Kapucijnenvoer 39 3000 Leuven +32(0)16 33 69 10 fax: +32(0)16 33 69 22 www.kuleuven.ac.be/lucas
ONTWIKKELEN VAN INDICATOREN EN EEN PROGRAMMATIE VOOR HET ALGEMEEN WELZIJNSWERK
Marian De Groof Dr. Anja Daems Dr. Koen Hermans
Leuven december 2008
Colofon Opdrachtgever De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar regering, bij delegatie, in de persoon van de heer Marc Morris, secretaris-generaal van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Stuurgroep Dr. Freddy Deven, Kenniscentrum WVG, Departement WVG Veerle Audenaert, Kenniscentrum WVG, Departement WVG Gerda Van der Plas, Afdelingshoofd Welzijn en Samenleving, Departement WVG Marijke Enghien, Teamverantwoordelijke Algemeen Welzijnswerk, Welzijn en Samenleving, Departement WVG Ludo Serrien, Coördinator Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Gerard Van Menxel, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Anita Cautaers, Federatie Autonome Centra Algemeen Welzijnswerk Willy Vleugels, Algemeen Directeur Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Wilfried Meyvis, Raadgever Kabinet van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Wetenschappelijk medewerkers Marian De Groof Dr. Anja Daems
Onderzoeksleiding Dr. Koen Hermans, projectleider LUCAS Prof.dr. Chantal Van Audenhove, coördinator LUCAS
Leuven, december 2008
Inhoud Inleiding: Ontwikkelen van indicatoren en een programmatie voor het Algemeen Welzijnswerk
1
1
De Centra voor Algemeen Welzijnswerk
1
2
Aanleiding van het project
1
3
Onderzoeksvragen en stappenplan
3
Hoofdstuk 1 Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
5
1
De cliënten van het AWW in 2006
5
1.1
Onthaal
6
1.2
Begeleiding
14
1.3
Besluit
21
2
De cliënten per werksoort
22
2.1
Onthaal
22
2.2
Begeleiding
25
2.3
Besluit
29
3
De cliënten per CAW-werkgebied
29
3.1
Onthaal
30
3.2
Begeleiding
37
3.3
Besluit
42
4
Vergelijkbaarheid met 2004 en 2005
42
4.1
Onthaal
42
4.2
Begeleiding
43
4.3
Besluit
45
5
Besluit
45
Hoofdstuk 2 De potentiële behoeften aan AWW
49
1
De kwetsbaarheid per werkgebied
49
1.1
De bevolking van de werkgebieden
49
1.2
Kwetsbaarheid van de werkgebieden
50
2
De mate van kwetsbaarheid per zorgregio
61
3
Besluit
63
Hoofdstuk 3 Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
65
1
Prioriteiten en uitdagingen voor het AWW
65
1.1
Sectorvorming
65
1.2
Spreiding over het werkgebied
66
1.3
Overbevraging
66
1.4
Prioritaire doelgroepen
67
2
Determinanten van het aanbod
69
3
De interactie met andere hulpverleningsinstanties
70
3.1
OCMW
70
3.2
Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
71
3.3
Andere CAW
73
3.4
Andere instanties
73
3.5
CAW als buffer en vangnet op de eerste lijn
74
4
Suggesties voor de programmatie
75
4.1
Algemeen
75
4.2
Kader en staffuncties
76
4.3
Justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp en bezoekruimten
77
4.4
De verhouding tussen onthaal en begeleiding
77
4.5
Indicatoren voor de programmatie
80
4.6
Programmatie van het onthaal
81
4.7
Residentiële opvang
82
4.8
De programmatie voor Brussel
83
5
Besluit
83
Hoofdstuk 4 De ontwikkeling van de programmatie
85
1
Definitie programmatie
85
2
Het programmatiemodel
86
2.1
De verhouding tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
87
2.2
Bepalen van het aantal VTE voor kaderfuncties
89
2.3
Bepalen van het aantal VTE voor preventie
93
2.4
Opdrachten in samenwerking met de federale overheid
93
2.5
Verhouding tussen onthaal en begeleiding
105
2.6
Programmatie van het onthaal
108
2.7
Programmatie begeleiding
143
2.8
Programmatie Brussels Hoofdstedelijk Gewest
152
3
Besluit
155
Hoofdstuk 5 Nuanceringen bij het programmatiemodel
157
1
Het aantal VTE in het kader
157
2
Hulpverlening in landelijke gebieden
158
2.1
Algemene kenmerken van het platteland
158
2.2
Gevolgen voor de hulpverlening op het platteland
162
2.3
Conclusie
163
3
Het vluchtelingenonthaal
164
4
Programmatie van de begeleiding
164
4.1
Het niveau van de programmatie van de begeleiding
164
4.2
Crisishulp
166
4.3
De programmatie van de begeleiding rond armoede en sociale uitsluiting
166
5
Besluit
174
Algemeen besluit
177
1
Profiel van de gebruiker
177
2
Determinanten van het aanbod
178
3
Het programmatiemodel
180
Bijlagen
185
Bijlage 1 Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de gerechtelijke arrondissementen
187
Bijlage 2 Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de zorgregio’s
195
Bibliografie
205
Inleiding: Ontwikkelen van indicatoren en een programmatie voor het Algemeen Welzijnswerk
Op vraag van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse overheid ging LUCAS in januari 2008 van start met een onderzoek met als doel het ontwikkelen van indicatoren en een programmatie voor het Algemeen Welzijnswerk. Op dit moment bestaan er aanzienlijke regionale verschillen met betrekking tot de subsidiëring door de Vlaamse overheid. De programmatie is een instrument dat rekening houdend met de behoeften in een regio aangeeft hoe de huidige en de toekomstige middelen voor het AWW verdeeld moeten worden.
1
De Centra voor Algemeen Welzijnswerk
De Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) staan ter beschikking van alle personen van wie de welzijnskansen bedreigd of verminderd worden ten gevolge van persoonlijke, relationele, gezins- of maatschappelijke factoren. Op dit moment zijn er in Vlaanderen en Brussel 27 CAW die opereren in 20 CAW-werkgebieden. Deze CAW zijn ontstaan als gevolg van een fusie van diverse kleinschalige welzijnsdiensten in 1997. In de werking van het CAW zijn er drie kerntaken te onderscheiden, namelijk (1) onthaal, (2) begeleiding en (3) preventie en beleidssignalering. De CAW staan in voor een algemeen onthaal voor de gehele bevolking en voor om het even welke welzijnsvraag. Er dient wel op zo’n manier te worden gewerkt dat de meest kwetsbaren bereikt worden. Daarnaast garanderen de CAW een onthaal voor drie specifieke doelgroepen: (1) jongeren van 12 tot 25 jaar via het Jongerenadviescentrum, (2) gedetineerden en (3) slachtoffers. Ook bieden ze psychosociale en residentiële begeleiding bij thuisloosheid en bij persoonlijke, relationele, forensische en opvoedingsproblemen.
2
Aanleiding van het project
In 2004-2005 voerde het Rekenhof een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies aan het algemeen welzijnswerk. Het Rekenhof ging hierbij na of de subsidies werden verstrekt in overeenstemming met het decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk en of de overheid afdoende voorwaarden gecreëerd heeft voor een rechtmatige subsidieverstrekking. Uit dit onderzoek bleek dat een aantal aspecten van het decreet nog niet gerealiseerd was. Zo was het niet duidelijk wat wordt verstaan 1
Inleiding
onder de algemene taken van het AWW en was de programmatie niet uitgewerkt. Het uitwerken van een programmatie is volgens het Rekenhof nochtans cruciaal om de ongelijke spreiding van de subsidies recht te trekken. Die ongelijke spreiding is het gevolg van de manier waarop de middelen verdeeld werden na de grootschalige fusieoperatie in de jaren negentig. De subsidies die de afzonderlijke vzw ontvingen zijn toen samengevoegd. Het zijn deze samengevoegde bedragen die nu de subsidie-enveloppes van de CAW's uitmaken. De ongelijke spreiding van de subsidies zijn dus een historisch gegroeid gegeven1. Tabel 1 Investering van de Vlaamse overheid per inwoner en per regio en VTE per 10.000 inwoners en per regio op 1 januari 2007. Euro per inwoner
Bevolking
Brussel
1.031.215
3,85
74
0,72
Zenne en Zoniën
238.186 185.646
5,68 1,75
31 8
1,30 0,43
Vilvoorde
181.389
2,87
12
0,66
Leuven
276.612
13,61
72,25
2,61
Hageland
206.508
5,58
22,25
1,08
Antwerpen
930.155
10,19
Kempen
413.844
8,60
Mechelen
356.571
Limburg
820.272
Kortrijk
Delta
Erkende VTE
VTE/10.000 inwoners
Werkgebied
184,3
1,98
71,25
1,72
7,16
47,5
1,33
7,09
113,65
1,39
278.160
13,45
74,5
2,68
Brugge
308.650
13,96
80,75
2,62
Middenkust
134.832
11,14
27,75
2,06
Midden West-Vlaanderen
231.954
4,91
21,75
0,94
Westhoek
192.282
5,89
22,75
1,18
Gent-Eeklo
592.954
9,96
112,75
1,90
Aalst
199.857
6,12
24,5
1,23
Waasland
231.262
8,00
34,75
1,50
Dendermonde
189.638
7,65
30
1,58
Zuid-Oost-Vlaanderen
148.668
9,83
27,75
1,87
6.117.440
9,19
1.093,45
1,79
Vlaams Gewest
Bron: CAW-Monitor
Tabel 1 geeft een overzicht van wat de gevolgen zijn van deze ongelijke spreiding. Momenteel wordt in Vlaanderen per 10.000 inwoners gemiddeld 1,79 VTE CAW-personeel gesubsidieerd om de drie basisopdrachten te realiseren. Het aantal VTE varieert tussen de werkgebieden echter van 0,43 per 10.000 inwoners (Zenne en Zoniën) tot 2,68 per 10.000 inwoners (Kortrijk). Wanneer dit in euro per inwoner uitgedrukt wordt, zien we dat de overheid gemiddeld 9,19 euro per inwoner uitgeeft, maar dat dit tussen de werkgebieden varieert van 1,75 (Zenne en Zoniën) tot 13,45 euro per inwoner (Kortrijk). Als antwoord op deze vaststellingen van het Rekenhof werd een Gemengde Commissie opgericht die de algemene taken van het autonoom algemeen welzijnswerk moest uitkla-
1
Een tweede ongelijkheid betreft de ongelijkheid inzake de gemiddelde subsidiëring per VTE. Dit onderzoek laat deze tweede vorm van ongelijkheid buiten beschouwing.
2
Inleiding
ren. Deze commissie bestond uit vertegenwoordigers van de sector, het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, de Federatie van Autonome Centra Algemeen Welzijnswerk, de Afdeling Welzijn en Samenleving van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Deze commissie concludeerde dat een wetenschappelijk onderzoek nodig is om de indicatoren voor de programmatie te bepalen.
3
Onderzoeksvragen en stappenplan
De opdrachtgever stipuleert drie onderzoeksvragen, die op hun beurt zijn opgedeeld in deelvragen: 1.Wat is de aard en de omvang van de hulpvragen aan het autonoom AWW, welk profiel hebben de hulpvragers van het autonoom AWW, welke factoren beïnvloeden de hulpvraag? 2. Welke factoren beïnvloeden het aanbod aan hulpverlening door het autonoom AWW? 3.a. Welke criteria zijn relevant voor een objectieve spreiding van het aanbod aan hulpverlening en voor een objectieve verdeling van de middelen m.b.t. de basisopdrachten van het autonoom AWW (programmatie)? 3.b. Dient er bij de programmatie van de basisopdrachten gebruik gemaakt te worden van 1 verdeelsleutel of meerdere verdeelsleutels voor de spreiding van het aanbod (en daaraan gekoppeld de verdeling van de middelen)? Zo ja, welke? 3.c. Zijn er criteria die (eventueel) in rekening kunnen worden gebracht indien er bijkomende opdrachten aan het autonoom AWW worden toegewezen. Zo ja, welke? Er worden daarom drie fasen in het onderzoek onderscheiden. De eerste fase bestaat uit het opstellen van een socio-economisch profiel van de CAW-gebruikers, van hun problemen en van de geboden hulp. Dit gebeurt via een kwantitatieve analyse van de Tellusregistratiegegevens. Op die manier wordt een beeld geschetst voor heel Vlaanderen, maar ook per werkgebied. Dit cijfermateriaal laat toe om de gerealiseerde output op basis van het aantal VTE te beschrijven. Het eerste hoofdstuk bespreekt de resultaten van deze analyse. Op die manier wordt een antwoord geformuleerd op de eerste twee onderzoeksvragen die de opdrachtgever heeft gestipuleerd. De tweede fase tracht de potentiële behoeften aan eerstelijns hulp in te schatten. Daarom wordt een analyse uitgevoerd over de aanwezigheid van potentieel kwetsbare burgers op basis van indicatoren die tot op gemeentelijk niveau beschikbaar zijn. We denken dan aan het aantal leefloongerechtigden, het aantal langdurig werklozen, het aantal geboorten in
3
Inleiding
kansarme gezinnen en het aantal alleenstaande ouders. Het inschatten van de mogelijke behoeften vormt tevens de basis om in de derde fase de indicatoren te bepalen. In de tweede fase wordt ook op zoek gegaan naar de determinanten van het huidig aanbod. Om deze determinanten te bepalen worden diepte-interviews afgenomen met een zevental CAW-directeurs uit landelijke en stedelijke contexten en uit kleine en grote CAW. In deze interviews ligt de klemtoon op de prioriteiten binnen het AWW en op de invloed van andere voorzieningen op het aanbod van en de vraag naar het AWW. Er wordt aan hen ook gevraagd om suggesties te doen voor de programmatie. De laatste fase van het onderzoek bestaat uit het opstellen van de uiteindelijke programmatie. Programmatie dient eerst als concept gedefinieerd te worden. Er zijn grofweg twee definities. Een eerste definitie beschouwt de programmatie als een instrument dat de afstemming van vraag en aanbod ondersteunt. Het uiteindelijke doel is het afzetten van de ingeschatte zorgbehoeften per regio tegen het al erkende zorgaanbod in diezelfde regio. Op die manier wordt getracht het wenselijke aanbod te meten. Om dit te realiseren is het noodzakelijk om een goede inschatting van de zorgbehoeften per regio te kunnen maken. Dit is echter geen eenvoudige opdracht, aangezien behoeften zich niet gemakkelijk laten definiëren en detecteren. Daarnaast speelt ook het effect van het aanbod een rol. Afhankelijk van het soort voorziening waar het individu terechtkomt, kunnen zijn behoeften een andere invulling krijgen. Een tweede definitie vertrekt niet van het wenselijk aanbod, maar van het huidige gesubsidieerde aanbod. Hier gaat het dus om het realiseren van een betere spreiding van de middelen op basis van objectieve indicatoren. Deze tweede definitie kan teruggevonden worden in het eindadvies van de Gemengde Commissie Kerntaken AWW. Het eindadvies verbindt een tweevoudige doelstelling aan de programmatie: (1) een optimale spreiding van het hulpaanbod (en daaraan gekoppeld een verdeling van de middelen), (2) bij uitbreidingen extra middelen op een objectieve manier verdelen. Dit onderzoek bouwt voort op het advies van de Gemengde Commissie. Het doel van dit onderzoek is dus een theoretisch model te ontwikkelen dat in de eerste plaats toelaat om een optimale spreiding van het huidig hulpaanbod te realiseren en om tekorten te signaleren. Dit brengt met zich mee dat het ontwikkelde programmatiemodel een theoretisch model is dat niet noodzakelijk met de huidige realiteit strookt. Het programmatiemodel heeft dus niet de bedoeling om in te schatten hoe groot de behoefte aan AWW is en hoeveel middelen hiervoor nodig zijn. Ook zullen er in het programmatiemodel geen uitspraken gedaan worden over de minimale grootte van een CAW-werkgebied of een CAW. Het ontwikkelde programmatiemodel komt aan bod in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 plaatst een aantal nuanceringen en opmerkingen bij het programmatiemodel. Hoofdstuk 6 vat de belangrijkste conclusies van het onderzoek samen.
4
Hoofdstuk 1 Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
De eerste fase van het onderzoek beschrijft op basis van de Tellus-gegevens het socioeconomisch profiel van de CAW-gebruiker op het onthaal en in de begeleiding. Dit hoofdstuk schetst in eerste instantie een algemeen profiel van de cliënten van het AWW, hun aanmeldingsvraag, problematieken en het hulpaanbod. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillen en gelijkenissen tussen de cliëntengroepen in de verschillende werksoorten. Nadat eerst een algemeen beeld voor Vlaanderen (inclusief Brussel) werd geschetst, wordt vervolgens dit profiel geschetst per CAW-werkgebied. De analyses gebeurden op de gegevens van 2006. In de laatste paragraaf wordt stilgestaan bij de vergelijkbaarheid van deze gegevens met de twee voorgaande jaren.
1
De cliënten van het AWW in 2006
Deze paragraaf schetst een algemeen profiel van de cliënten van het onthaal en de begeleiding. Aangezien we een beeld voor heel Vlaanderen schetsen, werken we enkel met de gegevens op het eerste niveau. Dit zijn de gegevens binnen het Tellus-systeem die verplicht geregistreerd moeten worden voor alle cliënten op onthaal en begeleiding. De lagere niveaus zijn verdere specificaties van het eerste niveau, maar CAW beslissen autonoom of ze die lagere niveaus wensen te gebruiken. In de lagere niveaus worden dus bijvoorbeeld problematieken zoals psychische problemen verder gespecifieerd. Er wordt afgesloten met een besluit waarin de belangrijkste bevindingen uit dit onderdeel op een rij gezet worden. Het Tellus-registratiesysteem is voortdurend in ontwikkeling. Hier werd er gewerkt met de gegevens van 2006, omdat deze gegevens op het moment van het onderzoek de meest recente waren. We willen op voorhand een aantal opmerkingen formuleren die moeten toelaten om de gepresenteerde resultaten beter te duiden. Uit de analyses zal blijken dat niet alle gegevens even betrouwbaar zijn. Vooral rond de variabelen leeftijd en etnisch-culturele minderheid blijken er veel ontbrekende waarden te zijn. Voor het kenmerk leeftijd zal dit in de toekomst geremedieerd worden, aangezien dit veld verplicht geregistreerd dient te worden. Wat betreft de cliënten op het onthaal gaat het niet om het totale aantal cliënten, maar om het aantal cliënten dat zich met een nieuwe vraag aanmeldt. Na drie maanden wordt een cliënt als een nieuwe cliënt beschouwd en gebeurt er dus een nieuwe registratie op het onthaal. Aangezien er geen cliëntopvolgingssysteem gehanteerd wordt, is het onmogelijk om in te schatten hoe groot de groep van terugkerende cliënten is. Op zich is het geen probleem wanneer een belangrijke fractie van de cliënten meermaals beroep doet op
5
Hoofdstuk 1
het onthaal. Het CAW is namelijk een eerstelijnsvoorziening, die volgens het eindadvies van de Gemengde Commissie ook een buffer- en vangnetfunctie dient op te nemen. Toch lijkt het aangewezen te achterhalen hoe groot deze groep daadwerkelijk is. In wat volgt, wordt achtereenvolgens ingegaan op het profiel van de cliënten, de aanmeldingsvraag en – problematiek en het hulpaanbod. Qua problematiek wordt er zowel bij het onthaal als in de begeleiding enkel geregistreerd waaraan gewerkt is. Dit bemoeilijkt het krijgen van een holistisch beeld van de cliënt, zijn mogelijkheden en zijn problemen. Met betrekking tot het onthaal willen we opmerken dat een betere registratie van het verwijzingsgedrag en van de gezondheidssituatie twee voordelen heeft. Het beter registreren van het verwijzingsgedrag laat toe om de positie van het CAW binnen het welzijnslandschap te verduidelijken. Handicap en gezondheid beter registreren kunnen de signaalfunctie ondersteunen. Op die manier zou het duidelijk zijn wie ‘oneigenlijk’ gebruik maakt van het AWW. Dit laat op zijn beurt toe meer onderbouwde signalen te geven naar bijvoorbeeld de GGZ of het VAPH.
1.1
Onthaal
Deze paragraaf bespreekt de registratiegegevens over het onthaal. Achtereenvolgens komen de demografische kenmerken van de cliënten, de aanmeldingsvraag, de problematiek en het hulpaanbod in beeld. 1.1.1
Demografische kenmerken van de cliënten
In 2006 werd er in het totaal 109.447 keren een nieuw onthaal gerealiseerd. Qua geslacht is het aantal vrouwen net iets groter dan het aantal mannen (47,4 % versus 52,6%). In onderstaande tabel wordt het geslacht gerelateerd aan de leeftijd. Hier zien we dat de verdeling over leeftijdscategorieën bij mannen en vrouwen vrij gelijklopend is. Het aandeel vrouwen is iets groter in de jongste en de oudste leeftijdscategorie en iets kleiner voor de jongvolwassenen. Het bereik van de ouderen is zowel bij mannen als vrouwen beperkt. Bij de interpretatie van deze gegevens willen we wijzen op de grote uitval: de leeftijd werd in 20 % van de gevallen niet geregistreerd. In het huidige registratiesysteem is het niet meer mogelijk om leeftijd niet te registreren.
6
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 2 Leeftijd x geslacht (N = 87.331) Man Leeftijdscategorie
N
Vrouw %
N
%
0-17
4.624
11,1
6.743
14,7
18-25
10.026
24,2
9.806
21,4
26-59
25.288
60,9
27.293
59,6
1.571
3,8
1.980
4,3
60+ Totaal
41.509
100
45.822
100
Ontbrekende data: 22.116 (ongeveer 20% van de data)
Wat betreft cliënten van een etnisch-culturele minderheid, dient eerst ingegaan te worden op de definitie hiervan. In de onthaalregistratie wordt een persoon als behorende tot een etnisch-culturele minderheid geregistreerd wanneer hij een allochtoon, een vluchteling of een woonwagenbewoner is. Deze drie groepen worden als volgt geconcretiseerd2:
Allochtonen: personen die zich legaal in België bevinden, ongeacht of zij de Belgische nationaliteit hebben, en die tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen: a) minstens één van hun ouders of grootouders is geboren buiten België; b) zij bevinden zich in een achterstandspositie vanwege hun etnische afkomst of hun zwakke sociaaleconomische situatie.
Vluchtelingen: personen die zich in België bevinden en die aan één van de volgende voorwaarden voldoen: a) zij zijn door België als vluchteling erkend op basis van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend in Genève op 28 juli 1951; b) zij hebben in België asiel aangevraagd en hun aanvraag werd niet definitief afgewezen.
Woonwagenbewoners: personen met een nomadische cultuur, die zich legaal in België bevinden en die traditioneel in een woonwagen wonen of gewoond hebben, in het bijzonder de autochtone voyageurs en de zigeuners, en degenen die met deze personen samenleven of er in de eerste graad van afstammen.
Het is duidelijk dat de registratie van de eerste groep, de allochtonen, mede bepaald wordt door de subjectieve beoordeling van de hulpverlener, aangezien hij/zij ook een inschatting moet maken van de achterstandspositie. Tabel 2 geeft aan dat 21,1 % van het cliënteel op het onthaal behoort tot een etnisch-culturele minderheid. Wanneer we het relateren aan het totale aantal (inclusief ontbrekende data en onbekend), blijkt dit 13,3 % te zijn. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat het een arbitraire beslissing is om de noemer van de breuk te wijzigen. Wat het aantal ontbrekende data betreft, blijkt dat de registratie-uitval voor dit kenmerk iets beperkter is dan voor leeftijd.
2 Bron: Jan Vos, Gerard Van Menxel en Koen Mendonck, Werkgroep Interculturalisering, Tellus Cliëntregistratie, Herwerkte versie voor overleg (12.03.2008)
7
Hoofdstuk 1
Tabel 3 Etnisch culturele minderheid Etnisch culturele minderheid
N
%
Ja
19.457
21,1
Nee
72.931
78,9
Totaal
92.388
100
Ontbrekende data: 9.219 Onbekend: 7.445
In onderstaande tabel worden geslacht en etnisch-culturele minderheid aan elkaar gerelateerd. Hieruit blijkt dat bij de cliënten die tot een etnisch-culturele minderheid behoren, het aandeel mannen groter is dan het aandeel vrouwen. Bij de cliënten die niet tot een etnischculturele minderheid behoren, is het aandeel vrouwen groter dan het aandeel mannen. Bij deze bevindingen kan de vraag gesteld worden hoe het komt dat vrouwen van een etnischculturele minderheid de weg naar de hulpverlening minder goed vinden. Tabel 4 Geslacht x etnisch culturele minderheid (N = 92.105) Etnisch culturele minderheid Geslacht
N
%
Geen minderheid N
%
10.788
55,7
33.387
45,9
Vrouw
8.586
44,3
39.344
54,1
Totaal
19.374
Man
100
72.731
100
Ontbrekende data: 17.342 (bijna 16% van de data)
1.1.2
Aanmeldingsvraag en problematiek
Deze paragraaf bekijkt de aanmeldingsvraag en de problematiek van de cliënt op het onthaal. Met betrekking tot de problematiek dient opgemerkt te worden dat enkel die problematieken geregistreerd worden waaraan daadwerkelijk gewerkt wordt tijdens het onthaal. De aanmeldingsvragen die het vaakst voorkomen, zijn vragen naar begeleiding en informatie (elk één vierde), gevolgd door vragen naar advies en opname. Wat de vragen naar opname betreft, dient opgemerkt te worden dat het hierbij vermoedelijk niet gaat om 14.230 verschillende personen die een vraag naar opname stelden, aangezien deze vragen mogelijks door dezelfde personen werden gesteld.
8
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 5 Aanmeldingsvraag Aanmeldingsvraag
N
%
23.935
Informatie
23,8
1.695
1,7
Opname
14.230
14,2
Advies
16.210
16,1
Begeleiding
24.501
24,4
Dienstverlening
11.298
11,2
Crisis
3.904
3,9
Bemiddeling
1.220
1,2
232
0,2
Contactadressen
Ondersteuning
3.255
Andere
3,24
100.480
Totaal
100
Ontbrekende data: 7.878 Foute code: 1.012
In wat volgt, wordt het type van de aanmeldingsvraag gerelateerd aan het geslacht, de leeftijd en het al dan niet behoren tot een etnisch-culturele minderheid. Vrouwen stellen relatief meer informatie-, advies-, en begeleidingsvragen. Mannen stellen relatief meer vragen in verband met opname, dienstverlening, contactadressen en crisis. Tabel 6 Type aanmeldingsvraag x geslacht (N=99.391) Man Type aanmeldingsvraag
N
Vrouw %
N
%
9.498
20,5
14.041
26,5
947
2,0
716
1,4
Opname
9.041
19,5
5.075
9,6
Advies
6.282
13,5
9.684
18,3
Begeleiding
9.654
20,8
14.728
27,8
Dienstverlening
6.456
13,9
4.723
8,9
Crisis
2.301
5,0
1.586
3,0
577
1,2
643
1,2
71
0,2
160
0,3
Andere
1.626
3,5
1.582
Totaal
46.453
Informatie Contactadressen
Bemiddeling Ondersteuning
100
52.938
3,0 100
Ontbrekende data: 10.056
Voor kinderen en jongeren is het aandeel vragen om informatie, advies en dienstverlening relatief het grootst. Voor jongvolwassen is het aandeel vragen naar opname en in verband met een crisis relatief het grootst. Voor volwassenen is het aandeel vragen om contactadressen, begeleiding en bemiddeling relatief het grootst. Voor ouderen, ten slotte, is het aandeel vragen om ondersteuning relatief het grootst.
9
Hoofdstuk 1
Tabel 7 Type aanmeldingsvraag x leeftijdscategorie (N=81.878) Kinderen en jongeren Aanmeldingsvraag Informatie
N
Jongvolwassenen
%
2.903
26,4
Volwassenen
Ouderen
N
%
N
%
N
%
4.596
24,3
9.145
18,8
734
22,1
49
0,5
283
1,5
913
1,9
40
1,2
900
8,2
3.960
20,9
6.916
14,2
332
10,0
Advies
2.064
18,8
3.421
18,1
7.147
14,7
564
17,0
Begeleiding
2.592
23,6
3.488
18,4
14.310
29,4
949
28,6
Dienstverlening
1.760
16,0
1.862
9,8
5.316
10,9
400
12,1
Contactadressen Opname
403
3,7
850
4,5
2.097
4,3
105
3,2
Bemiddeling
35
0,3
69
0,4
962
2,0
29
0,9
Ondersteuning
11
0,1
21
0,1
146
0,3
24
0,7
278
2,5
373
2,0
1.689
3,5
142
4,3
Crisis
Andere Totaal
10.995
100
18.923
100
48.641
100
3.319
100
Ontbrekende data: 27.569 (ongeveer 25% van de data)
Wat cliënten van een etnisch-culturele minderheid betreft, blijkt uit onderstaande tabel dat zij veel minder vragen stellen naar begeleiding en meer naar dienstverlening. Onder dienstverlening wordt praktische hulp van allerlei aard verstaan: administratief (formulieren), vervoer, materieel (kledij, meubelen, verwarmingstoestel, wasmachine …), voeding, financiën (noodhulp), medisch (medicatie en voorbehoedsmiddelen). Tabel 8 Type aanmeldingsvraag x etnisch culturele minderheid (N = 87.528) ja
nee
Type aanmeldingsvraag
N
%
Informatie
3.736
21,3
15.859
N
% 22,7
320
1,8
1.117
1,6
Opname
2.595
14,8
9.327
13,3
Advies
2.724
15,5
11.381
16,3
Begeleiding
2.272
12,9
20.329
29,1
Dienstverlening
4.601
26,2
5.669
8,1
Crisis
607
3,5
3.073
4,4
Bemiddeling
165
0,9
988
1,4
15
0,1
191
0,3
538
3,1
2.021
Contactadressen
Ondersteuning Andere Totaal
17.573
100
69.955
2,9 100
Ontbrekende data: 21.919 (ongeveer 20% van de data)
In onderstaande tabel worden de problematieken weergegeven waaraan tijdens het onthaal gewerkt werd. Het gaat hierbij om het aantal aanmeldingen waarbij de betreffende problematiek gerapporteerd werd en niet om het totaal aantal gerapporteerde problematieken. Dit laatste geeft niet hetzelfde resultaat aangezien bij sommige aanmeldingen dezelfde problematiek meerdere malen aangeduid wordt (door op de lagere niveaus meerdere items aan te duiden). Het percentage geeft N ten opzichte van het totaal aantal aanmeldingen waarbij de problematiek minstens eenmaal gerapporteerd wordt (aanmeldingen met uitsluitend ontbrekende waarden, foute codes, aanduidingen ‘onbekend’ of ‘geen’ zijn dus niet in rekening gebracht).
10
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Uit de tabel blijkt dat administratief/juridische problemen het meest voorkomen (één op drie), gevolgd door materiële/financiële problemen en relationele problemen (ongeveer drie op tien) en psychische/persoonlijke problemen (meer dan één vierde). Tabel 9 Problematiek (N = 104.005) Problematiek
N
%
Administratief / juridisch
34.653
33,3
Materieel / financieel
31.185
30,0
Relationeel
30.635
29,5
Psychisch / persoonlijk
28.101
27,0
Seksualiteit / geboorte
5.483
5,3
Informatie
4.568
4,4
Gezondheid
3.885
3,7
Tijdsbesteding
1.339
1,3
Signalen, klachten Andere
542
0,5
3.270
3,1
Ontbrekende data: 4.760
In onderstaande tabellen word de problematiek waar aan gewerkt wordt in verband gebracht met het geslacht, de leeftijd en het al dan niet behoren tot een etnisch-culturele minderheid. Tabel 10 Problematiek x geslacht (N=102.778) Man (N = 48.440) Problematiek
N
Vrouw (N = 54.338) %
N
%
Administratief / juridisch
17.287
35,7
17.045
31,4
Materieel / financieel
19.268
39,8
11.577
21,3
Relationeel
11.241
23,2
19.200
35,3
Psychisch / persoonlijk
12.067
24,9
15.823
29,1
Seksualiteit / geboorte
2.016
4,2
3.409
6,3
Informatie
1.450
3,0
3.029
5,6
Gezondheid
1.863
3,9
2.003
3,7
Tijdsbesteding
766
1,6
562
1,0
Signalen, klachten
257
0,5
283
0,5
1.529
3,2
1.611
3,0
Andere
Ontbrekende data: 6.669
Wat het geslacht betreft, blijkt uit de tabel dat het aandeel materiële/financiële problemen bijna dubbel zo groot is bij mannen dan bij vrouwen. Ook het aandeel administratief/juridische problemen is groter bij mannen dan bij vrouwen. Omgekeerd is het aandeel relationele problemen groter bij vrouwen dan bij mannen, net zoals psychische/persoonlijke problemen, problemen in verband met seksualiteit en geboorte en informatievragen. Wanneer de problematieken waaraan gewerkt wordt, gerelateerd worden aan leeftijd, blijkt dat het aantal administratief/juridische problemen relatief het kleinst is bij kinderen en toeneemt met de leeftijdscategorie. Voor gezondheidsproblemen wordt een gelijkaardig patroon vastgesteld. Wat de materieel/financiële problemen betreft, blijkt dat dit relatief het
11
Hoofdstuk 1
grootst is bij de jongvolwassenen en vervolgens bij de volwassenen en de ouderen. Voor de relationele problemen is het aantal relatief het grootst voor de volwassenen. Wat de psychisch/persoonlijke problemen betreft, is het aantal relatief het grootst voor de ouderen. Tot slot is het belangrijk om bij deze bevindingen opnieuw te wijzen op het hoge aantal ontbrekende waarden wat betreft leeftijd. Tabel 11 Problematiek x leeftijdscategorie (N = 85.261) Kinderen en jongeren (N = 10.863) Problematiek
N
Jongvolwassenen (N = 19.402) N
%
%
N
%
5.929
30,6
18.172
35,3
1.268
36,6
1.062
9,8
7.514
38,7
16.910
32,8
1.028
29,7
3.424
31,5
5.136
26,5
17.185
33,4
908
26,2
Psychisch / persoonlijk
2.815
25,9
5.127
26,4
13.886
27,0
1.163
33,6
Seksualiteit / geboorte
1.956
18,0
1.216
6,3
1.457
2,8
26
0,8
Informatie
1.333
12,3
1.569
8,1
925
1,8
61
1,8
Gezondheid
252
2,3
596
3,1
2.248
4,4
280
8,1
Tijdsbesteding
233
2,1
397
2,1
540
1,1
60
1,7
31
0,3
97
0,5
307
0,6
29
0,8
520
4,8
595
3,1
1.280
2,5
95
2,7
1.897
Materieel / financieel Relationeel
Signalen, klachten Andere
N
Ouderen (N = 3.463)
17,5
Administratief / juridisch
%
Volwassenen (N = 51.533)
Ontbrekende data: 24.186 (ongeveer 22% van de data)
Uit onderstaande tabel blijkt dat de problematiek waaraan gewerkt wordt tijdens het onthaal verschilt naar gelang van het feit of de cliënt al dan niet behoort tot een etnischculturele minderheid (ECM). Bij cliënten van een ECM wordt in meer dan de helft van de gevallen gewerkt rond administratief/juridische problemen. Vervolgens wordt voornamelijk gewerkt rond materieel/financiële problemen. Cliënten die niet tot een ECM behoren, worden in vergelijking veel meer geholpen voor psychisch/persoonlijke, seksuele en relationele problemen. Tabel 12 Problematiek x etnisch-culturele minderheid (N = 89.323) Ja (N = 18.879) Problematiek
N
%
10.607
56,2
20.135
28,6
Materieel / financieel
6.863
36,4
20.102
28,5
Relationeel
3.559
18,9
23.482
33,3
Psychisch / persoonlijk
2.282
12,1
22.585
32,1
Seksualiteit / geboorte
394
2,1
3.981
5,7
Informatie
509
2,7
3.355
4,8
Gezondheid
631
3,3
2.796
4,0
Tijdsbesteding
271
1,4
950
1,4
Signalen, klachten
123
0,7
341
0,5
Andere
547
2,9
1.971
2,8
Administratief / juridisch
N
Nee (N = 70.444 )
Ontbrekende data: 20.124 (ongeveer 18% van de data)
12
%
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
1.1.3
Hulpaanbod
In onderstaande tabel wordt de geboden hulp weergegeven. De voornaamste vormen van geboden hulp bij het onthaal zijn ‘informeren’ (bijna de helft van de registraties) en ‘vraag verduidelijken’ (meer dan één derde van de registraties). Vervolgens komt ook ‘ondersteunen’ (één vierde), ‘verwijzen’, ‘oriënterend adviseren’ en ‘praktische dienstverlening’ (minder dan één vijfde) relatief vaak voor. Tabel 13 Geboden hulp (N = 104.557) Geboden hulp
N
%
Individueel informeren
50.463
48,3
Vraag verduidelijken
39.903
38,2
Ondersteunen
25.716
24,6
Verwijzen
18.358
17,6
Oriënterend adviseren
18.209
17,4
Praktische dienstverlening
15.976
15,3
Toeleiden
4.733
4,5
Bemiddelen
3.440
3,3
Residentiële opvang
3.170
3,0
Crisisinterventie
1.824
1,7
Belangen behartigen
1.051
1,0
Consult bieden
795
0,8
Specifieke taken
619
0,6
Nazorg
520
0,5
82
0,1
30
0,0
1.376
1,3
Verzorgen Dagbesteding aanbieden Andere
Ontbrekende data: 4.803
Het aantal contacten in het onthaal wordt in onderstaande tabel weergegeven. Voor bijna twee derde van de gevallen blijkt het slechts om één contact te gaan. Brengen we nog even in herinnering dat een onthaal volgens de afspraken binnen de sector niet langer dan 4 contacten kan duren. Enkel wanneer een cliënt echt niet in begeleiding wil, wordt het onthaal verdergezet. Tabel 14 Aantal contacten tijdens onthaal Aantal contacten
N
%
1
65.599
64,8
2 tot 4
28.901
28,6
Vijf of meer Totaal
6.743 101.243
6,7 100
Ontbrekende data: 1.610 Foute code: 6.594
Qua verwijzingen is het moeilijk om valide uitspraken te doen, gezien de complexe registratie van het doorverwijsgedrag. In onderstaande tabel wordt het verwijzingsgedrag weergegeven. Hier valt onmiddellijk het grote aantal ontbrekende waarden op. Van de geregistreerde verwijzingen wordt ongeveer 30% van de gevallen extern doorverwezen. In
13
Hoofdstuk 1
ongeveer 42% van de gevallen gebeurt geen verwijzing en in ongeveer 27% van de gevallen wordt binnen het CAW of naar een ander CAW doorverwezen. Wanneer extern wordt doorverwezen, gebeurt dit voornamelijk naar welzijn, volksgezondheid en justitie. Dit zijn echter algemene categorieën. Tabel 15 Verwijzing (N = 60.314) Verwijzing
N
%
Verwijzing binnen CAW
12.906
21,4
Verwijzing ander CAW
3.574
5,9
941
1,6
Welzijn
5.329
8,8
Volksgezondheid
Niet-professioneel
5.096
8,5
Cultuur
156
0,3
Onderwijs
685
1,1
Tewerkstelling en arbeid
512
0,9
3.636
6,0
Media en communicatie
550
0,9
Administratieve sector
437
0,7
Huisvesting
623
1,0
25.234
41,8
1.648
2,7
Justitie
Geen verwijzing Andere
Ontbrekende data: 48.782 (ongeveer 45 % van de data) Onbekend: 351
Wanneer we vervolgens het verwijzingsgedrag relateren aan het aantal contacten, valt op dat bij ongeveer 40% van de eenmalige contacten geen verwijzing volgt. Het is niet duidelijk hoe deze informatie geïnterpreteerd moet worden. Het kan zijn dat de cliënt vooral informatie komt vragen en dus met één gesprek geholpen is (‘principe van de minst ingrijpende hulpverlening’). Er is verder onderzoek nodig om hierover valide uitspraken te doen. Tabel 16 Aantal contacten x verwijzing (N = 58.039) Contacten
N
CAW
Elders
Geen
1
39.443
20,9
36,9
42,9
2-4
15.327
24,9
37,6
38,3
5+
3.269
13,6
42,6
45,1
1.2
Begeleiding
Qua begeleiding zijn gelijkaardige analyses gebeurd om een beeld voor Vlaanderen en Brussel te schetsen. In wat volgt wordt achtereenvolgens ingegaan op het profiel van de cliënt, de aanmeldingsvraag en –problematiek en het hulpaanbod. 1.2.1
Profiel van de cliënt
In 2006 realiseerde het AWW 37.306 begeleidingen. Net als in het onthaal is het aandeel vrouwen in de begeleiding iets groter dan het aandeel mannen (48,1% versus 51,9%). In 14
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
onderstaande tabel wordt het geslacht gerelateerd aan de leeftijd. Slechts voor 78,9% van de begeleidingen zijn gegevens beschikbaar. De ontbrekende data zijn te wijten aan de grote uitval in de registratie van het kenmerk leeftijd. Uit de tabel blijkt dat de leeftijdsverdeling bij mannelijke en vrouwelijke cliënten vrij gelijklopend is. Bij de vrouwen is het aandeel jongeren (12-17 jaar) iets groter. Bij de mannen is het aandeel jongvolwassenen (18-25 jaar), 26-35 jarigen en 46-65-jarigen iets groter. Op vlak van leeftijd valt het op dat slechts een klein aantal ouderen door het AWW begeleid wordt. Tabel 17 Leeftijd x geslacht (N=29.373) Man Leeftijdscategorie
N
Vrouw %
N
%
1.038
7,4
1.141
12 – 17
608
4,2
949
6,5
18 – 25
2.501
17,1
2.431
16,5
26 – 35
3.306
22,6
3.171
21,5
36 – 45
3.684
25,2
3.777
25,7
46 – 55
2.203
15,0
2.067
14,0
56 – 65
954
6,5
815
5,5
66 – 75
273
1,9
270
1,8
39
0,3
101
< 12
> 75 Totaal
14.651
100
7,8
0,7
14.722
100
Ontbrekende data: 7.933
In onderstaande tabel wordt de origine van de cliënten weergegeven. Ongeveer 20% van de cliënten is niet van Belgische afkomst. De meerderheid van de allochtonen is afkomstig van buiten Europa (ongeveer 72%). Tabel 18 Origine Origine
N
%
23.330
78,2
West/Noord-Europa*
537
1,8
Zuid-Europa**
355
1,2
Oost-Europa**
965
3,2
Andere
4.664
15,6
Totaal
29.851
België
100
* West- en Noord-Europa = Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland, Verenigd Koninkrijk, Ierland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, Finland, IJsland ** Zuid-Europa = Griekenland, Italië, Spanje, Portugal *** Oost-Europa = Tsjechië, Slowaakse Republiek, Slovenië, Roemenië, Polen, Albanië, BosniëHerzegovina, Bulgarije, Kroatië, Hongarije, Joegoslavië, Macedonië, Letland, Litouwen, Estland, Belarus, Oekraïne, Moldavië, Rusland Ontbrekende data: 6.836 (incl. niet bevraagd) Onbekend: 189 Foute code: 430 (incl. dubbele nationaliteit)
In onderstaande tabel wordt het geslacht gerelateerd aan de gezinssituatie. Hieruit blijkt dat er in dit verband aanzienlijke verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. De mannelijke cliënten wonen veel vaker alleen of in een collectieve woonvorm dan de vrouwelijke
15
Hoofdstuk 1
cliënten. Ze wonen ook vaker bij derden of thuis. Vrouwelijke cliënten maken veel vaker deel uit van een eenoudergezin dan mannelijke cliënten. Ze wonen ook vaker samen met een partner, met of zonder kinderen. Tabel 19 Gezinssituatie x geslacht (volwassenen, N = 30.821) Man Gezinssituatie
Vrouw
N
%
N
%
Alleenwonend
6.193
41,7
3.031
19,0
Partners met kinderen
3.613
24,3
5.473
34,3
587
4,0
3.305
20,7
Partners zonder kinderen
1.455
9,8
1.993
12,5
Thuiswonend
1.204
8,1
1.081
6,8
Collectieve woonvorm
945
6,4
318
2,0
Inwonend bij derden
680
4,6
543
3,4
Andere
187
1,3
213
Eenoudergezin
Totaal
14.864
100
1,3
15.957
100
Ontbrekende data: 2.696
De scholingsgraad van de cliënten in begeleiding wordt weergegeven in onderstaande tabel. Het groot aantal ontbrekende data valt onmiddellijk op waardoor de conclusies hun geldigheid verliezen. Bijna de helft van de cliënten blijkt een diploma secundair onderwijs te hebben. Eén vierde heeft een diploma hoger dan secundair diploma en bijna één vijfde heeft een diploma lager dan secundair of geen diploma Tabel 20 Scholingsgraad (volwassenen) Scholingsgraad Lager dan secundair
N
%
2.502
13,4
830
4,5
Secundair
9.216
49,4
Hoger dan secundair
Leercontract / deeltijds
4.656
25,0
Geen diploma behaald
957
5,1
Andere*
480
Totaal
18.641
2,6 100
* Andere = nog niet schoolgaand, andere Ontbrekende data: 14.876
Vervolgens wordt de scholingsgraad gerelateerd aan het geslacht. Hier uit blijkt dat het aandeel hoger geschoolden (hoger dan secundair) groter is bij de vrouwelijke cliënten. Maar liefst 31,4% van de vrouwen in de begeleiding zijn hoger geschoold in vergelijking met 18,3% van de mannen.
