmte. Tegelijkertijd zijn er bedrijven en instellingen met een grote warmtebehoefte. Door het aanbod en vraag naar warmte met een warmtenet te verbinden is veel energiebesparing te realiseren. In Nederland hebben de energienetwerkbedrijven de wettelijke taak om het energienetwerk te beheren. Het beheer van de energie-infrastructuur wordt gezien als een maatschappelijke taak, die niet aan de markt kan worden overgelaten. De netwerkbedrijven hebben een monopolie t.a.v. het netwerkbeheer.
3.8.1
Wat werkt In interviews met betrokkenen uit de praktijk zijn de volgende successen uit de periode 2007-2012 genoemd. Partijen die risico’s willen dragen Investeringen in de energie-infrastructuur zijn kostbaar en kennen een lange terugverdientijd. Bij de projecten op grotere schaal zijn partijen die een risicovolle investering durven doen erg belangrijk. Vanuit het bedrijfsleven zijn dit Akzo, Thales, Stork en Siemens. Vanuit de overheid zijn dit de gemeente Hengelo en provincie Overijssel. Deze partijen geven een grote boost aan een warmtenet in Hengelo. Lokale aanpak werkt Bij de projecten op kleinere schaal is het van belang om lokale partijen bij elkaar te brengen. Uit het project in Zwolle “Jouw energiemoment” bleek enorm veel enthousiasme bij de bewoners. Centraal stond de betrokkenheid van mensen en niet de techniek. De vraag was hoe je mensen mee kunt nemen in de toekomst. Bij Jouw Energiemoment was Enexis de initiatiefnemer. Daarnaast zijn o.a. een woningcorporatie, energiebedrijven en de TU Eindhoven betrokken.
3.8.2
Beleidseffect Effecten infrastructuur op energiebesparing bij energiebesparing en biomassa Het effect van het beleid voor de energie-infrastructuur is niet afzonderlijk bepaald, maar meegenomen bij het bepalen van de beleidseffecten voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Het beleid tot 2015 is doorgerekend. Het effect treedt op bij de warmtelevering van Twence aan Akzo/Nobel en aan woningen. In 2011 heeft de warmtelevering van Twence een substantiële omvang bereikt en de stoomlevering is daarna nog verhoogd. De stoomlevering wordt in de periode tot 2020 nog bijna verdubbeld. Grote investeringen hebben groot effect Met het aanleggen van infrastructuur waarmee restwarmte voor productieprocessen en voor ruimteverwarming kan worden gebruikt, kan veel energie worden bespaart. Daarvan zijn twee zeer sprekende successen in Overijssel voorhanden: de stoomleiding tussen Twence en Akzo/Nobel en het warmtenet Hengelo. Deze infrastructuur vertaald zich direct naar een lager energiegebruik in de huishoudens en in de industrie. Leren van experimenten om voorbereid te zijn op de toekomst Naast de grootschalige projecten wordt er op kleinere schaal geëxperimenteerd met smart grids. Het doel is om ervaring op te doen om het energienetwerk ook in de toekomst efficiënt te beheren en
46
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
geen onnodige investeringen te hoeven doen in de energie-infrastructuur. Het effect van dit project zie je niet terug in de cijfers, maar past wel bij de ontwikkelingen die wordt voorzien ten aanzien van het rijden op elektriciteit.
3.8.3
Conclusies en aanbevelingen De conclusies en aanbevelingen zijn opgesteld door de onderzoekers op basis van de interviews en het kwantitatieve onderzoek naar beleidseffecten van ECN. Binnen energie-infrastructuur is duidelijk dat er partijen nodig zijn die risico’s willen dragen. Investeringen in de energie-infrastructuur zijn groot en kennen een lange terugverdientijd. De provincie neemt op dit punt al risico’s. Belangrijk is om als provincie de netwerkbedrijven (Cogas, Rendo en Enexis) te blijven aanspreken op hun mogelijke bijdrage aan het realiseren van de energietransitie. Dilemma is welke schaalgrootte van projecten het meest effectief is. Op dit moment richt de provincie zich op drie concrete projecten: het warmtenet Hengelo, de stoomleiding Twence en de groen gas hub in Salland. Een overkoepelende visie op energie-infrastructuur moet worden ontwikkeld die actief wordt uitgedragen en tot uitvoering komt. Mogelijk kan worden samengewerkt met Gelderland. Partijen nodig die risico’s willen dragen Investeringen in de energie-infrastructuur zijn groot en kennen een lange terugverdientijd. De inspanning van de provincie heeft zich tot nu toe vooral gericht op het realiseren van een groen gas hub en het warmtenet in Hengelo. De provincie faciliteert en neemt risico’s op zich door te participeren in het warmtenet Hengelo. Enexis stelt zich vooralsnog terughoudend op bij het investeringen in energie-opwekkingsprojecten. Cogas lijkt daarop een andere visie te hebben getuige de betrokkenheid bij Twenenergy. Netwerkbedrijven kunnen een bijdrage leveren aan het versnellen van energieprojecten door de inzet van hun kennis en de mogelijkheden om financieel te participeren. Heel concreet is dit aan de orde bij het Warmtenet Hengelo waar de provincie met Enexis in gesprek is om als investeerder in het warmtenet deel te nemen. De risico’s van grote investeringen, met lange terugverdientijd kunnen dan gespreid worden over publieke en private partijen. Aanbevelingen Blijf de netwerkbedrijven (Cogas, Rendo en Enexis) aanspreken op hun mogelijke bijdrage aan het realiseren van de energietransitie. Het aandeelhouderschap bij Enexis biedt wellicht extra mogelijkheden om invloed uit te oefenen. Zorg voor een heldere visie op energie-infrastructuur De provincie richt zich op drie concrete projecten: het warmtenet Hengelo, de stoomleiding Twence en de groen gas hub in Salland. Een overkoepelende visie op energie-infrastructuur ontbreekt. Verschillende partijen zijn noodzakelijk om projecten van de grond te krijgen (afnemers van energie, netwerkbedrijven en aanbieders van energie). Ook is er een dilemma te zien ten aanzien van de schaalgrootte van projecten waarop de provincie zou moeten inzetten. De vraag is wat het meest effectief is: grote projecten aanjagen met potentieel veel resultaat of met kleine projecten beginnen en deze uitbouwen? Uit de interviews blijkt dat zolang er geen gezamenlijk doel is en men vooral eigen belangen nastreeft, projecten niet van de grond komen. Door een heldere visie neer te zetten met een uitvoeringsstrategie kan dit worden voorkomen. Daarbij is het ook nodig om over de provinciegrenzen te kijken. Een mogelijke samenwerkingspartner is de provincie Gelderland. Aanbevelingen Ontwikkel een visie op de energie-infrastructuur ten aanzien van warmtenetten, groen gas hubs, smart grids en elektrisch vervoer. Draag vervolgens actief deze visie uit en zet beschikbare instrumenten in om tot uitvoering te komen, bijvoorbeeld door het gebruik van restwarmte expliciet op te nemen in het uitvoeringskader van de Omgevingsvisie (of, waar en hoe).
Overweeg hierbij samen te werken met de Provincie Gelderland. Wanneer het noodzakelijk is om te lobbyen dan staat Oost-Nederland sterker dan Overijssel alleen. Bovendien liggen er wellicht ook kansen in de regio die provinciegrenzen overschrijden.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
47
48
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
4
Burgers aan het woord
Naast gesprekken met ruim 50 personen die te maken hebben met het Overijssels energiebeleid, is het Overijssels Burgerpanel bevraagt. Het Overijssels Burgerpanel bestaat uit een wisselende groep inwoners van Overijssel die een aantal malen per jaar per e-mail benaderd worden voor deelname aan een internetenquête. Voor iedere enquête wordt een representatieve steekproef van 1.000 personen gebruikt. Daarnaast is een representatieve steekproef van inwoners van Nederlander gevraagd naar hun mening. Hierdoor kunnen resultaten van Overijssel worden vergeleken met het landelijke gemiddelde. Meeste draagvlak voor zonne-energie 61% van de Overijsselaars vind het belangrijk dat Overijssel in de toekomst haar eigen energie opwekt. Aan het burgerpanel is ook de vraag voorgelegd hoe men staat tegenover het gebruik van de volgende energiebronnen in de eigen directe woonomgeving. Het meeste draagvlak heeft het gebruik van de zon voor het winnen van energie. In Overijssel oordeelt 85% hier positief over en slechts 3% negatief. Ook het gebruik van biomassa en warmte-koude-opslag in de directe woonomgeving wordt positief beoordeeld. Ca. 60% oordeelt positief. Er zijn meer voorstanders voor windmolens in de directe woonomgeving dan tegenstanders. 50% is positief, tegen 18% negatief. 29% staat neutraal tegenover windmolens in de directe woonomgeving. In stedelijk gebied oordeelt men positiever dan in het landelijk gebied. 54% is positief in de steden, 45% in het landelijk gebied. Figuur 12: Houding van inwoners van Overijssel t.o.v. nieuwe energie in de directe woonomgeving (% inwoners van Overijssel)
Zonneenergie
Biomassa
Koude - en warmteopslag
Windmolens
0%
20% Positief
40%
60%
80%
100%
Niet positief, niet negatief
Bron: Burgerpanel Overijssel 2013
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
49
Energiebesparing belangrijk, auto laten staan 82% van de Overijsselaars vindt energiebesparing in huishoudens belangrijk. Tegelijkertijd heeft 35% geen idee wat het eigen elektriciteits- of gasverbruik is. Aan het burgerpanel is gevraagd welke maatregelen getroffen in het eigen huishouden zijn getroffen in 2012. De meest populaire maatregel is de aanschaf van spaarlampen, gevolgd door het lager afstellen van de thermostaat. Opvallend is dat door Overijsselaars vaker minder autogebruik als maatregelen noemen in vergelijking tot Nederlanders (respectievelijk 27% en 20%). Minder autogebruik wordt door Overijsselaars ook significant vaker genoemd als maatregel om in het komende jaar te gaan treffen. Men weet beter de getroffen maatregelen te noemen over het aflopen jaar dan dat men weet welke maatregelen het komende jaar gepland zijn. Kostenbesparing wordt als belagrijkste motief gezien voor energiebesparing, gevolgd door subsidiemogelijkheden. In Overijssel lijkt men gevoeliger voor de mogelijkheid van subsidie dan in Nederland. Subsidiemogelijkheden worden vaker als motief genoemd (30% Overijssel, 23% Nederland). Figuur 13: Energiebesparende maatregelen door inwoners van Overijssel in 2012 en voorgenomen in 2013 (% inwoners)
Ik was al zuinig
Wasdroger minder gebruiken
Korter douchen
Aangepast wasprogramma/ zuinige wasmachine
Apparaten niet standby
Thermostaat lager
Aanschaf spaarlampen 0%
20%
Voorgenomen maatregelen in 2013
40%
60%
80%
Maatregelen getroffen in 2012
Bron: Burgerpanel Overijssel 2013 Energieloket meer bekend in het landelijke gebied 13% van de Overijsselaars kent het gemeenteljike energieloket. In het landelijk gebied is de bekendheid groter (16%) dan in het stedelijk gebied (11%). Bijna 4% heeft wel eens contact gehad met het energieloket. In Twente hebben meer inwoners contact met het gemeentelijke loket (5%) tdan in West-Overijssel (2,5%). Een vergelijkbaar verschil is er tussen platteland (5,9%) en stad (2,5%) Kwart kent duurzaamheidlening en –premie 24% van de Overijsselaars is op de hoogte van de duurzaamheidspremie of duurzaamheidlening. In het landelijke gebied kent men deze vormen van financiering vaker dan in het stedelijk gebied (respectievelijk 27% en 21 %).
50
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Figuur 14: Bekendheid inwoners van Overijssel met energieloket en duurzaamheidspremie –of lening (% inwoners) 30%
25%
20%
15%
10%
5%
0% Kent het energieloket Twente
West-Overijssel
Contact gehad met energieloket Stedelijke gemeenten
Kent duurzaamheidspremie of -lening Landelijke gemeenten
Bron: Burgerpanel Overijssel 2013
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
51
52
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Deelrapporten
ECN (2013) De effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel, Petten, juni 2013.
Provincie Overijssel (2013).Watt? En nu verder…Tussenevaluatie Energiebeleid Provincie Overijssel. Deelrapport kwalitatief onderzoek, Zwolle, mei 2012.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
53
54
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Bijlage
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
55
56
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Bijlage 1 Wat is Appreciative Inquiry of waarderend onderzoeken? Appreciative Inquiry is een onderzoeksperspectief dat uniek is voor zijn intentie om te ontdekken, te begrijpen wat ten grondslag ligt aan innovaties. Om te analyseren wat werkt en waardoor dat komt. Om hieruit te leren en de kennis te benutten in situaties die minder goed werken. Hiermee heeft het een breder onderzoeksperspectief omdat het zich zowel richt op wat er niet goed werkt als ook succesfactoren onderzoekt. De deficiëntie benadering waarin nadruk op wat fout gaat ligt, leiden niet zo snel tot generatieve resultaten. Begrijpen hoe iets niet werkt geeft namelijk nog geen inzicht in hoe het wel kan. Het activeert tijdens de interviews de competenties en energie van betrokkenen om gezamenlijk te begrijpen welke factoren en krachten van invloed waren op het ontstaan van succesvolle ervaringen. Het onderzoeken ervan verhoogt dus ook de potentie van de betrokken personen door het ontstaan van reflectie en bewustzijn tijdens de interviews van het onderzoek. De waarderende manier is een proces van bekrachtiging gebaseerd op geloof, vertrouwen en overtuiging wat mensen met elkaar verbindt. Het draagt bij tot het verlangen, bereidheid en commitment om gezamenlijk de toekomst verder vorm en betekenis te geven. Het waardeert het beste ‘wat er is’ en verenigt deze met het verbeelden en construeren van de mogelijkheden van de toekomst. Daarmee bevat het onderzoek ook focus op lange(re) termijngericht op ‘what could be’. AI is een ‘data-based theory building methodology’ voor het in praktijk ontwikkelen van de collectieve wil en kennis van een groep of organisatie. Uit het de gezamenlijke verkenningstocht komen conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksproces met de betrokkenen zelf tevoorschijn. Dit draagt bij tot commitment en draagvlak voor de onderzoeksresultaten daar het collectieve wijsheid is van de mensen zelf betreft. Bron: Appreciative Inquiry; rethinking human organization toward a positive theory of change Hoofdstuk 3 blz. 60-95: Appreciative Inquiry in organizational life David L. Cooperrider en Suresh Srivastva.
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
57
58
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Bijlage 2 Geïnterviewde personen en organisaties Naam Radboud Vorage Fred Harbers Steven Koenderink Erik ter Avest Jan-Jaap Boessenkool Frans Feil Peter Bassler Jeroen Huizinga Robert ter Hoek Henk Kwast René Venendaal Jeroen Doorgeest Timo Veen Willy Bruns Jeroen Hulsbeek Frits Geradts Ruud van de Meeberg Leonie van Dam Melanie Gils Leonie van Dam Gerdy Walgemoet Peter Hermans Rob Hamer Daniël Broer Wim Goosen Sander Schilstra Jan Bults Johan Wempe Anton de Ruiter Lieke van Berkum Wouter Veefkind Arnoud Smit Jeanette Levels-Vermeer Susanne te Riele Gerard Salemink Astrid van Beek Jos Hilberink Ulla-Britt Vos Dirk Jan Matthijsse Coert Peters Huibert Boer Remco Janssen Ronnie Kalter Wout Limburg Gert-Jan Bennink Daniëlle Hunink Sascha Kersten Andree Doree Dirk van der Valk Thom Cremer
Organisatie Aardwarmte cluster AKKP I BV Aebi Schmidt Holten Aebi Schmidt Holten AgentschapNL Baalderborggroep Beon Bgreen BMD Parkmanagement Bouwend Nederland Bruins & Kwast BTG Doorgeest Koeltechniek Raalte Duurzaam Dorp Hoonhorst Duurzaam Dorp Noord-Deurningen Duurzaam Dorp Noord-Deurningen Enexis Fudura Gemeente Dalfsen Gemeente Dalfsen Gemeente Dalfsen Gemeente Enschede Gemeente Hardenberg Gemeente Hardenberg Gemeente Hengelo Gemeente Hengelo Gemeente Hengelo Gemeente Raalte Groengashub Salland Hogeschool Windesheim LTO Noord LTO Noord LTO Noord Metaalunie MKB Nederland Pioneering Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Raedthuys Rova Rova TripelRadvies Tuinbouwer 1e cluser Koekoekspolder Tuinbouwer 2e cluster Koekoekspolder Twence Twence Universiteit Twente Universiteit Twente Van der Valk Advies Wavin
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
59
60
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
Bijlage 3 Gouden aanbevelingen bijeenkomst 10 april 2013 Tijdens de bijeenkomst ‘Watt? En nu verder…’ van 10 april zijn aanbevelingen geformuleerd. Centrale vraag was: “Wat kan de provincie samen met u (blijven) doen om de uitvoering van energieprojecten te versterken?”. De volgende aanbevelingen zijn aan gedeputeerde Rietkerk meegegeven. 1. Faciliteer koplopers Belangrijkste aanbeveling is om koplopers, goede voorbeelden, aanjagers en enthousiaste ‘local hero’s’ te stimuleren. Zet koploperbedrijven in en ondersteun deze. Beloon de koplopers en straf de achterblijvers. Dit zorgt voor een vliegwieleffect. Verbind partijen. 2. Vereenvoudig regelingen Er zijn teveel regelingen die nog eens ingewikkeld zijn. Aanbeveling is om regels te vereenvoudigen zodat ze ook zonder adviseur zijn te begrijpen. De toegankelijkheid van subsidieregelingen moet worden vergroot. Hou het simpel. 3. Kennis en voorbeelden delen Belangrijk is dat goede voorbeelden en kennis worden gedeeld. Maak haalbare voorbeelden zichtbaar en leer van elkaar. Geef innovatieve voorbeeldprojecten in de taal van ondernemers. Ook zou bij subsidieverlening een verplichting kunnen worden opgenomen om kennis en ervaring te delen. Faciliteer dit vervolgens als provincie. Verbind partijen. 4. Werk lokaal Decentralisatie en downscaling geef betrokkenheid en draagvlak. Stimuleer lokaal projecten, systemen, producten en mensen en faciliteer met eenvoudige regelingen. 5. Dilemma: straffen, belonen of verleiden Een dilemma wat in het onderzoek naar voren komt is de keuze tussen straffen, belonen of verleiden. De ene groep vindt dat regelgeving en handhaving werken: energie in de milieuvergunning of EPC aanpassen. Een andere groep vindt dat energie leuk moet blijven, een sport moet zijn en dat vooral ingezet moet worden op verleiden bijvoorbeeld door fanatisme te stimuleren c.q. van enerigebesparing een sport te maken. Weer een andere groep geeft aan dat het een mix van alle drie moet zijn en dat daarbij naar innovatieve instrumenten moet worden gezocht; bijvoorbeeld duurzaam aanbesteden of green deal voor Overijssel. 6. Blijf innoveren Blijven innoveren, maar zet in op haalbare beproefde technologie. Innovatie vooral richten op MKB. 7. Laagdrempelig helpen Belangrijk is dat handen en voeten worden geboden bij energiebesparing. De term ontzorgen wordt hier vaak voor gebruikt. Belangrijk is om het eenvoudig en simpel te houden en in de taal van ondernemers. 8. Maak analyse van belemmeringen Maak een analyse van prikkels waarom mensen niet willen investeren in energieprojecten en vertaal dit naar een aanpak die wel werkt. 9. Richt je ook op gedragsverandering Energiebesparing is meer dan een label A. Het gaat ook om gedragsverandering. 10. Zorg voor continuïteit van beleid Zorg ervoor dat regels niet steeds veranderen. Zorg als provincie voor continuïteit in beleid maar lobby hiervoor ook in Den Haag 11. Let niet allen op het elektriciteitsgebruik maar betrek transport er ook bij 12. Zorg voor makkelijk inzicht in energiegebruik en CO2-besparing (bijvoorbeeld een eenvoudig App) 13. Wees een ondernemende provincie die de stap naar uitvoering maakt door ‘te doen’ en met lef investeert 14. Hou de ambitie vast en toets regelmatig of de doelstelling wordt gehaald en of de juiste instrumenten worden ingezet
Watt? En nu verder… Hoofdrapport
61
De effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel
Wouter Wetzels Marit van Hout Bronia Jablonska Paul Koutstaal Pieter Kroon Paul Lako Arjan Plomp Cees Volkers Juni 2013 ECN-E--13-028
Verantwoording Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Overijssel. Het project staat bij ECN geregistreerd onder projectnummer 5.2065. De contactpersoon is Wouter Wetzels (tel. +31-88-515 8288, e-mail:
[email protected]). De auteurs bedanken Jeffrey Sipma en Casper Tigchelaar voor hun bijdragen.
Abstract The Dutch Province of Overijssel has the ambition to reach a 20% share of renewable energy in 2020. The province is using a range of policy instruments to improve the investment climate for renewable energy and energy savings. Overijssel has asked ECN to investigate which effects can be expected in the period 2007-2020. The policies have significant positive effects on renewable energy, energy efficiency and employment, but are not sufficient for the province to reach the target of 20% renewable energy in 2020.
“Hoewel de informatie in dit rapport afkomstig is van betrouwbare bronnen en de nodige zorgvuldigheid is betracht bij de totstandkoming daarvan kan ECN geen aansprakelijkheid aanvaarden jegens de gebruiker voor fouten, onnauwkeurigheden en/of omissies, ongeacht de oorzaak daarvan, en voor schade als gevolg daarvan. Gebruik van de informatie in het rapport en beslissingen van de gebruiker gebaseerd daarop zijn voor rekening en risico van de gebruiker. In geen enkel geval zijn ECN, zijn bestuurders, directeuren en/of medewerkers aansprakelijk ten aanzien van indirecte, immateriële of gevolgschade met inbegrip van gederfde winst of inkomsten en verlies van contracten of orders.”
Inhoudsopgave Samenvatting
4
1
Inleiding
7
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Energiebalansen voor Overijssel Huishoudens Handel, diensten en overheid Industrie Verkeer en vervoer Land- en tuinbouw Energievoorziening Totaal provincie Overijssel
8 8 10 12 15 19 21 23
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Beleidseffecten Hoofdlijnen energiebeleid Overijssel Achtergrondscenario Opwekking van hernieuwbare energie Energiebesparing bij woningen en bedrijven Verkeer en vervoer en energie-infrastructuur Werkgelegenheidseffecten Onzekere factoren en doorkijk
26 26 28 30 34 36 37 45
4
Conclusies
48
Literatuur
50
Bijlagen A.
Tabellen
53
B.
Toelichting bij energiebalans
55
C.
Overige uitgangspunten Energiefonds
57
D.
Energiebalansen per jaar
59
ECN-E--13-028
3
Samenvatting De Provincie Overijssel heeft de ambitie om in 2020 een aandeel van 20% hernieuwbare energie te bereiken. Overijssel richt zich op het creëren van een goed investeringsklimaat voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Het is de bedoeling dat het provinciale energiebeleid bijdraagt aan lastenverlichting, energiezekerheid, werkgelegenheid en innovatie. De Provincie Overijssel heeft ECN gevraagd onderzoek te doen naar de effecten van het Overijsselse energiebeleid. De twee onderzoeksvragen zijn: 1. Wat zijn de beleidseffecten van het Energiepact en het programma Nieuwe Energie? 2. Wat is de verwachting met betrekking tot het halen van de doelen tot en met 2020? Het aandeel hernieuwbare energie was in 2007 2,5% en is in 2011 toegenomen tot 4,5%. Uit dit onderzoek van ECN blijkt dat bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie in de periode 2007-2020 een sterke groei plaatsvindt. Dit is echter niet voldoende om het doel van 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen: in 2020 is het aandeel naar verwachting circa 11%. De effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel zijn als volgt ingeschat: In 2020 is er een aanzienlijk effect van het energiebeleid van Overijssel op het aandeel hernieuwbare energie. In het scenario zonder het beleid van Overijssel is het aandeel hernieuwbare energie in 2020 niet circa 11% maar circa 6%. Het beleid heeft ook invloed op de vraag naar energie. Het totaal energetisch eindverbruik in 2020 is zonder beleid van Overijssel circa 107 PJ en met beleid van Overijssel ongeveer 2 PJ lager. De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel zijn naar verwachting circa 5.500 extra arbeidsjaren in 2012-2020 en circa 800 extra arbeidsjaren in 2007-2011. De onderzoeksmethode Om de onderzoeksvragen te beantwoorden heeft ECN het energiegebruik, de energieopwekking en de CO2-emissie van de Provincie Overijssel in kaart gebracht. Voor de jaren 2007 en 2011 zijn voor zes sectoren energiebalansen opgesteld. Daarnaast is een raming gemaakt van de ontwikkelingen tot 2020.
4
Als achtergrondscenario is een raming gebruikt die het PBL en ECN in 2012 hebben uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze nationale raming van de uitstoot van broeikasgassen, de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen en de productie van hernieuwbare energie is bedoeld om inzicht te geven in de voortgang bij het realiseren van de Nederlandse doelstellingen voor klimaat, lucht en energie. Bij het bepalen van de beleidseffecten is een aantal vereenvoudigende aannames gemaakt omdat de bijdrage van de provincie niet altijd precies te bepalen is. Het effect van het beleid van Overijssel is bijvoorbeeld vaak moeilijk te isoleren van gemeentelijk, nationaal en Europees beleid. Als criterium voor het bepalen van het beleidseffect is gebruikt dat de provincie een substantiële bijdrage levert aan de realisatie van de projecten, bijvoorbeeld door financiering, subsidiëring, vergunningverlening of politieke inspanningen. Beperkingen aan de beschikbare data en informatiebronnen maken de resultaten onzeker. Om een totaalbeeld te kunnen geven is een groot aantal verschillende bronnen gebruikt en zijn diverse aannames gemaakt. Het energiebeleid van de Provincie Overijssel In mei 2008 heeft de provincie Overijssel in het Statenvoorstel ‘Uitwerking Programma Energiepact Overijssel’ beleid in gang gezet om de CO2-uitstoot in Overijssel te reduceren. Het programma Nieuwe Energie is een doorontwikkeling van het programma Energiepact. Onderdeel van het onderzochte beleid is het Energiefonds Overijssel dat op 17 januari 2013 is opengesteld. Het Energiefonds levert financiële bijdragen aan projecten door middel van participaties, leningen en garanties. Tussen 2007 en 2020 daalt de CO2-uitstoot De ambitie van het Energiepact Overijssel was om in 2020 een reductie van de jaarlijkse CO2-uitstoot te realiseren van 2,2 Megaton per jaar ten opzichte van 1990. Om deze ambitie te realiseren zou de uitstoot moeten worden verlaagd tot 5,0 Megaton CO2/jaar in 2020. In 2011 is van deze doelstelling afgestapt. In de raming daalt de CO2-emissie van 6,0 Megaton in 2007 naar 5,7 Mton in 2011 en 4,9 Megaton in 2020. Deze daling zou voldoende zijn om de oorspronkelijke ambitie te realiseren. De emissiereductie is voornamelijk het gevolg van een toename van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, een afname van de elektriciteitsproductie en toepassing van energiebesparende maatregelen. Effecten van beleid op de energievraag Tussen 2007 en 2020 daalt de totale nuttige warmtevraag en stijgt de elektriciteitsvraag. Het verbruikssaldo van aardgas en aardolie neemt af, terwijl het verbruikssaldo van elektriciteit toeneemt. Het totaal energetisch eindverbruik in 2020 zou zonder beleid van Overijssel circa 107 PJ zijn geweest, maar is met beleid van Overijssel ongeveer 2 PJ lager. Aan deze daling van het energetisch eindverbruik dragen diverse beleidseffecten bij, zoals van het Energiefonds Overijssel, de restwarmtelevering door Twence en de duurzaamheidsleningen voor energiebesparing in woningen.
ECN-E--13-028
5
Effecten van beleid op de werkgelegenheid De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel bedragen naar verwachting circa 5.500 extra arbeidsjaren in de periode 2012-2020. Dit is inclusief fabricage van hernieuwbare productiecapaciteit, die naar verwachting voornamelijk in het buitenland plaats zal vinden. Exclusief fabricage gaat het om circa 4.500 arbeidsjaren. In 2007-2011 zijn de werkgelegenheidseffecten circa 800 arbeidsjaren (inclusief fabricage) en circa 600 arbeidsjaren (exclusief fabricage). Deze totalen geven naar verwachting het merendeel van de te verwachten impact van het energiebeleid van Overijssel op de directe werkgelegenheid. De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben over de gehele periode een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen. De gerapporteerde werkgelegenheidscijfers zijn bruto cijfers. Hierbij is geen rekening gehouden met verdringing van arbeid in andere sectoren. De gerapporteerde cijfers zullen daarom een overschatting geven van de daadwerkelijke winst in arbeidsjaren door het gevoerde energiebeleid.
6
1 Inleiding De Provincie Overijssel heeft de ambitie om in 2020 een aandeel van 20% hernieuwbare energie te bereiken. Overijssel richt zich op het creëren van een goed investeringsklimaat voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Het is de bedoeling dat het provinciale energiebeleid bijdraagt aan lastenverlichting, energiezekerheid, werkgelegenheid en innovatie. De provincie zet hiervoor diverse beleidsinstrumenten in, waaronder het Energiefonds Overijssel. Het beleidsprogramma ‘Nieuwe Energie’ is sinds 2012 de opvolger van het Energiepact en loopt door tot en met 2014. De Provincie Overijssel heeft ECN gevraagd onderzoek te doen naar de effecten in de periode 2007-2020 van het Overijsselse energiebeleid. De twee onderzoeksvragen zijn: 1. Wat zijn de beleidseffecten van het Energiepact en het programma Nieuwe Energie? 2. Wat is de verwachting met betrekking tot het halen van de doelen tot en met 2020? Om deze vragen te beantwoorden heeft ECN het energiegebruik, de energieopwekking en de CO2-emissie van de Provincie Overijssel in kaart gebracht. Voor de jaren 2007 en 2011 zijn voor zes sectoren energiebalansen opgesteld. Daarnaast is een raming gemaakt van de ontwikkelingen tot 2020. Hierbij is een inschatting gemaakt van de effecten van het beleid van de provincie, inclusief de werkgelegenheidseffecten. De uitgangspunten sluiten zoveel mogelijk aan bij de nationale raming van energiegebruik en emissies die PBL en ECN in 2012 hebben uitgevoerd. Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft energiebalansen voor zes sectoren, namelijk de huishoudens, de sector handel, diensten en overheid, de industrie, de sector verkeer en vervoer, de land- en tuinbouw en de energievoorziening. Voor elk van deze sectoren wordt toegelicht hoe de energiebalans voor 2007 en 2011 is samengesteld en welke ontwikkelingen tot 2020 verwacht worden. Hoofdstuk 3 beschrijft het energiebeleid van de provincie en het achtergrondscenario en gaat in op de verwachte effecten van het provinciale beleid voor energiebesparing in woningen en bedrijven, de opwekking van hernieuwbare energie en de werkgelegenheid. Ten slotte beantwoordt Hoofdstuk 3 de onderzoeksvragen.
ECN-E--13-028
Inleiding
7
2 Energiebalansen voor Overijssel Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het energiegebruik, de energieopwekking en de CO2-emissie van de verbruikssectoren in Overijssel. Voor 2007 en 2011 wordt een energiebalans opgesteld. Ook wordt voor elke sector een raming gemaakt voor het jaar 2020.
2.1 Huishoudens Het huishoudelijk energiegebruik wordt hoofdzakelijk bepaald door de behoefte aan verwarming, warm water en aan elektriciteit voor apparaten en verlichting. Om de energiebalans voor Overijssel te bepalen is een raming van de ontwikkeling van het huishoudelijk energiegebruik van Nederland (Verdonk en Wetzels, 2012) teruggeschaald. Voor het gasverbruik is dit gebeurd op basis van het aantal woningen in Overijssel ten opzichte van het aantal woningen in Nederland, rekening houdend met de verschillen tussen woningklassen. De vergelijking is gemaakt op basis van het type (vrijstaand, meergezins, etc.), eigendom (koop, sociale of particuliere huur) en bouwperiode. De verdeling naar woningklassen die dit voor Overijssel oplevert is voor 2011 bekend uit statistische gegevens van het CBS (CBS Statline, 2012b). Voor toekomstige jaren is dezelfde verdeling aangehouden. De raming van het totaal aantal woningen in Overijssel in 2020 is gebaseerd op Primos prognoses (ABF Research, 2012) van de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Nederland en Overijssel.
Omdat het in Overijssel gemiddeld kouder is, is het gasverbruik in woningen hoger.
8
Bij het gasverbruik voor verwarming spelen verschillen in weersomstandigheden een rol. In Overijssel is het in de winter kouder dan in de rest van Nederland. Daarom is een factor op dit gasverbruik gezet die het verschil in graaddagen in Overijssel in vergelijking met Nederland meeneemt. Deze graaddagenfactor resulteert in een bijna 6% hoger gasverbruik dan gemiddeld voor Nederland.
Het elektriciteitsverbruik van alle huishoudens in Nederland is teruggeschaald naar het verbruik van de huishoudens in Overijssel. Ook hier zijn CBS statistieken en Primos prognoses gebruikt (ABF Research, 2012). Daarbovenop is een algemene factor gebruikt om mee te nemen hoeveel het gemiddeld elektriciteitsverbruik per huishouden in Overijssel afwijkt van dat van Nederland. Het gemiddeld elektriciteitsverbruik in Overijssel in huishoudens ligt ruim 7% hoger dan gemiddeld in Nederland. Deze factor is gebaseerd op statistieken over vier jaar (2008 t/m 2011) uit het HOME onderzoek naar het energiegebruik van huishoudens. Het verschil volgt uit vergelijking van het gemiddelde elektriciteitsverbruik van huishoudens in Overijssel en Nederland gebaseerd op opgave van meterstanden van ruim 3.000 huishoudens in Nederland. Er is geen duidelijke oorzaak bekend. Het aantal soorten (type, energiezuinigheidsklassen) en gebruik van apparaten, installaties en verlichting is divers. Wel is bekend dat de gemiddelde woning in Overijssel groter is dan de gemiddelde woning in Nederland (ABF Research, 2012).
Het gemiddeld elektriciteitsverbruik in huishoudens ligt ruim 7% hoger dan gemiddeld in Nederland.
Tabel 1 laat het aandeel van huishoudens in Overijssel zien van verwarming en warm water (gas) en elektriciteit in het totale verbruik van Nederlandse huishoudens.
Tabel 1: Finaal energiegebruik huishoudens Overijssel t.o.v. Nederland, verwarming/warm water en elektriciteit Jaar 2007
Aandeel warmteverbruik Overijssel 6,5%
Aandeel elektriciteitsverbruik Overijssel 6,9%
2011
6,5%
6,9%
2020
6,4%
6,9%
Tabel 2 laat de energiebalans voor de huishoudens in Overijssel in 2007, 2011 en 2020 zien. Zie Bijlage B voor uitleg over de posten in de energiebalans. De belangrijkste energiedragers voor de huishoudens zijn aardgas en elektriciteit. Het gebruik van biomassa betreft hoofdzakelijk houtkachels in woningen. Tussen 2011 en 2020 daalt de warmtevraag, onder andere door energiebesparing (bijvoorbeeld door isolatie en zuiniger CV-ketels) in bestaande woningen en vervanging van bestaande woningen door zuinigere nieuwbouwwoningen. Het elektriciteitsverbruik neemt tussen 2011 en 2020 licht af. Het bezit van apparaten neemt toe, maar deze worden wel zuiniger onder invloed van energielabels en Ecodesignnormen. De warmtelevering aan huishoudens is tussen 2007 en 2011 sterk toegenomen doordat de afvalverbrandingsinstallatie van Twence in 2010 is gestart met het leveren van warmte aan woningen. De productie van elektriciteit met zonnepanelen neemt tot 2020 sterk toe. De huishoudens produceren daarnaast hernieuwbare warmte met zonneboilers, warmtepompen en warmte/koude opslagsystemen (de laatste twee zijn opgenomen onder winning van overige warmte).
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel
9
Tabel 2: Energiebalansen voor de sector Huishoudens Huishoudens Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
26,45
28,06
25,05
0,01
0,00
0,00
0,24
0,22
0,18
19,14
20,09
16,84
6,07
6,32
6,24
0,17
0,52
0,84
0,00
0,00
0,00
0,82
0,90
0,95
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,02
0,19
0,00
0,02
0,19
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,05
0,13
0,39
0,04
0,05
0,09
0,00
0,00
0,00
0,02
0,08
0,30
0,00
0,00
0,00
0,82
0,90
0,95
17,68
18,90
16,41
6,07
6,32
6,24
1,10
1,15
0,97
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
2.2 Handel, diensten en overheid De sector handel, diensten en overheid bestaat onder andere uit kantoren, horeca, scholen en ziekenhuizen. ECN gebruikt het simulatiemodel SAVE-S om het energiegebruik in de sector op nationaal niveau te ramen. Voor deze raming wordt gekalibreerd op het historisch verbruik uit de Milieustatistieken van het CBS. Het verbruik is hierbij ingedeeld naar economische dienstensectoren (SBI-code 2008). Dit verbruik wordt geschat aan de hand
10
van de uitgaven voor energie. Er vindt een correctie plaats op basis van gegevens uit de statistiek ‘Nederlandse Energiehuishouding’ van het CBS. SAVE-S zet het energieverbruik om naar verbruik per gebouwtype (kantoor, school, verzorgings-/verpleeghuis, supermarkt, etc.) door aan iedere economische sector een dominant gebouwtype te koppelen. Het toekomstig energieverbruik wordt geraamd met behulp van zogenaamde energierelevante grootheden. Een voorbeeld daarvan is 2 de ontwikkeling van het kantooroppervlak in m bruto vloeroppervlak, dat gebaseerd is op de ontwikkeling van het aantal FTE, het aandeel kantoorgebonden FTE hierin en de ontwikkeling van het ruimtegebruik per kantoorgebonden FTE. Tabel 3 geeft de verdeling van het energieverbruik per gebouwtype weer voor Overijssel. Kantoren zijn een belangrijk gebouwtype. Het aandeel van Overijssel in de Nederlandse beroepsbevolking blijft tot 2020 vrijwel constant. Het aandeel in de kantorenvoorraad blijkt iets te zijn toegenomen. Er is relatief meer kantoorruimte nodig vanwege de toename van het aandeel van administratieve en dienstverlenende activiteiten.
Tabel 3: Aandelen van gebouwtypen in het energiegebruik van de handel, diensten en overheid
Kantoren, inclusief bedrijfshallen Horeca, Supermarkt, Winkel zonder koeling, Groothandels, Sport en recreatie, Autobedrijven Scholen Ziekenhuizen en Verpleeghuizen Totaal
2007 warmte
2011 warmte
2007 elektriciteit
2011 elektriciteit
27%
29%
40%
40%
51%
49%
48%
48%
9%
9%
5%
5%
13%
14%
6%
7%
100%
100%
100%
100%
Voor Overijssel geldt dat er relatief wat meer nieuwbouw plaatsvindt dan in Nederland als geheel en dat er net een fractie minder leeg staat, wat de aanname van een relatief snellere groei van de kantorenvoorraad ondersteunt. Dit proces lijkt zich te stabiliseren. Tabel 4 geeft de energiebalans voor de sector handel, diensten en overheid. De belangrijkste energiedragers zijn aardgas en elektriciteit. De warmtevraag groeit, met name van ziekenhuizen en verpleeghuizen. Het elektriciteitsverbruik neemt toe door een toenemende kantoorwerkgelegenheid en een intensivering van ICTtoepassingen. De warmtekrachtcentrale Enschede en de afvalverbrandingsinstallatie van Twence leveren warmte aan de sector handel, diensten en overheid. Deze warmtelevering neemt toe. De sector wekt zelf elektriciteit en warmte op met WKK-gasmotoren. De winning van hernieuwbare energie neemt toe. De sector maakt gebruik van zonnepanelen, warmte/koude opslag, warmtepompen en houtgestookte installaties (in de tabel vallen warmte/koude opslag en warmtepompen onder winning van overige warmte).
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 11
Tabel 4: Energiebalansen voor de sector Handel, diensten en overheid Handel, diensten en overheid Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
19,98
21,35
21,38
0,00
0,00
0,00
0,07
0,00
0,00
12,93
13,25
12,02
6,59
6,86
7,20
0,31
1,15
1,96
0,00
0,00
0,00
0,07
0,08
0,19
0,00
0,00
0,00
1,37
1,13
1,13
0,69
0,52
0,52
0,41
0,38
0,38
0,00
0,02
0,19
0,00
0,02
0,19
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,04
0,24
0,90
0,00
0,00
0,02
0,00
0,00
0,00
0,04
0,24
0,88
0,00
0,00
0,00
0,07
0,08
0,19
9,98
11,03
10,98
7,01
7,24
7,58
0,74
0,75
0,68
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
2.3 Industrie De industrie in de provincie Overijssel kent een relatief beperkt aantal grote energieintensieve bedrijven. De sector industrie in Overijssel is geanalyseerd met de database van Emissieregistratie van het RIVM. Bedrijven die van overheidswege een Milieujaarverslag dienen in te leveren worden in deze database opgenomen. De gegevens over bedrijven in Overijssel zijn gebruikt voor het berekenen van het energieverbruik per sector in de provincie Overijssel en voor een raming voor 2020. Een complicatie daarbij is dat niet voor elk
12
bedrijf voor elk jaar een emissie is gerapporteerd. Hiervoor is gecorrigeerd, onder andere op basis van door de Provincie Overijssel verzamelde gebruikscijfers van bedrijven in het kader van vergunningverlening en handhaving. De energiebalans voor de bouw is bepaald op basis van het verbruik van de bouw in Nederland en het aantal inwoners in de provincie ten opzichte van het nationaal totaal, gezien de lage dekking van de database van Emissieregistratie voor deze sector. Er is een aantal chemische concerns actief in Overijssel, waarvan het in Hengelo gevestigde AkzoNobel veruit de grootste is. De energievoorziening voor dit bedrijf wordt verzorgd met de warmtekrachtinstallatie Salinco. Deze installatie is volgens nieuwsberichten sinds 2009 volledig in eigendom van AkzoNobel. Onder meer door inzet van externe stoom zal de inzet van deze installatie naar verwachting afnemen. Het energieverbruik van deze installatie heeft een aanzienlijk aandeel in het totale industriële energieverbruik in de provincie. Daarnaast zijn er nog andere, aanmerkelijk kleinere chemische concerns actief met een diverse productportfolio.
AkzoNobel is het grootste chemische concern in Overijssel.
De voedings- en genotmiddelenindustrie is ook van belang. Op diverse locaties zijn zuivelverwerkende bedrijven gevestigd, maar ook bierproductie, zoetstoffenproductie, vleesverwerking en productie van bakkersproducten vinden plaats. Tenslotte vormen de sectoren textiel, bouw, overige industrie, bouwmaterialen en overige metaal het resterende deel van het industrieel energieverbruik. De sector textiel kent een aantal relatief grote textiel- en tapijtproducerende bedrijven. Het verbruik aan olieproducten blijkt het meest plaats te vinden in de sectoren bouw, bouwmaterialen en overige industrie. Mogelijk hangt dit samen met gebruik van mobiele werktuigen op het bedrijfsterrein. De overige industrie omvat een veelheid aan bedrijven met diverse activiteiten. De meeste van deze sectoren kennen een beperkte toename van het energiegebruik door een toename in economische activiteit. In de periode 2000-2010 was het besparingstempo van de industrie in Nederland ongeveer 1,0% per jaar (Gerdes en Boonekamp, 2012). De gevolgen van de economische crisis op de energiebesparing zijn het duidelijkst zichtbaar in de industrie. Onderbezetting van productie-installaties zorgde voor meer verbruik per hoeveelheid product en investeringen in nieuwe installaties namen af. De verwachting is dat het besparingstempo de komende jaren op een ongeveer gelijk niveau blijft. Er is aangenomen dat het besparingsbeleid voor de industrie op hoofdlijnen ongewijzigd blijft. Veel energiebeleid (bijvoorbeeld de meerjarenafspraken en het emissiehandelssysteem) is gericht op grootverbruikers van energie. De kleinere en minder energie-intensieve maakindustrie heeft vaak minder kennis over energiebesparingsmogelijkheden (Daniëls e.a., 2013). Energie speelt bij deze bedrijven een minder grote rol in de bedrijfsvoering vanwege een beperkter aandeel van energiekosten in de totale kosten. Gebouwgebonden energiegebruik is voor deze bedrijven relatief belangrijk. Subsidiëring en faciliterend beleid, zoals het aanbieden van kennis, kan kleinere bedrijven helpen de besparingsmogelijkheden in kaart te brengen en uit te voeren. Gebruik van verplichtingen en normen ligt voor deze bedrijven meer voor de hand dan bij de energie-intensieve bedrijven. Tabel 5 geeft de energiebalans voor de sector industrie.
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 13
Voor het energiegebruik van de industrie zijn aardgas- en elektriciteitsverbruik het belangrijkst. Olieproducten worden aanzienlijk beperkter verbruikt. Voor zover achterhaalbaar worden kolen vrijwel niet als brandstof ingezet. In 2010 is de afvalverbrandingsinstallatie van Twence warmte gaan leveren aan AkzoNobel. Deze stoomlevering wordt in de periode tot 2020 nog bijna verdubbeld. Het aantal vollasturen van de warmtekrachtinstallatie Salinco van AkzoNobel neemt hierdoor af. Toenemend gebruik van houtgestookte installaties en industriële vergisters verhogen de winning van hernieuwbare energie in de industrie. De slechte economische omstandigheden in 2011 hebben het energiegebruik van de industrie verlaagd.
Tabel 5: Energiebalansen voor de sector Industrie Industrie Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
15,39
14,36
14,50
0,00
0,00
0,00
1,39
1,21
0,73
11,38
9,58
7,43
2,30
2,20
3,34
0,00
1,00
2,00
0,02
0,05
0,20
0,31
0,33
0,80
0,00
0,00
0,00
7,26
5,99
4,38
3,91
3,22
2,28
2,25
1,85
1,34
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,02
0,05
0,20
0,31
0,33
0,80
9,27
8,98
8,68
4,55
4,05
4,68
0,75
0,63
0,47
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
14
2.4 Verkeer en vervoer De sector verkeer en vervoer van Overijssel bevat het wegverkeer, mobiele werktuigen, binnenvaart, recreatievaart en railverkeer. Wegverkeer Om het energiegebruik van het wegverkeer te bepalen zijn op de site van de emissieregistratie de totale CO2-emissies per subsector van het wegverkeer 1 geselecteerd (Emissieregistratie, 2013). Met behulp van de CO2-emissiefactoren kan hier het energieverbruik aan benzine, diesel en LPG uit bepaald worden (RIVM, 2012). Voor het energiegebruik van het wegverkeer is daarna nog gekeken naar de hoeveelheid biobrandstoffen die hiermee gelijktijdig is afgezet (CBS, 2012) versus de brandstofafzet in het wegverkeer (CBS, 2013b). In 2011 bedroeg het aandeel biobrandstoffen in Nederland op energetische basis namelijk 3,3% in benzine en 2,5% in diesel. Tabel 32 in Bijlage B laat zien hoeveel benzine, diesel en LPG in Overijssel wordt gebruikt op basis van de verkeersprestatie en de afzet in 2011. Tabel 33 in dezelfde bijlage geeft een overzicht van het aantal voertuigen in Nederland en het aantal voertuigen in Overijssel.
Het energiegebruik van het wegverkeer is gebaseerd op data van de Emissieregistratie.
In de statistieken blijkt er een verschil te bestaan tussen de emissie (en het brandstofverbruik) op basis van het gereden aantal kilometers en de afzet van brandstoffen aan het wegverkeer. Op basis van de afzetcijfers liggen de verbruikscijfers voor Overijssel iets hoger. Voor de internationale klimaatrapportages en de energiestatistieken worden de afzetcijfers gebruikt. In 2011 is het verschil 10,3%, gebaseerd op de vergelijking van de CO2-emissie van de emissieregistratie met de internationale rapportagecijfers (IPCC) van het CBS (CBS, 2013b). In dit rapport is gebruik gemaakt van de data van de emissieregistratie. Het beeld voor 2020 is geconstrueerd op basis van een raming voor Nederland (Verdonk en Wetzels, 2012), waarin een inschatting is gemaakt van ontwikkelingen in de transportsector. In Tabel 6 zijn de uitkomsten voor 2007, 2011 en 2020 naast elkaar gezet. De emissieregistratie geeft geen gegevens over aardgasvoertuigen. Deze zijn hier op basis van het totaalverbruik van aardgas in 2007 en 2011 door de transportsector en het aandeel van Overijssel toegevoegd.
xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 1
Via de optie ’kaart‘ is hierbij telkens het deel hiervan in Overijssel opgezocht. Dit is gedaan voor de jaren 2005, 2009, 2010 en 2011. Detailcijfers over 2007 en 2011 waren niet beschikbaar.
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 15
Tabel 6: Brandstofverbruik wegverkeer in Overijssel 2007, 2011 en 2020 2007 Aandeel
Verbruik
CO2-
in 2009
Wegverkeer olieproducten Wegverkeer biobrandstoffen Wegverkeer aardgas
Totaal
6,8%
2011 Verbruik
CO2-
emissie
Verbruik
CO2-
emissie
emissie
[PJ]
[Mton]
[PJ]
[Mton]
[PJ]
[Mton]
32,2
2,36
31,9
2,33
27,4
2,01
6,8%
0,70
0
0,88
6,8%
0,002
0
0,04
6,8%
2020
32,9
2,36
0
0,002
32,8
2,34
2,46
0
0,37
0,02
30,2
2,03
Overig verkeer en vervoer In Tabel 7 is het brandstofverbruik van het overige transport opgenomen. De cijfers zijn gebaseerd op de emissieregistratie; de gebruikte methode is vergelijkbaar met die van het wegverkeer. Er is in Overijssel weinig binnenvaart, maar wel een hoog aandeel in de recreatievaart. Vliegverkeer ontbreekt. Er is wel een beperkte hoeveelheid dieselverbruik in het railverkeer.
Tabel 7: Brandstofverbruik overig transport in 2011 Brandstofverbruik in 2011 [PJ]
Overijssel
Aandeel Overijssel
25,30
0,27
1,0%
Recreatievaart
2,50
0,23
9,3%
Railverkeer
1,37
0,10
7,5%
Vliegverkeer
9,99
0
0%
2,73
7,6%
0
0%
3,33
4,2%
Binnenvaart
Mobiele werktuigen
Nederland
35,71
Visserij
4,99
Totaal
79,86
Bron: Emissieregistratie, 2013; bewerking ECN.
Mobiele werktuigen hebben een groot aandeel in het brandstofverbruik van overig transport.
16
Een forse post vormen de mobiele werktuigen. Het verbruik is als volgt verdeeld: 48% landbouw (tractoren), 38% bouwsector (wegenbouwmaterieel), 2% handel, diensten en overheid (heftrucks), 10 % industrie en 3% consumenten (grasmaaimachines). Het aandeel van landbouw is 9,2% van het Nederlandse totaal. Voor de andere industrie is dit 6% en voor de andere sectoren hanteert de emissieregistratie voor Overijssel een aandeel van 6,9%. Voor 2007 zijn vergelijkbare berekeningen gedaan. Ook is op basis van de raming voor Nederland een toekomstbeeld samengesteld. Tabel 8 geeft het brandstofverbruik van het overig transport voor 2007, 2011 en 2020.
Tabel 8: Brandstofverbruik overig transport in Overijssel 2007, 2011 en 2020 2007 Aandeel 2010
2011
2020
Verbruik
CO2-
Verbruik
CO2-
Verbruik
CO2-
[PJ]
emissie
[PJ]
emissie
[PJ]
emissie
[Mton]
[Mton]
[Mton]
Binnenvaart
1,0%
0,23
0,017
0,27
0,020
0,27
0,020
Recreatievaart
9,3%
0,23
0,017
0,23
0,017
0,23
0,017
Railverkeer
7,5%
0,09
0,006
0,10
0,008
0,10
0,007
Mobiele werktuigen
7,6%
2,96
0,220
2,73
0,203
3,21
0,239
Totaal
4,2%
3,51
0,261
3,33
0,247
3,81
0,283
Elektriciteitsverbruik verkeer en vervoer In Tabel 9 is het elektriciteitsverbruik van verkeer opgenomen zoals het CBS dit voor 2010 opgeeft (CBS, 2013b). Er zijn geen specifieke cijfers over het elektriciteitsverbruik van railverkeer per provincie. Niet geëlektrificeerde spoorlijnen liggen vooral in het Noorden en Oosten van Nederland, zodat het elektriciteitsverbruik van het railverkeer in Overijssel gemiddeld lager is dan gemiddeld in Nederland. Opgemerkt moet nog worden dat circa 20% van het verbruik door metro’s en trams (alleen buiten Overijssel) plaatsvindt.
Tabel 9: Elektriciteitsverbruik verkeer 2011 Elektriciteitsverbruik verkeer [TJ] Railverkeer
Nederland 2010
Aandeel Overijssel
Overijssel
4 tot 8%
372
6.180
Wegverkeer Totaal
50 6.220
1,8 tot 6,5 0,7%
2 374
Bronnen: CBS, 2013b; Emissieregistratie, 2013; bewerking ECN.
In 2011 had Overijssel een aandeel van 1,8% in het op naam zetten van elektrische voertuigen (15 voertuigen op een totaal van 817 in Nederland) (Groen7, 2012). Dit zegt weinig over het aandeel in andere jaren. De 6,5 % is het gemiddelde aandeel van Overijssel in het wegverkeer. Er is in het overzicht geen rekening gehouden met het beperkte verbruik van elektrische fietsen. In de raming voor Nederland als geheel (Verdonk en Wetzels, 2012) is verondersteld dat het aandeel van elektriciteit in het wegverkeer gaat toenemen. In 2020 zou 3,4% van de kilometers met personenauto’s en 2,5% van het kilometers met bestelauto’s elektrisch kunnen zijn. Het kan zijn dat deze voertuigen alleen accu’s hebben, of de accu’s aan het net opladen, maar voor de lagere afstanden ook nog een gewone verbrandingsmotor hebben (zogenaamde plug-in hybride). Uitgaand van een evenredig aandeel in Overijssel groeit het verbruik van het wegverkeer naar 0,22 PJ.
Het gebruik van elektriciteit in het wegverkeer zal toenemen.
Energiebalans verkeer en vervoer Tabel 10 geeft de energiebalans voor de sector verkeer en vervoer.
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 17
De groei van het wegverkeer wordt volledig gecompenseerd door het Europese beleid van strengere CO2-normen voor personenauto’s en bestelauto’s. De Europese verplichting tot het bijmengen van biobrandstoffen bij benzine en diesel leidt tot een verdere verlaging van de CO 2-emissie van het wegverkeer. Onder invloed van vooral nationaal beleid neemt het aandeel van aardgas en elektrisch wegverkeer toe.
Tabel 10: Energiebalansen voor de sector Verkeer en vervoer Verkeer en vervoer Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
36,94
36,75
34,86
0,00
0,00
0,00
35,91
35,46
31,43
0,00
0,04
0,37
0,34
0,37
0,60
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,70
0,88
2,46
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,34
0,37
0,60
2,62
2,58
2,31
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
18
2.5 Land- en tuinbouw De land- en tuinbouw bestaat uit de glastuinbouw, de akkerbouw, de opengrondstuinbouw en de veehouderij. Om het aandeel van Overijssel in de Nederlandse land- en tuinbouwactiviteiten te bepalen zijn statistische gegevens van het CBS gebruikt. De aandelen voor Overijssel zijn gebruikt om de energiestatistiek voor Nederland en de raming voor Nederland terug te schalen. In de land- en tuinbouw van Overijssel zijn melkveebedrijven, overige grondgebonden veehouderijbedrijven en de intensieve veehouderij relatief sterk vertegenwoordigd (de Bont e.a., 2011). In 2011 werd ongeveer 16% van het Nederlandse rundvee, 13% van de varkens en 11% van de kippen in Overijssel gehouden (Tabel 11). De glastuinbouw is de meest energie-intensieve landbouwsector. Het glastuinbouwareaal in Overijssel is echter slechts ongeveer 1% van het Nederlandse areaal (Tabel 12).
Overijssel heeft relatief veel veehouderijbedrijven en een beperkt glastuinbouwareaal.
Tabel 11: Aandeel van Overijssel in het aantal gehouden dieren in 2011 (Bron: CBS) Nederland [aantal dieren x1000]
Overijssel [aantal dieren x1000]
Aandeel Overijssel
Kippen
96.919
10.632
11%
Varkens
12.429
166
13%
Rundvee
3.885
615
16%
Schapen
1.088
77
7%
Slachteenden
1.016
63
6%
Kalkoenen
990
70
7%
Edelpelsdieren
978
17
2%
Geiten
380
51
13%
Overig pluimvee
318
23
7%
Konijnen
302
46
15%
Paarden en pony's
137
15
11%
Tabel 12: Aandeel van Overijssel in landbouwactiviteiten in Nederland in 2011 (Bron CBS) Nederland Akkerbouw [x 1000 are] Tuinbouw open grond [x 1000 are]
53.504
Overijssel [PV] 1.589
Aandeel Overijssel 3% 2%
8.855
212
Tuinbouw onder glas [x1000 m2]
102.492
1.400
1%
Grasland en groenvoedergewassen [x 1000 are]
122.454
18.339
15%
Narcissenbroei [1000 kg]
2.852
15
1%
Hyacintenbroei [1000 stuks]
79.815
0
0%
1.440.459
600
0%
190
33
17%
548.066
540
0%
697
0.3
0%
Tulpenbroei [1000 stuks] Witloftrek [x 1000 are] Substraatverbruik paddenstoelen [ton] Champignons [x 1000 m2]
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 19
Tabel 13 geeft de energiebalans voor de sector land- en tuinbouw. Landbouwbedrijven gebruiken aardgas met name voor stal- en kasverwarming. Elektriciteit wordt gebruikt voor diverse toepassingen, zoals de koeling van melk. Glastuinbouwbedrijven produceren warmte voornamelijk met WKK-gasmotoren en ketels. In 2012 is een aardwarmtebron gerealiseerd bij het glastuinbouwgebied Koekoekspolder. Aangenomen wordt dat er in dit gebied nog meer aardwarmtebronnen worden aangelegd. De productie van biogas uit mestvergisting neemt toe. Landbouwbedrijven gebruiken ook in toenemende mate houtgestookte installaties en zonnepanelen.
Tabel 13: Energiebalansen voor de sector Land- en tuinbouw Land- en tuinbouw Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
3,17
3,62
4,08
0,00
0,00
0,00
0,17
0,19
0,15
1,98
2,50
0,65
0,41
0,18
0,16
0,00
0,00
0,77
0,45
0,57
1,93
0,16
0,18
0,42
0,00
0,00
0,00
1,52
2,10
2,55
0,52
0,71
0,31
0,49
0,77
0,88
0,00
0,00
0,05
0,00
0,00
0,05
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,77
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,77
0,00
0,00
0,00
0,45
0,57
1,93
0,16
0,18
0,42
1,71
1,98
1,65
0,90
0,95
1,04
0,12
0,16
0,05
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
20
2.6 Energievoorziening De energievoorziening bestaat uit olie- en gaswinning, elektriciteitsproductie, aardolieraffinaderijen en afvalbedrijven. Daarnaast worden delen van de duurzame energieproductie tot de energiesector gerekend. In dit rapport wordt duurzame energieproductie apart behandeld in paragraaf 3.3. De rioolwaterzuiveringsinstallaties vallen onder de sector afvalbedrijven. In Overijssel is geen oliewinning of olieraffinage aanwezig. Gaswinning Er worden verschillende gasvelden geëxploiteerd in Overijssel, genoemd worden 2 Steenwijk en Hardenberg (TNO, 2012). Deze velden zijn relatief klein en de winningsinstallaties worden niet gerapporteerd in de Emissieregistratie. De gaswinning in Overijssel zal richting 2020 af gaan nemen (NLOG, 2012). De inschatting van de hoeveelheid gewonnen gas is 4,3 PJ in 2007, 2,5 PJ in 2011 en 0,75 PJ in 2020. De winning in Overijssel is hierbij evenredig verondersteld aan de verwachte terugloop bij andere kleine velden op land. Ten opzichte van de totale Nederlandse gaswinning neemt het aandeel van Overijssel af van 0,17% in 2007, via 0,1% in 2011 naar 0,03% in 2020. Het bijbehorende energieverbruik is ingeschat op basis van gegeven van de emissieregistratie (Emissieregistratie, 2013).
De gaswinning in Overijssel zal richting 2020 af gaan nemen.
Een belangrijke installatie voor deze sector is de gascompressor nabij Ommen/Vilsteren. Strikt genomen zorgt deze installatie voor distributie van aardgas en niet voor winning. Veelal wordt deze echter gerapporteerd als winningsbedrijf en de installatie is daarom hier geplaatst. Het gaat hierbij om een compressorstation met 15 gasturbines met een totaal asvermogen van 197 MW. In de periode 2006-2010 ligt het verbruik met een ruime marge rond de 0,4 PJ. In 2011 daalt het naar 0,12 PJ (NEA, 2011). Voor 2020 is verondersteld dat dit weer naar de oude gemiddelde waarde toegaat (zie Tabel 14).
Tabel 14: Gegevens gaswinning en transport 2007 Verbruik
2011 Verbruik
[PJ]
CO2emissie [Mton]
Compressor Ommen/Vilsteren
0,49
Overig
0,08
2020 Verbruik
[PJ]
CO2emissie [Mton]
[PJ]
CO2emissie [Mton]
0,028
0,12
0,007
0,40
0,023
0,004
0,04
0,002
0,04
0,002
Elektriciteitsproductie Er zijn weinig energiebedrijven gevestigd in de provincie Overijssel. De belangrijkste zijn de Harculo-centrale van GDF Suez/Electrabel van 356 MWe en de warmtekracht centrale van Essent in Enschede van 57,5 MWe. De Harculo-centrale heeft de laatste jaren op deellast gedraaid, wat verklaarbaar is voor een gasgestookte centrale. In 2011 is de productie verder verlaagd (NEA, 2011). Deze eenheid is relatief oud en zal in 2020 niet meer gebruikt worden. De warmtekrachtcentrale van Enschede zet warmte af bij
De Harculo-centrale en de warmtekrachtcentrale van Enschede zijn de grootste centrales.
xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 2
Winning deels in Drenthe.
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 21
circa 6.000 huishoudens en 190 bedrijven. Volgens scenario-berekeningen zal de inzet van dergelijke centrales toenemen, wat ook voor deze centrale te verwachten valt gezien de wens van de beheerder om meer warmte af te zetten. Algemeen kan echter ook gesteld worden dat de lokale overheid een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van stadsverwarming. Afvalverbranding In Overijssel is één grote afvalverbrandingsinstallatie (AVI) aanwezig, namelijk die van Twence in Hengelo. Uit de diverse duurzaamheidsverslagen van Twence blijkt dat hier in de periode 2007 tot 2011 de nodige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden (Twence, 2012). In 2008 is er bij Twence een biomassa-elektriciteitscentrale (BEC) in gebruik genomen waarin afvalhout wordt verbrand. In 2009 is een derde verbrandingslijn aan de AVI toegevoegd en een besparingsproject uitgevoerd, waarbij eigen stoom in plaats 3 van aardgas gebruikt wordt voor het herverhitten van rookgassen (Twence, 2009) . In 2007 was circa 48% van de energie-inhoud van het afval biomassa; in 2011 circa 53% (cijfer voor 2010) (NIR, 2012).
Sinds 2010 levert Twence warmte aan woningen en stoom aan AkzoNobel.
In de loop van 2010 is gestart met het leveren van warmte aan woningen en stoom aan AkzoNobel. Volgens HoST is het restwarmtepotentieel van de afvalverbrandingscentrale 4 en de biomassa-elektriciteitscentrale (BEC) van Twence circa 6 PJ/jaar (Conradie, 2006). In 2011 heeft de warmtelevering een substantiële omvang bereikt. Door de 5 warmtelevering is de elektriciteitsproductie gedaald . In 2011 was de inzet van de BEC wat lager dan in voorgaande jaren. Verder is dat jaar bij Twence ook een vergister in gebruik genomen. In 2011 werd door Twence vanuit de AVI 0,83 PJ elektriciteit aan het net geleverd. De BEC leverde 0,35 PJ en de vergister 0,008 PJ. De elektriciteitsproductie lag hoger, maar circa 0,29 PJ werd door Twence zelf gebruikt en niet aan het net geleverd. Dit eigen verbruik is niet in de energiebalans opgenomen. Bij de verwachting voor 2020 is ervoor gekozen om de afvalinzet van 2011 aan te houden. In 2013 zijn er stappen gezet om de stoomlevering aan Akzo bijna te verdubbelen. Van levering in de daluren, ’s nachts en in het weekend wordt overgeschakeld naar continue levering (Twence, 2013). Dit is meegenomen, en de elektriciteitslevering is gecorrigeerd voor de toegenomen stoomlevering. Energiebalans voor de sector energievoorziening Tabel 15 geeft de energiebalans voor de sector energievoorziening. Detailinformatie over de subsectoren afvalbedrijven, elektriciteitsbedrijven en winningsbedrijven is te vinden in Bijlage D. De omvang van de gaswinning en het bijbehorende energieverbruik zullen in de toekomst afnemen. Aangenomen is dat de behoefte aan gascompressie en transport gelijk blijft. De elektriciteitsproductie neemt af, onder andere door de sluiting van de Harculocentrale. De verbranding van biogeen afval draagt bij aan het verbruikssaldo van biomassa. Overig afval valt onder de ‘Overige energiedragers’. In 2011 heeft de xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx
22
3
Er zijn bij ECN geen cijfers over het aardgasverbruik bij Twence bekend. Er is een inschatting gemaakt op basis van landelijke gemiddelden.
4
Dit geldt als continu geleverd kan worden. Als er geleverd wordt aan de gebouwde omgeving is er ‘s zomers meestal veel minder warmtevraag en is het veel moeilijker om het potentieel volledig te benutten.
5
Bij de levering van 1 Joule warmte daalt de elektriciteitsproductie met circa 0,2 Joule.
warmtelevering van Twence een substantiële omvang bereikt en de stoomlevering wordt daarna nog verhoogd. Het opgesteld vermogen van windturbines neemt tussen 2011 en 2020 toe tot 80 MW.
Tabel 15: Energiebalansen voor de sector Energievoorziening Energievoorziening Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
8,20
6,25
5,13
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
9,37
3,25
2,97
-4,18
-2,50
-2,09
-0,39
-2,31
-3,51
0,07
0,07
0,01
1,76
4,91
4,91
1,57
2,83
2,83
12,09
10,74
10,13
0,39
2,31
3,51
4,18
2,50
2,09
0,00
0,05
0,69
0,00
0,00
0,00
0,00
0,05
0,69
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,07
0,07
0,01
1,76
4,91
4,91
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,65
0,41
0,39
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
2.7 Totaal provincie Overijssel Tabel 16 geeft een totaaloverzicht van het energiegebruik en de energieopwekking in Overijssel. Het totaal energetisch eindverbruik in is 110 PJ in 2007 en 2011 en neemt
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 23
daarna af tot 105 PJ in 2020. Tussen 2007 en 2020 daalt de totale nuttige warmtevraag en stijgt de elektriciteitsvraag. Het verbruikssaldo van aardgas en aardolie neemt af, terwijl het verbruikssaldo van elektriciteit toeneemt.
De CO2-emissie daalt tot 4,9 Megaton in 2020.
In dit scenario daalt de CO2-emissie van 6,0 Megaton in 2007 naar 5,7 Mton in 2011 en 4,9 Megaton in 2020. Dit is voornamelijk het gevolg van een toename het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, een afname van de elektriciteitsproductie en toepassing van energiebesparende maatregelen.
Tabel 16: Energiebalansen voor de Provincie Overijssel Totaal provincie Overijssel Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
2007
2011
2020
110,15
110,39
105,00
0,01
0,00
0,00
37,79
37,08
32,49
54,79
48,71
40,28
11,53
13,43
15,46
0,10
0,37
2,07
0,53
0,69
2,15
3,82
7,27
9,72
1,57
2,83
2,83
22,24
19,96
18,19
5,51
6,75
6,62
7,33
5,50
4,69
0,01
0,09
1,12
0,01
0,04
0,43
0,00
0,05
0,69
0,00
0,00
0,00
0,10
0,37
2,07
0,04
0,05
0,11
0,00
0,00
0,77
0,06
0,32
1,19
0,53
0,69
2,15
3,13
6,39
7,26
38,64
40,89
37,72
18,87
18,93
20,15
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton] Totaal energetisch eindverbruik [PJ]
24
5,98 110,0
5,68 110,2
4,87 104,8
Tabel 17 geeft een totaaloverzicht van de winning van hernieuwbare energie in Overijssel. De hoeveelheid hernieuwbare energie is bepaald volgens de brutoeindverbruiksmethode van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (2009). Het aandeel hernieuwbare energie neemt toe van 2,5% in 2007 tot 4,5% in 2011. In 2020 is het aandeel circa 11%. De grootste bijdragen aan het aandeel hernieuwbare energie komen van biobrandstoffen, biomassa-inzet in de afvalverbrandingsinstallatie en houtgestookte installaties bij bedrijven. Bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie vindt in de periode 2007-2020 een sterke groei plaats.
In 2020 is het aandeel hernieuwbare energie circa 11%.
Tabel 17: Bijdrage van hernieuwbare energie in Overijssel aan het aandeel hernieuwbare energie [PJ]
2007
2011
2020
Zon-PV
0,01
0,04
0,43
Windenergie
0,00
0,05
0,69
Waterkracht
0,00
0,00
0,00
Zon
0,04
0,05
0,11
Aardwarmte
0,00
0,00
0,77
Overig
0,06
0,32
1,19
Stortplaatsen
0,03
0,01
0,00
RWZI
0,004
0,004
0,004
Covergisting mest
0,21
0,28
1,06
Industriële vergisters
0,01
0,03
0,11
Houtkachels huishoudens
0,82
0,90
0,95
Houtgestookte installaties bedrijven
0,54
0,59
1,41
AVI
0,26
1,15
1,58
Overige biomassaverbranding
0,07
0,68
0,68
Hernieuwbare elektriciteit
Hernieuwbare warmte
Biogas
Biomassa
Biobrandstoffen
0,70
0,88
2,46
Totaal
2,75
4,97
11,43
Totaal energetisch eindverbruik
110,0
110,2
104,8
Aandeel hernieuwbare energie
2,5%
4,5%
10,9%
ECN-E--13-028
Energiebalansen voor Overijssel 25
3 Beleidseffecten Dit hoofdstuk gaat over de effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel. Eerst wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het provinciale energiebeleid en op de nationale raming die gebruikt is als achtergrondscenario. Daarna worden de beleidseffecten gegeven voor: opwekking van hernieuwbare energie; energiebesparing bij woningen en bedrijven; verkeer en vervoer en energie-infrastructuur; werkgelegenheid.
3.1 In 2008 heeft Overijssel beleid in gang gezet om de CO2uitstoot te reduceren.
Hoofdlijnen energiebeleid Overijssel
In mei 2008 heeft de provincie Overijssel in het Statenvoorstel ‘Uitwerking Programma Energiepact Overijssel’ beleid in gang gezet om de CO2-uitstoot in Overijssel te reduceren. De ambitie was om in 2020 een reductie van de jaarlijkse CO2-uitstoot te 6 realiseren van 2,2 Mton per jaar ten opzichte van 1990. Het gaat om een verlaging van 7,2 Mton CO2 per jaar in 1990 naar 5,0 Mton CO2 per jaar in 2020. Dit komt overeen met een reductie van ongeveer 30%. Het Energiepact bestond uit alle partijen die afspraken maken met de Provincie. De rol van de Provincie was kaders te stellen, te informeren, verbinden, versnellen en reguleren. In juni 2010 is in het Statenvoorstel ‘Versnelling CO 2-reductieprogramma Energiepact’ de ambitie vastgelegd om het halen van de emissiereductiedoelstelling te versnellen richting 2017. Dit Statenvoorstel legt de nadruk op andere financieringsvormen dan subsidies, zoals deelnemingen, leningen en garanties.
In 2011 werd de nieuwe doelstelling om een aandeel van 20% hernieuwbare energie te bereiken.
26
In april 2011 is in het hoofdlijnenakkoord ‘De Kracht van Overijssel Hoofdlijnenakkoord 2011-2015’ afgestapt van de emissiereductiedoelstelling. De nieuwe doelstelling werd om in 2020 een aandeel van 20% hernieuwbare energie te bereiken. Om dit te halen xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 6
Reductie van de emissie van overige broeikasgassen zoals methaan en lachgas maakt geen deel uit van het Energiepact.
wordt zowel ingezet op hernieuwbare energie als op energiebesparing. Deze inzet zou op den duur moeten leiden tot lastenverlichting, meer werkgelegenheid en een aantrekkelijker vestigings- en woonklimaat. Het programma Nieuwe Energie is een doorontwikkeling van het programma Energiepact. Het ‘Programmaplan 2012-2015’ van februari 2012 stelt dat Provincie zich moet richten op het creëren van een goed investeringsklimaat voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Naast lastenverlichting en meer energiezekerheid worden ook meer werkgelegenheid en innovatie beoogd. In oktober 2012 is in het projectplan Nieuwe Energie ‘Energiebesparing bedrijven: opschaling naar grootgebruikers’ een aanpak geformuleerd waarmee de provincie Overijssel energiebesparing bij bedrijven verder wil stimuleren. Bij het bepalen van de beleidseffecten wordt aangenomen dat het programma Nieuwe Energie vanaf 2015 vervalt. Alleen de effecten van beleid dat voor 2015 in werking is gezet is meegenomen. De beleidsuitgangspunten voor het beleid van Overijssel voor energiebesparing en hernieuwbare energie worden verder toegelicht in de paragrafen 3.3 en 3.4. Energiefonds Overijssel Het Energiefonds Overijssel is op 17 januari 2013 opengesteld. De totale omvang van het fonds is € 250 miljoen. Het Energiefonds levert financiële bijdragen aan projecten door middel van participaties, leningen en garanties. De doelgroepen zijn: Ondernemingen die zich richten op energiebesparing of de productie van hernieuwbare energie. Dit gaat ook om bedrijven die zich richten op technologische innovatie. Woningbouwcorporaties die investeren in slim energiegebruik en/of opwekking van hernieuwbare energie.
Het Energiefonds Overijssel levert financiële bijdragen aan hernieuwbare energie en besparingsprojecten.
Het Energiefonds Overijssel streeft ernaar om bij het financieren van projecten gemiddeld 2% onder de marktrente te blijven. Het fonds stelt zich ten doel alleen financiële bijdragen te leveren aan projecten die niet in aanmerking komen voor volledige reguliere financiering door een kredietinstelling of financier. Een adviescommissie beslist welke aanvragen in aanmerking komen voor financiering. Hoe de middelen van het Energiefonds ingezet zullen worden is nog niet bekend. De volgende verdeling is als uitgangspunt gebruikt: € 100 miljoen voor energiebesparing en hernieuwbare energie in woningen; € 125 miljoen voor hernieuwbare energie of energiebesparing door ondernemingen; € 25 miljoen voor technologische innovatie. Investeringen in technologische innovatie hebben geen directe invloed op de hoeveelheid energiebesparing en hernieuwbare energie. Indirect kunnen de investeringen wel invloed hebben. De bio-olie die geproduceerd wordt in een nieuwe pyrolysefabriek kan bijvoorbeeld gebruikt worden om hernieuwbare warmte en elektriciteit op te wekken.
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 27
De looptijd per financiering is circa 10 jaar. De totale bestaansduur van het fonds is circa 15 jaar. Rendementen van het fonds komen in principe ten gunste van de bestemmingsreserve. Garanties die vrijvallen voordat het fonds volledig is besteed kunnen wel opnieuw ingezet worden voor financiering. De voor risicovoorziening benodigde reserve is door de Provincie Overijssel al opzij gezet. Het jaarlijks streefrendement voor het fonds is 2%. Op leningen aan woningbouwcorporaties wordt het streefrendement naar verwachting niet gehaald, maar op andere leningen, garanties en participaties kan mogelijk meer rendement gehaald worden. Het rendement van participaties hangt bijvoorbeeld af van de dividenduitkeringen en de uiteindelijke opbrengsten van de verkoop van de aandelen. Bijlage C geeft meer gedetailleerde informatie over de manier waarop het effect van het Energiefonds Overijssel is ingeschat.
3.2 Achtergrondscenario Een nationale raming is gebruikt als achtergrondscenario voor de raming voor Overijssel.
In 2012 hebben het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een raming gemaakt van de uitstoot van broeikasgassen, de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen en de productie van hernieuwbare energie (Verdonk en Wetzels, 2012). Deze nationale raming is gebruikt als achtergrondscenario voor de raming voor Overijssel. Dit houdt in dat de uitgangspunten zo veel mogelijk bij elkaar aansluiten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om aannames over de economische groei, energieprijsontwikkelingen en het nationale en Europese beleid. Het doel van de nationale raming was inzicht te geven in de voortgang bij het realiseren van de Nederlandse doelstellingen voor klimaat, lucht en energie. Bij de raming (een actualisatie van de ‘Referentieraming energie en emissies 2010-2020’) is rekening gehouden met nieuwe economische, demografische en beleidsontwikkelingen. De beleidsuitgangspunten voor de raming zijn gebaseerd op de stand van zaken begin 2012, tijdens de regeerperiode van het kabinet Rutte I. Uitgaande van het vastgestelde en voorgenomen beleid wordt verwacht dat de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen daalt van 210 Megaton CO2-eq. in 2010 tot 203 Megaton CO2-eq. in 2020 (bandbreedte 181 tot 215 Megaton CO2-eq). Het totaal energetisch eindverbruik in dezelfde periode daalt van 2.304 tot 2.183 PJ. Uitgaande van het vastgestelde en voorgenomen beleid van dit kabinet wordt verwacht dat het aandeel hernieuwbare energie in Nederland stijgt van 4% in 2010 tot 11% (bandbreedte 9-12%) in 2020. Dit is een sterke toename, maar desondanks onvoldoende om het Europese doel voor Nederland van 14% in 2020 te halen.
De Nederlandse regering heeft de ambitie om een aandeel van 16% hernieuwbare energie in 2020 te halen.
28
Het kabinet Rutte II heeft in het in oktober 2012 gesloten regeerakkoord de ambitie uitgesproken om een aandeel van 16% hernieuwbare energie in 2020 te halen. Extra bijdragen zijn met name mogelijk voor windenergie op zee, windenergie op land, bij- en
meestook van biomassa in kolencentrales, biomassaverbranding en zonnepanelen (Hekkenberg en Lensink, 2013). De prijzen voor olie, aardgas en kolen op lange termijn zijn gebaseerd op de World Energy Outlook van het International Energy Agency (IEA, 2011). Voor de kortere termijn worden actuele marktprijzen gebruikt (Tabel 18).
Tabel 18: Aannames voor de brandstof- en CO2-prijzen inclusief bandbreedtes (prijzen in € en $ van 2010) Eenheid
2010
2020
2030
Olie
$/vat
78
118 (67-167)
135 (77-192)
Aardgas
€/m3
0,184
0,28 (0,16-0,39)
0,32 (0,18-0,45)
Steenkool
€/ton kolen
74
80 (63-97)
85 (66-103)
CO
€/t CO
14
12 (5-20)
36 (12-60)
2
2
De verwachting voor de CO2-prijs in 2020 lag ongeveer in het midden van de verwachtingen die verschillende marktpartijen begin 2012 hadden. Er is niet uitgegaan van aanscherping van het emissieplafond van het emissiehandelssysteem. De ontwikkeling van de biomassaprijzen is van belang voor de ontwikkeling van de hernieuwbare energieopwekking. Hiervoor wordt aangesloten bij de prijsaannames die zijn gebruikt voor de adviezen over de SDE+. De houtprijs in Overijssel ligt waarschijnlijk hoger dan gemiddeld in Nederland vanwege de vraag naar hout in Duitsland voor hernieuwbare energieopwekking. De actieradius voor mesttransport is ongeveer 20 tot 30 kilometer. De mestprijs in Overijssel ligt ongeveer op het gemiddelde van Nederland.
Hoofdpunten van het beleid in het achtergrondscenario De SDE+ regeling stimuleert de productie van hernieuwbare energie. Er kan subsidie worden aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of groen gas. De energiebelasting is een heffing die verbruikers stimuleert energie te besparen. Bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem moeten verhandelbare emissierechten inleveren voor de uitstoot van broeikasgassen. Met de Energie Investeringsaftrek (EIA) kunnen bedrijven fiscaal voordelig investeren in energiezuinige technieken en duurzame energie. Door Green Deals te sluiten wil de Rijksoverheid helpen bij het realiseren van duurzame initiatieven. Met Energie Prestatie Normen worden eisen gesteld aan de energieprestatie van gebouwen. Het convenant Meer Met Minder heeft als doel om bestaande woningen en gebouwen energiezuiniger te maken. Er is ook een convenant met de woningbouwcorporaties om energiebesparing in de bestaande sociale huurwoningenvoorraad te realiseren.
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 29
De Meerjarenafspraken met industriebedrijven (MEE en MJA3) stimuleren energiebesparing. De Ecodesign richtlijn stelt eisen aan het ontwerp van energieverbruikende apparaten. Personenauto’s en bestelauto’s worden zuiniger doordat op Europees niveau CO2emissie normen zijn ingesteld voor nieuwe voertuigen. Er is een afspraak om tot een aandeel van 10% biobrandstoffen te komen in de afzet van brandstoffen aan het wegverkeer. De overheid stimuleert elektrische voertuigen en aardgasvoertuigen in het verkeer. Kas als Energiebron is een innovatie- en actieprogramma voor energiebesparing en vermindering van de CO2-uitstoot van de glastuinbouw. Meer beleidsinstrumenten zijn te vinden in Bijlage 1 van het rapport over de raming (Verdonk en Wetzels, 2012).
3.3 Opwekking van hernieuwbare energie Beleid van Overijssel heeft een aanzienlijk effect op het aandeel hernieuwbare energie.
Tabel 19 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de opwekking van hernieuwbare energie in Overijssel. In 2020 is er een aanzienlijk effect van het beleid op het aandeel hernieuwbare energie. In het scenario zonder het beleid van Overijssel is het aandeel hernieuwbare energie in 2020 circa 6%. Met het beleid van Overijssel komt het aandeel hernieuwbare energie uit op circa 11%. De uitgangspunten voor de bepaling van de beleidseffecten worden in deze paragraaf toegelicht. De bepaling van beleidseffecten is mede bedoeld om inzicht te geven in de effecten van het beleid van Overijssel op energiegebruik en -opwekking en werkgelegenheid. Hierbij is een aantal vereenvoudigende aannamen gemaakt omdat de bijdrage van de provincie niet altijd precies te bepalen is. Het effect van het beleid van Overijssel is bijvoorbeeld vaak moeilijk te isoleren van gemeentelijk, nationaal en Europees beleid. Als criterium is gebruikt dat de provincie een substantiële bijdrage levert aan de realisatie van de projecten, bijvoorbeeld door financiering, subsidiëring, vergunningverlening of politieke inspanningen.
30
Tabel 19: Hernieuwbare energie met en zonder beleid van de Provincie Overijssel 2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Hernieuwbare energie Elektriciteit
[PJ]
0,01
0,01
0,09
0,33
1,12
Warmte
[PJ]
0,10
0,37
0,37
1,28
2,07
Biogas
[PJ]
0,25
0,23
0,32
0,22
1,18
Biomassa
[PJ]
1,70
2,08
3,31
2,08
4,61
Biobrandstoffen
[PJ]
0,70
0,88
0,88
2,46
2,46
[PJ]
2,75
3,58
4,97
6,37
11,43
[PJ]
110,0
110,8
110,2
106,5
104,8
[%]
2,5
3,2
4,5
6,0
10,9
Totaal hernieuwbare energie Totaal energetisch eindverbruik Aandeel hernieuwbare energie
Figuur 1: Hernieuwbare energie met en zonder beleid van de Provincie Overijssel
Windenergie In het hoofdlijnenakkoord uit 2011 is afgesproken dat er door de Provincie terughoudend wordt omgegaan met windenergie. Provinciale medewerking blijft beperkt tot (zeer) kansrijke gebieden en bedrijventerreinen. In 2011 stond 6 MW aan windturbines opgesteld. In 2012 is 20 MW windvermogen bijgeplaatst. De provincie biedt ruimte om dit uit te breiden tot 80 MW in 2020. Omdat de medewerking van de provincie hiervoor noodzakelijk is wordt dit beschouwd als het effect van Overijssels beleid. Aangenomen wordt dat het windturbinevermogen van 80 MW wordt gerealiseerd.
ECN-E--13-028
De provincie biedt ruimte om het windvermogen uit te breiden tot 80 MW.
Beleidseffecten 31
Bodemenergie In 2012 is bij IJsselmuiden door drie glastuinders een geothermisch warmteproject gerealiseerd. De provincie Overijssel heeft daarvoor een haalbaarheidsonderzoek gefinancierd. De aardwarmtebron bevindt zich op een diepte van circa 1.900 m onder het glastuinbouwgebied 'Koekoekspolder'. Volgens Vorage (persoonlijke communicatie 27 februari 2013) is het vermogen van de geothermische bron 6,5 MWth en het aantal vollasturen 7000. Deze capaciteit is voldoende om in de basislast van de warmtevraag van een glasareaal van 17,5 ha te voorzien door middel van een warmtenet met een lengte van 1,7 km. Naar verwachting zullen in dit gebied in het komende jaar nog twee of drie aardwarmtebronnen worden aangelegd. Volgens (Vorage, 2011) is het gebied 2 van de opsporingsvergunning Koekoekspolder (33,3 km ) geschikt voor zeven doubletten. Aangenomen wordt dat er uitbreiding tot in totaal zes doubletten plaats zal vinden. Deze uitbreiding wordt als beleidseffect van Overijssel beschouwd vanwege inspanningen van de provincie voor de realisatie. Koekoekspolder is naar verwachting de enige locatie in Overijssel waar aardwarmteprojecten gerealiseerd worden. De toepassing van warmte/koude opslag (WKO) en warmtepompen neemt toe. Ondanks de rol van de provincie bij vergunningverlening wordt dit in dit rapport niet als beleidseffect beschouwd van Overijsselse energieprogramma’s.
Met verschillende subsidieregelingen is het plaatsen van zonnepanelen gestimuleerd.
Beleidseffect zonne-energie Volgens de monitoring van de provincie was in 2012 een vermogen 26,4 MWpiek zon-PV geïnstalleerd. Met verschillende subsidieregelingen is sinds 2007 het plaatsen van zonnepanelen gestimuleerd. Dit is gebeurd binnen de tenderregeling, het IMG programma en de programma’s 'Asbest van het dak, energie in het bedrijf' en 'Asbest van het dak, zonnepanelen erop'. Na een demonstratieproject waarin op zes boerderijen het asbestdak is vervangen door zonnepanelen is in 2011 subsidie verleend aan 115 agrarische bedrijven om 14.500 zonnepanelen te installeren. Tot en met 2011 is door de provincie 10,3 MWp zon-PV gesubsidieerd. Het Energiefonds kan zorgen voor een toename van het opgesteld vermogen van zonnepanelen. Bij de raming wordt aangenomen dat 50% van het gesubsidieerde vermogen in de periode tot 2020 ook gerealiseerd zou zijn zonder subsidie van Overijssel. Door dynamiek in de markt is het moeilijk om de subsidie precies goed af te stemmen en is er risico op oversubsidiëring. Het gebruik van zonneboilers door huishoudens wordt niet als beleidseffect beschouwd van Overijsselse energieprogramma’s.
De productie van diverse vormen van bio-energie neemt toe.
32
Beleidseffect bio-energie Vanwege de inzet van de provincie voor de productie van bio-energie wordt de toename van biogas en biomassa als beleidseffect beschouwd. De inzet van de provincie bestaat o.a. uit: Financiële ondersteuning van vergisters en extra steun voor koploperprojecten. Het aanbieden van een kansenkaart bio-energie met informatie over biomassabeschikbaarheid en toepassing van biogas en warmte. Ondersteuning van gemeenten gericht op ruimtelijke inpassing vergistinginstallaties door o.a. een bestuurlijke brief, een themadag bio-energie en een toolkit voor vergunningverlening. Lobby om de hoogte van basisbijdragen en het budget van de SDE+ te verhogen. Instellen van een intern serviceteam ingesteld voor het oplossen van knelpunten bij diverse bio-energieprojecten. Oprichting van een Stimuleringsloket biogas voor de agrarische sector.
Ondersteunen van het Bio Energiecluster Oost Nederland (BEON) van waaruit innovatieve koploperprojecten zijn geïnitieerd. Overleg met netbeheerders in Overijssel over hoe de infrastructuur er uit moet zien. Dit heeft geresulteerd in een Masterplan Groen Gas Overijssel.
Ontwikkelingen in de productie van bio-energie in Overijssel zijn: Uit de monitoring van houtgestookte installaties bij bedrijven zijn 48 installaties bekend. Hier is een aanzienlijke groei te verwachten, onder andere vanwege de beschikbaarheid van SDE+ subsidie. Vanwege de rol van de Provincie bij de vergunningverlening en de inzet van de provincie voor de productie van bio-energie is dit als beleidseffect beschouwd. Het vermogen voor elektriciteitsproductie uit biomassa neemt toe van 2,5 MW in 2007 tot 20 MW in 2011 door ingebruikname van de bio-energiecentrale van Twence. Vanwege de rol van de Provincie bij de vergunningverlening en de inzet van de provincie voor de productie van bio-energie is dit als beleidseffect beschouwd. Bij houtkachels voor huishoudens wordt tot 2020 weinig ontwikkeling verwacht. Industriële vergisters produceren biogas. Hiervan wordt een toename verwacht, onder andere door SDE-subsidie. De warmtelevering door de afvalverbrandingsinstallatie Twence draagt bij aan de productie van bio-energie, omdat de installatie biogeen afval verbrandt (zie paragraaf 2.6). Er zijn in Overijssel zes stortplaatsen waar biogas wordt geproduceerd. Aangenomen wordt dat de productie van biogas uit stortplaatsen in 2020 is gestopt. In heel Nederland neemt de productie van biogas uit stortplaatsen sterk af. Twee rioolwaterzuiveringsinstallaties (RZWI) produceren elektriciteit uit biogas. Het potentieel voor dit soort biogas-WKK-installaties is beperkt. Er is tot 2020 geen toename verondersteld. De hoeveelheid biogas uit mestvergisting neemt toe, onder andere door stimulering door de SDE+ regeling en initiatieven om groen gas hubs te realiseren. Er is een afspraak om in 2020 een aandeel van 10% biobrandstoffen in het wegverkeer te realiseren. Doordat sommige biobrandstoffen dubbel tellen komt het uiteindelijke percentage op circa 8%. Dit is geen effect van de beleidsprogramma’s van Overijssel. De Provincie stimuleert ook biobrandstofproductie door middel van subsidie. In de torrefactiefabriek Steenwijk worden biobrandstoffen geproduceerd. In 2014 komt daar naar verwachting een pyrolysefabriek bij. Biobrandstofproductie in Overijssel draagt niet bij aan het aandeel hernieuwbare energie. Bij de gebruikte methode is het 7 eindverbruik van biobrandstoffen van belang. Tenslotte produceert de waterkrachtinstallatie De Haandrik in de Vecht bij Gramsbergen ongeveer 300.000 kWh elektriciteit per jaar. Dit komt overeen met een elektriciteitsproductie van circa 1 TJ en is niet in de resultaten opgenomen.
xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 7
Ook de nationale duurzame energiestatistiek geeft bij de biobrandstoffen voor het wegverkeer het eindverbruik op de binnenlandse markt. De markt voor biodiesel en bioethanol is een internationale markt (Segers, 2010b).
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 33
3.4 Energiebesparing bij woningen en bedrijven De sectorindeling die door de Provincie Overijssel gebruikt wordt is: Wonen (huishoudens); Verkeer en vervoer; Bedrijven (alle overige sectoren).
Beleid van Overijssel verlaagt het totaal energetisch eindverbruik in 2020 met ongeveer 2 PJ ten opzichte van 107 PJ.
Tabel 20 geeft een beeld van effect van het beleid van de Provincie Overijssel op het totaal energetisch eindverbruik op basis van de uitgangspunten uit Tabel 21. Het totaal energetisch eindverbruik in 2020 is zonder beleid van Overijssel circa 107 PJ en met beleid van Overijssel ongeveer 2 PJ lager. Bij de sector huishoudens is het eindgebruik van energie in 2020 met beleid van Overijssel 25,1 PJ. Zonder beleid van Overijssel is het energiegebruik 25,5 PJ. De belangrijkste bijdragen aan de vermindering van het energiegebruik komen van de leningen aan de woningbouwcorporaties door het Energiefonds Overijssel, de Energiebesparingsaanpak 1.0 en de Energiebesparingsaanpak 2.0. Daarnaast dragen de restwarmtelevering door Twence, subsidies uit de tenderregeling en de medefinanciering van gemeentelijke projecten door het Essent Bespaarplan bij. Bij de sector bedrijven is het eindgebruik van energie in 2020 met beleid van Overijssel 45,1 PJ en zonder beleid van Overijssel 46,3 PJ. De belangrijkste bijdragen komen van de financiering van besparingsprojecten door het Energiefonds Overijssel en de restwarmtelevering door Twence. Daarnaast dragen de tenderregeling, de Geld-terug-actie en de energieleningen voor MKB bedrijven bij. Bij de sector Verkeer en vervoer is geen beleidseffect bepaald. Het directe effect op het energieverbruik van de maatregelen van Overijssel is beperkt.
Tabel 20: Totaal energetisch eindgebruik met en zonder beleid van Overijssel [PJ]
2007
2011 zonder beleid Overijssel
2011 met beleid Overijssel
2020 zonder beleid Overijssel
2020 met beleid Overijssel
Huishoudens
26,5
28,2
28,1
25,5
25,1
Bedrijven
46,8
46,0
45,6
46,3
45,1
Verkeer en
36,8
36,5
36,5
34,7
34,7
110,0
110,8
110,2
106,5
104,8
vervoer Totaal
34
Figuur 2: Totaal energetisch eindgebruik met en zonder beleid van Overijssel
Tabel 21: Overijsselse beleidsmaatregelen voor energiebesparing in huishoudens en bij bedrijven Sector
Beleidsmaatregel
Beschrijving
Wonen en bedrijven
Tender-regeling
De tenderregeling is een subsidieregeling voor energiebesparing en hernieuwbare energie die opengesteld is in de periode 2008-2014.Voor de tenderregeling is in de jaren 2008 t/m 2011 6,9 miljoen euro beschikbaar gesteld. Aangenomen is dat gemiddeld 25% van de totale investering in de projecten wordt gesubsidieerd en dat 50% van het effect van de projecten additioneel is.
Wonen
Essent bespaarplan
Het Essent bespaarplan omvat 3,1 miljoen voor medefinanciering van gemeentelijke projecten voor energiebesparingsmaatregelen. Het is met name gericht op de particuliere woningbezitter in de bestaande woningvoorraad. Uitgangspunt voor het bepalen van het beleidseffect is dat de middelen aan renovaties van woningen zijn besteed.
Wonen en bedrijven
Energiefonds Overijssel
Het Energiefonds levert financiële bijdragen aan projecten door middel van participaties, leningen en garanties. Zie paragraaf 3.1.
Wonen en bedrijven
Restwarmtelevering Twence
Vanwege de inspanning van de Provincie Overijssel om het leveren van restwarmte door Twence mogelijk te maken wordt dit als beleidseffect beschouwd. De lokale overheid is van belang bij aanleg van een warmtenet in een wijk, omdat vooral de lokale overheid het collectieve voordeel kan beoordelen en bepaalde drempels hiervoor kan wegnemen. Zie paragraaf 2.6.
Wonen
Energiebesparing In de energiebesparingsaanpak 1.0 is 14 miljoen euro besteed aan saanpak 1.0 convenanten met gemeenten, leningen aan particulieren en subsidies (2009 t/m medio aan particulieren. 2012) Energiebesparing In de energiebesparingsaanpak 2.0 is 2,3 miljoen euro per jaar (totaal 6,9 saanpak 2.0 miljoen euro) beschikbaar voor duurzaamheidsleningen en 1,7 miljoen (medio 2012 t/m euro per jaar voor duurzaamheidspremies (totaal 5,1 miljoen euro). 2014)
Bedrijven
Energieleningen voor MKB bedrijven
ECN-E--13-028
Tot april 2013 is €1,36 miljoen aan energieleningen voor MKB bedrijven beschikt. Dit budget wordt met name besteed aan energiebesparing in handel, diensten, overheid en industrie en aan zon-PV. Aangenomen wordt dat 50% van de investering additioneel is.
Beleidseffecten 35
Wonen
Energieloket-ten
Gemeentelijke energieloketten geven informatie over slim energiegebruik. Daarnaast is er een actieve marktaanpak voor energiebesparing bij woningen. Hier is geen beleidseffect voor bepaald.
Bedrijven
Geld-terug-actie
De Geld-Terug-Actie loopt van november 2011 tot december 2013. Hierbij kan 25% van de investering in energiebesparing terugontvangen worden. De investering dient minimaal €4000 te zijn en de subsidie is maximaal €2500 per MKB-onderneming of non-profitorganisatie. In 2012 en 2013 wordt een budget van 200.000 euro ingezet. De aanname is dat 80% van het budget wordt besteed in handel, diensten en overheid en 20% in de industrie. Aangenomen wordt dat 50% van de investeringen additioneel is.
Bedrijven
Stimulering Er is 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor leningen aan twee biobrandstofprod biobrandstofbedrijven (‘Nieuwe energie: Programmaplan 2012-2015’). uctie Aangenomen wordt dat dit 8,25 miljoen aan additionele investeringen oplevert.
Bedrijven
Energiescans, energieonderzoe ken en haalbaarheidsstu dies
De Provincie Overijssel stimuleert op verschillende manieren energiescans, energieonderzoeken en haalbaarheidsstudies: In 2009 zijn in de gemeente Steenwijkerland bij circa 500 bedrijven energieonderzoeken uitgevoerd. Van november 2011 tot maart 2013 zijn 870 energiescans uitgevoerd bij MKB bedrijven (‘Energiescan Overijssel’).
Binnen de tenderregeling is het mogelijk aanvragen te doen voor haalbaarheidsstudies. Er zijn 11 projecten voor energiebesparing bij bedrijven aangevraagd in 2009-2010. Bij circa 150 bedrijven is een energieonderzoek uitgevoerd. 1.100 bedrijven zijn via bijeenkomsten, nieuwsbrieven en telefonische marketing bereikt.
In de periode 2011 t/m 2013 zijn 11 aanvragen uitgevoerd om bij gemeenten extra in te zetten op de energiescans voor het MKB (‘Subsidieregeling haalbaarheidsonderzoeken bedrijven’).
3.5 Verkeer en vervoer en energie-infrastructuur Naast beleid voor hernieuwbare energieopwekking en energiebesparing heeft Overijssel beleid voor verkeer en vervoer en energie-infrastructuur. Beleid voor verkeer en vervoer Op het gebied van verduurzaming van verkeer en vervoer zijn verschillende resultaten bereikt: De Provincie Overijssel heeft subsidie gegeven voor vijf CNG tankstations. In februari 2013 ligt circa 8% van de Nederlandse aardgastankstations in Overijssel. Hiermee ligt de provincie, bij een vergelijking met het brandstofverbruik van het wegverkeer, iets boven het landelijk gemiddelde van circa 7%. In 2012 heeft de Provincie Overijssel subsidie gegeven voor 36 groen-gas-CNG voertuigen. Per 1 januari 2012 waren er 4.225 aardgasvoertuigen in Nederland. Een subsidie voor 36 aardgasvoertuigen komt overeen met een landelijk aandeel van circa 1%. De Provincie Overijssel heeft in 2012 subsidie gegeven voor 63 elektrische voertuigen. Per 1 januari 2012 waren er 1.404 elektrische voertuigen in Nederland. Een subsidie voor 63 elektrische voertuigen komt overeen met een landelijk aandeel van circa 4%. Bij de OV-concessie voor regiotaxi’s zijn extra punten gegeven voor een lagere CO2uitstoot. Het eerste openbare LNG tankstation van Nederland is in 2012 geopend in Zwolle.
36
In Giethoorn varen elektrische rondvaartboten. Vanuit het programma Gezond en Veilig leefmilieu is een Verkenning Duurzame Mobiliteit uitgevoerd. De Provincie Overijssel heeft met de gemeenten Deventer en Zwolle een Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgezet, waarmee Overijssel deelneemt aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Het directe effect op het energieverbruik van de maatregelen van Overijssel is beperkt en is niet gekwantificeerd in deze studie. Beleid voor energie-infrastructuur Beleid voor de energie-infrastructuur stimuleert de productie van hernieuwbare energie en verbetering van de energie-efficiëntie. De Provincie Overijssel heeft als doelstelling energieproducenten en energieafnemers in de bio-energieketen te verbinden. De provincie stimuleert de totstandkoming van groen–gas-hubs, waarin biogas van meerdere biogasproducenten wordt verzameld en opgewaardeerd tot groen gas. De provincie participeert in het samenwerkingsverband Stuurgroep Groen Gas Salland. Deze stuurgroep brengt knelpunten in beeld en benoemt oplossingsrichtingen met als doel een groen-gas-hub aan te leggen. De provincie zet zich ook voor de beschikbaarheid van restwarmte. De Provincie wil participeren in het warmtenet van Warmtebedrijf Hengelo, dat warmte levert afkomstig van de afvalverbrandingsinstallatie van Twence (zie ook paragraaf 2.6). De provincie wil ontwikkelingen op straat-, buurt- en wijkniveau stimuleren die leiden tot een hogere energie-efficiëntie. In de Zwolse Muziekwijk wordt met een smart grid project onderzocht hoe de energievraag van huishoudens beter afgestemd kan worden op het aanbod. Het effect van het beleid voor de energie-infrastructuur is niet afzonderlijk bepaald, maar meegenomen bij het bepalen van de beleidseffecten voor hernieuwbare energie en energiebesparing.
3.6 Werkgelegenheidseffecten Eén van de indicatoren in de evaluatie van het energiebeleid van Overijssel is het effect op de werkgelegenheid. Voor het bepalen van de werkgelegenheidseffecten ligt de focus op een (relatief ruwe) inschatting van de directe effecten met betrekking tot investeringen in energiebesparing en in hernieuwbare energie. De directe effecten zijn de effecten die het gevolg zijn van veranderingen in de vraag naar producten en diensten van de Nederlandse bedrijven op het gebied van energie-efficiëntie, zoals bijvoorbeeld de vraag naar isolatiemateriaal en het aanbrengen hiervan, en op het terrein van hernieuwbare energie, zoals het installeren, beheren en onderhouden van windmolens.
Het energiebeleid van Overijssel heeft directe en indirecte werkgelegenheidseffecten.
Naast de directe werkgelegenheidseffecten zijn er ook indirecte werkgelegenheidseffecten die betrekking hebben op de toeleverende industrie, zoals
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 37
de staalproductie voor windturbines, en dienstverlening die producten en diensten levert aan direct betrokken partijen (Volkerink et al., 2012). De indirecte werkgelegenheidseffecten worden kwalitatief en waar mogelijk ook kwantitatief in kaart gebracht. De nadruk ligt op de werkgelegenheidseffecten bij installatie en constructie en beheer en onderhoud om de schatting van de werkgelegenheidseffecten zo veel mogelijk te beperken tot Overijssel en/of Nederland. Werkgelegenheid in de fabricage van bijvoorbeeld windmolens is voor Nederland minder van belang doordat deze werkgelegenheidseffecten voornamelijk buiten Nederland zullen plaatsvinden. De gerapporteerde werkgelegenheidscijfers zijn bruto cijfers. Hierbij is geen rekening gehouden met verdringing van arbeid in andere sectoren, bijvoorbeeld doordat arbeiders overstappen naar nieuwe banen gerelateerd aan energiebesparing of hernieuwbare energie of doordat de activiteit in andere sectoren terugloopt, bijvoorbeeld afname van werkgelegenheid in conventionele elektriciteitsopwekking. De gerapporteerde cijfers zullen daarom een overschatting geven van de daadwerkelijke winst in arbeidsjaren door het gevoerde energiebeleid. Voor het bepalen van de werkgelegenheidseffecten van het Energiebeleid van Overijssel met betrekking tot energiebesparing wordt aangenomen dat de investeringsbeslissing op een natuurlijk moment wordt genomen. Het investeren op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld bij een nieuwbouwproject of een verbouwing, houdt in dat voor dezelfde besparing in energie de kosten lager uitvallen dan wanneer de investering op een niet-natuurlijk moment zou plaatsvinden. Doordat er op die momenten een lagere bestedingsimpuls nodig is voor het realiseren van een bepaald niveau aan besparing zal het effect op de werkgelegenheid kleiner worden ingeschat. Of, anders gezegd, voor hetzelfde bedrag zal meer besparing worden gerealiseerd. Werkgelegenheidseffecten van energiebesparing in huishoudens Het energiebeleid van Overijssel heeft tussen 2007 en 2011 geleid tot een additionele investering in energiebesparingsmaatregelen voor huishoudens van naar schatting 38 miljoen euro. Tussen 2012 en 2020 is de verwachting dat er nog eens 90 miljoen euro wordt geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen voor huishoudens (Tabel 22). Bovenop de directe investeringen zal er een indirect effect zijn op de vraag in bepaalde 8 sectoren. Indirecte effecten kunnen worden bepaald op basis van input-output tabellen zoals is gedaan door Volkerink et al. (2012). Input-output tabellen beschrijven de relatie tussen de verschillende sectoren en eindgebruikers in de economie, daardoor kunnen ze een inschatting geven van de effecten van een toename in één sector op productie en werkgelegenheid in andere sectoren. Het ‘multiplier’-effect voor energiebesparingsmaatregelen is in deze studie geschat op 51 procent van de initiële investering. Derhalve wordt geschat dat tussen 2007 en 2011 het energiebeleid van Overijssel voor energiebesparende maatregelen een totale impuls van 57 miljoen heeft opgeleverd, en tussen 2012 en 2020 een totale impuls van 136 miljoen zal geven (Tabel 22).
xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 8
38
Bijvoorbeeld: een toename van de vraag naar windturbines zal indirect leiden tot een toename van de vraag naar staal.
Tabel 22: Additionele investeringen in energiebesparende maatregelen voor huishoudens (mln €) 2007 - 2011
2012-2020
Totaal 128
Direct
38
90
Indirect
19
46
65
Totaal
57
136
193
Om deze bedragen om te kunnen rekenen naar werkgelegenheid maken we gebruik van een studie van Leguijt en Tigchelaar uit 2010. Voor deze studie is een uitgebreide analyse uitgevoerd van de economische effecten van verschillende energiebesparingsmaatregelen in de woningbouw, waarbij onderscheid is gemaakt tussen materiaalkosten, de benodigde arbeidsuren en arbeidskosten voor het uitvoeren van besparingswerkzaamheden zoals het aanbrengen van isolatie. In deze studie is voor verschillende pakketten aan maatregelen ingeschat wat de werkgelegenheidseffecten zijn, gebaseerd op een schatting van de benodigde hoeveelheid arbeidsuren voor specifieke maatregelen. Het pakket gebaseerd op de laagste maandlasten voor huishoudens is als uitgangspunt genomen voor een schatting van de effecten van de additionele investeringen in energiebesparing als gevolg van het gevoerde beleid in de provincie Overijssel. Tabel 23 geeft de directe werkgelegenheidseffecten in de periodes 2007-2011 en 2012-2020. De totalen van de directe en indirecte werkgelegenheid worden gepresenteerd in Tabel 24.
Tabel 23: Werkgelegenheidseffecten energiebesparing huishoudens in arbeidsjaren 2007-2011
2012-2020
Totaal
Directe werkgelegenheidseffecten
284
678
962
Directe en indirecte werkgelegenheidseffecten
398
950
1.348
Op basis van Volkerink et al. (2012) kan een inschatting worden gemaakt van de totale directe en indirecte toename van de werkgelegenheid in verschillende sectoren in de 9 economie. Uit Tabel 24 blijkt dat ruim 70 procent van de totale bestedingsimpuls terecht komt in de gespecialiseerde bouw en dat het grootste effect op de werkgelegenheid van het energiebesparingsbeleid voor huishoudens in Overijssel waarschijnlijk zal plaatsvinden in de periode 2012-2020. Doordat in de input-output tabel gebruikt in Volkerink et al. (2012) expliciet onderscheid kan worden gemaakt tussen de indirecte bestedingseffecten in binnen- en buitenland, slaan de genoemde werkgelegenheidseffecten geheel neer in Nederland.
Ruim 70% van de totale bestedingsimpuls komt terecht in de gespecialiseerde bouw.
xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 9
In Volkerink et al. (2012) worden de jaarlijkse werkgelegenheidseffecten bepaald tussen 2013 en 2020 rekening houdend met de groei in de omzet per arbeidsjaar. Doordat het onbekend is in welke jaren in Overijssel bepaalde investeringen zullen plaatsvinden geldt het jaar 2013 als uitgangspunt voor het berekenen van de omzet per arbeidsjaar.
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 39
Tabel 24: Directe en indirecte werkgelegenheidseffecten per sector in arbeidsjaren Verdeling sectoren
2007-2020
Gespecialiseerde bouw
983
Architecten e.d.
64
Metaalproductie
47
Arbeidsbemiddeling
17
Bouwmaterialen
52
Banken
11
Verhuur
5
Rubber en kunststof
5
Holdings
8
Autohandel
34
Overige industrie
89
Overige dienstverlening
32
Totaal
1.348
Werkgelegenheidseffecten van energiebesparing in handel, diensten en overheid Het energiebeleid van Overijssel heeft tussen 2007 en 2011 geleid tot een additionele investering in energiebesparingsmaatregelen voor de sector handel, diensten en overheid van naar schatting 1,6 miljoen euro. De verwachting is dat er tussen 2012 en 2020 47 miljoen euro wordt geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen voor de sector handel, diensten en overheid. Rekening houdend met een indirecte impuls van 51 procent van de initiële investering op basis van de input-output analyse in Volkerink et al. (2012), is de schatting dat tussen 2007 en 2011 het energiebeleid van Overijssel voor energiebesparende maatregelen voor de handel, diensten en overheid een totale impuls van 2,4 miljoen heeft opgeleverd. Naar verwachting zal de totale impuls tussen 2012 en 2020 70 miljoen zijn. De schatting is dat over de gehele periode een totaal van 73 miljoen additioneel geïnvesteerd zal worden in energiebesparende maatregelen voor de handel, diensten en overheid (Tabel 25).
Tabel 25: Additionele investeringen in energiebesparing in de handel, diensten en overheid (mln €) 2007-2011
2012-2020
Totaal
Direct
1,6
47
48
Indirect
0,8
24
25
2,4
70
73
Totaal
Gegevens over de economische effecten van deze investeringen vergelijkbaar met die voor de huishoudens zijn beschikbaar voor energiebesparingsmaatregelen toegespitst op handel, diensten en overheid. In Tabel 26 zijn de resultaten weergegeven van de werkgelegenheidseffecten gebaseerd op directe investeringen in energiebesparing en op gegevens uit de Energie Prestatie Advies (EPA) database over arbeidsuren en het uurloon. Hoewel de beschikbare energiebesparingspakketten voor de sector handel, diensten en overheid en voor de huishoudens vergelijkbaar zijn, is het effect per geïnvesteerde euro in arbeidsjaren hier iets lager doordat er van een lager uurloon is uitgegaan. Vanwege de relatief lage investeringen in de periode 2007-2011 is het effect
40
op de directe werkgelegenheid beperkt. De verwachting is dat tussen 2012 en 2020 de directe investering in energiebesparing voor de handel, diensten en overheid in totaal 233 arbeidsjaren zal opleveren.
Tabel 26: Werkgelegenheidseffecten energiebesparing voor de handel, diensten en overheid in arbeidsjaren 2007-2011
2012-2020
Totaal
Directe werkgelegenheidseffecten
8
233
241
Directe en indirecte werkgelegenheidseffecten
17
490
507
De energiebesparingsmaatregelen zijn in grote lijnen vergelijkbaar met de maatregelen voor de huishoudens. Daarom maken we gebruik van de analyse in Volkerink et al. (2012) om een inschatting te maken van de indirecte investeringen, zoals weergegeven in de laatste rij in Tabel 26. De werkgelegenheidseffecten in de handel, diensten en overheid zijn iets minder dan de helft van die bij de huishoudens (zie Tabel 23). Dit wordt met name veroorzaakt doordat de investeringen in energiebesparing in de handel, diensten en overheid zoals geïnduceerd door het beleid van de provincie Overijssel de helft zijn van die bij de huishoudens.
De werkgelegenheidseffecten in de handel, diensten en overheid zijn iets minder dan de helft van die bij de huishoudens.
Tabel 27: Directe en indirecte werkgelegenheidseffecten per sector in arbeidsjaren Verdeling sectoren
2007-2011
2012-2020
Totaal
Gespecialiseerde bouw
12,3
357,2
369,5
Architecten e.d.
0,8
23,3
24,1
Metaalproductie
0,6
17,1
17,7
Arbeidsbemiddeling
0,2
6,4
6,6
Bouwmaterialen
0,7
19,1
19,7
Banken
0,1
4,1
4,2
Verhuur
0,1
1,8
1,9
Rubber en kunststof
0,1
1,9
2,0
Holdings
0,1
2,8
2,9
Autohandel
0,4
12,2
12,7
Overige industrie
1,1
32,2
33,3
Overige dienstverlening
0,4
11,7
12,1
Totaal
16,8
489,8
506,7
Werkgelegenheidseffecten van energiebesparing in de industrie Tussen 2007 en 2011 waren er beperkte effecten van beleid gericht op investeringen in energiebesparing in de industrie. Tussen 2012 en 2020 is de verwachting dat er 23 miljoen euro wordt geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen. Het is onbekend welke pakketten voor energiebesparingsmaatregelen voor de industrie er precies beschikbaar zijn. Tevens zijn er vooralsnog geen bruikbare data over werkgelegenheidseffecten voorhanden. Werkgelegenheidseffecten hernieuwbaar Het energiebeleid van Overijssel heeft tussen 2007 en 2011 geleid tot een additionele investering van naar schatting 6 MW in windenergie en van 10,3 MW in zon PV (Tabel
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 41
28). De grootste toename van het opgesteld hernieuwbaar vermogen in Overijssel, met name in windenergie en biomassa, vindt plaats tussen 2012 en 2020.
Tabel 28: Investeringen in hernieuwbare technologieën uitgedrukt in MW Investering in MW Technologie
2007-2011 6
Windenergie
2011-2020 74
9
Biomassa
129
10,3
Zon PV
21,9
0
Zonnewarmte
7,1
0
Aardwarmte & WKO
39
In Rutovitz en Harris (2012) is een literatuuronderzoek gedaan naar werkgelegenheidseffecten van investeringen in hernieuwbare technologieën in OECDlanden. In het rapport wordt genoemd dat de werkgelegenheidsfactoren, zoals weergegeven in Tabel 34 (zie Bijlage A) indicatief zijn en niet zijn gevalideerd aan de hand van tijdsreeksen. De reden hiervoor is de beperkte hoeveelheid beschikbare en bruikbare data. Uit het onderzoek van Rutovitz en Harris blijkt dat beheer en onderhoud een lagere werkgelegenheidsfactor heeft dan fabricage, constructie en installatie. Voor wind op land is het werkgelegenheidseffect met name groot bij het fabriceren van de turbines. Bij zon PV daarentegen is er een groter effect bij de constructie en installatie van de zonnepanelen dan bij het fabriceren van de zonnepanelen. In Tabel 29 zijn de (indicatieve) werkgelegenheidseffecten van de investeringen in hernieuwbaar vermogen weergegeven. Voor de werkgelegenheidseffecten in de sector constructie en installatie en in de sector fabricage gaat het om het aantal arbeidsjaren dat eenmalig ontstaat door fabricage, constructie en installatie van nieuwe capaciteit. Bij beheer en onderhoud neemt de jaarlijkse werkgelegenheid toe door de toename van het geïnstalleerde vermogen dat moet worden onderhouden en beheerd. Dit is omgerekend naar het totaal aantal banen in respectievelijk de periodes 2007-2011 en 2012-2020 door aan te nemen dat de nieuwe capaciteit gelijkmatig over de periode wordt geïnstalleerd.
Tabel 29: Werkgelegenheidseffect investeringen in hernieuwbaar vermogen in arbeidsjaren 2007-2011
2012-2020 Arbeidsjaren
Technologie
Constructie/
Fabricage
B&O
37
2
Installatie Windenergie
B&O
Installatie
15
1
185
451
69
1806
374
9791
Biomassa
126
26
30
Zon PV
113
71
6
241
151
51
0
0
0
63
28
14
Zonnewarmte Aardwarmte en warmte-
0
/koude- opslag 1
42
Constructie/ Fabricage
Inclusief werkgelegenheid voor biomassa productie
0
117
0
Voor de provincie Overijssel en Nederland zullen bij wind en zon PV de werkgelegenheidseffecten vooral bij constructie en installatie van belang zijn. Fabricage vindt naar verwachting voor een belangrijk deel buiten Nederland plaats. Voor aardwarmte en biomassa zal het aandeel van Nederlandse werkgelegenheid in de fabricage waarschijnlijk hoger uitvallen. Als we fabricage volledig buiten beschouwing laten, dan gaat het in de gehele periode 2007-2020 om in totaal circa 3.900 arbeidsjaren. Inclusief fabricage, die echter voor een belangrijk deel in het buitenland zal plaatsvinden, gaat het om circa 5.000 arbeidsjaren. Werkgelegenheidseffecten door Twence Tussen 2007 en 2011 is er vanuit de Provincie Overijssel subsidie beschikbaar gesteld voor het investeren in een vergister (waarvan het geproduceerde biogas wordt ingezet in een WKK-installatie) met een vermogen van 2,4 MW. Aangezien de karakteristieken van een vergister overeenkomen met de karakteristieken van een biomassacentrale, kan aan de hand van de gegevens in Tabel 34 een indicatie worden gegeven van de werkgelegenheidseffecten (Tabel 30).
Tabel 30: Werkgelegenheidseffect investering Twence vergister (WKK) in arbeidsjaren [arbeidsjaren]
2007-2011
2012-2020
Constructie en Installatie
34
0
Fabricage
7
0
Beheer en Onderhoud
7
29
Tevens is er in de periode 2007-2011 15 miljoen euro geïnvesteerd in een stoomleiding van Twence naar de zoutfabriek van AkzoNobel (70 MWthermisch), en is er 20 miljoen geïnvesteerd in de aanleg van een warmteleiding van Twence naar de WKK-centrale van Essent (80 MWthermisch). De investering in de warmteleiding betreft een investering in energiebesparing omdat het de vraag naar aardgas van de WKK-centrale van Essent verlaagt. Doordat werkgelegenheidsfactoren voor energiebesparing in de industrie vooralsnog ontbreken, zijn er geen bruikbare gegevens beschikbaar om een correcte inschatting te geven van de werkgelegenheidseffecten van de investering in de warmteleiding en de stoomleiding. Werkgelegenheidseffecten technologische innovatie en biobrandstofproductie De verwachting is dat er tussen 2012 en 2020 door het additionele directe effect van het energiebeleid van Overijssel 75 miljoen beschikbaar is voor technologische innovatie. Voor investeringen in de productie van biobrandstof, zoals houten pellets, is er tussen 2012 en 2020 38 miljoen beschikbaar. Er zijn geen gegevens beschikbaar om een goede inschatting te kunnen maken van het werkgelegenheidseffect van de investeringen in biobrandstofproductie en technologische innovatie. Overzicht van de directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid Overijssel In Tabel 31 is een overzicht gegeven van de directe werkgelegenheidseffecten die het gevolg zijn van het energiebeleid van Overijssel. Het werkgelegenheidseffect van enkele onderdelen is niet gekwantificeerd vanwege de beperkte beschikbaarheid van bruikbare data (het onderdeel Industrie, inclusief de stoomleiding en warmteleiding van
ECN-E--13-028
Beleidseffecten 43
Twence en het onderdeel technologische innovatie). De totalen weergegeven in Tabel 31 geven naar verwachting wel het merendeel van de te verwachten impact van het energiebeleid van Overijssel op de directe werkgelegenheid. De cijfers voor hernieuwbaar zijn weergegeven inclusief en exclusief fabricage omdat naar verwachting fabricage voornamelijk buiten Nederland zal plaatsvinden. Doordat het merendeel van de investeringen nog niet heeft plaatsgevonden, is het grootste effect op de werkgelegenheid te verwachten in de periode 2012-2020.
De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen.
Wat betreft het energiebesparingsbeleid is de bestedingsimpuls over de gehele periode voor de huishoudens het grootst; daardoor zullen ook de werkgelegenheidseffecten als gevolg van besparingsmaatregelen bij de huishoudens het grootst zijn. De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben over de gehele periode een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen. Met name de werkgelegenheid gerealiseerd door investeringen in biomassa hebben hier, fabricage buiten beschouwing gelaten, een groot aandeel in.
Tabel 31: Overzicht directe werkgelegenheidseffecten energiebeleid Overijssel in arbeidsjaren [ arbeidsjaren ] Energiebesparing Huishoudens
2007 - 2011
2012-2020
292
911
284
678
8
233
Handel, diensten en overheid
n.a.
n.a.
Overig
Industrie
n.a.
n.a.
Technologische innovatie
n.a.
n.a.
Biobrandstofproductie
n.a.
n.a.
Stoomleiding en warmteleiding (Twence)
n.a.
n.a.
Incl. fabricage Hernieuwbaar
Incl. fabricage
Excl. fabricage
333
4.558
Windenergie
54
17
705
254
Biomassa
182
156
3.159
2.785
Zon PV
3.554
292
190
119
443
Zonnewarmte
0
0
105
77
Aardwarmte & WKO
0
0
117
117
Twence (vergister)
48
41
29
29
766
625
5.469
4.465
Totaal
44
Excl. fabricage
474
3.7 Onzekere factoren en doorkijk De resultaten in dit rapport zijn onzeker en afhankelijk van de aannamen over economie, beleid, energieprijzen, technologie en gedrag. Deze paragraaf gaat in op onzekere factoren en geeft een doorkijk naar de langere termijn.