16
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 21 Scholingsgraad x geslacht (volwassenen, N = 18.628) Man Scholingsgraad
Vrouw
N
%
N
%
1.305
14,4
1.197
613
6,8
214
2,2
Secundair
4.746
52,3
4.463
46,7
Hoger dan secundair
Lager dan secundair Leercontract / deeltijds
12,5
1.660
18,3
2.993
31,4
Geen diploma behaald
520
5,7
437
4,6
Andere
236
2,6
244
9.080
Totaal
100
2,6
9.548
100
Ontbrekende data: 14.889
In onderstaande tabel wordt de socio-economische situatie van de cliënten in de begeleiding weergegeven. Bijna de helft van de cliënten in de begeleiding is niet beroepsactief. Dit is een groot aantal in vergelijking met de Vlaamse populatie. Tabel 22 Socio-economische situatie (volwassenen) Socio-economische situatie
N
%
Niet beroepsactief*
14.442
52,3
Beroepsactief**
11.211
40,6
Schoolgaand
1.628
5,9
344
1,3
Andere
27.625
Totaal
100
* Niet-beroepsactief = met inkomen, zonder inkomen, tijdelijk onderbroken beroepsactiviteit ** Beroepsactief = werknemer, zelfstandige, beroepsactief andere
Vervolgens wordt de socio-economische situatie gerelateerd aan de leeftijd van de cliënten. Van de cliënten onder de 65 jaar blijkt het aantal niet-beroepsactieven het grootst te zijn bij de 56-65-jarigen, de 46-55-jarigen en vervolgens bij de jongvolwassenen (18-25-jarigen). Tabel 23 Socio-economische situatie x leeftijd (volwassenen, N = 22.390) 18 – 25
26 – 35
36 – 45
46 – 55
56 – 65
66 – 75
75+
Soc.-econ. Situatie
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
Niet beroepsactief
2.398
54,3
2.937
53,0
3.041
46,8
2.135
56,8
1.237
79,4
443
92,5
116
95,1
Beroepsactief
883
20,0
2.470
44,5
3.376
51,9
1.575
41,9
292
18,7
13
2,7
1
0,8
Schoolgaand
1.089
24,7
76
1,4
34
0,5
17
0,5
0
0,0
1
0,2
1
0,8
Andere Totaal
48 4.418
1,1 100
63 5.546
1,1 100
53 6.504
0,8 100
35 3.762
0,9 100
30 1.559
1,9 100
22 479
4,6 100
4 122
Ontbrekende data: 11.127
Wanneer de socio-economische situatie gerelateerd wordt aan de origine blijkt dat het aantal niet-beroepsactieve cliënten opvallend hoger is bij de niet-Europese cliënten.
17
3,3 100
Hoofdstuk 1
Tabel 24 Socio-economische situatie x origine (volwassenen, N = 22.734) Belg
W/N- Eu N
%
N
Andere
N
%
Niet beroepsactief
8.966
49,3
243
59,1
211
68,1
427
67,6
2.213
69,4
Beroepsactief
8.020
44,1
147
35,8
82
26,5
131
20,7
630
19,8
Schoolgaand
1.029
5,7
11
2,7
14
4,5
49
7,8
269
8,4
178
1,0
10
2,4
3
1,0
25
4,0
76
2,4
18.193
100
411
100
310
632
100
3.188
100
Totaal
%
O-Eu
Socio-econ. situatie
Andere
N
Z-Eu
100
%
N
%
Ontbrekende data: 10.783
In de volgende tabel wordt het inkomen van de cliënten in de begeleiding weergegeven. Ongeveer 40% van de cliënten verwerft een inkomen via arbeid. Daarnaast krijgt ongeveer 30% een inkomen van de sociale zekerheid en ontvangt ongeveer 10% een leefloon van het OCMW. Dit laatste is een niet-verwaarloosbare groep. Hierbij moet ook opgemerkt worden dat er ook cliënten zijn die geen leefloon ontvangen, maar wel op een andere manier steun krijgen van het OCMW (bv. eenmalige hulp bij de aankoop van schoolboeken voor de kinderen). Het is echter niet duidelijk hoe groot deze laatste groep cliënten is. Ten slotte blijkt uit de tabel dat 10% van de cliënten geen inkomen heeft. Tabel 25 Inkomen (volwassenen) Inkomen
N
%
11.951
40,8
Inkomen uit sociale zekerheid
9.528
32,6
Geen inkomen
3.377
11,5
OCMW
2.851
9,7
Andere*
1.553
Inkomen uit arbeid
5,3
29.260
Totaal
100
* Andere = tegemoetkoming gehandicapten, inkomensgarantie ouderen, hoofdinkomen uit kapitaal, hulp van derden, informeel inkomen, ivm echtscheiding, studiebeurs, gevangenis, zak- en leefgeld, andere Ontbrekende data: 4.257
Vervolgens wordt het inkomen gerelateerd aan de leeftijd van de cliënten. Onderstaande tabel toont dat het aantal personen zonder inkomen of met een leefloon van het OCMW afneemt naargelang de leeftijd stijgt. Dit wil zeggen dat een aanzienlijke groep van de jongvolwassenen (18-25 jaar) zonder inkomen (ongeveer 26%) of van een leefloon van het OCMW leeft (ongeveer 20%). Tabel 26 Inkomen x leeftijd (volwassenen, N = 23.529) 18 – 25 Inkomen
26 – 35
36 – 45
46 – 55
56 – 65
66 – 75
75+
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
Ink. uit arbeid
924
20,1
2.645
44,9
3.563
51,8
1.678
42,4
308
19,3
9
1,8
1
0,8
Ink. soc. Zeker.
1.033
22,5
1.695
28,8
2.012
29,3
1.553
39,3
1.025
64,1
424
85,5
122
95,3
Geen inkomen
1.205
26,3
670
11,4
502
7,3
290
7,3
76
4,8
18
3,6
2
1,6
OCMW
941
20,5
579
9,8
537
7,8
274
6,9
117
7,3
15
3,0
1
0,8
Andere
487
Totaal
4.590
18
10,6 100
297 5.886
5,1 100
259 6.873
3,8 100
162 3.957
4,1 100
73 1.599
4,6 100
30 496
%
6,1 100
N
2 128
%
1,6 100
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
In de volgende tabel wordt het inkomen gerelateerd aan de origine. Het inkomen uit arbeid is veel groter bij Belgen. Cliënten die zonder inkomen of van een leefloon van het OCMW leven, komen vooral voor bij Oost-Europeanen en niet-Europeanen. Cliënten die een inkomen krijgen via de sociale zekerheid zijn voornamelijk Zuid-Europeanen. Tabel 27 Inkomen x origine (volwassenen, N = 24.288) Belg Inkomen
W/N- Eu
Z-Eu
O-Eu
Andere
N
%
N
%
N
%
N
%
Inkomen uit arbeid
8.593
44,9
151
35,1
73
23,5
134
18,2
Inkomen soc. Zek..
6.603
34,5
150
34,9
159
51,1
114
15,5
830
22,7
Geen inkomen
1.701
8,9
63
14,7
37
11,9
197
26,8
918
25,1
OCMW
1.316
6,9
34
7,9
35
11,3
208
28,3
923
25,2
Andere
938 19.15 1
4,9
32
7,4
7
2,3
82
11,2
256
7,0
Totaal
100
430
100
311
100
735
100
N
%
734
20,1
3.661
100
Ontbrekende data: 9.229
Vervolgens wordt de bestaanszekerheid van de cliënten weergegeven. Ongeveer één derde van de cliënten heeft een inkomen gelijk aan of kleiner dan het leefloon. Deze variabele is echter niet valide genoeg om financiële armoede te meten, aangezien de Europese armoedegrens niet gehanteerd wordt (en die hoger is dan het leefloon). Tabel 28 Bestaanszekerheid bij volwassenen Bestaanszekerheid
N
%
Inkomen > leefloon
17.306
67,8
Inkomen = leefloon
4.409
17,3
Inkomen < leefloon
3.816 25.531
Totaal
15,0 100
Ontbrekende data: 7.986
1.2.2
Problematiek van de cliënt
In onderstaande tabel worden de problematieken van de cliënten weergegeven. De meest voorkomende problematieken bij de begeleiding zijn relationele en psychisch/persoonlijke problemen (elk bijna de helft). Vervolgens komen ook materieel/financiële (bijna vier op tien) en administratief/juridisch problemen (bijna één op drie) veelvuldig voor.
19
Hoofdstuk 1
Tabel 29 Problematiek (N = 35.666) Problematiek
N
%
Relationeel
17.246
48,4
Psychisch / persoonlijk
17.208
48,3
Materieel / financieel
13.472
37,8
Administratief / juridisch
11.361
31,9
Gezondheid
2.475
6,9
Tijdsbesteding
1.004
2,8
Seksualiteit en geboorte
708
2,0
Signalen, klachten, enz.
251
0,7
Informatie
158
0,4
Andere
547
1,5
Ontbrekende data: 1.512 Onbekend: 18 Foute code: 118
In onderstaande tabel wordt weergegeven aan hoeveel problematieken er tijdens de begeleiding werd gewerkt. Bij ongeveer 43% van de begeleidingen gaat het om één problematiek. Bij ongeveer 37% van de begeleidingen betreft het twee problematieken. Aan drie of meer problematieken wordt in ongeveer 19% van de gevallen gewerkt. Tabel 30 Multiproblematiek Aantal problematieken
N
%
1
15.586
2
13.268
37,2
3
5.205
14,6
4
1.342
3,8
5
265 35.666
Totaal
1.2.3
43,7
0,7 100
Hulpaanbod
Voor ongeveer de helft bestaat de begeleiding uit maximaal 5 contacten (47,6%). Voor 21 % is dit tussen 6 en 10 contacten. Voor ongeveer 13% van de cliënten vinden er tussen de 21 en 100 contacten plaats. Een zeer kleine minderheid van de cliënten heeft meer dan 100 contacten (1,4%). Tabel 31 Aantal contacten Aantal contacten
N
%
1 tot 5
11.754
47,6
6 tot 10
5.170
20,9
11 tot 20
4.084
16,5
21 tot 30
1.491
6,0
31 tot 50
1.150
4,7
51 tot 100
732
3,0
Meer dan 100
338
Totaal
Ontbrekende data: 2.587 Foute code: 10.000
20
24.719
1,4 100
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
1.3
Besluit
In 2006 werd 109.447 keren een onthaal geregistreerd en daarnaast 37.306 begeleidingen gerealiseerd. Zowel de aanmeldingsvragen als de geboden hulp blijken erg divers te zijn. De problematieken waaraan het vaakst gewerkt wordt, zijn zowel op het onthaal als tijdens de begeleiding administratief/juridische, materieel/financiële, relationele en psychisch/persoonlijke problemen. Wat het aandeel mannelijke en vrouwelijke cliënten betreft, blijkt dat zowel voor het onthaal als voor de begeleiding het aandeel vrouwen iets hoger. Enkel voor de cliënten die tot een etnisch-culturele minderheid behoren, is deze verhouding omgekeerd. Uit de analyses komen ook enkele opvallende verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke cliënten naar voor. Op het onthaal bestaan er verschillen in het type van de aanmeldingsvraag en de problematiek waaraan gewerkt wordt. Zo blijkt dat vrouwen relatief vaker vragen om informatie, advies en begeleiding terwijl mannen relatief vaker vragen stellen in verband met opname, dienstverlening, contactadressen en crisis. Bij de begeleiding komen verschillen in de gezinssituatie en scholingsgraad naar voor. Wat de gezinssituatie betreft, blijkt dat mannelijke cliënten vaker alleen of in een collectieve woonvorm wonen dan vrouwelijke cliënten. Omgekeerd maken vrouwelijke cliënten veel vaker deel uit van een eenoudergezin en wonen ze vaker samen met een partner, met of zonder kinderen. Wat de scholingsgraad betreft, blijkt dat het aandeel hoger geschoolden groter is bij de vrouwelijke cliënten. Wat cliënten van een etnisch-culturele minderheid (ECM) of een vreemde origine betreft, blijkt dat 20% van de cliënten in de begeleiding van vreemde origine is en dat 21,2% van de cliënten op het onthaal tot een ECM behoort. Dit laatste cijfer dient echter wel voorzichtig geïnterpreteerd te worden omwille van het aantal ontbrekende data voor dit kenmerk. Verder worden er ook verschillen vastgesteld tussen cliënten die al dan niet tot een ECM behoren (onthaal) of van vreemde origine zijn (begeleiding). Op het onthaal bestaan er verschillen op vlak van het type van de aanmeldingsvraag en de problematiek waaraan gewerkt wordt. Bij cliënten van een ECM wordt voornamelijk gewerkt rond administratief/juridische en materieel/financiële problemen, terwijl er bij de andere cliënten vooral gewerkt wordt rond psychische of relationele problemen. In de gegevens van de begeleiding komen er verschillen naar voor tussen Belgen en cliënten van vreemde origine op vlak van socio-economische situatie en inkomen. Hier blijkt dat het aantal niet-beroepsactieve cliënten opvallend hoger is bij de cliënten die niet van Belgische origine zijn. Een andere belangrijke bevinding, is dat de groep van de jongvolwassenen (18-25 jaar) naar voor komt als een bijzonder kwetsbare groep. Zo stellen ze onder andere opvallend veel vragen naar opname, is een groot aantal van hen niet-beroepsactief en hebben ze vaak geen inkomen of leven ze van een OCMW-uitkering. Ook door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk werd recentelijk hierover een beleidsdossier opgemaakt. Hiervoor zien we drie potentiële verklaringen. Een eerste is de complexe uitstroom uit de bijzondere jeugd-
21
Hoofdstuk 1
zorg (zie ook Van Regenmortel e.a., 2006; Hermans e.a., 2004). Deze verklaring gaat ook op voor de gehandicaptenzorg. We denken dan meer concreet aan de uitstroom uit de MPI’s. Ten derde stellen we ons ook de vraag in welke mate het activeringsbeleid van de OCMW zorgt voor een groter beroep op het AWW. Ten slotte valt de groep van de ouderen op. Uit de analyses blijkt dat deze groep heel weinig bereikt wordt door het AWW. In het onthaal is slechts 3,8% van de mannelijke en 4,3% van de vrouwelijke cliënten boven de 60 jaar. In de begeleiding is 2,2% van de mannelijke en 2,5% van de vrouwelijke cliënten boven de 66 jaar.
2
De cliënten per werksoort
In wat volgt, wordt zowel voor de cliënten van het onthaal als de begeleiding nagegaan welke verschillen en gelijkenissen er bestaan tussen de cliënten van de verschillende werksoorten van het AWW. We dienen hierbij wel op te merken dat door de invoering van de typemodules vanaf 2008 niet langer in termen van werksoorten wordt gewerkt.
2.1
Onthaal
In onderstaande tabel wordt de verdeling van de verschillende werksoorten op het onthaal weergegeven. De ambulante hulpverlening komt duidelijk het meeste voor (bijna de helft van de cliënten). Daarnaast komt ook de hulpverlening aan thuislozen en in het Jongeren Advies Centrum frequent voor (beide net minder dan 20%). Tabel 32 Onthaal per werksoort Werksoort
N
%
Ambulante hulp
52.434
47,9
Thuislozen
19.398
17,7
Justitieel welzijnswerk
8.513
7,8
Slachtofferhulp
9.929
9,1
18.794
17,2
Jongeren advies centrum (JAC) Hulpverlening seksuele delinquenten Totaal
379 109.447
0,4 100
Gemiddeld genomen is het aantal vrouwen op het onthaal net iets groter dan het aantal mannen (47,4 versus 52,6). Onderstaande tabel toont echter dat deze verdeling niet aangehouden blijft over de verschillende werksoorten. Bij de ambulante hulp, de slachtofferhulp en het JAC is het aandeel vrouwen hoger dan het gemiddelde. Bij de hulp aan thuislozen en het justitieel welzijnswerk is de verhouding omgekeerd.
22
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 33 Geslacht per werksoort Man Werksoort
Vrouw
Ontbrekende data*
N
%
N
%
N
Ambulante hulp
22.216
43,3
29.105
56,7
1.113
% 2,1
Thuislozen
12.081
63,0
7.090
37,0
227
1,2
Justitieel welzijnswerk
6.121
72,5
2.321
27,5
71
0,8
Slachtofferhulp
2.863
29,1
6.963
70,9
103
1,0
JAC
7.448
40,4
10.976
59,6
370
2,0
* incl. foute codes, onbekend
In onderstaande tabel worden de leeftijdscategorieën per werksoort weergegeven. Hier uit blijkt dat de verschillende werksoorten door cliënten van verschillende leeftijden bevolkt worden. Het is evident dat het JAC zich hoofdzakelijk richt op de 18-25-jarigen en de 017-jarigen. De ambulante hulp, de thuislozenhulp, het justitieel welzijnswerk en de slachtofferhulp is steeds het meest bevolkt door de 26-59-jarigen, gevolgd door de 18-25-jarigen. Bij deze bevindingen willen we ook wijzen op de grote uitval in de registratie van het kenmerk leeftijd. Voor het justitieel welzijnswerk is de leeftijd bijvoorbeeld voor bijna zes op de tien cliënten niet geregistreerd. Tabel 34 Leeftijdscategorie per werksoort (onthaal) 0-17 Werksoort
N
18-25 %
26-59
Ontbrekende data*
60+
N
%
N
%
N
%
N
%
Ambulante hulp
2.412
5,5
5.360
12,3
33.719
77,4
2.090
4,8
8.853
16,9
Thuislozen
1.463
8,8
5.125
30,9
9.460
57,0
542
3,3
2.808
14,5
53
1,4
966
25,8
2.606
69,5
126
3,4
4.762
55,9
Slachtofferhulp
1.062
15,1
816
11,6
4.433
62,9
739
10,5
2.879
29,0
JAC
6.435
39,2
7.610
46,3
2.321
14,1
56
0,3
2372
12,6
Justit. welzijnsw.
* incl. foute codes, onbekend
Uit voorgaande analyses bleek dat 21,1% van het cliënteel van het onthaal tot een ECM behoort. Uit onderstaande tabel blijkt dat dit percentage verschillend is voor de verschillende werksoorten. Zo is het aandeel cliënten van een ECM iets groter bij de ambulante hulpverlening en het justitieel welzijnswerk. Daarnaast is het aandeel cliënten van een ECM iets kleiner op het JAC en veel kleiner bij slachtofferhulp. Deze bevindingen komen overeen met de bevindingen van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Zij halen eveneens aan dat de cliënten van een ECM ongelijk verdeeld zijn over de werksoorten. Wat het hogere percentage in het justitieel welzijnswerk betreft, bleek uit analyses van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk dat het aandeel cliënten van een ECM in 2005 het hoogste was met 27%.
23
Hoofdstuk 1
Tabel 35 Etnisch-culturele minderheid per werksoort (onthaal) Ja Werksoort
N
Nee %
N
Ontbrekende data* %
N
%
11.617
26,2
32.777
73,8
8.040
Thuislozen
3.340
20,7
12.824
79,3
3.234
16,7
Justitieel welzijnswerk
1.744
23,3
5.729
76,7
1.040
12,2
Ambulante hulp
Slachtofferhulp JAC
15,3
551
6,5
7.954
93,5
1.424
14,3
2.183
14,0
13.358
86,0
3.253
17,3
* incl. foute codes, onbekend
Uit onderstaande tabel blijkt dat ook het aandeel van de problematieken waar aan gewerkt wordt verschillend is binnen de verschillende werksoorten. Cliënten die ambulante hulp krijgen, hebben relatief het grootste aandeel bij de signalen/klachten en hebben relatief ook het meest relationele problemen. Cliënten uit de thuislozenzorg hebben relatief het meest materieel/financiële problemen, relationele problemen en problemen met de gezondheid. Cliënten uit het justitieel welzijnswerk hebben relatief het meeste administratief/juridische problemen. Cliënten van slachtofferhulp hebben relatief het meeste psychisch/persoonlijke problemen. Cliënten van het JAC, ten slotte, hebben relatief het meeste problemen rond geboorte en seksualiteit, vragen naar informatie en problemen met tijdsbesteding. Tabel 36 Problematiek per werksoort (onthaal) Adm/jur Werksoort
N
Mat/fin %
Ambulante hulp
18.800
37,1
Thuislozen
3.400
18,3
Justit. welzijnsw.
4.277
59,3
Slachtofferhulp
3.136
35,4
JAC
4.935
27,0
N 12.194
Thuislozen Justit. welzijnsw. Slachtofferhulp JAC
N
%
Psych/pers N
Geb/seks
%
N
%
24,0
17.099
33,7
10.225
20,2
2.223
4,4
14.605
78,5
6.725
36,2
4.666
25,1
96
0,5
1.924
26,7
1.043
14,5
2.441
33,8
47
0,7
321
3,6
1.850
20,9
6.932
78,3
32
0,4
2.141
11,7
3.888
21,2
3.623
19,8
3.084
Informatie Ambulante hulp
Relationeel %
Gezondheid
Tijdsbesteding N
%
Sign/klacht
N
%
N
%
1.072
2,1
1.783
3,5
402
163
0,9
1.100
5,9
329
1,8
91
0,5
372
2,0
22
0,3
339
4,7
42
0,6
16
0,2
429
6,0
0
0,0
144
1,6
0
0,0
0
0,0
199
2,3
3.311
18,1
519
2,8
566
3,1
56
0,3
1.049
5,7
0,8
N
16,8 Andere
379
% 0,8
N
%
1.217
2,4
In onderstaande tabel wordt aangegeven in welke mate tijdens de begeleiding aan meerdere problemen is gewerkt. Hieruit blijkt dat bij de thuislozen het vaakst rond meerdere problematieken is gewerkt. Hun aandeel is steeds het hoogst bij de multiproblematieken, uitgezonderd voor de combinatie van psychisch/persoonlijke en relationele problemen. Na de thuislozen wordt er bij de cliënten van het justitieel welzijnswerk het vaakst rond meerdere problemen gewerkt.
24
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 37 Multiproblematiek (materieel/financieel, psychisch/persoonlijk, relationeel, administratief/juridisch) per werksoort (onthaal)
Werksoort
Viervoudig
Drievoudig
Dubbel mat/fin psy/p
Dubbel mat/fin rel
N
N
N
N
%
%
%
Dubbel mat/fin adm/jur %
N
Dubbel psy/pers / rel %
N
%
59
0,1
419
0,8
1.409
2,8
1.558
3,1
2.723
5,4
4.193
8,3
152
0,8
954
5,1
3.838
20,6
3.879
20,9
2.674
14,4
1.393
7,5
Justitieel welzijnswerk
33
0,5
89
1,2
482
6,7
230
3,2
714
9,9
376
5,2
Slachtofferhulp
14
0,2
51
0,6
200
2,3
84
1,0
124
1,4
1.049
11,9
JAC
61
0,3
135
0,7
299
1,6
570
3,1
790
4,3
1.121
6,1
Ambulante hulp Thuislozen
Vervolgens wordt de geboden hulp per werksoort weergegeven. Uit onderstaande tabel blijkt dat er bij de verschillende werksoorten andere klemtonen liggen. Zo wordt residentiele opvang en crisisinterventie vrijwel enkel aan thuislozen geboden. En komt praktische dienstverlening voornamelijk voor bij het JAC, ambulante hulpverlening en het justitieel welzijnswerk. Het ondersteunen van de cliënt komt dan weer opvallend meer voor bij slachtofferhulp. Tabel 38 Geboden hulp per werksoort (onthaal) Individueel informeren
* Werksoort
Vraag verduidelijken
Ondersteunen
Verwijzen
N
%
N
%
N
%
22.226
44,0
19.108
37,8
11.193
22,2
9.444
18,7
9.224
18,3
8.536
Thuislozen
6.980
38,6
8.382
46,3
2.478
13,7
3.404
18,8
2.353
13,0
1.380
7,6
Just.. Welzijnsw.
4.613
57,5
2.879
35,9
2.721
33,9
921
11,5
350
4,4
1.585
19,8
60,4
1.644
17,7
1.216
13,1
152
1,6
5.376
57,9
4.765
51,4
5.603
JAC
10.969
60,0
4.671
25,6
3.633 19,9 Residentiële opvang N %
Toeleiden N
%
Bemiddelen N
%
%
2.916 16,0 Crisisinterventie N %
N
%
Praktische dienstverl.
Ambulante hulp
Slachtofferhulp
N
Oriënterend adviseren
5.010 27,4 Belangen behartigen N %
N
% 16,9
4.323 23,6 Ontbrekende data** N %
2.064
4,1
2.669
5,3
188
0,4
381
0,8
700
1,4
1.938
3,7
Thuislozen
893
4,9
144
0,8
2.952
16,3
1.280
7,1
103
0,6
1.291
6,7
Just. Welzijnsw.
618
7,7
327
4,1
5
0,1
0
0,0
85
1,1
490
5,8
Slachtofferhulp
497
5,4
46
0,5
2
0,0
0
0,0
54
0,6
650
6,5
JAC
660
3,6
208
1,1
23
0,1
163
0,9
109
0,6
514
2,7
Ambulante hulp
* weinig voorkomende vormen van geboden hulp (< 1%) zijn niet in de tabel opgenomen ** incl. foute codes, onbekend; excl. Vormen van geboden hulp die niet in tabel opgenomen zijn
2.2
Begeleiding
In onderstaande tabel wordt de verdeling van de verschillende werksoorten bij de begeleiding weergegeven. De ambulante hulpverlening komt duidelijk het meeste voor (iets meer dan de helft). Daarnaast komt ook de begeleiding van thuislozen (iets minder dan drie op tien) en slachtofferhulp frequent voor (iets meer dan één op tien).
25
Hoofdstuk 1
Tabel 39 Begeleiding per werksoort Alle cliënten Werksoort
N
Volwassen cliënten (18+) N
%
Ambulante hulp
19.264
51,6
%
17.713
52,9
Thuislozen
26,0
10.205
27,4
8.719
Justitieel welzijnswerk
2.155
5,8
2.132
6,4
Slachtofferhulp
4.597
12,3
4.150
12,4
Jongeren advies centrum
728
2,0
513
1,5
Hulpverlening seksuele delinquenten
357
1,0
290
37.306
Totaal
100
0,9
33.517
100
Gemiddeld genomen is het aantal vrouwelijke cliënten in de begeleiding iets groter dan het aantal mannelijke (48,1 versus 51,9). Onderstaande tabel toont dat deze verdeling verschillend is voor de verschillende werksoorten. Bij de ambulante hulp en de slachtofferhulp is het aandeel vrouwen hoger. Bij de hulp aan thuislozen en het justitieel welzijnswerk is de verhouding omgekeerd en is het aandeel mannen hoger. Bij het justitieel welzijnswerk is zelfs iets meer dan 80% van de cliënten van het mannelijke geslacht. Tabel 40 Geslacht per werksoort (begeleiding) Man Werksoort
Vrouw
Ontbrekende data*
N
%
N
%
N
Ambulante hulp
7.920
41,3
11.248
58,7
96
% 0,5
Thuislozen
6.436
63,2
3.746
36,8
23
0,2
Justitieel welzijnswerk
1.745
81,0
410
19,0
0
0,0
Slachtofferhulp
1.219
26,6
3.367
73,4
11
0,2
* incl. foute codes, onbekend
In onderstaande tabel wordt de leeftijd per werksoort weergegeven. Hier uit blijkt dat de werksoorten verschillend verdeeld zijn binnen de leeftijdscategorieën. De ambulante hulp, het justitieel welzijnswerk en slachtofferhulp hebben het grootste aandeel 26-35-jarigen en 36-45-jarigen. De thuislozenhulp heeft het grootste aandeel 18-25-jarigen en 26-35-jarigen. Tabel 41 Leeftijd per werksoort (begeleiding) < 12 Werksoort Ambulante hulp Thuislozen Justitieel welzijnswerk Slachtofferhulp
12 - 17
18 - 25
N
%
N
819
5,5
732
4,9
1.543
1.119
11,7
367
3,8
22
1,2
1
0,1
221
10,8
226
11,1
46 - 55
%
N
26 - 35
36 - 45
N
%
N
10,3
3.409
22,8
4.579
30,7
2.418
25,3
1.960
20,5
1.817
19,0
316
16,6
685
36,1
520
27,4
264
13,0
329
16,1
446
21,9
56 - 65
%
66 - 75
> 75
%
Ontbrekende data*
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
Ambulante hulp
2.605
17,4
933
6,2
262
1,8
59
0,4
4.323
22,4
Thuislozen
1.149
12,0
540
5,7
159
1,7
27
0,3
649
6,4
Justitieel welzijnswerk
226
11,9
99
5,2
25
1,3
6
0,3
255
11,8
Slachtofferhulp
244
12,0
175
8,6
88
4,3
46
2,3
2.558
55,6
* incl. foute codes, onbekend
26
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Over het algemeen zijn iets meer dan 20% van de cliënten in de begeleiding niet van Belgische origine. Onderstaande tabel toont dat deze verdeling verschillend is per werksoort. Zo is het aandeel allochtonen groter bij de thuislozen en het justitieel welzijnswerk en kleiner bij slachtofferhulp. Tabel 42 Origine per werksoort (begeleiding) Belg Werksoort
W/N-Eu
Z-Eu
N
%
N
%
N
Ambulante hulp
12.283
81,1
224
1,5
101
Thuislozen
6.265
69,8
203
2,3
Justitieel welzijnsw.
1.362
73,2
50
2,7
Slachtofferhulp
2.648
89,0
45
1,5
O-Eu %
Andere
Ontbrekende data*
N
%
N
%
N
0,7
439
2,9
2.104
13,9
4.113
189
2,1
394
4,4
1.921
21,4
1.233
12,1
31
1,7
66
3,5
353
19,0
293
13,6
22
0,7
56
1,9
205
6,9
1.621
35,3
* incl. foute codes, onbekend
Uit onderstaande tabel blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de cliënten van de verschillende werksoorten op het vlak van de gezinssituatie. Cliënten die ambulante hulp ontvangen, wonen vaker samen met een partner of zijn alleenstaande ouder. Cliënten uit de thuislozenhulp zijn vaker alleenwonend, wonen in collectieve woonvormen of zijn inwonend bij derden. Cliënten van het justitieel welzijnswerk hebben een groot aandeel bij de thuiswonenden en de cliënten die samenwonen met partners zonder kinderen. Cliënten van slachtofferhulp wonen vaker samen met een partner of zijn alleenstaande ouder. Tabel 43 Gezinssituatie per werksoort (begeleiding, volwassenen) Alleenwonend Werksoort
Partners met kinderen
Eenoudergezin
N
%
N
%
Ambulante hulp
3.988
23,7
6.106
36,3
2.816
16,7
1.967
11,7
Thuislozen Justitieel welzijnswerk Slachtofferhulp
3.798
45,4
1.285
15,4
383
4,6
764
9,1
605
35,5
468
27,4
78
4,6
211
12,4
665
20,9
547 17,2 Inwonend bij derden N %
423
13,3
Thuiswonend N Ambulante hulp Thuislozen Justitieel welzijnswerk Slachtofferhulp
%
1.114 35,1 Collectieve woonvorm N %
N
%
Partners zonder kinderen N
%
Andere N
%
Ontbrekende data* N %
1.045
6,2
328
2,0
379
2,3
208
1,2
876
4,9
530
6,3
793
9,5
678
8,1
130
1,6
358
4,1
171
10,0
85
5,0
68
4,0
20
1,2
426
20,0
301
9,5
25
0,8
63
2,0
37
1,2
975
23,5
* incl. foute codes, onbekend
Onderstaande tabel toont dat cliënten van het justitieel welzijnswerk en vervolgens de clienten van de thuislozenzorg het vaakst laaggeschoold zijn. Cliënten van slachtofferhulp hebben het hebben het vaakst een diploma hoger onderwijs.
27
% 21,4
Hoofdstuk 1
Tabel 44 Scholingsgraad per werksoort (begeleiding, volwassenen) < secundair Werksoort
N
secundair
%
N
> secundair %
N
%
Ambulante hulp
1.148
11,2
4.804
46,9
3.463
Thuislozen
1.014
17,1
3.477
58,8
398
6,7
125
20,5
217
35,5
69
11,3
185 13,4 Leercontract / deeltijds N %
459
33,2
605
43,8
Justitieel welzijnsw. Slachtofferhulp
Geen diploma
33,8
Andere
N
%
N
Ontbrekende data* %
N
%
Ambulante hulp
298
2,9
321
3,1
206
2,0
7.473
42,2
Thuislozen
421
7,1
445
7,5
161
2,7
2.803
32,1
Justitieel welzijnsw.
55
9,0
110
18,0
35
5,7
1.521
71,3
Slachtofferhulp
21
1,5
41
3,0
71
5,1
2.768
66,7
* incl. foute codes, onbekend
Onderstaande tabel toont het inkomen per werksoort. Cliënten van de thuislozenzorg hebben het vaakst een uitkering van de sociale zekerheid (40,4%), van het OCMW (20,3%) of geen inkomen (22%). Ook bij het justitieel welzijnswerk heeft men het vaakst een inkomen uit sociale zekerheid (35,2%), van het OCMW (8,4%) of geen inkomen (12,3%). Tabel 45 Inkomen per werksoort (begeleiding) Inkomen uit arbeid Werksoort
N
%
OCMW
Ontbrekende data*
Andere
N
%
N
%
N
%
N
8.497
53,1
4.685
29,3
1.123
7,0
944
5,9
765
4,8
1.699
Thuislozen
1.144
13,9
3.336
40,4
1.815
22,0
1.671
20,3
287
3,5
466
5,3
392
26,6
519
35,2
181
12,3
124
8,4
259
17,6
657
30,8
1.628
58,8
834
30,1
169
6,1
55
2,0
82
3,0
1.382
33,3
Slachtofferhulp
N
Geen inkomen
Ambulante hulp Justitieel welzijnsw.
%
Inkomen uit sociale zekerh.
% 9,6
* incl. foute codes, onbekend
Onderstaande tabel geeft de socio-economische situatie per werksoort weer. Cliënten van de thuislozenzorg (79,3%) en het justitieel welzijnswerk (61,6%) zijn het vaakst nietberoepsactief. Tabel 46 Socio-economische situatie per werksoort (begeleiding, volwassenen) Niet beroepsactief Werksoort
N
%
Beroepsactief
Schoolgaand
N
%
N
%
Ontbrekende data*
Andere N
%
N 2.78 0 636
Ambulante hulp
6.122
41,0
7.941
53,2
750
5,0
120
0,8
Thuislozen Justitieel welzijnsw.