3.7.1 Onzekere factoren Beperkingen aan de beschikbare data en informatiebronnen maken de resultaten onzeker. Om een totaalbeeld te kunnen geven is een groot aantal verschillende bronnen gebruikt en aannames gemaakt. Als belangrijke onzekere factoren kunnen genoemd worden: Voor de periode 2013-2017 is uitgegaan van een gemiddelde macro-economische groei in Nederland van 1,7% per jaar. Een lagere of hogere groei leidt tot minder of meer energiegebruik. De economische omstandigheden zijn ook van belang voor de investeringsruimte van bedrijven en huishoudens in hernieuwbare energie en energiebesparing. Ook de verdeling van de groei over economische activiteiten maakt uit. In Overijssel zijn de ontwikkelingen bij een beperkt aantal grote, energie-intensieve bedrijven van aanzienlijk belang voor het totaalbeeld. Het gaat bijvoorbeeld om Twence, AkzoNobel, Salinco en de warmte-kracht-centrale Enschede. Veranderingen in de woning- en gebouwenvoorraad hebben invloed op het energiegebruik. Het vervangingstempo van gebouwen is een belangrijke factor voor de ontwikkeling van het aardgasverbruik. Nieuwe gebouwen moeten voldoen aan de op dat moment geldende energieprestatie-eisen. Hogere brandstof-, CO2-en elektriciteitsprijzen maken energiebesparing en hernieuwbare-energie-opwekking sneller rendabel. Dit is vooral het geval bij grootverbruikers. Het energiegebruik van kleinverbruikers en het gebruik van transportbrandstoffen is minder gevoelig voor prijsveranderingen omdat een groot deel van de prijs bestaat uit belastingen, leveringstarieven en accijnzen. Het gebruik van zonnepanelen neemt naar verwachting sterk toe omdat dit voor groepen eindverbruikers rendabel wordt, maar hoeveel vermogen gerealiseerd zal worden is onzeker. Voor de verduurzaming is Overijssel sterk afhankelijk van beleid van andere overheden. Daarvan is voor hernieuwbare energie de SDE+ regeling het belangrijkste. Daarnaast is het ook onzeker hoeveel effect beleidsmaatregelen zullen hebben. Dit is in het bijzonder het geval bij het Energiefonds Overijssel dat in januari 2013 is opengesteld. Er bestaan verschillen tussen de resultaten voor het aardgas- en elektriciteitsverbruik per sector zoals genoemd in dit rapport en informatie uit andere bronnen, zoals de monitoring door Enexis en de klimaatmonitor van Agentschap NL. Er zijn verschillende redenen waarom de gegevens vaak niet direct vergelijkbaar zijn. Enexis is netbeheerder voor aardgas voor ongeveer 50% van het oppervlak van Overijssel. Grootverbruikers van aardgas kunnen ook direct aangesloten zijn op het hogedruknet. Enexis is netbeheerder voor elektriciteit voor ongeveer 90% van het oppervlak van Overijssel, maar
ECN-E--13-028
De resultaten voor aardgas- en elektriciteitsverbruik zijn vaak niet direct vergelijkbaar met gegevens van leveranciers.
Beleidseffecten 45
grootverbruikers van elektriciteit kunnen aangesloten zijn op het hoogspanningsnet. Er bestaat vaak onduidelijkheid of kleinere bedrijven tot de sector handel, diensten en overheid of de industrie gerekend moeten worden. Daarnaast blijkt uit analyse van klantenbestanden (o.a. afkomstig van Enexis) dat het vaak moeilijk is om de grens te bepalen tussen het verbruik van de dienstensector en de huishoudens.
3.7.2 Doorkijk De energie- en klimaatdoelen voor 2020 kunnen beschouwd worden als tussendoelen voor verduurzaming op langere termijn (Verdonk en Wetzels, 2012, PBL/ECN, 2011). In het regeerakkoord zet het kabinet Rutte II in op een ambitieus internationaal klimaatbeleid. Nederland heeft voorwaardelijk ingezet op een Europese doelstelling van 40 procent emissiereductie tussen 1990 en 2030.
Na 2020 neemt de uitstoot van broeikasgassen af en blijft de productie van hernieuwbare energie toenemen.
In de raming voor Nederland neemt de uitstoot van broeikasgassen tussen 2020 en 2030 af. Vaak spelen normen die voor 2020 geïntroduceerd of aangescherpt zijn hierbij een rol. De aangescherpte CO2-norm voor auto’s heeft bijvoorbeeld een groter effect bij verdere vernieuwing van het wagenpark. De productie van hernieuwbare energie blijft toenemen. Er komt goedkoper potentieel beschikbaar door een verwachte afname van de kosten van hernieuwbare energie. Doorkijk voor woningen De energievraag van nieuwbouwwoningen is veel lager dan van de gemiddelde bestaande woning. De overheid streeft er naar dat woningen die vanaf 2020 nieuw worden gebouwd energieneutraal zijn. Isolatie kan worden toegepast om de aardgasvraag van de bestaande woningvoorraad te verlagen. Nog meer energiebesparing is mogelijk als bij renovaties wordt gekozen voor het passiefhuisconcept. Passiefhuizen worden voor een groot deel verwarmd door zonnewarmte en passieve warmtebronnen in het huis. Het elektriciteitsverbruik van huishoudens kan worden verlaagd door energie-efficiëntere apparaten en verlichting. Het effect van de toename van het aantal huishoudens en het toenemende bezit van apparaten wordt naar verwachting gecompenseerd doordat apparaten onder invloed van Europese Ecodesign-normen steeds zuiniger worden. Doorkijk voor bedrijven Op een vergelijkbare manier kan de energievraag van bedrijfsgebouwen worden verlaagd. Er vindt naar verwachting relatief weinig nieuwbouw plaats. Een verschil met woningen is dat er minder vraag is naar warm tapwater, maar meer vraag naar koeling. Naar verwachting daalt het gasverbruik van de utiliteitsbouw na 2020 vanwege aanscherpingen van de EPC en door verscherpte handhaving van de Wet Milieubeheer in de bestaande bouw. Het energieverbruik van de industrie kan verlaagd worden door verbetering van de energie-efficiëntie van processen. Hiervoor is het nodig dat nieuwe energie-efficiënte technologie wordt ontwikkeld en dat bedrijven ook kiezen voor efficiënte technologie. Daarnaast kunnen bedrijven er voor kiezen om fossiele grondstoffen vervangen door hernieuwbare grondstoffen, materiaalkringlopen te sluiten, duurzamere producten te maken en hernieuwbare energie te gebruiken.
46
Doorkijk voor verkeer en vervoer De daling van de CO2-emissie van verkeer is vooral toe te schrijven aan de Europese CO2-normering voor nieuwe personen- en bestelauto’s en de verplichte bijmenging van biobrandstoffen. Het gebruik van elektrische auto’s zal naar verwachting toenemen. Normstelling en duurdere brandstoffen dragen er toe bij dat auto’s zuiniger worden, bijvoorbeeld door verbetering van de efficiëntie van de verbrandingsmotor, lichtere materialen en lagere luchtweerstand. De energievraag kan verlaagd worden door efficiëntere transportmiddelen, maar ook door zuiniger gebruik (zoals ‘Het Nieuwe Rijden’) en het verminderen van het gebruik. Belangrijke componenten van de energietransitie Het halen van ambitieuze lange-termijndoelen voor broeikasgasemissiereductie vereist grote veranderingen van het energiesysteem. Veel bestaande producten en processen moeten vervangen worden en de bijbehorende productieketens moeten worden opgezet. PBL en ECN hebben mogelijke routes naar klimaatneutraliteit voor Nederland onderzocht (PBL/ECN, 2011). Hierbij zijn vier belangrijke componenten van de langetermijn transitie geïdentificeerd: 1. In alle sectoren kunnen grote energie-efficiëntieverbeteringen worden bereikt door investeringen in energiebesparende maatregelen en gedragsverandering. 2. Duurzame biomassa is aantrekkelijk als een vervanger van fossiele brandstoffen. Duurzame biomassa kan het beste ingezet worden voor de productie van vloeibare biobrandstoffen en groen gas. De belangrijkste toepassingsgebieden zijn de luchtvaart, vrachttransport, de kleine industrie en bestaande bouw. 3. CO2-afvang en -opslag is een belangrijke technologie voor grote industriële installaties en elektriciteitscentrales. Zelfs negatieve emissies kunnen worden bereikt door CO2 van biobrandstofproductie af te vangen. 4. Toename van opwekking van CO2-vrije elektriciteit, bijvoorbeeld met windturbines, nucleaire centrales en zonnepanelen. Deze ontwikkeling kan gecombineerd worden met verhoging van het aandeel van elektriciteitsverbruik in het totale energiegebruik, bijvoorbeeld door elektrisch transport, elektrische warmtepompen of elektrische verwarming.
ECN-E--13-028
Energie-efficiëntie, duurzame biomassa, CO2-afvang en CO2vrije elektriciteit zijn belangrijke componenten van de energietransitie.
Beleidseffecten 47
4 Conclusies De Provincie Overijssel heeft ECN gevraagd onderzoek te doen naar de effecten van het Overijsselse energiebeleid. De twee onderzoeksvragen zijn: 1. Wat zijn de beleidseffecten van het Energiepact en het programma Nieuwe Energie? 2. Wat is de verwachting met betrekking tot het halen van de doelen tot en met 2020? Bij vrijwel alle vormen van hernieuwbare energie vindt in de periode 2007-2020 een sterke groei plaats. Dit is echter niet voldoende om het doel van 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen: in 2020 is het aandeel naar verwachting circa 11%. Tussen 2007 en 2020 daalt de CO2-uitstoot De ambitie van het Energiepact Overijssel was oorspronkelijk om in 2020 een reductie van de jaarlijkse CO2-uitstoot te realiseren van 2,2 Megaton per jaar ten opzichte van 1990. Om de ambitie te realiseren zou de uitstoot moeten worden verlaagd tot 5,0 Megaton CO2 per jaar in 2020. In 2011 is echter van deze doelstelling afgestapt. In de raming daalt de CO2-emissie van 6,0 Megaton in 2007 naar 5,7 Mton in 2011 en 4,9 Megaton in 2020. Deze daling zou voldoende zijn om de ambitie te realiseren. De emissiereductie is voornamelijk het gevolg van een toename van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, een afname van de elektriciteitsproductie en toepassing van energiebesparende maatregelen. Beleidseffecten op de energievraag In 2020 is er een aanzienlijk effect van het energiebeleid van Overijssel op het aandeel hernieuwbare energie. In het scenario zonder het beleid van Overijssel is het aandeel hernieuwbare energie in 2020 circa 6%. Met het beleid van Overijssel komt het aandeel hernieuwbare energie uit op circa 11%. Als criterium voor het bepalen van het beleidseffect is gebruikt dat de provincie een substantiële bijdrage levert aan de realisatie van de projecten, bijvoorbeeld door financiering, subsidiëring, vergunningverlening of politieke inspanning. Het totaal energetisch eindverbruik in 2020 is zonder beleid van Overijssel circa 107 PJ en met beleid van Overijssel ongeveer 2 PJ lager. Aan deze daling van het energetisch eindverbruik dragen diverse beleidseffecten bij, zoals van het Energiefonds Overijssel,
48
de restwarmtelevering door Twence en de duurzaamheidsleningen voor energiebesparing in woningen. Beleidseffecten op de werkgelegenheid De directe werkgelegenheidseffecten van het energiebeleid van Overijssel zijn naar verwachting circa 5.500 arbeidsjaren in de periode 2012-2020. Dit is inclusief fabricage van hernieuwbare productiecapaciteit, die naar verwachting voornamelijk in het buitenland plaats zal vinden. Exclusief fabricage gaat het om circa 4.500 arbeidsjaren. In 2007-2011 zijn de werkgelegenheidseffecten circa 800 arbeidsjaren (inclusief fabricage) en circa 600 arbeidsjaren (exclusief fabricage). Deze totalen geven naar verwachting het merendeel van de te verwachte impact van het energiebeleid van Overijssel op de directe werkgelegenheid weer. De investeringen in hernieuwbaar vermogen hebben een groter effect op de werkgelegenheid dan de energiebesparingsmaatregelen.
ECN-E--13-028
Conclusies 49
Literatuur Bont, K., G de, Venema, A. Wisman (2011): Landbouw in Overijssel, Huidige situatie en ontwikkeling, LEI-rapport 2011-009, LEI, den Haag, januari 2011. CBS (2012a): Hernieuwbare energie in Nederland 2011. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2012. CBS (2012b): Cijfers aantal huishoudens en cijfers aantal woningen naar type. Geraadpleegd april 2012. CBS (2013a): Statistiek Elektriciteit; productie en productiemiddelen, Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013. CBS (2013a): Emissies van broeikasgassen, berekend volgens IPCC-voorschriften. Van CBS internetsite, februari 2013. http://statline.cbs.nl/ CBS (2013b): Statistiek Energieverbruik; land- en tuinbouw. Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013. CBS (2013b): Energiebalans - Aanbod, omzetting en verbruik. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen, 2013. http://statline.cbs.nl CBS (2013c): Motorvoertuigen - Aantal voertuigen en autodichtheid per provincie. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen, 2013. http://statline.cbs.nl Conradie R. (2006): Onderzoek restwarmtebenutting in de provincie Overijssel. HoSt BV, Enschede, 14 maart 2006. Daniëls, B., W. Wetzels, M. Hekkenberg, K. Smekens, A. Plomp (2012): Energieefficiëntie in de industrie: potentiëlen, barrières en beleid. ECN, Petten, 2012. Emissieregistratie (2013): Emissie van broeikasgassen door olie en gaswinning. Geselecteerd in database van www.emissieregistratie.nl, maart 2013.
50
Emissieregistratie (2013): Emissie van broeikasgassen wegverkeer uitlaatgassen 2009 – Totaal Nederland en Overijssel. Geselecteerd in database van www.emissieregistratie.nl, februari 2013. EZ (2010): Splitsing en toestemming overdracht opsporingsvergunning aardwarmte Koekoekspolder. Staatscourant Nr. 13646, 3 september 2010. Gerdes, J., P. Boonekamp (2012): Energiebesparing in Nederland 2000-2010,.ECN-E-12-061, ECN, 2012. Groen7 (2012): In Utrecht werden de meeste elektrische auto’s verkocht. Internetbericht, 7 februari 2012. http://www.groen7.nl/in-utrecht-werden-de-meesteelektrische-autos-verkocht/ Hekkenberg, M., S.M. Lensink: (2013) 16% hernieuwbare energie in 2020 - wanneer aanbesteden?, ECN-E--13-006, ECN, 2013. IEA (2011), World Energy Outlook 2011, International Energy Agency, Parijs, 2011. Leguijt C., C. Tigchelaar (2010): Nieuwe instrumenten voor de bestaande bouw. CE Delft/ECN, ECN-E--10-092 (vertrouwelijk). Milieu Centraal (2012): EPA Database 2012. NEA (2012): NOx emissiegegevens per bedrijfslocatie 2005-2011.xls. Nederlandse Emissieautoriteit, Den haag, 15 mei 2012. NIR (2012): Greenhouse Gas Emissions in the Netherlands 1990-2010; National Inventory Report 2012. RIVM Report 680355007/2012, RIVM, Bilthoven, April 2012. NLOG (2012): Provinciale overzichten maart 2012: Overijssel. NL olie- en gasportaal, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Maart 2012. http://www.nlog.nl/resources/VRODO/provinciaal/Overijssel.pdf R. Segers (2010a), Energiebalans van Nederland: CBS versus IEA, Eurostat en UNFCCC, CBS, 2010a. RIVM (2012): Greenhouse Gas Emissions in the Netherlands 1990-2010; National Inventory Report 2012. RIVM Report 680355007/2012, National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), Bilthoven, April 2012. Rutovitz J., Atherton A. (2009): Energy Sector Jobs to 2030: a global analysis. Prepared for the Greenpeace International by the Institute for Sustainable Futures, University of Technology, Sydney. Rutovitz J., Harris (2012) "Calculating global energy sector jobs: 2012 methodology". Institute for Sustainable Futures, University of Technology, Sydney. Segers, R. (2010b), Duurzame energie uit biomassa van de Nederlandse agrosectoren, CBS, den Haag, 2010b.
ECN-E--13-028
Conclusies 51
TNO (2012): Delfstoffen en aardwarmte in Nederland Jaarverslag 2011 – Een overzicht van opsporings- en winningsactiviteiten en van ondergrondse gasopslag. Uitgave van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), Den Haag, juni 2011. Twence (2009): Forse reductie CO2 uitstoot. Nieuwsbericht, Twence, 05 juni 2009: http://www.twence.nl/actueel/nieuws/090605%20forse_reductie_co2.doc/ Twence (2012): Duurzaamheidsverslag 2011. Samen duurzaam innoveren door recycling naar grondstoffen en duurzame energie. Twence, Hengelo, 2012 Twence (2013): Officiële start uitbreiding stoomlevering aan AkzoNobel. Nieuwsbericht, Twence, Hengelo, 14 maart 2013 Van der Velden, N., P. Smit (2012): Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2011. LEI Wageningen UR, den Haag, 2012. Verdonk, M., W. Wetzels (2012): Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012, Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030. PBL/ECN, 2012. Volkerink M., Rougoor W., Tieben B., Blom M., Schepers B. (2012): Bouwen en Banenwerkgelegenheidseffecten van energiebesparing in de gebouwde omgeving. SEOrapport nr. 2012.91. Amsterdam. Vorage, R. (2011): Duurzame warmte voor de Koekoekspolder. Greenhouse Geopower, Platform Geothermie, 7 juli 2011. Vorage, R. (2013): Persoonlijke communicatie. 27 februari 2013.
52
Bijlage A. Tabellen Deze bijlage bevat een aantal tabellen waarnaar verwezen wordt in de hoofdtekst. Tabel 32 laat zien hoeveel benzine, diesel en LPG in Overijssel wordt gebruikt op basis van de verkeersprestatie en de afzet in 2011. Dit is gebaseerd op het Nederlandse totaal uit 2011 in de emissieregistratie en het aandeel van Overijssel in het totaal van 2009.
Tabel 32: Brandstofverbruik wegverkeer op basis van verkeersprestatie en afzet 2011 Brandstofverbruik [PJ]
Nederland
Aandeel
Overijssel
2011 fossiel
Overijssel
2011 fossiel
biobrandstof
totaal
Bussen
7,53
8,1%
0,61
0,02
0,63
Bromfietsen
0,59
7,6%
0,05
0,00
0,05
Bestelauto's benzine
0,68
6,5%
0,04
0,00
0,05
Bestelauto's diesel
55,35
6,3%
3,47
0,09
3,55
Bestelauto's LPG
0,71
6,5%
0.05
0,00
0,05
Motorfietsen
4,13
6,7%
0,28
0,01
0,28
Personenauto's benzine
180,11
6,8%
12,29
0,40
12,69
Personenauto's diesel
76,96
6,2%
4,77
0,12
4,89
Personenauto's LPG
9,65
6,6%
0,64
0,00
0,64
Vrachtauto's
88,13
7,6%
6,72
0,17
6,89
Totaal verbruik
423,83
6,8%
28,91
0,80
29,71
Waarvan benzine
185,50
6,8%
12,66
0,41
13,07
Waarvan diesel
227,97
6,8%
15,57
0,38
15,96
Waarvan LPG
10,36
6,6%
0,69
0,00
0,69
Totaal afzetcijfers
467,80
6,8%
31,91
0,88
32,79
Bronnen: Emissieregistratie, 2013; CBS, 2013b; RIVM, 2012; bewerking ECN.
In Tabel 33 is een overzicht gegeven van het aantal voertuigen in Nederland en het aantal voertuigen in Overijssel (CBS, 2013c). Hierbij moet opgemerkt worden dat zakelijke voertuigen, zoals leaseauto’s, op het adres van de eigenaar kunnen zijn geregistreerd in plaats van op het adres van de gebruiker. Vermoedelijk verklaart dit ook het lage aantal autobussen. Een vergelijking met de emissieregistratie laat zien dat het aandeel in brandstofverbruik en in voertuigbezit op elkaar lijken (of wellicht is het voertuigbezit gebruikt voor het maken van de verdeling).
ECN-E--13-028
Conclusies 53
Tabel 33: Voertuigbezit in Nederland en Overijssel 2012
Aantal Nederland
Aantal Overijssel
Aandeel
509
6,8%
[x 1000] Personenauto's
7.542
Bestelauto's
876
62
7,0%
Vrachtauto's
75
5,0
6,6%
Trekkers
75
6,3
8,4%
Speciale voertuigen
64
4,7
7,3%
Autobussen
11
0,17
1,5%
Motorfietsen
606
47,65
7,9%
Bron: CBS, 2013c; bewerking ECN.
Tabel 34 toont de indicatieve factoren die zijn gebruikt voor het bepalen van de directe werkgelegenheid in OECD-landen.
Tabel 34: Indicatieve factoren voor het bepalen van de directe werkgelegenheid in hernieuwbare energie in OECD landen. Bron: Rutovitz en Harris (2012) Technologie
Beheer en Onderhoud
Constructie en installatie [arbeidsjaren/MW] 14
Fabricage [arbeidsjaren/MW] 2,9
B&O [banen/MW] 1,5
Wind op land
2,5
6,1
0,2
Zon PV
11
6,9
0,3
Zonnewarmte
8,9
4
0,5
Biomassa
Geothermisch - warmte
54
CMI Jobs
3,0
0
Bijlage B. Toelichting bij energiebalans De energiehuishouding van Overijssel is samengevat in energiebalansen. De energiebalans geeft informatie over het verbruik van energie, energie-omzettingen en de winning van energie (Segers, 2010a). Ook is de CO2-emissie opgenomen. Deze bijlage geeft een toelichting bij de posten in de energiebalans. De energie-afnemers worden in vijf sectoren uitgesplitst: de huishoudens, de sector handel, diensten en overheid, industrie, landbouw en verkeer en vervoer. De energievoorziening wordt in vier sectoren uitgesplitst, namelijk de raffinaderijen, de afvalbedrijven, de elektriciteitsbedrijven en de winningsbedrijven. 15
De gebruikte eenheid voor energie is de Petajoule (1 Petajoule = 1 PJ = 10 Joule). 1 Petajoule is gelijk aan 1.000 Terajoule (TJ). Een gemiddeld huishouden verbruikt per jaar ongeveer: -5 3.500 kWh elektriciteit = 1,3 × 10 PJ 3 -5 1.600 m aardgas = 5,1 × 10 PJ. De CO2 -emissie wordt uitgedrukt in megatonnen CO2 (1 megaton CO2 = Mton CO2 = 1 3 miljard kg CO2). Bij verbranding van 1 m aardgas komt ongeveer 1,8 kg CO2 vrij. De posten uit de energiebalans zijn: De nuttige warmtevraag is het verbruik van warmte door eindverbruikers in een sector. Deze warmte kan binnen de sector worden opgewekt of aan de sector worden geleverd. De warmtevraag hangt samen met de buitenluchttemperatuur. Voor 2020 wordt uitgegaan van een jaar met een gemiddeld klimaat. Voor de jaren 2007 en 2011 is geen klimaatcorrectie toegepast. Het finaal elektrisch verbruik is het eindverbruik van elektriciteit. Het finaal verbruik is een betere indicator van hoeveel elektriciteit een sector verbruikt dan het verbruikssaldo. De CO2-emissie is de uitstoot van het broeikasgas koolstofdioxide (CO2) die lokaal plaatsvindt. Elektriciteitsconsumptie draagt niet bij aan de lokale CO2-emissie. De CO2 die wordt uitgestoten bij elektriciteitsopwekking wordt geboekt daar waar de elektriciteit wordt opgewekt. Dit kan ook buiten de provinciegrenzen zijn. Alleen de CO2-emissie van fossiele oorsprong wordt opgenomen in de energiebalans. De CO 2 die vrijkomt bij verbranding van biomassa is dus niet weergegeven. Ook de uitstoot van overige broeikasgassen, zoals methaan en lachgas, is niet opgenomen in de energiebalans. Het verbruikssaldo is de som van aanvoer, winning en voorraadmutaties, verminderd met de aflevering van een energiedrager. Het verbruikssaldo kan negatief zijn, bijvoorbeeld wanneer een sector elektriciteit levert aan andere sectoren. Bij energie-omzettingen worden energiedragers gebruikt om andere energiedragers te produceren. Bij warmtekrachtkoppeling (WKK) worden brandstoffen omgezet in warmte en elektriciteit. Een WKK-gasmotor zet bijvoorbeeld aardgas in om warmte
ECN-E--13-028
Conclusies 55
en elektriciteit te produceren. WKK-gasmotoren worden vaak gebruikt voor de verwarming van gebouwen en glastuinbouwkassen. Hernieuwbare energie kan worden gewonnen uit wind, waterkracht, zon, de bodem, buitenluchtwarmte, warmte uit net gemolken melk en biomassa. Inkoop van duurzame energie is niet zichtbaar in de energiebalans. Omdat wordt gekeken naar het eindverbruik van energie draagt biobrandstofproductie in Overijssel niet bij aan het aandeel hernieuwbare energie, maar het gebruik van biobrandstoffen wel. Bij niet-energetisch verbruik wordt energie gebruikt voor het maken van een product dat geen energiedrager is. De energie blijft in het product aanwezig, zoals bijvoorbeeld bij de productie van plastic uit aardolie. Niet-energetisch verbruik is niet in de energiebalansen opgenomen. Bij bio-energie is onderscheid gemaakt naar biomassa en biogas (CBS, 2012a). Biomassa kan eerst worden omgezet in biogas, in plaats van het direct te verbranden. Bij verbruik van biomassa in afvalverbrandingsinstallaties gaat het om het biogene deel van het afval. De installaties kunnen elektriciteit en warmte produceren. Biomassa kan ook worden ingezet in elektriciteitscentrales. Daarnaast gebruiken sommige huishoudens en bedrijven houtkachels en houtketels. Een gedeelte van de geleverde transportbrandstoffen moet uit hernieuwbare energie bestaan. Biobrandstoffen worden meestal bijgemengd in benzine of diesel. De biobrandstoffen voor verkeer en vervoer zijn in de energiebalans opgenomen bij het verbruikssaldo van biomassa. Biogas kan worden geproduceerd op stortplaatsen, rioolwaterzuiveringsinstallaties en afvalwaterzuiveringsinstallaties. Ook wordt biogas vaak gemaakt uit vergisting van mest samen met ander organisch materiaal (co-vergisting). Vaak wordt mais meevergist. Groen gas is biogas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in het aardgasnet. In de energiestatistieken wordt biomassa alleen meegenomen als het wordt gebruikt als energiedrager. Tabel 35 laat zien welke sectorindeling in dit rapport gebruikt is. De Standaard Bedrijfsindeling (SBI-2008) is een classificatie van economische activiteiten die door het CBS wordt gebruikt om bedrijven in te delen naar hoofdactiviteit. Tabel 35: Standaard Bedrijfsindeling
56
Sector in energiebalans
SBI-2008 (CBS)
Sectorindeling Provincie Overijssel
Diensten
45-99
Bedrijven
Industrie
08-33, 41-43 excl. 19.2
Bedrijven
Landbouw
01-03
Bedrijven
Raffinaderijen
19.2
Bedrijven
Afvalbedrijven
36-39
Bedrijven
Elektr. Bedrijven
35
Bedrijven
Winningsbedrijven
06
Bedrijven
Huishoudens
n.v.t.
Wonen
Verkeer en vervoer
Verdeeld over alle SBI-codes
Verkeer en vervoer
Bijlage C. Overige uitgangspunten Energiefonds Deze bijlage geeft meer gedetailleerde informatie over de uitgangspunten die zijn gebruikt voor de bepaling van het beleidseffect van het Energiefonds Overijssel, in aanvulling op paragraaf 3.1. Het is niet aannemelijk dat het in alle gevallen lukt om alleen projecten te financieren die zonder het Energiefonds Overijssel niet gerealiseerd zouden worden. Aangenomen wordt dat 75% van de projecten additioneel is. Verder wordt aangenomen dat gemiddeld 50% van een project met leningen gefinancierd wordt en dat voor gemiddeld 25% in een project geparticipeerd wordt. Alleen in het geval van de woningcorporaties is het uitgangspunt dat het project volledig wordt gefinancierd. De inzet van 15 miljoen euro budget voor de industrie leidt tot een additionele investering van 22,5 miljoen euro. Participaties voor 25 miljoen euro in innovatieve technologiebedrijven leiden tot een additionele investering van 75 miljoen euro. Aangenomen wordt dat 80 miljoen euro beschikbaar is voor hernieuwbare energie. Dit leidt tot een additionele investering van 157,5 miljoen euro in hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur. In totaal wordt aangenomen dat door het Energiefonds wordt bijgedragen aan projecten met een investering van 500 miljoen euro. Hiervan zijn investeringen ter waarde van 360 miljoen euro additioneel. In Overijssel zijn 35 woningcorporaties actief die in totaal 135.000 sociale huurwoningen bezitten. Dat is ongeveer een derde deel van de woningvoorraad in Overijssel. 110.000 sociale huurwoningen hebben energielabel C of lager. Woningcorporaties die het Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel hebben ondertekend kunnen zich tot Energiefonds Overijssel wenden. In 2012 kunnen de woningbouwcorporaties van het Energiefonds lenen tegen een rente van 1% (voor door het Waarborgfonds geborgde projecten). In toekomstige jaren kan het Energiefonds een hogere rente gaan rekenen. Het gaat bij leningen aan woningbouwcorporaties om circa 15.000 euro per woning. Dit bedrag wordt vooral besteed aan energiebesparende maatregelen. Provincie Overijssel streeft naar de verbetering van 6.500 woningen. Vanwege het nationale convenant met woningbouwcorporaties moet er in de Provincie Overijssel circa 600 TJ energiebesparing gerealiseerd worden. Gedeeltelijk zullen de effecten van het energiefonds en van het landelijke convenant overlappen. Het additionele effect bovenop de raming wordt geschat op 60%.
ECN-E--13-028
Conclusies 57
Voor de sector handel, diensten en overheid wordt 30 miljoen aan middelen uit het Energiefonds ingezet. Dit wordt besteed aan een integraal pakket met spouwmuurisolatie, HR-ketels, HR++ glas, warmteterugwinning en aanwezigheidsdetectie met daglichtschakeling. Er wordt overlap verwacht met de handhaving van de Wet Milieubeheer. Volgens de Wet Milieubeheer moeten alle maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder wel worden genomen. Aangenomen wordt dat de Wet Milieubeheer slechts bij de helft van MKB’s werkelijk 10 gehandhaafd wordt. Het effect van het pakket wordt hierdoor met 15% verlaagd. Het ligt voor de hand dat hernieuwbare-energieprojecten gefinancierd worden met een relatief groot projectrisico, bijvoorbeeld door toepassing van nieuwe technologie. Door de voorwaarden die de Provincie Overijssel stelt komen windprojecten niet in aanmerking voor financiering. Aangenomen wordt dat financiering wordt geboden aan biogas hubs, grote zonnewarmtesystemen (bijvoorbeeld bij kalvermesterijen of ziekenhuizen), warmtetransportleidingen en lage-temperatuursystemen, biobrandstofproductie, grote zon-PV systemen en aardwarmteprojecten.
xxxxxxxxxxxxssssssssxxxxxxxxxxxxxx 10
58
Het integrale pakket bevat slechts twee maatregelen met de terugverdientijd van minder dan 5 jaar. Het gaat om HR++ glas en aanwezigheidsdetectie met daglichtschakeling. Deze twee maatregelen besparen circa 30% van het hele pakket.
Bijlage D. Energiebalansen per jaar
ECN-E--13-028
Conclusies 59
Tabel 36: Energiebalans voor Overijssel voor 2007 2007
Huishoudens 26,45 0,01 0,24 19,14 6,07 0,17 0,00 0,82 0,00
Diensten
Industrie
Landbouw
Verkeer
19,98 0,00 0,07 12,93 6,59 0,31 0,00 0,07 0,00
15,39 0,00 1,39 11,38 2,30 0,00 0,02 0,31 0,00
3,17 0,00 0,17 1,98 0,41 0,00 0,45 0,16 0,00
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
0,00 0,00 0,00
1,37 0,69 0,41
7,26 3,91 2,25
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
0,00 0,00 0,00 0,00 0,05 0,04 0,00 0,02 0,00 0,82
0,00 0,00 0,00 0,00 0,04 0,00 0,00 0,04 0,00 0,07
17,68 6,07 1,10
Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] [TJ] CO2-emissie [Mton]
60
36,94 0,00 35,91 0,00 0,34 0,00 0,00 0,70 0,00
Energieafnemers 101,94 0,01 37,79 45,42 15,71 0,49 0,47 2,06 0,00
Raffinaderijen 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Afval bedrijven 2,62 0,00 0,00 0,12 -0,58 0,00 0,07 1,45 1,57
Elektr. bedrijven 5,02 0,00 0,00 8,69 -3,60 -0,39 0,00 0,31 0,00
Winnings bedrijven 0,56 0,00 0,00 0,56 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Energie voorz. 8,20 0,00 0,00 9,37 -4,18 -0,39 0,07 1,76 1,57
Totaal Overijssel 110,15 0,01 37,79 54,79 11,53 0,10 0,53 3,82 1,57
1,52 0,52 0,49
0,00 0,00 0,00
10,15 5,13 3,15
0,00 0,00 0,00
3,08 0,00 0,58
9,01 0,39 3,60
0,00 0,00 0,00
12,09 0,39 4,18
22,24 5,51 7,33
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,02 0,31
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,45 0,16
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,01 0,01 0,00 0,00 0,10 0,04 0,00 0,06 0,47 1,36
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,07 1,45
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,31
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,07 1,76
0,01 0,01 0,00 0,00 0,10 0,04 0,00 0,06 0,53 3,13
9,98 7,01
9,27 4,55
1,71 0,90
0,00 0,34
38,64 18,87
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
38,64 18,87
0,74
0,75
0,12
2,62
5,33
0,00
0,12
0,49
0,03
0,65
5,98
Tabel 37: Energiebalans voor Overijssel voor 2011 2011
Huishoudens 28,06 0,00 0,22 20,09 6,32 0,52 0,00 0,90 0,00
Diensten
Industrie
Landbouw
Verkeer
21,35 0,00 0,00 13,25 6,86 1,15 0,00 0,08 0,00
14,36 0,00 1,21 9,58 2,20 1,00 0,05 0,33 0,00
3,62 0,00 0,19 2,50 0,18 0,00 0,57 0,18 0,00
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
0,00 0,00 0,00
1,13 0,52 0,38
5,99 3,22 1,85
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
0,02 0,02 0,00 0,00 0,13 0,05 0,00 0,08 0,00 0,90
0,02 0,02 0,00 0,00 0,24 0,00 0,00 0,24 0,00 0,08
18,90 6,32 1,15
Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] [TJ] CO2-emissie [Mton]
ECN-E--13-028
36,75 0,00 35,46 0,04 0,37 0,00 0,00 0,88 0,00
Energieafnemers 104,14 0,00 37,08 45,46 15,93 2,68 0,62 2,37 0,00
Raffinaderijen 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Afval bedrijven 4,06 0,00 0,00 0,15 -0,85 -1,34 0,07 3,20 2,83
Elektr. bedrijven 2,02 0,00 0,00 2,93 -1,65 -0,97 0,00 1,71 0,00
Winnings bedrijven 0,17 0,00 0,00 0,17 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Energie voorz. 6,25 0,00 0,00 3,25 -2,50 -2,31 0,07 4,91 2,83
Totaal Overijssel 110,39 0,00 37,08 48,71 13,43 0,37 0,69 7,27 2,83
2,10 0,71 0,77
0,00 0,00 0,00
9,22 4,44 3,00
0,00 0,00 0,00
6,10 1,34 0,85
4,64 0,97 1,65
0,00 0,00 0,00
10,74 2,31 2,50
19,96 6,75 5,50
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,05 0,33
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,57 0,18
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,04 0,04 0,00 0,00 0,37 0,05 0,00 0,32 0,62 1,49
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,07 3,20
0,05 0,00 0,05 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 1,71
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,05 0,00 0,05 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,07 4,91
0,09 0,04 0,05 0,00 0,37 0,05 0,00 0,32 0,69 6,39
11,03 7,24
8,98 4,05
1,98 0,95
0,00 0,37
40,89 18,93
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
40,89 18,93
0,75
0,63
0,16
2,58
5,27
0,00
0,23
0,17
0,01
0,41
5,68
Conclusies
61
Tabel 38: Energiebalans voor Overijssel voor 2020 2020
Huishoudens 25,05 0,00 0,18 16,84 6,24 0,84 0,00 0,95 0,00
Diensten
Industrie
Landbouw
Verkeer
21,38 0,00 0,00 12,02 7,20 1,96 0,00 0,19 0,00
14,50 0,00 0,73 7,43 3,34 2,00 0,20 0,80 0,00
4,08 0,00 0,15 0,65 0,16 0,77 1,93 0,42 0,00
WKK [PJ] Inzet Warmteproductie Elektriciteitsproductie
0,00 0,00 0,00
1,13 0,52 0,38
4,38 2,28 1,34
Winning (hernieuwbaar) [PJ] Elektriciteit Zon Wind Water Warmte Zon Aardwarmte Overig Biogas Biomassa
0,19 0,19 0,00 0,00 0,39 0,09 0,00 0,30 0,00 0,95
0,19 0,19 0,00 0,00 0,90 0,02 0,00 0,88 0,00 0,19
16,41 6,24 0,97
Verbruikssaldo [PJ] Kolen Olie Aardgas Elektriciteit Warmte Biogas Biomassa Overig
Nuttige warmtevraag [PJ] Finaal elektriciteitsverbruik [PJ] CO2-emissie [Mton]
62
34,86 0,00 31,43 0,37 0,60 0,00 0,00 2,46 0,00
Energieafnemers 99,87 0,00 32,49 37,31 17,55 5,57 2,13 4,82 0,00
Raffinaderijen 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Afval bedrijven 3,22 0,00 0,00 0,15 -0,64 -2,34 0,01 3,20 2,83
Elektr. bedrijven 1,47 0,00 0,00 2,38 -1,44 -1,17 0,00 1,71 0,00
Winnings bedrijven 0,44 0,00 0,00 0,44 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Energie voorz. 5,13 0,00 0,00 2,97 -2,09 -3,51 0,01 4,91 2,83
Totaal Overijssel 105,00 0,00 32,49 40,28 15,46 2,07 2,15 9,72 2,83
2,55 0,31 0,88
0,00 0,00 0,00
8,06 3,11 2,60
0,00 0,00 0,00
6,04 2,34 0,64
4,09 1,17 1,44
0,00 0,00 0,00
10,13 3,51 2,09
18,19 6,62 4,69
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,20 0,80
0,05 0,05 0,00 0,00 0,77 0,00 0,77 0,00 1,93 0,42
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,43 0,43 0,00 0,00 2,07 0,11 0,77 1,19 2,13 2,35
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,01 3,20
0,69 0,00 0,69 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 1,71
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,69 0,00 0,69 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,01 4,91
1,12 0,43 0,69 0,00 2,07 0,11 0,77 1,19 2,15 7,26
10,98 7,58
8,68 4,68
1,65 1,04
0,00 0,60
37,72 20,15
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
37,72 20,15
0,68
0,47
0,05
2,31
4,48
0,00
0,23
0,13
0,03
0,39
4,87
ECN Westerduinweg 3 1755 LE Petten
Postbus 1 1755 LG Petten
T 088 515 4949 F 088 515 8338
[email protected] www.ecn.nl
63
Watt? En nu verder… Tussenevaluatie Energiebeleid Provincie Overijssel Deelrapport kwalitatief onderzoek
team Beleidsinformatie team Concerncontrol
Juni 2013
Colofon
Uitgave
provincie Overijssel Datum
juni 2013 Auteurs
Arne Willigenburg Susanne Nolten Herman Hazelhorst Ilja Jacobs Dick Hoek
Inlichtingen bij
Dick Hoek PD Beleidsinformatie
[email protected]
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected]
Inhoudsopgave Samenvatting
7
1
Inleiding
11
2
Waarderende onderzoeksaanpak
13
3
Beeld energiebeleid Overijssel
15
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3
Wat werkt Aanpak en werkwijze Financieringsvormen Innovatie
15 15 19 19
3.2 3.2.1 3.2.2
Wat kan beter Aanpak en werkwijze Financieringsvormen
20 20 21
3.3
Rol provincie
22
3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Waar liggen kansen Aanpak en werkwijze Financieringsvormen Innovatie
23 23 24 25
3.5
Conclusies en aanbevelingen
25
4
Beeld per energiecluster
31
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.1.7
Energiebesparing bedrijven Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
31 31 33 36 38 39 42 42
4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7
Energiebesparing woningen Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
44 44 45 47 48 49 50 50
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
5
4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.3.6 4.3.7
Bio-energie Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
52 52 54 56 57 58 61 61
4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.4.6 4.4.7
Zon Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
63 63 64 66 66 67 68 68
4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4 4.5.5 4.5.6 4.5.7
Wind Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
70 70 71 73 73 74 75 75
4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.6.5 4.6.6 4.6.7
Bodemenergie Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
77 77 79 80 81 81 82 82
4.7 4.7.1 4.7.2 4.7.3 4.7.4 4.7.5 4.7.6 4.7.7
Energie-infrastructuur Beleidsinspanningen provincie Wat werkt Wat kan beter Rol provincie Waar liggen kansen Toekomstbeeld 2030 Conclusies en aanbevelingen
84 84 85 86 87 87 88 88
5
Burgers aan het woord
91
Bronnen
Bijlagen Bijlage 1 Wat is Appreciative Inquiry of waarderend onderzoeken? Bijlage 2 Geïnterviewde personen en organisaties Bijlage 3 Gouden aanbevelingen bijeenkomst 10 april 2013
6
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
95
97 99 101 103
Samenvatting
Provincie Overijssel heeft een stevige ambitie waar het gaat om het energiegebruik en de inzet van hernieuwbare energie in Overijssel. Met het Programma Energiepact Overijssel heeft de provincie zichzelf in 2008 als ambitie gesteld om de uitstoot van CO 2 in 2020 verminderd te hebben met 30% ten opzichte van 1990. In 2010 is ervoor gekozen het Programma Energiepact te versnellen en te streven naar het halen van de ambitie in 2017. Inmiddels is het Energiepact opgevolgd door het programma Nieuwe Energie. Hierin staat niet langer CO2-reductie centraal maar het aandeel hernieuwbare energie (in combinatie met het initiëren van werkgelegenheid en innovatie). Doelstelling is nu 20% hernieuwbare energie in 2020. In de Commissievergadering van 30 juni 2010 is bij de behandeling van het statenvoorstel “Versnelling CO2 -reductie in Programma Energiepact; uitvoering motie Kolkman-Kerkdijk” aan Provinciale Staten toegezegd in 2013 een herijkingsmoment in te lassen. Om tot deze herijking te kunnen komen is een tussenevaluatie uitgevoerd van het Programma Energiepact Overijssel en het programma Nieuwe Energie. De tussenevaluatie is via twee sporen aangepakt: een kwantitatief deel en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve deel heeft het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) de effecten van het provinciaal energiebeleid doorgerekend voor de jaren 2011 en 2020 (ECN, 2013). In het kwalitatieve deel hebben onderzoekers van provincie Overijssel door middel van interviews en een bijeenkomst op 10 april 2013 teruggekeken op zesjaar energiebeleid in Overijssel. Tevens is een extra peiling onder het Burgerpanel Overijssel uitgevoerd. Van beide onderdelen zijn afzonderlijke rapportages gemaakt. In deze rapportage worden de resultaten van het kwalitatieve del beschreven. Centrale vraag in dit kwalitatieve deel is: Welke succesvolle inzet laat het Energiepact en het programma Nieuwe Energie tot nu toe zien en hoe kunnen deze successen optimaal benut worden om de doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen? Beeld energiebeleid Overijssel Over de volle breedte van het energiebeleid van provincie Overijssel komen een aantal algemene succesfactoren uit de periode 2007-2012 naar voren die bijdragen aan het dichterbij brengen van de doelstelling in 2020. Deze werkzame ingrediënten hebben betrekking op aanpak en werkwijze, financieringsvormen (subsidies en leningen) en innovatie. Ten aanzien van aanpak en werkwijze werkt het delen van successen, een lokale aanpak, inzicht bieden en laagdrempelig aanbieden aan inwoners en bedrijven. Samenwerken, partijen bij elkaar brengen en energie verbinden met andere (beleids)thema’s of maatschappelijk verantwoord ondernemen is effectief. Verder is het goed dat instrumenten worden afgestemd met de praktijk en zijn personen met energie en visie bepalend voor het resultaat. Het stimuleren van samenwerken en het bij elkaar brengen van partijen is een sterk punt van provincie Overijssel. De provincie verbindt partijen. Er wordt breed gedragen dat een mix van technieken nodig is om de doelstelling te kunnen halen en dat de provincie hier op inzet. Wat de provincie kan verbeteren is het zorgen voor meer continuïteit van beleid en gedragsverandering niet uit het oog te verliezen. Dilemma’s in de rol van de provincie zijn die van ‘loslaten of betrokken blijven’ en ‘straffen, belonen of verleiden’. Mogelijkheden voor optimalisatie in de aanpak en werkwijze bieden het nog meer faciliteren van koplopers en het meer zichtbaar maken van resultaten. Aanbevelingen Faciliteer koplopers en stimuleer anderen hierbij aan te haken door successen te delen. Kies zo veel mogelijk voor een lokale aanpak waarbij de drempel voor inwoners en bedrijven om mee te doen zo laag mogelijk is Ga door met het stimuleren van samenwerking. Plaats energie in het bredere perspectief van milieu, natuur en landschap, wonen, economie en ruimtelijke ordening. Richt je zowel op gedragsverandering als op techniek Ten aanzien van financieringsvormen wordt duidelijk dat subsidies een stimulerende werking hebben gehad en dat andere financieringsvormen als risicodragend participeren, een lening verstrekken of
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
7
een leaseconstructie een goede aanvulling zijn. Ondanks de toegevoegde waarde hebben subsidies niet altijd het gewenste resultaat en mogen subsidieregelingen eenvoudiger. Ook vormt de (lage) energieprijs geen prikkel om te investeren in duurzame energie. Kansen voor verder optimalisatie in financieringsvormen bieden het Energiefonds Overijssel en de provincie die zelf duurzame eisen kan stellen bij aanbestedingen en andere financieringsafspraken en kan optreden als ‘launching customer’1 . Aanbevelingen Bouw het inzetten van verschillende financieringsvormen verder uit. Treed als overheid op tijd terug laat de markt zijn werk doen. Hierbij wel betrokkenheid blijven tonen. Stimuleer portfolioaanvragen2 bij Energiefonds Overijssel, bijvoorbeeld door het voorbereiden van deze aanvragen te faciliteren. Neem duurzaamheidseisen op in financieringsafspraken Ten aanzien van innovatie blijkt uit de interviews dat in Overijssel een goed klimaat voor innovatie wordt ervaren met ook een positieve invloed op de werkgelegenheid. Vanuit bio-energie en bedrijven komt de voorkeur voor een hoogwaardige toepassing van grondstoffen naar voren. Dilemma wat naar voren komt is het kiezen voor innovatie of bewezen techniek. Hierin zal de provincie een evenwicht moeten vinden. Duidelijk is dat er diverse potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen zijn die kansvol zijn om substantieel bij te dragen aan het doelbereik. Om zulke innovatieve technieken verder te kunnen ontwikkelen, is het nodig dat bedrijven zich langere tijd op innovatie kunnen blijven richten. Aanbevelingen Zet niet alleen in op bewezen technieken, maar ook op innovatie. Beeld per cluster Naast het algemene beeld over de volle breedte van het energiebeleid zijn er specifieke beelden per cluster. De volgende clusters worden onderscheiden: -
Energiebesparing bedrijven Energiebesparing woningen Bio-energie Zon Win Bodemenergie Energie-infrastructuur
Binnen energiebesparing bedrijven is het goed dat zo veel mogelijk is gekozen voor een lokale en projectmatige aanpak gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ook het met een gestandaardiseerde scan inzicht geven in energiegebruik en maatregelen als eerste stap is een logische. Het in korte tijd wegzetten van gestandaardiseerde scans sluit echter nog onvoldoende aan op succesfactoren als het opbouwen van vertrouwen, duurzame samenwerking, het integraal benaderen van bedrijfsprocessen, maatwerk en het ‘handen-en-voeten-geven’ aan de uitvoering bij bedrijven. Belangrijk is om koploperbedrijven te blijven faciliteren en stimuleer het delen van kennis en goede voorbeelden. Subsidieregelingen kunnen eenvoudiger en meer flexibel. Daarnaast zou er meer bestendigheid in beleid en regelingen moeten komen. Blijf de aanpak vooral nog richten op het midden- en kleinbedrijf maar breng via een projectmatige aanpak meer focus aan en maak de stap naar uitvoering. In het dilemma van straffen, belonen of verleiden lijkt de route van vertrouwen, verleiden en van energie een sport maken kansrijk. Binnen energiebesparing woningen heeft de crisis zijn effect op acties die partners in de markt kunnen en willen inzetten op energiebesparing woningen Desondanks zijn er toch mooie resultaten bereikt in met name de bestaande bouw en via lokale initiatieven. Binnen het thema kan inmiddels wel de vraag worden gesteld of de markt ondertussen al niet zo ver is dat zij dit thema voor een deel ook zelf kan oppakken. Vertrouwen en nabijheid zijn belangrijk. Blijf dus inzetten op initiatieven dichtbij de burger (lokaal) en voorkom ‘stilvallen’ na betrokkenheid als provincie. Overweeg om lokale voortrekkers te faciliteren. Bedenk ook goed of een initiatief als een Overijsselse aanpak lokaal genoeg is. Het ontzorgen via maatwerk of standaardpakket is een belangrijke succesfactor. Innovatie blijft nodig. Tot slot zou de provincie zich juist nu kunnen richten op de werkgelegenheid in de bouwsector waar kansen liggen op het gebied van renovatie.
1
De provincie kan als ‘launching customer’ (eerste grote klant) innovatie en de verspreiding van innovatieve producten en diensten stimuleren. 2 Een bundeling van meerdere projecten tot één aanvraag.
8
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Binnen bio-energie is de samenwerking van partijen in de keten erg belangrijk. Het is dan ook goed om het Bio-energiecluster Oost-Nederland (BEON) te blijven faciliteren en blijf samenwerken in de keten stimuleren. De inzet op meerdere opties blijft nodig met niet te veel pijlen op mestvergisting. Mestvergisting heeft potentie maar is op dit moment nog geen techniek om meters mee te maken (moeilijk rendabel te krijgen). Houtverbranding is kansrijk en zou het voorbeeld van zon (dicht bij de burger) kunnen volgen. Verder zal geaccepteerd moeten worden dat Overijssel niet zelfvoorzienend kan zijn voor houtachtige biomassa en dat dit een internationale markt is. Innovatie en hoogwaardige toepassing moeten gestimuleerd blijven worden met aandacht voor economische haalbaarheid en het ondersteunen van ‘early adopters’. Er ligt een rol voor de provincie als ‘launching customer’ door eisen te stellen aan het gebruik van biobased materialen en het op lange termijn leveren van biomassa uit landschapsbeheer. Tot slot wordt Energiefonds Overijssel als wenkend perspectief gezien voor de initiatieven waar banken niet durven instappen. Het stimuleren en faciliteren van een portfoliobenadering biedt, zeker ten aanzien van kleinschalige houtverbranding, kansen. Het thema zon heeft potentieel en staat dicht bij de burger. Het beleid op dit thema wordt positief beoordeeld. De provincie heeft breed ingezet en via diverse projecten en verschillende constructies geprobeerd zonenergie in Overijssel een push te geven. Door volledige financiering of via tenderregelingen zijn diverse projecten op gemeentelijke bebouwing, bedrijfsgebouwen en agrarische gebouwen gestimuleerd en aangejaagd en zijn er resultaten behaald. De plaatsing van zonnepanelen heeft als een positief bijeffect dat het werkgelegenheid oplevert. Denk daarbij aan de banen die ontstaan bij plaatsing van panelen in de nieuwbouw of bij renovatie en bij de productie. De vraag kan nu worden gesteld welke rol de provincie nog moet spelen op de markt van zonnepanelen. De particuliere markt kan al zonder de provincie, welke rol moet de provincie nog spelen op de markt voor bedrijven? Bij woningen van woningcorporaties kan nog veel gewonnen worden. Verken daarbij andere vormen van financiering. Tot slot is het belangrijk om als provincie na het aanjagen en realiseren van projecten branche en ondernemers de uitvoering zelf te laten vormgeven. Binnen wind zijn er voldoende initiatieven voor windturbinelocaties om de ambitie in 2020 te halen. Niet alle potentieel aan windenergie binnen Overijssel wordt echter benut. Dit heeft niet alleen te maken met de (ervaren) strakke ruimtelijke insteek van het beleid via kansrijke zoekgebieden maar ook door onvoldoende politiek en bestuurlijk draagvlak bij gemeenten. Het beeld van gemeenten en initiatiefnemers is dat eventuele geschikte locaties buiten de zoekgebieden niet mee doen. Dit is echter wel degelijk mogelijk als gemeenten hier positief over besluiten (zie Kampen en Deventer) en de initiatieven passen binnen het ruimtelijk provinciaal beleid (w.o. gebiedskenmerken en landschappelijke inpassing). Duidelijk is wel dat de provincie buiten de kansrijke gebieden geen actieve rol speelt richting gemeenten en initiatiefnemers. Bij het opstellen van inpassingsplannen binnen de kansrijke zoekgebieden is behoefte aan meer betrokkenheid van de provincie. Belangrijk is dat alle initiatiefnemers en marktpartijen worden betrokken en hun kennis wordt benut. Tot slot kunnen omwonenden nog meer betrokken worden bij initiatieven om zo het draagvlak te vergroten. Het mee laten profiteren van een gebied waar windturbines worden geplaatst biedt kansen. Overweeg voor de kansrijke zoekgebieden een windvereniging op te richten. Binnen bodemenergie is dankzij de (forse) financiële ondersteuning van de provincie het eerste aardwarmtecluster in de Koekoekspolder gerealiseerd. Het daarin gehanteerde organisatiemodel kan worden toegepast op de volgende aardwarmteclusters. Het is belangrijk dat de provincie de constructieve en meedenkende houding behoud en werkt met een vast contactpersoon vanuit de provincie. Belangrijk voor de continuïteit is dat de financiering van de aardwarmteclusters blijft bestaan. Met Energiefonds Overijssel lijkt de provincie wat uit beeld en zou nog eens goed naar de (financiële) eisen van het fonds kunnen worden gekeken, omdat die op dit moment een drempel voor ondernemers zijn. Bij warmtekoudeopslagsystemen is meer inzicht in de werking en resultaten belangrijk. Kijk of een referentiekader kan worden opgesteld en overweeg bij vergunningverlening monitoringsystemen voor de controle van WKO-installaties. Tot slot kan de provincie stimuleren dat een WKO-installatie volledig bij één beheerder wordt ondergebracht. Door het bij een beheerder te plaatsen en afspraken te maken over de te leveren prestaties kan het volledige potentieel aan hernieuwbare energie worden bereikt. Binnen energie-infrastructuur is duidelijk dat er partijen nodig zijn die risico’s willen dragen. Investeringen in de energie-infrastructuur zijn groot en kennen een lange terugverdientijd. De provincie neemt op dit punt al risico’s. Belangrijk is om als provincie de netwerkbedrijven (Cogas, Rendo en Enexis) te blijven aanspreken op hun mogelijke bijdrage aan het realiseren van de energietransitie. Dilemma is welke schaalgrootte van projecten het meest effectief is. Op dit moment richt de provincie zich op drie concrete projecten: het warmtenet Hengelo, de stoomleiding Twence en de groen gas hub in Salland. Een overkoepelende visie op energie-infrastructuur moet worden ontwikkeld die actief wordt uitgedragen en tot uitvoering komt. Mogelijk kan worden samengewerkt met Gelderland.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
9
Peiling Burgerpanel Overijssel Extra onderdeel van het onderzoek is een peiling Burgerpanel Overijssel onder 1.000 inwoners van Overijssel. Hieruit blijkt dat er veel draagvlak is voor zonenergie. Wat betreft windenergie zijn er meer voorstanders voor windmolens in de directe woonomgeving dan tegenstanders en dan vooral in de steden van Overijssel. Eenderde van de inwoners van Overijssel heeft geen idee wat het eigen elektriciteits- of gasverbruik is. Spaarlampen en de thermostaat lager zetten zijn veel genomen maatregelen. Opvallend is dat door Overijsselaars vaker minder autogebruik als maatregel noemen in vergelijking tot Nederlanders Kostenbesparing wordt als belagrijkste motief gezien voor energiebesparing, gevolgd door subsidiemogelijkheden. Het gemeentelijke energieloket is bekend bij 13% van de inwoners en 4% heeft wel eens contact gehad met dit loket. Tot slot kent een kwart van de Overijsselaars de duurzaamheidspremie of duurzaamheidlening
10
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
1
Inleiding
Provincie Overijssel heeft een stevige ambitie waar het gaat om het energiegebruik en de inzet van hernieuwbare energie in Overijssel. Met het Programma Energiepact Overijssel heeft de provincie zichzelf in 2008 als ambitie gesteld om de uitstoot van CO 2 in 2020 verminderd te hebben met 30% ten opzichte van 1990. In 2010 is ervoor gekozen het Programma Energiepact te versnellen en te streven naar het halen van de ambitie in 2017. Inmiddels is het Energiepact opgevolgd door het programma Nieuwe Energie. Hierin staat niet langer CO2-reductie centraal maar het aandeel hernieuwbare energie (in combinatie met het initiëren van werkgelegenheid en innovatie). Doelstelling is nu 20% hernieuwbare energie in 2020. In de Commissievergadering van 30 juni 2010 is bij de behandeling van het statenvoorstel “Versnelling CO2 -reductie in Programma Energiepact; uitvoering motie Kolkman-Kerkdijk” aan Provinciale Staten toegezegd in 2013 een herijkingsmoment in te lassen. Om tot deze herijking te kunnen komen is een tussenevaluatie uitgevoerd van het Programma Energiepact Overijssel en het programma Nieuwe Energie. Het onderzoek heeft twee doelstellingen: -
Inzicht in de doelbereiking tot nu toe en de verwachte doelbereiking in 2020, in relatie tot de prestaties van de provincie en het gecreëerde investeringsklimaat.
-
Inzicht in successen in de aanpak tot nu toe en de mogelijkheden om deze successen meer in te zetten om de verwachte doelbereiking in 2020 te optimaliseren.
Waar mogelijk is een doorkijk gegeven naar de periode na 2020. Welke ontwikkelingen worden tot 2030 voorzien en wat betekent dat voor de inzet van het programma in de jaren voor 2020. Het eerste (kwantitatieve) deel naar de doelbereiking en een doorkijk na 2020 is uitgevoerd door het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN). ECN is een onafhankelijk onderzoeksinstituut voor duurzame energie en maakt energieberekeningen voor de Rijksoverheid. Het tweede (kwalitatieve) deel is uitgevoerd door een onderzoeksteam3 van provincie Overijssel. Van beide onderdelen zijn afzonderlijke rapportages gemaakt. Daarnaast is er een samenvattende integrale rapportage met de belangrijkste bevindingen uit beide deelrapportages. Deze rapportage beschrijft de resultaten van het tweede deel, het kwalitatieve onderzoek. Het gaat enerzijds om ervaringen van 50 mensen van 36 verschillende organisaties en anderzijds om de mening van 1.000 inwoners van Overijssel over energie. Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de (waarderende) onderzoeksaanpak die binnen dit onderzoek is gekozen. Hoofdstuk 3 geeft een beeld van de rode draden die over de zeven energieclusters (energiebesparing bedrijven, energiebesparing woningen, bio-energie, zon, wind, bodemenergie en energie-infrastructuur) naar voren komen. In hoofdstuk 4 wordt per cluster een beeld gegeven van de beleidsinzet, ervaringen met de provincie, succesvolle en minder succesvolle ervaringen en aanknopingspunten voor een herijking. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitkomsten van een extra peiling van het burgerpanel Overijssel.
3
Onderzoekers van de teams Beleidsinformatie en Concerncontrol.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
11
12
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
2
Waarderende onderzoeksaanpak
Op basis van de dubbele doelstelling van het onderzoek zijn twee centrale vragen gekozen, te weten: -
Hoe is de doelbereiking van het Energiepact en het programma Nieuwe Energie tot nu toe en wat is de verwachting voor het halen van de doelstelling 20% hernieuwbare energie in 2020, in relatie tot de prestaties van de provincie en het gecreëerde investeringsklimaat? En welke ontwikkelingen worden tot 2030 voorzien en wat betekent dat voor de inzet van het programma in de jaren voor 2020.
-
Welke succesvolle inzet laat het Energiepact en het programma Nieuwe Energie tot nu toe zien en hoe kunnen deze successen optimaal benut worden om de doelstelling om 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen?
De eerste centrale vraag is door ECN beantwoord via een modelberekening conform landelijke aanpak. Daarbij is het tot huidige vastgestelde provinciaal beleid (tot 2015 of eerder) doorgerekend. De tweede centrale vraag is door provincie Overijssel zelf beantwoord met een waarderende onderzoeksaanpak via interviews. Het gaat daarbij om een aanpak volgens Appreciative Inquiry (AI). Dit is een onderzoeks- of verandermethode die zich concentreert op de positieve ervaringen van mensen. AI gaat er van uit, dat alles wat aandacht krijgt, zal groeien. Dit geldt zowel in positieve als in negatieve zin (zie ook bijlage 1). Met deze methode is gezocht naar wat de afgelopen zes jaar (2007-2012) heeft gewerkt in het provinciale energiebeleid om daar vervolgens weer op verder te kunnen bouwen. Het onderzoeksteam van de provincie is bij de toepassing van de methode begeleid door TNO Management Consultants. Het onderzoek is in zes stappen uitgevoerd, te weten: 1.
Beschrijving van beleid
Een eerste stap in het onderzoek is het beschrijven van het energiebeleid van de provincie in de periode 2007-2015 en de daadwerkelijke beleidsinzet. Het gaat dan om doelstellingen, maatregelen, actoren en inzet van middelen. Dit is gedaan door documentenanalyse en interviews met beleidsmedewerkers van het energieteam. Hierbij zijn de volgende zeven energieclusters onderscheiden: Bio-energie, Energie-infrastructuur, Energiebesparing bedrijven, Energiebesparing woningen, Zon, Wind en Bodemenergie. De beschrijvingen per cluster zijn een belangrijke basis voor de doorrekening door ECN en de interviews. 2.
Selectie van mensen en organisaties
Op basis van de beschrijving van beleid zijn 50 mensen bij 36 organisaties geselecteerd die in de periode 2007-2012 in aanraking zijn geweest met provinciaal energiebeleid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan gemeenten, bedrijven, bewonersorganisaties, universiteit en hogescholen, belangenorganisaties, adviseurs, intermediairs en particuliere aanvragers. Het aantal interviews is verdeeld over de zeven energieclusters met de meeste interviews in de clusters bio-energie, bedrijven en woningen en de minste in zon, wind, bodemenergie en infrastructuur. Bijlage 2 geeft een overzicht van de mensen en organisaties die zijn gesproken. 3.
Waarderende interviews
In de maanden februari en maart 2013 zijn 31 gesprekken gevoerd met de geselecteerde mensen en organisaties. Tijdens de interviews is vooral gezocht naar de succesfactoren van de provinciale aanpak in de afgelopen vijf jaar. Daarnaast zijn de volgende vragen gesteld: Hoe kun je energieprojecten versnellen? Hoe krijg je de kritische massa mee? Wat gaat nog moeizaam naar zou in de toekomst een succes kunnen worden? Wat zie je bij anderen wat ook in Overijssel kan worden gebruikt? Wat zou de provincie moeten doen? Wat is je ideaalbeeld hoe in 2030 energie opgewekt en gebruikt wordt in Overijssel?
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
13
Met de interviews zijn verhalen opgehaald en veel uitspraken verzameld die in deze rapportage zijn gebruikt. De gespreksverslagen zijn na afloop aan de geïnterviewden toegestuurd. 4.
Brede bijeenkomst op 10 april 2013
Een van de kenmerken van de waarderende onderzoeksaanpak is om zoveel mogelijk mensen te betrekken in het onderzoek. Het onderzoek zelf is daarmee al een vorm van interventie. Zo is het onderzoek uitgevoerd in nauwe samenwerking met de beleidsmedewerkers van het team Energie. Verder zijn de interviews zo veel mogelijk uitgevoerd door duo’s uit enerzijds het onderzoeksteam en anderzijds het energieteam. In een traditioneel onderzoek wordt normaliter een rapport afgerond met aanbevelingen en aangeboden aan Gedeputeerde Staten die het vervolgens aanbieden aan Provinciale Staten. Nieuw in de waarderende onderzoeksaanpak is om eerste resultaten te delen met een zo breed mogelijke groep, waaronder statenleden. Dit is gedaan in een brede bijeenkomst op woensdag 10 april 2013. Titel van de bijeenkomst was: ‘Watt? En nu verder…’. Tijdens deze middag zijn de eerste berekeningen van ECN en de belangrijkste uitkomsten uit de interviews gepresenteerd. Bij de bijeenkomst waren 60 mensen aanwezig waaronder het merendeel van de geïnterviewden, statenleden en een aantal genodigden. In drie ronden is op basis van de gepresenteerde resultaten nagedacht over de vraag “Wat kan de provincie samen met u (blijven) doen om de uitvoering van energieprojecten te versterken?”. Resultaat was een aantal gouden aanbevelingen die ter afsluiting van gedeputeerde Rietkerk zijn aangeboden. Deze aanbevelingen (zie bijlage 3) zijn meegenomen in het onderzoek. Extra peiling Burgerpanel Overijssel Om een beeld te krijgen hoe de inwoners van Overijssel energiebesparing en hernieuwbare energie beleven, is in maart 2013 als aanvulling op het onderzoek een peiling onder 1.000 inwoners van Overijssel uitgevoerd. Om een vergelijking te kunnen maken met het landelijke gemiddelde is gelijktijdig een peiling uitgevoerd onder een representatieve steekproef van Nederland. Gevraagd is naar: Het belang van nieuwe energie Voorkeur voor welke vorm van nieuwe energie Inzicht in het eigen energiegebruik en het belang van energie besparen Welke maatregelen zijn getroffen en welke worden overwogen Wat helpt de burger bij energiebesparing Bekendheid en gebruik van het gemeentelijke energieloket Bekendheid met de duurzaamheidspremie en –lening 5.
Rapportage
Per centrale vraag is een deelrapport gemaakt d.w.z. een rapport van het onderzoek van ECN en een rapport van het kwalitatieve AI-onderzoek. Daarnaast is er een samenvattende integrale rapportage met de belangrijkste bevindingen uit beide deelrapporten gemaakt om ervaringen met elkaar te verbinden.
14
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
3
Beeld energiebeleid Overijssel
Centrale vraag is welke succesvolle inzet laat het Energiepact en het programma Nieuwe Energie tot nu toe zien en hoe kunnen deze successen optimaal benut worden om de doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 202 te halen. Over de volle breedte van het energiebeleid komen uit de gesprekken een aantal rode draden naar voren die in de periode 2007-2012 hebben gewerkt, beter kunnen, betekenis hebben voor de rol van de provincie of kansen laten zien als het gaat om de realisatie van energiebesparing en hernieuwbare energie in Overijssel. Deze werkzame ingrediënten hebben betrekking op Aanpak en werkwijze Financieringsvormen (zoals subsidies en leningen) Innovatie In de paragrafen van dit hoofdstuk komen deze rode draden aan bod. Het hoofdstuk wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen vanuit het onderzoek. Voor alle duidelijkheid: de paragrafen 3.1 t/m 3.4 zijn een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. Paragraaf 3.5 zijn de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. In hoofdstuk 4 wordt op de afzonderlijke clusters ingegaan.
3.1
Wat werkt
3.1.1
Aanpak en werkwijze
Er komen veel succesfactoren naar voren uit de aanpak en werkwijze van verschillende partijen. De belangrijkste die door de geïnterviewden worden genoemd zijn: a. b. c. d. e. f. g. a.
Successen delen Lokale en persoonlijk aanpak geeft vertrouwen Inzicht geven en laagdrempelig aanbieden Samenwerking en partijen bij elkaar brengen Energie in breder perspectief, werk met werk maken Instrumenten afstemmen met de praktijk Personen met visie zijn bepalend voor het resultaat
Successen delen
“In Nijverdal is het de bedoeling om het bedrijf dat de meeste energie bespaard in de picture te zetten” Goede voorbeelden, kennis en (eerlijke) successen delen helpen om de massa mee te krijgen. Binnen bio-energie krijgen succesvolle ervaringen navolging door succesverhalen te delen en partijen te blijven informeren en enthousiasmeren. De bijeenkomsten van BEON en de jaarlijkse energiedag worden hier als goede voorbeelden genoemd. Bij energiebesparing bedrijven zijn landelijke ervaringen en onderzoeken vertaald in een Overijsselse aanpak van het MKB. Per branche zijn er overzichten met mogelijke energiemaatregelen beschikbaar die bedrijven kunnen gebruiken in hun plannen. Voorbeeld is ook de gemeente Hardenberg die leert van een project met energiescans bij bedrijven in Steenwijkerland. Bij het windmolenproject Nieuwleusen-Zuid is de ervaring van de projectleider met een windturbineproject in Zutphen gebruikt. Tot slot zijn de resulaten van het geothermisch project in de Koekoekspolder een goed voorbeeld voor anderen. De opzet, samenwerkingsvorm en het proces hebben geleid tot het succes. Het model van stappenplan - opstellen businesscase – samenwerking privaat en publiek domein is elders goed toepasbaar en kan zo gekopieerd worden. Een idee dat wordt meegegeven is om bij subsidieverlening een verplichting op te nemen om kennis en ervaring te delen.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
15
Het verhaal van de gemeente Enschede Wat in Enschede goed werkte, is het laten zien van voorbeelden en het werken met ambassadeurs. Dat is iemand uit de wijk (herkenbaar), die laat zien wat hij/zij doet met energiebesparing (op billboards, website). Zo deed een bewoner uit Enschede met haar voorbeeldwoning mee aan het tvprogramma Klus je rijk, ook zij stond op de billboards. b.
Lokale en persoonlijk aanpak geeft vertrouwen
“Het is belangrijk om het bij de uitvoering lokaal te houden en in de kernen te werken met bekende mensen" Daar waar wordt gewerkt met lokale adviseurs, lokale aanbieders en buurtbewoners die bekend zijn met de lokale situatie is er vertrouwen. Dit geeft betrokkenheid en draagvlak. Een persoonlijke aanpak trekt mensen en bedrijven over de streep. Maatwerk is belangrijk en legt verbinding. Het faciliteren van lokale en/of eigen initiatieven werkt Zo is er het succesvolle project “Jouw energiemoment” in Zwolle samen met bewoners. Bij de energiescans voor bedrijven wordt gewerkt met lokale energieadviseurs, gemeenten en lokale ondernemersverenigingen. Bij woningen en huishoudens werkt het goed dat een bekende direct contact heeft met bewoners. Bij zonprojecten wordt de uitvoering veelal gedaan door lokale leveranciers en installateurs. Het verhaal van Duurzaam Dorp Hoonhorst “Wij hebben voor Gemeenschappelijk gekozen. Dus People, Planet, Profit hebben wij vervangen door Groen, Gezond, Gemeenschappelijk. Daarna nog Gezellig aan toegevoegd. 4 G’s dus. Als één van de G’s niet in ons project zit, dan voeren wij het project niet uit. Je moet steeds kijken of het past. Wij hebben een gezellige actie georganiseerd op 10-10-10. Toen hebben wij onze sportterrein geopend. Daar hebben wij ledverlichting en zonnepanelen geplaatst. Op die dag hebben wij een beursje georganiseerd met allerlei bedrijven uit energiesector. Wij hebben mensen uitgenodigd. Iedereen die op die dag met een gewoon gloeilampje kwam, kon van ons een ledlampje krijgen. Wij hadden 200 lampjes en die waren wij in 2 uur kwijt. Energetisch doet het niet zo veel, maar je bereikt het ermee dat tijdens de verjaardagen er over de ledlampjes wordt gepraat. Dat was een aanleiding mensen uit te nodigen om EPA adviezen te doen. Van 350 huishouden in Hoonhorst hebben 80 huishoudens adviezen aangevraagd. Ook al heb je het niet gedaan, dan heb je het over met elkaar. Het succes is vaak een persoonlijk contact”. c.
Inzicht geven en laagdrempelig aanbieden
“Het ontzorgen was het grootste succes” Als mensen en organisaties weten wat energiebesparing hen kan bieden, zetten ze makkelijker die stap. Hierbij helpt het om zaken laagdrempelig/eenvoudig aan te bieden. Bij bedrijven en huishoudens is energie geen ‘corebusiness, maak het dus zo gemakkelijk en duidelijk mogelijk. Belangrijk is dat handen en voeten worden geboden bij energiebesparing. De term ontzorgen wordt hier vaak voor gebruikt. Belangrijk is om het eenvoudig en simpel te houden en in de taal van burgers en ondernemers. Voorbeeld is een gebouwbeheersingssysteem van een bedrijf dat inzicht geeft in energiegebruik, een energiescan, een informatiepaneel met resultaten van energiebesparing in de hal van Hogeschool Windesheim en het stadhuis van Rijssen-Holten, benchmarks en monitoring binnen branches. Ook het grootschalige project van ROVA in Noordwest Overijssel voor Dafsen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland is een voorbeeld van ontzorgen van gemeenten. Het verhaal van de woningbouwcorporatie De vroegere houding van corporaties was dat zij wel wisten hoe het moest. Onderhoud en energiebesparing werd pas bekeken na een woningmutatie (wisseling bewoners). Wat je nu ziet is dat de corporaties dichterbij de woningen gaan staan en de bewoners energiepakketten aanbieden waaruit ze een keus kunnen maken. De aanpak is nu ook meer buurtgericht en per woning worden meer onderdelen tegelijk aangepakt. Wil je zonnepanelen plaatsen dan krijg je ze en wil je een nieuwe CV-ketel dan krijg je die. Kosten worden verdisconteerd in de huurprijs. De klant heeft zelf een keuze, in plaats van dat het ‘voorgeschreven wordt’. Opvallend is dat klanten best wel via extra acties te motiveren zijn, het voorbeeld is een pakket dat een woningbouwcorporatie aanbood met een nieuwe voordeur. Die deur trok mensen over de streep. d.
Samenwerking en partijen bij elkaar brengen
“Fantastisch dat partijen vanuit een gemeenschappelijke doelstelling en visie, maar wel ieder met een eigen belang, dit hebben bereikt!”
16
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Sterk aan het beleid van provincie Overijssel is het bij elkaar brengen van partijen. Het delen van kennis en netwerken en het leren van anderen is een belangrijke factor voor succes. Ook samenwerken in de keten leidt tot verbeteringen en mogelijkheden. Samen staan voor een ambitie maakt sterk. Daarnaast werkt het samen vormgeven aan de uitvoering positief. Verder werkt duurzame samenwerking. Duurzaam in de zin van een langere periode samen optrekken en leveringszekerheid maar ook duurzaam in de zin van kwaliteit in plaats van altijd de laagste prijs (ook in aanbestedingen). Binnen biomassa zijn er de voorbeelden van Twenergy, de koppeling van Twence aan AKZO voor warmtelevering, de verschillende partijen die de vergister bij ROVA mogelijk hebben gemaakt, het Bio-energiecluster Oost-Nederland (BEON) en de kleinschalige houtverbranding. Binnen energiebesparing woningen zijn er de roadshows van Bouwend Nederland voor bouwsector, installateurs en gemeenten hoe bewoners beter bereikt kunnen worden. Binnen wind is er het samen optrekken van Dalfsen en Zwolle bij het windmolenproject Nieuwleusen-West. Binnen bodemenergie is in bij het aardwarmteproject in de Koekoekspolder de intensieve samenwerking tusen provincie, gemeente en tuinbouwers essentieel geweest. Het verhaal van kleinschalige houtverbranding Een voorbeeld van samenwerking in de keten is de kleinschalige houtverbranding. Door ontwikkeling en samenwerking in de hele keten is de toepassing van kleinschalige houtverbranders een groeiend succes. De producent van biomassa investeert in relaties met regionale beheerders om een eigenaar van een bos te triggeren samen te werken ten einde biomassa beschikbaar te krijgen en zorgt voor het aanbod van een betrouwbaar product voor in de kachel. De leverancier van de ketels heeft de installatie geoptimaliseerd. De leverancier heeft de ervaringen van de gebruikers ook gedeeld met de producent van de biomassa en hiermee de kwaliteit van de aangeboden biomassa verder positief beïnvloed. Desgewenst kan de ketel door de leverancier voorgefinancierd worden. Adviserende partijen rekenen agrariërs voor wat de financiële voordelen zijn van hout gestookte ketels. Dit heeft geleid tot kleine systemen die draaien zonder technische en financiële zorgen en die ook zonder subsidie rendabel zijn. e.
Energie in breder perspectief, werk met werk maken
“Door uit te gaan van de totale exploitatie en langdurige samenwerking ontstaat vertrouwen en wordt energie een factor van belang om de exploitatiekosten omlaag te brengen” Daar waar werk met werk wordt gemaakt bij energiebesparing of energie-opwekking wordt de kans van slagen groter. Het verbinden van energie met beleidsterreinen als milieu (mest), natuur en landschap, wonen (geluidsisolatie), economie (innovatie), RO (warmte) biedt kansen. Ook energie niet zelfstandig maar breder benaderen helpt, zoals bijvoorbeeld het koppelen aan natuurlijke investeringsmomenten, binnenklimaat, welzijn personeel en de totale exploitatie. Energiebesparing bij bedrijven en organisaties is kansvol als het in het bredere palet van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt meegenomen. Energieprojecten kunnen meeliften met andere projecten. Denk ook aan hoogwaardige toepassing van grondstoffen waardoor minder materiaalgebruik nodig is in het productieproces. Voorbeelden zijn zorginstelling Baalderborg die in langlopende consortia energie als onderdeel meeneemt in de totale exploitatie of een woningcorporatie die energiemaatregelen combineert met het plaatsen van een nieuwe voordeur. Ander voorbeeld is een bedrijf dat energiemaatregelen direct koppelt aan binnenklimaat en welzijn van werknemers in de productiehal. Een sprekend voorbeeld van werk met werk maken is het project ‘Asbest van het dak, zonnepaneel erop’ waar de beleidsthema’s milieu, gezondheid en energie zijn gekoppeld. Geïnterviewden zien bijvoorbeeld mogelijke winstpunten wanneer voor mestvergisting gekozen zou worden voor een meer integrale aanpak. Mestvergisting zou positiever scoren, wanneer het niet alleen wordt afgerekend op energie-opbrengst, maar ook milieu en landbouw-aspecten meewegen. De provincie zou zich kunnen inzetten om ook het nationale beleid in deze richting te stimuleren. In Nijeveen is er bijvoorbeeld er een mestzakvergister die ieder half uur de mest weg bij kalveren weghaalt. Dit levert naast energieopwekking ook een beter stalklimaat, minder ammoniak, minder methaan en beter groeien van de dieren op. Ook worden kansen worden gezien wanneer de inzet op bio-energie verbreed wordt naar biobased economy, bijvoorbeeld voor houtpyrolyseolie als grondstof en grasvezels in karton.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
17
Het verhaal van Hibertad in Hardenberg “Succesvol was het pand Hibertad in Hardenberg dat gebouwd is met aannemersbedrijf Dijkhuis die zich richt op duurzaamheid. Baalderborggroep zocht een pand in Hardenberg voor dagbesteding en in het bijzonder voor het wassen van het wasgoed (platgoed: lakens). Zelf wassen bleek niet duurder. Dijkhuis had ruimte en wilde ook een duurzame aanpak. Dat gaf direct een klik. Het gebouw Hibertad werd grotendeels in gebruik genomen voor de dagbesteding en een klein deel werd een kenniscentrum duurzaamheid (zie: http://www.hibertad.nl/). Het ging in het gebouw niet alleen om energie maar ook water en wasmiddelengebruik. Het was een succes omdat aannemer, Baalderborggroep en gemeente Hardenberg samen iets met duurzaamheid wilden, dezelfde visie hebben en goed samenwerkten. Het project Hibertad heeft geleid tot een groter duurzaamheidsdenken binnen de Baalderborggroep.” f.
Instrumenten afstemmen met praktijk
“Betrek gemeenten bij het opstellen van een tenderregeling: lever maatwerk en kader niet teveel in” Het gezamenlijk opstellen van een subsidieregeling afgestemd op de praktijk werkt. Voorbeeld is de subsidieregeling die LTO Noord samen met de provincie maakte in het kader van het project ‘Asbest van het dak, zonnepaneel erop’. Deze subsidieregeling was daarmee zeer goed op de praktijk van agrarische bedrijven afgestemd. Een succesfactor van de regeling was dat agrarische ondernemers gestimuleerd werden om na te denken over de vraag of hun subsidieaanvraag rendabel was. Een ander voorbeeld is de subsidieverordening die gemeente Dalfsen maakte naar provinciaal voorbeeld. Er worden ideeën gegeven hoe de provincie zich nog meer kan richten op de daadwerkelijke uitvoering. Bijvoorbeeld door aan de energiescan nazorg en verdere begeleiding te koppelen gericht op uitvoering en bedrijven te helpen met het organiseren van de uitvoering. Bij subsidies en leningen zouden garanties ingebouwd kunnen worden om deze meer op de daadwerkelijke uitvoering van maatregelen te richten, bijvoorbeeld minder geld bij het niet halen van de beoogde resultaten. Op het terrein van biomassa is behoefte aan praktisch bruikbaar onderzoek naar de beschikbaarheid van biomassa op de kortere termijn, dit in tegenstelling tot onderzoek naar het theoretisch potentieel. g.
Personen met visie zijn bepalend voor het resultaat
"Trekkers en vechters bepalen het succes en maken het verschil. Ze maken de omgeving en ook bestuurders enthousiast. Dat maakt het ook wel heel kwetsbaar" Energiebesparing en projecten starten vaak met het enthousiasme van een enkeling in de buurt of op de werkvloer. Enthousiasme op het juiste niveau (bestuurders, directie) zorgen daarmee ook voor een organisatie of samenleving met ambitie. Regelmatig wordt de rol van gedeputeerde Rietkerk genoemd. Naast enthousiasme en visie is de bereidheid om tijd te steken in energie belangrijk. Personen maken het verschil maar dat maakt het ook wel kwetsbaar. In de interviews werd het belang van personen kernachtig samengevat met de uitspraak “het is de vent en niet de tent”. De voorbeelden zijn er te over. De enthousiaste parkmanager, de adviseur die verder kijkt dan de scan, de locatiemanager die aan de slag gaat met de tender, de facilitair manager die een gebouwbeheersingssysteem bouwt, de technisch directeur die van energie besparen een sport maakt, de manager locatiebeheer die vrijwillig in een milieucommissie zitting neemt, een oplettende inwoner die de tender kent en een grootschalig zonnepanelenproject opstart, de gedreven ambtenaar van een gemeente die twee zonnepanelenprojecten weet te combineren, de oplettende installateur die op een innovatieve manier een gemeente helpt bij een WKO-installatie en bewoners die werk maken van duurzaam dorp. Het verhaal van Schellerheem Het idee van het zonnepanelenproject kwam van een inwoner van Schellerheem. Hij was goed op de hoogte van o.a. de provinciale subsidieregelingen. Januari 2010 kwam hij met het idee om een grootschalig gecombineerd zonnepanelenproject op te zetten op de Hogeschool Windesheim samen met een aantal bewoners van de wijk Schellerheem. Die combinatie was nodig, omdat alleen zonnepanelen op Windesheim of alleen in de wijk niet toereikend was om aan de eisen van de tenderregeling te voldoen. Deze persoon heeft een plan van aanpak en begroting gemaakt. Volgens planning zijn voor 1 maart 2010 alle stukken ingediend bij de provincie. Het project kwam als beste uit de bus en behoort tot een van de drie grootschalige zonnepanelenprojecten in Overijssel.
18
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
3.1.2
Financieringsvormen De belangrijkste succesfactoren die geïnterviewden noemen bij de verschillende financieringsvormen zijn: a. Subsidies geven een duwtje b. Alternatieve financieringsvormen goede aanvulling a.
Subsidies geven een duwtje
“Mijn business case is zonder subsidie; met een subsidie kunnen we het wel makkelijker voor elkaar krijgen” Subsidies4 worden gewaardeerd om de stimulerende en zekerheid gevende werking. Duidelijk is dat de tenderregeling zeker heeft geholpen bij het realiseren van projecten. Ook wordt het gewaardeerd als subsidie breed ingezet kan worden. Het compenseren van de onrendabele top haalt mensen over de streep. Bijvoorbeeld wordt bij de realisatie van de beide aardwarmteclusters de verstrekking van subsidie en leningen als doorslaggevend genoemd en als erg belangrijk voor het uiteindelijk succes. Zonder verstrekking van financiële middelen was geothermie in de Koekoekspolder niet van de grond gekomen en verdere ontwikkeling daar moeizamer verlopen. Ook zouden zonder tenderregeling niet zoveel energiescans zijn uitgevoerd. De regeling Logistieke biomassaprojecten wordt sterk gevonden omdat deze ingezet kan worden in de voorfase, waardoor de regeling zowel houtverbranding als vergistingsprojecten stimuleert. Bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van hout heeft subsidie een prikkel gegeven toch voor langere tijd afspraken te maken. Met behulp van subsidies kunnen projecten gestart worden die aantonen dat het wel kan: afnemers zekerheid geven over de levering. De subsidieregeling ‘Asbest van het dak, zonnepaneel erop’ heeft niet allen geleid tot meer opwekking van zonne-energie maar ook tot meer werkgelegenheid die gepaard gaat met het plaatsen van de zonnepanelen. Deze is door de provincie en LTO Noord gezamenlijk opgesteld. Ervaren wordt dat het samen een subsidieregeling opstellen de regeling praktijk- en doelgericht maakt. Ook een gemeente geeft aan graag betrokken te zijn bij het opstellen van een regeling en te willen samenwerken in de uitvoering. b. Alternatieve financieringsvormen goede aanvulling Naast de traditionele inzet van subsidies komt er steeds meer aandacht voor andere financieringsvormen. Te zien is dat overheden hun nek uitsteken door risicodragend mee te doen en daarmee initiatieven stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn de projecten voor aardwarmte in de Koekoekspolder en het warmtenet Hengelo. Ook zijn er de energieleningen voor particulieren en bedrijven. Het inzetten van een leaseconstructie is het verkennen waard. Een voorbeeld van een dergelijke constructie is het leasen van zonnepanelen.
3.1.3
Innovatie Op het gebied van innovatie zien geïnterviewden als belangrijkste succesfactoren: a. Innovatie en goed innovatieklimaat b. Hoogwaardige toepassing a. Innovatie en goed innovatieklimaat Innovatie is en blijft belangrijk want iedere techniek is eindig. Bovendien leidt succesvolle innovatie tot meer en betere rendabele technieken. Meedoen met innovatie biedt een goed innovatieklimaat in Overijssel en is goed voor de werkgelegenheid, ook al is de toepassing wereldwijd. Er zijn goede verwachtingen dat Energiefonds Overijssel een belangrijke bijdrage kan leveren aan innovatie. Overijssel is volgens de geïnterviewden een provincie met veel innovatieve bedrijven. Binnen biomassa geven geïnterviewden aan dat Overijssel succesvolle leveranciers van technologie heeft (wereldmarktspelers) die in de startblokken staan om installaties in Overijssel te bouwen. Een voorbeeld van zo’n innovatief bedrijf is BTG dat tot voor kort de wereld over ging voor klanten, maar de laatste tijd haar klanten vaak dichtbij in Overijssel vindt. Als ander voorbeeld kan Apollo Vredestein B.V. worden genoemd. Gewaarschuwd wordt dat een experiment geen eenmalig iets moet blijven, maar dat het goed is de trits vol te maken van innovatie via economische haalbaarheid naar praktijk. 4
In de interviews is nadrukkelijk gevraagd naar de ervaringen met provinciale subsidies zoals de tenderregeling. Dit neemt niet weg dat ook landelijke subsidies zoals bijvoorbeeld de SDE-regeling aan de orde zijn gekomen maar wel in mindere mate.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
19
b.
Hoogwaardige toepassing
“Hoogwaardige toepassing van biomassa krijgt de voorkeur, waarbij energie niet uit het oog wordt verloren” Deze rode draad komt vooral naar voren bij bio-energie en bedrijven. Vanuit het programma Nieuwe Energie ligt de focus wat betreft biomassa op hoe biomassa energie kan opleveren. In de praktijk is te zien dat energie maar één van de toepassingen van biomassa is en dat gebruik van biomassa voor energie vaak niet de eerste keuze is. Bedrijven kiezen als eerste voor een hoogwaardige toepassing van biomassa, waarbij de biomassa als grondstof voor een product wordt gebruikt, het zogenaamde biobased-principe. Energie wordt zeker niet uit het oog verloren: de biomassa die overblijft, wordt ingezet om hernieuwbare energie op te wekken. Ook zien bedrijven dat energiereductie is te behalen door een betere productontwerp dat leidt tot minder materiaalgebruik of hergebruik van materiaal. Wat dat laatste betreft is het goed dat bij convenantbedrijven gebruik wordt gemaakt van de TEEI d.w.z. de Totale Energie Efficiency Index waarbij energiereductie in het product en de keten wordt meegeteld. Het verhaal van het cascademodel van Bruins en Kwast Bruins en Kwast (BenK) werkt afval- en grondstoffenstromen op tot benutbare vaste biomassa. Daarbij werkt BenK vanuit het cascade-model. Stromen worden zoveel mogelijk hergebruikt (bijvoorbeeld voor spaanplaat); wat overblijft wordt benut voor hernieuwbare energie. BenK wil op deze manier ook aan de slag met de raffinage van bermgras: Via raffinage gaan goede vezels naar karton, mindere vezels gaan naar pellets voor de houtkachels, de sappen zijn meststoffen.
3.2
Wat kan beter
3.2.1
Aanpak en werkwijze Er zijn ook zaken gesignaleerd die volgens de geïnterviewden beter kunnen. Wat betreft aanpak en werkwijze zijn als belangrijkste genoemd: a. b.
Meer continuïteit van beleid Vergeet gedragsverandering niet
a. Meer continuïteit van beleid Velen zien graag meer bestendigheid in het energiebeleid en vragen ervoor te zorgen dat regels niet steeds veranderen. Dit kan door regelingen langer door te laten lopen zodat ondernemers hier op een natuurlijk investeringsmoment gebruik van kunnen maken. Geef het de tijd want het moet zich ontwikkelen en zorg voor een stabiele planhorizon is wat aan de provincie wordt meegegeven. Gevraagd wordt om een langere uitvoeringstermijn waardoor een meerjarenplanning vanuit een onderneming beter mogelijk is. Ook wordt meegegeven als provincie in Den Haag te lobbyen voor continuïteit in beleid. “Het zou jammer zijn als in 2014 geen energie regelingen meer aanwezig zijn. Het is nu tijd om te oogsten.” b.
Vergeet gedragsverandering niet
“Wat je niet gebruikt hoef je ook niet te produceren” Het al dan niet realiseren van doelen op het terrein van energiebesparing en de opwekking van nieuwe energie heeft veel te maken met een benodigde gedragsverandering. Hier wordt maar beperkt op ingezet. Zo wordt aangegeven dat het goed zou zijn eerst het gedrag van bewoners te veranderen en daarna pas de woning te renoveren. Het is heel mooi om woningen te willen renoveren, maar bewoners moeten wel op een goede manier omgaan met hun energiegebruik. Het zou goed zijn als mensen beseffen dat wanneer zij een waterbesparende douchekop hebben geïnstalleerd, het niet de bedoeling is dat zij twee keer zo lang onder de douche staan. Burgerpanel Overijssel 82% van de Overijsselaars vindt energiebesparing in huishoudens belangrijk. Tegelijkertijd heeft 35% geen idee wat het eigen elektriciteits- of gasverbruik is. Kostenbesparing wordt als belangrijkste motief gezien voor energiebesparing, gevolgd door subsidiemogelijkheden.
20
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Er zijn in het onderzoek al wel concrete voorbeelden van het veranderen van gedrag. Zo is er een project bij Baalderborg waarin met bewoners met een verstandelijke beperking en medewerkers wordt gewerkt aan bewustwording en gedragsverandering. Ander voorbeeld is het inbouwen van snelheidsbegrenzers op bedrijfsauto’s om te voorkomen dat te hard wordt gereden met koude motor. Het verhaal van training van bewoners en medewerkers Succesvol is ook het door de provincie gesubsidieerde project waar aan de slag is gegaan met bewoners en werknemers in de woningen van de twee genoemde projecten. Samen met het natuuractiviteitencentrum De Koppel in Hardenberg is gewerkt aan bewustwording en gedragsverandering door training van de bewoners en medewerkers. Dus: leren wat energievreters zijn in huis, uitleg over de installatie aan de medewerkers, licht uitdoen, kachel lager en trui aan etc. Aangegeven wordt dat toepassingen van nieuwe energie minstens zo comfortabel moeten zijn als fossiele energie, eigenlijk goedkoper moeten zijn, leuk moeten zijn en de gebruiker moet er een goed gevoel aan overhouden. Met andere woorden: gedragsverandering moet wel leuk zijn.
3.2.2
Financieringsvormen Verbeteringsmogelijkheden in de financieringsvormen worden door de geïnterviewden gezien voor: a. b. c.
Subsidies niet altijd het gewenste resultaat Subsidieregelingen mogen eenvoudiger Tarief energie belangrijke factor
a. Subsidies niet altijd het gewenste resultaat Naast de positieve werking van subsidie zoals beschreven in paragraaf 3.1, worden de nodige beperkingen en verbeterpunten ten aanzien van het werken met subsidies5 gesignaleerd. Er wordt aangegeven dat subsidies en ook het wachten op een mogelijke nieuwe subsidieregeling de marktontwikkelingen kunnen remmen. Een deel van de geïnterviewden geeft aan dat het goed zou zijn om subsidies af te bouwen. Sommigen zien dat de markt voor biomassa deels verontreinigd is door subsidies. Men vindt het mooi dat in plaats daarvan de mogelijkheid is gekomen van goedkopere leningen en participaties van Energiefonds Overijssel. Ook lijkt de prijs voor zonnepanelen momenteel zover gedaald dat de markt het nu zelf kan overnemen. Het blijkt in de praktijk lastig om een vervolg te geven aan een succesvol gesubsidieerd project. Er is wel veel interesse, maar voor anderen die geen subsidie krijgen is het toch nog te duur, dus ligt het stil. Als er maar één project gefinancierd kan worden, dan is het risico dat het momentum wordt gemist. De aandacht ebt weer weg voordat de toepassing haalbaar is geworden. Het is de wens van geïnterviewden om continuïteit te organiseren en belemmeringen weg te nemen en dat goede projecten een vervolg krijgen. Uiteindelijk is de bedoeling dat de markt het oppakt. Meer informeren en voorlichting geven zouden kunnen helpen. Een kanttekening die daarnaast nog geplaatst wordt, is dat de subsidies nu deels gereserveerd zijn voor projecten waarvan het nog maar de vraag is of die doorgaan. Probleem is dat dit budget niet kan worden besteed aan andere projecten. Voor de toekomst wordt aandacht gevraagd voor initiatieven die te klein zijn voor Energiefonds Overijssel en de angst dat deze nu tussen wal en schip vallen. Aan de andere kant krijgt de provincie de aanbeveling om kansen te zoeken bij grootschalige projecten en bedrijven en massa te creëren, voor langere tijd en vaste prijs. Enkele grote projecten subsidiëren levert meer Petajoules en minder bedrijfsrisico dan investeren in “kleine bedrijfjes die van subsidie op subsidie leven”. Als aanbeveling geeft een geïnterviewde mee om resultaten terug te koppelen, zodat inzicht ontstaat in gerealiseerde prestaties, wat subsidies hebben bereikt en mogelijkheden voor de toekomst. b. Subsidieregelingen mogen eenvoudiger Er zijn veel subsidieregels, waardoor het geheel volgens meerdere geïnterviewden onoverzichtelijk is geworden. Sommigen geven aan te vrezen voor de bureaucratische werking van staatssteunregels bij aanvraag van een subsidie. Er zijn opmerkingen gemaakt over de eisen die worden gesteld onder andere vanuit de tenderregeling. Die eisen worden als remmend ervaren en sluiten niet aan op de praktijk en het werkveld. Zo was er bijvoorbeeld een verplichting vanuit de tender dat bedrijven die gezamenlijk een aanvraag indienen binnen een straal van 5-6 kilometer moeten liggen. Dat werkt niet op het platteland en is daarmee een belemmering voor de agrarische sector. Aanbevolen wordt 5
In de interviews is nadrukkelijk gevraagd naar de ervaringen met provinciale subsidies zoals de tenderregeling. Dit neemt niet weg dat ook landelijke subsidies zoals bijvoorbeeld de SDE-regeling aan de orde zijn gekomen maar wel in mindere mate.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
21
regelingen te vereenvoudigen. Het zijn er te veel en ze zijn ook nog eens ingewikkeld. Zorg dat ze ook zonder adviseur te begrijpen zijn. De toegankelijkheid van subsidieregelingen moet worden vergroot, houd het daarom simpel. c. Tarief energie belangrijke factor Grootverbruikers van energie betalen een lager tarief dan bedrijven en particulieren die minder verbruiken. Hierdoor zijn maatregelen die zich voor kleinere bedrijven en particulieren binnen een paar jaar terugverdienen, voor grootverbruikers vaak niet rendabel. Het lagere besparingspotentieel op kosten voor energie remt grootverbruikers af hierin te willen investeren, er is geen prikkel om maatregelen te nemen of te innoveren.
3.3
Rol provincie De provincie heeft ten aanzien van nieuwe energie een veelheid aan rollen: financier, samenwerking stimuleren, kennis verspreiden, voorbeelden uitdragen, aanjager, vergunningverlener en handhaver, opdrachtverstrekker, meedenker, lobby, RO-beleid en launching customer. Men ziet voor de overheid een rol van faciliteren en aanjagen op het gebied van energie, eerst met pilots, daarna de grote massa. Idealiter, zo vindt men, pakt de samenleving, burgers en bedrijfsleven, het zelf op. Provincie verbindt partijen Overijssel wordt door de geïnterviewden als vooruitstrevend gezien. Als sterk punt van de provincie wordt door velen genoemd dat de provincie partijen bij elkaar heeft kunnen brengen en een goede en betrouwbare partner is om mee samen te werken. Men ervaart de provincie als vastberaden, makkelijk toegankelijk, de provinciale medewerkers denken goed mee, wanneer nodig wordt snel hulp geboden en er is een snelle afhandeling van subsidieaanvragen. Er wordt ook breed gedragen dat een mix van technieken nodig is om de doelstelling te kunnen halen en dat de provincie hier op inzet. Gedeputeerde Rietkerk speelt een belangrijke, gewaardeerde rol in de beeldvorming. Men ziet provincie Overijssel als een voorloper met Energiefonds Overijssel. Er wordt een goede lobby gezien richting Brussel en het ministerie van EL&I. Het wordt sterk gevonden dat de provincie juist nu het nodig is investeert in bedrijven. “Ik gebruik provincie Overijssel vaak als voorbeeld” Provincie blijf betrokken bij praktijk Er zijn ook aandachtspunten voor de provincie. Soms wordt te weinig binding met de praktijk ervaren en vindt men dat te weinig alle partijen betrokken worden. Ook een starre opstelling bij kleine wijzigingen in het projectplan valt niet in goede aarde. Gevraagd wordt om duidelijkheid aan de voorkant en niet te veel overleg. Door een aantal geïnterviewden worden personele wisselingen bij de provincie als lastig ervaren.
Dilemma’s Een aantal dilemma’s voor de rol van de provincie komt naar voren: a. b. c.
Kiezen voor innovatie of bewezen techniek Loslaten of betrokken blijven Straffen, belonen of verleiden
a. Kiezen voor innovatie of bewezen techniek Uit de interviews komt het dilemma inzetten op innovatie of op bewezen techniek naar voren. Als argument voor inzetten op innovatie wordt gegeven dat iedere techniek eindig is en innovatie daardoor altijd nodig zal blijken te zijn. Innovatie draagt bij aan het ook in de toekomst kunnen halen van doelstellingen. Hiervoor is een focus op de lange termijn nodig, want innovatie vraagt tijd. Bedrijven zijn minder gemotiveerd op innovatie in te zetten wanneer er slechts van een korte tijdshorizon sprake is. Wanneer bijvoorbeeld meerdere opdrachten in de tijd aan één partij worden gegund, kunnen innovatieve oplossingen gevraagd worden bij aanbesteding. Aan de andere kant wordt genoemd dat om realisatie van de doelstellingen dichter bij te brengen het nodig is op bewezen technieken in te zetten. Met bewezen technieken kan je meters maken, innovatie draagt op korte termijn weinig bij aan het doelbereik. Innovatie stimuleren kan groot- of kleinschalig worden aangepakt. Er zijn voorbeelden van successen door nieuwe technieken op grotere schaal verder te ontwikkelingen zodat het goedkoper wordt en daarna kleinere partijen ook kunnen meedoen. Bijvoorbeeld een vergistingsunit die
22
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
waterschappen hebben ontwikkeld waarmee ze nu voor 1.000 huishoudens een rendabel model hebben. Zij kunnen nu uitgedaagd worden dit ook rendabel te krijgen voor 500 woningen en daarna voor 100 woningen. Dat geeft herhaling, groter leervermogen en partijen kunnen makkelijker aanhaken. Ook kunnen technieken eerst op kleine schaal doorontwikkeld worden om daarna groter in te zetten. Zo zijn grote projecten met betrekking tot energie-infrastructuur moeilijk te realiseren vanwege de grote investeringen met een lange terugverdientijd. Kansen op kortere termijn liggen daarom in de ontwikkeling van experimenten op kleine schaal. Rondom de lokale succesverhalen kunnen grote partijen aan tafel gebracht worden om te kijken hoe ze kunnen helpen. “Niet te veel focussen op innovatieve projecten maar gewoon meters maken met projecten die meteen resultaat boeken. In Duitsland wordt juist op bewezen technieken gefocust” b. Loslaten of betrokken blijven De geïnterviewden geven een op het eerste oog tegenstrijdige boodschap af. Laat enerzijds de markt zijn werk doen, anderzijds zorg dat je als provincie betrokken blijft bij de praktijk. Te vroeg loslaten kan oorzaak zijn dat een potentieel succes het niet tot een succes weet te brengen, zo is de ervaring bijvoorbeeld in de Koekoekspolder met het tweede aardwarmtecluster. Dit dilemma lijkt te kunnen worden samengevat met de wens van betrokkenheid van de provincie met ruimte voor eigen initiatief. c. Straffen, belonen of verleiden Een ander dilemma dat in de interviews en de bijeenkomst van 10 april duidelijk naar voren is gekomen is de keuze tussen straffen, belonen of verleiden. De ene groep vindt dat regelgeving en handhaving werken: energie in de milieuvergunning of EPC aanpassen. Een andere groep vindt dat energie leuk moet blijven, een sport moet zijn en dat vooral ingezet moet worden op verleiden bijvoorbeeld door fanatisme te stimuleren en van energiebesparing een sport te maken. Weer een andere groep geeft aan dat het een mix van alle drie moet zijn en dat daarbij naar innovatieve instrumenten moet worden gezocht; bijvoorbeeld duurzaam aanbesteden of green deal voor Overijssel.
3.4
Waar liggen kansen
3.4.1
Aanpak en werkwijze De belangrijkste kansen die door de geïnterviewden worden gezien voor de aanpak en werkwijze zijn: a. b.
Koplopers meer faciliteren Maak resultaten meer zichtbaar
a. Koplopers meer faciliteren De belangrijkste aanbeveling van de op 10 april gehouden bijeenkomst is om koplopers, goede voorbeelden, aanjagers en enthousiaste ‘local hero’s’ te faciliteren en stimuleren. Zet koploperbedrijven in en ondersteun deze. Beloon de koplopers en straf de achterblijvers. Dit zorgt voor een vliegwieleffect. Verbind partijen. Dat dit werkt is bijvoorbeeld te zien geweest bij een WKOproject dat een vervolg kreeg in drie andere projecten. Belangrijk is daarbij dat dit niet te verre voorlopers zijn, want die kunnen voor veel mensen ook te ver van de praktijk staan. Een projectstroom organiseren kan voorkomen dat losse projecten worden uitgevoerd die geen navolging krijgen. b. Maak resultaten meer zichtbaar Belangrijk is het om resultaten zichtbaar te maken. Hiermee worden bedoeld monitoring om voortgang te zien en benchmarks om resultaten te kunnen vergelijken. Voorbeeld is de monitoring in het kader van de Meerjarenafspraken bij de grotere bedrijven. Voorbeeld is ook een informatiepaneel in de hal van Windesheim met informatie hoeveel de zonnepanelen opleveren. In het kader van WKO wordt geopperd een referentiekader en monitoringsysteem op te stellen om achteraf te kunnen bepalen wat de resulaten zijn en installaties onderling te kunnen vergelijken.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
23
EcoReflect-systeem in gemeentehuis Rijssen-Holten In de hal van het gemeentehuis staat het EcoReflect-systeem opgesteld. Dit stelt bezoekers in staat om informatie te krijgen over het energiegebruik van drie gemeentelijke gebouwen: het gemeentehuis, sporthal de Reggehal en het Kulturhus in Holten. Het systeem is geschikt voor openbare ruimtes of ontvangstruimtes. Het is een manier om betrokkenheid te tonen bij het verlagen van het energiegebruik aan externen of aan de eigen medewerkers. Het Eco Reflectsysteem kan combinaties weergeven van reportage, tabellen en grafieken. Door het gebruik van een interactief touchscreen kunnen gebruikers up-to-date informatie zien op het gebied van duurzaamheid, energiegebruik en energie efficiëntie. (Bron: Rijssens Nieuwsblad van 14 april 2013)
3.4.2
Financieringsvormen Kansen wat betreft financieringsvormen worden door de geïnterviewden gezien voor: a. b.
Energiefonds Overijssel wenkend perspectief Oog voor duurzame aanbesteding en overheid als ‘launching customer’
a. Energiefonds Overijssel wenkend perspectief In ieder gesprek is Energiefonds Overijssel aan de orde gekomen. Over het algemeen zijn de gesproken mensen positief over het fonds en vinden het goed en belangrijk dat het fonds er is gekomen. Het is een mooie stimulans voor ondernemers, burgers en initiatiefnemers om concepten, goede ideeën en grote projecten te realiseren. Energiefonds Overijssel kan helpen daar waar banken aarzelen te financieren of niet meedoen (bijvoorbeeld bij het opzetten van een pyrolysefabriek). Ook biedt het fonds mogelijkheden voor projecten die veel kapitaal nodig hebben en waarbij de terugverdientijd lang is (bijvoorbeeld het warmtenet Hengelo). In die gevallen kan het fonds een zeer belangrijke rol spelen en rugdekking bieden. De verwachtingen zijn hoog en men hoopt dat het een écht aanjaagfonds wordt. Omdat het gaat om grotere projecten en de mogelijkheid er is projecten te bundelen kan het fonds een succes worden. De bundeling van projecten tot een portfolio in één aanvraag zal een risicodempend effect hebben en de overheadkosten aanzienlijk drukken, dit wordt als voordeel gezien. Verder is de hoop uitgesproken dat Energiefonds Overijssel zal investeren in het bij elkaar brengen van partijen (bijvoorbeeld bij het inrichten van een biogasinfrastructuur). Belangrijk uitgangspunt daarbij is partijen een zetje te geven en vervolgens de keten haar werk te laten doen. "Wanneer de provincie risicodragend meefinanciert, lukt het eerder geld uit de markt te halen." “We moeten langzamerhand af van subsidies. Energiefonds biedt zachte financiering en participatie aan. Dat is mooie mix voor zo’n portfolio” Er is ook kritiek op het fonds. Het zou voor MKB-ondernemers niet interessant zijn vanwege de omvang van de projecten en te nemen hobbels die tijd en geld kosten. Ook zou meer nodig zijn dan Energiefonds Overijssel om grote veranderingen teweeg te brengen. Verder zou de gestelde eis van 5% eigen vermogen plus participatie in de huidige tijd voor een ondernemer moeilijk op te hoesten zijn. De volgende aanbevelingen worden door de geïnterviewden gegeven: Maak de regeling toegankelijk en houd het bureaucratisch gehalte zo laag mogelijk Richt het fonds ook in voor kleinere initiatieven en MKB-ondernemers, maar ook: Richt je op aanvragen van flinke omvang om meters te kunnen maken Stel ook middelen beschikbaar voor projecten windenergie Werk met een lage en concurrerende rente, zodat het echt aantrekkelijk wordt om mee te doen Ook hier speelt het dilemma van innovatie: De vraag is of Energiefonds Overijssel zich vooral op vernieuwende grensverleggende projecten zou moeten richten of juist op bewezen technieken. Beide lijken nodig te zijn. "Het is van belang dat het Energiefonds anders opereert dan banken en niet beducht is voor innovaties." b.
Oog voor duurzame aanbesteding en overheid als ‘launching customer’
De provincie kan zelf duurzame eisen stellen bij aanbestedingen en andere financieringsafspraken en zij kan optreden als ‘launching customer’.
24
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Een voorbeeld is de collectieve inkoop van energie op bedrijventerreinen. In de gemeente Hardenberg werd als eis gesteld dat dit groene energie moest zijn. Binnen het thema bio-energie zien diverse spelers de overheid graag als aanleverende partij van biomassa. De provincie zou afspraken kunnen maken met mede-overheden (gemeenten, waterschappen), grondbeheerders en eigenaren over de levering van biomassa aan een bio-energiecentrale in Overijssel. Wanneer dit afspraken voor lange termijn zijn, wordt continuïteit in de aanvoer van biomassa gecreëerd. Daarnaast kan de provincie als launching customer bijvoorbeeld het eigen dak met biobased materiaal dekken en voor het eigen vervoer groen gas of pyrolyse-olie (in plaats van aardgas) als brandstof gebruiken.
3.4.3
Innovatie Kansen wat betreft innovatie worden door de geïnterviewden gezien voor: a.
Potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen
Vooral binnen het thema bio-energie is er een veelheid aan potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen die kansvol zijn om een substantiële bijdrage aan de doelstellingen te leveren. Grote groei wordt gezien in de mogelijkheid natte biomassa te wassen en drogen en dan, voor de kortere termijn, te verbranden. Op de langere termijn is ook pyrolyse (als doorbraaktechnologie) kansrijk, voor hoogwaardige toepassing. De potentie van pyrolyse BTG zoekt bewust partijen op om kleinschalig en stapsgewijs projecten op te pakken. Eerst wordt er voor gezorgd dat elke stap goed loopt en dan pas wordt de volgende stap genomen. Telkens iets groter om het afbreukrisico te verkleinen. Het aardige van pyrolyse is dat het regionaal ontwikkeld is. Er zijn hier in de regio tientallen toeleveringsbedrijven. Wat geïnvesteerd wordt in de pyrolysefabriek, levert hier werkgelegenheid op. Als de partijen de fabriek kunnen uitrollen, levert het 300 structurele arbeidsplaatsen op. Met de pyrolysefabriek ontstaan mogelijkheden om meer R&D in te zetten op meer hoogwaardige toepassingen. BTG bouwt daar patentposities op en ziet komende jaren mogelijkheden 10-tallen bedrijven op te richten. Voorbeelden van producten zijn biotumen, bioasfalt, houtverduurzaming en verlijming. Over energiebesparing door huishoudens wordt aangegeven dat innovatie wenselijk is. Daarvoor is het nodig dat bedrijven zich langere tijd op innovatie kunnen blijven richten en niet alleen opdrachten krijgen voor ‘losse’ projecten.
3.5
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers.
Aanpak: koplopers faciliteren, successen delen en lokaal maatwerk Wat werkt -
Successen delen Lokale en persoonlijk aanpak geeft vertrouwen Inzicht geven en laagdrempelig aanbieden Samenwerking en partijen bij elkaar brengen Energie in breder perspectief, werk met werk maken Instrumenten afstemmen met de praktijk Personen met visie zijn bepalend voor het resultaat
Uit het onderzoek komt naar voren dat al veel bereikt wordt met het delen van successen. Goede voorbeelden, kennis en (eerlijke) successen delen helpen om de massa mee te krijgen. Succesvolle ervaringen krijgen hierdoor navolging. Er wordt veel verwacht van het faciliteren van koplopers om tot meer successen te komen. Deze successen kunnen vervolgens als voorbeeld dienen. Om tot een succes te komen, werkt het goed om een lokale en persoonlijke aanpak te hanteren. Daar waar wordt gewerkt met lokale adviseurs, lokale aanbieders en buurtbewoners die bekend zijn met de lokale situatie is er vertrouwen. Dit geeft betrokkenheid en draagvlak. Als mensen en organisaties weten wat energiebesparing hen kan bieden, zetten ze makkelijker die stap. Hierbij helpt het om zaken laagdrempelig en eenvoudig aan te bieden.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
25
Samenwerken, met elkaar en in de keten, is daarbij essentieel.Het delen van kennis en netwerken en het leren van anderen is een belangrijke factor voor succes. Samenwerken in de keten leidt tot verbeteringen en mogelijkheden. Duurzaamheid krijgt steeds meer een plek bij bedrijven, overheden en instellingen. Duidelijk is dat energiebesparing en het investeren in hernieuwbare energie meeliften met dit duurzaamheidsdenken. Het verbinden van energie met beleidsterreinen als milieu (mest), natuur en landschap, wonen (geluidsisolatie), economie (innovatie), RO (warmte) biedt kansen. Energiebesparing bij bedrijven en organisaties is kansvol als het in het bredere palet van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt meegenomen. Daar waar werk met werk wordt gemaakt bij energiebesparing of energie-opwekking wordt de kans van slagen groter. Om plannen ook tot uitvoering te krijgen is gebleken dat het goed werkt een subsidieregeling gezamenlijk op de praktijk af te stemmen. Personen met visie weten resultaat te halen. Energiebesparing en projecten starten vaak met het enthousiasme van een enkeling in de buurt of op de werkvloer. Enthousiasme op het juiste niveau (bestuurders, directie) zorgen voor een organisatie of samenleving met ambitie. Wat kan beter Meer continuïteit van beleid Vergeet gedragsverandering niet Wat de provincie kan verbeteren is de continuïteit van beleid. Wanneer regels minder snel veranderen, kunnen betrokkenen hier beter op inspelen. Het al dan niet realiseren van doelen op het terrein van energiebesparing en de opwekking van nieuwe energie heeft veel te maken met een benodigde gedragsverandering. Hier wordt nog maar beperkt op ingezet. Rol provincie Het stimuleren van samenwerken en het bij elkaar brengen van partijen is een sterk punt van provincie Overijssel. De provincie verbindt partijen. Er wordt breed gedragen dat een mix van technieken nodig is om de doelstelling te kunnen halen en dat de provincie hier op inzet. Dilemma’s: Loslaten of betrokken blijven Straffen, belonen of verleiden Uit het onderzoek komt voor de provincie het dilemma naar voor voren om enerzijds de markt zijn werk te laten doen en anderzijds te zorgen dat je als provincie betrokken blijft bij de praktijk. Te vroeg loslaten kan oorzaak zijn dat een potentieel succes het niet tot een succes weet te brengen. Er wordt betrokkenheid van de provincie gevraagd met ruimte voor eigen initiatief. Een ander dilemma dat in het onderzoek naar voren komt is de keuze tussen straffen, belonen of verleiden. Het is voor de provincie een uitdaging deze instrumenten in de juiste mix in te zetten. Kansen Koplopers meer faciliteren Maak resultaten meer zichtbaar Er ligt een grote kans in het faciliteren en stimuleren van koplopers, goede voorbeelden, aanjagers en enthousiaste ‘local hero’s’. Koplopers ondersteunen zorgt voor een vliegwieleffect. Het is belangrijk om resultaten te monitoren en inzichtelijk te maken, met monitoring en benchmarks wordt voortgang duidelijk en kunnen resultaten vergeleken worden. Aanbevelingen Faciliteer koplopers en stimuleer anderen hierbij aan te haken door successen te delen. Kies zo veel mogelijk voor een lokale aanpak waarbij de drempel voor inwoners en bedrijven om mee te doen zo laag mogelijk is Ga door met het stimuleren van samenwerking. Plaats energie in het bredere perspectief van milieu, natuur en landschap, wonen, economie en ruimtelijke ordening. Richt je ook op gedragsverandering en niet alleen techniek
26
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Financieringsvormen: de kunst van doseren Wat werkt Subsidies geven een duwtje Alternatieve financieringsvormen goede aanvulling Subsidies hebben een stimulerende werking. Met de financiële zekerheid die een subsidie geeft, komen initiatieven van de grond. Duidelijk is dat de tenderregeling zeker heeft geholpen bij het realiseren van projecten. Het compenseren van de onrendabele top haalt mensen over de streep. Andere financieringsvormen dan subsidie, zoals risicodragend participeren, een lening verstrekken of een leaseconstructie aanbieden zijn in opkomst. Dit brengt nieuwe initiatieven tot bloei. Wat kan beter Subsidies niet altijd het gewenste resultaat Subsidieregelingen mogen eenvoudiger Tarief energie belangrijke factor Het subsidiëren en ook het wachten op een mogelijke nieuwe subsidieregeling lijken de marktontwikkelingen te kunnen remmen. Het blijkt in de praktijk lastig om een vervolg te geven aan een succesvol gesubsidieerd project. Er is wel veel interesse, maar voor anderen die geen subsidie krijgen is het toch nog te duur, dus ligt het stil. Als er maar één project gefinancierd kan worden, dan is het risico dat het momentum wordt gemist. Het is aan de provincie een evenwicht te vinden tussen voldoende betrokken te blijven en te stimuleren middels bijvoorbeeld subsidies en aan de andere kant de markt zijn werk te laten doen. Er zijn veel subsidieregels en deze zijn ook nog eens ingewikkeld, waardoor het geheel voor meerdere geïnterviewden onoverzichtelijk is geworden. Een vereenvoudiging van regels is gewenst. Grootverbruikers van energie betalen een lager tarief dan bedrijven en particulieren die minder verbruiken. Hierdoor zijn maatregelen voor grootverbruikers vaak niet rendabel en is er geen prikkel om te investeren. Kansen Energiefonds Overijssel wenkend perspectief Oog voor duurzame aanbesteding en overheid als ‘launching customer’ Steeds meer is te zien dat het risicodragend meedoen van een overheid ook een stimulerende werking heeft. Energiefonds Overijssel biedt hierin grote kansen. Energiefonds Overijssel kan helpen daar waar banken aarzelen te financieren of niet meedoen. De verwachtingen zijn hoog en men hoopt dat het een écht aanjaagfonds wordt. Omdat het gaat om grotere projecten en de mogelijkheid er is projecten te bundelen kan het fonds een succes worden. Een groot voordeel is dat de bundeling van projecten in één aanvraag een risicodempend effect zal hebben en de overheadkosten aanzienlijk zal drukken. De provincie kan zelf duurzame eisen stellen bij aanbestedingen en andere financieringsafspraken en zij kan optreden als launching customer, bijvoorbeeld voor de toepassing van biobased materialen of het gebruik van groen gas of pyrolyse-olie als brandstof. Aanbevelingen Bouw het inzetten van verschillende financieringsvormen verder uit. Treed als overheid op tijd terug laat de markt zijn werk doen. Hierbij wel betrokkenheid blijven tonen. Stimuleer portfolioaanvragen bij Energiefonds Overijssel, bijvoorbeeld door het voorbereiden van deze aanvragen te faciliteren. Neem duurzaamheidseisen op in financieringsafspraken
Innovatie: nodig voor de toekomst naast bewezen techniek Wat werkt Innovatie en goed innovatieklimaat Hoogwaardige toepassing In Overijssel wordt een goed klimaat voor innovatie ervaren met ook een positieve invloed op de werkgelegenheid. De bedrijven voelen zich hierin gesterkt door provincie Overijssel. Wanneer de provincie inzet op innovatie, is het belangrijk er oog voor te hebben dat een experiment geen eenmalig iets blijft, maar dat na de innovatie ook de economische haalbaarheid aan bod komt, zodat daarna de stap naar praktijk gezet kan worden.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
27
Vanuit bio-energie en bedrijven komt de voorkeur voor een hoogwaardige toepassing van grondstoffen naar voren. Bedrijven kiezen als eerste voor een hoogwaardige toepassing van biomassa, waarbij de biomassa als grondstof voor een product wordt gebruikt, het zogenaamde biobased-principe. Energie wordt zeker niet uit het oog verloren: de biomassa die overblijft, wordt ingezet om hernieuwbare energie op te wekken. Ook zien bedrijven dat energiereductie is te behalen door een betere productontwerp dat leidt tot minder materiaalgebruik of hergebruik van materiaal. Dilemma: Kiezen voor innovatie of bewezen techniek Doordat het niet duidelijk is of en hoe snel innovatie zich terugverdient, is er sprake van een dilemma. Wanneer de provincie vooral snel resultaat wil zien, ligt inzetten op bewezen effectieve technieken voor de hand. Voorbereid zijn op de toekomst, vraagt hoe dan ook innovatie, want uiteindelijk is iedere techniek eindig. Hierin zal de provincie een evenwicht moeten vinden. Kansen Potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen Er zijn diverse potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen die kansvol zijn om substantieel bij te dragen aan het doelbereik. Om zulke innovatieve technieken verder te kunnen ontwikkelen, is het nodig dat bedrijven zich langere tijd op innovatie kunnen blijven richten. Aanbevelingen Zet niet alleen in op bewezen technieken, maar ook op innovatie
28
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Bijeenkomst 10 april 2013
Watt? En nu verder…..