6.409
79,3
1.110
13,7
408
5,1
156
1,9
857
61,6
461
33,1
31
2,2
43
3,1
740
0,8
1.51 3
Slachtofferhulp
898
34,1
1.501
56,9
217
8,2
21
% 15, 7 7,3 34, 7 36, 5
* incl. foute codes, onbekend
Net zoals bij het onthaal hebben de cliënten van de thuislozenzorg en van het justitieel welzijnswerk het vaakst een inkomen dat lager ligt dan het leefloon.
28
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 47 Bestaanszekerheid per werksoort (begeleiding, volwassenen) Inkomen > leefloon Werksoort
N
%
Inkomen = leefloon N
%
Inkomen < leefloon N
%
Ontbrekende data* N
%
Ambulante hulp
10.743
76,1
2.137
15,1
1.238
8,8
3.595
20,3
Thuislozen Justitieel welzijnsw. Slachtofferhulp
3.774
49,0
1.867
24,3
2.054
26,7
1.024
11,7
642
56,0
124
10,8
381
33,2
985
46,2
1.838
88,1
74
3,6
175
8,4
2.063
49,7
* incl. foute codes, onbekend
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aandeel van de problematieken verschillend is binnen de verschillende werksoorten. Cliënten die ambulante hulp krijgen, hebben het grootste aandeel in de relationele problemen en de problemen met seksualiteit en geboorte. Cliënten uit de thuislozenzorg hebben het grootste aandeel in de materieel/financiële problemen en problemen met de gezondheid. Verder hebben ze ook een groot aandeel in de problemen met tijdsbesteding en bij signalen/klachten. Cliënten uit het justitieel welzijnswerk hebben het grootste aandeel in de administratief/juridische problemen, de problemen met tijdsbesteding, signalen/klachten en vragen naar informatie. Verder hebben ze ook een groot aandeel in de problemen met de gezondheid en met seksualiteit en geboorte. Cliënten van slachtofferhulp hebben het grootste aandeel in psychisch/persoonlijke problemen.
2.3
Besluit
Uit bovenstaande analyses komt naar voor dat de cliënten van de verschillende werksoorten afzonderlijke groepen vormen met eigen kenmerken en behoeften. Zowel voor het onthaal als voor de begeleiding bestaan er duidelijke verschillen tussen de werksoorten voor een aantal belangrijke variabelen (bv. geslacht, problematiek, multiproblematiek, geboden hulp, gezinssituatie, scholingsgraad …). Een belangrijke vaststelling is dat de thuislozen uit de analyses naar voor komen als een bijzonder kwetsbare groep. Zo blijkt dat deze groep het grootste aandeel heeft in cliënten die laaggeschoold zijn, die geen inkomen of uitkering krijgen, die niet beroepsactief zijn en die meerdere problematieken combineren. Daarnaast valt ook de kwetsbaarheid op van de cliënten van het justitieel welzijnswerk.
3
De cliënten per CAW-werkgebied
Nadat de vorige paragrafen een globaal beeld voor Vlaanderen schetsten, komen nu de verschillen en gelijkenissen tussen de cliënten van verschillende CAW-werkgebieden aan bod. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de cliënten van het onthaal en de begeleiding.
29
Hoofdstuk 1
We herinneren eraan dat de aantallen op het onthaal geïnterpreteerd moeten worden als ‘'het aantal keren dat personen zich met een nieuwe vraag op het onthaal aanmelden'. Voor enkele variabelen (aantal inwoners, vreemdelingen, beroepssituatie) werd de databank Lokale Statistieken geraadpleegd. Aangezien de werkgebieden uit deze databank niet volledig overeenkomen met de huidige CAW-werkgebieden, werden er een aantal correcties uitgevoerd. Deze worden hier op een rijtje gezet:
Voor CAW Aalst werden de volgende steden niet opgenomen: Geraardsbergen, Denderleeuw, Haaltert en Ninove.
Voor CAW Zuid Oost-Vlaanderen werd Geraardsbergen mee opgenomen
Voor CAW Hageland werd Wemmel niet mee opgenomen en werd Begijnendijk mee opgenomen
Voor CAW Mechelen werd Hulshout mee opgenomen
Voor CAW Kempen werd Hulshout niet mee opgenomen
Voor CAW Delta werden Denderleeuw, Haaltert en Ninove mee opgenomen
Voor CAW Vilvoorde werd Wemmel mee opgenomen
Voor CAW Zenne en Zoniën werd Begijnendijk niet mee opgenomen
3.1
Onthaal
Via onderstaande tabel kan het percentage onthaalcliënten per werkgebied afgeleid en gelinkt worden aan het percentage inwoners in deze werkgebieden ten aanzien van het Vlaams totaal. De kolom ’N cliënten’ toont dat de werkgebieden Limburg, Antwerpen, Gent-Eeklo en Kempen het hoogste percentage cliënten bereiken via het onthaal (elk iets meer dan 10% van het totale aantal onthaalcliënten). Deze drie regio’s zijn ook het grootst qua aantal inwoners. De werkgebieden Zenne en Zoniën, Delta en Vilvoorde bereiken het minst aantal cliënten via het onthaal. Dit zijn echter niet de kleinste regio’s qua aantal inwoners. Middenkust en Zuid-Oost-Vlaanderen hebben minder inwoners dan de drie regio’s in de rand van Brussel. In de kolom ‘% cliënten/% inwoners 07’ wordt het aantal bereikte cliënten in verband gebracht met het aantal inwoners per werkgebied. Deze kolom geeft de verhouding weer tussen het percentage cliënten op het onthaal (ten opzichte van het Vlaamse totaal) en het percentage van de totale Vlaamse bevolking die in deze regio verblijft. Een waarde van 1 geeft aan dat het aandeel cliënten op het onthaal perfect in verhouding staat tot het aandeel binnen de Vlaamse bevolking. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. 3,14% van het totale aantal onthaalcliënten is afkomstig uit het werkgebied Aalst, terwijl in deze regio 2,70 % van de Vlaamse bevolking verblijft. Uit deze kolom blijkt dat de werkgebieden Kempen, Brugge en Middenkust het grootste aandeel van hun populatie
30
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
bereiken. De werkgebieden Delta, Zenne en Zoniën en Midden-West-Vlaanderen bereiken een opmerkelijk klein aandeel inwoners van hun populatie. Tabel 48 Onthaal per werkgebied CAW-werkgebied3 Aalst Hageland Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Z-O Vlaanderen Zenne en Zoniën Westhoek Kortrijk Delta Leuven Limburg Mechelen Middenkust M-West-Vlaand. Kempen Vilvoorde Waasland Totaal
N cliënten 3.128 2.472 13.135 7.575 4.162 12.616 2.325 1.143 2.217 4.836 1.152 6.477 13.328 3.841 3.292 2.029 11.163 1.970 2.678 99.539
%
Inwoners 07*
%
%cliënten / % inwoners 07
3,14 2,48 13,20 7,61 4,18 12,67 2,34 1,15 2,23 4,86 1,16 6,51 13,39 3,86 3,31 2,04 11,21 1,98 2,69 100
164.922 206.508 930.155 308.650 189.638 592.954 148.668 151.326 192.282 278.160 273.121 276.612 820.272 356.571 134.832 231.954 413.844 215.709 231.262 6.117.440
2,70 3,38 15,20 5,05 3,10 9,69 2,43 2,47 3,14 4,55 4,46 4,52 13,41 5,83 2,20 3,79 6,76 3,53 3,78 100
1,16 0,73 0,87 1,51 1,35 1,31 0,96 0,47 0,71 1,07 0,26 1,44 1,00 0,66 1,50 0,54 1,66 0,56 0,71 0,97
* Lokale statistieken (gecorrigeerd)
Vervolgens bekijken we de verdeling qua geslacht tussen de werkgebieden. In onderstaande tabel komt naar voor dat het aandeel mannen en vrouwen veel schever verdeeld is per werkgebied dan in de totale CAW-onthaalpopulatie (44,7% mannen en 55,3% vrouwen). In de CAW-werkgebieden Zenne en Zoniën, Hageland, Vilvoorde, Midden-WestVlaanderen en Delta is het overwicht aan vrouwen veel groter dan het gemiddelde (steeds ongeveer twee op drie vrouwen). Daarnaast is de verhouding in de werkgebieden Kempen, Aalst, Middenkust en Zuid-Oost-Vlaanderen omgekeerd en is er een klein overwicht aan mannen.
3
Voor een goede leesbaarheid van de tekst en de tabellen wordt voor enkele CAW-werkgebieden de naam van het CAW zelf weergegeven. Dit is het geval voor de werkgebieden Oost-Brabant (CAW Hageland), Geraardsbergen-Ronse-Oudenaarde (CAW Z-O-Vlaanderen), Zuid-Brabant (CAW Zenne en zoniën), IeperVeurne-Diksmuide (CAW de Westhoek), West-Brabant (CAW Delta), Oostende (CAW Middenkust), Roeselare-Tielt-Izegem (CAW Midden-West-Vlaanderen) en Noord-Brabant (CAW Vilvoorde)
31
Hoofdstuk 1
Tabel 49 Geslacht per werkgebied van de onthaalcliënten Mannen CAW-werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne en Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-West-Vlaand. Totaal Gemiddelde
N 6.208 1.575 5.559 6.385 6.245 1.935 1.505 1.229 1.228 417 850 2.980 646 382 3.519 799 2.380 1.734 655 46.231
Vrouwen % 4,7 471,2 50,8 48,4 49,9 46,9 50,4 46,9 53,1 36,5 34,5 46,2 34,9 33,8 46,8 42,5 49,4 53,1 35,5 44,7
N 6.816 2.244 5.387 6.808 6.264 2.194 1.482 1.393 1.085 726 1.613 3.474 1.204 748 4.003 1.079 2.435 1.530 1.190 51.675
Ontbrekende data % 52,3 58,8 49,2 51,6 50,1 53,1 49,6 53,1 46,9 63,5 65,5 53,8 65,1 66,2 53,2 57,5 50,6 46,9 64,5 55,3
N 111 22 217 135 107 33 141 56 12 9 9 23 120 13 53 339 21 28 184 1.633
% 0,9 0,6 1,9 1,0 0,9 0,8 4,5 2,1 0,5 0,8 0,4 0,4 6,1 1,1 0,7 15,3 0,4 0,9 9,1 2,6
Bij de resultaten van bovenstaande tabel kan de vraag gesteld worden of de verschillen tussen de werkgebieden verklaard kunnen worden door de aan- en afwezigheid van residentiële opvang. Er wordt vermoed dat er in werkgebieden met weinig residentiële opvang minder mannen en meer vrouwen beroep zullen doen op het CAW en omgekeerd. Onderstaande tabel geeft een beeld van de capaciteit van de residentiële opvang per werkgebied. Uit de vergelijking van de tabellen blijkt dat er inderdaad een verband bestaat. In de werkgebieden Zenne en Zoniën, Hageland, Vilvoorde, Midden-West-Vlaanderen en Delta is er een groot overwicht aan vrouwen en is er geen of heel beperkte residentiële opvang voorzien. Dit laatste valt af te leiden uit de laatste kolom van de tabel. Voor Vilvoorde, Zenne en Zoniën en Delta is er geen residentiële opvang voorzien en in Hageland en Midden-West-Vlaanderen is de residentiële opvang heel beperkt, de capaciteit per 1.000 inwoners is er respectievelijk 0,10 en 0,08. Omgekeerd is het kleine overwicht aan mannen in de werkgebieden Kempen en Aalst, Middenkust en Zuid-Oost-Vlaanderen niet te verklaren door een groter aanbod aan residentiële opvang. Het overwicht aan mannen in de werkgebieden Middenkust en Zuid-Oost-Vlaanderen kan wel verklaard worden door een groter aanbod aan residentiële opvang. Voor beide werkgebieden is de capaciteit groter dan gemiddeld, namelijk respectievelijk 0,51 en 0,29 per 1.000 inwoners.
32
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
CAW-werkgebieden
M
V
G
J
CO
COj
VH
NO
ASIEL
Totaal
Capaciteit per 1000 inwoners
Tabel 50 Aantal bedden in de opvangcentra in de werkgebieden
8
0
8
0
10
0
0
6
0
32
0,19
160
40
0
25
79
0
0
40
0
344
0,37
Brugge
16
15
12
10
15
12
0
0
6
86
0,28
Dendermonde
18
0
0
0
0
0
0
0
0
18
0,09
Gent-Eeklo
32
41
60
10
14
0
15
16
0
188
0,32
Hageland
0
10
0
0
0
0
10
0
0
20
0,10
Kempen
18
10
0
0
13
0
12
0
0
53
0,13
Kortrijk
53
15
0
24
0
1
0
5
0
98
0,35
Leuven
14
0
6
7
14
0
18
0
0
59
0,22
Limburg
55
34
23
19
79
0
16
0
21
247
0,30
Mechelen
8
0
11
0
10
0
15
0
0
44
0,12
Aalst Antwerpen
0
0
0
0
2
0
17
0
0
19
0,08
28
36
2
0
0
3
0
0
0
69
0,51
Vilvoorde
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Waasland
8
11
6
8
13
0
0
0
0
46
0,20
Delta
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
12
10
0
0
0
0
0
0
0
22
0,11
Zenne en Zoniën
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Z-O-Vlaanderen
6
5
10
11
10
1
0
0
0
43
0,29
89
0
64
10
0
0
0
0
0
163
/
M-W.-Vlaand. Middenkust
Westhoek
Brussel Vlaams Gewest
436
227
138
114
259
17
103
67
27
1388
0,23
Vlaanderen
525
227
202
124
259
17
103
67
27
1551
/
Bron: Boordtabellen, 2007 M = Opvangcentrum voor mannen V = Opvangcentrum voor vrouwen J = Opvangcentrum jongeren CO = Crisisopvang residentieel Coj = Crisisopvang jongeren residentieel NO = Nachtopvang ASIEL = residentiële hulp ECM/vluchtelingen/mensen zonder papieren
G = Opvangcentrum gemengd VH = vluchthuis
In onderstaande tabel wordt weergegeven van welke leeftijdscategorie de cliënten van de verschillende werkgebieden zijn. Uit het samentellen van de kolommen ‘0-17’ en ’18-25’ blijkt dat in werkgebied Kempen het grootste aantal kinderen, jongeren en jongvolwassenen beroep doen op het AWW. Dit kan verklaard worden doordat er in dit werkgebied vijf JAC zijn. Vervolgens doen er ook in de werkgebieden Limburg, Antwerpen en Gent-Eeklo een groot aantal kinderen, jongeren en jongvolwassenen een beroep op het AWW. Werkgebieden waar opvallend weinig kinderen, jongeren en jongvolwassenen bereikt worden, zijn Zenne en Zoniën (191), Delta (234) en Vilvoorde (360).
33
Hoofdstuk 1
In de laatste kolom van de tabel wordt het aantal jongvolwassenen van 18-25 jaar op het onthaal afgezet tegen het aantal 15-24-jarigen in de bevolking4. Uit deze cijfers blijkt dat de werkgebieden Leuven, Middenkust en Kempen een opvallend groot aandeel van de jongvolwassenen uit hun populatie bereiken. De werkgebieden Delta, Zenne en Zoniën, Vilvoorde, de Westhoek en Midden-West-Vlaanderen bereiken een opmerkelijk klein aandeel van de jongvolwassenen uit hun populatie.
Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O-Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne en Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W-Vlaanderen Totaal Gemiddelde
0-17 N 831 505 2.429 1.510 888 425 150 225 323 109 429 763 136 73 840 238 667 274 241 11.056
% 8,8 17,8 32,1 13,3 8,4 13,0 6,3 11,3 17,9 11,4 19,9 13,4 9,2 8,4 13,1 15,1 14,6 10,8 13,1 13,6
18-25 N % 2.648 28,1 706 24,9 2.152 28,5 2.619 23,0 2.143 20,2 528 16,1 490 20,7 639 32,1 472 26,1 125 13,1 315 14,6 1.614 28,4 224 15,1 118 13,6 1.387 21,6 229 14,5 1.071 23,5 613 24,2 309 16,8 18.402 21,3
26-59 N % 5.582 59,2 1.519 53,5 2.841 37,6 6.887 60,5 7.325 69,0 2.090 63,9 1.579 66,7 1.067 53,7 915 50,7 672 70,4 1.266 58,7 3.086 54,2 1.053 71,1 621 71,5 3.889 60,5 1.025 65,0 2.616 57,4 1.544 60,9 1.207 65,8 46.784 60,5
60+ N % 377 4,0 109 3,8 136 1,8 367 3,2 266 2,5 229 7,0 148 6,3 57 2,9 96 5,3 48 5,0 146 6,8 231 4,1 68 4,6 57 6,6 311 4,8 85 5,4 206 4,5 104 4,1 78 4,3 3.119 4,6
Missing N % 3.697 28,3 1.002 26,1 3.605 32,3 1.945 14,6 1.994 15,8 890 21,4 761 24,3 690 25,8 519 22,3 198 17,2 316 12,8 783 12,1 489 24,8 274 24,0 1.148 15,2 640 28,9 276 5,7 757 23,0 194 9,6 20.178 20,2
18-25 onthaal / 15-24 bevolking * 100
Leeftijd cliënten onthaal
Aantal 15-24jarigen in de bevolking
Tabel 51 Leeftijdscategorie per werkgebied
112.742 39.721 50.783 100.664 67.790 21.531 28.843 27.411 13.279 22.949 22.317 32.622 24.081 19.252 35.527 23.450 34.128 14.339 27.851 719.280
2,3 1,8 4,2 2,6 3,2 2,5 1,7 2,3 3,6 0,5 1,4 4,9 0,9 0,6 3,9 1,0 3,1 4,3 1,1 2,4
Onderstaande tabel toont de samenhang tussen de kinderen, jongeren en jongvolwassenen op het onthaal en de ingezette VTE in de JACs. Bij deze tabel dient opgemerkt te worden dat het gaat over het aantal VTE die ingezet worden in zowel onthaal als begeleiding. Uit de kolom ‘VTE’ blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Kortrijk en Kempen het grootste aantal VTE in het JAC inzetten. Via de kolom ‘% 0-25’ kunnen deze gegevens in verband gebracht worden met het percentage onthaalcliënten tussen 0-25 jaar. Hier uit blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Kortrijk en Kempen een meer dan gemiddeld aantal 0-25jarigen bereiken. Omgekeerd blijkt uit de kolom ‘VTE’ dat de werkgebieden Zenne en Zoniën, de Westhoek en Midden-West-Vlaanderen geen erkende VTE in het JAC investeren en bijgevolg onder het gemiddelde scoren voor het percentage onthaalcliënten tussen 0 4
De leeftijdsgroep van de bevolking komt niet volledig overeen met die van de cliënten van onthaal doordat we niet over deze gegevens beschikken
34
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
en 25 jaar (kolom ‘%0-25’). Deze bevindingen wijzen op een verband tussen het aantal VTE die geïnvesteerd worden in het JAC en het percentage 0-25-jarigen dat bereikt wordt. Tabel 52 Aandeel VTE in JAC per werkgebied
VTE
Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O-Vlaand. Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne + Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W-Vlaand. Totaal Gemiddelde
22,21 3,90 9,61 8,00 7,80 3,01 3,93 2,00 3,00 3,04 2,85 5,57 3,08 / 4,24 / 13,72 6,68 / 102,64
105 91 71 100 87 71 78 100 67 100 65 94 74 / 81 / 127 103 / 70
Totaal VTE
180,80 46,50 69,75 111,65 110,75 36,64 28,06 34,75 27,25 27,5 21,5 72,25 9 6 80,25 21,75 71,75 27,75 21,75 1067,45
VTE JAC / totaal VTE * 100
Werkgebied
Leeftijd cliënten onthaal Aandeel subsidieenveloppe AWW
Foto JAC
12,28 8,39 13,78 7,17 7,04 8,22 14,01 5,76 11,01 11,05 13,26 7,71 34,22 / 5,28 / 19,12 24,07 / 9,62
0-17 N
0-17 %
831 505 2.429 1.510 888 425 150 225 323 109 429 763 136 73 840 238 667 274 241 11.056
7,52 4,57 21,97 13,66 8,03 3,84 1,36 2,04 2,92 0,99 3,88 6,90 1,23 0,66 7,60 2,15 6,03 2,48 2,18 100 5,26
18-25 N
2.648 706 2.152 2.619 2.143 528 490 639 472 125 315 1.614 224 118 1.387 229 1.071 613 309 18.402
18-25 %
0-25 N
0-25 %
14,39 3,84 11,69 14,23 11,65 2,87 2,66 3,47 2,56 0,68 1,71 8,77 1,22 0,64 7,54 1,24 5,82 3,33 1,68 100 5,26
3.479 1.211 4.581 4.129 3.031 953 640 864 795 234 744 2.377 360 191 2.227 467 1.738 887 550 29.458
11,81 4,11 15,55 14,02 10,29 3,24 2,17 2,93 2,70 0,79 2,53 8,07 1,22 0,65 7,56 1,59 5,90 3,01 1,87 100 5,26
Aanzienlijke verschillen tussen de werkgebieden kunnen ook vastgesteld worden op vlak van het kenmerk ‘etnisch-culturele minderheid’ (ECM). Een eerste belangrijke vaststelling bij de onderstaande tabel zijn de grote verschillen tussen de werkgebieden op vlak van het aantal ontbrekende data. In Midden-West-Vlaanderen wordt dit kenmerk voor meer dan de helft van de cliënten niet geregistreerd. Ook in de werkgebieden Aalst, de Westhoek en Middenkust komen er heel wat ontbrekende data voor. Een tweede belangrijke vaststelling zijn de grote verschillen tussen de werkgebieden op vlak van het aantal cliënten van een ECM. Werkgebied Middenkust komt naar voor als de absolute uitschieter qua bereik van deze doelgroep, met maar liefst 42,9% cliënten. Deze cijfers moeten echter wel gerelativeerd worden, gezien het relatief grote aantal ontbrekende data (32%). Andere werkgebieden met een opvallend groot bereik van deze groep, zijn Vilvoorde, Antwerpen en GentEeklo.
35
Hoofdstuk 1
Tabel 53 Etnisch-culturele minderheid per werkgebied Ja Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne en Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaanderen Totaal Gemiddelde
N 3.605 553 948 1.713 2.816 525 188 368 162 64 80 1.319 612 239 650 70 484 963 24 15.383
Nee % 31,1 15,9 10,5 15,2 28,3 13,8 8,1 15,6 7,8 5,8 3,4 21,5 39,3 23,9 9,4 4,4 10,5 42,9 3,1
N 7.992 2.937 8.091 9.560 7.121 3.293 2.144 1.995 1.917 1.034 2.292 4.823 944 762 6.253 1.520 4.139 1.284 748 68.849
Ontbrekende data % 68,9 84,2 89,5 84,8 71,7 86,3 91,9 84,4 92,2 94,2 96,6 78,5 60,7 76,1 90,6 95,6 89,5 57,1 96,9
16,3
N 1.538 351 2.124 2.055 2.679 344 796 315 246 54 100 335 414 142 672 627 213 1.045 1.257 15.307
% 11,7 9,1 19,0 15,4 21,2 8,3 25,4 11,8 10,6 4,7 4,0 5,2 21,0 12,4 8,9 28,3 4,4 31,7 62,0
83,7
16,6
Uit onderstaande tabel blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de werkgebieden op vlak van de problematieken waaraan gewerkt wordt. Zo gaat bijvoorbeeld het relatieve aandeel van de administratief/juridische problemen van 16% tot 48,7% en het relatieve aandeel van de materieel/financiële problemen van 9,6% tot 51,1%. Tabel 54 Problematiek per CAW-werkgebied Adm/jur Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne en Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaanderen Totaal Gemiddelde
36
N 6.023 861 2.141 3.038 3.229 1.248 770 591 622 514 918 2.816 945 439 2.370 513 1.275 900 323 29.536
Mat/fin % 48,6 24,4 21,0 24,5 26,0 31,7 27,7 23,0 28,2 44,7 37,2 45,1 48,7 39,3 31,9 32,4 26,5 28,1 16,0 31,8
N 3.931 812 1.936 3.908 4.311 1.214 1.422 927 825 110 353 1.508 516 138 2.326 399 1.654 1.436 524 28.250
Rel % 31,7 23,0 19,0 31,5 34,7 30,9 51,1 36,0 37,4 9,6 14,3 24,1 26,6 12,4 31,3 25,2 34,4 44,9 25,9 28,6
N 3.302 1.735 2.379 4.921 4.341 1.364 540 1.134 768 527 1.054 1.518 314 273 2.378 549 1.436 573 795 29.901
Psych/pers % 26,7 49,1 23,3 39,6 35,0 34,7 19,4 44,1 34,8 45,9 42,8 24,3 16,2 24,4 32,0 34,7 29,8 17,9 39,3 32,3
N 4.365 1.487 2.964 3.730 2.906 1.347 497 672 770 359 516 1.730 289 319 2.154 595 1.443 398 216 26.757
% 35,2 42,1 29,1 30,0 23,4 34,2 17,9 26,1 34,9 31,2 20,9 27,7 14,9 28,6 29,0 37,6 30,0 12,4 10,7 27,2
Geb/seks N 294 80 1.450 793 735 93 58 66 84 18 122 166 53 18 403 29 202 155 60 4.879
% 2,4 2,3 14,2 6,4 5,9 2,4 2,1 2,6 3,8 1,6 5,0 2,7 2,7 1,6 5,4 1,8 4,2 4,9 3,0 3,9
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
3.2
Begeleiding
Net als voor het onthaal kan via onderstaande tabel het percentage cliënten die per werkgebied begeleid worden gelinkt worden aan het percentage inwoners in deze werkgebieden. Net als bij het onthaal blijkt uit de tabel dat de drie regio’s met het grootste aantal inwoners ook het grootste aantal cliënten begeleiden: Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo (elk iets meer dan 10% van het totale aantal cliënten die in Vlaanderen begeleid worden door het CAW). De werkgebieden Vilvoorde, Hageland en Zenne en Zoniën begeleiden het minst aantal cliënten, maar zijn niet de regio’s met het kleinste aantal inwoners. De laatste kolom van de tabel geeft de verhouding weer tussen het percentage cliënten in begeleiding (ten opzichte van het Vlaamse totaal) en het percentage van de totale Vlaamse bevolking die in deze regio verblijft. Een waarde van 1 geeft aan dat het aandeel cliënten in begeleiding perfect in verhouding staat tot het aandeel binnen de Vlaamse bevolking. Uit deze kolom blijkt dat de werkgebieden Middenkust, Aalst, Brugge en Gent-Eeklo het grootste aandeel van hun populatie bereiken. De werkgebieden Vilvoorde, Hageland en Zenne en Zoniën bereiken een opmerkelijk kleiner aandeel inwoners van hun populatie. Tabel 55 Begeleiding per werkgebied Werkgebied Aalst Hageland Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Z-O Vlaanderen Zenne en Zoniën Westhoek Kortrijk Delta Leuven Limburg Mechelen Middenkust M-W-Vlaanderen Kempen Vilvoorde Waasland Totaal
N cliënten
% cliënten
1.563 383 5.014 2.645 1.044 4.701 1.018 327 1.373 1.821 672 1.991 4.866 1.558 1.821 641 2.760 115 755 35.068
4,46 1,09 14,30 7,54 2,98 13,41 2,90 0,93 3,92 5,19 1,92 5,68 13,88 4,44 5,19 1,83 7,87 0,33 2,15 100
Inwoners 07* 164.922 206.508 930.155 308.650 189.638 592.954 148.668 151.326 192.282 278.160 273.121 276.612 820.272 356.571 134.832 231.954 413.844 215.709 231.262 6.117.440
% inwoners 2,70 3,38 15,20 5,05 3,10 9,69 2,43 2,47 3,14 4,55 4,46 4,52 13,41 5,83 2,20 3,79 6,76 3,53 3,78 100
%cliënten / % inwoners 07 1,65 0,32 0,94 1,49 0,96 1,38 1,19 0,38 1,25 1,14 0,43 1,26 1,04 0,76 2,36 0,48 1,16 0,09 0,57 0,99
* Lokale statistieken (gecorrigeerd)
Net als bij het onthaal komt uit onderstaande tabel naar voor dat het aandeel mannen en vrouwen die begeleid worden door het CAW veel schever verdeeld is per werkgebied dan in de totale populatie (43,9% mannen en 56,1% vrouwen). In de CAW-werkgebieden Vilvoorde, Zenne en Zoniën, Delta en Hageland is het overwicht aan vrouwen veel groter dan het gemiddelde (steeds ongeveer twee op drie vrouwen). Daarnaast is de verhouding in de werkgebieden Kempen, Limburg, Brugge, Kortrijk en Middenkust omgekeerd en is er een klein overwicht aan mannen. Voor de verklaring van deze verschillen wordt verwezen naar 37
Hoofdstuk 1
Tabel 48, die een beeld geeft van de capaciteit van de residentiële opvang per werkgebied. Hieruit blijkt dat er in de werkgebieden met een groot overwicht aan vrouwen (Zenne en Zoniën, Hageland, Vilvoorde en Delta) geen of slechts heel beperkte residentiële opvang voorzien is. In Zenne en Zoniën, Vilvoorde en Delta is er geen residentiële opvang voorzien en in Hageland is de capaciteit voor residentiële opvang heel beperkt, namelijk 0,10 per 1.000 inwoners. Ook omgekeerd blijkt uit Tabel 48 dat er in de werkgebieden met een klein overwicht aan mannen (Kempen, Limburg, Brugge, Kortrijk en Middenkust) een groter aanbod aan residentiële opvang is. Uitgezonderd het werkgebied Kempen hebben al de bovengenoemde werkgebieden een (boven)gemiddelde capaciteit aan residentiële opvang. Tabel 56 Geslacht per werkgebied (begeleiding) Mannen Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne en Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W-Vlaanderen Totaal Gemiddelde
N 2.454 636 1.453 2.557 2.308 430 707 333 460 230 137 822 32 111 1.430 567 942 295 262 16.166
Vrouwen % 49,0 40,8 52,7 52,7 49,1 41,2 45,5 44,1 45,2 34,2 35,8 41,3 27,8 33,9 54,2 43,7 51,7 50,2 40,9 43,9
N 2.553 922 1.302 2.294 2.392 614 848 422 558 442 246 1.167 83 216 1.210 732 879 293 379 17.552
Ontbrekende data % 51,0 59,2 47,3 47,3 50,9 58,8 54,5 55,9 54,8 65,8 64,2 58,7 72,2 66,1 45,8 56,4 48,3 49,8 59,1 56,1
N 7 0 5 15 1 0 8 0 0 0 0 2 0 0 5 74 0 0 0 117
% 0,2 0,0 0,2 0,3 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,2 5,4 0,0 0,0 0,0 0,4
Ook het bereik van jongeren en jongvolwassenen verschilt tussen werkgebieden. Het aandeel begeleide jongeren begeleid gaat van 1,7% (Waasland) tot 25,3% (Vilvoorde) en het aandeel begeleide jongvolwassenen van 8,3% (Delta) tot 22,7% (Vilvoorde).
38
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 57 Leeftijd per werkgebied (begeleiding) < 12 Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O-Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne + Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaand. Totaal Gemiddelde
N 186 121 153 347 282 83 8 35 91 46 55 211 0 3 166 131 118 34 73 2.143
12 - 17 % 4,7 8,1 6,7 8,0 8,9 18,2 1,0 7,5 14,1 6,9 16,1 13,4 0,0 1,8 6,7 10,4 6,5 6,0 11,5
N 118 132 154 189 126 24 30 8 61 33 31 112 19 28 126 118 74 33 65 1.481
8,2 N 683 192 319 585 426 54 130 73 78 128 40 173 17 11 380 189 277 93 95 3.943
N 715 284 456 740 531 47 160 101 99 56 48 291 17 28 332 123 313 80 84 4.505
14,5
N 310 85 92 195 202 24 48 20 51 51 24 92 3 8 140 85 116 44 30 1.620
N 806 275 560 1.089 741 104 189 94 98 125 53 310 4 37 584 231 392 107 137 5.936
5,9
N 98 14 19 76 58 4 12 7 11 17 3 28 2 10 50 29 21 16 8 483
> 75 % 2,5 0,9 0,8 1,8 1,8 0,9 1,5 1,5 1,7 2,5 0,9 1,8 2,7 6,0 2,0 2,3 1,2 2,8 1,3 1,9
N 1.024 387 530 1.094 799 114 209 126 156 211 85 343 13 39 692 351 492 153 145 6.963
20,0
66 - 75 % 7,8 5,7 4,0 4,5 6,4 5,3 6,1 4,3 7,9 7,6 7,0 5,8 4,0 4,8 5,6 6,7 6,4 7,8 4,7
36 - 45 % 20,2 18,4 24,5 25,2 23,3 22,9 23,9 20,3 15,2 18,6 15,5 19,7 5,3 22,2 23,5 18,3 21,7 18,9 21,5
16,1
56 - 65 % 17,2 12,9 13,9 13,5 13,4 11,9 16,4 15,7 12,1 19,1 11,7 11,0 22,7 6,6 15,3 15,0 15,3 16,5 14,9
26 - 35 % 18,0 19,1 19,9 17,1 16,7 10,3 20,2 21,8 15,3 8,3 14,1 18,5 22,7 16,8 13,4 9,7 17,3 14,2 13,2
7,6
46 - 55 Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne + Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaand. Totaal Gemiddelde
18 - 25 % 3,0 8,9 6,7 4,4 4,0 5,3 3,8 1,7 9,4 4,9 9,1 7,1 25,3 16,8 5,1 9,3 4,1 5,8 10,2
N 42 1 6 5 12 1 6 0 1 5 2 15 0 3 11 7 5 5 0 127
% 1,1 0,1 0,3 0,1 0,4 0,2 0,8 0,0 0,2 0,7 0,6 1,0 0,0 1,8 0,4 0,6 0,3 0,9 0,0
% 25,7 26,0 23,2 25,3 25,2 25,1 26,4 27,2 24,2 31,4 24,9 21,8 17,3 23,4 27,9 27,8 27,2 27,1 22,8 25,3
Missing 1.032 67 471 546 1.524 589 771 291 372 0 42 416 40 160 164 109 13 23 4 6.634
0,5
Uit onderstaande tabel blijkt dat er ook aanzienlijke verschillen bestaan tussen de verschillende werkgebieden op het vlak van het aantal niet-Belgen die er begeleid worden. De werkgebieden Delta (bijna 80%) en Gent-Eeklo (iets meer dan twee derde) hebben het grootste aandeel in de begeleiding van niet-Belgen. Voor alle werkgebieden geldt dat de niet-Belgen voornamelijk afkomstig zijn van buiten Europa.
39
Hoofdstuk 1
Tabel 58 Origine per werkgebied (begeleiding) Belg Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaand. Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne/Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaand. Totaal
N 3.132 1.193 1.887 3.253 1.364 476 981 526 709 7 333 1.614 99 276 2.163 1.217 1.674 457 524 21.885
W/N-Eu % 72,0 82,3 83,1 73,0 67,4 89,0 95,1 89,0 92,6 21,9 87,9 81,3 90,8 89,0 90,0 95,0 92,2 86,4 89,9 82,5
N 86 13 55 170 42 4 5 4 2 6 5 22 0 0 31 9 14 10 2 480
% 2,0 0,9 2,4 3,8 2,1 0,8 0,5 0,7 0,3 18,8 1,3 1,1 0,0 0,0 1,3 0,7 0,8 1,9 0,3 2,1
Z-Eu N 44 6 22 186 9 0 2 0 4 3 4 11 2 4 11 0 3 2 2 315
O-Eu % 1,0 0,4 1,0 4,2 0,4 0,0 0,2 0,0 0,5 9,4 1,1 0,6 1,8 1,3 0,5 0,0 0,2 0,4 0,3 1,2
N 211 31 46 196 85 8 11 7 14 2 4 56 1 6 54 13 10 12 9 776
Andere % 4,9 2,1 2,0 4,4 4,2 1,5 1,1 1,2 1,8 6,3 1,1 2,8 0,9 1,9 2,3 1,0 0,6 2,3 1,5 2,3
N 876 206 261 651 524 47 33 54 37 14 33 282 7 24 144 42 115 48 46 3444
% 20,1 14,2 11,5 14,6 25,9 8,8 3,2 9,1 4,8 43,8 8,7 14,2 6,4 7,7 6,0 3,3 6,3 9,1 7,9
Missing 665 109 489 410 2.677 509 531 164 252 640 4 6 6 17 242 92 5 59 58 6.935
11,9
Uit de kolom ‘niet beroepsactief’ van onderstaande tabel blijkt dat er verschillen bestaan tussen de werkgebieden op het vlak van het aandeel begeleide niet beroepsactieve cliënten. Het aandeel niet-beroepsactieven is het grootste voor de werkgebieden Middenkust, Limburg, Antwerpen en Mechelen. Het aandeel niet-beroepsactieven is het kleinst voor de werkgebieden Delta, Vilvoorde, Zuid-Oost-Vlaanderen en Waasland. Uit de laatste kolommen van de tabel blijkt dat er in 2007 in de algemene bevolking weinig verschillen waren tussen de werkgebieden op vlak van het aantal beroepsactieven en nietberoepsactieven.
40
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 59 Beroepssituatie per werkgebied (begeleiding) Beroepssituatie cliënteel begeleiding
Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaand. Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne/Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaand. Totaal Gemiddelde
Niet beroepsactief N % 2.230 56,9 655 55,3 978 48,4 2.350 57,8 2.207 54,7 214 53,6 613 51,2 269 42,5 306 42,4 233 40,0 137 47,1 821 52,2 34 39,1 135 50,8 923 49,3 433 43,9 769 51,1 163 69,1 / / 13.470 47,7
Beroepsactief
Schoolgaand
N 1.356 463 858 1.476 1.617 157 543 313 311 322 137 637 38 105 866 517 677 60 / 14.375
N 258 61 143 187 177 24 40 44 87 22 17 101 13 26 60 33 54 11 / 1.358
% 34,6 39,1 42,5 36,3 40,1 39,4 45,4 49,5 43,1 55,3 47,1 40,5 43,7 39,5 46,3 52,4 45,0 25,4 / 40,3
% 6,6 5,2 7,1 4,6 4,4 6,0 3,3 7,0 12,1 3,8 5,8 6,4 14,9 9,8 3,2 3,3 3,6 4,7 / 5,9
Beroepssituatie bevolking 2007* Andere
N 76 6 40 55 35 4 1 7 18 5 0 15 2 0 22 4 4 2 / 296
% 1,9 0,5 2,0 1,4 0,9 1,0 0,1 1,1 2,5 0,9 0,0 1,0 2,3 0,0 1,2 0,4 0,3 0,9 / 1,0
Beroepsactief Missing 790 120 434 262 257 538 328 79 144 11 6 94 9 30 482 137 125 285 503 4.634
N 411.832 164.185 197.188 378.283 280.106 89.096 78.887 105.983 68.957 130.705 97.539 128.874 96.043 66.465 141.792 84.742 128.979 57.192 108.787 2.815.535
% 44,28 46,05 47,65 46,12 47,24 46,98 47,83 45,83 46,38 47,86 47,23 46,59 44,52 43,92 45,94 44,07 46,37 42,42 46,90
NWWZ** N 42.409 12.162 14.792 33.877 23.431 5.735 5.394 7.566 4.776 6.993 6.219 7.565 6.270 4.226 8.628 5.412 8.314 5.298 5.452 214.519
46,01
% 4,56 3,41 3,57 4,13 3,95 3,02 3,27 3,27 3,21 2,56 3,01 2,73 2,91 2,79 2,80 2,81 2,99 3,93 2,35 3,22
* Databank lokale statistieken (gecorrigeerd) ** NWWZ = Niet-werkende werkzoekenden
Uit onderstaande tabel blijkt dat er verschillen bestaan met betrekking tot de problematieken waaraan gewerkt wordt in de begeleiding. Zo gaat bijvoorbeeld het aandeel relationele problemen van 34,2% (Aalst) tot 76,5% (Midden-West-Vlaanderen) en het aandeel materiële en financiële problemen van 7,4% (Delta) tot 56,3% (Middenkust).