Op woensdag 10 april is in het provinciehuis een bijeenkomst georganiseerd waar de voorlopige tussenresultaten van het onderzoek zijn gepresenteerd aan geïnterviewden, statenleden en beleidsmedewerkers van provincie Overijssel. De bijeenkomst vormde een belangrijke stap in de waarderende onderzoeksopzet. In een ontspannen setting zijn door de ruim 60 aanwezigen aanbevelingen geformuleerd rondom de centrale vraag wat provincie Overijssel zou moeten doen om energiebesparingsprojecten te realiseren. In totaal zijn 14 gouden aanbevelingen geformuleerd die aan het einde van de bijeenkomst aan gedeputeerde Theo Rietkerk zijn aangeboden. De aanbevelingen (zie bijlage 3 voor een toelichting) zijn meegenomen in de analyse van de onderzoeksresultaten. -
Faciliteer koplopers Vereenvoudig regelingen Kennis en voorbeelden delen Werk lokaal Dilemma: straffen, belonen of verleiden Blijf innoveren Laagdrempelig helpen Maak analyse van belemmeringen Richt je ook op gedragsverandering Zorg voor continuïteit van beleid Let niet allen op het elektriciteitsgebruik maar betrek transport er ook bij Zorg voor makkelijk inzicht in energiegebruik en CO2 -besparing (bijvoorbeeld een eenvoudig App) Wees een ondernemende provincie die de stap naar uitvoering maakt door ‘te doen’ en met lef investeert Hou de ambitie vast en toets regelmatig of de doelstelling wordt gehaald en of de juiste instrumenten worden ingezet
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
29
30
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
4
Beeld per energiecluster
In dit hoofdstuk worden per energiecluster de belangrijkste resultaten uit de interviews gepresenteerd. Per cluster wordt ingegaan op wat volgens de geïnterviewden werkt (succesfactoren), wat beter kan, hoe de rol van de provincie wordt ervaren, waar kansen liggen en welk toekomstbeeld men heeft voor 2030. Elk cluster wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Goed om te vermelden is dat het aantal interviews per cluster is verdeeld naar het aandeel van het cluster in de 20% doelstelling. Per interview kunnen meerdere personen, organisaties en/of clusters zijn gesproken. De verdeling staat in onderstaande tabel. Tabel 4.1 Aantal interviews per cluster Cluster Bio-energie Energie-infrastructuur Energiebesparing bedrijven Energiebesparing woningen
N 7 3 9 7
Cluster Zon Wind Bodemenergie
N 5 3 3
Dit hoofdstuk gaat achtereenvolgens in op energiebesparing bij bedrijven en woningen gevolgd door bio-energie, zon, wind en energie-infrastructuur.
4.1
Energiebesparing bedrijven Overijssel heeft ongeveer 73.000 bedrijven en instellingen. De bedrijven en instellingen zijn verantwoordelijk voor een derde van het energiegebruik in Overijssel. Met grote bedrijven heeft het Rijk vanaf de begin jaren 90 branchegericht afspraken over energiebesparing. De afspraken zijn vastgelegd in het convenant Meerjarenafspraak Energie (MJA/MEE). In Overijssel zijn circa 120 van deze grote bedrijven die zorgen voor ongeveer een derde van het energiegebruik door bedrijven in Overijssel (bron: Ecofys). Twee derde van het energiegebruik wordt veroorzaakt door middelgrote en kleine bedrijven die niet deelnemen aan een convenant. Energiebesparing bedrijven heeft betrekking op zowel grote als midden en kleine bedrijven. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.1.1 t/m 4.1.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.1.1
Beleidsinspanningen provincie Beleid Met het programma Energiepact (2008) zijn voor energiebesparing twee doelgroepen onderscheiden, te weten: de gebouwde omgeving en bedrijventerreinen. In het plan van aanpak van juni 2011 is de groep bedrijventerreinen gespecificeerd naar de doelgroepen Industrie en MKB. De industrie wordt vanuit het rijk gefaciliteerd met de derde meerjarenafspraak over energiebesparing (MJA3). Voor de overige, veelal MKB bedrijven in Overijssel die niet aan deze convenanten meedoen is een vergelijkbare werkwijze opgesteld gericht op haalbaarheidsonderzoeken en energiescans. Het beleid was gericht op clustervorming zoals lokale energie transitie clusters op bedrijventerreinen als voorbeeldprojecten. Ook is ingezet op een kenniscluster Energie met de milieucommissie van de Kamer van Koophandel. In dit cluster was aandacht voor energiebesparing in industrie en bij bedrijven en werd ook ingezet op duurzaam ondernemen.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
31
Een ander spoor binnen de provinciale aanpak is het opnemen van voorschriften in de milieuvergunning bij de grotere convenantbedrijven. Bijvoorbeeld door haalbare energiebesparingsmaatregelen uit de bedrijfsenergieplannen voor te schrijven. Tot slot was het beleid gericht op communicat ie. Het uitvoeringsprogramma van het Energiepact (2011) maakt duidelijk dat energiebesparing bedrijven zich vooral richt op de MKB-bedrijven in Overijssel, de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor ca. 2/3 van het energiegebruik van bedrijven. Met het programma wordt ingezet op energieonderzoeken, financieringsinstrumenten (o.a. energieleningen voor MKB en geld-terugactie), onderscheiding De Groene Spaarlamp en handhaving & naleving bij provinciale bedrijven met energie in de vergunning. In het programmaplan Nieuwe Energie 2012-2015 zijn binnen het deelprogramma Energiebesparing de energieopgave voor woningen en bedrijven samengenomen. Synergie ligt op het benaderen van de markt onder andere via gemeenten. Maatregelen die worden genoemd zijn: doorontwikkeling plan van aanpak energiebesparing bedrijven in relatie tot herstructurering, bedrijventerreinen, accounthouderschap MKB Nederland, energieonderzoeken, MKB Vouchers en MKB leningen. In het projectplan Nieuw Energie: ‘Energiebesparing bedrijven; opschaling naar grootgebruikers’ is specifieke voor bedrijven het beleid voor de periode 2012-2015 beschreven. In het plan worden doelgroepen van bedrijven en aandachtsgebieden aangegeven zodat optimaal gebruik gemaakt kan van worden bestaande regelingen en programma’s. (Bestaande) instrumenten worden verder ontwikkeld en er wordt ingezet op de koppeling met de Wet milieubeheer. Uitgangspunt is dat de komende jaren de inzet van subsidies zal verminderen en de aandacht vanuit toezicht toenemen. Voor overgang wordt ingezet op een kennispunt voor energie bij de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) voor toezichthouders, handhavers en vergunningverleners van gemeenten en provincie. Het gaat dan om kennis opbouwen over maatregelen, deregulering voor bedrijven (bijvoorbeeld door het ondernemingsdossier) en provinciale projecten zoals een ‘deuren dicht’ campagne voor winkeliers, toezicht op datacenters en toezicht bijvoorbeeld bij kantoren. In Energiefonds Overijssel is geld gereserveerd voor onder andere ondernemingen met projecten en innovaties op het gebied van nieuwe energie en energiebesparing. De verwachting is dat de projecten bijdragen aan lastenverlichting, werkgelegenheid en innovatie. Doelstellingen Het Energiepact (2008) heeft als doelstelling 30% vermeden energie in 2020 ten opzichte van 1990. Met de motie Kolkman-Kerkdijk is in 2009 ingezet op een versnelling van deze ambitie in 2017. Het gaat hierbij om een reductie van 2.200 kton CO2 met de grootste bijdragen door de inzet van biomassa (1.140 kton) en energiebesparing bij bedrijven (490 kton) & woningen (330 kton). Doelstelling voor bedrijven is 6% energiebesparing in 2020 (resp. 2017) ten opzichte van 1990. Het programma Nieuwe Energie (2012) is de opvolger van het programma Energiepact. Doelstelling was niet langer 30% CO2-reductie maar “vergroten van het aandeel hernieuwbare energie naar 20% in 2020”. Uitgaande van een energiegebruik van 125 PJ gaat het dan om 25 PJ. Doelstelling voor bedrijven is minimaal 3 PJ aan energiebesparing in 2015. Doel voor 2020 is 9 PJ.Als subdoelstelling en maatregelen worden genoemd: -
energiebesparende maatregelen bij 2.000 bedrijven in 2015 400 vouchers ter waarde van €2.500,- aan bedrijven, totale omvang van 1 miljoen euro 1.000 energiescans ten behoeve van energiebesparing in de periode 2012 - 2013 duurzaamheidleningen aan bedrijven met een totale omvang van 4 miljoen euro ten behoeve van energiebesparing energievoorschriften in de omgevingsvergunning en hierop handhaven stimuleren van kennisnetwerken waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht met bestaande netwerken zoals Kennispoort en Kennispark.
In het Projectplan Nieuwe Energie: ‘Energiebesparing bedrijven; opschaling naar grootgebruikers’ (2012) wordt het energiegebruik van bedrijven geschat op 45 PJ met een bijbehorende doelstelling van 7,5 PJ in 2020. Instrumenten De belangrijkste instrumenten die in de afgelopen vijf jaar door de provincie zijn ingezet om energiebesparing bij bedrijven te realiseren zijn: -
32
Tenderregeling Nieuwe Energie in Bedrijf (NEiB) Project ‘Energie; voorschriften en toezicht’ MKB Geld-terug-actie MKB Energielening
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Prestaties De provincie is eind 2009 gestart met de inzet op energiebesparing bij bedrijven. Hiervoor is aansluiting gezocht bij enthousiaste ondernemersverenigingen, gemeenten en adviesbureaus. De provinciale tenderregeling geeft vanaf 2008 aanvragers, waaronder bedrijven, een bijdrage aan investeringen in CO2 -reductieprojecten, haalbaarheidsstudies en projecten voor voorlichting en educatie. Veel geld van de tenderregeling is besteed aan haalbaarheidonderzoeken gericht op energiebesparing bij bedrijven. De haalbaarheidsonderzoeken werden in het begin veel gedaan door parkmanagementbedrijven. Ook de voormalige milieucommissie van de Kamer van Koophandel speelde in die tijd een belangrijke rol. Doel van de commissie was dat grotere bedrijven, KvK,VNO-NCW en provincie op vrijwillige basis hun netwerk en kennis inzetten richting de kleinere bedrijven en ondernemersverenigingen. Insteek was om in een goede mix dichter bij de bedrijven te komen. De provincie financierde de milieucommissie zodat projecten konden worden gedraaid. Daarnaast was er geld vanuit de tenderregeling. Speerpunt waren de bedrijventerreinen. Via pilotprojecten werden vanaf 2009 in samenwerking met gemeenten en parkmanagementorganisaties bedrijven gestimuleerd om een energieonderzoek6 uit te voeren. Doel was bedrijven inzicht te laten krijgen in het energiegebruik. De milieucommissie is in 2012 opgeheven omdat het steeds moeilijker was om vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven te krijgen. Met het project ‘Nieuwe Energie in Bedrijf’ is eind 2011 samen met MKB Nederland en het toenmalige Energiecentrum van het Ministerie van Economische Zaken ingezet op energiescans bij mkb-bedrijven. Landelijke ervaringen en onderzoeken zijn vertaald naar een Overijsselse aanpak. MKB Nederland, Kamer van Koophandel Oost Nederland en provincie Overijssel hebben dit lokaal en samen met energieadviseurs opgepakt. ‘Nieuwe Energie in Bedrijf’ houdt concreet in dat de mkbondernemer via www.energiescanoverijssel.nl een energiescan kan aanvragen voor 200 euro (excl. btw), uit te voeren door een gekwalificeerde energieadviseur. Met dit onderzoek wordt het energiegebruik van de onderneming in kaart gebracht, en aangegeven met welke maatregelen de ondernemer het gebruik en dus de kosten omlaag kan brengen. Medio mei 2013 zijn er in Overijssel 951 scans aangevraagd. Doelstelling is 1.000 scans per 1 mei 2013 Voert de ondernemer ten minste één van de in de scan geadviseerde maatregelen uit, dan kan hij met de Geld-terug-actie tot 25% van de investeringskosten terugvorderen (met een maximum van 2.500 euro per onderneming). Provincie Overijssel heeft hiervoor 1 miljoen euro beschikbaar gesteld. Daarnaast is er de MKB Energielening voor leningen tegen lage rente voor energiebesparende maatregelen. Energiebesparing via vergunning en toezicht bij provinciale bedrijven krijgt in de komende periode meer aandacht doordat het in 2013 is benoemd als toezichtessentie. Bij het controleren van bedrijven worden de toezichtessenties altijd meegenomen. Tot 2013 is het niet in het toezicht meegenomen.
4.1.2
Wat werkt In de gesprekken is binnen energiebesparing bedrijven door de geïnterviewden een aantal succesfactoren genoemd. De belangrijkste zijn: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
Lokale aanpak Persoonlijk aanpak, maatwerk, vertrouwen Enthousiasme van personen met oog voor uitvoering Inzicht in energiegebruik en besparingsmaatregelen Samenwerken en netwerken Energie meenemen in totale exploitatie Maatschappelijk verantwoord ondernemen Focus en projectmatige aanpak Leren van voorbeelden Tenderregeling en subsidies helpen
a. Lokale aanpak Cruciaal bij energiebesparing bedrijven zijn maatwerk en vertrouwen. Het werken met lokale energieadviseurs werkt goed omdat zij de bedrijven goed kennen. Samenwerken van gemeenten en lokale ondernemersverenigingen en lokaal communiceren wat mogelijk is geeft vertrouwen. Het benutten van praktijkervaringen en kennis van lokale ondernemers helpt. Als lokale ondernemers er
6
Later is hier een algemene/verkorte/eenduidige energiescan uitgerold
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
33
aan (kunnen) trekken komt energiebesparing van de grond. Ook bedrijven zelf werken graag met lokale ondernemers. Voorbeeld is gemeente Hardenberg waar gemeente, plaatselijke stichting Hibertad, parkmanagementorganisatie BMD, industriekring De Koepel en lokale energie-adviseurs samen energiebesparing bij bedrijven stimuleren. Gemeente Hardenberg is na Rijssen-Holten de gemeente met de meest energiescans. b. Persoonlijk aanpak, maatwerk, vertrouwen Vertrouwen bij bedrijven is essentieel om energiebesparing te kunnen realiseren. Een persoonlijke aanpak en maatwerk zijn daarbij belangrijk om tot een vervolgstap en uitvoering te komen. Een vertrouwensrelatie met bedrijven is belangrijk om wat gedaan te krijgen. Samenwerking in de keten ontstaat makkelijker als er onderling vertrouwen is. Persoonlijk contact met een bedrijf werkt goed. In de beginjaren komen energiescans het meest van de grond daar waar er een vertrouwensband is tussen ondernemersverenigingen, parkmanagementorganisaties, overheid en milieucommissie. c. Enthousiasme van personen met oog voor uitvoering “Het is de vent en niet de tent” is een van de uitspraken die in de gesprekken naar voren komt. Op heel veel plekken begint energiebesparing met het enthousiasme van personen. De enthousiaste parkmanager, de adviseur die verder kijkt dan de scan, de locatiemanager die aan de slag gaat met de tender, de facilitair manager die een gebouwbeheersingssysteem bouwt, de technisch directeur die van energie besparen een sport maakt, de manager locatiebeheer die vrijwillig in een milieucommissie zitting neemt maar ook het enthousiasme van werknemers op de werkvloer. Niet alleen het enthousiasme is belangrijk maar ook de tijd die deze personen krijgen om met energiebesparing aan de slag te gaan. Personen maken het verschil maar dat maakt het ook wel kwetsbaar. Voorbeeld is De Baalderborggroep waar duurzaamheid tot de komst van de manager vastgoed niet werd meegenomen in nieuw- en verbouw. Vanuit zijn milieukunde achtergrond heeft hij duurzaamheid ingebracht en zijn circa 10 locaties duurzaam gerenoveerd. Kennis en inzicht in energiegebruik en besparingsmaatregelen Belangrijk is dat bedrijven laagdrempelig kennis wordt aangereikt. Met voldoende kennis en een sterk verhaal kom je beter binnen bij bedrijven om vervolgens met medestanders aan de slag te gaan. Het gaat om kennis in brede zin d.w.z. kennis van het bedrijf en combinatiemogelijkheden van maatregelen. De rol van adviseurs met hun kennis en netwerken wordt hier ook genoemd. Ze kennen de subsidiemogelijkheden en nemen werk uit handen. Daarnaast wordt ook genoemd het belang van monitoring en benchmarks. Ook (gestandaardiseerde) energiescans en haalbaarheidsonderzoeken zijn instrumenten om inzicht te geven in het energiegebruik. Uit de interviews komt naar voren dat de kennis bij bedrijven vaak wel aanwezig zijn maar dat het ontbreekt aan ‘handjes’. Het verhaal van het gebouwbeheersingssysteem Aebi Schmidt De afgelopen jaren is gewerkt aan een gebouwbeheersingssysteem waar exact temperatuur en energiegebruik in beeld zijn. Op basis van dit inzicht wordt continue gewerkt aan het verminderen en optimaliseren van het energiegebruik. Het beheerssysteem is op de toekomst gebouwd samen met een partij die dit kan. d. Samenwerken en netwerken Energiebesparing bij bedrijven komt van de grond daar waar samen wordt gewerkt en gebruik wordt gemaakt van (lokale) netwerken. Zo zijn de derde ronde meerjarenafspraken met de grotere bedrijven succesvol door de aandacht voor de keten en ketenbenadering. Versnelling in energiescans is gekomen daar waar gemeenten met adviseurs gingen samenwerken. Veel energiescans komen voort uit het netwerk van de adviseurs of lokale initiatieven. Een bedrijf noemt letterlijk dat het grootste succes is ‘dat we het hier met z’n allen doen’. Ander voorbeeldis een bedrijf dat samenwerkt met een lectoraat bij Hogeschool Windesheim. Verder werkt het als ondernemers samenwerken in hun eigen netwerk. Duurzame samenwerking hoort hier ook bij d.w.z. over een langere tijd samenwerken met vaste partners aan duurzaamheid. Voorbeeld van samenwerken en netwerken is de voormalige milieucommissie met haar netwerk van bedrijven die als smeermiddel werkte in het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken en energiescans.
34
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Het verhaal van consortia bij de Baalderborggroep Belangrijkste leerpunt van de Baalderborgroep is om op een andere manier samen te werken in een project. Voorheen werd een bestek en begroting opgesteld en vervolgens 10 offertes opgevraagd en komt er een volledig uitgeknepen project uit de bus. Baalderborggroep doet dit voortaan anders en gaat voor langdurige (20 jaar) samenwerking met een vast groep bedrijven die elkaar kent (consortium). Bij een initiatief van de Baalderborggroep komen deze partijen direct aan tafel en zijn op de hoogte van het beschikbare budget. Samen wordt een plan gemaakt voor bouw en exploitatie (onderhoud) voor een periode van 20 jaar. Per project komt er een maatwerk consortium (dus van wisselende samenstelling). Hierbij wordt dus verder gekeken dan prijs maar ook duurzaamheid. Met deze consortia wordt veel tijd in de voorbereiding gestoken waarbij de deelnemende bedrijven binnen het consoritum intensief contact hebben met de vestigingen van Baalderborggroep en locatiemedewerkers. Dit verdient zich terug in een soepel verlopende uitvoering: “de bouwvergaderingen zijn met een half uur klaar. Door uit te gaan van de totale exploitatie en langdurige samenwerking ontstaat vertrouwen en wordt energie een factor van belang om de exploitatiekosten omlaag te brengen. Als voorbeeld noemt Baalderborggroep een project van twee gebouwen waar met 600.000 euro is begonnen en uiteindelijk 900.000 euro is geïnvesteerd omdat over een periode van 20 jaar drie tot vijf ton werd verdiend met ondermeer energiebesparende maatregelen. Het ging om renovatie van oude woningen met label C. In het project wordt ook actief gemonitord. De Baalderborggroep heeft actief de Stentor benaderd voor een artikel over dit innovatief aanbesteden en hier wordt door andere zorginstellingen w.o. Saxenburgh positief op gereageerd. e. Energie meenemen in totale exploitatie Met een goed (exploitatie)verhaal lukt het bijna altijd om energiebesparingsmaatregelen bij bedrijven te realiseren. Een overtuigende onderbouwing voor of door het management gaat echter niet altijd alleen over de directe terugverdientijd maar bijvoorbeeld ook om een betere marktpositie omdat de klant duurzaamheidseisen stelt. Voorbeeld is Aebi Schmidt dat er van overtuigd is dat een besparing aan de voorkant sneller is verdiend dan er aan de achterkant verkocht kan worden. Daarbij hanteert het bedrijf niet uitsluitend een berekende terugverdientijd van 2 tot 3 jaar maar wordt de investering soms ook gedaan vanuit de overtuiging dat een investering rendabel of goed voor het binnenklimaat. f. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het gaat niet altijd direct om de euro’s omdat, zeker bij grootgebruikers, de lagere energieprijs geen prikkel geeft om energie te besparen. Naast geld is maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke succesfactor. Duurzaamheid merk je steeds meer bij bedrijven, overheden en instellingen. De bewustwording van bedrijven is groter geworden omdat energiebesparing loont. Duidelijk is dat energiebesparing ‘meelift’ met dit duurzaamheidsdenken. Energiebesparing is dan ook kansvol als het in het bredere palet van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt meegenomen. Voorbeeld is hogeschool Windesheim die vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een grootschalig zonnepanelenproject met de woonwijk Schellerheem op poten zet. Of een bedrijf dat energiemaatregelen direct koppelt aan binnenklimaat en welzijn van werknemers in de productiehal. Voorbeeld is de collectieve inkoop van energie op bedrijventerreinen. In de gemeente Hardenberg werd als eis gesteld dat dit groene energie moest zijn. Dit was volgens een parkmanagementorganisatie twee jaar geleden nog niet het geval. Het verhaal van Hibertad in Hardenberg Succesvol was het pand Hibertad in Hardenberg dat gebouwd is met aannemersbedrijf Dijkhuis die zich richt op duurzaamheid. Baalderborggroep zocht een pand in Hardenberg voor dagbesteding en in het bijzonder voor het wassen van het wasgoed (platgoed: lakens). Zelf wassen bleek niet duurder. Dijkhuis had ruimte en wilde ook een duurzame aanpak. Dat gaf direct een klik. Het gebouw Hibertad werd grotendeels in gebruik genomen voor de dagbesteding en een klein deel werd een kenniscentrum duurzaamheid (zie: http://www.hibertad.nl/). Het ging in het gebouw niet alleen om energie maar ook water en wasmiddelengebruik. Het was een succes omdat aannemer, Baalderborggroep en gemeente Hardenberg samen iets met duurzaamheid wilden, dezelfde visie hebben en goed samenwerkten. Het project Hibertad heeft geleid tot een groter duurzaamheidsdenken binnen de Baalderborggroep.” g. Focus en projectmatige aanpak Een succesfactor is ook een project- of programmatische aanpak. Niet alles willen maar focussen op de belangrijkste zaken. Bijvoorbeeld door via pilots bewezen technieken als energiezuinige stallen in de praktijk te brengen. In het provinciale beleid is dit bijvoorbeeld te zien in de keuze voor het MKB en 1.000 energiescans of bij de brancheorganisatie van de chemische industrie (VNCI) waar (landelijk) is gewerkt met 11 pilots. Bedrijven uit de pilot vertellen vervolgens het verhaal bij collega bedrijven.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
35
Een voorbeeld van een projectmatige aanpak is de gemeente Hengelo waar gemeente, metaalunie en metaalbedrijven lokaal een project uitvoeren om energiescans niet langer vrijblijvend te laten zijn. Als bedrijven niet binnen 5 jaar op vrijwillige basis energiebesparende maatregelen treffen dan zal de gemeente daarop gaan handhaven. “Pak één branche eruit en zorg met de wet in de hand dat energiebesparing wordt opgepakt” h. Leren van voorbeelden Leren van voorbeelden in de provincie, in de branche, landelijk of het buitenland werkt ook. Zo zijn landelijke ervaringen en onderzoeken vertaald in een Overijsselse aanpak van het MKB. Per branche zijn er overzichten met mogelijke energiemaatregelen beschikbaar die bedrijven kunnen gebruiken in hun plannen. Voorbeeld is de gemeente Hardenberg die leert van een project met energiescans bij bedrijven in Steenwijkerland, de opschaling door ROVA van zonnepanelen in Noord-West Overijssel en ervaringen bij andere gemeenten binnen en buiten Overijssel. i. Tenderregeling en subsidies helpen Duidelijk is dat de tenderregeling zeker heeft geholpen bij het realiseren van projecten. Geïnterviewden geven aan dat zonder tenderregeling niet zoveel energiescans van de grond zouden zijn gekomen. “Door de subsidies zijn er meer scans in Overijssel uitgevoerd. De subsidieregeling is een eerste stap in de goede richting. Belangrijk is nu te komen tot een vervolgstap” Naast deze factoren worden nog genoemd: draagvlak bij directie, management en bestuur, succesverhalen delen, energie in de vergunning en energieloketten bij gemeenten die tot een versnelling van het aantal energiescans hebben geleid.
4.1.3
Wat kan beter In de gesprekken wordt binnen energiebesparing bedrijven door de geïnterviewden ook een aantal zaken genoemd die minder goed werken. De belangrijkste zijn: a. b. c. d. e. f. g.
Goedkope energie geen prikkel Energie geen ‘priori-tijd’ voor bedrijven Korte termijn denken Energie in vergunning en toezicht nog in kinderschoenen Vrijblijvendheid van energiebesparing Stilte na de energiescan Geen provinciale prikkel voor niet-MKB-bedrijven
a. Goedkope energie geen prikkel Bedrijven kopen voor een goedkoop tarief energie in. Kostenbesparing is daarom geen prikkel om energie te besparen. “De lage energieprijs door de collectieve inkoop nekt je qua duurzaamheid” b. Energie geen ‘priori-tijd’ voor bedrijven Voor veel bedrijven is energiebesparing geen core business. De grotere bedrijven zijn er wel mee bezig maar veel kleine bedrijven niet. Energiekosten zijn een beperkt deel in de totale kosten van een onderneming. Naast prioriteit heeft het ook met tijd te maken. Bedrijven hebben vaak wel de kennis in huis maar niet de tijd. Ze zijn druk met hun bedrijfsvoering of primaire proces en denken vaak op korte termijn. “Bedrijven hebben wel ideeën voor energiebesparing maar hebben geen tijd om het te realiseren; door de crisis is er nog minder tijd gekomen” c. Korte termijn denken Een terugverdientijd van maximaal 3 jaar wordt nog als aantrekkelijk gezien. Maatregelen met een langere terugverdientijd, worden vaak niet getroffen. “Als er een goed idee is en een terugverdientijd van minder dan 3 jaar dan is geld geen probleem. Bij 5 jaar kom je al in de wacht”. d. Energie in vergunning en toezicht nog in kinderschoenen Energie in de vergunning van bedrijven en het toezicht hierop staat nog in de kinderschoenen. Zo zijn er verouderde vergunningen waarin energie niet of nauwelijks is meegenomen (categorie Cbedrijven) en is er onvoldoende energiekennis bij toezichthouders om volwaardige gesprekspartner
36
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
voor een bedrijf te kunnen zijn. Bedrijven hebben een kennisvoorsprong en wat vanuit vergunningverlening en handhaving belangrijk is staat soms haaks op wat bedrijven belangrijk vinden. De vraag wordt gesteld of een (mogelijk) kennispunt energie bij de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) het kennisniveau op voldoende niveau zou kunnen brengen. Verder is het zo dat middenverbruikers van energie alleen een zorgplicht hebben energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van <5 jaar toe te passen. Deze zorgplicht is slecht handhaafbaar en gemeenten zouden zich hier niet aan willen branden. De inzet van toezicht is een bestuurlijke keuze en ligt niet vast in de wet. Verder kreeg energie tot voor kort weinig prioriteit in het toezicht. Vanuit de risicobenadering van toezicht is voorrang gegeven aan milieu- en veiligheidsrisico’s bij bedrijven. Tot slot zijn provinciale toezichthouders onvoldoende op de hoogte van de provinciale subsidiemogelijkheden voor energiebesparing bij bedrijven en kunnen bedrijven in die zin niet goed ondersteunen. “Toezichthouders kunnen slechts waarnemen wat bedrijven doen en hooguit wijzen op bewezen energiebesparingsmaatregelen” “Ga bedrijven niet vermoeien met regels en toezicht. Sla ze niet met een stok” e. Vrijblijvendheid van energiebesparing Voor een effectief beleid is een juiste mix van instrumenten nodig. Het energiebeleid zet te eenzijdig in op stimuleren of faciliteren van bedrijven, vrijwilligheid en awareness (carrot) en zijn er weinig repercussies bij niet naleven door bedrijven (stick). Dit geldt niet alleen voor het beleid van provincie Overijssel maar bijvoorbeeld ook voor de meerjarenafspraken met de grotere bedrijven. Er is op dit moment geen ‘credible threat of sticks’ voor bedrijven die geen werk maken van energie. De stok achter de deur is erg klein. Het vraagstuk van straffen, belonen of verleiden is overigens wel een dilemma in de interviews. Uit het onderzoek komt geen passend antwoord. Aanbeveling is wel om op het punt van vrijblijvendheid de huidige inzet van instrumenten nog eens kritisch tegen het licht te houden. Mogelijk biedt de aanstaande Europese EED (Energy Efficiency Directive) mogelijkheden waarin een verplichte of self audit is opgenomen. “Bijvoorbeeld China: als een bedrijf geen maatregelen treft, sluiten ze de energievoorziening af”. f. Stilte na de energiescan Met het project Nieuwe Energie in Bedrijf (NEiB) worden op een succesvolle manier in korte tijd 1.000 energiescans bij MKB-bedrijven weggezet. Een gemeente geeft aan geen inzicht te hebben in wat er in de energiescans staat waardoor eventuele potenties om energiezuiniger te werken mogelijk onbenut worden gelaten. Bovendien is er onvoldoende inzicht in welke mate ook daadwerkelijk maatregelen worden uitgevoerd. Het is wat stil na de energiescan. Zo wordt nog weinig gebruik gemaakt van de geld-terug-actie en hebben MKB-bedrijven mogelijk moeite om tot een investering van 4.000 euro te komen (bundelen mag). Het gaat om rendabele maatregelen en mogelijk betalen bedrijven dat soms uit eigen vermogen. Ook geven ondernemers aan geen behoefte te hebben aan verdere begeleiding. Ook wordt de vraag gesteld of de vergoeding voor een energiescan voldoende is om een scan aan een bedrijf aan te bieden. Tot slot doen bedrijven niet mee aan een energiescan omdat het niet hun pand is en ze de energiekosten te laag vinden waardoor de investering niet uit kan. Het verhaal van energiescans in de gemeente Hardenberg Het succes was persoonsafhankelijk. Een medewerker vanuit de Stichting Hibertad heeft bedrijven enthousiast gemaakt, maar vooral de parkmanager van industriekring De Koepel heeft een belangrijke aanjaagrol gespeeld. De rol van Hibertad ligt vooral in de follow up van de scans. Tot op heden hebben de scans weinig vervolg gekregen. Relatief veel bedrijven hebben geen actie ondernomen n.a.v. de scan. Hardenberg gaat nu wel na wat de beste manier is om tot een vervolgstap te komen. “Een energiescan is leuk om de awareness te verhogen maar er volgt daarmee nog niet automatisch actie” “Ons bedrijf kan niets met een energiescan. Er komt een adviseur langs die een excelbestand invult. Niet duidelijk is wat het oplost, wat het oplevert en wat ons bedrijf er mee kan. De adviseur kent het bedrijf onvoldoende en maakt een dik rapport waar we niets me kunnen want we wisten dit al. Bovendien kijkt de adviseur niet naar het totale bedrijfsproces; is het bijvoorbeeld ook prettig voor de mensen in het bedrijf. ”
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
37
Enquête Energiescan Bedrijven Uit tussentijds onderzoek in 2012 blijkt dat 95% van de ondernemers tevreden is met het initiatief Nieuwe Energie in Bedrijf. Driekwart is tevreden met het energiebesparingsrapport en de adviseur. Eveneens driekwart gaat zeker maatregelen treffen (vooral verlichting, isolatie en verwarming). Bedrijven geven aan op eigen kracht deze maatregelen te treffen: bijna 90% heeft geen verdere ondersteuning nodig. Bij een beperkt deel (zo’n 10%) van de energiescans die zijn uitgevoerd is een geld-terug aangevraagd. Dit heeft mogelijk vooral te maken met de minimale investering van 4.000 euro. g. Geen provinciale prikkel voor niet-MKB-bedrijven Voor niet-MKB-bedrijven gaat er weinig prikkel uit van het provinciale energiebeleid. Veel provinciale regelingen voor bedrijven zijn gericht op het MKB en Energiefonds Overijssel is een maatje te groot. “We hebben adviseurs die ons op regelingen wijzen maar die spreken we niet veel. Heel veel subsidies zijn voor ons bedrijf niet interessant”
4.1.4
Rol provincie De provincie heeft verschillende rollen binnen energiebesparing bedrijven. Een rol is die van financier zoals bijvoorbeeld is gedaan bij de milieucommissie, de tenderregeling, de geld-terugactie, de MKB-lening en de bijdrage in de kosten van een standaard energiescan voor het MKB. Andere rollen zijn die van vergunningverlener en handhaver, opdrachtverstrekker, het bevorderen van samenwerking, meedenker, faciliteerder en het uitzetten van kennis. Overijssel doet veel voor bedrijven De provincie krijgt in de gesprekken veel positieve reacties. Overijssel doet veel voor bedrijven, is actief en kijkt goed rond. De provincie heeft kennis van zaken, is een goede partner om mee te overleggen en helpt daar waar banken zich terugtrekken. Overijssel wordt als vooruitstrevend gezien met een positieve inbreng van Theo Rietkerk. De provincie werkt veel samen om beter te worden en wil leren van successen. “Het parkmanagement in Zutphen en Berkelland (Gelderland) kan niet dezelfde aanbiedingen doen aan hun leden als in Overijssel m.b.t. energie. Overijssel doet veel.” Veelheid aan regelingen Naast positieve reacties zijn er ook minder goede ervaringen met de provincie. Zo was bij energiescans de tenderregeling een goed initiatief om te starten en het project Nieuwe Energie in Bedrijf (NEiB) een goed vervolg. De omzetting van de projecten in de tender naar NEiB is niet goed verlopen en heeft vertraging en onduidelijkheid veroorzaakt voor gemeenten. De tenderregeling wordt soms als bureaucratisch ervaren. Het kost veel tijd om bij nieuwe inzichten tijdens de realisatie van projecten de beschikking aangepast te krijgen. Daarnaast wordt als nadeel genoemd de financiële drempel voor ondernemers bij de aanvraag. Omdat de projecten onderling concurreren, is het onzeker of de aanvraag die ingediend wordt ook gehonoreerd wordt. Wat ook naar voren komt is dat bedrijven te maken hebben met (te) veel regelgeving en niet alleen vanuit provincie Overijssel. Fonds, subsidies, vouchers, tenderregelingen etc. De aanpak wordt door een aantal versnipperd ervaren, teveel door elkaar en verschillende doelgroepen. De veelheid aan regelingen zou innovatie remmen in plaats van bevorderen. Er moet meer duidelijkheid komen in energieland d.w.z. samenhang van alle maatregelen, adviezen en regelingen. Verklein het aantal regelingen en vereenvoudig ze. Breng het terug naar 1 pakket, communiceer vanuit de provinciale website en werk drempelverlagend. Zorg er ook voor dat er 10 jaar vastheid in je regelingen zit (continuïteit). Wat betreft de interne organisatie van de provincie geven toezichthouders van de provincie aan geen zicht te hebben op de subsidiemogelijkheden van de provincie. “Ik word gek van het woud aan provinciale regelingen. Tjonge wat maak je het met elkaar moeilijk.” Behoefte aan bestendigheid in beleid Aangegeven wordt dat het belangrijk is dat de provincie (en ook andere overheden) meer bestendigheid in hun energiebeleid brengen. Laat regelingen langer doorlopen zodat ondernemers hier op een natuurlijk investeringsmoment gebruik van kunnen maken. Geef het de tijd want het moet zich ontwikkelen. Zorg voor een stabiele planhorizon. Hanteer een langere uitvoeringstermijn waardoor een meerjarenplanning vanuit een onderneming beter mogelijk is. Zorg dat er 10 jaar vastheid in de regelingen zit. Belangrijk is om in de toekomst ondernemers blijvend te faciliteren c.q. te helpen bij investeringen. Vasthouden aan de ingezette koers, blijvende aandacht houden en eventueel extra inzetten op de ondernemers die al wat hebben gedaan.
38
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
“Het zou jammer zijn als in 2014 geen energie regelingen meer aanwezig zijn. Het is nu tijd om te oogsten.”
4.1.5
Waar liggen kansen In de gesprekken is door de geïnterviewden ook aangeven waar kansen liggen om energiebesparing bij bedrijven te realiseren maar worden ook richtingen aangegeven voor beleid. De volgende kansen genoemd: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l.
Energiescans: stap naar uitvoering maken Coachend toezicht en waar nodig spierballentaal Laagdrempelig aanbieden Werk aan vertrouwen, draagvlak en commitment Beleid meer uitvoeringsgericht maken Deel successen en ondersteun koplopers Vrijblijvendheid instrumenten tegen het licht houden Projectmatige aanpak Energie in breder perspectief Blijf betrokken bij de praktijk Maak resultaten zichtbaar Minder, eenvoudiger en flexibele regelingen
a. Energiescans: stap naar uitvoering maken Het wegzetten van energiescans bij het midden- en kleinbedrijf is een belangrijk instrument dat door de provincie in samenwerking met MKB-Nederland is ingezet. Bij bedrijven is met energiescans inzicht ontstaan in het eigen energiegebruik. Centrale boodschap in de gesprekken is dat nu een lijn moet worden uitgewerkt hoe de stap naar uitvoering van maatregelen kan worden gemaakt. Aanbevelingen die worden gegeven zijn: -
-
Koppel aan de energiescan nazorg en verdere begeleiding gericht op uitvoering. Bespreek als adviseur de energiescan en maak samen met het bedrijf een plan van aanpak. Stel bijvoorbeeld samen een top-5 van energiebesparende maatregelen en vraag offertes aan. Laat de adviseur samenwerken met de huisinstallateur van het bedrijf. Faciliteer de kleine ondernemers: ideeën zijn er wel maar er is geen tijd voor de uitvoering. Voor winkeliers is een energiescan al te veel. Stop daar met energiescans. Werk heel laagdrempelig met 1 A4-tje met mogelijke energiemaatregelen. Bij winkeliers gaat het veelal alleen om verlichting. Ga aan de slag met de bedrijven die nu een energiescan hebben uitgevoerd. Presenteer successen aan achterblijvers, faciliteer koploperbedrijven. Maak een scan niet vrijblijvend en eis dat er binnen een termijn uitvoering plaats moet vinden. Kijk goed of je een energiescan gratis moet maken. Leer bijvoorbeeld van Rijssen-Holten waar de scan gratis is als maatregelen worden getroffen. Rijssen-Holten is de gemeente in Overijssel met de meeste energiescans bij bedrijven. Zorg voor continuïteit in beleid. Laat subsidieregelingen doorlopen en geef een planhorizon aan: het is nu tijd om te oogsten. Maak de uitvoeringstermijn langer waardoor een meerjarenplanning vanuit een onderneming beter mogelijk is. Stem communicatie richting bedrijven goed af. De algemene communicatie rond energiescans loopt soms dwars door lokale communicatie heen wat verwarring kan wekken Voer alleen een scan uit als een bedrijf ook daadwerkelijk iets wil gaan doen op het gebied van energiebesparing.
“Ga door als provincie met het faciliteren uitvoeren scans en houd twee sporen aan: 1. voer nieuwe scans uit en 2. zorg ervoor dat je vanuit de 1000 uitgevoerde scans tot uitvoering komt. Blijf bedrijven actief benaderen, fris de regeling op en leg meer nadruk op het traject na de scan.” b. Coachend toezicht en waar nodig spierballentaal Energie in de milieuvergunning en het toezicht daarop staat nog in de kinderschoenen. Bedrijven geven aan het niet wenselijk te vinden dat overheden hier op gaan controleren. Aan de andere kant zijn er wettelijke regels die energie voorschrijven. Uit de gesprekken blijkt dat vergunningverleners en handhavers vooral vanuit een vertrouwensrelatie op een stimulerende manier bedrijven kunnen helpen. Daar waar bedrijven ‘tegenstribbelen’ en gebrek aan vertrouwen zou handhaven effectiever zijn. Aanbevelingen die worden gedaan zijn de volgende. -
Toezichthouders zouden het activiteitenbesluit consequenter kunnen handhaven en daarbij aandacht voor energie moeten hebben. Zij kunnen het bedrijf stimuleren tot het treffen van
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
39
-
-
maatregelen door kennis over referentietechnieken en voorbeelden te laten zien. Een projectmatige aanpak gericht op een specifieke branche zou goed kunnen werken. Zorg voor meer kennis van subsidiemogelijkheden van de provincie. Een aanspreekpunt voor alle regelingen voor bedrijven zou daarbij helpen. Ook zou het energieteam meer kunnen doen om de subsidiemogelijkheden te promoten. Meer structureel overleg tussen energieteam en vergunningverlening en handhaving kan helpen. In de vergunning kan meer geëist worden op het gebied van energiebesparing. Interprovinciaal optreden is van belang om te zorgen voor een “level playing field”. Zorg voor voldoende specialistische kennis over energiebesparing in de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) en communiceer dit naar bedrijven via de stimuleringskant. Richt een kenniscentrum energie op. Controleer grote bedrijven die deelnemen aan de meerjarenafspraken alleen op de realisatie van zekere maatregelen. Achter MJA zit al een systeem dat controleerbaar is. Richt je daarom in het toezicht nadrukkelijker op de overige bedrijven Geef bedrijven voldoende ruimte om met eigen plannen te komen en zorg voor vertrouwen zonder vrijblijvendheid
“Niet alleen spierballentaal, maar ook bedrijven positief benaderen, stimuleren en besparingen laten voelen in de knip. Gebruik handhaving als stok achter de deur.” Het verhaal van de provinciaal toezichthouder “Wij als toezichthouders realiseren geen successen. Het zijn de bedrijven die het succes boeken. Wij kunnen hooguit wijzen op energiebesparingsmaatregelen die zich bewezen hebben. Als toezichthouders kunnen we slechts waarnemen wat het bedrijf doet. Bij grote bedrijven vallend onder de MJA (en aanverwante convenantbedrijven) wordt zeker actief gewerkt aan energiebesparing. Zij werken vaak met plannen met daarin geformuleerde energiebesparingdoelstellingen en worden hierin ondersteund door de branche-organisaties. Kleine bedrijven daarentegen hebben de kennis niet. Zij vormen veruit de grootste groep en daar valt juist nog het meest aan energiebesparing te behalen. Een belangrijke voorwaarde hierin is om hen kennis te laten nemen over ‘pragmatische’ energiebesparingsmogelijkheden. Daarnaast drempelverlagend te werken door hen te begeleiden in simpele investeringen in bewezen rendabele technieken die zich op termijn ook nog eens laten vertalen naar economische winst” c. Laagdrempelig aanbieden Uit de gesprekken wordt ook duidelijk dat het belangrijk is om laagdrempelig voor bedrijven te werken. Er zijn veel bedrijven die plannen hebben en die zoeken naar oplossingen, technieken, financiering en dergelijke. Faciliteer dit als provincie om het energieplaatje goed in beeld te krijgen. -
-
Het moet van onderop komen en werk dan met een simpele formule. Vind een formule om lokale initiatieven te faciliteren. Het moet praktisch werkbaar en toepasbaar zijn Kleine bedrijven hebben de kennis niet, zijn de grootste groep en daar is nog het meest energiebesparing te halen. Kom bij de kleinere bedrijven met pragmatische energiebesparingsmogelijkheden en werk drempelverlagend door hen te begeleiden in simpele investeringen in bewezen rendabele technieken Installatiebedrijven moeten nog een slag maken en hun rol pakken. Het is nu nog teveel ‘u vraagt, wij draaien’. Ze moeten veel meer gaan meedenken en met technische oplossingen komen. Loop mee bij bedrijfsprocessen en brainstorm met medewerkers op de werkvloer die direct betrokken zijn bij de processen. Trainingen binnen bedrijven kunnen helpen: leer ondernemers met een blik van energiebesparing naar hun bedrijf kijken.
“Provincie zet mensen op de uitvoering die bedrijven en particulieren bezoeken en hapklare brokken aanbieden, op een presenteerblaadje, de mensen worden immers overvoert met informatie.” d. Werk aan vertrouwen, draagvlak en commitment Het is belangrijk om te werken aan een vertrouwensrelatie met bedrijven, aan lokaal draagvlak en aan commitment op het juiste niveau in een bedrijf. -
-
40
Probeer energie in te bedden in het bedrijf, het moet eigendom van het bedrijf worden. Zorg dat het op de agenda van het bedrijf komt. D.w.z. aangeven hoe het de winst opkrikt en kosten drukt. Steek daarbij op het juiste niveau in bij een bedrijf d.w.z. de directie en niet alleen de KAM-coördinator. Maak zoveel mogelijk gebruik van lokale netwerken die bekend zijn met het bedrijf. Laat bijvoorbeeld een adviseur samenwerken met de huisinstallateur van een bedrijf Een verplichte audit werkt niet. Dit roept weerstand op en bereik je minder. Zorg voor commitment bij een bedrijf en kijk samen op een participatieve en persoonlijke manier wat zou kunnen binnen het bedrijf.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
-
Ga aan de slag met eenvoudige concrete maatregelen en zorg vanaf het prille begin voor (voldoende) draagvlak. Als er eenmaal draagvlak is dan kun je de kwaliteit van de maatregelen verder verhogen. Netwerken en vertrouwen zijn essentieel. Het gaat erom een aanpak geregeld te krijgen en niet voor te schrijven.
”Om bij bedrijven aan tafel te komen is management van de juiste kruispunten van kennis en kennissen nodig.” “Je krijgt begrip bij bedrijven door een participatieve c.q. coachende manier van werken: ingrijpen als bedrijven moedwillig tegenstribbelen en geduld als bedrijven meestribbelen. Durf ook kwetsbaar te zijn. Zorg naast formele ook voor informele contacten.” e. Beleid meer uitvoeringsgericht maken Uit de gesprekken komt naar voren dat het beleid meer op de uitvoering van maatregelen moet worden gericht. Hiervoor bleek al dat dit bij energiescans moet gebeuren maar ook op andere onderdelen komt dit terug. De belangrijkste aanbevelingen die worden gegeven. -
-
-
Help bedrijven met het organiseren van de uitvoering. Werk bijvoorbeeld met een actieteam dat zorgt voor de praktijkbegeleiding d.w.z. hoe maatregelen in de praktijk te brengen en aansluiting op de marktkansen. De technologische kennis is er wel bij de bedrijven. Waar het aan ontbreekt is de kennis en tijd om het te organiseren. Richt subsidies en leningen (meer) op de uitvoering van maatregelen. Bouw garanties in, bijvoorbeeld minder geld bij niet uitvoeren van resultaten. Subsidiegeld verdwijnt nog teveel in dikke rapporten en komt niet altijd ten goede aan de goede trajecten en de goede wil. Waak ervoor dat het door de provincie opgerichte kenniscoördinatiepunt geen praatclub wordt, maar zich richt op uitvoering
“Nu is het zaak om maatregelen uit te gaan voeren. We hebben met de tender en energiescans de voorlopers wel te pakken ook dankzij de aandacht binnen gemeenten.” f. Deel successen en ondersteun koplopers Indruk is dat een belangrijke kopgroep aan bedrijven in Overijssel is bereikt. Om de ‘kritische massa’ mee te krijgen zouden successen en voorbeelden (lokaal) moeten worden gedeeld en zou deze groep leaders samen de achterblijvers kunnen overtuigen (‘leadership together’). Het gaat daarbij veelal om rendabele technieken. Aanbevelingen die worden gedaan zijn de volgende. -
-
Gebruik praktijkvoorbeelden om bedrijven te overtuigen. Dat is interessanter dan een standaard lijst met maatregelen. Vervolgens bij de implementatie blijven ondersteunen. Energieadviseurs moeten ook in die fase betrokken blijven bij bedrijven. Zorg dat succesverhalen worden gedeeld op een zo hoog mogelijk niveau. Bijvoorbeeld door directeuren van bedrijven zelf succesverhalen te laten vertellen aan collega bedrijven. Zet de kampioenen en captains of industry uit Overijssel bij elkaar maar ook burgemeesters, statenleden, kamer van koophandel en richt je samen op wat bewezen successen in de praktijk (‘leadership together’). Faciliteer dit zo maximaal mogelijk. Kennispoort Zwolle zou een rol kunnen spelen in het stimuleren van kennis. Mond-tot-mond reclame werkt het best. Zorg voor “peer pressure” zodat bedrijven het gevoel krijgen iets te missen als ze niet meedoen. Zoek bondgenoten en ambassadeurs in de successen die als voorbeelden kunnen dienen.
g. Energie in breder perspectief Probeer energie niet als zelfstandig thema bij bedrijven weg te zetten. Koppel het aan maatschappelijk verantwoord ondernemen, welzijn van personeel, binnenklimaat, totale exploitatie en de volledige bedrijfsvoering. h. Blijf betrokken bij de praktijk Zet niet teveel alleen bij consultants weg. Blijf er zelf ook bovenop zitten, blijf bij de aanpak en het netwerk betrokken en hou het zoveel mogelijk de hoofdlijnen en het proces in een hand. Vertrouw net alleen op rapporten, blijf betrokken bij de praktijk. Zoek bedrijven en instellingen op en vertel van voorbeelden elders. Met alleen een website kom je er niet. i. Maak resultaten zichtbaar Belangrijk is het om resultaten zichtbaar te maken. Hiermee worden bedoeld monitoring om voortgang te zien en benchmarks om resultaten te kunnen vergelijken. Voorbeeld is de monitoring in het kader van de Meerjarenafspraken bij de grotere bedrijven. Voorbeeld is ook een informatiepaneel in de hal van Windesheim met informatie hoeveel de zonnepanelen opleveren. Ander voorbeeld is het EcoReflect-systeem van de gemeente Rijssen-Holten.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
41
EcoReflect-systeem in gemeentehuis Rijssen-Holten In de hal van het gemeentehuis staat het EcoReflect-systeem opgesteld. Dit stelt bezoekers in staat om informatie te krijgen over het energiegebruik van drie gemeentelijke gebouwen: het gemeentehuis, sporthal de Reggehal en het Kulturhus in Holten. Het systeem is geschikt voor openbare ruimtes of ontvangstruimtes. Het is een manier om betrokkenheid te tonen bij het verlagen van het energiegebruik aan externen of aan de eigen medewerkers. Het Eco Reflectsysteem kan combinaties weergeven van reportage, tabellen en grafieken. Door het gebruik van een interactief touchscreen kunnen gebruikers up-to-date informatie zien op het gebied van duurzaamheid, energiegebruik en energie efficiëntie. (Bron: Rijssens Nieuwsblad van 14 april 2013)
4.1.6
Toekomstbeeld 2030 Alle vastgoed energieneutraal? In 2030 wordt volgens de geïnterviewden restwarmte van bedrijven veel beter benut en gaan bedrijven op een duurzame manier om met energie. Bedrijven gaan uit zichzelf aan de slag met energiebesparing en duurzaam materiaalgebruik. Alle vastgoed is energieneutraal en er is transparante en duurzame samenwerking tussen de verschillende duurzaamheidsterreinen. Bedrijven hebben een stap voorwaarts gezet maar niet in termen van energieneutraal of cradle-tocradle want dat is niet haalbaar. Energie wordt uit nieuwe bronnen gewonnen; bedrijven zijn slechts afnemers
4.1.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Binnen energiebesparing bedrijven is het goed dat zo veel mogelijk is gekozen voor een lokale en projectmatige aanpak gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ook het met een gestandaardiseerde scan inzicht geven in energiegebruik en maatregelen als eerste stap is een logische. Het in korte tijd wegzetten van gestandaardiseerde scans sluit echter nog onvoldoende aan op succesfactoren als het opbouwen van vertrouwen, duurzame samenwerking, het integraal benaderen van bedrijfsprocessen, maatwerk en het ‘handen-en-voeten-geven’ aan de uitvoering bij bedrijven. Belangrijk is om koploperbedrijven te blijven faciliteren en stimuleer het delen van kennis en goede voorbeelden. Subsidieregelingen kunnen eenvoudiger en meer flexibel. Daarnaast zou er meer bestendigheid in beleid en regelingen moeten komen. Blijf de aanpak vooral nog richten op het midden- en kleinbedrijf maar breng via een projectmatige aanpak meer focus aan en maak de stap naar uitvoering. In het dilemma van straffen, belonen of verleiden lijkt de route van vertrouwen, verleiden en van energie een sport maken kansrijk. Koplopers faciliteren en successen delen Om meer bedrijven mee te krijgen met energiebesparing, helpt het als koploperbedrijven hun successen (lokaal) delen met andere bedrijven. Ook via communicatie op een aansprekende manier aandacht geven aan goede voorbeelden werkt. Hier liggen kansen en de provincie zou dit nog verder kunnen versterken. Positief is de rol van Theo Rietkerk als boegbeeld van bedrijven, innovatie en energie. Aanbevelingen Faciliteer koplopers nog meer en laat hen goede voorbeelden delen met branchegenoten of (lokaal) netwerk. Blijf delen van kennis en samenwerking stimuleren. Eenvoud, flexibiliteit en bestendigheid beleid Beleid en beschikbare (subsidie)regelingen zijn onvoldoende bekend bij bedrijven en instellingen. Het is niet alleen onbekendheid maar ook de veelheid en complexiteit van regelingen. Zelfs adviseurs hebben moeite om het overzicht te krijgen. Daarnaast wordt de administratieve last en de starheid van regelingen genoemd. Verder wordt bestendigheid van beleid en regelingen gemist. Op dit moment is bij 1.000 bedrijven een energiescan uitgevoerd. Dit is 1,5% van alle bedrijven- en instellingen in Overijssel en eind 2013 stoppen regelingen. Zorg voor een meer stabiele horizon zodat bedrijven gebruik kunnen maken van een regeling bij een natuurlijk investeringsmoment. Aanbevelingen Zorg voor meer eenvoudige en flexibele subsidieregelingen en communiceer hier beter over. Zorg voor meer bestendigheid in beleid en regelingen.
42
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Lokale en projectmatige aanpak Goed aan de aanpak van de provincie is dat zo veel mogelijk is gekozen voor een lokale en projectmatige aanpak gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ook het met een gestandaardiseerde scan inzicht geven in energiegebruik en maatregelen als eerste stap is een logische. Van een optimaal beleid is echter nog geen sprake. Zo wordt het succes te veel afgemeten aan het aantal aangevraagde scans. Het in korte tijd wegzetten van gestandaardiseerde scans sluit nog onvoldoende aan op succesfactoren als het opbouwen van vertrouwen, duurzame samenwerking, het integraal benaderen van bedrijfsprocessen, maatwerk en het ‘handen-en-voeten-geven’ aan de uitvoering bij bedrijven. Aanbevelingen Blijf de focus houden op het midden- en kleinbedrijf. Hiermee worden bedoeld de bedrijven- en instellingen die niet onder de meerjarenafspraken (MJA/MEE) vallen. Bij de bedrijven die onder de meerjarenafspraken vallen, heeft de provincie te weinig toegevoegde waarde. Blijf werken aan het al dan niet via een energiescan bieden van inzicht in het energiegebruik van bedrijven en behoud de insteek van de lokale aanpak en vertrouwde netwerken. Ga voor een duurzame vertrouwensrelatie met bedrijven en niet voor uitsluitend een vluchtig contact via een goedkope scan. Breng binnen het midden- en kleinbedrijf meer focus aan via een projectmatige aanpak van branches. Betrek hier ook toezicht, communicatie, branche-organisaties en energiedeskundigen bij. Maak resultaten van de aanpak zichtbaar en werk met benchmarks van bedrijven zodat energie een sport wordt. Meer inzicht bij de provincie in het energiegebruik bij bedrijven kan helpen bij het kiezen van de branches. Maak het energiebesparingsbeleid meer uitvoeringsgericht. Zorg voor ‘handen en voeten’ voor bedrijven om met een energiescan aan de slag te gaan. Richt subsidies op de uitvoering van maatregelen. Zorg voor meer maatwerk en een meer integrale aanpak van energie bij bedrijven door energie te koppelen aan andere facetten van de bedrijfsvoering zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, inkoop, personeelsbeleid, ARBO etcetera. Omgaan met het dilemma van straffen, belonen of verleiden Een dilemma dat uit het onderzoek voortkomt is die van straffen, belonen of verleiden. Duidelijk is dat er behoefte is aan minder vrijblijvendheid in energiebesparing. Bedrijven willen niet gestraft worden maar ook niet lijden onder de kwaden. Daarnaast zijn er wettelijke voorschriften die moeten worden nageleefd. De route van vertrouwen, verleiden en van energie een sport maken lijkt kansrijk. Een voorwaarde hiervoor is dat er bij de provinciale en gemeentelijke organisaties geen verkokering optreedt. Meer kennis bij vergunningverleners en handhavers van energiemaatregelen en subsidieregelingen biedt kansen om bedrijven te verleiden om maatregelen te treffen en te voorkomen dat er maatregelen moeten worden opgelegd en gehandhaafd . Aanbevelingen Zorg voor interne dwarsverbanden tussen het programmateam en vergunningverleners en handhavers. Zorg voor voldoende kennis van energiemaatregelen en stimuleringsregelingen bij vergunningverleners en handhavers van zowel provincie als gemeenten.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
43
4.2
Energiebesparing woningen Energiebesparingen in woningen komen tot stand doordat bewoners, al dan niet gestimuleerd en gesubsidieerd door gemeente, provincie en rijk zuiniger omgaan met energie of hun woning verduurzamen/renoveren. Voor huurwoningen zijn de woningcorporaties een belangrijke partner om woningen te verduurzamen. De huidige economische situatie, de daling van het aantal nieuwbouwwoningen, regelgeving voor woningcorporaties, bezuinigingen bij overheden en de huishoudens zelf maakt dat de verduurzaming niet goed op gang komt. Toch zijn er ook successen te zien, bijvoorbeeld met zonnepanelen voor individuele woningen. Daar gaan ontwikkelingen veel sneller dan verwacht. Werkgelegenheid voor de bouwsector die in zwaar weer verkeert, is een extra thema binnen deze groep. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.2.1 t/m 4.2.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.2.1
Beleidsinspanningen provincie Beleid Bij energiebesparing is het vooral zaak om nieuwe, op zich rendabele technieken te laten toepassen bij huishoudens (woningen). Er zullen vooral extra investeringen gedaan moeten worden in de uitwerking en organisatie van projecten. Voor het bereiken van de particuliere woningbezitters en het aanpassen van de bestaande woningvoorraad (woningcorporaties) is een forse investeringsimpuls nodig om de ambities te kunnen realiseren. In het Programma Energiepact (2008) worden de volgende maatregelen voorgenomen, te weten: -
Woningbouw: volgen en nog scherper neerzetten van landelijke normen voor de duurzaamheid van nieuw te bouwen woningen Herstructurering: het vervangen van oude woningen door nieuwbouw Woningverbetering: verbeteren van bestaande bouw bijvoorbeeld door isolatie Energiebesparing: besparen op het energiegebruik in woningen.
In het Programmaplan Nieuwe Energie (2011) is ook gesproken over een plan van aanpak schaalsprong en de uitrol van de energiebesparingsaanpak 2.0. Er is meer aandacht voor de bouwen installatiebedrijven, die door de economische situatie in zwaar weer verkeren en extra geactiveerd gaan worden. Acties zoals de landelijke BTW-verlaging op verbouwingen helpen hier goed bij. Doelstellingen In het Energiepact (2008) is als doelstelling voor energiebesparing bij woningen een reductie van 330 kiloton CO2 in 2020 ten opzichte van 1990 opgenomen. De verwachting in 2011 was dat er op dat moment 36 kiloton gerealiseerd was. In het Programma Nieuwe energie gestart is het doel voor woningen en bedrijven om minimaal 400 terrajoules aan energiebesparing in woningen te behalen in 2015. Ambitie voor de periode 20122014 is het oplabelen van minimaal 10.000 particuliere woningen en 3.500 woningen in de huursector met twee labelstappen of naar labelstap A. Subdoelstellingen zijn de volgende:
Alle 25 Overijsselse gemeenten hebben een energieloket en een regeling voor duurzaamheidleningen in 2013. Het verstrekken van jaarlijks 1.500 duurzaamheidleningen in de periode 2012-2014 via gemeentelijke energieloketten aan particuliere woningeigenaren Met minimaal 10 corporaties hebben we in 2013 prestatieafspraken over het oplabelen van 6.000 woningen met twee labelstappen of naar labelstap A of B
Instrumenten De provincie heeft er expliciet voor gekozen de gemeenten het loket te laten zijn voor het benaderen van de markt. Hiervoor zijn in alle gemeenten energieloketten ingericht. Bij deze loketten kunnen individuele en groepen burgers terecht voor vragen en advies. Verder benaderen zij actief de markt in hun gemeente. Hierbij wordt informatie verstrekt over zowel gemeentelijke, provinciale als landelijke subsidies, premieregeling en de duurzaamheidlening. Woningcorporaties kunnen meedoen aan de tenderregeling. Daarnaast zet de provincie haar kennis en netwerk in om organisaties aan elkaar te verbinden en zo samen tot verdere actie te komen.
44
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Financieel versterkt de provincie de bestaande regelingen door bijvoorbeeld aanvullende leningen op de bestaande duurzaamheidleningen. Prestaties Van de ambitie van 330 kton CO2 -reductie is eind 2011 22 kton gerealiseerd. De voortgang is daarmee nog beperkt. Het is een kwestie van de lange adem om energiebesparing bij woningen te realiseren. Er zijn wel concrete prestaties geleverd. Eind 2010 zijn in 11 gemeenten energiebesparingsloketten gerealiseerd, eind 2011 is dat in alle gemeenten het geval. In 20 gemeenten is een subsidieregeling of duurzaamheidlening ingesteld om maatregelen in de particuliere sector te stimuleren. Er zijn subsidies voor voorbeeldwoningen in 14 gemeenten aangevraagd. De eerste afspraken met woningcorporaties, convenanten zijn gesloten. Al snel blijkt echter dat de doelstellingen die er waren met woningcorporaties niet gehaald gaan worden, er worden nieuwe afspraken gemaakt met woningcorporaties (zie ook beleid).
4.2.2
Wat werkt In de gesprekken is door de geïnterviewden een aantal succesfactoren benoemd binnen energiebesparing woningen. Thema’s die opvallen zijn dichtbij de klant staan, gebruik maken van lokale aanbieders, lokale initiatieven en maak het aantrekkelijk én makkelijk voor de klant om te investeren. Het gaat dan om: a. b. c. d. e. f.
Een buurtgenoot komt eerder binnen Ontzorg de klant Bied ‘maatwerk’ arrangementen aan Samenwerking tussen bewoners, woningcorporaties, bedrijven en overheid werkt Maak duurzaamheid financieel bereikbaar Het wedstrijdelement stimuleert
a. Een buurtgenoot komt eerder binnen Om de huishoudelijke klanten te bereiken is het van belang om direct contact met ze te hebben en toe te lichten wat voor hen het effect kan zijn van verduurzamen. Voor de klant moet het herkenbaar zijn wat iemand komt aanbieden en moet het liefst ook de verkoper van het product een bekende zijn. Dan is er vertrouwen en dat motiveert om mee te doen. “Het is belangrijk dat mensen uit de buurt daar rond gaan en andere mensen proberen enthousiast te krijgen”. Het verhaal van Duurzaam Dorp Hoonhorst “Wij hebben voor Gemeenschappelijk gekozen. Dus People, Planet, Profit hebben wij vervangen door Groen, Gezond, Gemeenschappelijk. Daarna nog Gezellig aan toegevoegd. 4 G’s dus. Als één van de G’s niet in ons project zit, dan voeren wij het project niet uit. Je moet steeds kijken of het past. Wij hebben een gezellige actie georganiseerd op 10-10-10. Toen hebben wij onze sportterrein geopend. Daar hebben wij ledverlichting en zonnepanelen geplaatst. Op die dag hebben wij een beursje georganiseerd met allerlei bedrijven uit energiesector. Wij hebben mensen uitgenodigd. Iedereen die op die dag met een gewoon gloeilampje kwam, kon van ons een ledlampje krijgen. Wij hadden 200 lampjes en die waren wij in 2 uur kwijt. Energetisch doet het niet zo veel, maar je bereikt het ermee dat tijdens de verjaardagen er over de ledlampjes wordt gepraat. Dat was een aanleiding mensen uit te nodigen om EPA adviezen te doen. Van 350 huishouden in Hoonhorst hebben 80 huishoudens adviezen aangevraagd. Ook al heb je het niet gedaan, dan heb je het over met elkaar. Het succes is vaak een persoonlijk contact”. Het verhaal van de gemeente Enschede Wat in Enschede goed werkte, is het laten zien van voorbeelden en het werken met ambassadeurs. Dat is iemand uit de wijk (herkenbaar), die laat zien wat hij/zij doet met energiebesparing (op billboards, website). Zo deed een bewoner uit Enschede met haar voorbeeldwoning mee aan het tvprogramma Klus je rijk, ook zij stond op de billboards. b. Ontzorg de klant Huishoudens willen best investeren in duurzaamheid maar kijken wel eerst naar de eigen portemonnee en of het gemakkelijk gaat. Hierbij is het belang het de klant zo gemakkelijk mogelijk te maken en ze te helpen bij de keuze door het inzetten van rekenmodellen en al met doordachte offertes van (liefst lokale) aanbieders te komen.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
45
Het verhaal van gezamenlijk inkopen in Duurzaam Dorp Hoonhorst “Naar aanleiding van de 80 EPA adviezen hebben wij een werkgroep opgericht. De werkgroep heeft een marktinventarisatie gedaan en een aanbesteding voorbereid. Voor de aanbesteding wilden wij het liefst een lokaal bedrijf, maar dat hoefde niet per se. Wij hebben 2 dingen gedaan. Ten eerste boden wij 1 pakket aan: “Het is ja, of het is nee”. Bepaald type zonnepanelen inclusief montage. Het aantal zonnepanelen speelde geen rol. Het was dus één standaardpakket. Vervolgens hebben wij een calculatieprogramma gemaakt. Mensen konden hier komen om te berekenen of het voor hun aantrekkelijk was om mee te doen. Wat ons succes is geweest is, denk ik, ontzorgen. Wij hebben het standaarpakket bepaald. Mensen konden het pakket kopen met 20% korting of huren. Daar zat een sociale gedachte achter. Verder hebben wij gedacht hoe genereren wij geld op langer termijn. Deze gedachten hebben wij in meerdere projecten toegepast. 1 op 5 huishoudens heeft nu zonnepanelen!” c. Bied ‘maatwerk’ arrangementen aan Het is bij huishoudens van belang om je aan te passen aan de klant. Waar je voorbeelden ziet van het ontzorgen van de klant met standaardoplossingen, werkt maatwerk heel goed bij woningcorporaties. De klanten van de woningcorporaties zijn zeer divers en moeten op een voor hen passende manier benaderd worden om mee ‘te investeren (via de huurprijs)’ in hun huurhuis. Door maatwerk aan te bieden en niet hele blokken woningen/flats op dezelfde manier aan te pakken, kan een groep huurders bereikt worden die in de massa wellicht niet meegedaan had. Het verhaal van de woningbouwcorporatie De vroegere houding van corporaties was dat zij wel wisten hoe het moest. Onderhoud en energiebesparing werd pas bekeken na een woningmutatie (wisseling bewoners). Wat je nu ziet is dat de corporaties dichterbij de bewoners gaan staan en de bewoners energiepakketten aanbieden waaruit ze een keus kunnen maken. De aanpak is nu ook meer buurtgericht en per woning worden meer onderdelen tegelijk aangepakt. Wil je zonnepanelen plaatsen dan krijg je ze en wil je een nieuwe CV-ketel dan krijg je die. Kosten worden verdisconteerd in de huurprijs. De klant heeft zelf een keuze, in plaats van dat het ‘voorgeschreven wordt’. Opvallend is dat klanten goed via extra acties te motiveren zijn, het voorbeeld is een pakket dat een woningbouwcorporatie aanbood met een nieuwe voordeur. Die deur trok mensen over de streep. d. Samenwerking tussen bewoners, woningcorporaties, bedrijven en overheid werkt In deze tijd is het moeilijk om verduurzaming op de agenda te houden. Partijen moeten én willen samenwerken om zo het benodigde draagvlak te krijgen om acties van de grond te krijgen. Samen sta je sterker en samen zul je het moeten gaan doen. Het verhaal van Bouwend Nederland BN organiseert bijeenkomsten (roadshows) voor de bouwsector, installateurs en gemeenten hoe de klant beter bereikt kan worden. Hoe kunnen markt en overheid beter op elkaar aansluiten. Het succes hierin zit het in elkaar op lokaal niveau vinden. Het gesprek met elkaar aangaan. Ondernemers zijn niet goed in urgentie kweken bij de woningeigenaren. Een idee is daarom om energieadviseurs aan te bieden aan woningeigenaars: waar heeft de eigenaar behoefte aan. Het verhaal van Duurzaam Dorp Noord Deurningen “Aan het EPA-onderzoek hebben tot nu toe 65 mensen aan meegedaan. Dat hebben wij samen met het gemeentelijke Energieloket van de gemeente Denekamp gefinancierd. De gemeente heeft zelf een eigen informatieavond georganiseerd, maar de opkomst was klein. De gemeente is toen akkoord gegaan, met het voorstel om 50% van de kosten van EPA onderzoeken te financieren, als wij 35-40 huishoudens zouden kunnen mobiliseren. We hebben toen verschillende avonden in het Kulturhus gehouden, waar ook bijvoorbeeld de gemeente een presentatie gaf. Wij hebben 65 mensen (van de 80) bereid gevonden om EPA onderzoek te laten uitvoeren, dat hebben wij 50-50 met de gemeente gefinancierd”. e. Maak duurzaamheid financieel bereikbaar Veel mensen en organisaties merken de effecten van de financiële crisis. Investeren in duurzaamheid kan dan een stap te ver lijken. Toch zijn er verschillende initiatieven die maken dat mensen ook nu nog willen investeren. Daarbij kunnen naast extra stimulering, bijvoorbeeld op duurzaamheidleningen of met subsidies, ook andere slimme oplossingen bedacht worden. Voorbeelden hiervan zijn eerder al genoemd: ‘huren van zonnepanelen in Hoonhorst’ en ‘verdisconteren van kosten in de huurprijs door woningcorporaties’. “Maar mensen kijken als eerste naar eigen portemonnee”
46
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Het verhaal van een isolatiebedrijf (na-isolatie) Dat bedrijf koos als uitgangspunt de maandelijkse gasrekening van bewoners (bijv. € 100,-/maand). Het bedrijf maakte met bewoners een langjarige afspraak dat ze 3 jaar lang een vast bedrag van € 100,-/maand bleven betalen. De isolatie werd dan gratis geplaatst (dus geen investeringskosten voor de bewoner). Het overschot van de maandprijs was voor het isolatiebedrijf. Zo worden investeringen toch gedaan. f. Het wedstrijdelement stimuleert Opvallend is het aantal wedstrijden dat gehouden is om tot actie te komen. Zowel bij individuele huishoudens, buurten, als woningcorporaties worden mensen getriggerd om in actie te komen door het wedstrijdelement. Mooi is dat ze na de actie door blijven gaan met hun ‘project/actie’ en de burgers en woningcorporaties een stukje taak van de overheid overnemen. “Overheid: provincie, gemeenten trek je terug! Organiseer, dat dat kan. Bedenk veel meer van zulke stunts als Duurzaam Dorp. Dat kan op allerlei vlakken zijn, maar laat het mensen zelf doen. En help die mensen dan!”. Het verhaal van de wattcher in Enschede Wattcher: apparaat dat stroom meet. Er is een wedstrijd in de stad, waarbij in een wijk 10 apparaten verdeeld worden. Een aantal weken wordt er stroomverbruik gemeten, mensen krijgen tips en horen hoe het gedrag aan te passen. De winnaar krijgt duurzame lunch. Competitie-element is van belang: dat triggert. Hierover wordt breed gecommuniceerd. Het verhaal van de prijsvraag van een woningcorporatie Een succesvol project is de ‘prijsvraag’ bij een woningcorporatie. Zij hebben een prijsvraag uitgeschreven voor kleine blokken woningen waarbij 4 woningen van F naar B-label moesten en 4 van F naar A+. Hoe aanbieders dat doen is helemaal de keus van de aanbieder. Criteria waren: energiebesparing, financiële haalbaarheid (bijv. Netto Contante Waarde), klantbenadering en hoeveel ervaring met technieken e.d. al was. Er hebben zich 10 bedrijven ingeschreven. Doel is om dit project te volgen en ze als aanjager te gebruiken.
4.2.3
Wat kan beter Wat opvalt in de sector woningen zijn vooral de economische omstandigheden, die zeker in de nieuwbouwsector en bij woningcorporaties verslechterd zijn. Hierop is ingespeeld door prestaties aan te passen. De volgende zaken kunnen volgens de geïnterviewden beter. a. b.
Bouwbedrijven kunnen nieuwe markten aanboren Verander eerst het gedrag en renoveer pas daarna de woning
a. Bouwbedrijven kunnen nieuwe markten aanboren Opvallend is dat vooral bedrijven in de bouw geanticipeerd hebben op de crisis door te krimpen in het personeel. Er is slechts beperkt geanticipeerd door te innoveren en slimmer en anders te gaan werken. Er is nog steeds een grote markt qua renoveren beschikbaar en ook de nodige financiële ondersteuning. Die markt is niet aangeboord. Het verhaal van de bouw Zowel bij nieuwbouw als renovatie liggen kansen voor energiebesparing en werkgelegenheid. De traditionele bouwsector was eerder voornamelijk gericht op volume. Dat neemt nu drastisch af waardoor veel bouwvakkers werkeloos thuis zitten (kosten uitkeringen). b. Verander eerst het gedrag en renoveer pas daarna de woning Het is heel mooi om woningen te willen renoveren. Bewoners moeten echter wel op een goede manier omgaan met hun energiegebruik. Er is nog steeds veel te besparen in woningen, probeer dat potentieel ook meer aan te spreken. ‘Wat je niet gebruikt hoef je ook niet te produceren”. De beelden over dit thema zijn verdeeld, gedragsverandering blijkt moeilijk te gaan vandaar dat steeds meer gekozen wordt voor een gelijktijdige aanpak: renoveer de woning en zet daarbij gelijk in op gedragsverandering.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
47
4.2.4
Rol provincie De provincie is bezig om in Overijssel duurzaamheid een thema te maken en duurzaamheid te gebruiken als motor voor de economie en werkgelegenheid. Hierbij heeft zij in het domein van woningen een minder zichtbare rol omdat zij daarin vooral de gemeente stimuleert (o.a. energieloketten) en organisaties inhuurt om contacten in het veld te leggen en uit te wisselen (Pioneering, Stimuland). Provincie betrouwbare partner Er worden door de geïnterviewden verschillende punten genoemd waarop de provincie goed functioneert en de markt en organisatie stimuleert. Die punten worden hieronder beschreven. De financiële instrumenten stimuleren De provincie biedt financiële instrumenten aan om lokaal activiteiten van de grond te krijgen, zoals extra geld bij duurzaamheidleningen, duurzame dorpenregeling en de tender voor woningcorporaties. Nu komt daar Energiefonds Overijssel voor de ondernemers en de woningcorporaties bij. Er is een tegengeluid hoorbaar dat de financiële instrumenten juist innovatie tegengaan of leiden tot uitstelgedrag (wachten op aanschaf van zonnepanelen tot er een nieuwe regeling is). De provincie zorgt voor uitwisseling en verbinding Daarnaast is de provincie een goede betrouwbare partner. Zij doet wat zij belooft en zet zich in om duurzaamheid naar een hoger plan te tillen. Hierbij zet zij ook organisaties in (zoals Pioneering en Stimuland) om burgers en bedrijven ervaringen te laten uitwisselen en te verbinden. Zij denkt mee over nieuwe manieren om burgers en woningcorporaties te benaderen en de partijen zelf een rol te laten spelen. Reactie op de nieuwe communicatiestrategie dubbel Er wordt door sommige gemeenten met smart gewacht op de nieuwe communicatiestrategie, terwijl andere gemeenten daar zelf mee bezig zijn en er niet op zitten te wachten en overvallen worden met steeds nieuwe ideeën. Provincie investeert in economisch zware tijden De provincie investeert in bedrijven juist nu het nodig is. Dat biedt regelmatig net dat duwtje dat bedrijven nodig hebben. Innoveer, stel kaders en zorg voor ‘doen’ Door de geïnterviewden wordt ook een aantal aandachtspunten genoemd wat de provincie beter kan doen. Innoveer om lange termijn effecten te realiseren Richt je niet alleen op bestaande technieken om je doel maar te halen, maar besteed een deel van tijd en geld aan innovatie om ook in de toekomst je doelstellingen te blijven halen. Wees vooraf duidelijk wat je van een organisatie verwacht Geef aan een duurzaam dorp niet een bedrag en kom dan later met allerlei voorwaarden, geef vooraf duidelijk aan wat je van een deelnemer aan de competitie verwacht. Zorg voor directe overdracht naar het veld Na subsidies valt het vaak stil, maar zorg ervoor dat de drive er in blijft en goede projecten een vervolg krijgen. Vanuit de markt moet dit opgepakt/aangepakt worden en verkocht worden. Nu is er alleen de push vanuit de overheid. Daarna blijft het liggen, zorg direct voor overdracht naar het veld. Gewoon doen! Overleg niet te veel, maar zorg ook voor actie ‘ doe het gewoon’. Verbind doeners aan elkaar in plaats van het organiseren van overleggen. Burgers doen bijvoorbeeld een duurzaam dorp ‘ erbij’ en hebben niet altijd tijd en zin in overleggen. Geef overzicht Er zijn veel instrumenten en doelen bij de provincie, geef duidelijkheid in ‘ brij aan informatie’.
48
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
4.2.5
Waar liggen kansen
Om de genoemde successen verder te gebruiken is het nodig extra acties in te zetten. De belangrijkste suggesties van de geïnterviewden zijn: a. b. c. d.
Sluit aan bij bestaande initiatieven Zet in op werkgelegenheid door scholing voor renovatie en verbouwing Geef meerdere opdrachten (in de tijd) aan één partij Leer van elkaar
a. Sluit aan bij bestaande initiatieven Regelmatig vinden er werkzaamheden plaats bij mensen in hun woning, bijvoorbeeld wanneer de gemeente vanuit geluidseisen extra voorzieningen moet aanbrengen. Het idee is om hierbij meer aan te sluiten met aanvullende duurzaamheidseisen. Een eerste voorstel hiervoor loopt. Het verhaal van Pioneering Vanuit regelgeving moe(s)ten gevels langs doorgaande wegen worden aangepakt vanwege geluidsoverlast. Vanuit de stichting Pioneering is de uitdaging in een regio neergelegd of naast de geluidsreductie een techniek kan worden toegepast die ook het energielabel met 2 stappen verbetert. Als de bedrijven daar oplossingen voor zouden bedenken zou extra subsidie worden toegekend. De bouwbedrijven waren nog niet op dit soort vragen ingesteld. Men dacht alleen vanuit kostenplaatjes en niet vanuit innovatie. Het vergt een omslag van bedrijven om hier op in te gaan, maar het werkt dan wel. b. Zet in op werkgelegenheid door scholing voor renovatie en verbouwing Het renoveren van woningen is een mogelijkheid voor bouwbedrijven om inkomsten te genereren nu nieuwbouw nog maar beperkt plaatsvindt. Het vergt echter een hele andere stijl van werken van bouwvakkers in bestaande bouw dan bij nieuwbouw. Dat gaat zowel over het proces als houding en gedrag. Niet alle werkzaamheden van verschillende bedrijven kunnen na elkaar plaatsvinden zoals bij nieuwbouw, maar moeten zo veel mogelijk gelijktijdig plaatsvinden om de duur van de renovatie te verkorten. Dit vergt samenwerken en afstemmen tussen bedrijven, waar dat eerder niet nodig was. Daarnaast is werken aan een verbouwing in een bestaand huis waar mensen ook wonen anders dan bij nieuwbouw en vaak ook veel meer maatwerk. Bouwvakkers zullen hierin opgeleid dan wel bijgeschoold moeten worden. c. Geef meerdere opdrachten (in de tijd) aan één partij Om blijvend te zorgen voor innovatie moeten organisaties wel de kans hebben om hun mensen echt op innovatie in te zetten. In deze tijd moet daar iets tegenover staan, want voor één project is het niet rendabel kennis/innovatievermogen in dienst te hebben of te ontwikkelen. Een vorm waarin dit kan, staat hieronder beschreven. Maak gebruik van projectchallenges Niet inzetten op enkele ‘losse’ grote projecten, maar maak er een projectstroom van. Stippel een traject uit waar je de komende jaren in wilt investeren (bv waar wil je WKO’s). Roep de hulp in van consortia en maak je probleempunten dan wel uitdagingen in het traject helder. Dat geeft een integrerende werking op langere termijn, waarmee ondernemerschap en innovatie echt wordt gestimuleerd. Bedrijven zien een langjarig traject waarin ze mede kunnen investeren. De einddoelen zijn helder, zodat ze technieken en skills in die richting kunnen ontwikkelen. Schets een concreet probleem en leg dat aan de ondernemers voor met de vraag een oplossing en een businessmodel te ontwikkelen. Dan komen de oplossingen ook. d. Leer van elkaar Er wordt veel gedaan in de sector. Door in de breedte onderwerpen aan elkaar te verbinden, kan extra effect gehaald worden. Het onderwerp asbestdaken is een heel andere dan de particuliere woningen. Maar je kunt wel van de aanpak leren zoals die bij asbestdaken (onderdeel zon) beschreven staat!
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
49
4.2.6
Toekomstbeeld 2030 Energieneutrale huishoudens, zelfvoorzienende gemeenten, dorpsgemeenschap de lead? De toekomstbeelden van de geïnterviewden voor energiebesparing in woningen in 2030 zijn zeer divers. Naast de hoop om alle projecten in en rond 2030 te realiseren, leeft wel het idee dat duurzaamheid en de samenwerkingsvormen die er nu zijn een rol blijven spelen. Een duurzaam dorp wil wellicht een coöperatie worden, een soort dorpsbedrijf om de lokale economie te behouden. Gemeenten reageren verschillend, naastideeën over energieneutrale huishoudens in 2025, leven er gedachten over een zelfvoorzienende stad maar dan in 2040. Decentraal zal er meer zelf geproduceerd worden (opslag in de buurt bijvoorbeeld van zonne-energie), mensen zijn en raken nog meer betrokken bij energie. Met bedrijven gaat het weer beter, zeker als de recessie voorbij is, dan kan de bouwsector de vraag niet aan en is de kunst om ook hier maatwerk te verzorgen voor de klant, door te individualiseren.
4.2.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Binnen energiebesparing woningen heeft de crisis zijn effect op acties die partners in de markt kunnen en willen inzetten op energiebesparing woningen Desondanks zijn er toch mooie resultaten bereikt in met name de bestaande bouw en via lokale initiatieven. Binnen het thema kan inmiddels wel de vraag worden gesteld of de markt ondertussen al niet zo ver is dat zij dit thema voor een deel ook zelf kan oppakken. Vertrouwen en nabijheid zijn belangrijk. Blijf dus inzetten op initiatieven dichtbij de burger (lokaal) en voorkom ‘stilvallen’ na betrokkenheid als provincie. Overweeg om lokale voortrekkers te faciliteren. Bedenk ook goed of een initiatief als een Overijsselse aanpak lokaal genoeg is. Het ontzorgen via maatwerk of standaardpakket is een belangrijke succesfactor. Innovatie blijft nodig. Tot slot zou de provincie zich juist nu kunnen richten op de werkgelegenheid in de bouwsector waar kansen liggen op het gebied van renovatie. Provincie: welke rol is er nog? Het wordt steeds duidelijker dat lokaal initiatieven opgepakt worden om duurzaamheid te realiseren. Soms naar aanleiding van subsidieregelingen, prijsvragen enz. De vraag is of de markt ondertussen al niet zo ver is dat zij dit thema zelf kan oppakken voor wat betreft het thema huishoudens/particuliere woningen en welke rol de provincie nog moet willen spelen. Aanbeveling Heroverweeg de rol van de provincie bij woningen wanneer de markt voldoende is ontwikkeld Vertrouwen en nabijheid Vertrouwen is nodig om bij de klant ‘binnen’ te komen. Het werkt goed om hiervoor bekenden, lokale adviseurs en de gemeenten in te zetten en contact te laten leggen. De provincie heeft hier op ingespeeld met de wedstrijd ‘Duurzaam Dorp’ en energieloketten bij gemeenten. Aanbevelingen Blijf inzetten op initiatieven dichtbij de klant, initieer deze waar je dat nodig vindt om een eerste actie te bewerkstelligen. Probeer ook te zorgen voor goede overdracht naar de lokale partijen zodat initiatieven niet ‘stilvallen’ na de betrokkenheid van de provincie.
50
Overweeg het ‘inhuren’ van bekenden. Geef mensen in het veld een vergoeding voor wat zij zelf organiseren in plaats dit geld te besteden aan inhuur van marktpartijen. Woningeigenaren/huurders worden vaak over de streep getrokken door lokale voortrekkers. Een mogelijkheid is om die voorlopers trekkers meer tijd te laten investeren door hier een vergoeding tegenover te stellen. Dat kan een financiële vergoeding zijn voor uren, maar wat te denken van een zonnepaneel?
Bedenk goed of een initiatief als een Overijsselse aanpak lokaal genoeg is. Er wordt door de provincie gesproken over een Overijsselse aanpak en een communicatiestrategie die de provincie laat ontwikkelen. Gezien de ervaringen in het veld op dit thema is het de vraag of een Overijsselse aanpak niet te ver af staat van woningbezitter die veel lokaler georganiseerd is en zich met zijn buurtschap of stad verbonden voelt.
Denk na over de aanpak grootschalig of kleinschalig. Werken naar kleinere schaal en pas daarna grotere aantallen biedt meer ruimte en flexibiliteit voor innovatie en business cases. Wat is het meest effectief: grootse of een kleinschalige aanpak? Eerst op grotere schaal
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
verder ontwikkelen zodat daarna kleinere partijen mee kunnen doen of eerst toepassingen op kleinere schaal doorontwikkelen? De lokale aanpak gaat voor de kleinschalige aanpak verder uitwerken en dan breder inzetten.
Bied afhankelijk van de klant maatwerk of standaardpakketten aan, ontzorg de klant daarbij zoveel mogelijk. Klanten hebben graag dat duidelijk is wat voor- en nadelen van een product zijn en wat het oplevert. Als dat duidelijk is kunnen zij kiezen om het al dan niet te doen. Dit kan voor één product of voor maatwerk zijn.
Innovatie of bewezen techniek? Er zijn voorbeelden van successen door nieuwe technieken in de massa te gebruiken zodat het goedkoper wordt, maar ook om technieken op kleine schaal door te ontwikkelen en dan voor meer woningen in te zetten. Het stimuleren van de twee aanpakken is verschillend en bewezen techniek levert op de korte termijn wellicht ook wel meer effect op. Op de lange termijn is, zijn nieuwe innovaties nodig om duurzaamheid te blijven. Aanbeveling Houd aandacht voor het innoveren Werkgelegenheid: een issue De afgelopen periode is de bouwsector, die stevig vertegenwoordigd is in Overijssel, in zwaar weer terechtgekomen. Voor wat betreft het renoveren van woningen is er wel een mogelijkheid voor de sector om een nieuwe weg in te slaan. Duidelijk is dat dit, bij de meeste bedrijven, nog niet vanzelf gaat. Aanbeveling Overweeg een rol te nemen om werkgelegenheid in de bouwsector te garanderen door bijvoorbeeld zwaarder in te zetten op opleidingen. Faciliteer de bouwsector. Er lopen een beperkt aantal kleinschalige initiatieven om medewerkers in de bouw bijvoorbeeld om te scholen voor het werken bij renovaties of om andere werkprocessen te volgen. Dit om de bouwsector door deze moeilijke tijd ‘heen te helpen’ en daarbij doelen voor hernieuwbare energie te bereiken.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
51
4.3
Bio-energie Onder dit cluster valt de energie-opwekking uit biomassa. Biomassa kan op verschillende manieren worden opgewerkt en benut als bron van energie door: -
-
Verbranding van biomassa. De warmte die vrijkomt wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en verwarming. Vergisting van biomassa. Biomassa wordt onder afwezigheid van zuurstof omgezet in water, biogas is een residu. Het biogas kan worden gebruikt om elektriciteit of warmte produceren. Na opwaardering tot aardgaskwaliteit is ook invoeding op het aardgasnet en de toepassing als transportbrandstof mogelijk. Vergassing van biomassa en verwerking met andere innovatieve technologieën, zoals pyrolyse en torrefactie. Dat levert eveneens een biobrandstof op
In de Europese regelgeving wordt de volgende definitie voor biomassa gehanteerd: 'De biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.' Het voordeel van het gebruik van biomassa is in de eerste plaats dat het een vrijwel CO2-neutraal proces is. Bij verbranding van biomassa komt CO2 vrij, deze is echter recentelijk door de planten die worden verbrand aan de atmosfeer onttrokken. In de tweede plaats vervangt de biomassa het gebruik van fossiele brandstoffen. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.3.1 t/m 4.3.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.3.1
Beleidsinspanningen provincie Beleid In het programma Energiepact (2008) is het beleid uitgewerkt in de richting van de ontwikkeling van en overgang naar 2e generatie biobrandstoffen. Dit betekent dat het gebruik van biomassa afkomstig uit afval, GFT, mest en natuurlijke restmaterialen van regionale herkomst zoals bermgras, riet en snoei en dunningshout wordt gestimuleerd. De provincie steunt het cluster Bio-Energie OostNederland (BEON). BEON is een platform voor informatie-uitwisseling en voedingsbodem voor innovatieve projecten. Het provinciale beleid voor bio-energie is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel (2009): het bevorderen van duurzame energieopwekking door vergisting van biomassa te stimuleren, dichtbij de bron. Dit dringt mobiliteit terug en draagt bij aan een goede verwerking van reststromen. Bijmenging met voedingsgewassen die concurreren met voedsel, wordt niet gestimuleerd. Grootschalige industriële vergisters horen op een bedrijventerrein thuis, grootschalige mestvergisting wordt omwille van schaalvergroting en verbreding in de landbouw ook ruimte gegeven bij grotere veehouderijen, mits deze installaties voldoen aan de gebiedskenmerken van het ruimtelijke provinciale beleid. Het geproduceerde biogas zal bij voorkeur opgewaardeerd en in het aardgasnet geïnjecteerd worden. In het Plan van aanpak Versnelling bio-energie-installaties (2009) is gefocust op (mest)vergisting, ingegeven door de grote potentie aan vergistbare stromen en het feit dat biovergisting een bewezen techniek is die op kleine en grote schaal ingezet kan worden. In 2011 is het plan van 2009 aangevuld met een Actualisatie Plan van aanpak Versnelling bio-energie-installaties. Begin 2013 is het geactualiseerde Deelprogrammaplan Bio-energie 2013-2015 vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat we vol op blijven inzetten op bio-energie en de bestaande aanpak voortzetten: inzetten op de innovatieroute en verbeteren condities van de huidige bio-energiebedrijven. Ondanks de problematiek die mestvergisters op dit moment hebben (moeilijk rendabel te maken) blijven we mestvergisting ondersteunen, want mest is de grootste biomassastroom in Overijssel. Maar het nieuwe plan gaat ook over de benutting van nieuwe biomassastromen zoals snoeihout, bermgras en reststromen uit de landbouw en voedingsmiddelenindustrie. Hier ligt een kansrijk bioenergiepotentieel. Binnen het programmaplan Nieuwe energie zijn belangrijke onderdelen voor bio-energie onder meer het behalen synergievoordelen door koppeling aan energie-infrastructuur en uiteindelijk energiebesparing, het stimuleren van ketenvorming biomassa en de koppeling met economische innovatie (inclusief afstemming met energiebesparing). Doel is om energieproducenten aan afnemers in de bio-energieketen te verbinden. De bijdrage van bio-energie aan de totale ambitie is circa 70 procent en is daarmee bepalend of de provincie haar ambitie gaat halen.
52
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Binnen het cluster bio-energie zijn naast de provincie veel partijen betrokken. Onderstaande figuur geeft een beeld van de belangrijkste actoren.
Doelstellingen Hoofdoelstellingen: Energiepact 1140 kiloton/jaar reductie van CO2 in 2020 ten opzichte van 1990
Nieuwe Energie Het behalen van minimaal 9000 terrajoules aan energieopwekking uit bio-brandstoffen en bioenergiecentrales in 2015.
Instrumenten De inzet van de provincie vanuit het programma Nieuwe Energie voor bio-energie betreft: Het stimuleren van minimaal 50 bio-energieinstallaties in de periode 2012-2014. Het aanjagen van drie projecten met een innovatief karakter: 1 kunstmestpilot, 1 pyrolysefabriek en 1 ethanolfabriek in 2012 Stimuleren van innovatieve ontwikkeling bio-energie door samenwerking met netwerken en clusters zoals, BEON, KiEMT, Stichting Kenniscentrum Groen Gas Nederland en onderzoeksprogramma UT OCRI Bio. De financiële instrumenten die de provincie inzet zijn de tenderregeling (projecten opwekking bioenergie), leningen en subsidies (o.a. voor biobrandstofbedrijven) en Energiefonds Overijssel (voor grotere projecten). Prestaties Belangrijkste acties tot 2012 zijn geweest: kansenkaart Bio-energie is in 2010 gelanceert, een digitale kaart met informatie over aanbod van biomassa en locaties voor afname odracht aan (externe) Bio-energieconsulent, die als intermediair tussen de agrarische sector en de provincie fungeert (sinds 2006) sluiten van een convenant met BEON (2009 en in 2011 verlengd) de opening van het Stimuleringsloket biovergisting Overijssel (2011); nieuwe provinciale subsidiergeling opengesteld voor logistieke biomassaprojecten (vanaf 2012); deelname aan de stichting Groen Gas Nederland die als landelijk kenniscentrum opereert (2012); jaarlijkse organisatie van de Bio-energiedag Oost Nederland en themadagen voor gemeenten; invenatarisatie biomassapotentieel en start project Biomassa uit landschap en natuur (begin 2012 opgestart), lobby in Den Haag o.a. voor betere SDE-regeling leidt in 2011 tot een aparte categorie voor innovatieve biobrandstoffen, zoals pyrolyse-olie.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
53
Tussen 2008 en eind 2012 zijn in Overijssel 73 diverse bio-energieprojecten (productiebedrijven) gerealiseerd, meestal met (financiële) ondersteuning van provincie Overijssel (tender, incidentele subsidie). Daarnaast zijn met steun van de provincie diverse haalbaarheidsstudies en uitgevoerd en is deelgenomen aan twee Interreg-projecten.
4.3.2
Wat werkt Er zijn veel verschillende vormen van biomassa en deze worden op diverse manieren ingezet. In deze paragraaf worden beschreven welke ervaringen van de afgelopen jaren op het terrein van biomassa bijdragen aan het realiseren van de doelen hernieuwbare energie, CO2-reductie en werkgelegenheid. De volgende punten hebben volgens de geïnterviewden een positieve bijdrage geleverd: a. b. c. d. e. f. g.
Samenwerking in de keten maakt successen mogelijk Inzetten op verschillende opties brengt halen doelstelling dichterbij Goed klimaat in Overijssel voor bio-energie Innovatie noodzakelijk Hoogwaardige toepassing krijgt de voorkeur Subsidie stimuleert Successen delen leidt tot vervolg
a. Samenwerking in de keten maakt successen mogelijk Aan de basis van een ervaren succes staat vaak dat partijen elkaar hebben weten te vinden en samenwerken in de keten. Het gaat hierbij om een bundeling van elkaar aanvullende kennis, kracht en ervaring. Zo is een aantal voorbeelden te noemen: Twenergy, waar Twence zorgt voor de productie van biogas en Cogas voor de benodigde infrastructuur, de koppeling van Twence aan AKZO voor warmtelevering, de verschillende partijen die de vergister bij ROVA mogelijk hebben gemaakt en de kleinschalige houtverbranding. Er is de wens om duurzaam samen te werken, gericht op de lange termijn, omdat bio-energie een lange adem vraagt. Het Bio-energiecluster OostNederland (BEON) wordt gewaardeerd vanwege de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de deelnemers. Partijen weten elkaar daar te vinden. Het verhaal van de kleinschalige houtverbranding Een voorbeeld van samenwerking in de keten is de kleinschalige houtverbranding. Door ontwikkeling en samenwerking in de hele keten is de toepassing van kleinschalige houtverbranders een groeiend succes. De producent van biomassa investeert in relaties met regionale beheerders om een eigenaar van een bos te triggeren samen te werken ten einde biomassa beschikbaar te krijgen en zorgt voor het aanbod van een betrouwbaar product voor in de kachel. De leverancier van de ketels heeft de installatie geoptimaliseerd. De leverancier heeft de ervaringen van de gebruikers ook gedeeld met de producent van de biomassa en hiermee de kwaliteit van de aangeboden biomassa verder positief beïnvloed. Desgewenst kan de ketel door de leverancier voorgefinancierd worden. Adviserende partijen rekenen agrariërs voor wat de financiële voordelen zijn van hout gestookte ketels. Dit heeft geleid tot kleine systemen die draaien zonder technische en financiële zorgen en die ook zonder subsidie rendabel zijn. b. Inzetten op verschillende opties brengt halen doelstelling dichterbij Waar eerder de ogen vooral gericht waren op mestvergisting, wordt inmiddels ook door de provincie volop ingezet op een diversiteit van technieken voor de benutting van biomassa, zoals GFTvergisting, houtverbranding en pyrolyse. Het wordt breed gedeeld dat het goed is om als provincie in te zetten op verschillende opties, omdat de overtuiging is dat de inzet van meerdere technieken nodig is om de doelstelling nieuwe energie te realiseren. c. Goed klimaat in Overijssel voor bio-energie Veel van de geïnterviewden over biomassa geven aan dat Overijssel succesvolle leveranciers van technologie heeft binnen haar grenzen, die spelers zijn op de wereldmarkt. Er is een aantal bedrijven dat succesvol is in de productie van energiesystemen. Nu worden veel grote installaties in het buitenland gebouwd. De helft van de omzet wordt in het buitenland gemaakt. In Nederland is er (nog) weinig afzet. De bedrijven staan klaar om installaties te bouwen in Overijssel zodra de omstandigheden gunstiger worden. De technologie en de expertise zijn volop aanwezig. Een voorbeeld van zo’n bedrijf is BTG, dat tot voor kort de wereld over ging voor klanten, maar de laatste tijd haar klanten vaak dichtbij in Overijssel vindt. “De bedrijven staan in de startblokken om hun producten in Overijssel af te zetten.” d. Innovatie noodzakelijk Geïnterviewden geven aan dat innovatie altijd nodig is, omdat immers iedere techniek op een bepaald moment afgeschreven is. Toch is er sprake van een dilemma, want sommigen geven aan
54
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
dat de provincie om echt meters te maken richting realiseren van de doelstelling, er beter aan zou doen in bewezen technieken te investeren en de innovatie aan anderen over te laten. Daar stellen anderen tegenover dat door innovatie te stimuleren het ook lukt om kennis, kunde en werkgelegenheid binnen de provinciegrenzen te krijgen of houden. Gemerkt wordt dat energiebedrijven eerder budget hadden voor innovatie en nu niet meer. Ook is de ruimte voor fundamenteel exploratief onderzoek bij de universiteiten beperkt, doordat die afhankelijk zijn van subsidie van overheden en bedrijfsleven en daarin niet altijd hun eigen koers kunnen varen. In de markt is ruimte om toegepast onderzoek te doen, exploratief onderzoek vindt hier geen plek. De geïnterviewden geven de provincie diverse aanbevelingen mee op het terrein van innovatie: Accepteer dat je misschien in 10 ontwikkellijnen investeert en er wellicht maar 1 succesvol wordt; Blijven investeren in het voortraject en niet alleen in de laatste stap richting de markt; Ook exploratief onderzoek is nodig; Ondersteun experimenten en zorg ervoor dat een experiment geen eenmalig iets blijft, maakt de trits vol van innovatie via economische haalbaarheid naar praktijk. "De provincie lijkt nu minder voor aanjagen en meer voor schop in de grond te gaan. Maar als een techniek nog onbekend is of onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn, dan krijg je ondernemers nog niet zover om aan de slag te gaan. De overheid is mede nodig als aanjager." e. Hoogwaardige toepassing krijgt de voorkeur Vanuit het programma Nieuwe Energie ligt de focus wat betreft biomassa op hoe biomassa energie kan opleveren. In de praktijk is te zien dat energie maar één van de toepassingen van biomassa is en dat gebruik van biomassa voor energie vaak niet de eerste keuze is. Op de eerste plaats kiest men voor een hoogwaardige toepassing van biomassa, waarbij de biomassa als grondstof voor een product wordt gebruikt, het zogenaamde biobased-principe. Energie wordt zeker niet uit het oog verloren: de biomassa die overblijft, wordt ingezet om hernieuwbare energie op te wekken. Er wordt vanuit gegaan dat de opwekking van warmte en elektriciteit de bouwsteen is om de hoogwaardige toepassingen haalbaar te maken. Voor energietoepassingen kunnen eerder grote contracten worden afgesloten, maar voor hoogwaardige toepassingen worden ook hogere prijzen betaald. Het cascademodel van Bruins en Kwast Bruins en Kwast (BenK) werkt afval- en grondstoffenstromen op tot benutbare vaste biomassa. Daarbij werkt BenK vanuit het cascademodel. Stromen worden zoveel mogelijk hergebruikt (bijvoorbeeld voor spaanplaat); wat overblijft wordt benut voor hernieuwbare energie. BenK wil op deze manier ook aan de slag met de raffinage van bermgras: Via raffinage gaan goede vezels naar karton, mindere vezels gaan naar pellets voor de houtkachels, de sappen zijn meststoffen. f. Subsidie stimuleert Subsidies worden gewaardeerd om de stimulerende en zekerheid gevende werking, waarbij de onrendabele top wordt gecompenseerd. Bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van hout: het is nog lastig om voldoende hout uit landschapselementen te halen. Er zijn wel veelbelovende initiatieven. Met landgoedeigenaren is gesproken. Deze zijn echter beducht voor het langdurig vastleggen op houtproductie. De afnemers hebben echter wel zekerheid nodig over de levering. Subsidie heeft een prikkel gegeven toch voor langere tijd afspraken te maken. Met behulp van subsidies kunnen projecten gestart worden die aantonen dat het wel kan werken. Het wordt gewaardeerd als subsidie breed ingezet kan worden. Zo wordt als sterk van de regeling Logistieke biomassaprojecten gevonden dat deze ingezet kan worden in de voorfase, waardoor de regeling zowel houtverbranding als vergistingsprojecten stimuleert, door vergistermateriaal bij de vergister te krijgen. Subsidies hebben bijvoorbeeld ook flink bij gedragen aan de ontwikkeling van een bedrijf als BTG. "Dankzij subsidie kun je toch ver komen." g. Successen delen leidt tot vervolg Gevraagd naar hoe voor elkaar is gekregen dat succesvolle ervaringen navolging krijgen is het antwoord eensluidend: succesverhalen delen en partijen blijven informeren en enthousiasmeren. Dit wordt ook als de manier gezien om tot nog meer succesvolle projecten te komen en ook de kritische massa mee te krijgen. Als goede ervaringen op dit vlak worden de bijeenkomsten van BEON en de jaarlijkse energiedag van de provincie genoemd. Geïnterviewden vinden het belangrijk om van elkaar te leren. Een idee dat wordt gegeven is om als provincies van elkaar te leren en in IPOverband geld bij elkaar te leggen voor bijvoorbeeld een paar goede projecten op het gebied van een biomassa gas hub. Die successen kunnen vervolgens verspreid worden. "Uitdragen is belangrijk. De jaarlijkse bio-energiedag is een heel goede bijeenkomst."
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
55
4.3.3
Wat kan beter Uit de gesprekken komen op het terrein van bio-energie een aantal punten naar voren die volgens de geïnterviewden minder werken en voor verbetering vatbaar zijn. a. b. c. d. e.
Mestvergisting weerbarstig Aanbod van biomassa bepaald door prijs Infrastructuur aanleggen duur Terugtredende financiële sector Belemmerende wet- en regelgeving
a. Mestvergisting weerbarstig De verwachtingen voor mestvergisting zijn minder hoog dan aan het begin. Mestvergisting blijkt erg moeilijk rendabel te krijgen. Uit de gesprekken komt een dilemma ten aanzien van mestvergisting naar voren: groot- of kleinschalig? Pas als de mestvergisting weer op gang kan worden gebracht, kun je een groter aandeel realiseren. Schaalgrootte levert een beter businessplan. Bij vergisting moet je inzetten op schaalvergroting, dat lukt op boerderijschaal niet (op boerderijschaal moet er tot in lengte van dagen geld bij en blijft het mest met een beetje gas). Met schaalgrootte is ook koolstof en fosfaat te winnen. Vergisting is zeker niet afgeschreven, daarvoor biedt het teveel mogelijkheden. Het kan juist op kleine schaal in de landbouwsector van waarde zijn. Er zijn een aantal vergistingsystemen die wel goed draaien. Die worden door die ondernemers beheerd die kunnen inspelen op marktontwikkelingen. Het zijn bedrijven die zich flexibel tonen. Een systeem met een heel hoog omzettingsrendement luistert nauw qua invoer. Een allesvreter kan alles hebben, maar heeft een lager rendement. Je kunt kleinschalig de warmte kwijt en elektriciteit kan altijd op het net. Het rendement is niet heel hoog, het gaat om een voor die business case goede schaalgrootte. Niet te log om niet te kunnen bijstellen. Niet te klein, want er moet voldoende financiële ruimte zijn. Goede ondernemers moeten leren van elkaar. Ga als startende ondernemer praten met een vergister die al goed draait. Wat de gesprekspartners de provincie willen meegeven, is om mestvergisting niet compleet los te laten, maar niet te hoge verwachtingen te hebben en vooral op verschillende opties te blijven inzetten. De provincie zou er goed aan kunnen doen mestvergisting niet te veel te stimuleren middels financiering, maar juist wel door lobby en het faciliteren van het leren van elkaar. Ook zou mestvergisting positiever scoren, wanneer het niet alleen wordt afgerekend op energie-opbrengst, maar ook milieu en landbouw-aspecten meewegen, zoals het hergebruik van mineralen. BEON houdt zich ook bezig met de vraag hoe dagelijkse problemen moeten worden aangepakt en hoe de structurele positie van vergisting verbeterd kan worden. Beon voert samen met de provincie een lobby voor meer integraal beleid. BEON heeft met diverse spelers uit het veld een actieplan opgesteld voor mestvergisting, waaruit knelpunten en mogelijkheden duidelijk naar voren komen. Uit de conclusies en aanbevelingen van het Actieplan Vergisting van BEON, januari 2013 De huidige situatie is buitengewoon zorgelijk. Er zijn negen mestvergistingsinstallaties gerealiseerd, vier daarvan zijn nog in bedrijf. Een mestvergistingsinstallatie is nog in aanbouw (Dalfsen). Er zijn 35 vergistingsinitiatieven. Aan initiatieven dus geen gebrek. BEON vreest dat vele mestvergistings voorstellen onvoldoende rendement bieden voor financiers om gerealiseerd te worden. Opvallend is de hoge storingsgevoeligheid en de daardoor lage draaiuren van veel installaties. Zonder subsidie (garantieprijzen) is mestvergisting niet rendabel. Huidige SDE+ systematiek niet goed voor mestvergisting. De geboden prijzen liggen onder de kostprijs. Inschieten in hogere fasen voor betere prijzen biedt geen soelaas vanwege nagenoeg geen kans op toewijzing. Er zijn diverse nieuwe concepten nader bekeken. Aandachtspunten genoemd voor de provincie zijn lobby, financiering, ruimte in RO, onderwijs en onderzoek en eisen stellen ten aanzien van duurzaam openbaar vervoer. b. Aanbod van biomassa bepaald door prijs De prijs van biomassa is een invloedrijke factor. Sommige biomassa is alleen tegen hoge kosten beschikbaar te krijgen en zal dus pas beschikbaar komen als die prijs ervoor betaald wordt. Gesteld wordt dat als deze hier net zo hoog zou zijn als in Duitsland, er dan ineens genoeg biomassa beschikbaar zal zijn. c. Infrastructuur aanleggen duur De infrastructuur ontbreekt voor biowarmte en restwarmte en het is duur om deze infrastructuur aan te leggen. Zie ook paragraaf 4.7 waar specifiek op het cluster infrastructuur wordt ingegaan.
56
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
d. Terugtredende financiële sector Er is een terugtredende financiële sector die aarzelend is voor het meefinancieren van innovatieve technologie. Vanwege het financiële risico mogen er alleen conventionele technologieën worden toegepast. De sector is erg huiverig wanneer infrastructuur nodig is. De geïnterviewden geven aan dat deelname van Energiefonds Overijssel hierbij drempelverlagend voor deelname van de financiële sector kan zijn. e. Belemmerende wet- en regelgeving De geïnterviewden noemen een aantal belemmerende zaken die te maken hebben met wet- en regelgeving. Zo moest men tot voor kort houtige afvalstromen afmelden, een handeling die overbodig werd gevonden. De inpassing van met name grotere installaties in de ruimtelijke ordening levert soms struikelblokken op. En de bureaucratie van de staatssteunregels wordt gevreesd. De SDE-regeling wordt veel genoemd als beleidsinstrument dat niet naar behoren werkt. De SDEregeling van het Rijk is gericht op een garantieprijs en laagste prijs per opgewekte energie-eenheid. Daardoor komen projecten met minder gunstige verhouding niet in aanmerking zoals mestvergisting. De pot is dan al leeg. Men ervaart wispelturigheid in de regeling en vindt de regeling meer een tombola. De tenderregeling wordt een mooi instrument gevonden dat stimuleert, maar dat ook beperkingen heeft. In de tender wordt het onderdeel informeren en voorlichting gemist. Opvolging van het ene project dat succesvol is, is lastig. Men denkt dat dit beter benut zou kunnen worden. Er is wel veel interesse, maar daarna is het voor anderen die geen subsidie krijgen toch nog te duur, dus ligt het stil. Als er maar één project gefinancierd kan worden, dan is het risico dat je het momentum mist. De aandacht ebt weer weg voordat de toepassing haalbaar is geworden. Het is belangrijk continuïteit te organiseren en belemmeringen weg te nemen. Een kanttekening die daarnaast nog geplaatst wordt, is dat de subsidies nu deels gereserveerd zijn voor projecten waarvan het nog maar de vraag is of die doorgaan. In het algemeen vindt men het goed om subsidies af te gaan bouwen. Sommigen zien dat de markt voor biomassa deels verontreinigd is door subsidies. Men vindt het mooi dat in plaats daarvan de mogelijkheid is gekomen van goedkopere leningen en participaties van Energiefonds Overijssel. Wel wordt aandacht gevraagd voor initiatieven die te klein zijn voor Energiefonds Overijssel en de angst dat deze nu tussen wal en schip vallen. Zo zou een bedrijf graag financiële ondersteuning willen hebben bij de ontwikkeling van een nieuwe techniek die nodig is voor de beschikbaarheid van het benodigde materiaal. Aan de andere kant krijgt de provincie de aanbeveling om kansen te zoeken bij grootschalige projecten en bedrijven en massa te creëren, voor langere tijd en vaste prijs. Enkele grote projecten subsidiëren levert meer PJ en minder bedrijfsrisico dan investeren in kleine bedrijfjes die van “subsidie op subsidie” leven. Tot slot vindt men het belangrijk dat kennis naar de provincie en de sector vloeit en dat de provincie daarvoor zorgt.
4.3.4
Rol provincie Binnen het cluster bio-energie heeft de provincie de rol van financierder, samenwerking stimuleren, kennis verspreiden, voorbeelden uitdragen, aanjagen, vergunningverlenen, lobby, RO-beleid en launching customer. Provincie brengt partijen goed bij elkaar Betrokkenen vinden het goed dat Overijssel kansen ziet in biomassa en zijn blij met de provinciale ambitie: met een groot oppervlak en relatief weinig energiegebruik heeft Overijssel een goede uitgangspositie om haar doel te kunnen realiseren. "De provincie is ondernemend in het stimuleren van partijen." Als sterk punt van de provincie wordt door velen genoemd dat de provincie partijen bij elkaar heeft kunnen brengen. Als goede initiatieven daartoe worden BEON en de jaarlijkse bio-energiedag geregeld genoemd. Men ervaart de provincie als makkelijk toegankelijk, de provinciale medewerkers denken goed mee, wanneer nodig wordt snel hulp geboden en er is een snelle afhandeling van subsidieaanvragen. Gedeputeerde Rietkert speelt een belangrijke, gewaardeerde rol in de beeldvorming. Men ziet provincie Overijssel als een voorloper met Energiefonds Overijssel. Er wordt een goede lobby gezien richting Brussel en het ministerie van Economische Zaken.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
57
Het verhaal van ROVA ROVA, HVC (Alkmaar), provincie Overijssel, Gasunie en Enexis werkten gezamenlijk aan het project Vergister. Subsidie werd o.a. ontvangen van Ministerie van Economische Zaken. De provincie zorgde als maatschappelijke partner voor het verspreiden van kennis en het creëren van draagvlak bij partijen om de bereidheid te krijgen bij partijen om mee te doen. Bij de realisatie van de groen gas invoeding heeft de provincie ook financieel bijgedragen in de vorm van een subsidie voor aanleg van de gasleiding. ROVA is van mening dat de provincie haar rollen goed heeft gespeeld en ook hier, net als vaker, ondernemend is geweest in het stimuleren van partijen. Vooral de rol van de provincie bij het openen van deuren bij o.a. ministerie, Enexis en Gasunie is belangrijk geweest. De provincie heeft het eerste contact gelegd. Aandacht voor integrale aanpak gevraagd Aanbevelingen die de geïnterviewden meegeven, zijn om als provincies samen te werken en te leren van elkaar, slim RO-beleid te maken met aandacht voor synergie tussen bedrijven met restwarmte en energieslurpers en duurzaamheid op te nemen als toetspunt in aanbestedingen, bijvoorbeeld bij OV-concessies de brandstof (groen gas of elektriciteit) en onderhoud infrastructuur met biobased materialen. En een grote partij zit graag met de provincie om de tafel, ook als het gaat om een aanvraag bij Energiefonds Overijssel. Een kritische noot is er over persberichten: daarmee zou de provincie eerder kunnen komen. Geïnterviewden zien voor de overheid een rol van faciliteren en aanjagen op dit soort gebieden, eerst met pilots, daarna de grote massa. Idealiter, zo vindt men, pakt de samenleving, burgers en bedrijfsleven, het zelf op.
4.3.5
Waar liggen kansen In de gesprekken is door de geïnterviewden binnen het cluster bio-energie een aantal kansen benoemd. De belangrijkste zijn: a. b. c. d. e. f. g.
Overijssel hoeft niet zelfvoorzienend te zijn voor biomassa Zet in op potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen Energiefonds Overijssel wenkend perspectief Overheid als partner in biomassa Integrale aanpak leidt tot meer succesvolle resultaten Transportsector niet uit het oog verliezen Benut lokale status grote bedrijven en bio-energie
a. Overijssel hoeft niet zelfvoorzienend te zijn voor biomassa Er komt uit de gesprekken een duidelijk beeld naar voren dat het geen realistisch streven is zelfvoorzienend te willen zijn in Overijssel voor houtachtige biomassa. De vraag naar houtige biomassa is groter dan wat dichtbij beschikbaar is. Er is een groot verschil tussen de theoretisch beschikbare hoeveelheid biomassa en de financieel en praktisch bruikbare hoeveelheid. De markt voor biomassa is een internationale markt. Veel van de geïnterviewden geven aan dat het nodig is te accepteren dat biomassa uit de hele wereld komt. De kosten van transport en de energiebalans en emissies van het transporteren van biomassa over lange afstanden (bijvoorbeeld houtpellets uit Canada) is niet ongunstig en dat is daarmee geen reden is om dit af te wijzen. Natuurlijk is het goed de regionaal beschikbare biomassa optimaal te gebruiken. Er was voorheen meer sprake van natuurbeheer dan van bosbouw, dat zie je nu kantelen, ook gedreven door geldgebrek. Er wordt aangegeven dat er in de regio van alles te bereiken is. Zo wil ROVA graag vraag en aanbod van biomassa in de regio op elkaar afstemmen en een knooppunt zijn van aanbieders naar verwerkers. Op die manier wordt ook synergie tussen biomassastromen gecreëerd. ROVA gaat daarbij uit van de vraag hoe de kosten voor biomassa verlaagd kunnen worden door grote hoeveelheden biomassa van dezelfde kwaliteit te verzamelen. Bruins en Kwast ontwikkelt een model met verschillende typen landschap, waaruit duidelijk wordt hoe kansrijk exploiteren van vrijkomende biomassa is voor specifieke gebieden (dichtheid bos, aantal sloten, etc.). “De biomassa in Overijssel is al zes keer verkocht.”