41
Hoofdstuk 1
Tabel 60 Problematiek per werkgebied (begeleiding) Relationeel Werkgebied Antwerpen Mechelen Kempen Limburg Gent-Eeklo Dendermonde Aalst Waasland Z-O Vlaanderen Delta Hageland Leuven Vilvoorde Zenne en Zoniën Brugge Westhoek Kortrijk Middenkust M-W Vlaanderen Totaal Gemiddelde
3.3
N 1.738 1.035 1.357 2.593 2.631 484 486 480 598 372 259 881 74 216 1.379 544 874 268 478 16.747
% 36,3 68,5 51,3 55,4 56,5 47,0 34,2 67,3 60,2 55,4 68,5 44,3 65,5 68,1 53,0 49,5 48,1 47,4 76,5 55,4
Psych/pers N 2.632 776 1.544 2.232 1.911 604 445 318 471 356 198 1.261 81 197 1.092 550 954 246 208 16.076
% 55,0 51,3 58,4 47,7 41,0 58,7 31,3 44,6 47,4 53,0 52,4 63,5 71,7 62,2 42,0 50,1 52,5 43,5 33,3
Mat/fin N 1.944 407 872 2.003 1.853 225 737 294 312 50 81 615 40 55 1.072 337 761 318 215 12.191
50,5
Adm/jur % 40,6 26,9 33,0 42,8 39,8 21,9 51,9 41,2 31,4 7,4 21,4 31,0 35,4 17,4 41,2 30,7 41,9 56,3 34,4 34,0
N 1.863 142 712 1.277 970 499 397 161 276 227 43 832 24 41 1.019 378 635 172 84 9.752
% 38,9 9,4 26,9 27,3 20,8 48,5 28,0 22,6 27,8 33,8 11,4 41,9 21,2 12,9 39,2 34,4 34,9 30,4 13,4 27,6
Gezondheid N 597 69 199 248 249 80 79 41 67 18 15 124 9 20 154 42 99 57 14 2.181
% 12,5 4,6 7,5 5,3 5,4 7,8 5,6 5,8 6,7 2,7 4,0 6,2 8,0 6,3 5,9 3,8 5,5 10,1 2,2 6,1
Besluit
Uit bovenstaande analyses komt naar voor dat er zowel voor onthaal als voor begeleiding duidelijke verschillen bestaan tussen de werkgebieden op een aantal belangrijke kenmerken van de bereikte cliënten (bv. geslacht, leeftijd, ECM, origine, beroepssituatie …).
4
Vergelijkbaarheid met 2004 en 2005
Aangezien in bovenstaande analyses met de Tellus-registratiegegevens van 2006 gewerkt wordt, is het belangrijk om na te gaan in hoeverre deze gegevens vergelijkbaar zijn met de gegevens van andere jaren. Op basis van het vergelijkend cijfermateriaal van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk kan een vergelijking gemaakt worden voor de periode 2004-2006. De belangrijkste cliëntvariabelen voor het onthaal en de begeleiding zijn opgenomen in de bijhorende tabellen.
4.1
Onthaal
Wat de cliënten betreft, hebben er zich op vlak van geslacht vrijwel geen verschuivingen voorgedaan. Zowel in 2004, 2005 als 2006 is er een klein overwicht aan vrouwen (zie Tabel 61). Op vlak van leeftijd hebben er zich enkele kleine verschuivingen voorgedaan. De 42
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
18-25-jarigen zijn lichtjes afgenomen (van 26% naar 23%) en de 26-59-jarigen zijn lichtjes toegenomen (van 57% naar 60%). Daarnaast zijn de cliënten die deel uitmaken van een etnisch-culturele minderheid lichtjes toegenomen (van 19% naar 21%) (zie Tabel 1). Verder zijn het aantal cliënten die voor zichzelf hulp zoeken lichtjes toegenomen (van 80% naar 84%) en cliënten die voor een andere persoon hulp zoeken lichtjes afgenomen (van 14% naar 11%). Er hebben zich vrijwel geen wijzigingen voorgedaan in het cliëntsysteem dat zich aanmeldt op het onthaal en in door wie de cliënten naar het onthaal verwezen werden. Wat ten slotte, de hulpvraag die cliënten stellen betreft, zijn enkel de vragen naar informatie en opname lichtjes afgenomen (respectievelijk van 26% naar 24% en van 17% naar 14%). Op vlak van de geboden hulp hebben er zich vrijwel geen verschuivingen voorgedaan op vlak van problemen waaraan op het onthaal gewerkt wordt. Op vlak van het aantal contacten is enkel het aantal eenmalige contacten licht afgenomen (van 68% naar 65%). Op vlak van hoe het onthaal afgesloten wordt, is het aantal cliënten waarbij de problemen bij afsluiting van het onthaal totaal afgerond zijn, heel licht toegenomen (van 55% naar 57%). Bij de reden voor het afbreken van de hulp hebben er zich vrij grote verschuivingen voorgedaan. Het afbreken van de hulp omwille van een tekort aan capaciteit is aanzienlijk afgenomen (van 28% naar 18%). Het afbreken van de hulp omwille van de motivatie/beschikbaarheid van de cliënt is aanzienlijk toegenomen (van 30% naar 43%). Verder is het afbreken van de hulp omwille van het feit dat de vraag en het aanbod niet compatibel zijn lichtjes afgenomen (van 21% naar 18%). Daarmee samenhangend hebben er zich grote verschuivingen voorgedaan in door wie er besloten wordt om de hulp af te breken. Van 2004 tot 2006 wordt de beslissing minder vaak door het centrum genomen (van 51% naar 43%) en vaker door de cliënt (van 28% naar 37%). Op vlak van de duur van het onthaal, hebben er zich vrijwel geen verschuivingen voorgedaan. Wat ten slotte, de verwijzingen betreft, is het aantal cliënten die niet doorverwezen werden aanzienlijk afgenomen van 2004 tot 2005 (van 40% naar 31%) en aanzienlijk toegenomen van 2005 naar 2006 (van 31% naar 42%)
4.2
Begeleiding
Wat de cliënten betreft, hebben er zich op vlak van geslacht vrijwel geen verschuivingen voorgedaan (zie Tabel 62). Zowel in 2004, 2005 als 2006 is er een licht overwicht aan vrouwen. Ook op vlak van leeftijd hebben er vrijwel geen verschuivingen plaats gevonden. Op vlak van nationaliteit hebben er zich grote verschuivingen voorgedaan. Het aandeel Belgen is toegenomen (van 70% naar 86%) en het aandeel niet-Belgen afgenomen (van 30% naar 14%). Op vlak van burgerlijke staat hebben er zich kleine verschuivingen voorgedaan. Het aandeel cliënten die getrouwd zijn, is lichtjes afgenomen (van 30% naar 27%) en het aandeel gescheiden cliënten lichtjes toegenomen (van 22% naar 24%). Op vlak van
43
Hoofdstuk 1
gezinssituatie, scholingsgraad en sociaaleconomische situatie hebben er vrijwel geen verschuivingen plaats gevonden. Op vlak van inkomensbron zijn enkel de cliënten met een inkomen uit arbeid licht toegenomen (van 35% tot 37%). Wat de verblijfplaats betreft, is enkel het aandeel cliënten met een eigen woning lichtjes toegenomen (van 53% naar 55%) en het aandeel cliënten die in de gevangenis verblijven lichtjes afgenomen (van 9% naar 6%). Op vlak van het aantal kinderen hebben er zich vrijwel geen verschuivingen voorgedaan. Enkel het aandeel cliënten zonder kinderen is lichtjes gestegen (van 42% naar 44%). Bij de vergezellende kinderen hebben er zich wel aanzienlijke verschuivingen voorgedaan. Het aandeel cliënten zonder vergezellende kinderen is afgenomen (van 58% naar 41%) en het aandeel cliënten met één vergezellend kind is toegenomen (van 33% naar 50%). De volgende gegevens zijn enkel gebaseerd op een vergelijking van de gegevens van 2005 en 2006 aangezien de gegevens van 2004 ontbreken. Wat kenmerken van de cliënten betreft, blijkt dat er zich vrijwel geen verschuivingen voorgedaan hebben op vlak van bestaanszekerheid en verblijfsstatuut. Op vlak van de geboden hulp hebben er zich vrijwel geen verschuivingen voorgedaan voor het aantal contacten, de problemen waar aan gewerkt werd en hulpverleningstechnieken. Op vlak van de samenwerking met andere diensten, blijkt dat de samenwerking met andere CAW en justitie lichtjes afgenomen is (respectievelijk van 5% naar 2% en van 16% naar 14%). In de manier van afsluiten, de reden voor het afbreken van de hulp en door wie de hulp afgebroken wordt, hebben er zich vrijwel geen verschuivingen voorgedaan. Ook in de duur van de begeleiding en de duurtijd tussen het onthaal en de start van de begeleiding zijn vrijwel geen verschuivingen te zien. Op vlak van verwijzingen ten slotte, is er een afname in verwijzingen naar andere CAW en naar justitie (respectievelijk van 13% tot 6% en van 8% tot 6%) en is het aandeel cliënten die niet doorverwezen wordt aanzienlijk toegenomen (van 39% naar 47%) Tabel 61 Cliënten Onthaal in 2004, 2005 en 2006 2004 Geslacht
Man Vrouw Subtotaal Onbekend Totaal
Leeftijd
0-17 jaar 18-25 jaar 26-59 jaar + 60 jaar Andere Subtotaal Onbekend Totaal
ECM
Ja Nee Subtotaal Onbekend Totaal
44
N 51526 56413 107939 779 108718 11085 21760 48452 3634 190 85121 12196 97317 15805 65309 81114 6581 87695
2005 % 48 52 100
13 26 57 4 0 100
19 81 100
N 50640 54199 104968 686 105654 11288 20782 47393 3397 212 83072 10589 93661 18085 67953 86038 6454 92492
2006 % 48 52 100
14 25 57 4 0 100
21 79 100
N 50989 56572 107675 700 108375 11412 19774 52687 3568 268 87709 11404 99113 19457 72931 92388 7445 99833
% 47 53 100
13 23 60 4 0 100
21 79 100
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
Tabel 62 Cliënten Begeleiding in 2004, 2005 en 2006 5 2004 Geslacht
Man Vrouw Subtotaal Onbekend Totaal
Leeftijd
0-11 jaar 12-17 jaar 18-20 jaar 21-25 jaar 26-30 jaar 31-40 jaar 41-50 jaar 51-60 jaar + 60 jaar Subtotaal Onbekend Totaal
Nationaliteit
Belg Niet Belg Totaal
4.3
N 20201 20915 41116 18 41134 2026 1607 1978 3592 3457 7763 5933 2578 1193 30127 555 30682 24557 10319 34876
2005 % 49 51 100
7 5 7 12 11 26 20 9 4 100
70 30 100
N 18511 19123 37634 22 37656 2088 1570 1862 3099 3027 7175 5879 2666 1229 28595 210 28805 28158 6285 34443
2006 % 49 51 100
7 5 7 11 11 25 21 9 4 100
82 18 100
N 17882 19294 37176 16 37192 2174 1603 1855 3163 3227 7394 6343 2993 1318 30070 124 30194 25614 4108 29722
% 48 52 100
7 5 6 11 11 25 21 10 4 100
86 14 100
Besluit
De bovenstaande cijfers tonen relatief kleine verschuivingen aan. De vraag kan gesteld worden of dit impliceert dat het aanbod de vraag in sterke mate bepaalt of dat er een belangrijke groep cliënteel is die bijna continu een beroep doet op het aanbod van het AWW. Het Tellus-systeem laat hierover geen uitspraken toe.
5
Besluit
In dit hoofdstuk werden de resultaten van de analyses van het Tellus-registratiesysteem weergegeven. Deze analyses laten toe om een beeld te krijgen van het profiel van de huidige CAW-gebruiker, zowel algemeen als per werksoort als per CAW-werkgebied. Het Tellus-registratiesysteem is voortdurend in evolutie. Hier werd er gewerkt met de gegevens van 2006, omdat deze gegevens op het moment van het onderzoek de meest recente waren. Niet alle gegevens zijn even betrouwbaar. Vooral rond de variabelen leeftijd, scholingsgraad en etnisch-culturele minderheid blijken er veel ontbrekende waarden te zijn, maar ondertussen zijn er wel acties ondernomen om de betrouwbaarheid te verhogen. Wat
5
De ontbrekende waarden zijn niet opgenomen in deze tabel
45
Hoofdstuk 1
betreft de cliënten op het onthaal gaat het niet om het totale aantal cliënten, maar om het aantal cliënten dat zich met een nieuwe vraag aanmeldt. Aangezien er geen cliëntopvolgingssysteem gehanteerd wordt, is het onmogelijk om in te schatten hoe groot de groep van terugkerende cliënten is. Qua problematiek wordt er zowel bij het onthaal als in de begeleiding enkel geregistreerd waaraan gewerkt is. Dit bemoeilijkt het krijgen van een holistisch beeld van de cliënt, zijn mogelijkheden en zijn problemen. Met betrekking tot het onthaal willen we opmerken dat een betere registratie van het verwijzingsgedrag en van de gezondheidssituatie twee voordelen heeft. Het beter registreren van het verwijzingsgedrag laat toe om de positie van het CAW binnen het welzijns- en gezondheidslandschap te verduidelijken. Handicap en gezondheid beter registreren kunnen de signaalfunctie ondersteunen. Op die manier zou het duidelijk zijn wie ‘oneigenlijk’ gebruik maakt van het AWW. Dit laat op zijn beurt toe meer onderbouwde signalen te geven naar bijvoorbeeld de GGZ of het VAPH. In 2006 werd 109.447 een nieuwe vraag op het onthaal geregistreerd en daarnaast 37.306 begeleidingen gerealiseerd. Zowel de aanmeldingsvragen als de geboden hulp blijken erg divers te zijn. De problematieken waaraan het vaakst gewerkt wordt, zijn zowel op het onthaal als tijdens de begeleiding administratief/juridische, materieel/financiële, relationele en psychisch/persoonlijke problemen. Wat het aandeel mannelijke en vrouwelijke cliënten betreft, blijkt dat zowel voor het onthaal als voor de begeleiding het aandeel vrouwen iets hoger. Dit geldt niet voor de etnisch-culturele minderheden. De analyses wijzen op enkele opvallende verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke cliënten. Op het onthaal bestaan er verschillen in het type van de aanmeldingsvraag en de problematiek waaraan gewerkt wordt. Zo blijkt dat vrouwen relatief vaker vragen om informatie, advies en begeleiding terwijl mannen relatief vaker vragen stellen in verband met opname, dienstverlening, contactadressen en crisis. Bij de begeleiding komen verschillen in de gezinssituatie en scholingsgraad naar voor. Wat de gezinssituatie betreft, blijkt dat mannelijke cliënten vaker alleen of in een collectieve woonvorm wonen dan vrouwelijke cliënten. Omgekeerd maken vrouwelijke cliënten veel vaker deel uit van een eenoudergezin en wonen ze vaker samen met een partner, met of zonder kinderen. Wat de scholingsgraad betreft, blijkt dat het aandeel hoger geschoolden groter is bij de vrouwelijke cliënten. Wat cliënten van een etnisch-culturele minderheid (ECM) of een vreemde origine betreft, blijkt dat 20% van de cliënten in de begeleiding van vreemde origine is en dat 21,2% van de cliënten op het onthaal tot een ECM behoort. Dit laatste cijfer dient echter wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd gezien het aantal ontbrekende waarden. Verder worden er ook verschillen vastgesteld tussen cliënten die al dan niet tot een ECM behoren (onthaal) of van vreemde origine zijn (begeleiding). Op het onthaal bestaan er verschillen op vlak van het type van de aanmeldingsvraag en de problematiek waaraan gewerkt wordt. Bij clienten van een ECM wordt voornamelijk gewerkt rond administratief/juridische en materieel/financiële problemen, terwijl er bij de andere cliënten vooral gewerkt wordt rond psychische of relationele problemen. In de gegevens van de begeleiding komen er verschillen 46
Het socio-economisch profiel van de CAW-gebruiker
naar voor tussen Belgen en cliënten van vreemde origine op vlak van socio-economische situatie en inkomen. Hier blijkt dat het aantal niet-beroepsactieve cliënten opvallend hoger is bij de cliënten die niet van Belgische origine zijn. Een andere belangrijke bevinding, is dat de groep van de jongvolwassenen (18-25 jaar) naar voor komt als een bijzonder kwetsbare groep. Zo stellen ze onder andere opvallend veel vragen naar opname, is een groot aantal van hen niet-beroepsactief en hebben ze vaak geen inkomen of leven ze van een OCMW-uitkering. Ook door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk werd recentelijk hierover een beleidsdossier opgemaakt. Hiervoor zien we drie potentiële verklaringen. Een eerste is de complexe uitstroom uit de bijzondere jeugdzorg (zie ook Van Regenmortel e.a., 2006; Hermans e.a., 2004). Deze verklaring gaat ook op voor de gehandicaptenzorg. We denken dan meer concreet aan de uitstroom uit de MPI’s. Ten derde stellen we ons ook de vraag in welke mate het activeringsbeleid van de OCMW zorgt voor een groter beroep op het AWW. Uit de analyses per werksoort kwam naar voor dat de cliënten van de verschillende werksoorten afzonderlijke groepen vormen met eigen kenmerken en behoeften. Vooral de thuislozen en vervolgens de cliënten van het justitieel welzijnswerk kwamen uit deze analyses naar voor als bijzonder kwetsbaar. Ten slotte bleek uit de analyses per werkgebied dat er op een aantal belangrijke kenmerken duidelijke verschillen bestaan tussen de bereikte clienten. Afhankelijk van het soort aanbod bereikt het AWW een andere doelgroep. Zo bereiken CAW die meer inzetten op het Jongerenadviescentrum ook significant meer jongeren. Dit roept de vraag op naar een minimale bezetting met betrekking tot een aantal deeltaken. Door de gegevens te desagregeren tot het niveau van het werkgebied wordt duidelijk dat er achter de Vlaamse gemiddelden aanzienlijke verschillen schuilgaan. Ook qua bereik en grootte stellen we dit vast. De werkgebieden Kempen, Brugge en Middenkust bereiken het grootste aandeel van hun populatie. De werkgebieden Delta, Zenne en Zoniën en MiddenWest-Vlaanderen bereiken een kleiner aandeel van hun populatie. Qua leeftijd werd duidelijk dat het bereik van jongeren zeer sterk varieert. CAW De Kempen bereikt relatief het grootste aantal kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Dit kan verklaard worden doordat er in dit werkgebied vijf JAC zijn. Vervolgens doen er ook in de werkgebieden Limburg, Antwerpen en Gent-Eeklo een groot aantal kinderen, jongeren en jongvolwassenen een beroep op het AWW. Werkgebieden waar opvallend weinig kinderen, jongeren en jongvolwassenen bereikt worden, zijn Zenne en Zoniën, Delta en Vilvoorde. Deze gegevens doen vermoeden dat het aanbod in belangrijke mate de vraag bepaalt. Hoe meer VTE het CAW inzet op het jongerenonthaal, hoe meer jongeren bereikt worden. Deze vaststelling wijst op de moeilijkheid van het inschatten van de behoeften aan AWW bij jongeren. Hoe meer het aanbod in een regio aanwezig is en zichtbaar is, hoe groter ook het aantal vragen blijkt te zijn. Ook in de begeleiding blijkt dat achter de Vlaamse gemiddelden aanzienlijke verschillen tussen werkgebieden schuilgaan.
47
48
Hoofdstuk 2 De potentiële behoeften aan AWW
In het voorgaande hoofdstuk werd een profiel opgemaakt van de huidige gebruikers van het AWW. Dit hoofdstuk maakt een inschatting van de potentiële behoeften aan AWW. Hiervoor wordt verdergebouwd op de conclusie van de Gemengde Commissie dat het CAW beschikbaar is voor iedereen, maar de begeleiding prioritair richt op de meest kwetsbaren. Deze oefening laat tegelijkertijd toe om indicatoren te destilleren voor het programmatiemodel. In een eerste deel van dit hoofdstuk worden de potentiële behoeften per werkgebied ingeschat en in een tweede deel per zorgregio. Per indicator wordt ook berekend hoe groot het aandeel is per werkgebied. Brussel wordt in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten, omdat de gehanteerde indicatoren niet beschikbaar zijn voor deze regio.
1
De kwetsbaarheid per werkgebied
In dit deel worden de potentiële behoeften aan AWW per werkgebied in kaart gebracht. De gegevens zijn gebaseerd op de website ‘lokale statistieken’ van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Aangezien de werkgebieden uit deze databank niet volledig overeenkomen met de huidige CAW-werkgebieden, werden er een aantal correcties uitgevoerd. Deze werden al op een rijtje gezet in het eerste hoofdstuk. Telkens wordt het percentage berekend ten aanzien van het totale Vlaamse aantal.
1.1
De bevolking van de werkgebieden
In dit eerste deel wordt ingegaan op de indicator van de bevolkingsgrootte om de potentiële behoeften aan AWW in te schatten. De kolom ‘% inwoners 07’ van de onderstaande tabel bevat per werkgebied het percentage inwoners ten aanzien van de totale Vlaamse bevolking. Uit deze cijfers blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo het grootste aantal inwoners tellen. In de kolommen ‘erkende VTE 08’ en ‘% erkende VTE 08’ staat het aantal en percentage erkende VTE per werkgebied weergegeven. Er werd hier telkens gewerkt met de gegevens afkomstig uit de boordtabellen. De ervaring leert dat deze gegevens niet altijd stroken met personeelsinzet in de centra zelf, omdat de tabellen niet altijd toelaten om die diversiteit te vatten. Wanneer de middelen volgens de bevolkingsgrootte verdeeld zouden worden, zou het percentage inwoners per werkgebied steeds gelijk moeten zijn aan het percentage erkende VTE per werkgebied. Dit is op dit moment niet het
49
Hoofdstuk 2
geval. Er zijn werkgebieden die een groter percentage VTE hebben dan het percentage inwoners. Bijvoorbeeld werkgebied Kortrijk ontvangt 6,81% van de erkende VTE terwijl er slechts 4,55% van de totale Vlaamse bevolking in deze regio woonachtig is. Omgekeerd zijn er ook werkgebieden die een kleiner percentage VTE hebben dan het percentage inwoners. Werkgebied Zenne en Zoniën bijvoorbeeld ontvangt slechts 0,83% van de erkende VTE terwijl er 2,47% van de totale Vlaamse bevolking woonachtig is. Tabel 63 De bevolkingsgrootte en het aantal erkende VTE per werkgebied CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest Vlaanderen Brussel Totaal Vlaanderen + Brussel
1.2
Inwoners 07
% inwoners 07
164.922 930.155 308.650 189.638 592.954 278.160 276.612 820.272 356.571 231.954 134.832 215.709 206.508 413.844 231.262 273.121 192.282 151.326 148.668 6.117.440
2,70 15,20 5,05 3,10 9,69 4,55 4,52 13,41 5,83 3,79 2,20 3,53 3,38 6,76 3,78 4,46 3,14 2,47 2,43 100
Erkende VTE 08 25,50 194,05 93 31,00 118,75 74,00 77,75 123,15 48,00 22,75 27,75 13,00 22,25 87,00 34,25 32,00 23,75 9,00 30,25 1087,2 1.087,2 79,25 1.166,45
% erkende VTE 08 2,35 17,85 8,55 2,85 10,92 6,81 7,15 11,33 4,42 2,09 2,55 1,20 2,05 8,00 3,15 2,94 2,18 0,83 2,78 100 93,21 6,79 100
VTE/10.000 1,49 2,00 2,62 1,58 1,92 2,66 2,61 1,47 1,33 0,94 2,06 0,56 1,08 1,72 1,48 1,14 1,18 0,53 2,00 1,67 0,72
Kwetsbaarheid van de werkgebieden
In dit tweede deel brengen we de mate van kwetsbaarheid per werkgebied in kaart. De Gemengde Commissie stelt dat kwetsbaarheid veroorzaakt kan worden door meerdere factoren, namelijk maatschappelijke factoren (inkomen, onderwijs, arbeid, huisvesting en gezondheid), relationele factoren (sociaal netwerk, relaties en gezinsleven, zorgafhankelijkheid), persoonlijke factoren (psychische factoren, draagkracht, zelfredzaamheid en zelfstandigheid) en institutionele factoren. Per domein werden een aantal indicatoren geselecteerd, waarvan het mogelijk is ze te berekenen per werkgebied. Voorwaarde is dat ze tot op het niveau van het werkgebied berekend moeten kunnen worden. Dit impliceert dat we niet voor elke kwetsbaarheidfactor een even valide indicator kunnen selecteren. Bovendien werd er rekening gehouden met specifieke doelgroepen (jongeren) en specifieke taken (slachtofferhulp) bij het bepalen van de domeinen. Bij slachtofferhulp en justitieel
50
De potentiële behoeften aan AWW
welzijnswerk wordt niet vertrokken van het werkgebied als organisatieniveau, maar van het gerechtelijk arrondissement. De volgende kwetsbaarheidindicatoren werden geselecteerd: 1. Demografie a. Totale bevolking b. Aantal jongeren tussen 10 en 24 jaar c. Urbanisatiegraad: bevolkingsdichtheid 2. Financiële kwetsbaarheid: a. Aantal leefloongerechtigden 3. Kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt: a. Aantal niet-werkende werkzoekenden b. Aantal langdurige werkzoekenden met werkloosheidsuitkeringsaanvraag 4. Relationele kwetsbaarheid: a. Aantal geboorten in kansarme gezinnen b. Aantal alleenstaande vaders en moeders c. Aantal alleenstaanden d. Aantal echtscheidingen 5. Kwetsbaarheid ten gevolge van gebeurtenissen in een context van criminaliteit en slachtofferschap a. Criminaliteit b. Aantal slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen c. Aantal zelfdodingen 6. Kwetsbaarheid bij jongeren a. b. c. d.
werkzoekenden jonger dan 25 jaar Aantal jongeren onder een maatregel Bijzondere Jeugdzorg Aantal kinderen en jongeren met een schoolse achterstand Aantal jonge leefloongerechtigden
Uit deze lijst blijkt dat indicatoren voor twee vormen van kwetsbaarheid ontbreken. De eerste vorm betreft persoonlijke/psychische problemen. Er zijn op dit moment geen gezondheidsgegevens beschikbaar die toelaten om deze problemen tot op gemeentelijk niveau in kaart te brengen. In de gezondheidsenquête zijn deze gegevens wel enkel terug te vinden tot op het Vlaams niveau. In de Socio-economische enquête werd wel een populatiebrede bevraging gedaan van de subjectieve gezondheid, maar deze gegevens dateren van 2001 en dreigen dus verouderd te zijn. Wat psychische problemen betreft, zou het aantal psychiatrische bedden in de verschillende werkgebieden weergegeven kunnen worden. Maar aangezien de woonplaats van de patiënten niet steeds overeen komt met de plaats van de opname, wordt ook deze indicator niet opgenomen.
51
Hoofdstuk 2
Een tweede vorm van kwetsbaarheid die ontbreekt, is institutionele kwetsbaarheid. Dit is kwetsbaarheid die het gevolg is van het functioneren van het huidig aanbod van voorzieningen, zoals een te sterke sectoralisering van het aanbod, de rationalisering van het aanbod en het gebrek aan continuïteit, de nadelige gevolgen van de vermaatschappelijking van de zorg en de moeilijke re-integratie in de samenleving na een residentiële opvang (in het kader van de psychiatrie, de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptenzorg of het gevangeniswezen). Over deze laatste vorm van kwetsbaarheid zijn er geen gegevens tot op het gemeentelijk niveau aanwezig. Een andere vorm van institutionele kwetsbaarheid speelt zich af binnen de sociale huisvesting. Zo kan eraan gedacht worden om het aantal gerechtelijke uithuiszettingen per werkgebied op te nemen. Zowel bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) als de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) zijn hier echter geen gegevens over beschikbaar. Bij de VMSW zijn deze gegevens enkel beschikbaar op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen en hebben ze enkel betrekking op de sociale huurwoningen beheerd door sociale huisvestingsmaatschappijen. In de onderstaande tabellen wordt het aantal kwetsbaren per werkgebied steeds gerelateerd aan het totale aantal kwetsbaren in Vlaanderen. Op die manier wordt steeds zichtbaar hoe de kwetsbare populatie verspreid is over de CAW-werkgebieden. In het vierde hoofdstuk zal dan beargumenteerd worden welke indicatoren uiteindelijk geselecteerd worden voor de programmatie. 1.2.1
Geografie en demografie
Uit de kolom ‘km2’ van ondergaande tabel blijkt dat de werkgebieden aanzienlijk in oppervlakte verschillen. Werkgebied Limburg komt duidelijk naar voor als het grootste werkgebied met als oppervlakte 2422,14 km2. Vervolgens zijn ook Kempen, Gent-Eeklo en de Westhoek erg grote werkgebieden. Alle drie beslaan ze meer dan 1000 km2. Zenne en Zoniën, Vilvoorde en Middenkust komen naar voor als de kleinste werkgebieden. Deze werkgebieden tellen elk slechts iets meer dan 200 km2. De oppervlakte van de werkgebieden is belangrijk aangezien de grootte van het werkgebied gevolgen heeft op organisatorisch vlak. Dit komt nog uitgebreid aan bod in het laatste hoofdstuk van dit rapport. Ook qua urbanisatiegraad blijken er grote verschillen. De werkgebieden Antwerpen, Vilvoorde en Zenne en Zoniën zijn het dichtstbevolkt. De werkgebieden Westhoek, Hageland en Zuid-Oost-Vlaanderen zijn het minst bevolkt. De variabele ‘demografie’ wordt in deze bijdrage opgenomen als een kwetsbaarheidindicator omwille van het aantal ‘jongeren tussen 10 en 24 jaar’. Vooral de groep tussen 18 en 25 jaar komt uit de Tellus-registratiegegevens naar voor als een kwetsbare groep. Het is dan ook aangewezen om extra aandacht te besteden aan deze groep bij het uitwerken van de programmatie. Wat het aantal 10-24-jarigen betreft, blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo het grootste percentage hebben. In de werkgebieden Middenkust,
52
De potentiële behoeften aan AWW
Zuid-Oost-Vlaanderen en Aalst wonen het minste 10-24-jarigen. Via de laatste kolom van de tabel kunnen deze percentages gerelateerd worden aan de percentages VTE die in de verschillende werkgebieden ingezet worden in het JAC. Zo woont in de regio Limburg bijvoorbeeld 13,79 % van de 10-24-jarigen, terwijl er slechts 8 VTE in het JAC worden ingezet. Dit is slechts 7,79% van het totaal aantal VTE in het JAC. Omgekeerd woont in de regio Kortrijk 4,74% van de 10-24-jarigen, terwijl er 13,72 VTE in het JAC worden ingezet. Dit is 13,37% van het totaal aantal VTE in het JAC in Vlaanderen. Dit grote aantal voor de regio Kortrijk kan verklaard worden doordat de gegevens van de boordtabellen ook de VTE meetellen voor het begeleid wonen. Meer algemeen kan men stellen dat de boordtabellen niet altijd toelaten om de praktijk in de centra te vatten. De gegevens afkomstig uit de boordtabellen moeten daarom altijd gerelateerd worden aan hoe de centra het takenpakket van deze VTE invullen. Tabel 64 Demografie per werkgebied Lokale statistieken 2007 CAWwerkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vl. Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaand. Totaal Vl. gewest
Aantal Inwoners 164.922 930.155 308.650 189.638 592.954 278.160 276.612 820.272 356.571 231.954 134.832 215.709 206.508 413.844 231.262 273.121 192.282 151.326 148.668 6.117.440
2
Km
272,56 973,05 800,81 342,47 1.277,45 402,87 495,79 2.422,14 554,83 601,33 246,26 237,03 700,92 1.339,51 474,60 579,99 1.093,06 209,06 498,52 13522,23
Urbanisatie* 605,10 955,92 385,42 553,74 464,17 690,45 557,92 338,66 642,67 385,73 547,51 910,07 294,62 308,95 487,28 470,91 175,91 723,83 298,22 452,40
Foto 2006 10 – 24 jaar 26.303 165.827 52.414 32.221 100.677 50.687 48.480 147.305 61.021 41.654 21.358 39.440 32.561 73.171 40.929 46.524 34.714 27.793 25.318 1.068.397
%10-24j ** 2,46 15,52 4,91 3,02 9,42 4,74 4,54 13,79 5,71 3,90 2,00 3,69 3,05 6,85 3,83 4,35 3,25 2,60 2,37 100
% VTE JAC 3,83 21,64 4,13 2,93 7,60 13,37 5,43 7,79 3,80 0 6,51 3,00 2,78 9,36 1,95 2,96 0 0 2,92 100
VTE JAC 3,93 22,21 4,24 3,01 7,80 13,72 5,57 8,00 3,90 / 6,68 3,08 2,85 9,61 2,00 3,04 / / 3,00 102,64
* urbanisatiegraad = inwoners/km2 ** % 10-24j = 10-24 jaar/totaal aantal kinderen van 10-24j * 100
1.2.2
Financiële kwetsbaarheid
Volgens de EU-SILC enquête van 2004 leeft 14,8% van de Belgische bevolking in 2003 onder de armoededrempel. In Vlaanderen bevindt zich 11,3% van de bevolking onder de Europese armoedegrens. Vrouwen (15,8%) lopen meer risico om in armoede te verzeilen dan mannen (13,8%). Naar leeftijd zien we vooral een sterk verhoogd armoederisico bij bejaarden (65 jaar en ouder). Uit de EU SILC enquête blijkt ook dat er een relatie bestaat tussen armoede en subjectieve gezondheid. 14% van de bevolking onder de armoedegrens
53
Hoofdstuk 2
heeft het gevoel dat zijn gezondheid slecht tot zeer slecht is t.o.v. 7,8% van de bevolking boven de armoedegrens (FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (2006)). Daarnaast blijkt uit de gezondheidsenquête van dat depressie dubbel zoveel voorkomt bij de laagste inkomens in vergelijking met het gemiddelde voor België. Voor financiële kwetsbaarheid selecteren we het aantal leefloongerechtigden, aangezien het leefloon de wettelijke armoedegrens is in België. Uit onderstaande tabel blijkt dat in de werkgebieden Antwerpen en Gent-Eeklo het hoogste percentage leefloners leeft. In de werkgebieden Hageland, Zuid-Oost-Vlaanderen en Zenne en Zoniën is dit percentage het kleinst. Wanneer deze gegevens gerelateerd worden aan de VTE die aan de verschillende werkgebieden toegekend worden, zien we dat sommige werkgebieden een kleiner percentage VTE krijgen dan het percentage leefloners (bv. Mechelen telt 5,74% leefloners en krijgt slechts 4,42% van de erkende VTE) en omgekeerd (bv. Limburg heeft 7,63% leefloners en krijgt 11,33% van de erkende VTE). Tabel 65 Financiële kwetsbaarheid per werkgebied CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaaand. Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
1.2.3
Leefloners 2007 450 5.772 973 509 4.098 945 905 1.738 1.309 501 791 634 344 884 992 720 449 392 386 22.792
% leefloners 2007 1,97 25,32 4,27 2,23 17,98 4,15 3,97 7,63 5,74 2,20 3,47 2,78 1,51 3,88 4,35 3,16 1,97 1,72 1,69 100
Ink. < 10.000 (2005) 16.515 104.577 33.629 18.782 69.347 28.539 30.193 83.823 36.346 25.890 18.236 22.089 20.493 42.800 23.273 27.226 21.085 15.691 15.852 654.386
% ink < 10.000 2,52 15,98 5,14 2,87 10,60 4,36 4,61 12,81 5,55 3,96 2,79 3,38 3,13 6,54 3,56 4,16 3,22 2,40 2,42 100
% erkende VTE 08 2,35 17,85 8,55 2,85 10,92 6,81 7,15 11,33 4,42 2,09 2,55 1,20 2,05 8,00 3,15 2,94 2,18 0,83 2,78 100
Kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt
De kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt kan nagegaan worden aan de hand van twee parameters, namelijk het aantal niet-werkende werkzoekenden en het aantal langdurige werkzoekenden. De werkgebieden Antwerpen, Gent-Eeklo en Limburg hebben het grootste aantal werklozen. De langdurig werkzoekenden komen het meest voor in de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo. De werkgebieden Zenne en Zoniën, Zuid-Oost Vlaanderen en de Westhoek hebben het minste langdurig werkzoekenden. Wanneer we deze cijfers relateren
54
De potentiële behoeften aan AWW
aan het aantal erkende VTE zien we opnieuw dat sommige werkgebieden een kleiner percentage VTE krijgen dan het percentage langdurig werkzoekenden (bv. Limburg heeft 16,71% langdurig werkzoekenden en krijgt slechts 11,33% van de erkende VTE) en omgekeerd (bv. Leuven heeft 2,83% van de langdurig werkzoekenden en krijgt 7,15% van de erkende VTE). Tabel 66 Kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt per werkgebied CAW
Beroepsbevolking 2006
Aalst
78.887
5.394
2,51
2.405
2,58
2,35
Antwerpen
411.832
42.409
19,76
18.303
19,61
17,85
Brugge
141.792
8.628
4,02
3.342
3,58
8,55
89.096
5.735
2,67
2.675
2,87
2,85
Gent-Eeklo
280.106
23.431
10,92
10.777
11,55
10,92
Kortrijk
128.979
8.314
3,87
3.294
3,53
6,81
Leuven
128.874
7.565
3,52
2.641
2,83
7,15
Limburg
378.283
33.877
15,79
15.595
16,71
11,33
Mechelen
164.185
12.162
5,66
5.420
5,81
4,42
Midden West-Vlaand.
Dendermonde
NWWZ 2006*
% NWWZ
langdurige WZUA 2006
% langdurige WZUA 2006
% erkende VTE 2008
108.787
5.452
2,53
2.345
2,51
2,09
Middenkust
57.192
5.298
2,46
2.311
2,48
2,55
Vilvoorde
96.043
6.270
2,92
2.592
2,78
1,20
Hageland
97.539
6.219
2,89
2.739
2,94
2,05
Kempen
197.188
14.792
6,89
6.678
7,16
8,00
Waasland
105.983
7.566
3,52
3.371
3,61
3,15
Delta
130.705
6.993
3,25
2.860
3,06
2,94
Westhoek
84.742
5.412
2,52
2.183
2,34
2,18
Zenne en Zoniën
66.465
4.226
1,96
1.625
1,74
0,83
Zuid-Oost Vlaanderen
68.957
4.776
Totaal Vlaams Gewest
2.815.635
214.519
1.2.4
2,22 100
2.156 93.312
2,31 100
2,78 100
Relationele kwetsbaarheid
Om de relationele kwetsbaarheid te bepalen, worden vier parameters geselecteerd, namelijk het aantal geboorten in kansarme gezinnen, het aantal alleenstaande ouders, het aantal alleenstaanden en het aantal echtscheidingen. Het aantal geboorten in kansarme gezinnen kan ook beschouwd worden als indicator van financiële kwetsbaarheid en van kwetsbaarheid op het gebied van opvoeding. Dit geldt ook voor alleenstaande ouders, aangezien hun armoederisico beduidend hoger is. Geboorten in kansarme gezinnen komen het meest voor in de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo. In de werkgebieden Zenne en Zoniën, Delta en Aalst komen ze het minst voor. Wanneer we deze cijfers relateren aan het aantal erkende VTE zien we opnieuw dat sommige werkgebieden een kleiner percentage VTE krijgen dan het percentage geboorten in kansarme gezinnen (bv. Antwerpen heeft 35,01% van de geboorten in kans-
55
Hoofdstuk 2
arme gezinnen en krijgt slechts 17,85% van de erkende VTE) en omgekeerd (bv. Brugge heeft 2,47% van de geboorten in kansarme gezinnen en krijgt 8,55% van de erkende VTE). Ook alleenstaande ouders komen het vaakst voor in de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo. In de werkgebieden Zuid-Oost-Vlaanderen, Aalst en de Westhoek zijn er het minst alleenstaande ouders. Wanneer we deze cijfers relateren aan het aantal erkende VTE zien we opnieuw dat sommige werkgebieden een kleiner percentage VTE krijgen dan het percentage alleenstaande ouders (bv. Zenne en Zoniën telt 3,02% alleenstaande ouders en krijgt slechts 0,83% van de erkende VTE) en omgekeerd (bv. Kortrijk telt 4,06% alleenstaande ouders en krijgt 6,81% van de erkende VTE). Wat het aantal echtscheidingen betreft, blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo het grootste aandeel in hebben (respectievelijk 14,81%, 13,52% en 10,47%). Wanneer we deze cijfers opnieuw relateren aan het aantal erkende VTE zien we opnieuw dat sommige werkgebieden een kleiner percentage VTE krijgen dan het percentage echtscheidingen (bv. Mechelen telt 5,56 % van de echtscheidingen en krijgt slechts 4,42 % van de erkende VTE) en omgekeerd (bv. Kempen telt 6,65% alleenstaande ouders en krijgt 8,00 % van de erkende VTE). Voor het aantal alleenstaanden blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Gent-Eeklo en Limburg het grootste aantal tellen (respectievelijk 19,75%, 11,28% en 10,42%). Wanneer we deze cijfers relateren aan het aantal erkende VTE zien we opnieuw dat sommige werkgebieden een kleiner percentage VTE krijgen dan het percentage alleenstaanden (bv. Antwerpen telt 19,75% van de alleenstaanden en ontvangt slechts 17,85% van de erkende VTE) en omgekeerd (bv. Leuven telt 5,05% van de alleenstaanden en ontvangt 7,15% van de erkende VTE).
56
De potentiële behoeften aan AWW
100
84.714
3,18 14,81 5,35 3,45 10,47 5,03 3,94 13,52 5,56 3,91 2,55 3,00 3,50 6,65 3,79 4,17 2,98 1,88 2,26
100
15.390
100
20.745 148.883 39.853 21.067 85.052 32.062 38.093 78.520 41.775 23.558 24.414 24.950 23.217 41.822 25.294 28.243 23.614 16.295 16.374
2,75 19,75 5,29 2,79 11,28 4,25 5,05 10,42 5,54 3,13 3,24 3,31 3,08 5,55 3,36 3,75 3,13 2,16 2,17
753.831
100
% erkende VTE 2008
489 2.279 823 531 1.611 774 607 2.081 855 601 393 462 539 1.024 583 642 459 289 348
% alleenstaanden
2,64 19,06 4,60 2,86 10,92 4,06 4,07 12,09 5,66 2,80 2,86 4,02 2,87 5,59 3,71 4,34 2,67 3,02 2,15
Aantal alleenstaanden 07 *
4.530
2.239 16.147 3.898 2.419 9.252 3.439 3.452 10.245 4.791 2.370 2.425 3.407 2.429 4.738 3.140 3.676 2.262 2.562 1.823
% echtscheidingen 05
Totaal Vlaams Gewest
1,39 35,01 2,47 1,46 12,72 3,71 3,66 13,71 5,01 2,30 2,05 1,94 1,81 3,29 3,16 1,04 2,21 0,75 2,32
Aantal echtscheidingen 05
63 1.586 112 66 576 168 166 621 227 104 93 88 82 149 143 47 100 34 105
% ouders alleen Total 06
Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vl. Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen
Ouders alleen 06*
CAW
% geboorten kansarme totaal 06
Geboorten kansarm 06
Tabel 67 Relationele kwetsbaarheid per werkgebied
2,35 17,85 8,55 2,85 10,92 6,81 7,15 11,33 4,42 2,09 2,55 1,20 2,05 8,00 3,15 2,94 2,18 0,83 2,78 100
* ouders alleen = vaders alleen + moeders alleen
1.2.5
Kwetsbaarheid ten gevolge van gebeurtenissen in een context van criminaliteit en slachtofferschap
Dit onderdeel gaat eerst dieper in op het voorkomen van criminaliteit in de verschillende werkgebieden. Daarna worden het aantal slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen en het aantal zelfdodingen toegelicht. Deze gegevens zijn echter enkel beschikbaar op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen. Voor een vergelijking tussen de werkgebieden en de gerechtelijke arrondissementen verwijzen we naar hoofdstuk 4.Voor criminaliteit werden de criminaliteitsstatistieken van de Federale Politie van 2007 geraadpleegd. Deze gegevens zijn beschikbaar tot op het niveau van het gerechtelijke arrondissement. Aan deze gegevens zijn twee nadelen verbonden. Een eerste is dat er niet geregistreerd wordt volgens woonplaats maar op basis van de plaats waar het misdrijf aangegeven werd. Een tweede is dat deze gegevens enkel iets zeggen over de criminaliteit waarvan melding of aangifte gedaan werd. Dit impliceert mogelijks een onderschatting van het werkelijke aantal slachtoffers, omdat niet voor elk delict ook een aangifte gebeurt. Uit de Veiligheidsmonitor blijkt namelijk dat heel wat delicten niet worden gemeld of aangegeven aan de politiediensten. In onderstaande tabel worden de vier meest voorkomende categorieën van misdrijven weergegeven, namelijk diefstal en afpersing, gewelddadige misdrijven tegen de eigendom,
57
Hoofdstuk 2
misdrijven tegen de lichamelijke integriteit en bedrogmisbruiken tegen de eigendom. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel werden de cijfers van de Brussel-hoofdstad en het gebied Halle-Vilvoorde samengeteld. De criminaliteitscijfers van Brussel-hoofdstad werden hierbij steeds gedeeld door drie op basis van de Brusselnorm6 (BRIO, 2007). Uit de kolom ‘% totale criminaliteit’ komt naar voor dat de totale criminaliteit het hoogst is in de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel (met elk ongeveer 20%). Het percentage totale criminaliteit is het laagst in de gerechtelijke arrondissementen Oudenaarde, Ieper/Veurne en Mechelen.
Westhoek
Ieper + Veurne
Kortrijk
Kortrijk
M-W Vlaanderen
Kortrijk
Gent
Gent
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
Dendermonde
Dendermonde
Aalst
Dendermonde
16.924
6.173
3.633
1.670
28.400
7,75
4.559
2.105
1.300
608
8.572
2,34
12.401
4.300
3.016
1.085
20.802
5,68
20.908
6.605
5.756
4.492
37.761
10,30
Aantal totale criminaliteit
Brugge
Bedrogmisbruiken tegen eigendom
Brugge
Oostende
Misdrijven lichamelijke integriteit
Brugge
Gewelddadige misdrijven eigendom**
14 gerecht. arr.
Diefstal en afpersing*
20 CAWwerkgebieden
% totale criminaliteit
Tabel 68 Criminaliteit per gerechtelijke arrondissementen
3.711
1.776
1.372
462
7.321
2,00
14.321
6.625
4.454
4.716
30.116
8,22
13.168
3.892
2.736
1.473
21.269
5,80
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt + Tongeren
18.801
7.048
4.469
2.356
32.674
8,92
Antwerpen
Antwerpen
48.101
11.446
9.282
4.660
73.489
20,05
Mechelen
Mechelen
9.157
3.104
2.058
845
15.164
4,14
Kempen
Kempen
11.345
4.090
2.237
1.245
18.917
5,16
Delta
Brussel
50.664
9.870
6.767
4.676
71.977
19,64
Vilvoorde
Brussel
224.060
67.034
47.080
28.288
366.462
Zenne en Zoniën
Brussel
CAW. Brussel
Brussel
Totaal
100
* Diefstal zonder VZO + Diefstal met VZO + Diefstal niet nader bepaald + Afpersing, Andere ** Vandalisme + Vernieling, Onbruikbaarmaking, beschadiging + Brandstichting en vernieling door ontploffing *** Slagen en verwondingen + Andere + Aanranding van de eerbaarheid + Verkrachting + Moord en doodslag·**** Verduistering en bedrieglijke vernietiging + Oplichting en bedriegerij + Flessentrekkerij + Misbruik van vertrouwen en verwante misdrijven + Heling + Witwassen + Andere bedrogmisdrijven tegen de eigendom
6
De Brusselnorm is een norm die door de Vlaamse Gemeenschap wordt gehanteerd ten aanzien van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Deze norm komt erop neer dat de Vlaamse Gemeenschap voor haar beleid in Brussel 300.000 mensen als haar doelgroep beschouwt. Dit is 5% van de Vlaamse bevolking.
58
De potentiële behoeften aan AWW
Voor het aantal slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen werden cijfers van ‘FOD Economie –Algemene Directie Statistiek, Statistiek van de verkeersongevallen (2007)’ gebruikt. Deze gegevens zijn beschikbaar op het niveau van de gemeenten en werden samengeteld tot op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen. De cijfers voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden ook hier gedeeld door drie (Brusselnorm). Voor het aantal zelfdodingen worden gegevens gebruikt van het ‘Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid’ (alle leeftijden, 1998-2006). Deze gegevens zijn echter enkel beschikbaar op niveau van de zorgregio’s en passen niet volledig binnen de gerechtelijke arrondissementen. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikken we niet over gegevens van het aantal zelfdodingen waardoor de gegevens van het gerechtelijk arrondissement Brussel een onderschatting vormen van het werkelijke aantal zelfdodingen. De verkregen percentages voor de slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen gaan van 2,98% (Oudenaarde) tot 20,3% (Hasselt + Tongeren). Ook hier worden deze cijfers natuurlijk sterk beïnvloed door het aantal inwoners. Voor de zelfdodingen is het percentage het laagste in het gerechtelijk arrondissement Ieper/Veurne met 3,80%. In het gerechtelijk arrondissement Antwerpen is het percentage het hoogste met 14,64%.
% zelfdodingen
Aantal zelfdodingen*
14 gerechtelijke arrondissementen
% slachtoffers dodelijke ongevallen
CAW-werkgebieden
Aantal slachtoffers dodelijke ongevallen *
Tabel 69 Slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen en zelfdodingen per gerechtelijk arrondissement
33
6,15
952
9,66
Ieper + Veurne
36
6,70
374
3,80
Kortrijk
34
6,33
890
9,04 11,05
Brugge
Brugge
Middenkust
Brugge
Westhoek Kortrijk M-W-Vlaanderen
Kortrijk
Gent – Eeklo
Gent
52
9,68
1.088
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
16
2,98
382
3,88
Dendermonde
Dendermonde
54
10,06
1.067
10,83
Aalst
Dendermonde 22
4,10
702
7,13
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt / Tongeren
109
20,30
1.102
11,19
Antwerpen
Antwerpen
58
10,80
1.442
14,64
Mechelen
Mechelen
22
4,10
376
3,82
Kempen
Kempen
43
8,01
625
6,35
Delta
Brussel
58
10,80
850
8,63
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
Brussel
Totaal
537
100
9.850
100
59
Hoofdstuk 2
1.2.6
Kwetsbaarheid bij jongeren
Voor jongeren worden de volgende kwetsbaarheidindicatoren geselecteerd die tot op het niveau van het werkgebied kunnen berekend worden: het aantal jongeren onder een maatregel Bijzondere Jeugdzorg, het aantal werkzoekenden jonger dan 25 jaar, het aantal leefloners onder 25 jaar en het aantal kinderen en jongeren met een schoolse achterstand. In onderstaande tabel worden de kwetsbaarheidindicatoren voor jongeren per werkgebied weergegeven. Wat het aantal en percentage jongeren onder een maatregel Bijzondere Jeugdzorg betreft, blijkt dat het werkgebeid Antwerpen het meest vertegenwoordigd zijn (22,43%). Daarna is het aandeel het grootst in de werkgebieden Limburg (13,54%) en Gent-Eeklo (8,59%). Voor het aantal en percentage werkzoekenden jonger dan 25 jaar blijkt dat dit het grootst is voor de werkgebieden Antwerpen (19,33%) en Limburg (16,29%). Het aandeel leefloongerechtigden onder 25 jaar het grootst in de werkgebieden Antwerpen (21,56%) en Gent-Eeklo (20,83%). Het aandeel kinderen en jongeren met schoolse achterstand is het grootst in het werkgebied Antwerpen (20,17%). Daarna is het aandeel ook vrij groot in de werkgebieden Limburg (14,28%) en Gent-Eeklo (10,89%).
% schoolse achterstand (2007)
Schoolse achterstand (2007)
% Leefloners (2004)
Aantal Leefloners (2004)
% WZUA’s (2006)
Aantal WZUA’s* (2007)
% BJZ (2004)
CAW-werkgebieden
Aantal BJZ* (2004)
Tabel 70 Kwetsbaarheidindicatoren voor jongeren per werkgebied
387
2,89
456
2,66
103
1,84
4.455
2,64
3.000
22,43
3.314
19,33
1.206
21,56
34.072
20,17
Brugge
586
4,38
667
3,89
266
4,76
9.136
5,41
Dendermonde
367
2,74
451
2,63
106
1,89
4.572
2,71
1.149
8,59
1.959
11,43
1.165
20,83
18.388
10,89
Kortrijk
679
5,08
691
4,03
260
4,65
7.786
4,61
Leuven
423
3,16
522
3,05
223
3,99
6.230
3,69
Limburg
1.811
13,54
2.792
16,29
331
5,92
24.112
14,28
Mechelen
794
5,94
981
5,72
368
6,58
10.985
6,50
Midden West-Vl.
453
3,39
458
2,67
161
2,88
4.501
2,66
Middenkust
520
3,89
294
1,72
200
3,58
3.490
2,07
Vilvoorde
249
1,86
472
2,75
129
2,31
4.103
2,43
Hageland
353
2,64
546
3,19
89
1,59
4.153
2,46
Kempen
773
5,78
1.126
6,57
250
4,47
9.755
5,78
Waasland
494
3,69
695
4,05
259
4,63
6.965
4,12
Delta
340
2,54
590
3,44
156
2,79
4.849
2,87
Westhoek
470
3,51
416
2,43
119
2,13
4.454
2,64
Zenne en Zoniën
163
1,22
314
1,83
75
1,34
3.012
1,78
Aalst Antwerpen
Gent-Eeklo
Zuid-Oost Vl. Totaal Vl. Gewest
363 13.374
2,71 100
397 17.141
2,32 100
128 5.594
2,29 100
3.891 168.909
2,30 100
***** Totale kwetsbaarheidaantal = aantal BJZ + aantal WZUA + aantal leefloners + aantal schoolachterstand + aantal echtscheidingen
60
De potentiële behoeften aan AWW
2
De mate van kwetsbaarheid per zorgregio
Naar analogie met de potentiële behoefte aan AWW per werkgebied brengt dit deel de potentiële behoeften per zorgregio in kaart. Net als in het eerste deel worden hiertoe zowel het bevolkingsaantal als een aantal kwetsbaarheidindicatoren in rekening gebracht. De kwetsbaarheidindicatoren zijn zo geselecteerd dat er voor elk belangrijk domein van kwetsbaarheid (relationeel, arbeid, financieel en opvoeding) een indicator werd geselecteerd, namelijk ‘aantal echtscheidingen’ (relationeel), ‘aantal langdurig werkzoekenden’ (arbeid), ‘aantal begunstigde leefloners’ (financieel) en ‘aantal alleenstaande ouders’ (opvoeding en financieel). Enkel omtrent criminaliteit en slachtofferschap werden geen indicatoren geselecteerd omdat deze niet beschikbaar zijn op het niveau van de zorgregio’s. De indicatoren worden in onderstaande tabel weergegeven. De zorgregio’s werden afgebakend op basis van het zorgregiodecreet van 1 juli 2008. Tabel 71 Enkele kwetsbaarheidindicatoren per zorgregio Inwoners
% inwoners
Oppervlakte (in km2)
% alleenstaande ouders
% begunstigde leefloners
% langdurige WZUA
% echtscheidingen
1
Blankenberge
33.249
0,54
108,442
0,61
0,84
0,60
0,64
2
Brugge
200.029
3,27
493,344
2,98
2,67
2,15
3,44
3
Torhout
41.357
0,68
129,753
0,57
0,37
0,50
0,64
4
Knokke-Heist
34.132
0,56
56,443
0,53
0,37
0,39
0,68
5
Oostende
122.655
2,01
204,093
2,67
3,19
2,18
2,33
6
Veurne
59.299
0,97
275,211
0,95
0,77
0,81
1,14
7
Roeselare
126.815
2,07
319,476
1,55
1,71
1,23
2,18
8
Diksmuide
24.868
0,41
205,296
0,29
0,22
0,22
0,49
9
Izegem
42.543
0,70
54,79
0,55
0,55
0,56
0,71
10
Tielt
62.874
1,03
247,519
0,68
0,22
0,61
0,96
11
Ieper
67.078
1,10
411,464
0,88
0,67
0,84
0,86
12
Poperinge
23.347
0,38
157,479
0,28
0,06
0,27
0,29
13
Kortrijk
190.374
3,11
270,512
2,78
2,94
2,55
3,49
14
Menen
50.129
0,82
76,683
0,91
0,92
0,83
0,77
15
Waregem
67.129
1,10
133,829
0,76
0,24
0,85
1,20
16
Deinze
54.184
0,89
143,252
0,74
0,19
0,61
0,90
17
Gent
356.637
5,83
436,274
7,46
16,70
7,95
6,49
18
Eeklo
176.229
2,88
660,125
2,64
1,92
2,58
3,00
19
Oudenaarde
58.393
0,95
237,531
0,66
0,40
0,68
0,84
20
Ronse
30.684
0,50
64,863
0,59
0,71
0,81
0,57
21
Lokeren
44.180
0,72
105,297
0,70
0,70
0,83
0,71
22
Zottegem
78.929
1,29
247,129
1,02
0,38
1,10
1,32
23
Wetteren
46.171
0,75
91,609
0,72
0,53
0,63
0,83
24
Aalst
148.976
2,44
185,908
2,50
2,10
2,51
2,92
25
Dendermonde
109.770
1,79
178,721
1,69
1,07
1,70
2,01
26
Geraardsbergen
31.543
0,52
79,714
0,56
0,49
0,58
0,47
27
Ninove
35.874
0,59
72,574
0,58
0,60
0,60
0,56
61
Hoofdstuk 2
Inwoners
% inwoners
Oppervlakte (in km2)
28
Aarschot
37.489
0,61
80,134
29
Leuven
279.639
4,57
30
Tienen
94.305
1,54
31
Diest
50.871
32
Hasselt
298.535
33
Neerpelt
34
Lommel
35
% alleenstaande ouders
% begunstigde leefloners
% langdurige WZUA
0,52
0,20
553,158
3,95
3,98
2,84
3,98
384,629
1,44
0,93
1,31
1,72
0,83
145,87
0,67
0,26
0,77
0,87
4,88
697,874
4,75
2,90
5,53
5,11
71.060
1,16
290,935
0,81
0,57
1,07
0,89
46.613
0,76
124,866
0,65
0,40
0,77
0,71
Bilzen
39.516
0,65
105,916
0,62
0,35
0,68
0,57
36
Tongeren
50.228
0,82
197,419
0,79
0,45
0,99
0,80
37
Sint-Truiden
70.009
1,14
290,039
1,08
0,89
1,30
1,19
38
Genk
88.348
1,44
166,969
1,32
0,77
2,20
1,66
39
Maasmechelen
80.351
1,31
200,881
1,15
0,85
1,77
1,36
40
Maaseik
35.977
0,59
131,679
0,44
0,36
0,54
0,66
41
Bree
39.635
0,65
215,564
0,48
0,16
0,59
0,56
42
Antwerpen
484.555
7,92
222,333
12,31
20,03
14,49
8,51
43
Schilde
175.801
2,87
355,487
2,58
1,16
2,20
2,27
44
Boom
139.496
2,28
178,853
2,20
1,72
1,63
2,05
45
Brasschaat
134.116
2,19
293,471
2,03
1,66
1,69
1,87
46
Mortsel
94.767
1,55
72,32
1,54
0,93
1,11
1,55
47
Mechelen
144.994
2,37
188,238
2,35
3,52
2,50
2,24
48
Lier
103.626
1,69
199,826
1,57
0,96
1,84
1,70
49
Kempen
160.365
2,62
525,909
2,26
1,46
3,03
2,50
50
Hoogstraten
29.752
0,49
152,104
0,30
0,24
0,33
0,34
51
Mol
62.304
1,02
214,168
0,82
0,41
1,12
1,08
52
Geel
106.493
1,74
313,413
1,42
1,34
1,94
1,86
53
Herentals
64.301
1,05
151,265
0,92
0,50
1,11
1,05
54
Sint-Niklaas
180.912
2,96
329,061
2,81
3,50
2,87
3,07
55
Beveren
45.771
0,75
150,181
0,72
1,01
0,66
0,68
56
Asse
146.206
2,39
221,169
2,53
1,97
1,75
2,16
57
Vilvoorde
177.526
2,90
233,071
3,15
2,08
2,40
2,58
58
Halle
155.776
2,55
350,079
2,89
1,62
1,82
2,04
59
Tervuren
110.655
1,81
138,03
2,07
1,28
1,41
1,23
Totaal
6.117.440
100
13522,24
100
100
0,56
% echtscheidingen
100
0,66
100
In de eerste plaats stellen we op basis van bovenstaande tabel vast dat de zorgregio’s qua aantal inwoners en grootte in sterke mate onderling verschillend zijn. Op vlak van de bevolking komt uit de tabel naar voor dat de zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt het grootste aantal inwoners tellen (respectievelijk 484.555, 356.637 en 298.535). De zorgregio’s Poperinge, Diksmuide en Hoogstraten tellen het minste inwoners (respectievelijk 23.347, 24.868 en 29.752). Qua oppervlakte van de zorgregio’s valt het onmiddellijk op dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de zorgregio’s. Zorgregio Hasselt, Eeklo en Leuven zijn de grootste (respectievelijk 697,874 km2, 660,125 km2 en 553,158 km2). De zorgregio’s Izegem, Knokke-Heist en Ronse zijn de kleinste (respectievelijk 54,79 km2,
62
De potentiële behoeften aan AWW
56,443 km2 en 64,863 km2). Tussen de grootste en de kleinste zorgregio is er dus een verschil van maar liefst 643,084 km2. Wat de alleenstaande ouders betreft, tellen de zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt het grootste aantal (respectievelijk 12,31%, 7,46% en 4,75% van het totaal aantal alleenstaande ouders in Vlaanderen). Voor de begunstigde leefloners, komen de zorgregio’s Antwerpen en Gent als het meest kwetsbaar naar voor. In Antwerpen en Gent wonen respectievelijk maar liefst 20,03% en 16,70% van het totaal aantal begunstigde leefloners in Vlaanderen. Voor langdurige werkloosheid, zijn de zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt het meest kwetsbaar. Respectievelijk 14,49%, 7,95% en 5,53% van het totaal aantal langdurig werklozen in Vlaanderen wonen in Antwerpen, Gent en Hasselt. Voor het aantal echtscheidingen komen de werkgebieden Antwerpen, Gent en Hasselt naar voor als de werkgebieden met het meeste aantal echtscheidingen met respectievelijk 8,51%, 6,49% en 5,11%. Deze gegevens zijn bruikbaar om de programmatie van het onthaal op het kleinstedelijk niveau objectief te onderbouwen. Hoofdstuk 4 gaat hierop uitvoeriger in.
3
Besluit
Dit hoofdstuk onderzocht de aanwezigheid van potentiële behoeften per CAW-werkgebied. Hierbij werd er per levensdomein één of meerdere kwetsbaarheidfactoren geselecteerd. Bij de keuze van indicator spelen twee overwegingen. In de eerste plaats dienen de indicatoren te meten wat ze beogen te meten (validiteit) en moeten ze betrouwbaar zijn. Ten tweede moeten ze ook beschikbaar zijn op het niveau van het CAW-werkgebied. Hiervoor werd een beroep gedaan op de website ‘Lokale Statistieken’ van de Vlaamse overheid. Een aantal gemeenten is op deze website wel aan een verkeerd werkgebied gelinkt. De analyses in dit hoofdstuk hebben hieraan geremedieerd. Deze oefening laat toe om de aanwezigheid van kwetsbare personen per werkgebied in kaart te brengen. Deze analyses geven aanleiding tot een vijftal conclusies. Een eerste conclusie betreft de aanzienlijke verschillen qua grootte en aantal inwoners tussen de werkgebieden. Het is evident dat dit tot zeer uiteenlopende organisatorische uitdagingen leidt: het onthaal uitbouwen in een kleine, sterk verstedelijkte regio zal waarschijnlijk op een andere manier gebeuren dan in een grote, meer landelijke regio. Een tweede conclusie is dat de keuze van indicatoren op de kwetsbaarheid in kaart te brengen mede ingegeven wordt door de beschikbaarheid ervan. Twee vormen van kwetsbaarheid kunnen hierdoor niet in kaart gebracht worden. Gezondheidsindicatoren zijn in Vlaanderen niet tot op gemeentelijk niveau beschikbaar. Hierdoor kunnen we geen conclusies trekken omtrent de verdeling van psyschische problemen. We komen tot dezelfde conclusie met betrekking tot institutionele kwetsbaarheid dat we als fenomeen theoretisch kunnen beschrijven maar moeilijker cijfermatig kunnen berekenen. Een derde conclusie is dat drie werkgebieden voor de meeste
63
Hoofdstuk 2
indicatoren de meeste kwetsbaarheid bevatten. Het betreft hier Antwerpen, Gent-Eeklo en Limburg. De eerste twee werkgebieden zijn sterk verstedelijkt en als gevolg hiervan herbergen zij een groot aandeel van de kwetsbaren in de Vlaamse bevolking. De derde regio, Limburg sluit dit rijtje af, omwille van de grootte van de regio. Een vierde conclusie betreft de kwetsbaarheid als gevolg van gebeurtenissen binnen de criminele sfeer en slachtofferschap. De gerechtelijke arrondissementen Brussel springen er hier tussenuit. Ten vijfde bekeken we ook de verdeling van kwetsbaarheid tussen de zorgregio’s. Drie zorgregio’s vallen op: Antwerpen, Gent en Hasselt. Hasselt kan verklaard worden door het grote aantal inwoners in deze zorgregio. Het volgende hoofdstuk bouwt verder op deze gegevens om een theoretisch programmatiemodel te ontwikkelen.
64
Hoofdstuk 3 Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
Dit hoofdstuk bespreekt de resultaten van de interviews met 7 sleutelfiguren uit de Autonome Centra Algemeen Welzijnswerk. Bij de keuze van de respondenten werd er rekening gehouden met de mate van stedelijkheid en met de grootte van het CAW. Deze zeven sleutelfiguren zijn: Marleen Geirnaert (CAW Leuven), Eric Claes (CAW De Viersprong), Elise Moriau (CAW Delta), Eric Bogers (CAW ‘t Verschil), Koen Vandenabeele (CAW Mozaiek), Frans Heylen (CAW De Kempen), Patrick Seys (CAW Artevelde). Deze interviews werden afgenomen met de bedoeling om meer zicht te krijgen op enkele thema’s die belangrijk zijn voor de programmatie. Ze werden opgenomen, volledig uitgetikt en geanalyseerd aan de hand van NVivo, software voor het uitvoeren van analyses op kwalitatieve data. Deze tekst start met de prioriteiten en uitdagingen voor de CAW en het AWW in het algemeen. Vervolgens worden de determinanten van het huidig aanbod toegelicht. Als derde komt de interactie met andere hulpverleningsinstanties aan bod. En ten slotte laten we de sleutelfiguren suggesties doen voor de programmatie.
1
Prioriteiten en uitdagingen voor het AWW
In wat volgt worden de prioriteiten en uitdagingen voor de CAW en het AWW in het algemeen die in de interviews naar voor kwamen weergegeven.
1.1
Sectorvorming
Wat in de interviews meermaals aan bod komt, is de uitdaging om meer als één sector naar buiten te komen. CAW Artevelde en CAW Mozaïek geven in dit kader aan dat het belangrijk is dat al de CAW zich reorganiseren en de kerntaken uit de nota ‘Werken aan verbinding’ meer zichtbaar maken in hun werking. Dit zal de werking van het CAW duidelijker maken voor de gebruiker. CAW De Viersprong geeft aan dat het inderdaad belangrijk is om duidelijk naar buiten te komen met ‘wat doet een CAW’, maar dat dit antwoord niet eenduidig kan en moet zijn en dat de diversiteit juist de rijkdom van de sector is. Over de naambekendheid van de sector geven CAW Leuven en CAW ’t Verschil aan dat ze het belangrijk vinden dat de naam CAW meer bekend wordt. Dit zal ertoe leiden dat mensen de associatie met het CAW maken wanneer ze hulp nodig hebben. CAW ’t Verschil wijst op het gebrek aan middelen als één van de oorzaken van de gebrekkige bekend-
65
Hoofdstuk 3
heid. CAW De Viersprong laat echter horen dat het vooral belangrijk is dat mensen weten waar ze terecht kunnen met hun problemen en dat dit ook kan aan de hand van de namen van de deelwerkingen. Aansluitend bij het belang van sectorvorming geeft CAW Leuven aan dat de opdracht beleidssignalering veel meer door de sector als geheel dient opgepakt te worden. Momenteel besteden een aantal CAW hier nog weinig aandacht aan, aangezien ze vooral bezig zijn met het uitbouwen van het aanbod. CAW Leuven geeft aan dat dit een gemis is, omdat de overheid weinig belang hecht aan signalen die slechts uit één of enkele CAW afkomstig zijn.
1.2
Spreiding over het werkgebied
Het zo goed mogelijk aanwezig proberen te zijn in het hele werkingsgebied wordt als een prioriteit aangegeven door CAW Artevelde en CAW Leuven. In dit kader is de eigen huisvesting en inplanting momenteel een prioriteit in CAW Delta. Ze proberen zo goed mogelijk bereikbaar te zijn in een uitgestrekt gebied waar weinig openbaar vervoer is. De spreiding vraagt in dit werkgebied veel middelen waardoor weinig middelen resteren om zich te kunnen specialiseren. In een volgend gedeelte van dit rapport wordt er specifiek ingegaan op de verschillen tussen landelijke en stedelijke gebieden, zowel met betrekking tot de potentiële behoeften aan hulp als met betrekking tot de organisatie van het aanbod.
1.3
Overbevraging
CAW De Viersprong en CAW ’t Verschil geven aan dat het voor de CAW belangrijk is om te leren omgaan met al de nieuwe vragen en verwachtingen die steeds weer op hen afkomen. CAW De Viersprong geeft aan dat het AWW een sector is die lange tijd weinig bekend was. De laatste tijd echter wordt de sector steeds meer ontdekt en bevraagd door verschillende instanties. CAW ’t Verschil geeft aan dat het CAW op veel vlakken een belangrijke rol zou kunnen spelen, maar dat dit niet kan met 2% van de middelen van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse Gemeenschap. Een versterking van de sector dringt zich dan ook op. ‘Wat moet een CAW doen en wat niet? Het CAW moet focussen op het onthaal, begeleiding en een stuk preventie, beleidssignalering. Maar vaak worden we ook provinciaal voor van alles en nog wat gevraagd en daar komt niet altijd boter bij de vis. We hebben nu bijvoorbeeld rond ouderenmisbehandeling een vraag vanuit de provincie. Wij hebben heel duidelijk gezegd dat we dat enkel willen doen wanneer er financieel ook iets tegenover staat. En dat heeft even geduurd, maar uiteindelijk
66
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
heeft de provincie, weliswaar tijdelijk, beslist om budgetten hiervoor vrij te maken. (CAW ‘t Verschil)’ Ook CAW Leuven geeft aan dat het een hele opdracht is om de veelheid aan opdrachten te implementeren. Er moeten steeds keuzes gemaakt worden over de besteding van de middelen en waar eventueel gesaneerd kan worden.
1.4
1.4.1
Prioritaire doelgroepen
De meest kwetsbaren en/of de middenklasse?
Uit de interviews blijkt dat al de CAW zich zowel op de meest kwetsbaren als op de middenklasse richten, maar dat er hierin toch verschillende accenten worden gelegd. Zo geven CAW Mozaïek en CAW ’t Verschil aan dat ze voornamelijk de kwetsbaren bereiken en de middenklasse slechts in heel beperkte mate. In CAW Mozaïek werd de middenklasse vroeger meer bereikt, maar dit is geëvolueerd door het grote aantal kansarmen dat binnenstroomt. In CAW ‘t Verschil wordt een heel gedifferentieerd publiek van kwetsbaren bereikt, namelijk (chronische) thuislozen, randgroepjongeren, drugsverslaafden, mishandelde vrouwen, meervoudig achtergestelde gezinnen … CAW Artevelde en CAW Leuven geven aan dat ze de middenklasse bereiken via het algemeen onthaal, maar dat ze er toch voornamelijk zijn voor de meest kwetsbaren. Mensen uit de middenklasse verwijzen ze door naar privétherapeuten wanneer verdere begeleiding aangewezen is. ‘Wat betreft de middengroep of de hogere maatschappelijke groepen, die krijgen we minder, behalve in het onthaal. In het onthaal krijgen we die wel. Maar in de begeleiding veel minder. En het is ook wel een politiek van ons dat van het moment dat de begeleiding loopt, we bekijken of mensen met een hoger inkomen niet in de privé willen gaan. (...) En de boodschap naar onze medewerkers is dat we ons richten op de mensen met een grote kwetsbaarheid en het inkomen vinden we daar wel een belangrijk element in. (CAW Artevelde)’ Zowel CAW Leuven als CAW Artevelde geven ook aan een goed uitgebouwde werking te hebben voor de meest kwetsbaren. Zo is er in CAW Artevelde bijvoorbeeld het Bijstandsteam, waar aanklampend gewerkt wordt en het transithuis voor asielzoekers. CAW De Viersprong, CAW Delta en CAW De Kempen daarentegen geven aan dat het publiek dat ze bereikenun cliënteel gespreid is over de bevolkingslagen. Zij bereiken ongeveer een gelijk aandeel uit de middenklasse en uit de groep van mensen met een lager inkomen. In de interviews komen er ook verschillende opvattingen naar voor op het vlak van de omschrijving van de prioritaire doelgroepen. CAW Artevelde benadrukt het belang van het bereiken van de meest kwetsbare doelgroepen zoals dak- en thuislozen, asielzoekers …
67
Hoofdstuk 3
Het geeft aan dat er specifieke acties ondernomen moeten worden om deze mensen te bereiken en dat de CAW-werking hierop afgesteld dient te worden. Aansluitend hierbij geeft CAW Leuven aan dat het belangrijk is dat het CAW zijn uniek aanbod voor kansarmen en thuislozen blijft behouden en dat dit nog beter dient aan te sluiten op datgene dat de meest kwetsbaren nodig hebben. Enkele CAW geven ook aan dat het bereiken van deze meest kwetsbaren moeilijk realiseerbaar is wegens een tekort aan middelen. Zo geeft CAW Delta aan dat de meest zwakke doelgroepen zonder netwerk in hun regio niet bereikt kunnen worden via een inloopcentrum, aangezien ze in een landelijke regio werken. Om de meest kwetsbaren in deze regio te kunnen bereiken zijn er kleine projecten op verschillende plaatsen nodig, maar dit vraagt extra middelen. CAW De Kempen geeft aan dat ze de minder verbale en minder georganiseerde volwassenen minder goed bereiken, aangezien ze de middelen niet hebben om een meer laagdrempelige werking uit te bouwen. Naast het bereikbaar zijn voor de meest kwetsbaren, geven CAW De Viersprong en CAW Leuven aan dat het ook belangrijk is om ook de middengroep te bedienen. CAW De Viersprong wijst erop dat mensen met relatieproblemen in het CAW vaak in enkele gesprekken verder geholpen kunnen worden en dat er op deze manier voorkomen kan worden dat problemen escaleren. Hij geeft aan dat naast privétherapeuten het CAW de enige plaats is waar deze mensen hiermee terecht kunnen. ‘Maar ik zou het een absolute misser vinden zowel naar draagvlak van welzijn en van de sector als naar de behoefte van de doorsnee mensen die toch wel onder druk staan in onze huidige stressmaatschappij. Om te zeggen dat deze sector er is voor de kansarmen of alleen voor de heel kwetsbare gezinnen. De criteria om de kwetsbaarheid te bepalen zijn verschillend voor de drie groepen. Dus in het gezinsrelationele moet je niet zeggen we zijn er alleen voor wie geen inkomen heeft. (...) We kunnen al ons middelen inzetten op thuislozen en dat kan je verantwoorden. Dan rest er niets meer voor eerstelijns psychologische ondersteuning en voor gezinsrelationele problemen. Dat zijn beleidskeuzen. (CAW De Viersprong)’ 1.4.2
Jongeren en jongvolwassenen
Een groep die door al de CAW naar voor geschoven wordt als een prioriteit zijn de jongeren en jongvolwassenen. Wat de jongeren betreft, geven vrijwel al de bevraagde CAW aan dat het huidig aanbod momenteel onvoldoende is. In CAW Delta en CAW De Viersprong gaat het over de JAC die onvoldoende uitgebouwd zijn in de regio. In CAW Delta is er sinds kort een nieuw JAC opgestart in Asse, maar er zijn momenteel onvoldoende middelen om dit uit te bouwen tot een volwaardig onthaal. CAW Mozaïek geeft aan dat ze een terugloop in het aantal jongeren onder de 16 jaar zien, doordat de preventieve acties in de scholen stopgezet zijn. Ook CAW Leuven dat acties rond bekendmaking noodzakelijk zijn bij jongeren. Daarnaast geeft CAW ’t Verschil aan dat het winkelmodel niet werkt om de
68
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
randgroepjongeren te bereiken. Om deze jongeren te bereiken moet er vindplaatsgericht gewerkt worden. In CAW Artevelde is het JAC via een caravan aanwezig op festivals, markten en andere plaatsen waar jongeren aanspreekbaar zijn. Daarnaast is het JAC aanwezig in het jeugdwerk. Het JAC van Turnhout is gestart met een chatwerking om beter in te spelen op hun leefwereld. Ook in CAW Artevelde wordt er voor jongeren hulpverlening via mail aangeboden. Zowel CAW Delta, CAW De Viersprong, CAW ‘t Verschil als CAW De Kempen geven aan dat de vraag naar begeleid wonen veel groter is dan het aanbod. 1.4.3
De ouderen
De ouderen worden door verschillende CAW aangehaald als een groep die door vrijwel al de CAW weinig bereikt wordt. Enkel CAW ’t Verschil geeft aan dat zij de groep van de ouderen en bejaarden bereiken. Zij vangen ouderen en bejaarden op van een bepaalde leeftijd die nog niet klaar zijn om naar de bejaardensector te gaan. Er blijkt echter onduidelijkheid te bestaan over of het CAW hier al dan niet een opdracht in heeft. Zo geeft CAW De Viersprong aan dat er signalen vanuit het beleid gekomen zijn dat dit de doelgroep is van de ingebouwde centra en niet van de CAW. Wat ouderenzorg betreft, is CAW Mozaïek bekommmerd om het gebrek aan rust- en verzorgingstehuizen. In Vlaanderen is men volop met de uitbouw bezig, maar in Brussel niet, omdat er geen initiatiefnemers zijn en omdat het niet duidelijk is welke regelgeving er gevolgd moet worden. 1.4.4
Kinderen
Ook de groep van de kinderen wordt aangegeven als een groep waar tot nog toe weinig aanbod voor ontwikkeld is. In CAW De Viersprong en CAW Leuven is er in de laatste jaren een beperkt aanbod voor kinderen opgestart.