58
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
b. Zet in op potentieel succesvolle (nieuwe) technieken en toepassingen De geïnterviewden noemen een veelheid aan bestaande en nieuwe technieken en toepassingen die kansvol zijn om een substantiële bijdrage aan de doelstellingen te leveren: Pyrolyseolie Uitrol kleinschalige houtverbranding Monovergisting Productie groen gas op agratische locatie Schaalvergroting mestvergisting Biomassagewassen: olifantsgras, algen, maar ook hakhoutbeheer Raffinage van bermgras. Dit is te duur en daarmee riskant voor een kleine partij, maar het is een robuuste techniek. Via raffinage gaan goede vezels naar karton, mindere vezels gaan naar pellets, sappen zijn meststoffen De grote groei wordt gezien in het aanbod van natte biomassa. Niet voor vergisting (alleen specifieke niches), maar wassen en drogen en dan verbranding op de kortere termijn. Op de langere termijn is ook pyrolyse kansrijk, voor hoogwaardige toepassing. Het is een doorbraak als wassen en drogen ook commercieel wordt. Dan zou er ook een grotere bijdrage mogelijk zijn voor het aandeel biomassa in nieuwe energie. Aanbevelingen die voor de provincie worden gegeven, zijn om je als provincie te richten op praktisch bruikbaar onderzoek naar de beschikbaarheid van biomassa (in tegenstelling tot theoretisch potentieel) en je te richten op de biomassastromen waarmee je binnen 5 jaar wat kunt. In het algemeen wordt meegegeven dat toepassingen minstens zo comfortabel moeten zijn als fossiel, eigenlijk goedkoper moeten zijn, leuk zijn en de gebruiker moet er een goed gevoel aan overhouden. De kansen van houtverbranding “Het technisch risico is minimaal. Het is een commercieel bewezen technologie. Met name door heffingen en energiebelasting is aardgas zo duur, dat hout stoken steeds aantrekkelijker wordt. De prijzen van de apparatuur worden steeds lager doordat het een volwassen techniek is. Dit biedt perspectief voor meer toepassingen. De energie zit bij MKB-bedrijven die vooroplopen, die kritisch zijn op de kosten en het leuk vinden om nieuwe wegen in te slaan. De ketels die er nu staan, staan bij een mix van pluimveebedrijven, supermarkten, zwembaden. Zij hebben gemeen dat zij een warmtevraag hebben en zo klein zijn dat zij een hoge gasprijs moeten betalen, dit in tegenstelling tot de grootverbruikers voor wie houtverbranding niet interessant is door de voor hen lage gasprijzen . Goed dat de provincie meer aandacht wil besteden aan houtverbranding. Zo kan de autonome ontwikkeling versneld worden doorgetrokken. 30 ketels in afgelopen jaren, daar zou autonoom een factor 2 misschien 3 bij kunnen komen. Door enige stimulering van bekendheid, een koppeling met Energiefonds Overijssel en een portfolio benadering kan het goedkoper gefinancierd en georganiseerd worden. De drempel voor klanten wordt lager. Zo is een veelvoud van de opbrengst van nu te bereiken. Breng het dicht bij de burgers. Wat burgers nu hebben met zonneenergie, kan je ook met bio-energie benaderen.” Pyrolyse wordt gezien als een doorbraaktechnologie. Pyrolyse levert olie op om te kunnen aanvullen op hout- en gestookte ketels die in pieken meer warmte moeten kunnen leveren. Ook voor de opwekking van elektriciteit is het geschikt, daarvoor is een houtgestookte ketel te duur, maar het kan wel uit met pyrolyse. Pyrolyse geeft een hoog rendement voor de productie van elektriciteit. De olie gaat in olietanks ter plekke, dit vraagt geen investering in de infrastructuur. Voor de toepassing van Pyrolyse-olie is het belangrijk om contracten te kunnen sluiten. Grote contracten kan je alleen sluiten voor energietoepassingen. Voor de komende jaren zal versneld Research & Development op toepassingen plaatsvinden en zullen op pilotschaal toepassingen met het MKB gerealiseerd worden. De hoogwaardige toepassing zit nog in een ontwikkelingstraject. Het is de kunst een nichemarkt te vinden waarvoor spelers in de regio er al zijn. Voor hoogwaardige toepassingen worden intrinsiek ook hogere prijzen betaald. In nichemarkten is nu al bijna geen subsidie nodig. Als de hoogwaardige toepassing 5 a 10% van de vraag uitmaakt, helpt dat ook warmte, elektriciteit en brandstof. De potentie van pyrolyse BTG zoekt bewust partijen op om kleinschalig en stapsgewijs projecten op te pakken. Eerst zorgen dat elke stap goed loopt, dan pas volgende stap. Telkens iets groter om het afbreukrisico te verkleinen. Het aardige van pyrolyse is dat het hier regionaal ontwikkeld is. Er zijn hier in de regio tientallen toeleveringsbedrijven. Wat geïnvesteerd wordt in de pyrolysefabriek, levert hier werkgelegenheid op. Als de partijen de fabriek kunnen uitrollen, levert het 300 structurele arbeidsplaatsen op. Met de pyrolysefabriek ontstaan mogelijkheden om meer R&D in te zetten op meer hoogwaardige toepassingen. BTG bouwt daar patentposities op en ziet komende jaren mogelijkheden 10-tallen bedrijven op te richten. Voorbeelden van producten zijn biotumen, bioasfalt, houtverduurzaming en verlijming.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
59
c. Energiefonds Overijssel wenkend perspectief Energiefonds Overijssel is in de gesprekken vaak genoemd als lovenswaardig initiatief dat mogelijkheden biedt. fondswordt gezien als reddende engel voor initiatieven waar de banken niet in durven stappen. Aandacht wordt gevraagd voor projecten die te klein zijn voor het fonds en te groot voor een subsidieregeling. Een idee dat wordt geopperd is om de ontwikkeling van portfolio’s vanuit de provincie of Energiefonds Overijssel te subsidiëren en faciliteren. De portfoliobenadering zorgt voor spreiding van risico’s. Door projecten te bundelen in een programma wordt het risico kleiner en de kans op succes groter. De hoeveelheid projecten zorgt voor een dempend effect op het portfolio. Wanneer één van de projecten niet door gaat, kan daar een ander project voor in de plaats komen. Bovendien kunnen de overheadkosten significant omlaag door het als één project te organiseren. Een aandachtspunt dat wordt meegeven, is dat om de onrendabele top eraf te kunnen halen, vaak meer nodig is dan een lening van 1 procent minder. Wanneer de provincie met Energiefonds Overijssel risicodragend participeert, zal het eerder lukken geld uit de markt te halen. "Er is aarzeling bij financiële instellingen. Een initiatiefnemer moet erg lang rondshoppen om een bank te vinden die de nek uitsteekt. Energiefonds Overijssel is de reddende engel!" d. Overheid als partner in biomassa Diverse spelers zien graag de overheid als aanleverende partij van biomassa. De provincie zou afspraken kunnen maken met mede-overheden (gemeenten, waterschappen), grondbeheerders en eigenaren over de levering van biomassa aan een bio-energiecentrale in Overijssel. Wanneer dit afspraken voor lange termijn zijn, wordt continuïteit in de aanvoer van biomassa gecreëerd. De geïnterviewden zien verschillende dingen die de provincie zelf kan doen: Als launching customer bijvoorbeeld het eigen dak met biobased materiaal dekken en voor het eigen vervoer groen gas of pyrolyse-olie (in plaats van aardgas) als brandstof gebruiken; Biomassa-eisen stellen aan landschapsbeheer bij financiering en aanbesteding; e. Integrale aanpak leidt tot meer positieve resultaten De geïnterviewden zien mogelijke winstpunten wanneer gekozen zou worden voor een meer integrale aanpak. Mestvergisting zou positiever scoren, wanneer het niet alleen wordt afgerekend op energie-opbrengst, maar ook milieu en landbouw-aspecten meewegen. De provincie zou zich kunnen inzetten om ook het nationale beleid in deze richting te stimuleren. Kansen worden gezien wanneer de inzet op bio-energie verbreed wordt naar biobased economy, bijvoorbeeld voor houtpyrolyse en grasvezels in karton. De aanbeveling wordt gegeven om de integratie te zoeken met andere provincies en landbouw en veeteelt met elkaar in verbinding te brengen. Voorbeeld is de mestzakvergister in Nijeveen die ieder half uur de mest weg bij kalveren weghaalt. Dit levert naast energieopwekking ook een beter stalklimaat, minder ammoniak, minder methaan en beter groeien van de dieren op. f. Transportsector niet uit het oog verliezen De transportsector biedt kansen voor groen gas en pyrolyse-olie als transportbrandstof. Wanneer de Europese richtlijn voor bijmenging met biobrandstof wordt aangescherpt, zorgt dat voor een enorme groei in de vraag naar biobrandstoffen. De vraag naar pyrolyseolie als transportbrandstof zal enorm stijgen. Aangegeven wordt dat ook groen gas interessant kan zijn als transportbrandstof, interessanter dan groen gas in een WKK stoppen. g. Benut lokale status grote bedrijven en bio-energie De geïnterviewden zien goede kansen voor biomassa wanneer het meer een lokaal gezicht krijgt. De lokale status kan benut worden. Een bedrijf moet zichtbaar zijn in de samenleving en ook grote bedrijven kunnen en willen dat. De provincie zou ook grote partijen kunnen betrekken bij lokale initiatieven. Waar door de één de inzet van de provincie op MKB een sterk punt wordt genoemd, meent de ander dat het goed zou zijn meer in te zetten op grote bedrijven. Grote bedrijven zijn vaak zeer gemotiveerd met duurzaamheid bezig, ook vanuit het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen dat steeds meer voet aan de grond krijgt. “Grote bedrijven kunnen een lokaal gezicht creëren." Daarnaast kan bio-energie dichter bij de burger worden gebracht. Wanneer het net zo toepasbaar wordt gemaakt als zonne-energie, kan dezelfde aanpak als met zonnepanelen werken. In het buitenland zijn daar goede voorbeelden van, zoals kleinschalige biomassavergisting in ontwikkelingslanden en houtverbrandingsinstallaties in Tsjechië.
60
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
4.3.6
Toekomstbeeld 2030 50% hernieuwbare energie? Volgens de geïnterviewden is 20% ambitieus, maar heeft Overijssel de potentie op het gebied van energie de groenste provincie van Nederland en liefst ook van Europa te zijn. Overal zijn mooie voorbeelden van duurzame energie opwekken te zien. Kleine houtkachels in Overijssel hebben potentie. Met de nodige stimulering kan Overijssel met kop en schouders uitsteken boven andere provincies. Er zullen boerderijen zijn die voor hun energie zelfvoorzienend zijn waarmee een agrariër een duurzaam inkomen kan verwerven en agrariërs zullen zelfs energie opwekken voor het dorp. Men gaat op een veel meer verantwoorde manier om met energie en klimaatneutraal zijn. Industrie is meer geconcentreerd en er zijn slimme koppelingen gemaakt. Het is de vraag of er in 2030 nog zoveel veeteelt is. De potentie van andere biomassastromen wordt duidelijk, een deel van het landschap wordt bepaald door energiegewassen, “dan haal je zo de 50%.”
4.3.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Binnen bio-energie is de samenwerking van partijen in de keten erg belangrijk. Het is dan ook goed om het Bio-energiecluster Oost-Nederland (BEON) te blijven faciliteren en blijf samenwerken in de keten stimuleren. De inzet op meerdere opties blijft nodig met niet te veel pijlen op mestvergisting. Mestvergisting heeft potentie maar is op dit moment nog geen techniek om meters mee te maken (moeilijk rendabel te krijgen). Houtverbranding is kansrijk en zou het voorbeeld van zon (dicht bij de burger) kunnen volgen. Verder zal geaccepteerd moeten worden dat Overijssel niet zelfvoorzienend kan zijn voor houtachtige biomassa en dat dit een internationale markt is. Innovatie en hoogwaardige toepassing moeten gestimuleerd blijven worden met aandacht voor economische haalbaarheid en het ondersteunen van ‘early adopters’. Er ligt een rol voor de provincie als ‘launching customer’ door eisen te stellen aan het gebruik van biobased materialen en het op lange termijn leveren van biomassa uit landschapsbeheer. Tot slot wordt Energiefonds Overijssel als wenkend perspectief gezien voor de initiatieven waar banken niet durven instappen. Het stimuleren en faciliteren van een portfoliobenadering biedt, zeker ten aanzien van kleinschalige houtverbranding, kansen. Samenwerking in de keten leidt tot succes Aan de basis van een ervaren succes staat vaak dat partijen elkaar hebben weten te vinden en samenwerken in de keten. Het gaat hierbij om een bundeling van elkaar aanvullende kennis, kracht en ervaring. Aanbevelingen Ga door met het faciliteren van BEON, partijen weten elkaar hier te vinden. Zo worden succesverhalen gedeeld en partijen geïnformeerd en geënthousiasmeerd. Ga door met en bouw uit dat stimuleringsinstrumenten zich richten op de hele keten. Inzet op meerdere opties nodig De inzet van de provincie op biomassa was in eerste instantie vooral op mestvergisting gericht. Mestvergisting komt nog niet goed van de grond. Inmiddels wordt door de door de provincie volop ingezet op een diversiteit van technieken voor de benutting van biomassa, zoals GFT-vergisting, houtverbranding en pyrolyse. Deze inzet op meerdere technieken is nodig om de doelstelling nieuwe energie te kunnen realiseren. Aanbevelingen Blijf op meerdere opties inzetten, met niet te veel pijlen op mestvergisting Mestvergisting niet te veel financieren, wel inzetten op lobbyen, leren van elkaar faciliteren en dat soort zaken. Stimuleer dat ondernemers die mestvergisting willen opstarten in gesprek gaan met ondernemers die een succesvolle mestvergister hebben draaien. Beschouw mestvergisting als een techniek met potentie en niet als optie om meters te maken voor het halen van de doelstelling van 20% in 2020. Gebruik de kennis van bedrijven in Overijssel (via BEON) en het actieplan van BEON om mestvergisting op een hoger plan te krijgen. Ga houtverbranding op zo’n manier aanjagen dat hetzelfde wordt bereikt als met zon: een geaccepteerde techniek dicht bij de mensen. Dit kan op verschillende manieren gestimuleerd worden, dat hoeft niet met subsidie. Bijvoorbeeld vraagbundeling, successen delen en werken met een projectenportfolio. De mogelijkheden zijn ook afhankelijk van de prijzen van hout en gas.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
61
Overijssel hoeft niet zelfvoorzienend te zijn Het is geen realistisch streven zelfvoorzienend te willen zijn in Overijssel voor houtige biomassa. De vraag naar houtige biomassa is groter dan wat dichtbij beschikbaar is. De markt voor biomassa is een internationale markt. De kosten van transport en de energiebalans en emissies van het transporteren van biomassa over lange afstanden is niet ongunstig en dat is daarmee geen reden is om dit af te wijzen. Aanbeveling Accepteer dat biomassa van over de hele wereld kan komen. Dit heeft een goede energiebalans en is geen argument iets niet te doen. Nieuwe technieken en hoogwaardige toepassing nodig Nieuwe technieken, zoals het gebruik van natte biomassa en pyrolyse, zijn kansrijk om het gebruik van biomassa te stimuleren en met biomassa een grotere bijdrage aan het aandeel hernieuwbare energie te leveren. Ook draagt dit positief bij aan de werkgelegenheid in Overijssel. Voor sommige marktpartijen is het interessanter in te zetten op hoogwaardige toepassingen van biomassa dan op energie. Biomassa die overblijft wordt wel gebruikt voor de opwekking van hernieuwbare energie. De opwekking van warmte en elektriciteit is een bouwsteen om hoogwaardige toepassing mogelijk te maken. Om de nieuwe technieken en toepassingen bruikbaar te maken, is innovatie nodig. Aanbevelingen Zet in op innovatie van nieuwe technieken en hoogwaardige toepassingen. Zorg dat er na innovatie ook aandacht is voor het stimuleren van de economische haalbaarheid en de uitrol in de markt. Het ondersteunen van early adopters is nodig, anders wordt nooit de kritische massa bereikt en is het ondersteunen van de experimenten voor niets geweest. Er ligt een rol voor de provincie als launching customer en het stellen van eisen bij aanbesteding en financiering aan het gebruik van biobased materialen en het op lange termijn leveren van biomassa uit landschapsbeheer, zodat continuïteit in de aanvoer van biomassa ontstaat. Energiefonds Overijssel wenkend perspectief Energiefonds Overijssel wordt gewaardeerd als lovenswaardig initiatief dat mogelijkheden biedt. Het fonds wordt gezien als reddende engel voor initiatieven waar de banken niet in durven stappen. Het stimuleren en faciliteren van een portfoliobenadering biedt, zeker ten aanzien van kleinschalige houtverbranding, kansen. Aanbeveling Faciliteer de ontwikkeling van portfolio’s vanuit de provincie of Energiefonds Overijssel. De portfoliobenadering zorgt voor spreiding van risico’s. Door projecten te bundelen in een programma wordt het risico kleiner en de kans op succes groter. De hoeveelheid projecten zorgt voor een dempend effect op het portfolio. Wanneer één van de projecten niet door gaat, kan daar een ander project voor in de plaats komen. Bovendien kunnen de overheadkosten significant omlaag door het als één project te organiseren.
62
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
4.4
Zon Zonne-energie vindt haar toepassing vooral in combinatie met bebouwing. De afgelopen jaren hebben PV-installaties, of gewoon zonnepanelen, een grote vlucht genomen. Er wordt de komende periode nog een zodanige daling in kosten van de techniek verwacht dat binnen enkele jaren grootschalige toepassingen rendabel en mogelijk zijn. Tot nu toe heeft de provincie via financiering en subsidies van projecten en goede ideeën het thema zonenergie een duw in de goede richting gegeven. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.4.1 t/m 4.4.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.4.1
Beleidsinspanningen provincie Beleid In de omgevingsvisie wordt zonenergie als thema genoemd voor de provincie, waarbij de nadruk ligt op de combinatie met bebouwing. Op het thema zon is naast de provincie ook het Rijk actief op de markt, zoals met de SDE-regeling, de provincie sluit hier op aan. Dit gebeurt bijvoorbeeld na moties in de Staten, in 2008 is bijvoorbeeld een motie aangenomen die geleid heeft tot het project Asbest van het Dak. Doelstellingen In het Programma Energiepact is een ambitie van 30 kton CO2 -reductie voor 2017 opgenomen. In het programma Nieuwe Energie is dit omgezet in een doelstelling ‘geïnstalleerd vermogen PVsystemen’, die in onderstaande tabel is weergegeven. De hoofddoelstelling is het behalen van minimaal 30 MW opgewekte energie uit zon in 2015 (begroting 2013). Instrumenten De provincie zet een aantal financiële instrumenten in om zonenergie in Overijssel te stimuleren. Het gaat dan om: Tenderregeling Subsidieregeling Astbest van het Dak IMG De tenderregeling staat open voor particulieren en bedrijven, als zij in een samenwerkingsverband deelnemen (minimaal 25 particulieren of 15 bedrijven). Dit vanwege de sociale component en om projecten van enige omvang te realiseren.. De Subsidieregeling Asbest van het dak, is gericht op de agrarische sector en via IMG-subsidies worden projecten van gemeenten gesubsidieerd. Prestaties Vanuit het energiepact is ingestoken op 30 kton CO2 -reductie. Eind 2010 was daarvan 2 kton gerealiseerde en in 2011 ging het weer over 2 kton. Dat maakt dat de doelstellingen in de eerste 4 jaar (van de looptijd van 10 jaar) 5 % waren van de gewenste effecten. Met het programma Nieuwe Energie is de doelstelling veranderd in geïnstalleerd vermogen PV systemen. Van de gewenste realisatie van 13 (MWp) in 2012 is via de gesubsidieerde provinciale projecten (tender) tot en met 2012 ruim 20 Megawattpiek gerealiseerd en via de SDE-regeling nog ruim 6 Megewattpiek daarbovenop. Hiervoor zijn in de periode 2010-2012 vanuit de tender bijna 40 aanvragen gehonoreerd voor ruim 1.500 particulieren en ruim 300 bedrijven. De provincie constateert dat groepen particulieren, bedrijven en overheden zonnepanelen als instrument omarmd hebben. Ondanks de crisis loopt de uitvoering voor opwekking zonenergie goed. Om dit een vervolg te geven is zonenergie opgenomen in Energiefonds Overijssel.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
63
4.4.2
Wat werkt
Uit de gesprekken komt op het terrein van zon een aantal punten naar voren die volgens de geïnterviewden goed hebben gewerkt. a. b. c. d. e. f.
Tender en subsidies zetten aan tot actie Vraagbundeling biedt meer kans en ontzorgt Samen een subsidieregeling opstellen leidt tot een praktisch werkend resultaat Initiatiefnemers met enthousiasme noodzakelijk Lokale uitvoering wekt vertrouwen Duidelijke visie en koers leiden tot resultaat
a. Tender en subsidies zetten aan tot actie Vrijwel alle geïnterviewden zijn positief over de inzet van de subsidie- en tenderregelingen, die de provincie inzet. Zo heeft de gemeente Hengelo door de tenderregeling duurzame opwekking voor het gerenoveerde stadhuis kunnen realiseren. In Dalfsen is een soort zonne-energiecentrale gerealiseerd met het project 2 Megawatt bij bedrijven. Het verhaal van LTO Noord In 2008 waren er verschillende partijen die met elkaar hebben bedacht dat ze iets wilden doen met duurzame energie en asbestverwijdering. LTO Noord, provincie Overijssel en Interpolis verzekeringen hebben een pilot gestart, om de haalbaarheid na te gaan. De prijzen van zonnepanelen waren toen nog hoger dan nu. Er is eerst uitgeprobeerd of het financieel en technisch haalbaar was (haalbaarheidsonderzoek). LTO Noord is op zoek gegaan naar partners en financiers. Zo kwam LTO Noord bij de provincie Overijssel. Interpolis heeft nog veel bedrijven met asbestdaken in het klanten- bestand en wil daar graag vanaf (brandveiligheid). Zo hebben deze partijen elkaar gevonden. Naast de positieve verhalen over subsidies en de tender, zijn er ook geluiden dat de subsidie op zonnepanelen vertragend heeft gewerkt op de markt- ontwikkelingen. Het effect is dat mensen gaan zitten wachten op subsidie. b. Vraagbundeling biedt meer kans en ontzorgt Bij de uitvoering van projecten is het bundelen van initiatieven en/of een collectieve aanpak als succesfactor genoemd. Het bundelen van de vraag via één organisatie blijkt goed te werken en leidt tot sneller en meer resultaat. Om aan de eisen van een tender te voldoen is de koppeling van afzonderlijke projecten zelfs noodzakelijk om mee te kunnen doen, zoals in Hengelo werd gedaan om de renovatie van het stadhuis te koppelen aan het Milieupark. Een ander voorbeeld van vraagbundeling is het zonne-energieproject van LTO Noord waarvoor LTO-fondsgelden voor vraagbundeling zijn ingezet. Inmiddels is nu een 3 e tranche opengesteld en de organisatie is van plan om hiermee zeker door te gaan. Het verhaal van ROVA “In Noordwest Overijssel heeft ROVA namens de gemeenten Dalfsen, Staphorst, Steen- wijkerland en Zwartewaterland een grootschalig project op het gebied van zonenergie uitgevoerd en de subsidieaanvraag voor de deelnemende burgers bij de provincie gedaan. ROVA verzorgde de totale uitvoering, waardoor de gemeenten ondersteund werden. Deze, voor gemeenten en deelnemende burgers ontzorgende, collectieve aanpak heeft tot het grote succes geleid. Tijdens voorlichtingsavonden werden veel burgers bereikt en de uitvoering lag in handen van een lokale installateur. Dit wekte vertrouwen bij de bewoners en bovendien werd ook nog eens de lokale economie gestimuleerd”. c. Samen een subsidieregeling opstellen leidt tot een praktisch werkend resultaat Bij de meeste interviews is gewezen op het belang van een goede subsidieregeling en dat die het meest succesvol is als die afgestemd is op de praktijk. Dalfsen gebruikte bij het opstellen van de subsidieregeling een provinciale subsidie- verordening als voorbeeld, maar bracht een aantal elementen in die specifiek waren. Aan het bedrijfsleven werd een minimaal resultaat van 0,5 Megawatt vermogen gevraagd en als prikkel werd een wedstrijdelement ingebracht.
64
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Het verhaal van LTO Noord Projecten: “Ook een belangrijke factor die bijdroeg aan het succes van de uitvoering was de korte afhandeltijd van de subsidieaanvragen. Die werd zo kort mogelijk gehouden gericht op de praktijk. Nu werden binnen 3 weken alle aanvragen ingezien, behandeld en doorgestuurd naar de provincie die vervolgens snel de beschikkingen snel verstuurde. Een termijn van 13 weken was als afhandeltijd voor de agrarische sector onhandig geweest omdat de uitvoering dan pas in het najaar had plaatsgevonden en dat is een drukke tijd voor de agrariërs”.
De gemeente Hengelo noemt de werking van de subsidieregeling niet bij de succesfactoren, maar benadrukte wel het belang ervan. De gemeente vindt het positief dat er stimuleringsmogelijkheden zijn. d. Initiatiefnemers met enthousiasme noodzakelijk Het is nodig dat mensen actie ondernemen en proberen effecten te bereiken. Bij de gemeente Hengelo is de gedrevenheid en het nemen van initiatief van één persoon belangrijk geweest. Door twee projecten op gemeentelijke gebouwen te koppelen in één aanvraag werd voldaan aan de eisen van de tenderregeling. Vantevoren was niet bekend of dit was toegestaan. Het is gewoon geprobeerd. Het verhaal van Windesheim: “Het gezamenlijke zonnepanelenproject van Hogeschool Windesheim en de wijk Schellerheem kende een voortvarende start. Dit was vooral te wijten aan een inwoner van Zwolle die kennis had van de tenderregeling. Hij nam het initiatief waarbij de wijk en de hogeschool bij elkaar werden gebracht. Hierdoor werd voldaan aan de eis van de tenderregeling om een bepaalde hoeveelheid kWh te leveren en de deelname van minimaal 25 deelnemers. Een deel van het succes is ook te danken aan de werkwijze en het enthousiasme van Windesheim”. “ We zijn de zonnigste wijk van Zwolle. Het zou mooi zijn als heel Zwolle ons voorbeeld volgde”. e. Lokale uitvoering wekt vertrouwen Bij meerdere projecten is gemeld dat het werken met lokale bedrijven, zoals leveranciers en installateurs positief effect heeft. Ook het werken met eigen adviseurs uit de agrarische wereld bij LTO was succesvol. Die bedrijven en adviseurs hebben door hun bekendheid en vertrouwen gemakkelijk toegang tot de markt. Het verhaal van Dalfsen Om de regeling 2 MW bij bedrijven te realiseren deed Dalfsen het project met lokale en bekende leveranciers, die kennis hebben van zonnepanelen, er advies over kunnen geven en het kunnen plaatsen. Bij de door de gemeente opgestelde subsidieregeling had de grootste inschrijver (qua MW’s) voorrang. Dit betekende dat bedrijven samen gingen werken en samen een aanvraag voor subsidie hebben ingediend. De bedrijven hebben er uiteindelijk zelf voor gekozen de uitvoering door een lokaal bedrijf te laten uitvoeren. f. Duidelijke visie en koers leiden tot resultaat Er zijn veel mogelijkheden om te komen tot doelen rondom energiebesparing. Door duidelijk af te bakenen waar potentieel zit en daar de actie echt op in te zetten, kan veel meer effect bereikt worden dan op alle deelgebieden een beetje in te zetten. Het verhaal van de energievisie ROVA noemt het opstellen van een Energievisie voor Noordwest Overijssel de eerste stap in de goede richting. Aan de hand van deze visie bleek waar de kansen voor biomassa, zon, energiebesparing en wind in Noordwest Overijssel aanwezig zijn. Hierdoor kon gericht gewerkt worden en de koers voor het gebied bepaald worden.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
65
4.4.3
Wat kan beter Naast de successen die er gehaald zijn met zonenergie is er door de geïnterviewden ook een aantal punten genoemd waarop het beter kan. Het gaat dan om: a. b.
De tender- en subsidieregelingen afstemmen op de praktijk Initiatieven met effect stimuleren ook al vallen zij buiten de bedachte kaders van de provincie.
“Betrek gemeenten bij het opstellen van een tenderregeling: lever maatwerk en kader niet teveel in” a. De tender- en subsidieregelingen afstemmen op de praktijk De subsidies en tenderregelingen zijn belangrijken instrumenten om op het gebied van zonneenergie resultaten te behalen. Met name over de eisen van de tenderregeling(en) zijn kritische opmerkingen geplaatst. Er wordt gesteld dat sommige eisen niet aansluiten op de praktijk en wat er leeft in het werkveld. Eisen die te ver afstaan van de praktijk remmen de deelname, zo wordt gemeld. Verder zou de provincie meer in kunnen springen op lokale behoeften en/of initiatieven. Ook hierdoor wordt meer massa gecreëerd. Aanbevelingen die worden gegeven zijn Denk daarom als provincie na over de strekking van een regeling en stem die meer af met gemeenten en partners. Het verhaal van ROVA “Over de tenderregeling is ROVA kritisch. Het bedrijf vindt een aantal eisen remmend voor de uitvoering en dus de uiteindelijke opbrengst in Overijssel. ROVA: “laat de geografische beperking los, honoreer elke gebundelde aanvraag en houdt de afhandeltijd tussen aanvraag en honorering zo kort mogelijk”. Hoe lager de drempels des te hoger de deelname en dus een goede push voor duurzame energieopwekking, aldus ROVA”. b.
Initiatieven met effect stimuleren ook al vallen zij buiten de bedachte kaders van de provincie Soms komen er van uit het veld mooie ideeën langs, die het waard zijn om verder te ontwikkelen, vaak met een duwtje in de rug van de provincie. Het is van belang hier op te kunnen inspelen en niet te vast te blijven hangen in eerder opgestelde kaders. Gemeente Hengelo geeft bijvoorbeeld aan dat er soms mooie initiatieven uit het veld komen, die (net) niet aan de eisen van bijvoorbeeld de tender voldoen, maar wel een mooie besparing opleveren. Het gaat er eigenlijk om of je strakke regels moet stellen of voor bijzondere ideeën altijd extra ruimte moet hebben. In Dalfsen is een prijsvraag geweest over energiebesparing genaamd ‘2 megawatt bij bedrijven’. Twee clusters leverden een goed voorstel vanuit het MKB en vanuit de agrarische sector. MKB won. Het agrarische voorstel had echter ook potentie en zou blijven liggen wat erg jammer was, Stmuland heeft toen samen met de gemeente Dalfsen een aanvraag ingediend bij Leader+ (Europese subsidie) en zo is een deel van de aanvraag toch gehonoreerd. Oftewel je kunt ook samen verder zoeken naar andere mogelijkheden als de regeling niet past. “Mooie initiatieven uit het veld passen niet altijd binnen het plaatje wat de provincie heeft bedacht” Een randvoorwaardelijk punt dat opvalt is de lage energieprijs. Het realiseren van zonprojecten bij bedrijven wordt in feite belemmerd door het feit dat bedrijven energie kunnen inkopen voor een goedkoop tarief. Daarom is het niet aantrekkelijk om te investeren.
4.4.4
Rol provincie “Overijssel is voorloper Energiefonds Overijssel. Erg goed de stevige inzet van Essent-middelen” Provincie jaagt goed aan en betrekt alle partijen De geïnterviewden zijn zeer tevreden over de provinciale rol als aanjager en vinden dat die goed is opgepakt. Partijen zijn verder erg positief over de samenwerking, de werking van de tenderregeling, de interesse vanuit de organisatie en het afhandelen van vragen. Er is veel waardering voor het feit dat provincie Overijssel voorloper is met Energiefonds Overijssel. Provincie toont interesse De samenwerking met de provincie is goed. Er wordt steeds contact gehouden, ook tijdens een aanvraagproces voor bijvoorbeeld de tender. Er is interesse voor een project en vragen worden snel afgehandeld.
66
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Een aanspreekpunt bij provincie belangrijk De ondersteuning vanuit de provincie iss goed en het hebben van een vast aanspreekpunt is belangrijk. “De provincie dacht mee bij het maken van de subsidieregeling en geld wat na afloop overbleef van de tender mocht worden behouden voor inzet op energie buiten de regeling om. Die coulante houding wordt erg gewaardeerd”. Meer realisme in eisen aan regelingen noodzaak Naast positieve reacties zijn er ook aandachtspunten voor de provincie. Eisen afstemmen aan de praktijk De eisen en verplichtingen vanuit de tenderregeling worden niet altijd als realistisch beschouwd en zouden beter afgestemd kunnen worden op de praktijk. Daardoor zal er meer deelname zijn en dus meer opbrengst. Aandacht vasthouden Ook is gesteld dat er na de uitvoering van een project weinig contact meer met de provincie is. Mensen blijven actief met hun project doorgaan en hebben behoefte aan betrokkenheid van de provincie. “Het is goed dat nu in een evaluatie terug wordt gekeken”.
4.4.5
Waar liggen kansen De geïnterviewden noemen de volgende kansen: a. Successen en voorbeelden actief uitdragen en delen b. Verschillende vormen van financiering aanbieden c. Tenderregeling laagdrempelig maken en afstemmen op de praktijk d. Kansen pakken en ook uitvoeren e. Opgewekte zonne-energie ook leveren aan de omgeving a. Successen en voorbeelden actief uitdragen en delen Een veel gehoorde opmerking is dat de provincie successen meer kan delen en de goede voorbeelden uit de provincie meer kan laten zien. Hierdoor kunnen initiatiefnemers elders profiteren en krijgen goede projecten meer opvolging en creëer je meer massa. Een provincie die er meer op uittrekt en zich meer laat zien wordt als kans gezien. Met een website alleen kom je er niet, kom uit je schulp en bezoek bijvoorbeeld hogescholen. “Loop te koop met successen, laat het zien, zet de provincie op de kaart” b. Verschillende vormen van financiering aanbieden Er zit weliswaar en spanningsveld op het gebied van subsidieverstrekking, maar financiering kan ook via een andere aanpak. Sommigen vinden dat subsidies de marktontwikkeling remmen en de prijs voor zonnepanelen momenteel zover gedaald is dat de markt het nu zelf kan overnemen. De provincie zou de financiering anders in kunnen steken en moeten zoeken naar ander financieringsvormen. Voorbeelden zijn leningen tegen laag tarief of leaseconstructies. Op deze wijze kun je blijven stimuleren en aanjagen. Het verhaal van ROVA ROVA bekijkt nu ook andere vormen van financiering zoals lease, lening, huur. In Noord-West Overijssel kan dit een interessante optie zijn voor woningcorporaties, die daarmee zonder eigen geld in verduurzaming van de woningvoorraad kunnen investeren. Ook voor particuliere woningeigenaren met een geschikt dak, maar zonder het benodigde geld op de bank kan dit een interessante optie zijn. Hiermee kan massa gecreëerd worden! c. Tenderregeling laagdrempelig maken en afstemmen op de praktijk De eisen die vanuit een tender worden gesteld zijn als remmend ervaren. Door een tenderregeling laagdrempelig te maken en maatwerk te leveren wordt de kans op meedoen vergroot en meer resultaat geboekt. Een voorbeeld is een verplichting vanuit de tender dat bedrijven die meedoen binnen een straal van 5-6 kilometer van elkaar moeten liggen. Een dergelijke eis werkt niet op het platteland en sluit de agrarische sector al uit om mee te doen. d. Kansen pakken en ook uitvoeren Bij de subsidieaanvragen in de gemeente Dalfsen was de afspraak dat het winnende initiatief zou worden gehonoreerd. Een aantal agrariërs had ook een aanvraag ingediend, maar dat kwam niet als winnende uit de bus. Het ging om een project dat, evenals het winnende project, 2 Megawatt aan energie zou opleveren. Deze tweede mooie kans is nu blijven liggen.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
67
“Deze kans had je als overheden toch moeten pakken” e. Opgewekte zonne-energie ook leveren aan de omgeving Bij het opwekken van zonne-energie is er nu een onbalans. Er zouden mogelijkheden moeten zijn, waardoor de opgewekte energie ook door de omgeving afgenomen kan worden. De provincie zou hier meer energie op kunnen zetten door te verkennen wat de mogelijkheden zijn, waar die overschotten in Overijssel aanwezig zijn en hoe daar actie op gezet kan worden.
4.4.6
Toekomstbeeld 2030 Vliegveld Twente vol met zonnepanelen? Door de geïnterviewden is een doorkijkje gegeven naar 2030. De meeste woningen zullen dan energieneutraal zijn. Zonnepanelen alleen zijn hiervoor niet voldoende, zeker niet bij bedrijven. Boerderijen wekken zoveel energie op dat voorzien kan worden in hun eigen energiebehoefte maar ook (deels) in die van het dorp. Er zullen nieuwe methoden zijn om energie op te slaan en anders te distribueren. Het vliegveld Twente zal vol staan met zonnepanelen en windturbines.
4.4.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Het thema zon heeft potentieel en staat dicht bij de burger. Het beleid op dit thema wordt positief beoordeeld. De provincie heeft breed ingezet en via diverse projecten en verschillende constructies geprobeerd zonenergie in Overijssel een push te geven. Door volledige financiering of via tenderregelingen zijn diverse projecten op gemeentelijke bebouwing, bedrijfsgebouwen en agrarische gebouwen gestimuleerd en aangejaagd en zijn er resultaten behaald. De plaatsing van zonnepanelen heeft als een positief bijeffect dat het werkgelegenheid oplevert. Denk daarbij aan de banen die ontstaan bij plaatsing van panelen in de nieuwbouw of bij renovatie en bij de productie.De vraag kan nu worden gesteld welke rol de provincie nog moet spelen op de markt van zonnepanelen. De particuliere markt kan al zonder de provincie, welke rol moet de provincie nog spelen op de markt voor bedrijven? Bij woningen van woningcorporaties kan nog veel gewonnen worden. Verken daarbij andere vormen van financiering. Tot slot is het belangrijk om als provincie na het aanjagen en realiseren van projecten branche en ondernemers de uitvoering zelf te laten vormgeven. Zonnepanelen voor iedereen Het thema zon is de afgelopen jaren breed in de provincie uitgerold. Doordat de prijzen van zonnepanelen flink gedaald zijn en er landelijk meerdere acties hebben plaatsgevonden om zonenergie bij de huishoudens bekend en geaccepteerd te maken, is de opbrengst sterk gestegen. Aanbevelingen Verken en organiseer andere vormen van financiering. Een markt waar nog veel te winnen is bij de woningen van woningcorporaties. Heroverweeg instrumenten als subsidies. De afgelopen periode hebben subsidies tot vertraging geleid doordat consumenten en bedrijven hun aankopen uitstelden, al wachtend op een nieuwe of betere subsidieregeling. Tenderregeling en subsidies succesvol De financiële ondersteuning voor zonnepanelen heeft duidelijk effect opgeleverd, ook gezien de bereikte hoeveelheid geïnstalleerd vermogen. Aanbevelingen Overweeg welke rol de provincie moet spelen op de markt van zonnepanelen. De particuliere markt kan al zonder de provincie, welke rol moet de provincie nog spelen op de markt voor bedrijven? Maak praktisch werkbare financieringsregelingen, die goede initiatieven niet buiten sluiten. Laat na het aanjagen en realiseren van projecten de branche en ondernemers de uitvoering zelf vormgeven
68
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
69
4.5
Wind Opwekking van elektriciteit vindt plaats via windturbines. Tegenwoordig zijn windturbines gemiddeld 100 meter hoog. Windturbines zijn niet onomstreden. Bij voornemens om windturbines te plaatsen is regelmatig veel weerstand vanuit de omwonenden. In Overijssel is het niet toegestaan om windturbines overal te plaatsen en gelden er beperkingen die zijn vastgelegd in het provinciaal ruimtelijk beleid. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.5.1 t/m 4.5.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.5.1
Beleidsinspanningen provincie Beleid De provincie richt zich bij windenergie primair op ruimtelijke ordening en vergunningverlening, zodat er voldoende geschikte locaties zijn waar turbines geplaatst kunnen worden. Het beleid voor windenergie is sinds 2009 vastgelegd in de Omgevingsvisie. Plaatsing van windturbines is in Overijssel toegestaan in zogenaamde kansrijke zoekgebieden. Daarnaast biedt het ruimtelijk beleid van de provincie ook mogelijkheden voor plaatsing van windmolens in de overige gebieden (o.a. op de grotere bedrijventerreinen (> 40 ha) en langs infrastructuur. Plaatsing is niet mogelijk binnen de uitsluitingsgebieden waaronder de EHS en de Nationale parken en Nationale landschappen. Onderstaande kaart uit de Omgevingsvisie laat de kansrijke zoekgebieden, de uitsluitingsgebied en en overige gebieden zien.
Bron: Omgevingsvisie Overijssel (2009) De provincie zal alleen nog medewerking verlenen aan verzoeken tot het opstellen van een inpassingsplan op basis van de Crisis en herstelwet, als een initiatief is gelegen in één van de kansrijke zoekgebieden. Ook voor
70
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
dergelijke initiatieven geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappe lijke inpassing op basis van de aanwezige gebiedskenmerken. Het al dan niet medewerking verlenen aan initiatieven die zijn gelegen in de overige gebieden moet op lokaal niveau worden afgewogen. Initiatieven in de Groene omgeving moeten gerealiseerd worden in windparken met een minimaal vermogen van 2 MW per windturbine. Als initiatieven van gemeenten en particulieren te weinig vermogen opleveren, zullen in de kansrijke zoekgebieden zo nodig de beschikbare provinciale instrumenten worden ingezet. Doelstellingen Provincie Overijssel heeft met het Rijk afgesproken in 2020 tenminste 80 MW voor Overijssel te realiseren. In de Omgevingsvisie Overijssel is naast deze doelstelling tevens de doelstelling opgenomen windmolens in te passen op basis van een goed landschappelijk ontwerp conform de gebiedskenmerken. In het programmaplan Nieuwe Energie is een doelstelling opgenomen van minimaal 40 MW opgewekte energie uit wind in 2015 (circa 12 windturbines). Instrumenten De inzet van instrumenten en middelen is sinds 2011 veranderd. Aanvankelijk was in het kader van het programma Energiepact een subsidieregeling opgesteld. Deze regeling diende als ondersteuning voor initiatieven, zoals subsidies voor kleine haalbaarheidstudies en een tenderregeling. Sinds november 2011 investeert de provincie echter niet meer financieel in windenergie. Dit naar aanleiding van de motie Mulder (november 2011). De motie is ook de reden waarom windenergie niet is opgenomen in Energiefonds Overijssel. De rol van de provincie richt zich primair op het realiseren van 80MW in 2020. Voor het realiseren van windenergie in de kansrijke zoekgebieden maakt de provincie prestatieafspraken met gemeenten. Dit houdt in enerzijds het faciliteren en overleggen met gemeenten en initiatiefnemers en anderzijds het beoordelen van aanvragen voor vaststelling van inpassingsplannen op basi van de Crisis- en Herstelwet. In de Crisis- en Herstelwet (artikel 9e , lid 2 Chw, onderdeel Elektriciteitswet) is vastgelegd dat Provinciale Staten toepassing geven aan de bevoegdheid om een inpassingsplan vast te stellen als een initiatiefnemer dit schriftelijk aan hen verzoekt en als de betrokken gemeenteraad een aanvraag van de initiatiefnemer voor wijziging van een bestemmingsplan voor de betrokken windmolenlocatie heeft afgewezen. Dit betekent dat PS het verzoek voor vaststelling van een inpassingsplan voor een windmolenlocatie in behandeling moeten nemen en vervolgens beoordelen of de locatie in overeenstemming is met provinciaal beleid en met een goede ruimtelijke ordening. Prestaties Tot en met 2012 zijn er in Overijssel windturbines operationeel met een totale capaciteit van 26 Megawatt. Planologisch is er momenteel ruimte voor 4 windturbines met een extra capaciteit van 12 MW (gemeente Kampen). Hiermee zit de provincie ongeveer halverwege de doelstelling van 2020. De gemeente Deventer heeft hetbestemmingsplan voor de plaatsing van 2 turbines vastgesteld en hiervoor een omgevingsvergunning verleend.Daarnaast is er een principeverzoek voor een inpassingsplan voor de plaatsing van een aantal windmolens ingediend voor het gebied Dedemsvaart Zuid van de gemeente Ommen. De verwachting is dat met de nu bekende initiatieven (toezegging gemeenten, plannen ondernemers) de doelstelling van 80 MW in 2020 gehaald wordt. “Wind is een kwestie van lange adem”
4.5.2
Wat werkt
In de gesprekken is binnen het cluster wind een aantal succesfactoren benoemd. De belangrijkste die door de geïnterviewden worden genoemd zijn: a. b. c. d. e.
De komst van de Crisis- en Herstelwet Samen optrekken en kennis delen Bestuurlijk klimaat en duurzaamheidambitie Een eerlijk en consistent verhaal vertellen Goede onderbouwing van plannen
a. De komst van de Crisis- en Herstelwet Met de komst van de Crisis en Herstelwet werd een actievere rol en houding van de provincie geëist. Vanuit deze wet geldt de juridische plicht voor provincie en Rijk om in zoekgebieden inpassingsplannen te maken. Deze verplichting geldt op het moment dat een gemeente een negatief besluit neemt over een initiatief. De provincie zal al dan niet op verzoek van een initiatiefnemer een inpassingsplan moeten opstellen. De regie hiervan ligt bij de provincie. De inwerkingtreding van de wet heeft geleid tot een actievere rol van de provincie en het daadwerkelijk invullen van locaties.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
71
Crisis- en herstelwet De crisis- en herstelwet zorgt voor tientallen miljarden aan extra investeringen op korte termijn. Volgens de regering is dit goed voor de werkgelegenheid, vooral in de bouwsector. Op die manier draagt de wet bij aan het bestrijden van de economische crisis en een duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland. De Crisis- en herstelwet is op 16 maart 2010 aangenomen door de Eerste Kamer en trad op 31 maart 2010 in werking. Windparken van 5 tot 100 MW De crisis- en herstelwet heeft ook consequenties voor windenergie. Voor windparken tussen de 5 en 100 MW is bepaald dat het een provinciaal belang betreft. In de praktijk betekent de Crisis- en herstelwet dat een initiatiefnemer voor een windpark tussen 5 en 100 MW zich allereerst meldt bij de betreffende gemeente. Planologische procedure Indien de gemeente weigert om ten behoeve van het windinitiatief het bestemmingsplan vast te stellen of te wijzigen, kan de initiatiefnemer een beroep doen op de provincie. PS zijn bevoegd om op verzoek van een initiatiefnemer gronden aan te wijzen voor windmolens en daarvoor een inpassingsplan te maken. Dit kan gaan om de gronden waarvan de gemeente de wijziging van een bestemmingsplan heeft afgewezen, maar ook om andere gronden. Er mag dus worden uitgeweken naar een alternatieve locatie. Vergunningen Verder zijn Gedeputeerde Staten (GS) de bevoegde instantie voor het verlenen van de benodigde vergunningen. Dit is ook het geval indien een gemeente wel meewerkt ten aanzien van het vaststellen of wijzigen van het bestemmingsplan. Als Gedeputeerde staten van mening zijn dat het niet tot versnelling leidt als de provincie de vergunningen verleent, kunnen zij besluiten de coördinatieregeling niet toe te passen. Hiermee valt de beslissing voor de vergunningen die onder de coördinatieregeling vallen weer terug naar de gemeente. Gemeenten die zelf actief meewerken aan windenergie kunnen de provincie dus verzoeken van de coördinatieregeling af te zien. b. Samen optrekken en kennis delen Wat goed werkt is samen optrekken in windenergieprojecten en kennis delen. Mooi voorbeeld is een windturbineproject waarin Zwolle en Dalfsen intensief samenwerkten en waarbij kennis van een windturbineproject in Zutphen is benut. Het verhaal van Dalfsen “Dalfsen kent één project op het gebied van windenergie: het plaatsen van 4 windturbines in Nieuwleusen-west, in het grensgebied met Zwolle. Het project liep al sinds 2002. Vanaf dat moment zijn er verkenningen gemaakt en kansrijke gebieden aangewezen. In Dalfsen zijn twee grote zoekgebieden aangewezen: Dalfserveld en Nieuwleusen-west. In 2008 is de beslissing door de gemeenteraad genomen om het project werkelijk uit te voeren. In dit project is samen opgetrokken met de gemeente Zwolle, die ook vier windturbines heeft geplaatst aan hun zijde van de gemeentegrens. Samenwerking met Zwolle verliep goed en we konden kennis delen en samen optrekken. Er is bijvoorbeeld één MER-rapport voor beide windparken opgesteld en behandeling van het bestemmingsplan is ook gezamenlijk gedaan bij de Raad van State”. c. Bestuurlijk klimaat en duurzaamheidambitie Het bestuurlijk klimaat binnen een gemeente is van cruciaal belang voor de realisatie van windenergie. In Hardenberg stonden bestuur en raad aanvankelijk afwijzend tegenover windenergie. Pas toen er een initiatief uit één van de zoekgebieden werd het voor het bestuur aantrekkelijker. Belangrijk daarbij was de duurzaamheidambitie van de gemeente waardoor het gemeentebestuur positiever ging staan tegen windenergieprojecten. d. Een eerlijk en consistent verhaal vertellen Windenergie ligt gevoelig. Wat daarbij erg belangrijk is en goed werkt is een eerlijk en consistent verhaal van bestuurders. Door steeds dezelfde boodschap uit te dragen naar alle betrokken partijen toe, en hieraan vast te houden, schepte vertrouwen en duidelijkheid naar iedereen toe. Het verhaal van Hardenberg “In Hardenberg waren drie zoekgebieden waarvan er maar één volgens de bestuurders geschikt was. Dit is steeds zo uitgedragen en vastgehouden. Dit geeft vertrouwen.” “Eerlijk communiceren wat je precies wilt” en “niet naar de mond praten” e. Goede onderbouwing van plannen Daar waar initiatiefnemers windturbineprojecten beter onderbouwen met o.a. onderzoek naar slagschaduw en geluid is er meer ruimte voor realisatie.
72
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Voorbeeld is het windturbineproject in Ommen/Hardenberg waar de initiatiefnemende boeren meer uitgebreid onderzoek hadden laten doen dan een andere initiatiefnemer die de plannen meer globaal had uitgewerkt. De laatste kreeg toestemming voor minder windturbines.
4.5.3
Wat kan beter Uit de interviews komen een aantal punten naar voren die beter kunnen. Zo zou er compensatie moeten komen voor omwonenden van windturbineprojecten. Als voorbeeld werd genoemd korting op zonnepanelen. Initiatiefnemers hebben hier ruimte voor binnen de projecten. Uit de interviews blijkt verder dat verbetering mogelijk is door meer ruimte te bieden voor windenergie en consistent, duidelijk en transparant te zijn naar betrokken partijen. Met deze houding heb je meer invloed en grip op het uiteindelijke resultaat. De waarneming is dat de provincie initiatieven aanvankelijk steunt en zich daarna terugtrekt, om wat voor reden dan ook. Er is tot slot behoefte bij partijen om meer betrokken te zijn bij inpassingsplannen.
4.5.4
Rol provincie Provincie actiever geworden Tot aan de beleidsmatige keuze voor zoekgebieden en de komst van de Crisis- en Herstelwet is de ervaring van geïnterviewden dat de provincie te ver van de praktijk stond en zich weinig actief opstelde bij windenergieprojecten in gemeenten. Met de komst van de wet is de provincie genoodzaakt om zich binnen zoekgebieden actiever op te stellen en meer met gemeenten samen te werken. De rol van de provincie is in die zin verbeterd. Betrek partijen nog meer Ondanks dat de provincie binnen de zoekgebieden een actievere opstelling heeft gekregen wordt toch een grote afstand met de praktijk ervaren. Boodschap aan de provincie is om partijen nog meer te laten meedenken met plannen en gezamenlijk te zoeken naar oplossingen. Uit de interviews blijkt dat niet altijd alle initiatiefnemers een gelijkwaardige inbreng hebben in windturbineprojecten en dat belangrijke kennis van initiatiefnemers daarmee mogelijk onbenut blijft. “Qua beleid verschillen andere provincies niet veel met Overijssel, maar het ligt aan de houding en medewerking van andere provincies dat we daar wel successen behalen. Daar worden we uitgenodigd om mee te praten en mee te denken en de plussen en minnen worden gezamenlijk afgewogen” Provincie blijf betrokken Daarnaast zou de provincie bij het maken van een inpassingsplan zich actiever moeten opstellen en na vaststelling ook meer betrokken moeten blijven. Het verhaal van Hardenberg “De afstand tussen de provincie en de praktijk wordt als te groot ervaren. Alleen een eis te stellen om met een inpassingsplan te komen is niet voldoende. “Daar moet je als provincie veel korter opzitten”. “Nu wordt bijvoorbeeld door een landschapsarchitect een plaatje geschetst wat op het oog het mooist staat, maar er wordt geen rekening gehouden met de grondposities”. Frustratie over kansen buiten zoekgebieden Met de keuze voor zoekgebieden voor windenergieprojecten in 2009 is door veel initiatieven die buiten deze zoekgebieden liggen een streep gezet ondanks de (soms jarenlange) voorbereidingen die als waren genomen. In de interviews is door initiatiefnemers hun frustratie geuit over deze beleidswijziging.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
73
Het verhaal van Raedthuys “Wij hebben de indruk dat de provincie aanvankelijk wel genegen is om mee te werken aan ideeën of plannen, maar vervolgens weinig standvastigheid toont en daadkracht ontbeert. Hierdoor is Raedthuys bij een aantal projecten buitenspel gezet. Zo is in 2000 al besloten dat er in Twenterand, locatie Oosterweilanden, windmolens kunnen staan. In 2006 hebben wij hiervoor een verzoek bij de gemeente ingediend. De provincie stond aanvankelijk positief tegenover de plannen en communiceerde dit naar de gemeente. Nadat het plan voor vier molens door de gemeente Twenterand was afgewezen, heeft Raedthuys bij de provincie een verzoek ingediend voor het opstellen van een inpassingsplan. In het kader van de Crisis- en Herstelwet had de provincie de gemeente kunnen overrulen, maar deed dit niet. Er werd gezegd dat de locatie buiten de kansrijke zoekgebieden ligt in Overijssel. Dit ruimtelijk argument wordt steevast door de provincie gehanteerd naar aanleiding van de Omgevingsvisie. Wij vinden dat de provincie te weinig lef toont en ook buiten de kansrijke zoekgebieden windenergie kan realiseren als er zich projecten aandienen die (zeer) kansrijk zijn. Deze houding van de provincie leidt tot verspilling van geld en energie. Wij zijn blij dat de provincie vooralsnog wel achter het plan in Ommen/Hardenberg staat.” Behoefte aan vast contactpersonen bij provincie De vele personele wisselingen bij de provincie worden als lastig ervaren. Hierdoor valt kennis weg en relaties moeten weer opgebouwd worden. “Het is lastig dat er veel wisseling van personeel is. Hierdoor valt kennis weg en moeten relaties telkens weer opgebouwd worden. In politiek gevoelige dossiers is het wel handig om te weten met wie je van doen hebt”.
4.5.5
Waar liggen kansen Kansen op het versnellen van windenergieprojecten zijn er volgens de geïnterviewden door minder vast te houden aan de aangewezen kansrijke zoekgebieden en door omwonenden te betrekken bij initiatieven. a. b.
Ook buiten de kansrijke zoekgebieden mogelijkheden bieden Omwonenden meer betrekken en laten meeprofiteren
a. Ook buiten de kansrijke zoekgebieden mogelijkheden bieden Buiten de kansrijke zoekgebieden liggen er ook mogelijkheden voor de realisatie van windenergie. Er wordt geadviseerd om die locaties ook mee te nemen in de aanpak, zodat alle mogelijkheden binnen Overijssel worden benut. De doelstelling van 80 Megawatt wordt op die manier sneller en eenvoudiger gehaald. Bovendien wordt te sterke concentratie van windmolens voorkomen. Er liggen bijvoorbeeld ook kansen langs wegen en op bedrijventerreinen. Door de sterke focus op het ruimtelijk beleid mist Overijssel kansen op financiële en ruimtelijke participatie en koppeling met lokale initiatieven op het gebied van energie. Tijdens de interviews is als voorbeeld het beleid in Duitsland genoemd. Daar lijkt het veel meer vanzelfsprekend om duurzame energie op te wekken. In veel gebieden staan windturbines en tref je ook solitaire windmolens aan. Dat is in Nederland ongeveer uitgesloten. “De manier waarop windmolenlocaties worden aangewezen is niet goed. Door vooraf plekken aan te wijzen creëer je tegenstand” Burgerpanel Overijssel De helft van de inwoners van Overijssel is positief over windmolens in de directe woonomgeving en 18% is negatief. Inwoners in de steden zijn grotere voorstander van windmolens dan inwoners op het platteland. b. Omwonenden meer betrekken en laten meeprofiteren Door goed op te letten waar je als provincie windmolenlocaties aanwijst kun je weerstand wegnemen. Nu zijn vooraf plekken aangewezen en is er op voorhand weerstand gecreëerd bij de lokale bevolking. Door het huidige beleid meer los te laten ontstaan er meer mogelijkheden om windenergie te realiseren. Omwonenden worden nu te weinig bij initiatieven betrokken en wordt de kans ontnomen om mee te praten en mee te denken. Dit gaat ten koste van het draagvlak die noodzakelijk is om windenergie te realiseren. Daarnaast kun je ook meer draagvlak creëren en windenergie dichter bij de burger brengen door omwonenden tegemoet te komen door een vorm van compensatie aan te bieden. Laat omwonenden meepraten, betrek ze en compenseer ze.
74
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Het verhaal van Dalfsen “In die tijd speelde burgerparticipatie in windprojecten nog niet direct. Nu zou de gemeente het anders doen. Er is een amendement aangenomen bij het klimaat en duurzaamheidsbeleid dat bij een eventueel volgend project de opbrengsten terug moeten vloeien naar de lokale gemeenschap.”
4.5.6
Toekomstbeeld 2030 Meer burgerparticipatie bij windturbineprojecten? De geïnterviewden hebben ten aanzien van windenergie verschillende toekomstbeelden. De huidige doelstelling van 80 Megawatt ligt in 2030 hoger en zijn er meer windturbines in Overijssel. Windenergie genereert een duurzaam inkomen voor boeren en er wordt meer gebruik gemaakt van windenergie langs grote wegen. Tot slot wordt bij windturbineprojecten veel meer gebruik gemaakt van een goede burgerparticipatie.
4.5.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf d e belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Binnen wind zijn er voldoende initiatieven voor windturbinelocaties om de ambitie in 2020 te halen. Niet alle potentieel aan windenergie binnen Overijssel wordt echter benut. Dit heeft niet alleen te maken met de (ervaren) strakke ruimtelijke insteek van het beleid via kansrijke zoekgebieden maar ook door onvoldoende politiek en bestuurlijk draagvlak bij gemeenten. Het beeld van gemeenten en initiatiefnemers is dat eventuele geschikte locaties buiten de zoekgebieden niet mee doen. Dit is echter wel degelijk mogelijk als gemeenten hier positief over besluiten (zie Kampen en Deventer) en de initiatieven passen binnen het ruimtelijk provinciaal beleid (w.o. gebiedskenmerken en landschappelijke inpassing). Duidelijk is wel dat de provincie buiten de kansrijke gebieden geen actieve rol speelt richting gemeenten en initiatiefnemers. Bij het opstellen van inpassingsplannen binnen de kansrijke zoekgebieden is behoefte aan meer betrokkenheid van de provincie. Belangrijk is dat alle initiatiefnemers en marktpartijen worden betrokken en hun kennis wordt benut. Tot slot kunnen omwonenden nog meer betrokken worden bij initiatieven om zo het draagvlak te vergroten. Het mee laten profiteren van een gebied waar windturbines worden geplaatst biedt kansen. Overweeg voor de kansrijke zoekgebieden een windvereniging op te richten. Meer ruimte bieden voor het plaatsen van windturbines Met het huidige tempo van de invulling van windturbinelocaties en het aantal initiatieven waaraan nog wordt gewerkt, is de inschatting dat de huidige ambitie van de provincie in 2020 behaald zal worden. Door strikt vast te houden aan de doelstelling van 80 Megawatt wordt echter niet alle potentieel aan windenergie binnen Overijssel benut door de strakke ruimtelijke insteek van het beleid. De provincie zou een actievere houding kunnen aannemen bij de kansrijke initiatieven buiten de zoekgebieden, ook al is dit in beginsel een lokale (politiek-bestuurlijke) afweging. Aanbeveling Speel actiever in op projecten die zich aandienen of mogelijk zijn buiten de kansrijke zoekgebieden. Ook daarbuiten is opwekking van windenergie mogelijk. Mogelijkheden liggen er bijvoorbeeld langs infrastructuur en op bedrijventerreinen. Een actievere en meer betrokken rol van de provincie De rol bij het opstellen van inpassingsplannen wordt als te minimaal beschouwd en ook daarbij zou de provincie een grotere rol kunnen spelen en ook in het vervolgtraject. De houding en opstelling van de provincie naar het werkveld toe is sinds de komst van de Crisis- en Herstelwet weliswaar verbeterd, maar ook qua samenwerking met gemeenten, initiatiefnemers en bewoners van gebieden zijn er meer kansen die nu niet benut worden. De betrokkenen verwachten van de provincie een actievere opstelling door veel meer de samenwerking te zoeken met gemeenten, initiatiefnemers en betrokken partijen. Door dichter op de praktijk te zitten, mee te denken en te luisteren, kan de provincie meer invloed uitoefenen. Zorg er ook voor dat in de samenwerking alle partijen betrokken worden, zodat alle kennis benut wordt. Hierdoor wordt meer draagvlak gecreëerd. Een actievere rol en houding zal leiden tot betere en snellere resultaten. De oproep aan de provincie is om de initiatiefnemers niet alleen voor de uitvoering te laten staan. Aanbeveling Betrek standaard alle initiatiefnemers en marktpartijen bij het opstellen van inpassingsplannen; benut hun kennis, en lobby ook bij de gemeenten om de plannen te realiseren
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
75
Omwonenden meer betrekken bij initiatieven Om het draagvlak voor het thema windenergie te vergroten is het nodig om bewoners bij windturbinelocaties meer bij projecten te betrekken. Uit de peiling onder het burgerpanel blijkt dat 50% positief en 29% neutraal staat ten opzichte van windenergie. Dat is een aanwijzing dat er draagvlak is voor het gebruik van windenergie. Omdat bewoners na de realisatie van een windturbinepark dagelijks met de effecten van geplaatste turbines te maken hebben is het redelijk om de bewoners in het betreffend gebied mee te laten profiteren. Aanbevelingen Laat omwonenden meepraten over een project en betrek ze erbij. Daardoor voelen ze zich serieus genomen en het leidt tot meer draagvlak voor bij realisatie.
Overweeg voor de kansrijke zoekgebieden een windvereniging op te richten. Dit is een manier om van onderop initiatieven te laten ontstaan. Vanuit de vereniging kunnen projecten worden gegenereerd binnen randvoorwaarden. Bewoners en omwonenden worden betrokken en kunnen aan projecten meedoen en meedenken over de aanpak. De provincie Flevoland heeft al een windvereniging opgericht en heeft daarmee goede ervaringen. Daar wordt bottom up gewerkt bij het genereren van projecten binnen gestelde voorwaarden. Hoewel de kennis over inpassing en aanschaf van windturbines in Overijssel wat minder is zou dit een goed idee zijn voor de kansrijke zoekgebieden in Overijssel.
Laat het gebied waar windturbines worden geplaatst meeprofiteren. Stel daarom vanuit een project middelen beschikbaar voor omwonenden om ze te compenseren; dit kan op verschillende manieren, maar maak dit aantrekkelijk en kijk naar de behoeften van de bewoners (denk bijvoorbeeld aan het leveren van zonnepanelen met korting).