2
Determinanten van het aanbod
De belangrijkste verklaring voor de determinanten van het huidig aanbod is van historische aard. Het aanbod is historisch gegroeid tot wat het nu is. Daarnaast geven verschillende CAW ook aan dat het CAW sinds de fusie gegroeid en veranderd is onder invloed van verschillende factoren. Een eerste factor zijn nieuwe taken en opdrachten die vanuit de overheid worden opgelegd. Voorbeelden zijn de hulpverlening aan seksueel delinquenten, het justitieel welzijnswerk, het werken met jongeren (JAC), begeleid wonen, intrafamiliaal geweld …. Ten tweede
69
Hoofdstuk 3
geven enkele CAW aan dat ze zelf ook een aantal bijsturingen gedaan hebben en bewuste keuzes gemaakt hebben in het aanbod. Zo geeft CAW Leuven aan dat ze een opvangcentrum voor volwassenen gewijzigd hebben in een ambulant centrum voor begeleid wonen. CAW De Kempen haalt aan dat de vestigingsplaatsen van de JAC steeds zo dicht mogelijk bij de middelbare scholen zijn uitgebouwd. Een derde factor is het aanbod van andere instanties. Dit komt uitgebreid aan bod in het volgende punt.
3
De interactie met andere hulpverleningsinstanties
Wat de interactie met andere hulpverleningsinstanties betreft, geven verschillende CAW aan dat ze het vormen van netwerken en samenwerken met andere instanties heel belangrijk achten, zowel voor de eigen werking als voor de werking van het AWW in het algemeen. Het is evident dat de interactie met andere hulpverleningsinstanties in de verschillende werkgebieden op een uiteenlopende wijze gebeurt. Hiervoor zijn verschillende redenen. Ten eerste kan het aanbod lokaal en regionaal sterk verschillen, waardoor ook de samenwerking een andere vorm zal aannemen. Ten tweede bepaalt ook het huidig gesubsidieerde aantal VTE en huidige aanbod van een CAW de wijze waarop met anderen wordt samengewerkt. Ten derde speelt vertrouwen een centrale rol in samenwerking. Dit vertrouwen wordt versterkt door vroegere positieve ervaringen. Organisaties die in het verleden al goed samenwerkten, creëren dus op die manier een voorsprong.
3.1
OCMW
Wat de samenwerking met de OCMW betreft, komt uit de interviews naar voor dat de samenwerking niet in elk CAW even intensief is. CAW ’t Verschil en CAW Delta getuigen over een goed uitgebouwde samenwerking. CAW ’t Verschil geeft aan dat de provincie een sterke ondersteunende rol speelt in het opbouwen van deze samenwerking. In CAW Delta is de goede samenwerking tot stand gekomen vanuit een gezamenlijke vaststelling van de onderbezetting in de regio. Hierdoor voelden zij zich gedwongen om de krachten te bundelen. In CAW Mozaïek en CAW De Viersprong blijkt de samenwerking met de OCMW moeizaam te verlopen. In CAW De Viersprong is de samenwerking nog in ontwikkeling. Zij stellen zich momenteel de vraag hoe ver ze in die afstemming met het OCMW moeten gaan en volgens welk organisatiemodel ze de afstemming het beste kunnen realiseren. Een gemeenschappelijk punt uit de interviews is dat de CAW met de OCMW overleggen om te komen tot een betere afstemming van het aanbod. Daarnaast blijkt dat er in verschillende CAW vooral samengewerkt wordt met de OCMW rond de hulp aan thuislozen en/of crisisopvang (CAW Artevelde, CAW De Viersprong, CAW ’t Verschil en CAW De Kempen). Dit houdt in dat het OCMW mee bijdraagt aan de 70
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
financiering van huizen of VTE en dat het CAW daar dan ook cliënten van het OCMW begeleidt. Als knelpunten wordt door CAW De Viersprong aangegeven dat de OCMW vaak nog vanuit hun eigen werking en werkwijze redeneren en dat dit de samenwerking bemoeilijkt. De directeur van CAW De Kempen geeft aan dat OCMW vaak wel bereid zijn om samen te werken, maar dat deze samenwerking soms moeilijk verloopt doordat OCMW het niet gewoon zijn om vanuit een regionale benadering te werken. In CAW Mozaïek wordt aangegeven dat de samenwerking vaak moeilijk verloopt omwille van de specifieke situatie in Brussel. Daar wordt het voorbeeld gegeven dat sommige OCMW geen samenwerking met het CAW wensen, omdat het met Vlaamse middelen gesubsidieerd wordt. OCMW en CAW zijn beide eerstelijnsvoorzieningen met een eigen achtergrond en eigen gewoonten en tradities. Deze historisch gegroeide tradities bemoeilijken de samenwerking. Er is duidelijk bereidheid om het protocol tussen het SAW en VVSG in de praktijk vorm te geven, maar dit proces verloopt niet in elk werkgebied even goed. In sommige werkgebieden moet dit nog echt van de grond komen, terwijl andere regio’s verder gevorderd zijn. Eén van de knelpunten is het bestuursniveau waarop de OCMW en CAW zich begeven. OCMW zijn wettelijk verplicht zich te richten op de eigen gemeente. Het Kaderdecreet Lokaal Sociaal Beleid heeft dit bevestigd. Ook hier bevindt zich Brussel in een specifieke situatie.
3.2
Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
Uit de interviews komt naar voor dat er in al de bevraagde CAW enige vorm van samenwerking met de CGG bestaat, maar dat de intensiteit van deze samenwerking verschilt. Vooral CAW Leuven en CAW Delta zijn heel positief over deze samenwerking. CAW ’t Verschil en CAW De Kempen geven aan dat de relatie nog in de kinderschoenen staat, maar dat er wel een evolutie merkbaar is. CAW Mozaïek, ten slotte, geeft aan dat de samenwerking met het CGG eerder moeizaam verloopt. De samenwerking met de CGG gebeurt voornamelijk rond drie thema’s: afstemming van het ambulante aanbod, afspraken rond specifieke opdrachten en afspraken rond doorverwijzingen. Wat de afstemming van het ambulante aanbod betreft, geven verschillende CAW aan dat ze streven naar een goede afstemming om overlappingen te vermijden en de complementariteit te verhogen. Dit is echter niet eenvoudig te realiseren, aangezien het in de praktijk niet altijd even gemakkelijk te bepalen is of een cliënt eerder thuishoort in het CGG of in het CAW. Er bestaat dus een grijze zone tussen beide die niet eenvoudig valt weg te werken. Bij afspraken rond specifieke opdrachten worden de volgende taken in de interviews genoemd: hulpverlening aan seksueel delinquenten, drughulpverlening en justitieel welzijns-
71
Hoofdstuk 3
werk. In verband hiermee worden door CAW Viersprong en CAW De Kempen enkele problemen aangehaald die het gevolg zijn van beleidskeuzes. Zo ervaart CAW de Viersprong bijvoorbeeld een hiaat aan daderhulp in verband met intrafamiliaal geweld. Bijgevolg proberen ze deze cliënten door te verwijzen naar het CGG, maar daar worden ze vaak niet geholpen aangezien het CGG aangeeft dat net het CAW hiervoor middelen heeft gekregen. Dit klopt echter niet aangezien de middelen voor justitieel welzijnswerk enkel in de gevangenis ingezet mogen worden. Omgekeerd geeft CAW De Kempen aan dat er een probleem is met de verdeling van de middelen voor hulpverlening aan seksuele delinquenten, die voornamelijk aan de CGG toegewezen zijn. Aangezien sommige hulpverleners in het CAW hier meer opleiding rond gevolgd hebben, moeten zij bijgevolg cliënten doorverwijzen naar hulpverleners die minder gespecialiseerd zijn. Een derde punt waarover afspraken gemaakt worden, zijn de doorverwijzingen. Een gemeenschappelijk punt is het probleem van de beperkte capaciteit van en de wachtlijsten in de CGG. Hierdoor kan er in de praktijk vaak niet doorverwezen worden en blijven cliënten bij het CAW terwijl ze meer gespecialiseerde hulp nodig hebben. In dit verband wordt in CAW Leuven momenteel besproken of het mogelijk is om enkele plaatsen open te houden voor cliënten die doorstromen vanuit het CAW. De directeur van CAW De Viersprong geeft aan dat de doorverwijzing naar het CGG moeilijk verloopt, omdat de CGG verkiezen dat de CAW’s de intake doen. Dit kan echter niet, omdat de onthaalmedewerkers in een CAW niet over de kennis beschikken om psychologische testen af te nemen. Hierover worden er momenteel zowel in CAW Delta als in CAW Leuven afspraken gemaakt. In CAW Leuven wordt er een checklist opgesteld op basis waarvan uitgemaakt kan worden of het aangewezen is om een bepaalde cliënt door te verwijzen naar het CGG. In CAW De Kempen en CAW De Viersprong wordt aangegeven dat de werking van het CGG de instroom bemoeilijkt van mensen met beperkingen. Zo kunnen cliënten uit de omgeving van Herentals zich enkel aanmelden in het CGG van Turnhout. Dit brengt met zich mee dat in de praktijk enkel de sterkere cliënten door het CGG begeleid worden en dat cliënten met mentale of verbale beperkingen dreigen in de kou te blijven staan. Ook de directeur van CAW De Viersprong haalt aan dat mensen met verbale beperkingen die weinig gemotiveerd zijn, en die zich niet kunnen houden aan afspraken moeilijker terechtkunnen in een CGG. Deze mensen worden dan opgevangen in het CAW maar krijgen dan niet de hulp die ze nodig hebben. Wat meermaals terugkeert in verband met de samenwerking, is dat deze bemoeilijkt wordt doordat de CGG nog maar recent gefusioneerd zijn. De CGG bestaan vaak uit verschillende deelwerkingen die elk hun eigen manier van werken hebben. Hierdoor worden afspraken die met de ene deelwerking gemaakt worden niet altijd doorgevoerd in de andere. Daarnaast dringen afspraken die op beleidsniveau gemaakt worden niet altijd door tot op de werkvloer.
72
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
De meeste CAW zijn positief over de tijdelijke bijkomende middelen die ingezet worden om de afstemming tussen CAW en CGG te verbeteren. Voor sommige CAW kan er via deze middelen een start gemaakt worden met de samenwerking terwijl het voor andere CAW de bestaande samenwerking kan verdiepen en intensiveren.
3.3
Andere CAW
Een andere belangrijke groep van instanties zijn de andere CAW. Dit komt vooral aan bod in werkgebieden met meerdere centra. CAW Artevelde, CAW ’t Verschil en CAW De Viersprong beweren dat hun aanbod vaak complementair is met dat van het andere CAW. Zo heeft CAW Artevelde een sterk uitgebouwde thuislozen- en daklozenwerking en een minder uitgebreide werking voor ambulante psychosociale begeleiding terwijl dit voor het andere CAW De Visserij net omgekeerd is. Een ander voorbeeld is dat CAW ’t Verschil op vlak van forensische taken vooral expertise opgebouwd heeft rond daders terwijl CAW Sonar zich vooral toelegt op de slachtoffers. Daarnaast laten zowel CAW De Viersprong als CAW Artevelde horen dat de verdere uitbouw van de samenwerking met het andere CAW in hun werkgebied tot hun prioriteiten behoort. In CAW De Viersprong is het de bedoeling tot een fusie met CAW De Poort te komen. Eén van de belangrijke redenen hiervoor is dat ze menen dat ze hierdoor het tekort aan omkadering zullen kunnen opvangen en dat ze het kader sterker en meer gedifferentieerd zullen kunnen uitbouwen. In CAW Mozaïek wordt aangegeven dat er sporadisch overleg plaatsvindt met CAW Archipel, maar dat de samenwerking op dit moment beperkt is. Zij zien het als een belangrijke uitdaging naar de toekomst toe om deze samenwerking meer gestalte te geven. Om die samenwerking mogelijk te maken, geeft de directeur aan dat het noodzakelijk is dat elk CAW werkt zoals de sector het beslist heeft, namelijk volgens de opdeling in onthaal en begeleiding. Wanneer de deelwerkingen en de structuur van vroeger te sterk blijven spelen, is het moeilijk om samen te werken.
3.4
Andere instanties
Verschillende CAW geven aan dat ze netwerken heel belangrijk vinden en dat ze een breed netwerk opgebouwd hebben rond het CAW. In dit kader wordt de integrale jeugdhulp verschillende keren genoemd. CAW De Viersprong en CAW Delta geven aan dat er hiervoor sterk in de richting van de CAW gekeken wordt, maar dat zij daar de capaciteit en de middelen niet voor hebben. CAW De Viersprong zegt dat het hierin graag een rol wil spelen, maar dat dit niet kan zonder bijkomende middelen. Al de middelen die ze nu krijgen, zijn nodig voor de huidige werking en hierin kan niet zomaar geschrapt worden.
73
Hoofdstuk 3
Andere belangrijke instanties zijn de bijzondere jeugdzorg als specifieke sector binnen de jeugdhulp, de bejaardenzorg en de gehandicaptenzorg. CAW ’t Verschil geeft aan dat ze met deze instanties nog onvoldoende in dialoog gaan. Ook CAW De Kempen geeft aan dat er in hun regio nood is aan meer afstemming met de bijzondere jeugdzorg. Ook psychiatrie wordt vernoemd. In dit kader geeft CAW ’t Verschil aan dat er blinde vlekken zijn in het aanbod van het CAW in aanvulling op psychiatrische instellingen. In regio’s waar veel psychiatrie is, heeft het CAW geen thuislozenzorg uitgebouwd. Qua instanties waar vaak naar doorverwezen wordt, geeft CAW Artevelde de diensten voor studenten en CAW De Kempen de privétherapeuten aan. In CAW ’t Verschil wordt ingegaan op beschut wonen. De verhouding tussen begeleid en beschut wonen zou scheef zijn in de regio Limburg. Hierdoor komen cliënten die nood hebben aan begeleid wonen terecht bij beschut wonen, waar niet ingespeeld kan worden op hun noden. In CAW Mozaïek komen de specifieke moeilijkheden van Brussel aan bod in verband met het samenwerken met andere instanties. Brussel valt onder de bevoegdheid van heel wat overheden en bovendien hebben de 19 gemeenten elk hun eigen hulpverleningsaanbod uitgebouwd. Het is evident dat dit de samenwerking in sterke mate bemoeilijkt. Enkel met de Vlaams gesubsidieerde instanties vindt er regelmatig overleg plaats. Er wordt ook aangehaald dat het niet mogelijk is om tussen de verschillende overheden een cofinanciering te realiseren voor een gezamenlijk project. Verder zijn er in Brussel ook specifieke problemen met doorverwijzingen. Het Vlaams aanbod aan hulpverlening is in Brussel eerder beperkt. Het Franstalig aanbod is ruimer, maar is op een andere manier gestructureerd (meer thematisch) waardoor het vaak moeilijk en tijdrovend is om mensen ernaar te verwijzen.
3.5
CAW als buffer en vangnet op de eerste lijn
Wat in de interviews ook aan bod komt, is de overtuiging dat het CAW een bufferfunctie op de eerste lijn vervult, zowel omwille van het tekort aan aanbod in andere sectoren als omwille van het feit dat sommige personen niet in het hulpverleningsaanbod van andere instanties passen of nergens meer terecht kunnen. Wat het tekort aan aanbod in andere sectoren betreft, melden CAW Mozaïek en CAW De Viersprong dat er een tekort is voor verdere hulpverlening. CAW Mozaïek geeft aan dat ze wel jongeren kunnen onthalen in het kader van integrale jeugdhulp, maar dat er nadien geen instanties zijn om ze verder te helpen en dat dit zowel bij de jongeren als bij de hulpverleners frustratie wekt. CAW Artevelde en CAW De Viersprong melden het grote probleem van de huisvesting. Er is een tekort aan beschikbare en betaalbare woningen waardoor de doorstroom vanuit de residentiële opvang geblokkeerd wordt.
74
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
Wat de uitval van mensen uit het hulpverleningsaanbod betreft, geeft CAW De Viersprong aan dat de psychiatrie mensen steeds vroeger naar huis stuurt en dat deze mensen dan soms in de crisisopvang van het CAW terechtkomen. CAW Artevelde signaleert dat andere hulpverleningsinstanties zich strikter aan hun kerntaken houden waardoor een groep van mensen ontstaat die nergens meer terecht kunnen. Het centrum vindt het belangrijk dat er hier aandacht voor is en dat er een vangnet gecreëerd wordt, bijvoorbeeld door het voorzien van nachtopvang. Wel is dit niet alleen een taak van het CAW en dient het in een netwerk over de sectoren heen aangepakt te worden. Dit laatste komt nog uitgebreid aan bod in hoofdstuk 5.
4
Suggesties voor de programmatie
De interviews peilden ook naar suggesties voor de programmatie. We bespreken achtereenvolgens een aantal algemene opmerkingen bij het ontwikkelen van de programmatie. Daarna komen een aantal specifieke thema’s aan bod.
4.1
Algemeen
Verschillende CAW geven tijdens het interview aan dat ze hopen dat de programmatie tot een rechtvaardige verdeling van de middelen kan leiden. CAW Artevelde is wel geen voorstander van een herverdeling van de middelen aangezien ze de indruk hebben dat er nergens een overaanbod is. Enkele CAW pleiten er voor om de werkgebieden van de CAW te vergroten omdat dit noodzakelijk is om een kwalitatief goede werking te kunnen opbouwen. De CAW-regio’s zijn nu minimaal gedefinieerd op 150.000 inwoners. Ik vind dat dit aantal minstens het dubbele moet zijn. Waarom zeg ik dat? Ik baseer mij op mijn eigen ervaring. Een CAW als het onze bedient 420.000 inwoners. Dan kan je een serieus aanbod ontwikkelen in elk van die deelopdrachten. Dan kan je daarrond een serieuze werking opzetten waar je genoeg dynamiek hebt. Je kunt zo kritische massa ontwikkelen. (CAW De Kempen)’ Als argument voor het uitbreiden van de werkgebieden geeft CAW ’t Verschil aan dat dit ook de samenwerking met de provincie kan verbeteren. ‘De provincie is wel een zeer grote motor in het Vlaams geheel. Wat volgens mij niet altijd voor de andere provincies kan gezegd worden. Maar dat heeft ook te maken met de aanwezigheid van verschillende CAW in de provincie. Dus met 6 – 7 CAW in West en Oost-Vlaanderen zal het iets moeilijker zijn om eensgezind naar de provincie te stappen. (...) Wij zijn het grootste werkingsgebied van gans Vlaan-
75
Hoofdstuk 3
deren. Ik ben ervan overtuigd dat als we de provincie terug gingen opdelen in 4 – 5 regio’s er terug een aantal blinde vlekken ontstaan. (...) Ik zou niet meer terugwillen naar 4 of 5 CAW. Dat maakt wel dat we voorstander zijn dat ook in andere regio’s een vergelijkbare schaalvergroting optreedt. (CAW ’t Verschil)’ Verder geeft CAW ’t Verschil aan dat het belangrijk is dat de programmatie voor armoede en thuislozen afgesteld is op nieuwe noden en behoeften. Daarom is het nodig dat de nieuwe behoeften en noden in de samenleving geregeld opgevolgd worden en dat hier rekening mee gehouden wordt in de programmatie. ‘Wat bij relaties minder speelt, maar bij armoede en thuisloosheid wel, is dat er geregeld opvolging moet zijn wat betreft nieuwe noden en nieuwe behoeften. Wanneer het economisch moeilijker wordt, dan merken wij dit in de cluster armoede en thuisloosheid. En later in bijvoorbeeld gezin en relaties. Dus moet er ook geregeld een behoefteonderzoek, een behoefteopvolging komen. Want wij zitten vaak met zeer schrijnende situaties. En om dan te zeggen, dat is de programmatie voor de volgende 20 jaar, dat is niet echt aangepast, denk ik. (CAW ’t Verschil)’ Ten slotte geeft CAW De Viersprong aan dat het noodzakelijk zal zijn dat de programmatie gedifferentieerd is, aangezien een CAW een organisatie is waar uiteenlopende vormen van hulpverlening gebundeld worden. ‘Een CAW is een organisatie. Dat is een organisatie die je kunt vergelijken met een soort supermarkt. Met verschillende winkeltjes. (...) En dus denk ik dat je bij de programmatie vrij gedifferentieerd zult moeten werken. Zoals al gezegd: crisisopvang progammeren is een totaal ander gegeven dan gezinsrelationele begeleiding programmeren. Dat hebben we ook aangegeven in de Gemengde Commissie Je kan niet zomaar bepalen hoeveel VTE een CAW nodig heeft. Je kunt alleen zeggen justitieel heeft dat nodig, onthaal daar heb je cijfers van dat, crisisopvang heeft een andere norm. De nodige differentiatie is heel belangrijk. (CAW De Viersprong)’
4.2
Kader en staffuncties
Wat het kader betreft, geven verschillende CAW aan dat 15% à 20% een goede bezetting is. Een belangrijke opmerking hierbij is dat het niet altijd even duidelijk is wat er precies onder de staf verstaan wordt en dat bepaalde functies in sommige CAW niet en in andere wel onder staf gerekend worden. Zo geeft CAW Leuven bijvoorbeeld aan dat het onderhoud bij hen door eigen personeel gebeurt terwijl sommige CAW dit ook uitbesteden waardoor dit dan niet vertaald wordt in personeelsuren. Hierbij aansluitend geeft de directeur van CAW de Viersprong aan dat de verhouding tussen staf en hulpverleners ook bepaald wordt door de samenstelling van het CAW. In crisisopvang is er bijvoorbeeld 1,5 VTE nodig voor logistiek aangezien de kamers elke dag gepoetst moeten worden, maar
76
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
aangezien niet elk CAW een crisisopvang heeft zullen de cijfers hierdoor van CAW tot CAW verschillen.
4.3
Justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp en bezoekruimten
Deze taken worden voornamelijk vernoemd door CAW Delta en CAW Mozaïek aangezien zij hier in een bijzondere situatie zitten. De taken JWW, slachtofferhulp en bezoekruimten worden verdeeld op het niveau van de gerechtelijk arrondissementen. Hierdoor zijn JWW en slachtofferhulp enkel aanwezig in Brussel en de bezoekruimte enkel in het Vlaams Gewest. CAW Mozaïek en CAW Delta geven in dit verband aan dat het in de praktijk erg moeilijk is om ervoor te zorgen dat het hele gebied goed bediend wordt. Zowel CAW Mozaïek als CAW Delta geven aan dat mensen uit het Vlaamse Gewest niet naar Brussel willen gaan om geholpen te worden en omgekeerd. ‘En ik kan zo verschillende zaken opsommen. Dat gaat over scheidingsbemiddeling, dat gaat over schuldbemiddeling, dat gaat over elke vorm van justitieel welzijnswerk. Dat gaat over Brussel-Halle-Vilvoorde. Daar heb je dan 5 CAW, een aantal heel kleine CAW maar je moet dus die verdeling gaan doen. En dat geeft een hopeloze soep. (...) Je slaagt er al niet in Brussel, de 19 gemeenten van Brussel op één lijn te krijgen. Daar slagen we zelfs niet in, laat staan dat we dat voor BrusselHalle-Vilvoorde kunnen realiseren.(CAW Mozaïek)’
4.4
De verhouding tussen onthaal en begeleiding
Wat in de interviews duidelijk naar voor komt is dat het niet eenvoudig is om de cijfers over de verhouding tussen onthaal en begeleiding te vergelijken en te interpreteren. Allereerst kan deze verhouding op verschillende manieren uitgedrukt worden, namelijk het aantal VTE die op beide taken ingezet wordt, het aantal cliënten dat doorstroomt van onthaal naar begeleiding, het aantal cliëntcontacten in onthaal en begeleiding … Daarnaast blijkt ook dat de cijfers sterk beïnvloed worden door de manier waarop ze berekend worden. Het speelt bijvoorbeeld een rol of alle werksoorten meegeteld worden of niet. Dit maakt dat voorzichtigheid geboden is bij het vergelijken van de cijfers tussen de CAW. Verder blijkt ook dat de bevraagde CAW zelf niet altijd een duidelijk zicht hebben op deze verhouding. De reden hiervoor is dat het onthaal vaak verweven zit in verschillende deelwerkingen en dit hierdoor niet eenvoudig te berekenen is. Ten slotte wordt de opmerking gemaakt dat het gevaarlijk kan zijn om de cijfers van de verschillende CAW met elkaar te vergelijken, aangezien de cijfers over het aantal cliënten op onthaal/begeleiding of het aantal ingezette VTE niets zeggen over de intensiteit van de hulpverlening.
77
Hoofdstuk 3
In de interviews werd ook de doorstroom van cliënten naar begeleiding besproken. Uit de antwoorden blijken aanzienlijke verschillen tussen de bevraagde CAW. CAW Artevelde en CAW Leuven laten op dit vlak gelijkaardige geluiden horen. In deze CAW stromen er respectievelijk 30% en 25% van de cliënten door naar de begeleiding. In CAW Brugge en CAW Delta liggen deze percentages een stuk hoger. In beide CAW stroomt ongeveer 50% van de cliënten door naar begeleiding. In CAW De Kempen is deze verhouding heel verschillend binnen de verschillende werksoorten. In de vestigingsplaats in Herentals blijkt bijvoorbeeld dat er in het CLG 97% van de cliënten doorstroomt naar begeleiding terwijl dit in het JAC slechts 1% is. Daarnaast werden ook enkele gegevens bekomen over deze verhouding van het aantal VTE dat ingezet wordt. In CAW Mozaïek komt naar voor dat er 14 VTE (41%) ingezet wordt op onthaal (zonder de 4 straathoekwerkers) en 20 VTE (59%) op begeleiding (zowel ambulant als residentieel). In het werkgebied Limburg (CAW ’t Verschil + CAW Sonar) wordt samen ongeveer 20% van de VTE ingezet op onthaal en 80% op begeleiding. Tot slot geven CAW ’t Verschil en CAW De Kempen aan dat het algemeen onthaal voor volwassenen slechts beperkt uitgebouwd is binnen hun CAW doordat de klemtoon voornamelijk op het begeleidingsaanbod ligt. In de interviews wordt er gewezen op vier mogelijke oorzaken voor de verschillen in de verhouding tussen onthaal en begeleiding: (1) de invulling van het concept onthaal, (2) de aanwezigheid van bepaalde werksoorten, (3) de aan- of afwezigheid van andere voorzieningen, (4) het profiel van de cliënten. Een eerste verklaring is de uiteenlopende interpretatie van het onthaalconcept. In CAW Artevelde wordt vastgesteld dat de doorstroom van onthaal naar begeleiding verminderd is sinds ze een duidelijke breuk tussen het onthaal en de begeleiding ingesteld hebben. Het onthaal wordt gezien als een specifieke opdracht en ze hebben er voor gekozen om de onthaalbegeleiders geen begeleiding te laten doen. Op die manier wordt de onthaalopdracht, namelijk vraagverduidelijking en het zoeken van andere mogelijkheden, beter vervuld. In CAW Leuven en CAW Mozaïek wordt het onthaal op een gelijkaardige manier ingevuld als in CAW Artevelde. Het onthaal is er meer dan een eerste aanmelding van het probleem. Er wordt getracht om de mensen op het onthaal al verder te helpen. De directeur van CAW Leuven is ervan overtuigd dat mensen soms al een heel stuk verder geholpen zijn door hun verhaal eens te kunnen vertellen aan iemand die luistert en verdere vragen stelt. In het JAC van CAW De Kempen komt naar voor dat het concept onthaal er anders ingevuld wordt en dat er in het onthaal geen helpende gesprekken plaatsvinden. De werking is zo gegroeid en hangt samen met de instelling van de hulpverleners. Een gesprek voeren wordt er veel minder gezien als een taak van een onthaalmedewerker. Hierdoor wordt er veel sneller doorverwezen naar een begeleider.
78
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
‘En de JAC werking. Dat heeft daar eerder te maken met de instelling van de hulpverleners. Dat er niet snel genoeg een poging gedaan wordt om wat meer door te vragen. (CAW De Kempen)’ Daarnaast wordt door CAW De Viersprong en CAW De Kempen aangegeven dat de verhouding tussen onthaal en begeleiding sterk bepaald wordt door de werksoorten die in een CAW aanwezig zijn. Sommige werksoorten bestaan bijna enkel of vooral uit onthaal, bijvoorbeeld het JAC, slachtofferhulp of trajectbegeleiding bij justitieel welzijnswerk. Wanneer hiermee geen rekening wordt gehouden bij de vergelijking tussen de CAW, worden uiteenlopende cijfers bekomen, aangezien niet elk CAW dezelfde werksoorten aanbiedt. In feite kan de vergelijking tussen de CAW volgens enkele interviews eigenlijk enkel binnen de werksoorten. ‘Voor een stuk hangt dat af van de samenstelling van het CAW. Bijvoorbeeld wij hebben slachtofferhulp. In slachtofferhulp is die verhouding anders omdat zij vrij veel in onthaal opvangen. Als je dan justitieel welzijnswerk hebt met een enorme trajectbegeleiding. Dat is alleen maar onthaal. Dus die stromen per definitie niet door naar begeleiding. Dus eigenlijk moet je heel goed opletten met cijfers. (CAW De Viersprong)’ De directeur van CAW Delta geeft aan dat de doorstroming naar begeleiding vooral het gevolg is van het weinige aantal instanties in hun regio. In CAW ’t Verschil wordt aangegeven dat het onthaal bij hen niet zo sterk uitgebouwd is aangezien er in elke gemeente een OCMW is waar ze niet tegenop kunnen of willen op vlak van onthaal. Ze willen het onthaal niet sterker uitbouwen aangezien ze dan in concurrentie gaan met de OCMW. Als laatste factor wordt ook het profiel van de cliënten aangehaald. In CAW Delta merken ze ook binnen de regio verschillen in deze verhouding en dit wordt verklaard omwille van het feit dat er bijvoorbeeld in een meer stedelijke context meer kwetsbare gezinnen zijn of dat in sommige gebieden meer of minder mensen met beperkte financiële mogelijkheden wonen. Wat de verdeling van de middelen tussen onthaal en begeleiding betreft, komt uit de interviews als gemeenschappelijk punt naar voor dat er naast het onthaal ook een degelijk begeleidingsaanbod uitgebouwd moet worden. De verschillende CAW geven aan dat het noodzakelijk is om mensen ook iets te bieden te hebben na het onthaal aangezien ze anders de mensen na het onthaal in de kou moeten laten staan. Er moet na het onthaal dus ook een begeleidingsaanbod uitgebouwd worden met die capaciteit dat het aantal mensen die onthaald worden ook verder geholpen kunnen worden. ‘Ik vind het gevaarlijk om alleen maar onthaal aan te bieden en geen begeleiding. Dan ben je mensen aan het bedriegen vind ik. Er moet ook iets kunnen volgen. (CAW De Kempen)’
79
Hoofdstuk 3
Daarnaast komen er ook klemtoonverschillen naar voor tussen de verschillende CAW. In CAW Delta en CAW ’t Verschil wordt vooral gepleit voor voldoende middelen voor de begeleiding. CAW Delta geeft aan dat het CAW juist heel sterk staat in de begeleiding en goed getraind is in het werken met een hele context. CAW ’t Verschil ziet een verhouding van 20% onthaal en 80% begeleiding als een correcte verhouding. Meer inzetten op onthaal halen en willen ze niet. CAW Leuven en CAW Mozaïek pleiten naast de begeleiding toch ook voor voldoende investering in het onthaal. CAW Leuven geeft aan dat het belangrijk is om in het onthaal te investeren zodat er ruime openingsuren zijn en dat er onmiddellijk hulpverleners beschikbaar zijn. Ook CAW Mozaïek onderstreept het belang van het onthaal. Het onthaalaanbod binnen zijn CAW zal altijd belangrijker zijn, aangezien het toch onmogelijk is om iedereen te begeleiden. Daarnaast geeft hij ook wel aan dat er minstens evenveel middelen ingezet moeten worden op begeleiding en zou hij de middelen ongeveer gelijk verdelen.
4.5
Indicatoren voor de programmatie
De bevraagde CAW geven aan dat het aantal inwoners van een regio een goede indicator is op basis waarvan de middelen verdeeld kunnen worden. Ook zijn de CAW het er over eens dat het voor bepaalde specifieke opdrachten goed kan zijn om met andere indicatoren rekening te houden, zoals bijvoorbeeld het aantal jongeren of het aantal scheidingen. Enkele CAW laten hierbij wel horen om voorzichtig te zijn met het gebruik van deze indicatoren aangezien ze soms nogal fluctueren. Daarnaast uiten enkelen de vrees dat deze factoren te sterk doorgerekend zullen worden waardoor een groot deel van de middelen naar het werkgebied Antwerpen zal gaan, terwijl er in andere regio’s ook kansarmen zijn. ‘Want wij zijn op zich een redelijk welvarende regio, zeker als je dat vergelijkt met Antwerpen, waar je echt wel heel veel kansarmen hebt. Maar verhoudingsgewijs zijn die ook aanwezig in de Kempen. Dat is minder zichtbaar en minder in getto’s. Maar ze zijn er wel. Als je dat te extreem gaat vertalen dan moet je al je middelen in Antwerpen steken. Daar ben ik wel wat bang voor. (CAW De Kempen)’ Een derde parameter die tijdens de interviews aangehaald wordt, zijn de kenmerken van het werkingsgebied. Enkele CAW pleiten er voor om een afzonderlijke programmatie op te stellen voor grootstedelijke en voor meer landelijke of regionale werkgebieden. CAW Artevelde en CAW Mozaïek geven aan dat een afzonderlijke programmatie voor grootsteden aangewezen is aangezien er daar een aantal specifieke doelgroepen voorkomen. ‘Maar zeker Antwerpen en Brussel. Je krijgt daar toch een totaal ander publiek. Ik denk dat je daar ook wel rekening mee moet houden. Iedereen komt naar Brussel, als ik spreek over dak- en thuisloze jongeren. Brussel is een aantrekkingspool. Men kan zich
80
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
hier gemakkelijk wegsteken. Je kunt hier gemakkelijk wat rondhangen. Er gaat niemand u vinden. Dus men komt naar Brussel (CAW Mozaïek).’ Verder geeft CAW Mozaïek aan dat er in de grootsteden middelen vrijgemaakt zouden moeten kunnen worden om een specifiek onthaal voor bepaalde doelgroepen in te richten. ‘In grootsteden moet je middelen krijgen om een specifiek onthaal naar bepaalde doelgroepen in te richten. Bijvoorbeeld voor hulpverlening aan mensen zonder papieren, asielzoekers en andere. Er zijn nog een hoop doelgroepen waar we niet genoeg op kunnen inspelen omdat dat in een ruim algemeen aanbod zit. (CAW Mozaïek)’ CAW Delta geeft aan dat een CAW in een meer landelijke context om verschillende redenen niet te vergelijken is met een CAW in een (groot)stedelijke context. Het werkgebied van CAW Delta is een uitgestrekte regio waarin het openbaar vervoer weinig uitgebouwd is. Hierdoor moeten er veel huisbezoeken gedaan worden. Omdat deze veel tijd kosten, hebben ze hierdoor meer hulpverleners nodig om hetzelfde aantal mensen te bereiken. Aansluitend bij het specifieke van een regionale context wordt door CAW Leuven aangegeven dat de problematiek van het platteland vaak onderschat wordt en dat dit ook een factor kan zijn om rekening mee te houden in de programmatie. ‘Maar de problematiek van het platteland wordt dikwijls onderschat. Van die heel verdoken familiale toestanden en geweld in gezinnen dat heel wat toegedekt wordt. Dan zwaar escaleren en waar ze dan naar boven komen, waar het dan veel te laat is. (CAW Leuven)’ Ten slotte geeft CAW Delta aan dat er in de programmatie ook rekening gehouden zou moeten worden met het aantal extra middelen die de verschillende werkgebieden lokaal of provinciaal ontvangen, aangezien het aantal extra middelen sterk verschillend is tussen de werkgebieden en dat hierdoor de slagkracht van een CAW mee bepaald wordt.
4.6
Programmatie van het onthaal
In verband met het onthaal laten de meeste CAW horen dat ze er voorstander van zijn om het onthaal te programmeren op het niveau van de kleinstedelijke regio’s. Hierbij aansluitend komt naar voor dat een minimale aanwezigheid noodzakelijk is om een onthaalpunt te kunnen opstarten. Het zijn niet enkel de uren hulpverlening die belangrijk zijn, maar ook de beschikbare tijd om netwerken te ontwikkelen met lokale partners. Ook moet er in de berekening van het aantal VTE rekening gehouden worden met ziekte en vakantie.
81
Hoofdstuk 3
4.7
Residentiële opvang
Enkele CAW laten horen dat er in hun regio een tekort aan residentiële opvang is. Zo geeft CAW Delta aan dat er in hun regio een grote nood aan residentiële opvang is, maar dat ze de middelen niet hebben om hierop in te spelen. Ook CAW De Viersprong geeft aan dat er in hun werkgebied te weinig opvang voor thuislozen en te weinig crisisopvang is. CAW Artevelde en CAW De Viersprong pleiten er voor om de residentiële opvang beter en efficiënter te organiseren. Ze geven aan dat het een probleem is dat op het niveau van de sector bekeken dient te worden. Voor de programmatie van de residentiële opvang pleiten verschillende CAW om dit op een hoger niveau te doen dan dat van de werkgebieden, bijvoorbeeld het niveau van de provincie of de 14 grotere zorgregio’s, aangezien het onmogelijk is om alle verschillende soorten opvang in elk werkgebied te realiseren. In CAW De Kempen wordt aangegeven dat het best is om residentiële opvangcentra groot genoeg te maken. Hierdoor kunnen er meer mensen opgevangen worden met minder personeel en kan er in het team meer in de diepte gewerkt worden. Over de discussie of mensen al dan niet in eigen regio moeten opgevangen worden, geeft CAW Artevelde aan dat zij daar niet voor kiezen. ‘We denken dat je dat nooit kan maken. Ik zeg niet dat er niet in alle regio’s hulpverlening moet zijn. Maar we denken dat je het niet kan maken voor de groep daken thuislozen dat ze per se in eigen regio moeten opgevangen worden. Daar zit een heel denkkader achter. En dat heeft misschien ook wat te maken met het feit dat wij in een stedelijke context zitten en in die zin ook wel wat gekleurd zijn. Nu in ieder geval zien we de mensen die we hier zien, dat die eigenlijk van overal komen. En dat ze de anonimiteit van de stad zoeken om te ontsnappen van de stigmatisering van het thuismilieu, als dat er al is. (...) En het is ook wel zo dat we gaan zoeken naar reïntegratie in de maatschappij. Als mensen naar hun eigen regio willen, dan kan dat ook wel. We zoeken dan contact met de OCMW rond tewerkstelling, we zoeken mee naar een woning in hun eigen regio. Maar er zijn nogal wat mensen die in hun eigen gemeente niet meer willen gaan wonen omwille van de stigmatisering, de schrik, de confrontatie. Dus wat ons betreft geven wij duidelijk de boodschap. We kiezen niet voor de opvang in de eigen regio. Maar er moet wel voldoende aanbod zijn verspreid over de regio’s. (CAW Artevelde)’ Specifiek naar crisisopvang zijn de bevraagde CAW het er over eens dat het niet mogelijk is om dit op het niveau van het werkgebied te organiseren. Er worden argumenten voor een programmatie op grootstedelijk en op provinciaal niveau gegeven. Argumenten voor een programmatie op provinciaal niveau zijn dat een 24-uurs-permanentie een dure investering is en dat het hierdoor duur is om het op het grootstedelijk niveau te organiseren. Argumenten voor een programmatie op grootstedelijk niveau zijn dat een programmatie op provin-
82
Kwalitatieve analyse van de werking van het AWW
ciaal niveau vermoedelijk niet goed zal werken, omdat mensen dan grote afstanden moeten afleggen en omdat het moeilijk is om op grote schaal goede netwerken uit te bouwen. ‘ Crisisopvang op provinciaal niveau leek eigenlijk niet zo haalbaar. Eén omwille van de afstanden van de mensen. Maar ook het goed werken van een crisisopvangcentrum hangt samen met de samenwerking die je bereikt met de netwerken over de sectoren heen. En het is niet zo evident om dat op een zeer grote schaal te doen omdat je die instelling meestal niet kent en er te weinig voeling mee hebt. (CAW Artevelde)’ CAW De Kempen geeft verder aan dat de uitspraken in de Gemengde Commissie vaag gebleven zijn naar crisisopvang toe en dat het zinvol zou zijn om de crisisopvang zoals die georganiseerd is voor jongeren uit te breiden naar volwassenen.
4.8
De programmatie voor Brussel
Wat de programmatie voor Brussel betreft, geeft de directeur van CAW Mozaïek aan dat hij er geen probleem mee heeft dat er voor de programmatie van Brussel vertrokken wordt vanuit de basisregel van 300.000 inwoners. Hij vindt echter wel dat er daarnaast een bijkomende norm gehanteerd moet worden voor grootstedelijke gebieden, aangezien de problematieken in een grootstad niet te vergelijken zijn met die uit andere regio’s. ‘Ik denk voor Brussel dat je moet vertrekken vanuit een basisregel. Daar heb ik geen enkel probleem mee. Momenteel wordt alles geregeld op 300.000 inwoners. Maar ik vind wel dat er voor de stedelijke gebieden een bijkomende norm moet gehanteerd worden. Die 300.000, dat gaat niet over mensen zonder papieren, dat gaat niet over asielzoekers, dat gaat niet over de massa dak- en thuislozen die hier aanwezig zijn. Dus er moet een bepaalde verdeelsleutel gevonden worden waarbij je inderdaad rekening houdt met een basisaanbod. En de Vlaamse overheid doet dat momenteel, maar je zit toch met een zeer specifieke context zit. (...) en met de norm van 300.00 gaan we hier in Brussel geteld worden als een kleinstedelijke regio in Vlaanderen. En dat vind ik totaal oneerlijk en onterecht. Dat klopt niet met de realiteit. Dus er moet een bepaalde regelgeving gevonden worden binnen de programmatie waarmee dat daar heel specifiek rekening wordt gehouden. (CAW Mozaïek)’
5
Besluit
In de interviews werd ingegaan op vier belangrijke onderwerpen voor de programmatie: (1) prioriteiten en uitdagingen voor het AWW, (2) determinanten van het aanbod, (3) de interactie met andere hulpverleningsinstanties en (4) nuanceringen bij het programmatiemodel. Een eerste bevinding bij de interviews is dat er heel wat gelijkenissen voorkomen
83
Hoofdstuk 3
tussen de bevraagde CAW. Een voorbeeld hiervan is dat de groep van de jongeren en jongvolwassenen in vrijwel elk CAW gezien wordt als een kwetsbare groep waarvoor momenteel te weinig aanbod wordt voorzien. Verder geeft dit kwalitatief materiaal een goede aanvulling bij de gegevens van het Tellussysteem. De verschillen tussen de CAW die uit het cijfermateriaal naar voor komen, kunnen via dit materiaal beter begrepen en geplaatst worden. Zo wordt bijvoorbeeld inzichtelijker gemaakt waarom de cijfers van de verhouding tussen onthaal en begeleiding moeilijk te interpreteren zijn en wat de oorzaken zijn van de verschillen in deze verhouding tussen de CAW. Meer concreet betreft het de aanwezigheid van bepaalde werkvormen die dit bepaalt. Tot slot worden er in de interviews enkele knelpunten en moeilijkheden bij de programmatie aangegeven. Deze zullen mee opgenomen worden als kanttekeningen bij het programmatiemodel. Een eerste belangrijke kanttekening is om bij het verdelen van de middelen rekening te houden met de kenmerken van de werkgebieden, namelijk of het gaat om (groot)stedelijke of landelijke regio’s. Een andere belangrijke kanttekening betreft de moeilijkheden bij het programmeren van de forensische taken in het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. De laatste belangrijke kanttekeningen hebben betrekking op de residentiële opvang. Deze betreffen de gesignaleerde tekorten op dit vlak, het niveau waarop deze georganiseerd dient te worden en of dit over de sectoren heen aangepakt dient te worden.
84
Hoofdstuk 4 De ontwikkeling van de programmatie
Dit hoofdstuk ontwikkelt het theoretisch programmatiemodel. In een eerste deel wordt stil gestaan bij de definitie van het concept programmatie. Het tweede deel werkt het programmatiemodel verder uit.
1
Definitie programmatie
Programmatie dient eerst als concept gedefinieerd te worden. Er zijn grofweg twee definities. Een eerste definitie beschouwt de programmatie als een instrument dat de afstemming van vraag en aanbod ondersteunt. Het uiteindelijke doel is het afzetten van de ingeschatte zorgbehoeften per regio tegen het al erkende zorgaanbod in diezelfde regio om bij de toewijzing van middelen het aanbod beter op de vraag te laten aansluiten. Om dit te realiseren is het noodzakelijk om een goede inschatting van de zorgbehoeften per regio te kunnen maken. Aan het begrip ‘zorgbehoefte’ zijn echter een aantal problemen verbonden. Zorgbehoefte wordt als concept vaak gebruikt door professionelen. Het is echter zo dat zorgbehoeften mede bepaald worden door normen en verwachtingen. Bovendien is het een subjectief begrip dat moeilijk objectiveerbaar is. Daarnaast speelt ook het effect van het aanbod een rol. Afhankelijk van het soort voorziening waar het individu terechtkomt, kan zijn zorgbehoefte een andere invulling krijgen. Verklarende factoren zijn: de discipline die de behoefte inschat, het begrippenkader van een sector. Een tweede definitie vertrekt niet van het wenselijk aanbod, maar van het huidige gesubsidieerde aanbod. Hier gaat het dus om het realiseren van een betere spreiding van de middelen op basis van objectieve indicatoren. Deze tweede definitie kan teruggevonden worden in het decreet op de zorgregio’s en in het eindadvies van de ‘Gemengde Commissie Kerntaken AWW. In het decreet op de zorgregio’s lezen we hierover de volgende passage: ‘De Vlaamse Regering heeft bij het bepalen van de programmatie oog voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidsvoorzieningen of welzijnsvoorzieningen voor de gebruiker. Hiertoe zorgt ze voor een optimale spreiding.’ Deze definitie legt de klemtoon op de bijdrage die een programmatie kan leveren aan het beter bereikbaar en toegankelijk maken van de welzijnsvoorzieningen in Vlaanderen via een optimale spreiding.
85
Hoofdstuk 4
Het eindadvies van de ‘Gemengde Commissie Kerntaken AWW’ legt ook de klemtoon op de rol van de programmatie om een goede spreiding van de middelen te bekomen. In het advies wordt een tweevoudige doelstelling verbonden aan de programmatie: 1. een optimale spreiding van het hulpaanbod (en daaraan gekoppeld een verdeling van de middelen); 2. bij uitbreidingen: extra middelen op een objectieve manier verdelen.’ Naast de spreiding van de middelen, wordt er in deze definitie echter ook ingegaan op het aantal middelen dat naar de sector AWW gaat. Maar dit moet gerealiseerd worden door het monitoringsysteem. De monitoring heeft tot doel te onderzoeken of het gerealiseerde hulpaanbod voldoet aan de vastgestelde noden en behoeften en aan de prioriteiten die ter zake worden gesteld. Via monitoring kan een correctie gebeuren op de hoeveelheid middelen die naar de sector AWW gaan en de spreiding van deze middelen (i.e. programmatie). Het bestek van dit onderzoek bouwt voort op het advies van de Gemengde Commissie. Het doel van dit onderzoek is dus een theoretisch model te ontwikkelen dat toelaat om een optimale spreiding van het hulpaanbod te realiseren. Dit brengt met zich mee dat het ontwikkelde programmatiemodel een theoretisch model is dat niet noodzakelijk met de huidige realiteit strookt. Het onderstaande model dient geïnterpreteerd te worden als een instrument dat toelaat om knelpunten in de huidige spreiding van de middelen te identificeren. Zo kan er bijvoorbeeld op het spoor gekomen worden van welke CAW onderbedeeld zijn of voor welke kerntaken er te weinig middelen ter beschikking gesteld worden. Op deze manier kan het model dienen om de huidig beschikbare middelen en eventueel in de toekomst bijkomende middelen op een objectievere manier te spreiden. Het programmatiemodel heeft dus niet de bedoeling om in te schatten hoe groot de behoefte aan AWW is en hoeveel middelen hier overeenkomstig voor nodig zijn. Ook zullen er in het programmatiemodel geen uitspraken gedaan worden over de minimale grootte van een CAW-werkgebied of een CAW.
2
Het programmatiemodel
Deze paragraaf bouwt een theoretische logica op basis van de regelgeving en op basis van de kwetsbaarheidindicatoren om te komen tot een objectieve spreiding van de middelen. Afhankelijk van taak en doelgroep worden andere indicatoren gehanteerd. Telkens wordt de keuze van indicatoren beargumenteerd. Een eerste vraag die zich stelt is de verdeling van de VTE tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daarna worden de VTE voor het kader bepaald en hierbij aansluitend voor preventie. Dit laat toe om het aantal middelen dat gebruikt dient te worden voor de kerntaken onthaal en begeleiding te berekenen. Vervolgens worden de VTE voor het justitieel welzijnswerk berekend, omdat
86
De ontwikkeling van de programmatie
hierover wel een zekere normering is gebeurd door de Vlaamse overheid en omdat bij deze taak het onderscheid tussen onthaal en begeleiding niet eenvoudig te maken is (2 VTE per 90 gedetineerden). Ook voor slachtofferhulp en bezoekruimten wordt een voorafname gedaan, omdat de verdeling op basis van een andere regiodefinitie dient te gebeuren. Terwijl het programmatiemodel vertrekt van het kleinstedelijk niveau en het niveau van het CAWwerkgebied, schrijft de Gemengde Commissie voor dat slachtofferhulp en bezoekruimten dienen georganiseerd te worden op het niveau van het gerechtelijk arrondissement. Het resterende aantal VTE wordt vervolgens verdeeld over de kerntaken onthaal en begeleiding in het kader van persoonlijke/psychische/relationele problemen en problemen in het kader van armoede en sociale uitsluiting (m.i.v. thuisloosheid). Hiervoor wordt op basis van de Tellus-gegevens de verhouding tussen onthaal en begeleiding berekend en nadien wordt de programmatie voor het onthaal en de begeleiding uitgewerkt. Ten slotte, wordt ingegaan op de programmatie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De achterliggende redenering van dit theoretisch programmatiemodel is dus gebaseerd op het vertrekpunt dat het model aanleiding moet geven tot een objectieve spreiding van de middelen. We vatten de logica nog eens samen. In de eerste plaats werd het aantal VTE berekend dat ingezet kan worden voor onthaal en begeleiding. Aangezien het justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp en bezoekruimten georganiseerd dienen te worden op het niveau van het gerechtelijk arrondissement worden vervolgens deze middelen afgetrokken van het resterend aantal VTE. Dan worden het aantal VTE berekend per kerntaak. De kerntaak onthaal wordt georganiseerd op het niveau van de kleinstedelijke zorgregio’s. Het resterend aantal VTE voor de begeleiding wordt dan gespreid op het niveau van het werkgebied. De grenzen van de werkgebieden worden behouden, maar het zal duidelijk worden dat de organisatie van het onthaal op het kleinstedelijk niveau wel zorgt voor problemen van de toewijzing van gemeenten aan werkgebieden.
2.1
De verhouding tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het eindadvies van de Gemengde Commissie heeft beslist dat er een afzonderlijke programmatie uitgewerkt dient te worden voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In de logica van het ontwikkelde model stelt zich de vraag naar de verhouding tussen de middelen voor het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In de kolommen ‘totaal aantal VTE 08’ en ‘% totaal aantal VTE 08’ van onderstaande tabel wordt de huidige verdeling van de VTE tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zichtbaar gemaakt. De Vlaamse overheid subsidieert in het totaal 1166,45 VTE (2008). Hiervan gaan 1087,2 VTE naar het Vlaams Gewest en 79,25 VTE naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wat overeenkomt met respectievelijk 93,21 % en 6,79 %.
87
Hoofdstuk 4
Brussels Hfdst. Gewest
79,25 1166,45
Totaal
6,79 100
300.000 6.417.440
4,7 100
25.408 6.076 31.484
80,7 19,3 100
Herverdeling VTE obv. inw + leefloon
95,3
% inwoners + leefloners*
6.117.440
% leefloners
93,21
Aantal leefloners
% inwoners 07
1087,20
Aantal inwoners 07
Vl. Gewest
% totaal aantal VTE 08
Totaal aantal VTE 08
Tabel 72 Het aantal gesubsidieerde VTE in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
88
1026,48
12
139,97
100
1166,45
* % inwoners + % leefloners = (% inwoners * 0,50) + (% leefloners * 0,50)
De kolommen ‘aantal inw. 07’ en ‘% inw. 07’ geven het aantal inwoners van het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest weer (2007). Om het aantal inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bepalen, wordt de Brusselnorm gehanteerd. Het aantal inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt met andere woorden vastgelegd op 300.000. Dit komt overeen met 4,7 % van het totale aantal inwoners van Vlaanderen en Brussel. Wanneer de verdeling van de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bekeken wordt aan de hand van de bevolkingsaantallen, blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest relatief goed bedeeld is op vlak van het aantal middelen. Er woont namelijk 4,7% van de bevolking terwijl ze 6,79% van de middelen ontvangen. Aangezien de Gemengde Commissie stipuleerde dat het AWW een specifieke opdracht heeft ten aanzien van de meest kwetsbaren, worden in de volgende twee kolommen vervolgens ook het aantal en percentage leefloongerechtigden in 2007 weergegeven. Er werd voor deze indicator gekozen, omdat deze beschikbaar is voor beide Gewesten en een relatief goede indicator voor de mate van armoede en uitsluiting. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt bovendien de Brusselnorm gehanteerd en wordt het aantal leefloners gedeeld door drie. Uit deze cijfers blijkt dat 80,7% van de leefloners woonachtig is in het Vlaams Gewest en 19,3% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit is een belangrijke indicatie van een grote hoeveelheid kwetsbare personen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wanneer de spreiding van de middelen gemaakt zou worden op basis van de kwetsbaarheid (vertaald in het aantal leefloners), blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest relatief gezien minder goed bedeeld is op vlak van het aantal middelen. Er woont namelijk 19,3% van de kwetsbaren terwijl slechts 6,79% van de middelen naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaan. In de voorlaatste kolom wordt een samengestelde maat berekend waarbij het percentage inwoners en het percentage leefloners een gelijk gewicht krijgen. Dit is één mogelijke vertaling van de opdracht van de CAW: het CAW dient namelijk beschikbaar te zijn voor alle personen met een hulpvraag en dient bijzondere aandacht te hebben voor de meest kwetsbaren. Wanneer de verdeling van de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op basis van deze maat gemaakt zou worden, blijkt opnieuw dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest relatief gezien minder goed bedeeld is. Volgens de samenge-
88
De ontwikkeling van de programmatie
stelde maat heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest namelijk recht op 12% van de middelen terwijl er slechts 6,79% van de middelen naartoe gaat. Ten slotte, wordt in de laatste kolom aangegeven hoe de spreiding van de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest er zou moeten uitzien op basis van deze samengestelde maat. Hier uit blijkt dat er 139,97 VTE naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zouden gaan en 1026,48 naar het Vlaams Gewest. Op basis van bovenstaande cijfers kunnen drie mogelijkheden aangegeven worden voor de verdeling van de middelen tussen het Vlaams Gewest en Brussel. Een eerste mogelijkheid is dat de huidige verdeling van de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behouden wordt. Dit houdt in dat aan het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest respectievelijk 1087,20 VTE en 79,25 VTE worden toegewezen. Er wordt dus niet geraakt aan de verdeling van de middelen tussen de gewesten. Een consequentie is dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als gevolg van de grotere kwetsbaarheid op basis van deze verdeling relatief gezien te weinig middelen ontvangt. Een tweede mogelijkheid is dat de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest herverdeeld worden op basis van de samengestelde maat voor inwoners en kwetsbaarheid. Deze mogelijkheid wordt in de laatste twee kolommen van de tabel weergegeven. Op basis van de samengestelde maat zou 88% van de middelen naar het Vlaams en 12% naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaan. Dit komt overeen komt met 1026,48 VTE naar het Vlaams en 139,97 VTE naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit scenario houdt dus rekening met de grotere kwetsbaarheid van de bevolking in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een gevolg van dit scenario is dat de middelen voor het Vlaams Gewest hierdoor ingekrompen worden en dat er geraakt wordt aan de verdeling van de middelen tussen de gewesten. Er wordt voor de verdere uitwerking van het theoretisch programmatiemodel geopteerd voor de eerste mogelijkheid. Dit wil zeggen dat de huidige verdeling van de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangehouden blijft en dat de Brusselnorm gehanteerd wordt. Deze mogelijkheid lijkt het meest aangewezen aangezien er op deze manier niet geraakt wordt aan de verdeling van de middelen tussen de gewesten en aan de Brusselnorm. Een belangrijke consequentie van deze keuze is wel dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op deze manier minder middelen krijgt dan men op basis van kwetsbaarheidsindicatoren zou toekennen. Het is duidelijk dat dit een keuze is die belangrijke beleidsmatige gevolgen heeft.
2.2
Bepalen van het aantal VTE voor kaderfuncties
In het eindadvies van de Gemengde Commissie wordt aangehaald dat er een minimumcapaciteit vastgelegd dient te worden om een CAW draaiende te houden. In de programmatie dient namelijk niet enkel rekening gehouden te worden met de hulpverleningscapaciteit, 89
Hoofdstuk 4
maar ook met de capaciteit voor management en ondersteuning en voor algemene preventie en beleidssignalering. De personen die deze taken vervullen, kunnen benoemd worden als het kader. In onderstaande tabel wordt aangegeven hoe groot dit kader momenteel is in de verschillende CAW-werkgebieden. In de kolom ‘VTE kader 08’ worden de VTE weergegeven die per CAW-werkgebied hiervoor ingezet worden. Het gaat meer bepaald om de VTE die ingezet worden voor management, logistiek en administratie. Deze taken kunnen als volgt gedefinieerd worden:
Administratie: personeel dat instaat voor de boekhouding, personeelsadministratie, secretariaat en balie (receptie).
Onderhoud: alle personeelsleden die instaan voor onderhoud, logistiek, huishoudelijke activiteiten. Het betreft hier personeelsleden die geen rechtstreekse inbreng hebben in de hulp- en dienstverlening.
Management: staffuncties voor de gehele organisatie (kwaliteitscoördinator, registratieverantwoordelijke …), directie en medewerkers met een beleidsverantwoordelijkheid (bv. afdelings- of clustercoördinatoren met verantwoordelijkheid over één of meerdere teams maar die nog een lijnverantwoordelijke onder zich hebben, verantwoordelijke voor de boekhouding of voor de personeelszaken, voor zover er sprake is van beleidsverantwoordelijkheid), aansturen van de preventietaken.
Het aansturen van de preventietaken wordt hierbij gezien als een taak van het management, terwijl preventie zelf als een opdracht voor elke medewerker wordt beschouwd. In de kolommen ‘VTE kader 08’ en ‘% VTE kader 08’ wordt weergegeven hoeveel VTE van het totale CAW er ingezet worden in het kader. Werkgebied Dendermonde zet bijvoorbeeld 5,9 VTE van de 31,00 VTE in het kader, wat overeenkomt met 19,03%. Het gemiddelde percentage over de werkgebieden bedraagt 17,96%. De percentages variëren van 10,27% (Westhoek) tot 37,03% (Hageland).
90
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 73 Het aantal ingezette VTE in het kader CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
Totaal erkende VTE 08
VTE Kader 08*
25,50 194,05 93 31,00 118,75 74,00 77,75 123,15 48,00 22,75 27,75 13,00 22,25 87,00 34,25 32,00 23,75 9,00 30,25 1.087,2
3,97 34,85 22,46 5,9 20,62 15,22 14,52 18,95 5,9 4,37 3,33 4,47 8,24 10,16 7,06 7 2,44 2,22 3,59 195,27
% VTE Kader 08 15,57 17,96 24,15 19,03 17,36 20,57 18,68 15,39 12,29 19,21 12,00 34,38 37,03 11,68 20,61 21,88 10,27 24,67 11,87 17,96
* Bij de VTE voor het kader gaat het om de VTE die worden gefinancierd met de subsidie-enveloppe AWW. Deze cijfers komen niet volledig overeen met het aantal erkende VTE, maar geven wel een juiste indicatie.
Een eerste mogelijke verklaring voor de verschillen in de percentages voor de grootte van de staf, komt naar voor tijdens de interviews met sleutelfiguren. Zij wijzen erop dat het onderhoud in sommige CAW door het eigen personeel gebeurt en in andere uitbesteed wordt. Dit brengt met zich mee dat werkgebieden die zelf in het onderhoud voorzien een hoger percentage VTE in de staf zullen moeten voorzien. Daarnaast hangt het nodige aantal VTE voor het onderhoud ook samen met de samenstelling van het CAW. Zo moeten er voor het onderhoud in de crisisopvang bijvoorbeeld meer VTE voorzien worden dan voor het onderhoud in het algemeen onthaal. Een andere verklaring is de grootte van het CAW. In een klein CAW zal het percentage voor de staf al snel hoger liggen aangezien er taken zijn die sowieso vervuld dienen te worden, onafhankelijk van de grootte van het CAW. Een voorbeeld hiervan is CAW Vilvoorde. Dit werkgebied telt slechts 13 erkende VTE en zet 4,47 VTE in op de staf, wat neerkomt op 34,38%. Bovenstaande verklaringen maken duidelijk dat het moeilijk is om een percentage VTE voor het kader vast te leggen dat werkbaar is voor al de CAW. Voor de verdere ontwikkeling van het programmatiemodel wordt er voor gekozen om een minimumcapaciteit van 15% vast te leggen. Op de voor- en nadelen van deze keuze wordt dieper ingegaan in hoofdstuk 5. Alleszins is het zo dat dit net onder het huidig gemiddelde is. In onderstaande tabel wordt er vertrokken van de huidige middelen die per werkgebied worden toegewezen en wordt het aantal VTE voor het kader vastgelegd op 15%. We doen dit om later het aantal VTE te kunnen berekenen dat ingezet dient te worden voor onthaal en begeleiding. In de kolom ‘VTE kader 08’ wordt de huidige verdeling van de VTE voor
91
Hoofdstuk 4
het kader weergegeven. In de kolom ‘VTE kader 15%’ wordt weergegeven hoeveel VTE er per CAW-werkgebied naar het kader zouden gaan wanneer dit vastgelegd wordt op 15%. Voor werkgebied Aalst betekent dit bijvoorbeeld dat 15% van het totale aantal VTE (25,50) gelijk is aan 3,83 VTE. Voor alle CAW samen zouden er dan 163,08 VTE ingezet worden in het kader. Voor de afzonderlijke werkgebieden varieert dit aantal van 1,35 in het werkgebied Zenne en Zoniën tot 29,11 in het werkgebied Antwerpen. Door de vergelijking van de kolommen ‘VTE Kader 08’ en ‘VTE kader 15%’ kunnen de belangrijkste knelpunten in de huidige verdeling opgespoord worden. Uit de tabel komen enkele CAW naar voor die duidelijk heel wat meer dan 15% van de VTE in het kader inzetten. Werkgebied Brugge zet bijvoorbeeld 22,46 VTE in het kader in, terwijl 15% van hun totale aantal VTE slechts 13,95 VTE bedraagt. Ook de volgende werkgebieden zetten aanzienlijk meer dan 15% van het totale aantal VTE voor het kader in: Antwerpen, GentEeklo, Kortrijk, Leuven, Vilvoorde, Hageland, Waasland en Delta. Daarnaast komen uit de tabel ook enkele werkgebieden naar voor die duidelijk minder dan 15% van de VTE in het kader inzetten. Werkgebied Mechelen zet bijvoorbeeld 5,9 VTE in het kader in, terwijl 15% van het totale aantal 7,20 VTE bedraagt. Ook de werkgebieden Middenkust, Westhoek en Zuid-Oost-Vlaanderen zetten minder dan 15% van de VTE in het kader in. Ten slotte blijkt uit de tabel dat 15% van het totale aantal VTE erg weinig is voor de werkgebieden Vilvoorde en Zenne en Zoniën. In deze werkgebieden blijven er respectievelijk 1,95 en 1,35 VTE over voor het kader. Dit heeft, zoals hierboven ook aangegeven, te maken met het feit dat deze werkgebieden relatief klein zijn. Tabel 74 Verdeling van de VTE voor het kader CAW-werkgebieden
Totaal erkende VTE 08
VTE Kader 08
Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
25,50 194,05 93,00 31,00 118,75 74,00 77,75 123,15 48,00 22,75 27,75 13,00 22,25 87,00 34,25 32,00 23,75 9,00 30,25 1.087,20
3,97 34,85 22,46 5,90 20,62 15,22 14,52 18,95 5,90 4,37 3,33 4,47 8,24 10,16 7,06 7,00 2,44 2,22 3,59 195,27
92
Weging VTE kader 15% 3,83 29,11 13,95 4,65 17,81 11,10 11,66 18,47 7,20 3,41 4,16 1,95 3,34 13,05 5,14 4,80 3,56 1,35 4,54 163,08
VTE zonder kader 21,67 164,94 79,05 26,35 100,94 62,90 66,09 104,68 40,8 19,34 23,59 11,05 18,91 73,95 29,11 27,20 20,19 7,65 25,71 924,12
De ontwikkeling van de programmatie
In de laatste kolom, ‘VTE zonder kader’, wordt weergegeven hoeveel VTE er per werkgebied resteren voor het vervullen van de primaire taken. Over alle CAW heen blijven er hiervoor nog 924,12 VTE over. Voor de afzonderlijke werkgebieden varieert dit aantal van 7,65 voor werkgebied Zenne en Zoniën tot 164,04 voor werkgebied Antwerpen.
2.3
Bepalen van het aantal VTE voor preventie
Het eindadvies van de Gemengde Commissie stelt dat algemene preventie een kerntaak is van de CAW. Algemene preventie slaat op initiatieven die gericht zijn op het voorkomen, wegwerken of neutraliseren van factoren die systematisch hinderlijk zijn voor de gunstige ontplooiing van een grotere groep of gericht op het bevorderen van factoren die deze ontplooiing in de hand werken. Hiermee beoogt het AWW veranderingen die een effect hebben op een grotere groep mensen, die mogelijks potentiële cliënten kunnen zijn van het CAW. Daarbij wordt niet alleen de verantwoordelijkheid van andere instanties, organisaties en sectoren geviseerd. Algemene preventie is evenzeer gericht op heroriëntaties of bijsturingen aan het aanbod of de werking van het eigen centrum. Een evenwichtig uitgewerkte preventieve actie is gelijktijdig op beide gericht. In de werking van een CAW zijn er twee vormen van algemene preventie: beleidssignalering (in de mate dat het gericht is op het anticiperen op risicofactoren) en het opzetten van algemeen-preventieve projecten. Om het model verder te ontwikkelen wordt ervoor geopteerd om het aansturen van de preventietaken deel te laten uitmaken van het takenpakket van het kader. Dit is echter geen evidente keuze. Alleszins maakt het onderzoek duidelijk dat rond deze taak meer duidelijkheid en visie-ontwikkeling nodig is.
2.4
Opdrachten in samenwerking met de federale overheid
Het AWW heeft ook een aantal opdrachten in samenwerking met de federale overheid. Onder het Forensisch Welzijnswerk vallen verschillende taken zoals het Justitieel Welzijnswerk (JWW), slachtofferhulp, de bezoekruimten en hulpverlening aan seksuele delinquenten (HSD). Het JWW, slachtofferhulp en de bezoekruimten worden georganiseerd door de Centra voor Algemeen Welzijnswerk. Dit gebeurt op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen. In elk gerechtelijk arrondissement van Vlaanderen is er bijgevolg een dienst justitieel welzijnswerk en een dienst slachtofferhulp actief en wordt een bezoekruimte georganiseerd. Aangezien het voor de programmatie van deze taken belangrijk is om na te gaan in welke mate de CAW-werkgebieden overeenkomen met de gerechtelijke arrondissementen, wordt dit weergegeven in de tabel in Bijlage 1. Gemeenten die wel tot een bepaald gerechtelijke arrondissement behoren, maar niet bij het bijhorende CAWwerkgebied en omgekeerd worden telkens in het rood weergegeven.
93
Hoofdstuk 4
Uit de tabel in bijlage 1 blijkt dat er binnen sommige gerechtelijke arrondissementen meerdere CAW-werkgebieden aanwezig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. In dit gerechtelijk arrondissement zijn er drie CAW-werkgebieden aanwezig, namelijk CAW Aalst, CAW Dendermonde en CAW Waasland. Daarnaast moeten er in twee gevallen twee gerechtelijke arrondissementen samen genomen worden om tot één CAW-werkgebied te komen. Dit is het geval voor de gerechtelijke arrondissementen Ieper en Veurne, die samen het werkgebied van CAW De Papaver beslaan. En dit is het geval voor de gerechtelijke arrondissementen Hasselt en Tongeren, die samen het werkgebied van CAW Sonar/Verschil beslaan. Vervolgens blijkt uit de tabel ook de bijzondere situatie van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Eerder werd reeds aangehaald dat het onvermijdelijk is om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te betrekken in de programmatie van de taken van het justitieel welzijnswerk, aangezien het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoort tot het gerechtelijk arrondissement Brussel en de middelen voor deze taken per gerechtelijk arrondissement verdeeld dienen te worden. Dit brengt met zich mee dat de middelen voor het justitieel welzijnswerk in dit arrondissement over vier werkgebieden toegewezen dienen te worden, namelijk Vilvoorde, Zenne en Zoniën, Delta en Brussel Andere vaststellingen betreffen de verschuivingen van gemeenten tussen de gerechtelijke arrondissementen en de werkgebieden. Het grootste aantal verschuivingen betreft de arrondissementen Brugge en Kortrijk (elk 8 verschuivingen) en Dendermonde (6 verschuivingen). Daarnaast zijn er twee arrondissementen die volledig overeen komen met de CAW-werkgebieden. Het arrondissement Gent stemt volledig overeen met het werkgebied Gent-Eeklo. En de gerechtelijke arrondissementen Hasselt en Tongeren komen samen volledig overeen met het werkgebied Limburg. In onderstaande tabel wordt weergegeven hoe de middelen voor JWW, slachtofferhulp, de bezoekruimten en HSD momenteel verdeeld worden tussen de verschillende CAW en hoe die overeen komen met de verschillende gerechtelijke arrondissementen. Uit de tabel blijkt dat niet elk CAW middelen ontvangt voor de taken van het Forensisch Welzijnswerk. Dit valt te verklaren doordat deze taken georganiseerd worden op het niveau van het gerechtelijk arrondissement. Per gerechtelijk arrondissement worden deze taken aan één CAW toegewezen. Enkel in het werkgebied Limburg zijn beide CAW aangesteld voor het JWW en de bezoekruimtes.
94
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 75 De huidige verdeling van de middelen voor het Forensisch Welzijnswerk over de CAW en de gerechtelijke arrondissementen 20 CAW-werkgebieden Brugge
27 CAW De Poort De Viersprong
VTE JWW*
VTE S**
17
VTE B***
VTE HSD****
2,5
Brugge Brugge
5
Oostende
Middenkust
Westhoek
De Papaver
1,5
3
3,5
Kortrijk – Menen
Stimulans
1
4,5
2,5
14 gerechtelijke arrondissementen
Brugge Ieper + Veurne 2
Kortrijk
Piramide
Kortrijk
Roeselare – Tielt
Midden West-Vl.
Kortrijk
Gent – Eeklo
Artevelde
8
Visserij
2
Gent
5,5
3,5
Gent Oudenaarde
Geraardsb.-Ronse-Ouden.
Zuid Oost-Vl.
3
3
2,5
Dendermonde
’t Dak-Teledienst
4
5,5
3,5
Aalst
Aalst
Dendermonde
Waasland
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Aarschot-Diest-Tienen
Hageland
Limburg
Sonar
8,35
‘t Verschil
1,5
Antwerpen
10
3,5
5,5
Het Welzijnshuis
Kempen-Mol-Geel-Herentals
De Kempen
Lennik-Dilbeek-Ninove
Delta
Vilvoorde
Vilvoorde
Halle-Overijse
Zenne en Zoniën
Brussel
Archipel Mozaïek
Totaal
Totaal
Leuven
2,5 2,4
Hasselt + Tongeren 2
6
De Terp
Mechelen
2,5
Leuven
De Mare Metropool
Dendermonde
Hasselt + Tongeren Antwerpen
4,3
Antwerpen
12
Antwerpen
2
4
2,5
26
4
2,5
Mechelen 2
3,5
Kempen Brussel Brussel Brussel
4 98,35
5 54,5
2,5 38,2
Brussel Brussel
10,5
* JWW=Justitieel Welzijnswerk ** S=Slachtofferhulp *** B=Bezoekruimte **** HSD=Hulpverlening aan Seksuele Delinquenten
In wat volgt wordt achtereenvolgens ingegaan op de programmatie voor JWW, voor slachtofferhulp, voor de bezoekruimten en voor hulpverlening aan seksueel delinquenten.
95
Hoofdstuk 4
2.4.1
Het justitieel welzijnswerk
Het JWW richt zich tot de volgende doelgroepen: verdachten, daders (zowel veroordeelden als geïnterneerden) en hun directe sociale omgeving. De opdracht van het JWW bestaat er in om personen die als verdachte of dader van een misdrijf in aanraking (dreigen te) komen met justitie, evenals hun directe sociale omgeving, individueel en structureel te ondersteunen bij de uitoefening van hun recht op maatschappelijke hulp- en dienstverlening. JWW werkt hoofdzakelijk in de gevangenissen. Momenteel wordt het JWW geprogrammeerd op basis van het aantal gedetineerden in de gerechtelijke arrondissementen. Er worden 2 VTE toegekend per 90 gedetineerden. De huidige verdeling van de middelen voor JWW over de CAW-werkgebieden wordt weergegeven in onderstaande tabel. Uit de tabel blijkt dat het aantal VTE voor JWW van 1 tot 26 oploopt voor de verschillende CAWwerkgebieden. Gezien het normerend karakter van 2 VTE per 90 gedetineerden wordt deze verdeling behouden. Deze norm geldt dus enkel voor het JWW in gevangenissen. Tabel 76 De huidige verdeling van de middelen voor het Justitieel Welzijnswerk 20 CAW-werkgebieden Brugge
VTE JWW* 17
% VTE JWW 17,29
Middenkust
14 gerechtelijke arrondissementen Brugge Brugge
Westhoek
1,5
1,53
Ieper + Veurne
Kortrijk
1
1,02
Kortrijk
Gent – Eeklo
8
8,13
Gent
Z-O-Vlaanderen
3
3,05
Oudenaarde
Dendermonde
4
4,07
Dendermonde
M-W-Vlaanderen
Kortrijk
Aalst
Dendermonde
Waasland
Dendermonde
Leuven
10
10,17
Hageland Limburg
Leuven Leuven
9,85
10,02
Hasselt + Tongeren Antwerpen
12
12,20
Mechelen
2
2,03
Mechelen
Kempen
26
26,44
Kempen
Antwerpen
Delta
Brussel
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel Totaal
* JWW = Justitieel Welzijnswerk
96
4 98,35
4,07 100
Brussel
De ontwikkeling van de programmatie
2.4.2
Slachtofferhulp
Slachtofferhulp richt zich tot de doelgroep van alle slachtoffers en na(ast)bestaanden van misdrijven, nabestaanden van dodelijke verkeersongevallen, nabestaanden van zelfdoding, slachtoffers van rampen en getuigen van al deze feiten. Zowel kinderen, jongeren als volwassenen kunnen bij de diensten Slachtofferhulp terecht voor emotionele ondersteuning, praktisch advies en juridische informatie. De huidige verdeling van de middelen voor Slachtofferhulp over de CAW-werkgebieden wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 77 De huidige verdeling van de middelen voor slachtofferhulp 20 CAW-werkgebieden Brugge
VTE S* 5
% VTE S 9,17
Middenkust
Brugge Brugge
Westhoek
3
5,50
Kortrijk
4,5
8,26
M-W-Vlaanderen
Ieper + Veurne Kortrijk Kortrijk
Gent – Eeklo
5,5
Z-O-Vlaanderen
3
Dendermonde
5,5
10,09 5,50 10,09
Aalst
Gent Oudenaarde Dendermonde Dendermonde
Waasland Leuven
14 gerechtelijke arrondissementen
Dendermonde 3,5
6,42
Hageland
Leuven Leuven
Limburg
5,5
10,09
Hasselt + Tongeren
Antwerpen
6
11,01
Antwerpen
Mechelen
4
7,34
Kempen
4
7,34
Mechelen Kempen
Delta
Brussel
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
5
Totaal
54,5
9,17
Brussel
100
* S = slachtofferhulp
De VTE voor slachtofferhulp gaan van 3 tot 6 VTE voor de verschillende CAWwerkgebieden. De gerechtelijke arrondissementen Oudenaarde en Ieper + Veurne krijgen de minste VTE. De gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Dendermonde, Gent en Hasselt + Tongeren krijgen de meeste VTE voor slachtofferhulp. Op basis van de doelgroepen waarop slachtofferhulp zich richt, kunnen er verschillende parameters voor de programmatie gebruikt worden. De gekozen parameters zijn: criminaliteit, slachtoffers van dodelijke ongevallen en zelfdodingen. Deze parameters werden reeds uitgebreid toegelicht in hoofdstuk 2 en worden weergegeven in onderstaande tabel.
97
Hoofdstuk 4
Tabel 78 Criminaliteit, slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen en zelfdodingen per gerechtelijk arrondissement 20 CAWwerkgebieden
14 gerechtelijke arrondissementen
Brugge
Brugge
Middenkust
Brugge
Westhoek
% totale criminaliteit
% slachtoffers van dodelijke ongevallen
% zelfdodingen
Aantal totaal*
% totaal
VTE S
% VTE S
7,75
6,15
9,66
29.385
7,80
5
9,17
Ieper + Veurne
2,34
6,70
3,80
8.982
2,38
3
5,50
Kortrijk
Kortrijk
5,68
6,33
9,04
21.726
5,77
4,5
8,26
M-W-Vlaanderen
Kortrijk
Gent
Gent
10,30
9,68
11,05
38.901
10,32
5,5
10,09
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
2,00
2,98
3,88
7.719
2,05
3
Dendermonde
Dendermonde
8,22
10,06
10,83
31.237
8,29
5,5
10,09
Aalst
Dendermonde 5,80
4,10
7,13
21.993
5,84
3,5
6,42
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt + Tongeren
Antwerpen
Antwerpen
Mechelen
Mechelen
Kempen
Kempen
Delta
Brussel
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
Brussel
8,92
20,30
11,19
33.885
8,99
5,5
10,09
20,05
10,80
14,64
74.989
19,90
6
11,01
4,14
4,10
3,82
15.562
4,13
4
7,34
5,16
8,01
6,35
19.585
5,20
4
7,34
19,64
10,80
8,63
72.885
19,34
5 100
Totaal
5,50
100
100
376.849
100
54,5
9,17 100
* Aantal totaal = het aantal criminaliteit + het aantal slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen + het aantal zelfdodingen
Door de kolommen ‘% totale criminaliteit’, ‘% slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen’ en ‘% zelfdodingen’ steeds te vergelijken met ‘% VTE S’, kan nagegaan worden in welke mate de middelen goed gespreid zijn over de gerechtelijke arrondissementen. Wanneer de percentages voor totale criminaliteit, slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen of zelfdodingen gelijk zijn aan het percentage VTE voor slachtofferhulp, wil dit zeggen dat de middelen die het gerechtelijk arrondissement ontvangt voor slachtofferhulp in verhouding zijn met het aantal mogelijke slachtoffers in dat gerechtelijk arrondissement. Voor het percentage totale criminaliteit leert de onderlinge vergelijking dat de grootste tekorten zich voordoen in de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Antwerpen. In Antwerpen gebeurt 20,05% van de criminaliteit en wordt slechts 11,01% van de VTE ingezet. In Brussel gebeurt 19,64% van de criminaliteit en wordt slechts 9,17% van de VTE ingezet. Voor het aantal slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen blijkt dat de grootste tekorten in het aantal VTE gelegen zijn in de gerechtelijke arrondissementen Hasselt + Tongeren. Daar bevindt zich 20,3% van de slachtoffers van de dodelijke verkeersongevallen terwijl er slechts 11,01% van de VTE ingezet wordt. Andere tekorten worden vastgesteld in de gerechtelijke arrondissementen Ieper/Veurne, Kempen en Brussel.