76
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
4.6
Bodemenergie Bij bodemenergie wordt de ondergrond benut om warmte te winnen. Dit gebeurd door middel van warmte-koude opslag (open-WKO), bodemwarmtewisselaars (gesloten WKO) en door middel van het gebruik van aardwarmte (diepe geothermie). Warmte-koude-opslag is een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem. De techniek wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen en/of te koelen. Watervoerende lagen in de bodem laten zich uitstekend gebruiken om warmte en koude in op te slaan. In principe worden twee bronnen geboord tot in een geschikte grondwaterlaag, meestal tussen de 20 en 200 meter diep. 's In de zomer gebruikt men het koele grondwater om gebouwen te koelen, het opgewarmde water slaat men op in de bodem totdat het in de winter wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen. Bodemwarmtewisselaars werken in grote lijnen hetzelfde als open systemen (warmte-koudeopslag), alleen wordt er geen grondwater verpompt. Water met een niet-giftig antivriesmiddel wordt door bodemlussen (twee tot vier per huis) gepompt om warmte of koude aan de bodem te onttrekken. Het energetisch rendement is gemiddeld iets lager dan bij open systemen. Gesloten systemen worden meestal per huis aangelegd, maar een collecief systeem voor een appartementencomplex of meerdere woningen kan ook. In tegenstelling tot koude-warmteopslag en bodemwarmtewisselaars gaat het bij aardwarmte om het gebruik van van nature in de grond aanwezige warmte. Vanaf circa 1,8 kilometer in de aardbodem zijn de watervoerende lagen in onze regio warm genoeg om water van 70 graden Celsius of meer te produceren. Dat is voldoende om woningen of kassen te verwarmen In Overijssel liggen er voldoende kansen voor de beschikbare energie in de ondergrond. Op veel locaties is de toepassing van warmte-koudeopslag en bodemwarmtewisselaars mogelijk. Ook kansrijk is het gebruik van aardwarmte in de glastuinbouw. Momenteel wordt in de Koekoekspolder gewerkt aan de realisatie van een aantal aardwarmtebronnen waarop verschillende bedrijven worden aangesloten. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.6.1 t/m 4.6.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.6.1
Beleidsinspanningen provincie
Beleid In het progamma Energiepact (2008) wordt de bodem genoemd als warmtebron om CO 2 -emissie te verminderen. Om het in de bodem beschikbare thermische potentieel te benutten zet de provincie in op regulering, monitoring en actieve informatieverstrekking op de provinciale website over de beschikbaarheid en het gebruik van de ondergrond voor warmte/koude uitwisseling. Ondergronds ruimtelijke ordeningsbeleid is nodig, dat in het kader van het omgevingsvisie in samenhang met het provinciale bodem- en grondwaterbeleid wordt verankerd in de provinciale omgevingsverordening. Om marktinitiatieven mogelijk te maken wil de provincie via haar website actuele informatie verstrekken op welke locaties en diepten de bodem geschikt is voor warmte/koude opslag, waar dat is toegestaan en welk deel daarvan reeds in gebruik/gepland is. Dit geldt ook voor de beschikbaarheid van de bodem voor warmte en/of koudewinning middels bodemwarmtewisselaars. Om deze informatie te kunnen verstrekken zet de provincie in op een meldingssysteem onder voorschriften ter behoud van de thermische balans met rapportageverplichting. Hiermee kan de provincie ontheffing verlenen op een algemeen geldend verbod op warmte uitwisseling met de bodem, dat in de omgevingsverordening kan worden vastgelegd. Omdat het gebruik van warmte/koude opslagsystemen voor de utiliteitsbouw rendabel is, wordt dit niet door de provincie gesubsidieerd. Wel wordt in projecten in de bestaande woningbouw voorzien in aanvullende dekking voor de onrendabele top in de aanleg van een collectief bronsysteem of warmtenetwerk om de beoogde toename van het gebruik van warmtepompen mogelijk te maken. Voor bedrijventerreinen wordt de toepassing van warmte- en koudenetten gestimuleerd (en daarmee het parkmanagement verduurzaamd) door de concessieverlening van de provincie te delegeren naar de parkmanagement organisatie. Hierdoor kan de economische waarde van het warmte/koude opslagpotentieel in het diepe grondwater onder het bedrijventerrein optimaal benut worden.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
77
Voor geothermie wordt ingezet op nader onderzoek om te bepalen of in Overijssel warmte van grote diepte uit de aardkorst gewonnen kan worden. Hiervoor is een proefboring tot enkele kilometers diepte nodig. De beste kansen liggen in de Koekoekspolder. In de Omgevingsvisie (2009) staat dat bij elke gebiedsontwikkeling de potentie van de ondergrond voor bodemenergie in beeld wordt gebracht en dat de haalbaarheid wordt getoetst. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de te verwachten ontwikkelingen in de energiekosten, de realisatiekosten, maar nadrukkelijk ook aan de gebruikskosten (beheer en onderhoud) voor de eindgebruiker. Mede vanuit de ‘Visie op de ondergrond’ worden aanvragen voor WKO-installaties beoordeeld. Hierdoor vindt meer sturing plaats dan alleen vanuit het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst pompt’. In het progamma Nieuwe Energie (2011) wordt ingezet op de realisatie van een tweede aardwarmtebron (Koekoekspolder) en zo mogelijk een derde proefproject aardwarmte, te starten in 2012
Bron: Omgevingsvisie Overijssel (2009) Doelstellingen In het Energiepact (2008) is de doelstelling van de provincie om 60 kiloton CO2 emissie te reduceren door het gebruik van de bodem als warmtebron. Voor warmte/koude opslag wordt een potentieel ingeschat op 35 kiloton CO2-reductie per jaar. Voor diepe geothermie wordt uitgegaan van 25 kton CO2-reductie in 2020. Daarvoor zijn vier aardwarmteprojecten (bronnenparen) nodig. Doelstelling is om tot 2020 drie aardwarmtebronnen te realiseren. Met het programma Nieuwe Energie (2011) wordt de doelstelling in termen van aandeel hernieuwbare energie geformuleerd. Doelstelling voor bodemenergie wordt dan het behalen van minimaal 1.000 terrajoules opgewekte energie uit bodem en aardwarmte in 2020. Om dit mogelijk te maken wordt ingezet op de realisatie van een tweede aardwarmtebron (Koekoekspolder) en zo mogelijk een derde proefproject aardwarmte, te starten in 2012
78
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Instrumenten De belangrijkste provinciale instrumenten binnen het cluster bodemenergie zijn: Vergunningverlening voor open WKO-systemen Projectontwikkelaar voor aardwarmte Financierder voor aardwarmte Prestaties De WKO-kansenkaart (zie kaart boven) die de provincie heeft opgeleverd geeft meer inzicht in de locaties in Overijssel waar open WKO-installaties gerealiseerd zijn en waar ze toegepast kunnen worden. De bodemkansenkaart en de visie op de Ondergrond zijn het vertrekpunt om de inzet en aanpak voor te bepalen. In mei 2013 zijn er 84 open WKO-systemen in Overijssel die een reductie van 11 kiloton CO2 per jaar opleveren en in totaal 171 TJ energie leveren. Het project aardwarmte Koekoekspolder is het eerste geothermieproject in Noordoost Nederland. De Provincie heeft hierin een rol vervuld als projectontwikkelaar en het faciliteren van het vooronderzoek, zoals het uitvoeren van het haalbaarheidsonderzoek, het geologisch onderzoek en het opstellen van de businesscase. Verder heeft de Provincie voor het gebied de opsporingsvergunning aangevraagd en gekregen. Om het project mogelijk te maken hebben de Provincie en de gemeente Kampen een lening verstrekt van respectievelijk 4,5 miljoen en 2,2 miljoen euro. Voor het (gedeeltelijk) wegnemen van financiële risico’s, heeft de Provincie zich garant gesteld voor een bedrag van maximaal 2,4 miljoen euro. In de Koekoekspolder zijn 7 locaties in beeld gebracht voor toepassing/exploitatie van aardwarmte. Er is nu één aardwarmtebron in productie genomen.
4.6.2
Wat werkt De geïnterviewden benoemen de volgende succesfactoren: a. b. c. d. e. f.
Bereidheid van de provincie om risico te nemen en fors te investeren Projectmatig samenwerken Leren van voorbeelden Innovatie De kracht van personen Inzicht bieden
a. Bereidheid van de provincie om risico te nemen en fors te investeren De realisatie van het eerste aardwarmtecluster was voor Overijssel van groot belang. Vanuit de provincie was er daarom een forse financiële risicovolle investering, robuuste capaciteit- inzet en op diverse onderdelen een zeer actieve bijdrage aan het project. “De provincie heeft gefungeerd als vliegwiel. Dankzij dit staan we waar we nu staan”. b. Projectmatig samenwerken Zowel binnen het aardwarmteproject in de Koekoekspolder als bij de WKO-installatie is een projectmatige samenwerking een belangrijke succesfactor. In de Koekoekspolder is intensief samengewerkt tussen provincie, LTO, gemeente Kampen, productschap Tuinbouw en adviesbureaus. Het beheer van de WKO-installatie in het gemeentehuis van Raalte werd een succes nadat gemeente Raalte, provincie en initiatiefnemende plaatselijke ondernemer samen gingen werken aan een oplossing nadat gebleken was dat de installatie niet voldeed. Het verhaal van de WKO-installatie in Raalte “Ik vond het vreemd dat twee overheden met elkaar procedeerden. Bovendien klopten de technische feiten in de berichten niet. Ik heb daarom zelf contact met de gemeente opgenomen om het probleem op te lossen. Ik heb de gemeente en de provincie bij mij uitgenodigd om met elkaar in gesprek te komen. Mijn ervaring is dat conflicten over duurzaamheid vaak gaan over onzekerheden op papier. Bij conflicten zitten juristen aan tafel, maar er zouden juist techneuten bij moeten zitten die kijken wat nu het feitelijke probleem is. Met elkaar is een plan van aanpak en een bijbehorende kloppende planning opgesteld en vanaf dat moment is het proces strak verlopen. Mensen kennen elkaar na verloop van tijd en er groeit vertrouwen. Ze weten wat ze aan elkaar hebben. De samenwerking met de provincie verliep goed, er werd meegedacht en er werd ruimte en tijd geboden om alles vantevoren te overdenken en uit te werken. Tijdens het bedenken van de oplossing werd een WKO-concept met buffersysteem bedacht dat nog zuiniger was dan de bestaande technieken en elders nog niet operationeel was in de wereld.” c. Leren van voorbeelden Leren van voorbeelden en successen delen is ook een rode draad in de verhalen uit de Koekoekspolder en in Raalte. Het aardwarmteproject in Blijswijk was een voorbeeld voor het project
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
79
in de Koekoekspolder. Op hun beurt zijn opzet proces, samenwerkingsvorm en resultaat uit het eerste aardwarmtecluster weer een goed voorbeeld voor de volgende clusters in de polder maar kan ook gekopieerd worden naar andere plekken binnen Overijssel en daarbuiten. Het WKO-project in Raalte heeft weer als voorbeeld gediend voor drie andere projecten elders. “Zowel als opzet, proces, samenwerkingsvorm en resultaat is het geothermisch project een goed voorbeeld voor anderen” d. Innovatie Duidelijk is dat zonder innovatie geen meters worden gemaakt. Hiervoor bleek al dat provincie maar ook gemeente Kampen hun nek uitsteken door innovatie als aardwarmte te ondersteunen. Ook bij de WKO-installatie in Raalte is er de innovatie van lokale installateur die de installatie verder heeft geoptimaliseerd. e. De kracht van personen De succesvolle projecten in de Koekoekspolder staan of vallen met het enthousiasme en de kennis van personen: van de projectleider 1e cluster aardwarmte en de tuinbouwers tot de provinciemedewerkers en de initiatiefnemende installateur f. Inzicht bieden Inzicht in de prestaties van technieken is belangrijk. Zo is binnen het aardwarmtecluster goed zicht de resultaten van de eerste bron en kan daardoor gewerkt worden aan verdere optimalisatie. Binnen het WKO-project van Raalte is software ontwikkeld (die nog niet op de markt was) waarmee het rendement kon worden gemonitord en de installatie kon worden geoptimaliseerd (binnenklimaat).
4.6.3
Wat kan beter In de interviews komen twee zaken naar voren die beter kunnen, te weten: a. b.
Energiefonds Overijssel zet provincie op afstand Financiële drempel Energiefonds Overijssel
a. Energiefonds Overijssel zet provincie op afstand Aanvankelijk verliep de realisatie van het 2e aardwarmtecluster in de Koekoekspolder goed, er was nauw contact tussen het cluster en de provincie tot aan de overdracht aan Energiefonds Overijssel. Vanaf dat moment was de provincie uit beeld en heeft ze het proces helemaal losgelaten. De tuinbouwers van het 2e aardwarmtecluster hadden toen te maken met de ASN-bank die Energiefonds Overijssel voor de provincie uitvoert. De gesprekken werden zakelijker en er werden eisen gesteld die door de ondernemers moeilijk op te brengen zijn. Het verhaal van het tweede aardwarmtecluster Koekoekspolder “De rol van de provincie bij de realisatie van het tweede aardwarmtecluster in de Koekoekspolder is goed geweest. Toen ASN-bank in beeld kwam als uitvoerende van Energiefonds Overijssel, ging de kennis die er inmiddels was over ons project en de betrokkenheid bij ons project verloren.” Aldus een geïnterviewde tuinbouwer. De provincie had aanvankelijk de regie en was goed betrokken bij het proces. De communicatie verliep goed en de provincie heeft zich ingespannen om de MEI subsidie van € 2 miljoen in de lucht te houden. Ook toen de gemeente Kampen zich financieel terugtrok heeft de provincie doorgezet en dat deel overgenomen. Toen ook de boormaatschappij zich financieel terugtrok uit het project stelde de provincie voor om voor dat deel (ook € 2 miljoen) aan te vragen bij Energiefonds Overijssel. “Vanaf dat moment had ik te maken met de ASN-bank die het energiefonds beheert en is de provincie uit beeld. De provincie zit bij de gesprekken met ASN niet aan tafel. De bank stelt nu eisen die wij tot voor kort niet hadden voorzien. Maar er wordt momenteel wel hard gewerkt om aan deze eisen te kunnen voldoen.” b. Financiële drempel Energiefonds Overijssel Vanaf het moment dat de eerste bron in de Koekoekspolder startte heeft de provincie gesteld dat de tweede bron qua financiering gelijk zou worden gesteld aan de eerste bron. Daarnaast heeft de provincie de tuinbouwers gevraagd om tijdens het moeizame proces door te gaan met de realisatie van de tweede bron. Nu de tuinbouwers een forse eigen investering moeten doen komt de provincie haar oorspronkelijke belofte of afspraak niet na. Als belemmering bij de realisatie van het 2e aardwarmtecluster worden twee eisen vanuit Energiefonds Overijssel genoemd: inbreng van eigen vermogen en de eis van participatie voor de ondernemer. In de huidige tijd zijn dit soort eisen voor een ondernemer moeilijk op te brengen, maar zoals de ontwikkelen nu lijken kunnen we binnen afzienbare tijd wel aan deze eisen voldoen.
80
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
4.6.4
Rol provincie De realisatie van het 1e aard- warmtecluster was landelijk en binnen Overijssel uniek en erg belangrijk als voorbeeld en voor de verdere ontwikkeling van geothermie in de Koekoekspolder. De installatie van WKO-installaties verloopt via de vergunninglening van de provincie en kent een meer procedureel traject. Elk project kende dus een eigen vertrekpunt en dynamiek en per project was ook een andere rol van de provincie nodig. Positieve rol provincie die nek uitsteekt De geïnterviewden zijn over het algemeen zeer tevreden over de provincie. De provincie als financier in de huidige tijd waarin banken afhaken en de bereidheid om de nek uit te steken en financiële risico’s te dragen worden gewaardeerd. Ook zijn geïnterviewden positief over de provinciaal als aanjager, de constructieve en faciliterende bijdrage, het meedenken, actieve bijdrage aan het businessplan en de robuuste inzet ”Vanaf het begin heeft de provincie het idee van aardwarmte omarmd, de opstelling was constructief, en ze droeg bij aan de voortgang van het proces”. “De provincie was positief, faciliterend, meedenkend en heeft een actieve bijdrage geleverd aan het opstellen van de businesscase” Meer flexibiliteit van regelingen gewenst Naast positieve reflectie op de inzet van de provincie zijn er ook aandachtspunten. Het loslaten van het proces bij het 2e aardwarmtecluster en de overdracht aan Energiefonds Overijssel kon beter. Bij de WKO-installatie in Raalte stond een juridische procedure een denken in oplossingen in de weg. Punt van aandacht is ook de soms starre opstelling van de provincie bij wensen van bedrijven om een kleine aanpassing aan te brengen in een projectplan op basis van voortschrijdend inzicht. Dit heeft een remmende werking. Tot slot wordt het beleid van de provincie als te breed ervaren waardoor subsidis vooral opgaan aan adviesbudgetten. Dubbel beeld bij subsidies Over de werking van subsidies zijn de meningen verdeeld. Bij de realisatie van de beide aardwarmteclusters wordt de verstrekking van subsidie en leningen als doorslaggevend genoemd en erg belangrijk voor uiteindelijk succes. Zonder verstrekking van financiële middelen was geothermie in de Koekoekspolder nooit van de grond gekomen en zal verdere ontwikkeling daar moeizamer verlopen. Bij de betrokkenen van de WKO-installatie in Raalte is men minder positief over subsidies (ook al zijn bij WKO-installaties subsidies geen instrument). Beeld is dat subsidies op de verkeerde plek terecht komen d.w.z. in rapporten van adviesbureaus en niet bij de realisatie van projecten. Subsidies zouden meer moeten afrekenen op prestatieniveau. “Alle subsidies die verstrekt worden zijn totaal kaderloos”.
4.6.5
Waar liggen kansen Door de geïnterviewden wordt een aantal kansen genoemd, te weten: a. b. c.
Bijstellen eisen Energiefonds Overijssel Eén beheerder voor alle onderdelen van een WKO-installatie Monitoring en referentiekader WKO-installaties
a. Bijstellen eisen Energiefonds Overijssel Kijk kritisch naar de eisen van Energiefonds Overijssel en stel ze bij, waardoor het aantrekkelijk wordt voor een (tuinbouw)ondernemer om mee te doen. b. Eén beheerder voor alle onderdelen van een WKO-installatie WKO-installaties bestaan uit een BOA-systeem: Bron, Opweksysteem en Afgiftesysteem. De bron zit in de bodem, het opweksysteem staat in de technische ruimte en het afgiftesysteem bevindt zich op de vloer of in het plafond. Voor deze drie items zijn vaak verschillende bedrijven aan zet die onderling niet altijd goed communiceren en samen werken. Bovendien ontbreekt verantwoordelijkheid op deze manier voor het geheel. Aan te bevelen is het hele BOA-syteem onder te brengen bij één beheerder; dit levert betere resultaten op. c. Monitoring en referentiekader WKO-installaties Bij de beoordeling van de WKO-installaties ontbreekt een referentiekader voor de beoordeling van de opbrengsten. In het interview werd genoemd dat er in Overijssel nu al ongeveer 80 WKOinstallaties zijn die niet aan de vergunning voldoen. Ondernemers komen dan in een traject waarbij
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
81
ze worden aangeslagen voor grondwaterbelasting. Dat is zuur want de ondernemer heft geïnvesteerd in duurzaamheid en krijgt nu een naheffing. Stel een referentiekader en monitoringsysteem op; achteraf kun je dan de resultaten nagaan en vergelijken met andere installaties. Hierdoor wordt ook inzichtelijk wat WKO-installaties opleveren. Daarnaast kan maatwerk worden geleverd en wordt voorkomen dat teveel energiezuinige maatregelen worden genomen die elkaar kunnen tegenwerken.
4.6.6
Toekomstbeeld 2030 Potenties land- en tuinbouw breed benut? Binnen aardwarmte is het toekomstbeeld van de geïnterviewden dat de tuinbouw in 2030 veel minder afhankelijk zal zijn van fossiele brandstoffen en dat lokaal veel meer elektra wordt opgewekt. Ook worden de potenties in de land- en tuinbouw (biomassa, mestvergisting, zon, wind etc.) dan breed benut. Er wordt dan groene CO2 geleverd. Geothermie heeft een flinke slag gemaakt in Overijssel inclusief de optimalisatie van boringen op diepte. Wat betreft de Koekoekspolder is het beeld dat de eerste bron is verbeterd tot minimaal 250.000 gigajoule energie per jaar. Ook is de voortgang van het duurzaam werken van bedrijven in de polder – mede dankzij de provincie - veilig gesteld. Wat betreft WKO en gebouwen is het toekomstbeeld dat alle gebouwen worden gemonitord op energiegebied: er is inzicht wat er precies gebeurd. Hierdoor kan door maatwerk meer met minder worden geleverd.
4.6.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Binnen bodemenergie is dankzij de (forse) financiële ondersteuning van de provincie het eerste aardwarmtecluster in de Koekoekspolder gerealiseerd. Het daarin gehanteerde organisatiemodel kan worden toegepast op de volgende aardwarmteclusters. Het is belangrijk dat de provincie de constructieve en meedenkende houding behoud en werkt met een vast contactpersoon vanuit de provincie. Belangrijk voor de continuïteit is dat de financiering van de aardwarmteclusters blijft bestaan. Met Energiefonds Overijssel lijkt de provincie wat uit beeld en zou nog eens goed naar de (financiële) eisen van het fonds kunnen worden gekeken, omdat die op dit moment een drempel voor ondernemers zijn. Bij warmtekoudeopslagsystemen is meer inzicht in de werking en resultaten belangrijk. Kijk of een referentiekader kan worden opgesteld en overweeg bij vergunningverlening monitoringsystemen voor de controle van WKO-installaties. Tot slot kan de provincie stimuleren dat een WKO-installatie volledig bij één beheerder wordt ondergebracht. Door het bij een beheerder te plaatsen en afspraken te maken over de te leveren prestaties kan het volledige potentieel aan hernieuwbare energie worden bereikt. Forse inzet provincie heeft effect Dankzij de forse inzet en financiële ondersteuning vanuit de provincie is het 1e aardwarmtecluster in de Koekoekspolder succesvol gerealiseerd. Aanbevelingen Behoud het model van stappenplan – businesscase – samenwerking privaat en publiek, zoals dat bij het 1e aardwarmtecluster is georganiseerd. Behoud de constructieve en meedenkende houding en faciliteer en/of lever een forse bijdrage aan onderdelen van een project (bijv. businesscase). Zorg dat financiering blijft bestaan; nodig om vliegwiel op gang te brengen. De kunst van het loslaten De realisatie van het 2e aardwarmtecluster verloopt in de voorbereidende fase moeizamer, met name op het gebied van financiering en het feit dat het in de financieringsfase over is gedragen aan Energiefonds Overijssel. Aanbevelingen Let op het moment van loslaten in het proces; zorg ervoor dat bij overdracht alles goed is geborgd en overgedragen wordt. Wijs binnen de provincie één medewerker aan die verantwoordelijk is voor het totaalproject aardwarmte in de Koekoekspolder Kijk nog eens goed naar de (financiële) eisen van Energiefonds Overijssel en wat gevraagd wordt van de (tuinbouw)ondernemer en maak het (financieel) aantrekkelijk om mee te doen (zeker in de huidige tijd van crisis en de huidige situatie in de tuinbouwsector).
82
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Inzicht in opbrengst WKO noodzakelijk WKO-installaties werken niet altijd optimaal waardoor er meer water rondgepompt moet worden dan aanvankelijk de bedoeling was. De ondernemer krijgt dan een naheffing vanuit het grondwatergebruik en wordt de kostenreductie op het (fossiele) energiegebruik niet gehaald . Dat is zuur want de ondernemer heeft geïnvesteerd in duurzaamheid. WKO-installaties bestaan uit drie onderdelen: Bron, Opweksysteem en Afgiftesysteem. Deze onderdelen zijn vaak in beheer bij verschillende bedrijven die onderling niet altijd goed communiceren en samenwerken. Bovendien ontbreekt verantwoordelijkheid op deze manier voor het geheel. Aanbevelingen Stel een referentiekader vast en stimuleer monitoringsystemen voor de controles van de WKO-installaties, Stel monitoring eventueel verplicht bij vergunningverlening, ook voor installaties van voor 2009. Hierdoor zijn onderlinge resultaten beter vergelijkbaar en kan beter worden vastgesteld welke technische oplossingen het beste resultaat geven. Stimuleer dat de drie onderdelen van een WKO-installatie (bron, opwekking en afgifte) volledig bij één beheerder worden ondergebracht: betere resultaten zijn het gevolg. .
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
83
4.7
Energie-infrastructuur Onder het thema energie-infrastructuur vallen de voorzieningen voor het transport van energie. De belangrijkste zijn het elektriciteitsnetwerk en het aardgasnetwerk. De ontwikkeling van meer lokale opwekking van energie heeft gevolgen voor de energie-infrastructuur. In Overijssel zijn drie ontwikkelingen actueel. Door het vergisting van biomassa kan groen gas worden geproduceerd. Dit gas kan, na het opwerken tot aardgaskwaliteit, worden ingevoed in het aardgasnet. In een smart grid wordt de lokale opwekking van elektriciteit slim gekoppeld aan het lokale gebruik van energie. Sommige bedrijven produceren veel warmte. Tegelijkertijd zijn er bedrijven en instellingen met een grote warmtebehoefte. Door het aanbod en vraag naar warmte met een warmtenet te verbinden is veel energiebesparing te realiseren. In Nederland hebben de energienetwerkbedrijven de wettelijke taak om het energienetwerk te beheren. Het beheer van de energie-infrastructuur wordt gezien als een maatschappelijke taak, die niet aan de markt kan worden overgelaten. De netwerkbedrijven hebben een monopolie t.a.v. het netwerkbeheer. Dit in tegenstelling tot energieproducenten die vrij kunnen concurreren. Deze splitsing is het gevolg van de De Wet Onafhankelijk Netbeheer uit 2006. In Overijssel zijn drie netwerkbedrijven actief; Enexis, Cogas en Rendo. In de figuur hieronder is te zien in welke gebieden van Nederland deze partijen actief zijn.
De eerste paragraaf geeft een beschrijving van het beleid van de provincie. De paragrafen 4.7.1 t/m 4.7.6 geven een weergave van de opvattingen van de geïnterviewden. De afsluitende conclusies en aanbevelingen zijn die van de onderzoekers.
4.7.1
Beleidsinspanningen provincie Beleid De inspanning van de provincie heeft zich tot nu toe gericht op het realiseren van “groen gas hubs”, het warmtenet Hengelo en de stoomleiding tussen Twence en AKZO. Met een groen gas hub wordt biogas van verschillende producenten bij elkaar gebracht. Na opwerking tot aardgaskwaliteit wordt groen gas ingevoed in het aardgasnet. Een ander speerpunt is het warmtenet in Hengelo. De provincie wil een participatie in het bedrijf Warmtenet Hengelo. Met ingang van januari 2011 levert de Afvalenergiecentrale van Twence via een ruim twee kilometer lange pijpleiding de energie in de vorm van stoom aan het zoutproductiebedrijf van AkzoNobel in Hengelo. Ongeveer tien procent van de benodigde investering is gesubsidieerd door de Nederlandse regering en provincie Overijssel.
84
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Doelstellingen De doelstellingen uit het programma Nieuwe Energie zijn: Het verbinden van energieproducenten aan afnemers in de bio-energieketen. Het stimuleren van de beschikbaarheid van restwarmte van bedrijven voor ondernemers, burgers, verenigingen en instellingen. Het stimuleren van ontwikkelingen op straat, buurt en wijkniveau die leiden tot een hogere energie-efficiëntie. Instrumenten De instrumenten die door provincie Overijssel worden ingezet zijn financieel van aard en zijn gericht op het opdoen en delen van kennis over het ontwikkelen van nieuwe infrastructuur voor energie. De instrumenten zijn: Financiële participaties Stimuleren van netwerken en clustering Onderzoek, kennis delen en verwerven Prestaties Participatie in Warmtenet Hengelo, waarbij de provincie deelname van een derde partij als voorwaarde stelt Actief participeren in samenwerkingsverbanden zoals de Stuurgroep Groen Gas Salland De provincie faciliteert o.a. door het ter beschikking stellen van een projectsecretaris. Een verkenning naar de mogelijkheden om de warmtenetten van Hengelo en Enschede op elkaar aan te sluiten. Hiervoor wordt een project uitgevoerd door het bedrijf Innoforte in opdracht van de gemeenten Hengelo en Enschede en de provincie Onderzoek naar kansrijke initiatieven voor restwarmtenetten en op basis daarvan een businesscase
4.7.2
Wat werkt In de gesprekken worden door de geïnterviewden de volgende succesfactoren genoemd: a. b.
Partijen die risico’s willen dragen Lokale aanpak werkt
a. Partijen die risico’s willen dragen Investeringen in de energie-infrastructuur zijn kostbaar en kennen een lange terugverdientijd. Bij de projecten op grotere schaal zijn partijen die een risicovolle investering durven doen erg belangrijk. Vanuit het bedrijfsleven zijn dit Akzo, Thales, Stork en Siemens. Vanuit de overheid zijn dit de gemeente Hengelo en provincie Overijssel. Deze partijen geven een grote boost aan een warmtenet in Hengelo.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
85
Het verhaal van het warmtenet Hengelo Bij het Warmtenet Hengelo is de strategie “niet praten maar doen op een rendabele manier”. Waar het warmtenet nu nog gasgestookt is, wil de gemeente op termijn de restwarmte van AKZO Nobel invoeden in het warmtenet. Momenteel heeft het Warmtenet Hengelo 500 woningen en 80.000m2 aan utiliteit/bebouwing aangesloten. Het aanleggen van een warmtenet is een kip-ei-verhaal; begin je met het aanleggen van het warmtenet of werf je eerst potentiële afnemers? De gemeente Hengelo is eerst gestart met het warmtenet aan te leggen, waarna de klanten vanzelf kwamen. Hierbij is de houding van de gemeente pro-actief en is de gemeente ook bereid om risico te nemen. Het warmtenet heeft namelijk een lange terugverdientijd. De gemeente heeft eerst een marktverkenning uitgevoerd om na te gaan of marktpartijen/bedrijven dit wilden oppakken, maar er was geen interesse (teveel risico, geen core business). Daarna is de gemeente zelf gestart. Een nieuwe ontwikkeling is de herstructurering Hart van Zuid, de wijk die vlakbij Akzo/Twence ligt. Het is de bedoeling om daar de restwarmte van die bedrijven te gebruiken in de wijk. De gemeenteraad heeft dit idee omarmd. Dit heeft geresulteerd in oprichting van een organisatie voor het warmtenet. Te zijner tijd is het de bedoeling om deze organisatie te verzelfstandigen in een BV. Dit initiatief wordt gesteund door de provincie die ook aandeelhouder zal worden en dus ook bereid is risico te nemen. De provincie heeft een voorfinanciering (lening) gedaan van € 1,8 miljoen, die zal omgezet worden in aandelenkapitaal. De onderlinge afspraak is om te wachten met de feitelijke oprichting van de BV tot er vanuit Brussel groen licht is gegeven op de gedane staatssteunmelding. Die procedure loopt nog. Voor de ontwikkeling van een warmtenet is veel kapitaal nodig. Energiefonds Overijssel kan hierbij een zeer belangrijke rol spelen en mogelijkheden bieden voor financiering. De gesprekken hierover zijn gestart. Bij een positieve beschikking vanuit Brussel zal de BV waarin het warmtenet wordt ondergebracht een derde partij (naast gemeente en provincie) moeten zoeken als aandeelhouder. Een derde partner in de BV zal het liefst uit de branche moeten komen (bijv. Enexis, Nuon etc.). De gemeente heeft inmiddels diverse gesprekken gevoerd. Tot nu toe zonder resultaat. De provincie is nu aan zet en kan het verschil maken en werkt hier hard aan door gesprekken te voeren met belangrijke potentiële spelers . Uit de gesprekken met Enexis komt misschien een pilot. b. Lokale aanpak werkt Bij de projecten op kleinere schaal is het van belang om lokale partijen bij elkaar te brengen. Uit het project in Zwolle “Jouw energiemoment” bleek enorm veel enthousiasme bij de bewoners. Centraal stond de betrokkenheid van mensen en niet de techniek. De vraag was hoe je mensen mee kunt nemen in de toekomst. Bij Jouw Energiemoment was Enexis de initiatiefnemer. Daarnaast zijn o.a. een woningcorporatie, energiebedrijven en de TU Eindhoven betrokken. Het verhaal van ‘Jouw Energiemoment’ Enexis heeft het initiatief genomen om een voorbeeldprojectonderzoekspilot te starten voor een smart grid. De term smart grid wordt gebruikt voor technologieën om het elektriciteitsnet te beherenreguleren nu steeds meer apparaten worden aangesloten die een forse vraag of aanbod van stroom op het lokale net veroorzaken inclusief het tweerichtingsverkeer door eigen opwek van zonnepanelen. Voor Enexis is het van belang om ervaring op te doen met smart grids om voorbereid te zijn op de toekomst. In het project was de betrokkenheid van de bewoners van groot belang. Niet de techniek stond centraal, maar juist het gebruik van voorzieningen door bewoners. Deelnemers aan Jouw Energiemoment (zie: www.jouwenergiemoment.nl) hebben een slimme meter, een energiecomputer met een display, zonnepanelen op het dak en een slimme wasmachine. Dit is allemaal apparatuur die met elkaar communiceert en het zo mogelijk maakt om energie te gebruiken precies op het moment dat dit het gunstigst is. Jouw energiemoment (Zwolle, Muziekwijk) is wat betreft consumentenbetrokkenheid een Europese primeur. Het is nog nergens op deze grote schaal gebeurd. Er is enorm veel enthousiasme van en bij de bewoners . “De wijk doet het!”. De energiekosten worden in de toekomst hogerverwacht dan huurkosten. Dat is een drive om te verduurzamen. De woningcorporatie SWZ doet daarom ook mee. Enexis is stad en land afgereisd om 200 woningen te vinden waar zonnepanelen op kunnen en waar een partij is die mee wil werken en mee wil financieren. Enexis heeft Jouw Energiemoment geïnitieerd, maar is sterk afhankelijk van bewoners die willen meewerken aan dit experiment en samenwerkende partijen zoals een ictdienstverlener en energieleverancier. Dit past bij de rol van Enexis, want het is belangrijk om te weten wat er gebeurt in de toekomst, wat betekent dit voor de belasting van de netten, kunnen investeringen in het net voorkomen worden? Deze kennis opdoen is nodig om mee te kunnen in de ontwikkeling. zodat we in de toekomst energie gebruiken betaalbaar en betrouwbaar houden. Wat dit project betreft: “We lopen nog in berenvellen, maar denken al aan Armanipakken”.
4.7.3
Wat kan beter Door de geïnterviewden wordt het ontbreken van een gezamenlijk doel als belemmering genoemd. Geen tijd nemen om tot een gezamenlijk doel te komen De ontwikkeling van een energie-infrastructuur die het gebruik van nieuwe energie faciliteert staat nog in de kinderschoenen. Bij het ontwikkelingen van een nieuwe energie-infrastructuur is het
86
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
cruciaal dat partijen samenwerken. Er zijn veel partijen met verschillende belangen betrokken. Infrastructuur aanleggen vraagt een grote investering met een lange terugverdientijd. Omdat de ontwikkeling van smart-grid en van warmtenetten nog relatief nieuw is, is veel kennisuitwisseling noodzakelijk. In projecten moet samengewerkt worden om problemen op te kunnen lossen en is een gezamenlijk doel een voorwaarde. Het verhaal van Groen Gas Hub Salland Bij projecten gericht op een netwerk voor groen gas moet je eerst het gevoel creëren dat het een gezamenlijk project is en daarna pas de businesscase berekenen. Bij Groen Gas Hub Salland zijn teveel partijen betrokken met een eigen belang (en hun eigen businesscases). Gedurende het project is er te weinig gewerkt aan het maken van een gezamenlijk framework dat het tot één geheel maakt. Binnen zo’n samenwerking van partijen moet er dan ten minste één trekker zijn die de regie neemt om met zijn allen voor het gezamenlijke doel te gaan. In het project is te hard en te snel van stapel gelopen. Er is teveel een projectbenadering toegepast, terwijl een procesbenadering nodig is. Je krijgt de zaak pas op gang als partijen kansen herkennen en constructief bouwen aan hetzelfde doel.
4.7.4
Rol provincie De provincie heeft verschillende rollen bij het stimuleren van energie-infrastructuur: financier, het bevorderen van samenwerking, faciliteerder en het delen van kennis. De vasthoudendheid van de provincie wordt gewaardeerd. De provincie zou wel meer aandacht kunnen schenken aan goede voorbeelden. Vasthoudendheid provincie wordt gewaardeerd De provincie speelt volgens de geïnterviewden een actieve rol om ontwikkelingen van de grond te krijgen. Voor een deel met de inzet van financiële middelen, maar ook door het inbrengen van expertise en het faciliteren van projecten. De externe partners zijn positief over de opstelling van de provincie bij ontwikkelingen in de energie-infrastructuur. De houding wordt gekenschetst als vastberaden. De provincie is bereid om risico’s te nemen bijvoorbeeld bij het warmtenet Hengelo. Mede daardoor willen anderen meedoen. De lobby-activiteiten worden als positief bestempeld. Met de belangrijkste netwerkbeheerder (Enexis) is structureel overleg. De reden die hiervoor wordt aangedragen is dat de provincie en Enexis elkaar nodig hebben om een transitie te bereiken. “Ik gebruik provincie Overijssel vaak als voorbeeld” Nog meer aandacht schenken aan goede voorbeelden De provincie zou volgens de geïnterviewden nog meer aandacht kunnen besteden aan goede voorbeelden. Het project “Jouw energiemoment” zou de provincie nog meer kunnen uitventen omdat het een uniek project is in Nederland en daarbuiten.
4.7.5
Waar liggen kansen Door de geïnterviewden is voor energie-infrastructuur en aantal succesfactoren benoemd. De belangrijkste zijn: a. b. c. d. e.
Bijdrage netwerkbeheerders kan het verschil maken Partijen aan elkaar verbinden Klein beginnen met voorbeeldprojecten Elektrisch vervoer als aanjager voor transitie Samenwerken met Gelderland
a. Bijdrage netwerkbeheerders kan het verschil maken Enexis is een netwerkbeheerder met strikte opdracht om het energienetwerk zo efficiënt mogelijk te beheren. Enexis zegt daarom zelf dat zij de transitie zal faciliteren, maar niet verantwoordelijk is. Enexis zal daarom niet gemakkelijk investeren in projecten waarbij de risico’s aanzienlijk zijn. Ook bij projecten die niet direct te maken hebben met de infrastructuur zelf zal Enexis geen actieve rol spelen. Het enige dat Enexis kan doen, is klaar zijn voor veranderingen in het aanbod en de vraag van energie. Om daarop te kunnen anticiperen, is Enexis wel betrokken bij enkele pilots. Op 1 januari 2012 is door Cogas en Twence een bio-energiebedrijf opgericht. Het bedrijf produceert, transporteert en verwerkt biogas, dat uit organische stoffen wordt gewonnen. Twenergy is ook opdrachtgever van de uitbreiding van het Twentse biogasnet door Cogas Infra & Beheer. Het bedrijf wil zoveel mogelijk vraag en aanbod verbinden door middel van een biogasleidingstructuur. Het hebben van eigen biogasproductiecapaciteit is voor Twenergy een waarborg om de levering van secundaire energievormen aan afnemers zeker te stellen. Het richt zich daarbij vooralsnog op het gebied van de huidige gemeentelijke aandeelhouders van Cogas en Twence. Omdat Cogas zich ook
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
87
mengt in de productie van hernieuwbare energie en zich niet alleen op de energie-infrastructuur richt, lijkt Cogas een stap verder te gaan dan Enexis. Voorop staat dat de netwerkbedrijven een belangrijke rol kunnen spelen bij het realiseren van een energietransitie vanwege hun wettelijke taak, maar ook vanwege de aanwezige expertise en het vermogen om te investeren. b. Partijen aan elkaar verbinden De provincie kan partijen aan elkaar verbinden door een duidelijke keuze te maken en vervolgens partijen te helpen een gezamenlijke visie te ontwikkelen. Het helpt om te vertellen dat de provincie er achter staat. Wanneer de provincie uitdraagt dat zij een grote waarde toekent aan, bijvoorbeeld, de ontwikkeling van groen gas dan haken andere partijen aan. De provincie moet faciliteren met kennis, ruimte en denkkracht. Concreet kan de provincie dit doen door te laten zien welke kansen er in Overijssel zijn. c. Klein beginnen met voorbeeldprojecten Grote projecten met betrekking tot energie-infrastructuur zijn moeilijk te realiseren vanwege de grote investeringen met een lange terugverdientijd. Kansen op kortere termijn worden daarom gezien in de ontwikkeling van experimenten op kleine schaal. De ervaringen met de Groen Gas Hub Salland kunnen ook zinvol zijn voor de ontwikkeling van smart grids. Dit project was net als bij de ontwikkeling van smartgrids te technisch gedreven. Het wordt kansrijker gevonden om experimenten te doen en deze door lokale initiatieven en mensen te laten worden omarmen. Rondom de lokale succesverhalen kunnen grote partijen aan tafel gebracht worden om te kijken hoe ze kunnen helpen. De massa komt vanzelf als je met een paar voorlopers laat zien dat het kan. Verlang weinig terug en wees blij met elk succes dat je hebt. Enthousiasme is een belangrijke voorwaarde. d. Elektrisch vervoer als aanjager voor transitie Wanneer het elektrisch vervoer sterk gaat toenemen, moet flink geïnvesteerd worden in oplaadvoorzieningen (laadpalen). Naast de consequentie voor het elektriciteitsnetwerk, heeft dit consequenties voor ruimtelijke ordening, parkeerbeleid, etc. Wanneer elektrisch vervoer een groot aandeel krijgt zou het elektriciteitsnetwerk flink verzwaard moeten worden, tenzij het concept van een smart grid wordt toegepast. Pieken in het energieaanbod kunnen dan worden opgevangen door het opladen van elektrische voertuigen. Elektrisch vervoer kan daarom een sterke stimulans zijn voor ontwikkelingen in de energie-infrastructuur. De invloed van de provincie op de ontwikkeling van elektrisch vervoer is klein. Er worden echter wel mogelijkheden gezien in de concessieverlening van het openbaar vervoer. e. Samenwerken met Gelderland De samenwerking met Gelderland is goed en moet worden doorgezet. De situatie van deze provincies zijn namelijk vergelijkbaar. Ook voor Groen Gas Hub Salland moet meer samenwerking met Gelderland gezocht worden en dan met name de Stedendriehoek en de Achterhoek.
4.7.6
Toekomstbeeld 2030 Auto’s op groen gas of elektrisch? De geïnterviewden schetsen een toekomstbeeld waarin decentralisatie van de opwekking van energie toeneemt. De centrale vraag naar warmte neemt af. Aardgas wordt daarbij niet meer gebruikt door huishoudens, maar alleen voor hoogwaardige procesindustrie. Smart Grids gaan zich ontwikkelen. De verwachting is dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van alle vormen van duurzame energie die we tot onze beschikking hebben. Als brandstof voor het wegverkeer wordt meer elektriciteit of groen gas voorzien. Elektrisch vervoer kan de ontwikkelingen van een nieuwe infrastructuur voor elektriciteit in een stroomversnelling brengen. In 2030 bestaat er een robuust Twents duurzaam energiebedrijf, eventueel al opgeschaald naar landelijk niveau.
4.7.7
Conclusies en aanbevelingen Nadat hiervoor de opvattingen van de geïnterviewden zijn beschreven, volgen in deze paragraaf de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Binnen energie-infrastructuur is duidelijk dat er partijen nodig zijn die risico’s willen dragen. Investeringen in de energie-infrastructuur zijn groot en kennen een lange terugverdientijd. De provincie neemt op dit punt al risico’s. Belangrijk is om als provincie de netwerkbedrijven (Cogas, Rendo en Enexis) te blijven aanspreken op hun mogelijke bijdrage aan het realiseren van de energietransitie. Dilemma is welke schaalgrootte van projecten het meest effectief is. Op dit moment richt de provincie zich op drie concrete projecten: het warmtenet Hengelo, de stoomleiding Twence en de groen gas hub in Salland. Een overkoepelende visie op energie-infrastructuur moet
88
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
worden ontwikkeld die actief wordt uitgedragen en tot uitvoering komt. Mogelijk kan worden samengewerkt met Gelderland. Partijen nodig die risico’s willen dragen Investeringen in de energie-infrastructuur zijn groot en kennen een lange terugverdientijd. De inspanning van de provincie heeft zich tot nu toe vooral gericht op het realiseren van een groen gas hub en het warmtenet in Hengelo. De provincie faciliteert en neemt risico’s op zich door te participeren in het warmtenet Hengelo. Enexis stelt zich vooralsnog terughoudend op bij het investeringen in energie-opwekkingsprojecten. Cogas lijkt daarop een andere visie te hebben getuige de betrokkenheid bij Twenenergy. Netwerkbedrijven kunnen een bijdrage leveren aan het versnellen van energieprojecten door de inzet van hun kennis en de mogelijkheden om financieel te participeren. Heel concreet is dit aan de orde bij het Warmtenet Hengelo waar de provincie met Enexis in gesprek is om als investeerder in het warmtenet deel te nemen. De risico’s van grote investeringen, met lange terugverdientijd kunnen dan gespreid worden over publieke en private partijen. Aanbevelingen Blijf de netwerkbedrijven (Cogas, Rendo en Enexis) aanspreken op hun mogelijke bijdrage aan het realiseren van de energietransitie. Het aandeelhouderschap bij Enexis biedt wellicht extra mogelijkheden om invloed uit te oefenen. Zorg voor een heldere visie op energie-infrastructuur De provincie richt zich op drie concrete projecten: het warmtenet Hengelo, de stoomleiding Twence en de groen gas hub in Salland. Een overkoepelende visie op energie-infrastructuur ontbreekt. Verschillende partijen zijn noodzakelijk om projecten van de grond te krijgen (afnemers van energie, netwerkbedrijven en aanbieders van energie). Ook is er een dilemma te zien ten aanzien van de schaalgrootte van projecten waarop de provincie zou moeten inzetten. De vraag is wat het meest effectief is: grote projecten aanjagen met potentieel veel resultaat of met kleine projecten beginnen en deze uitbouwen? Uit de interviews blijkt dat zolang er geen gezamenlijk doel is en men vooral eigen belangen nastreeft, projecten niet van de grond komen. Door een heldere visie neer te zetten met een uitvoeringsstrategie kan dit worden voorkomen. Daarbij is het ook nodig om over de provinciegrenzen te kijken. Een mogelijke samenwerkingspartner is de provincie Gelderland. Aanbevelingen Ontwikkel een visie op de energie-infrastructuur ten aanzien van warmtenetten, groen gas hubs, smart grids en elektrisch vervoer. Draag vervolgens actief deze visie uit en zet beschikbare instrumenten in om tot uitvoering te komen, bijvoorbeeld door het gebruik van restwarmte expliciet op te nemen in het uitvoeringskader van de Omgevingsvisie (of, waar en hoe).
Overweeg hierbij samen te werken met de Provincie Gelderland. Wanneer het noodzakelijk is om te lobbyen dan staat Oost-Nederland sterker dan Overijssel alleen. Bovendien liggen er wellicht ook kansen in de regio die provinciegrenzen overschrijden.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
89
90
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
5
Burgers aan het woord
Naast gesprekken met 50 personen die te maken hebben met het Overijssels energiebeleid, is het Overijssels Burgerpanel bevraagt. Het Overijssels Burgerpanel bestaat uit een wisselende groep inwoners van Overijssel die een aantal malen per jaar per e-mail benaderd worden voor deelname aan een internetenquête. Voor iedere enquête wordt een representatieve steekproef van 1.000 personen gebruikt. Daarnaast is een representatieve steekproef van inwoners van Nederlander gevraagd naar hun mening. Hierdoor kunnen resultaten van Overijssel worden vergeleken met het landelijke gemiddelde. Meeste draagvlak voor zonne-energie 61% van de Overijsselaars vind het belangrijk dat Overijssel in de toekomst haar eigen energie opwekt. Aan het burgerpanel is ook de vraag voorgelegd hoe men staat tegenover het gebruik van de volgende energiebronnen in de eigen directe woonomgeving. Het meeste draagvlak heeft het gebruik van de zon voor het winnen van energie. In Overijssel oordeelt 85% hier positief over en slechts 3% negatief. Ook het gebruik van biomassa en warmte-koude-opslag in de directe woonomgeving wordt positief beoordeeld. Ca. 60% oordeelt positief. Er zijn meer voorstanders voor windmolens in de directe woonomgeving dan tegenstanders. 50% is positief, tegen 18% negatief. 29% staat neutraal tegenover windmolens in de directe woonomgeving. In stedelijk gebied oordeelt men positiever dan in het landelijk gebied. 54% is positief in de steden, 45% in het landelijk gebied. Figuur 5.1: Houding van inwoners van Overijssel t.o.v. nieuwe energie in de directe woonomgeving (% inwoners van Overijssel)
Zonneenergie
Biomassa
Koude - en warmteopslag
Windmolens
0%
20% Positief
40%
60%
80%
100%
Niet positief, niet negatief
Bron: Burgerpanel Overijssel 2013 Energiebesparing belangrijk, auto laten staan 82% van de Overijsselaars vindt energiebesparing in huishoudens belangrijk. Tegelijkertijd heeft 35% geen idee wat het eigen elektriciteits- of gasverbruik is. Aan het burgerpanel is gevraagd welke maatregelen getroffen in het eigen huishouden zijn getroffen in 2012. De meest populaire maatregel is de aanschaf van spaarlampen, gevolgd door het lager
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
91
afstellen van de thermostaat. Opvallend is dat door Overijsselaars vaker minder autogebruik als maatregelen noemen in vergelijking tot Nederlanders (respectievelijk 27% en 20%). Minder autogebruik wordt door Overijsselaars ook significant vaker genoemd als maatregel om in het komende jaar te gaan treffen. Men weet beter de getroffen maatregelen te noemen over het aflopen jaar dan dat men weet welke maatregelen het komende jaar gepland zijn. Kostenbesparing wordt als belagrijkste motief gezien voor energiebesparing, gevolgd door subsidiemogelijkheden. In Overijssel lijkt men gevoeliger voor de mogelijkheid van subsidie dan in Nederland. Subsidiemogelijkheden worden vaker als motief genoemd (30% Overijssel, 23% Nederland). Figuur 5.2:Energiebesparende maatregelen door inwoners van Overijssel in 2012 en voorgenomen in 2013 (% inwoners) Ik was al zuinig Wasdroger minder gebruiken Korter douchen Aangepast wasprogramma/ zuinige wasmachine Apparaten niet standby
Thermostaat lager Aanschaf spaarlampen
0%
20%
Voorgenomen maatregelen in 2013
40%
60%
80%
Maatregelen getroffen in 2012
Bron: Burgerpanel Overijssel 2013 Energieloket meer bekend in het landelijke gebied 13% van de Overijsselaars kent het gemeenteljike energieloket. In het landelijk gebied is de bekendheid groter (16%) dan in het stedelijk gebied (11%). Bijna 4% heeft wel eens contact gehad met het energieloket. In Twente hebben meer inwoners contact met het gemeentelijke loket (5%) tdan in West-Overijssel (2,5%). Een vergelijkbaar verschil is er tussen platteland (5,9%) en stad (2,5%) Kwart kent duurzaamheidlening en –premie 24% van de Overijsselaars is op de hoogte van de duurzaamheidspremie of duurzaamheidlening. In het landelijke gebied kent men deze vormen van financiering vaker dan in het stedelijk gebied (respectievelijk 27% en 21 %).
92
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Figuur 5.3: Bekendheid inwoners van Overijssel met energieloket en duurzaamheidspremie –of lening (% inwoners) 30%
25%
20%
15%
10%
5%
0% Kent het energieloket Twente
West-Overijssel
Contact gehad met energieloket Stedelijke gemeenten
Kent duurzaamheidspremie of -lening Landelijke gemeenten
Bron: Burgerpanel Overijssel 2013
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
93
94
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Bronnen
Statenvoorstel nr. PS/2008/176. Warmtenet Hengelo. Zwolle d.d. 11 maart 2008. Statenvoorstel nr. PS/2008/375. Uitwerking Programma Energiepact Overijssel. Zwolle d.d. 13 mei 2008. Statenbrief nr. PS/2008/943. Voortgang programma Energiepact. Zwolle d.d. 13 november 2008. Provincie Overijsel (2009). Omgevingsvisie Overijssel. Visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Zwolle d.d. juli 2009. Statenbrief nr. PS/2009/938. Motie Kolkman-Kerkdijk duurzaamheidsambities. Zwolle d.d. 14 oktober 2009. Statenvoorstel nr. PS/2009/1135. Ontwikkeling aardwarmte Koekoekspolder. Zwolle d.d. 8 december 2009. Statenvoorstel nr. PS/2010/1178. Versnelling CO2 reductie / Duurzaam Energiefonds. Zwolle d.d. 23 november 2010. Uitvoeringsprogramma Energiepact 2011. Zwolle d.d. februari 2011 Provincie Overijssel (2011). De kracht van Overijssel. Inspireren, innoveren en investeren. Hoofdlijnenakkoord 2011-2015. Zwolle d.d. april 2011. Provincie Overijssel (2011). Energiebesparing bij bedrijven en –terreinen. Plan van aanpak deelprogramma Energiepact d.d. juni 2011 Statenvoorstel nr. PS/2011/461. Uitwerking Energiefonds Overijssel BV. Zwolle d.d. 19 juli 2011. Provincie Overijssel (2011). Programmaplan bio-energie 2011 Actualisatie Plan van aanpak Versnelling bio-energie-installaties. Zwolle. Arcadis (2012). Inventarisatie biomassastromen uit natuur en landschap in de provincie Overijssel. Arcadis d.d. 14 februari 2012. 14 februari 2012. 075791432:A – Definitief B02032.000286.0100. Provincie Overijssel (2012). Programmaplan Nieuwe Energie 2012-2015. Nieuwe Energie, Overijssel heeft het!. Interne notitie versie 0.6 d.d. 22 februari 2012. MKB Nederland (2012). Enquête Energiescan Overijssel. Resultaten per 27 augustus 2012. Provincie Overijssel (2012). Projectplan Nieuwe Energie. ‘Energiebesparing bedrijven; opschaling naar grootgebruikers’. Zwolle, conceptversie 19 oktober 2012. Landschap Overijssel (2012). Biomassa analyse landschapselementen Overijssel. Landschap Overijssel. Biomassa voor energie uit landschapselementen in de provincie Overijssel. Landschap Overijssel d.d. 20 december 2012. Rapportnummer LG-2012-03. Universiteit Twente (2012). Stakeholder- en krachtenveldanalyse nieuwe energie uit biomassa in Overijssel. Centrum voor Schone Technologie en Milieubeleid (CSTM) d.d. december 2012. ECN (2013). De effecten van het energiebeleid van de Provincie Overijssel. Petten d.d. mei 2013. ECN-E-13-028.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
95
96
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Bijlagen
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
97
98
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Bijlage 1 Wat is Appreciative Inquiry of waarderend onderzoeken? Appreciative Inquiry is een onderzoeksperspectief dat uniek is voor zijn intentie om te ontdekken, te begrijpen wat ten grondslag ligt aan innovaties. Om te analyseren wat werkt en waardoor dat komt. Om hieruit te leren en de kennis te benutten in situaties die minder goed werken. Hiermee heeft het een breder onderzoeksperspectief omdat het zich zowel richt op wat er niet goed werkt als ook succesfactoren onderzoekt. De deficiëntie benadering waarin nadruk op wat fout gaat ligt, leiden niet zo snel tot generatieve resultaten. Begrijpen hoe iets niet werkt geeft namelijk nog geen inzicht in hoe het wel kan. Het activeert tijdens de interviews de competenties en energie van betrokkenen om gezamenlijk te begrijpen welke factoren en krachten van invloed waren op het ontstaan van succesvolle ervaringen. Het onderzoeken ervan verhoogt dus ook de potentie van de betrokken personen door het ontstaan van reflectie en bewustzijn tijdens de interviews van het onderzoek. De waarderende manier is een proces van bekrachtiging gebaseerd op geloof, vertrouwen en overtuiging wat mensen met elkaar verbindt. Het draagt bij tot het verlangen, bereidheid en commitment om gezamenlijk de toekomst verder vorm en betekenis te geven. Het waardeert het beste ‘wat er is’ en verenigt deze met het verbeelden en construeren van de mogelijkheden van de toekomst. Daarmee bevat het onderzoek ook focus op lange(re) termijngericht op ‘what could be’. AI is een ‘data-based theory building methodology’ voor het in praktijk ontwikkelen van de collectieve wil en kennis van een groep of organisatie. Uit het de gezamenlijke verkenningstocht komen conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksproces met de betrokkenen zelf tevoorschijn. Dit draagt bij tot commitment en draagvlak voor de onderzoeksresultaten daar het collectieve wijsheid is van de mensen zelf betreft. Bron: Appreciative Inquiry; rethinking human organization toward a positive theory of change Hoofdstuk 3 blz. 60-95: Appreciative Inquiry in organizational life David L. Cooperrider en Suresh Srivastva.
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
99
100
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Bijlage 2 Geïnterviewde personen en organisaties Naam Radboud Vorage Fred Harbers Steven Koenderink Erik ter Avest Jan-Jaap Boessenkool Frans Feil Peter Bassler Jeroen Huizinga Robert ter Hoek Henk Kwast René Venendaal Jeroen Doorgeest Timo Veen Willy Bruns Jeroen Hulsbeek Frits Geradts Ruud van de Meeberg Leonie van Dam Melanie Gils Leonie van Dam Gerdy Walgemoet Peter Hermans Rob Hamer Daniël Broer Wim Goosen Sander Schilstra Jan Bults Johan Wempe Anton de Ruiter Lieke van Berkum Wouter Veefkind Arnoud Smit Jeanette Levels-Vermeer Susanne te Riele Gerard Salemink Astrid van Beek Jos Hilberink Ulla-Britt Vos Dirk Jan Matthijsse Coert Peters Huibert Boer Remco Janssen Ronnie Kalter Wout Limburg Gert-Jan Bennink Daniëlle Hunink Sascha Kersten Andree Doree Dirk van der Valk Thom Cremer
Organisatie Aardwarmte cluster AKKP I BV Aebi Schmidt Holten Aebi Schmidt Holten AgentschapNL Baalderborggroep Beon Bgreen BMD Parkmanagement Bouwend Nederland Bruins & Kwast BTG Doorgeest Koeltechniek Raalte Duurzaam Dorp Hoonhorst Duurzaam Dorp Noord-Deurningen Duurzaam Dorp Noord-Deurningen Enexis Fudura Gemeente Dalfsen Gemeente Dalfsen Gemeente Dalfsen Gemeente Enschede Gemeente Hardenberg Gemeente Hardenberg Gemeente Hengelo Gemeente Hengelo Gemeente Hengelo Gemeente Raalte Groengashub Salland Hogeschool Windesheim LTO Noord LTO Noord LTO Noord Metaalunie MKB Nederland Pioneering Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Raedthuys Rova Rova TripelRadvies Tuinbouwer 1e cluser Koekoekspolder Tuinbouwer 2e cluster Koekoekspolder Twence Twence Universiteit Twente Universiteit Twente Van der Valk Advies Wavin
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
101
102
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
Bijlage 3 Gouden aanbevelingen bijeenkomst 10 april 2013 Tijdens de bijeenkomst ‘Watt? En nu verder…’ van 10 april zijn aanbevelingen geformuleerd. Centrale vraag was: “Wat kan de provincie samen met u (blijven) doen om de uitvoering van energieprojecten te versterken?”. De volgende aanbevelingen zijn aan gedeputeerde Rietkerk meegegeven. 1. Faciliteer koplopers Belangrijkste aanbeveling is om koplopers, goede voorbeelden, aanjagers en enthousiaste ‘local hero’s’ te stimuleren. Zet koploperbedrijven in en ondersteun deze. Beloon de koplopers en straf de achterblijvers. Dit zorgt voor een vliegwieleffect. Verbind partijen. 2. Vereenvoudig regelingen Er zijn teveel regelingen die nog eens ingewikkeld zijn. Aanbeveling is om regels te vereenvoudigen zodat ze ook zonder adviseur zijn te begrijpen. De toegankelijkheid van subsidieregelingen moet worden vergroot. Hou het simpel. 3. Kennis en voorbeelden delen Belangrijk is dat goede voorbeelden en kennis worden gedeeld. Maak haalbare voorbeelden zichtbaar en leer van elkaar. Geef innovatieve voorbeeldprojecten in de taal van ondernemers. Ook zou bij subsidieverlening een verplichting kunnen worden opgenomen om kennis en ervaring te delen. Faciliteer dit vervolgens als provincie. Verbind partijen. 4. Werk lokaal Decentralisatie en downscaling geef betrokkenheid en draagvlak. Stimuleer lokaal projecten, systemen, producten en mensen en faciliteer met eenvoudige regelingen. 5. Dilemma: straffen, belonen of verleiden Een dilemma wat in het onderzoek naar voren komt is de keuze tussen straffen, belonen of verleiden. De ene groep vindt dat regelgeving en handhaving werken: energie in de milieuvergunning of EPC aanpassen. Een andere groep vindt dat energie leuk moet blijven, een sport moet zijn en dat vooral ingezet moet worden op verleiden bijvoorbeeld door fanatisme te stimuleren c.q. van enerigebesparing een sport te maken. Weer een andere groep geeft aan dat het een mix van alle drie moet zijn en dat daarbij naar innovatieve instrumenten moet worden gezocht; bijvoorbeeld duurzaam aanbesteden of green deal voor Overijssel. 6. Blijf innoveren Blijven innoveren, maar zet in op haalbare beproefde technologie. Innovatie vooral richten op MKB. 7. Laagdrempelig helpen Belangrijk is dat handen en voeten worden geboden bij energiebesparing. De term ontzorgen wordt hier vaak voor gebruikt. Belangrijk is om het eenvoudig en simpel te houden en in de taal van ondernemers. 8. Maak analyse van belemmeringen Maak een analyse van prikkels waarom mensen niet willen investeren in energieprojecten en vertaal dit naar een aanpak die wel werkt. 9. Richt je ook op gedragsverandering Energiebesparing is meer dan een label A. Het gaat ook om gedragsverandering. 10. Zorg voor continuïteit van beleid Zorg ervoor dat regels niet steeds veranderen. Zorg als provincie voor continuïteit in beleid maar lobby hiervoor ook in Den Haag 11. Let niet allen op het elektriciteitsgebruik maar betrek transport er ook bij 12. Zorg voor makkelijk inzicht in energiegebruik en CO2-besparing (bijvoorbeeld een eenvoudig App) 13. Wees een ondernemende provincie die de stap naar uitvoering maakt door ‘te doen’ en met lef investeert 14. Hou de ambitie vast en toets regelmatig of de doelstelling wordt gehaald en of de juiste instrumenten worden ingezet
Watt? En nu verder… Deelrapport kwalitatief onderzoek
103