98
De ontwikkeling van de programmatie
Voor het aantal zelfdodingen valt vooral het gerechtelijk arrondissement Antwerpen op. Daar heeft 16,64% van de zelfdodingen plaats terwijl er slechts 11,01% van de VTE ingezet wordt. Ook in de gerechtelijke arrondissementen Hasselt/Tongeren en Gent blijkt er een tekort aan middelen te zijn. In beide gerechtelijke arrondissementen wordt 5,5% van de middelen ingezet terwijl er respectievelijk 11,19% en 11,05% van de zelfdodingen plaats vinden. In de kolommen ‘aantal totaal’ en ‘% totaal’ van bovenstaande tabel worden respectievelijk de som en het percentage van deze parameters weergegeven. Het gaat dus om een gewogen gemiddelde waarbij rekening gehouden wordt met de frequenties waar in de criminaliteit, de dodelijke verkeersongevallen en de zelfdodingen voorkomen. Bij deze cijfers is het van belang op te merken dat deze som een onderschatting is voor het gerechtelijk arrondissement Brussel aangezien het aantal zelfdodingen niet beschikbaar is voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bij de vergelijking tussen het totaal percentage van de parameters voor slachtofferhulp en het percentage ingezette VTE vallen vooral tekorten op in de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel. In het gerechtelijk arrondissement Brussel bedraagt het percentage van de parameters voor slachtofferhulp 19,34% terwijl ze slechts 9,17% van de VTE ontvangen. Dit verschil is zeker opmerkelijk aangezien het percentage berekend op basis van de parameters een onderschatting is. In het gerechtelijk arrondissement Antwerpen bedraagt het percentage van de parameters voor slachtofferhulp 19,90% terwijl ze slechts 11,01% van de VTE ontvangen. In onderstaande tabel wordt in het kader van het theoretisch programmatiemodel een weging van de VTE voor slachtofferhulp gemaakt op basis van de gebruikte parameters (criminaliteit, dodelijke verkeersongevallen, zelfdodingen). Deze weging wordt weergegeven in de laatste kolom ‘Weging VTE S’. Wanneer deze laatste kolom vergeleken wordt met de kolom die de huidige verdeling van de VTE weergeeft (‘VTE S’), vallen vooral de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel op. Het aantal VTE voor de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel stijgen van respectievelijk 6 en 5 VTE naar 10,85 en 10,54 VTE.
99
Hoofdstuk 4
Tabel 79 Weging van de middelen voor slachtofferhulp 20 CAW-werkgebieden
14 gerechtelijke arrondissementen
Brugge
Brugge
Middenkust
Brugge
Westhoek Kortrijk M-W-Vlaanderen
Kortrijk
% totaal
VTE S
Weging VTE S
7,80
5
4,25
Ieper + Veurne
2,38
3
1,30
Kortrijk
5,77
4,5
3,14
10,32
Gent – Eeklo
Gent
5,5
5,62
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
2,05
3
1,12
Dendermonde
Dendermonde
8,29
5,5
4,52
Aalst
Dendermonde
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
5,84
3,5
3,18
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt + Tongeren
8,99
5,5
Antwerpen
Antwerpen
4,90
19,90
6
10,85
Mechelen
Mechelen
4,13
4
2,25
Kempen
Kempen
5,20
4
2,83
Delta
Brussel
19,34
5
10,54
54,5
54,5
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
Brussel 100
Totaal
2.4.3
Bezoekruimten
De bezoekruimte richt zich naar elke situatie waarin de uitoefening van het recht op persoonlijk contact onderbroken is, moeilijk of conflictueus verloopt. De dienst biedt een ruimte waar ouders en kinderen elkaar onder professionele begeleiding kunnen ontmoeten om zo opnieuw een betekenisvolle ouder-kindrelatie op te bouwen. De bezoekruimte kan een begeleiding opstarten op vraag van een verwijzende instantie (al dan niet justitieel) of op eigen initiatief van de betrokkenen. Alle gerechtelijke arrondissementen in Vlaanderen beschikken over een bezoekruimte met uitzondering van de gerechtelijke arrondissementen Ieper en Veurne die samen 1 bezoekruimte hebben met 2 filialen. In tabel 80 wordt de huidige verdeling van de VTE van de bezoekruimten weergegeven. De VTE voor de bezoekruimten gaan van 2,5 tot 4,9 VTE per gerechtelijk arrondissement. De gerechtelijke arrondissementen met de minste VTE zijn Brugge, Kortrijk, Oudenaarde, Leuven, Mechelen en Kempen. De gerechtelijke arrondissementen met het meeste VTE zijn Hasselt + Tongeren en Antwerpen. Voor de programmatie van de bezoekruimten kunnen twee parameters gebruikt worden, namelijk het aantal inwoners per gerechtelijk arrondissement en het aantal echtscheidingen. De eerste indicator geeft enkel een indicatie van de grootte van het werkgebied, terwijl de tweede indicator een indicatie geeft van de aanwezigheid van gezinsgerelateerde problemen. Ook hier werd de Brusselnorm toegepast.
100
De ontwikkeling van de programmatie
Het aantal echtscheidingen werd voor de hoofdstad Brussel gedeeld door drie. Bij de vergelijking tussen het percentage inwoners (‘% inwoners 07’) en het percentage scheidingen (‘% echtscheidingen 05’) valt vooral het gerechtelijk arrondissement Brussel op. In het gerechtelijk arrondissement Brussel woont 13,72% van de bevolking, maar er vindt 18,07% van de echtscheidingen plaats. Ook in de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Leuven en Hasselt+Tongeren zijn er behoorlijke verschillen tussen het percentage inwoners en het percentage scheidingen. In deze gerechtelijke arrondissementen is het percentage inwoners telkens hoger dan het percentage echtscheidingen. Tabel 80 De huidige verdeling van de middelen voor de bezoekruimte 20 CAW-werkgebieden
14 gerechtelijke arrondissementen
VTE B*
% VTE B
2,5
6,54
Ieper + Veurne
3,5
9,16
Kortrijk
Kortrijk
2,5
6,54
M-W-Vlaanderen
Kortrijk
Gent – Eeklo
Gent
3,5
9,16
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
2,5
6,54
Dendermonde
Dendermonde
3,5
9,16
Aalst
Dendermonde 2,5
6,54
Brugge
Brugge
Middenkust
Brugge
Westhoek
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt + Tongeren
4,9
12,83
Antwerpen
Antwerpen
4,3
11,26
Mechelen
Mechelen
2,5
6,54
Kempen
Kempen
2,5
6,54
Delta
Brussel
3,5
9,16
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
Brussel
Totaal
38,2
100
* B = Bezoekruimtes
Door de kolommen ‘% inwoners’ en ‘% VTE B’ met elkaar te vergelijken, kan nagegaan worden in welke mate de middelen goed verspreid zijn tussen de gerechtelijke arrondissementen op basis van het aantal inwoners. Uit deze vergelijking vallen vooral de tekorten in de gerechtelijke arrondissementen Brussel, Antwerpen en Brugge op. In het gerechtelijk arrondissement Brussel woont bijvoorbeeld 13,72% van de bevolking terwijl er slechts 9,16% van de VTE naar toe gaat. Door de kolommen ‘% echtscheidingen’ en ‘% VTE B’ met elkaar te vergelijken, kan nagegaan worden hoe de middelen gespreid zijn tussen de gerechtelijke arrondissementen op basis van het aantal echtscheidingen. Bij deze vergelijking valt vooral het tekort in het gerechtelijk arrondissement Brussel op. Daar vindt 18,07% van de echtscheidingen plaats,
101
Hoofdstuk 4
terwijl er slechts 9,16% van de VTE naar toe gaat. Ook de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brugge vertonen tekorten. In het gerechtelijk arrondissement Antwerpen vindt 13,59% van de scheidingen plaats terwijl hieraan slechts 11,26% van de VTE toegekend wordt. In het gerechtelijk arrondissement Brugge vindt 7,75% van de scheidingen plaats terwijl er slechts 6,54% van de VTE naar toe gaat.
Westhoek Kortrijk M-W-Vlaanderen
Kortrijk
493.404
Ieper + Veurne
226.034
Kortrijk
426.440
% VTE B
Brugge
VTE B
Brugge
Middenkust
% echtscheidingen 05
Brugge
Echtscheidingen 05
14 gerechtelijke arrondissementen
% inwoners 07
20 CAW-werkgebieden
Inwoners 07
Tabel 81 Het aantal inwoners en echtscheidingen per gerechtelijk arrondissement
7,69
1.339
7,75
2,5
6,54
3,52
537
3,11
3,5
9,16
6,65
1.174
6,79
2,5
6,54
Gent – Eeklo
Gent
592.954
9,24
1.611
9,32
3,5
9,16
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
199.549
3,11
493
2,85
2,5
6,54
Dendermonde
Dendermonde
605.750
9,44
1.650
9,54
3,5
9,16
Aalst
Dendermonde 472.060
7,36
1.120
6,48
2,5
6,54
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt + Tongeren
820.272
12,78
2.081
12,04
4,9
12,83
Antwerpen
Antwerpen
961.131
14,98
2.349
13,59
4,3
11,26
Mechelen
Mechelen
316.224
4,93
758
4,38
2,5
6,54
Kempen
Kempen
423.215
6,59
1.051
6,08
2,5
6,54
Delta
Brussel
880.407
13,72
3.124
18,07
3,5
9,16
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
Brussel
Totaal
6.417.440
100
17.287
100
38,2
100
Bron inwoners: website ‘lokale statistieken’ van de Studiedienst van de Vlaamse Regering Bron echtscheidingen: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie - Statistiek en Economische Informatie
In onderstaande tabel wordt, bij wijze van oefening, een weging gemaakt van de VTE voor de bezoekruimten op basis van enerzijds het aantal inwoners (voorlaatste kolom) en anderzijds het aantal echtscheidingen (laatste kolom). Bij de weging van de VTE op basis van het aantal inwoners vallen vooral de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel op. Het aantal VTE voor de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel gaat van respectievelijk 4,3 en 3,5 VTE naar 5,72 en 5,24 VTE. Ook bij de weging op basis van het aantal echtscheidingen vallen vooral de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel op. Het aantal VTE voor de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Brussel gaat van respectievelijk 4,3 en 3,5 VTE naar 5,19 en 6,90 VTE.
102
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 82 De programmatie van de bezoekruimten % echtscheidingen 2005
Aantal VTE B
% VTE B
Weging VTE Binwoners
Weging VTE Bechtscheidingen
7,69
7,75
2,5
6,54
2,94
2,96
Ieper + Veurne
3,52
3,11
3,5
9,16
1,34
1,19
Kortrijk
Kortrijk
6,65
6,79
2,5
6,54
2,54
2,59
M-W-Vlaanderen
Kortrijk
Gent – Eeklo
Gent
9,24
9,32
3,5
9,16
3,53
3,56
Oudenaarde
3,11
2,85
2,5
6,54
1,19
1,09
Dendermonde
Dendermonde
9,44
9,54
3,5
9,16
3,61
3,64
Aalst
Dendermonde 7,36
6,48
2,5
6,54
2,81
2,48
4,88
4,60
20 CAWwerkgebieden
14 gerechtelijke arrondissementen
Brugge
Brugge
Middenkust
Brugge
Westhoek
Z-O-Vlaanderen
% inwoners 2007
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven
Limburg
Hasselt /Tongeren
12,78
12,04
4,9
12,83
Antwerpen
Antwerpen
14,98
13,59
4,3
11,26
5,72
5,19
Mechelen
Mechelen
4,93
4,38
2,5
6,54
1,88
1,67
Kempen
Kempen
6,59
6,08
2,5
6,54
2,52
2,32
Delta
Brussel
13,72
18,07
3,5
9,16
5,24
6,90
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
Brussel
Totaal
2.4.4
100
100
38,2
100
38,2
38,2
Hulpverlening aan seksuele delinquenten (HSD)
Bij HSD gaat het telkens om (potentiële) daders die feiten van seksueel grensoverschrijdend gedrag stel(d)len zoals incest, pedoseksueel gedrag, verkrachting en exhibitionisme. Daders van seksuele delicten hebben vaak problemen op verschillende levensgebieden, maar zoeken om verscheidene redenen de hulpverlening niet op. Om hierop in te spelen heeft de Vlaamse Gemeenschap gespecialiseerde voorzieningen erkend die zich geëngageerd hebben om daders van seksueel misbruik onder justitiële druk te begeleiden en te behandelen. Binnen de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg werden acht ambulante netwerken gevormd. Er werden eveneens vijf Centra voor Algemeen Welzijnswerk erkend als gespecialiseerde voorziening. De Centra voor Algemeen Welzijnswerk beschikken over een specifiek sectorprotocol, dat samen met het decreet op het Algemeen Welzijnswerk en het daarbij horende uitvoeringsbesluit hun werking regelt. De huidige verdeling van de middelen voor HSD over de CAW-werkgebieden wordt weergegeven in onderstaande tabel. Net als voor JWW blijft de verdeling voor deze taak aangehouden.
103
Hoofdstuk 4
Tabel 83 De huidige verdeling van de middelen voor HSD 20 CAW-werkgebieden
VTE HSD*
% VTE HSD
14 gerechtelijke arrondissementen
Brugge
Brugge
Middenkust
Brugge
Westhoek
Ieper + Veurne
Kortrijk
2
19,05
Kortrijk
2
19,05
Gent
M-W-Vlaanderen Gent – Eeklo
Kortrijk
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
Dendermonde
Dendermonde
Aalst
Dendermonde
Waasland
Dendermonde
Leuven
Leuven
Hageland
Leuven 2
Limburg
19,05
Antwerpen
Hasselt + Tongeren Antwerpen
Mechelen
Mechelen 2
Kempen
19,05
Kempen
Delta
Brussel
Vilvoorde
Brussel
Zenne en Zoniën
Brussel
Brussel
2,5
Totaal
10,5
23,81
Brussel
100
* HSD = Hulpverlening aan Seksuele Delinquenten
2.4.5
Besluit programmatie taken in samenwerking met de federale overheid
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de programmatie van de taken in samenwerking met de federale overheid. Voor JWW en HSD wordt de huidige verdeling van de VTE weergegeven. Voor Slachtofferhulp en de Bezoekruimten wordt een weging van de VTE gemaakt op basis van de parameters die in 2.5.2 en 2.5.3 werden uiteen gezet. Uit de tabel blijkt dat er in het totaal nog 789,94 VTE over blijven om te verdelen over de CAW van Vlaanderen nadat de VTE voor het kader, het justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp, bezoekruimten en seksueel delinquenten werd afgetrokken. Bij deze cijfers is het belangrijk om op te merken dat CAW Brussel hierin opgenomen is. Zonder CAW Brussel blijven er nog 739,62 VTE over.
104
De ontwikkeling van de programmatie
Programmatie forensisch welzijnswerk
VTE JWW Brugge Brugge
93 27,75
79,05 23,59
Westhoek
Ieper + Veurne
23,75
20,19
Kortrijk
Kortrijk
74,00
62,9
M-W-Vlaanderen
Kortrijk
22,75
19,34
Gent – Eeklo
Gent
118,75
Z-O-Vlaanderen
Oudenaarde
Dendermonde
weging VTE B **
VTE HSD
4,25
2,96
1,5
1,30
1,19
1
3,14
2,59
2
100,94
8
5,62
3,56
2
30,25
25,71
3
1,12
1,09
20,5
Dendermonde
31,00
26,35
4
4,52
3,64
14,19
Aalst
Dendermonde
25,50
21,67
Waasland
Dendermonde
34,25
29,11
Leuven
Leuven
77,75
66,09
Hageland
Leuven
22,25
18,91
Limburg
Hasselt + Tongeren
123,15
104,68
Antwerpen
Antwerpen
194,05
164,94
Brugge Middenkust
17
weging VTE S *
VTE zonder kader en forensisch welzijnswerk
14 gerechtelijke arrondissementen
VTE zonder kader
20 CAWwerkgebieden
Totaal erkende VTE 08
Tabel 84 Het programmatiemodel voor de taken van het Forensisch Welzijnswerk
16,2 54,17 19,34 81,76
21,67 29,11 10
3,18
2,48
4,90
4,60
12
10,85
5,19
50,43 18,91
9,85
Mechelen
Mechelen
48,00
40,8
2
2,25
1,67
Kempen
Kempen
87,00
73,95
26
2,83
2,32
Delta
Brussel
32,00
27,2
Vilvoorde
Brussel
13,00
11,05
Zenne en Zoniën
Brussel
9,00
7,65
Brussel
Brussel
79,25
67,36
1166,45
991,48
Totaal
54,84 23,59
2
83,33 136,9 34,88
2
6,90
40,8 20,3 11,05 7,65
4 98,35
10,54 54,5
38,2
2,5
50,32
10,5
789,94
* De weging van de VTE voor slachtofferhulp werd gemaakt op basis van de gegevens rond criminaliteit, dodelijke ongevallen en zelfdodingen ** De weging van de VTE voor de bezoekruimten werd gemaakt op basis van de gegevens over echtscheidingen
2.5
Verhouding tussen onthaal en begeleiding
Het eindadvies van de Gemengde Commissie beschouwt het onthaal en de begeleiding als twee afzonderlijke kerntaken. Het lijkt dan ook aangewezen om voor beide kerntaken een afzonderlijke programmatie te ontwikkelen. Dit is echter geen gemakkelijke opgave, omdat eerst de verhouding tussen beide kerntaken berekend moet worden als we de logica van het theoretische model volgen. Dit laat toe om het aantal VTE per deeltaak te berekenen. Derhalve hebben we de optie genomen om te vertrekken van de huidige verhouding tussen onthaal en begeleiding. We stellen ons hierbij de vraag of dit kan op basis van de Tellusregistratiegegevens van 2006. Hiervoor werd de maatstaf ‘cliëntcontact’ gebruikt. Deze operationalisering is ons inziens de enige variabele uit Tellus die toelaat om die verhouding te berekenen, hoewel het aantal contacten niet noodzakelijk indicatie geeft van de
105
Hoofdstuk 4
intensiteit en duur van het contact. Er blijkt dat er 198.918 cliëntcontacten plaats vonden op het onthaal (ontbrekende data: 8.204 – 7,5%) en 324.622 in de begeleiding (ontbrekende data: 12.587 van de cliënten oftewel ongeveer één derde). In het totaal realiseerde het AWW 523.540 cliëntcontacten. Dit resulteert in een ratio onthaal/begeleiding van 38/62. Bij deze gegevens moeten echter twee opmerkingen gemaakt worden. Ten eerste zijn er voor de variabele ‘begeleiding’ behoorlijk wat ontbrekende data. Deze ontbrekende data zijn vooral afkomstig van cliënten in de residentiële opvang. Hierin is het veel moeilijker om het aantal cliëntcontacten te registreren. Ten tweede lopen de data soms over vele jaren, vb. begindatum van 1975 tot eind 2006. Ten derde zijn er geen ontbrekende data voor de begindata, maar zijn er voor de einddata 15.655 ontbrekende data. Ten slotte, kan de duur niet berekend worden voor begeleidingen die begonnen zijn voor begin 2006 of voor begeleidingen die nog niet afgelopen zijn eind 2006. In onderstaande tabel wordt deze ratio per werkgebied weergegeven. Uit de onderstaande tabel blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de werkgebieden qua verhouding onthaalbegeleiding. In heel wat werkgebieden wijkt de verhouding sterk af van het gemiddelde voor Vlaanderen (38/62). Zo bedraagt de verhouding onthaal/begeleiding bijvoorbeeld 61/39 voor werkgebied Vilvoorde en 19/81 voor werkgebied Westhoek. Een eerste verklaring voor deze grote verschillen is de mate van residentiële opvang in het werkgebied. Daarnaast kan ook verwezen worden naar enkele verklaringen die naar voor kwamen tijdens de interviews. Hieruit komt naar voor dat het concept ‘onthaal’ op uiteenlopende wijze wordt ingevuld. In sommige CAW wordt er tijdens het onthaal daadwerkelijk hulp geboden en wordt er pas doorverwezen naar begeleiding wanneer deze hulp uitgeput is. In andere CAW wordt het onthaal meer gezien als een fase van intake en worden cliënten veel sneller doorverwezen naar begeleiding. Voor een meer uitvoerige bespreking verwijzen we naar het vorige hoofdstuk over de interviews bij CAW-directeurs. De bovenstaande vaststellingen bemoeilijken de verdeling van de middelen tussen onthaal en begeleiding. Er wordt voor gekozen om in het verdere programmatiemodel 66% van de VTE in te zetten in de begeleiding en 33% in het onthaal. De verdeling baseren op de huidige registratiegegevens is niet de beste oplossing, omdat al eerder aangegeven was dat er behoorlijk regionale verschillen zijn, dat het aantal contacten geen volledig beeld geven van de intensiteit van de contacten en dat de data onvolledig voor de residentiële opvang. Er zijn echter geen andere gegevens voorhanden die een betere schatting toelaten voor de verhouding tussen onthaal en begeleiding. De verhouding tussen onthaal en begeleiding speelt een essentiële rol in dit programmatiemodel. We mogen dus de beperkingen die aan onze berekeningswijze verbonden zijn, niet uit het oog verliezen.
106
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 85 Cliëntcontacten per werkgebied Contacten onthaal Antwerpen
22.689
Contacten begeleiding 41.866
Totaal
Ratio
64.555
0,35
Mechelen
8.231
15.105
23.336
0,35
Kempen
17.455
13.984
31.439
0,56
Limburg
25.584
61.559
87.143
0,29
Gent- Eeklo
25.034
37.692
62.726
0,40
Dendermonde
8.381
8.046
16.427
0,51
Aalst
4.959
13.828
18.787
0,26
Waasland
4.070
6.115
10.185
0,40
Z-O-Vlaanderen
4.911
11.008
15.919
0,31
Delta
2.669
6.139
8.808
0,30
Hageland
4.325
3.779
8.104
0,53 0,34
10.657
21.032
31.689
Vilvoorde
2.989
1.910
4.899
0,61
Zenne en Zoniën
1.495
1.568
3.063
0,49
Leuven
19.914
22.910
42.824
0,47
Westhoek
3.069
12.684
15.753
0,19
Kortrijk
9.584
18.537
28.121
0,34
Middenkust
5.726
11.903
17.629
0,32
M-W-Vlaanderen
4.297
/
/
Brussel
12.879
14.957
27.836
0,46
Totaal
198.918
324.622
523.540
0,38
Brugge
/
In onderstaande tabel worden de middelen voor de verschillende werkgebieden verdeeld tussen begeleiding en onthaal waarbij 33% ingezet wordt in het onthaal en 66% in de begeleiding. In het totaal worden er 493,08 VTE ingezet in de begeleiding en 246,54 VTE in het onthaal.
107
Hoofdstuk 4
Tabel 86 Verdeling van de middelen tussen onthaal en begeleiding CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
2.6
Totaal Erkende VTE 08 25,50 194,05 93 31,00 118,75 74,00 77,75 123,15 48,00 22,75 27,75 13,00 22,25 87,00 34,25 32,00 23,75 9,00 30,25 1.087,2
VTE zonder kader en forensisch welzijnswerk 21,67 136,9 54,85 14,19 81,76 54,17 50,43 83,33 34,88 19,34 23,59 11,05 18,91 40,8 29,11 20,3 16,2 7,65 20,5 739,62
VTE begeleiding (2/3e VTE) 14,45 91,27 36,57 9,46 54,51 36,11 33,62 55,55 23,25 12,89 15,73 7,37 12,61 27,20 19,41 13,53 10,80 5,10 13,67 493,08
VTE onthaal (1/3e VTE) 7,22 45,63 18,28 4,73 27,25 18,06 16,81 27,78 11,63 6,45 7,86 3,68 6,30 13,60 9,70 6,77 5,40 2,55 6,83 246,54
Programmatie van het onthaal
Deze paragraaf beschrijft de programmatie van het onthaal. Eerst wordt stilgestaan bij het organisatieniveau. Ten tweede wordt de keuze van de indicatoren gelegitimeerd. De derde paragraaf berekent de verhouding tussen het algemeen onthaal en het jongerenonthaal. De laatste twee paragrafen ontwikkelt dan de programmatie van deze twee vormen van het onthaal. 2.6.1
Kleinstedelijke zorgregio’s als organisatieniveau
Het onthaal dient in elke kleinstedelijke zorgregio georganiseerd te worden. In onderstaande tabel wordt een simulatie gemaakt van hoe de CAW-werkgebieden afgebakend kunnen worden in overeenstemming met het decreet zorgregio’s van 1 juli 2008. Bij de simulatie werd geprobeerd om de zorgregio’s zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de huidige CAW-werkgebieden. In de tabel van bijlage 2 worden de verschillen tussen de huidige CAW-werkgebieden en de werkgebieden die samengesteld werden op basis van de zorgregio’s opgelicht in het oranje. Wanneer we werkgebieden beschouwen als een combinatie van zorgregio’s, dan blijkt dat er zich in vrijwel elk werkgebied enkele verschuivingen voordoen. Enkel het werkgebied Limburg komt volledig overeen met het gebied dat samengesteld werd via de zorgregio’s. De grootste verschuivingen doen zich voor in de werkgebieden Delta, Zenne en Zoniën en Leuven. De werkgebieden Delta zou aanzienlijk kleiner worden. De werkge-
108
De ontwikkeling van de programmatie
bieden Zenne en Zoniën en Leuven zouden aanzienlijk groter worden, wanneer we de werkgebieden beschouwen als een samenstelling van verschillende kleinstedelijke zorgregio’s. 2.6.2
Parameters voor de programmatie van het onthaal
Het onthaal moet toegankelijk zijn voor de gehele bevolking. Voor de spreiding van de middelen van het onthaal kunnen er verschillende parameters gehanteerd worden. Ten eerste kan de spreiding van de middelen gebeuren op basis van de bevolkingsaantallen. Ten tweede kan de spreiding gebeuren op basis van de kwetsbaarheid van de werkgebieden. En ten derde kunnen zowel het bevolkingsaantal en de kwetsbaarheid meegenomen worden in verschillende verhoudingen (bv. 50% bevolking-50% kwetsbaarheid; 25% bevolking-75% kwetsbaarheid; 75% bevolking-25% kwetsbaarheid). Wat de kwetsbaarheid betreft, werden verschillende indicatoren geselecteerd voor het algemeen onthaal en voor het jongerenonthaal. Voor het algemeen onthaal gaat het om het: 1. aantal leefloongerechtigden 2. aantal langdurig werkzoekenden 3. aantal geboorten in kansarme gezinnen 4. aantal alleenstaande ouders De Gemengde Commissie komt in haar eindadvies tot de conclusie dat het begeleidingsaanbod prioritair moet worden ingezet voor de meest kwetsbaren. Kwetsbaarheid kan veroorzaakt worden door meerdere factoren:
maatschappelijke factoren (inkomen, onderwijs, arbeid, huisvesting en gezondheid);
relationele factoren (sociaal netwerk, relaties en gezinsleven, zorgafhankelijkheid);
persoonlijke factoren (psychische factoren, draagkracht, zelfredzaamheid en zelfstandigheid);
institutionele factoren
De eerste twee gekozen indicatoren wijzen op maatschappelijke factoren. De volgende twee indicatoren op relationele kwetsbaarheid. We miskennen met deze keuze niet het belang van persoonlijke en institutionele factoren, maar hiervoor zijn er veel moeilijker indicatoren te vinden op lagere niveaus dan het Vlaams Gewest. Het is evident dat er mogelijks meer valide indicatoren te bedenken zijn om de nood aan algemeen welzijnswerk te meten. Maar de data moeten ook beschikbaar zijn tot op het niveau van het CAW-werkgebied. Voor het jongerenonthaal werden de volgende indicatoren geselecteerd:
109
Hoofdstuk 4
1. aantal leefloners (<25j) en kinderen in een gezin van een leefloner 2. aantal werkzoekenden (WZUA’s) jonger dan 25 jaar 3. aantal leerlingen met schoolse vertraging in het gewoon lager onderwijs, in de 1e graad SO, in de 2e en 3e graad ASO, KSO, TSO en BSO 4. aantal jongeren onder maatregel bijzondere jeugdzorg (volgens woonplaats) 5. aantal echtscheidingen De eerste drie factoren wijzen op maatschappelijke kwetsbaarheid, de twee volgende op relationele en persoonlijke factoren. Bij de aangegeven kwetsbaarheidfactoren dient nog aangegeven te worden dat ook het behoren tot een etnisch-culturele minderheid een goede kwetsbaarheidfactor zou zijn. Deze factor kan echter niet opgenomen worden aangezien er in dit verband geen gegevens beschikbaar zijn. De reden hiervoor is dat er in de definitie een subjectief element, met name achterstelling is opgenomen. Hiervoor zijn er geen objectieve gegevens beschikbaar. De opgenomen kwetsbaarheidindicatoren zijn gebaseerd op de website ‘lokale statistieken’ van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Aangezien de werkgebieden uit deze databank niet volledig overeenkomen met de huidige CAW-werkgebieden, werden er een aantal correcties uitgevoerd (zie hoofdstuk 2). 2.6.3
Verdeling van de middelen tussen het algemeen onthaal en het jongerenonthaal
Een eerste stap bij de programmatie van het onthaal is de verdeling van de middelen tussen het algemeen onthaal en het jongerenonthaal. Er zou geopteerd kunnen worden om deze verdeling te maken op basis van de leeftijden van de huidige hulpvragers. In onderstaande tabel wordt getoond hoe deze verdeling er uit ziet op basis van de Tellus registratiegegevens van 2006. Uit de tabel blijkt dat 34,3% van de mannelijke hulpvragers en 36,1% van de vrouwelijke hulpvragers tussen 0 en 25 jaar is. Tabel 87 Leeftijd en geslacht van de cliënten van het AWW Man Leeftijdscategorie
N
Vrouw %
N
%
0-17
4.624
11,1
6.743
14,7
18-25
10.026
24,2
9.806
21,4
26-59
25.288
60,9
27.293
59,6
1.571
3,8
1.980
4,3
60+ Totaal
41.509
100
45.822
100
Wanneer het aandeel kinderen en jongeren echter per werkgebied bekeken wordt, blijken er grote verschillen te bestaan tussen de werkgebieden. Het aandeel kinderen en jongeren gaat van 22% (Zenne en Zoniën) tot 60,6% (Kempen). Deze vaststelling maakt deze para-
110
De ontwikkeling van de programmatie
meter ongeschikt om er de verdeling voor de middelen tussen het algemeen onthaal en het jongerenonthaal op te baseren. Tabel 88 Leeftijd van de cliënten van het onthaal per werkgebied Leeftijd cliënten onthaal 0-17
18-25
26-59
60+
Missing
Werkgebied
N
%
N
%
N
%
N
%
Antwerpen
831
8,8
2.648
28,1
5.582
59,2
377
4,0
3.697
N
% 28,3
505
17,8
706
24,9
1.519
53,5
109
3,8
1.002
26,1
Kempen
2.429
32,1
2.152
28,5
2.841
37,6
136
1,8
3.605
32,3
Limburg
1.510
13,3
2.619
23,0
6.887
60,5
367
3,2
1.945
14,6
Mechelen
Gent-Eeklo
888
8,4
2.143
20,2
7.325
69,0
266
2,5
1.994
15,8
Dendermonde
425
13,0
528
16,1
2.090
63,9
229
7,0
890
21,4
Aalst
150
6,3
490
20,7
1.579
66,7
148
6,3
761
24,3
Waasland
225
11,3
639
32,1
1.067
53,7
57
2,9
690
25,8
Z-O-Vlaanderen
323
17,9
472
26,1
915
50,7
96
5,3
519
22,3
Delta
109
11,4
125
13,1
672
70,4
48
5,0
198
17,2
Hageland
429
19,9
315
14,6
1.266
58,7
146
6,8
316
12,8
Leuven
763
13,4
1.614
28,4
3.086
54,2
231
4,1
783
12,1
Vilvoorde
136
9,2
224
15,1
1.053
71,1
68
4,6
489
24,8
73
8,4
118
13,6
621
71,5
57
6,6
274
24,0
Brugge
840
13,1
1.387
21,6
3.889
60,5
311
4,8
1.148
15,2
Westhoek
238
15,1
229
14,5
1.025
65,0
85
5,4
640
28,9
Kortrijk
667
14,6
1.071
23,5
2.616
57,4
206
4,5
276
5,7
Middenkust
274
10,8
613
24,2
1.544
60,9
104
4,1
757
23,0
241
13,1
309
16,8
1.207
65,8
78
4,3
194
9,6
Zenne en Zoniën
M-W-Vlaanderen Totaal
11.056
18.402
46.784
3.119
20.178
Een tweede mogelijkheid om de verdeling van de middelen tussen het algemeen onthaal en het jongerenonthaal op te baseren, is op het aandeel jongeren in de populatie. In onderstaande tabel worden deze percentages per werkgebied weergegeven.
111
Hoofdstuk 4
Tabel 89 Het aandeel jongeren in de populatie per werkgebied CAW-werkgebieden
Aantal inwoners 07
Aantal 10-14jarigen 07
Aantal 15-24jarigen 07
Aantal 10-24jarigen 07
Aantal 10-24 jarigen / aantal inwoners * 100
Antwerpen
930.155
53.085
112.742
165.827
17,83
Mechelen
356.571
20.315
40.706
61.021
17,11
Kempen
413.844
23.373
49.798
73.171
17,68
Limburg
820.272
46.641
100.664
147.305
17,96
Gent-Eeklo
592.954
32.887
67.790
100.677
16,98
Dendermonde
189.638
10.690
21.531
32.221
16,99
Aalst
164.922
8.454
17.849
26.303
15,95
Waasland
231.262
13.518
27.411
40.929
17,70
Z-O-Vlaanderen
148.668
8.712
16.606
25.318
17,03
Delta
273.121
15.908
30.616
46.524
17,03
Hageland
206.508
10.937
21.624
32.561
15,77
Leuven
276.612
15.858
32.622
48.480
17,53
Vilvoorde
215.709
13.602
25.838
39.440
18,28
Zenne en Zoniën
151.326
9.605
18.188)
27.793
18,37
Brugge
308.650
16.887
35.527
52.414
16,98
Westhoek
192.282
11.264
23.450
34.714
18,05
Kortrijk
278.160
16.559
34.128
50.687
18,22
Middenkust
134.832
7.019
14.339
21.358
15,84
M-W-Vlaanderen
231.954
13.803
27.851
41.654
17,96
6.117.440
349.117
719.280
1.068.397
17,46
Totaal Bron: website
‘lokale statistieken’ van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (werkgebieden aangepast zoals eerder aangegeven)
Uit de tabel blijkt dat het aandeel 10-24-jarigen7 verschilt tussen de werkgebieden. Dit gaat van 15,77% in het CAW-werkgebied Hageland tot 18,37% in het CAW-werkgebied Zenne en Zoniën. In onderstaande tabel worden de middelen voor onthaal verdeeld tussen het jongerenonthaal en het algemeen onthaal op basis van het aandeel 10-24-jarigen in de populatie. Werkgebied Mechelen heeft bijvoorbeeld 17,11% jongeren in de populatie waardoor er ook 17,11% van het aantal VTE voor onthaal (11,63) ingezet wordt op het jongerenonthaal, namelijk 1,99.
7
Om het aandeel jongeren dat in aanmerking komt voor het jongerenonthaal te bepalen, is het meer aangewezen om het aandeel 12-24-jarigen te gebruiken dan het aandeel 10-24-jarigen, omdat dit beter aansluit bij de afbakening van de doelgroep van het JAC. Het aandeel 12-24-jarigen kan echter niet berekend worden via de website ‘Lokale statistieken’ waardoor we er voor geopteerd hebben om het aandeel 10-24-jarigen te gebruiken.
112
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 90 Verdeling middelen algemeen onthaal en jongerenonthaal op basis van het aandeel 10-24-jarigen CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden WestVlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
VTE onthaal 7,22 45,63 18,28 4,73 27,25 18,06 16,81 27,78 11,63
Aandeel 10-24jarigen 15,95 17,83 16,98 16,99 16,98 18,22 17,53 17,96 17,11
VTE onthaal jongeren 1,15 8,14 3,10 0,80 4,63 3,29 2,95 4,99 1,99
VTE algemeen onthaal 6,07 37,49 15,18 3,93 22,62 14,77 13,86 22,79 9,64
6,45
17,96
1,16
5,29
7,86 3,68 6,30 13,60 9,70 6,77 5,40 2,55 6,83 246,54
15,84 18,28 15,77 17,68 17,70 17,03 18,05 18,37 17,03 17,46
1,25 0,67 0,99 2,40 1,72 1,15 0,97 0,47 1,16 43,05
6,61 3,01 5,31 11,20 7,98 5,62 4,43 2,08 5,67 203,49
Uit de tabel blijkt dat in de logica van het programmatiemodel 43,05 VTE aan het jongerenonthaal besteed kunnen worden en 203,49 VTE aan het algemeen onthaal. Wat het jongerenonthaal betreft, vallen de kleine hoeveelheden VTE op in verschillende werkgebieden. In de werkgebieden Dendermonde, Vilvoorde, Hageland, de Westhoek en Zenne en Zoniën is het aantal VTE kleiner dan één, wat wil zeggen dat er geen voltijdse hulpverlener kan ingezet worden. Dit roept de vraag op naar de minimale kwaliteitsvereisten voor een jongerenonthaal. 2.6.4
Programmatie jongerenonthaal
In dit onderdeel wordt achtereenvolgens ingegaan op de drie voorgestelde simulaties voor de programmatie van het jongerenonthaal, namelijk 1. Spreiding op basis van bevolkingsaantal 2. Spreiding op basis van kwetsbaarheidindicatoren 3. Spreiding op basis van de beide factoren Er zal steeds zowel ingegaan worden op de spreiding op het niveau van de werkgebieden als op het niveau van de kleinstedelijke zorgregio’s.
113
Hoofdstuk 4
Spreiding op basis van het bevolkingsaantal In onderstaande tabel wordt aangegeven hoe de spreiding van het jongerenonthaal over de werkgebieden gerealiseerd kan worden op basis van de parameter ‘bevolkingsaantal’. In de eerste kolommen van de tabel worden het aantal en het percentage VTE weergegeven op basis van de huidige verdeling tussen de werkgebieden. Hieruit blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo het grootste aantal VTE ontvangen (respectievelijk 18,91%, 11,59% en 10,75%). De werkgebieden Zenne en Zoniën, Vilvoorde en Dendermonde ontvangen het minste VTE (1,09%, 1,56% en 1,86%). In de volgende kolommen worden het aantal en percentage jongeren tussen 10 en 24 jaar voor de verschillende werkgebieden aangegeven. Hieruit blijkt dat er in de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo het hoogste percentage jongeren woont (respectievelijk 15,52%, 13,79% en 9,42%). In de werkgebieden Middenkust, Zuid-Oost-Vlaanderen, Aalst en Zenne en Zonien is het percentage jongeren het kleinst (respectievelijk 2,00%, 2,37%, 2,46% en 2,60%). In de laatste kolom wordt als vertaling van het theoretisch model de weging van het aantal VTE weergegeven op basis van het aandeel 10-24-jarigen. In deze kolom worden met andere woorden de 43,05 beschikbare VTE verdeeld op basis van het aandeel 10-24-jarigen in de verschillende werkgebieden. Bijvoorbeeld, in werkgebied Leuven woont 4,54% van de 10-24-jarigen waardoor werkgebied Leuven ook 4,54% van de 43,05 beschikbare VTE ontvangt. Tabel 91 Weging middelen jongerenonthaal op basis van het bevolkingsonthaal (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE onthaal jongeren
% VTE onthaal jongeren
Aantal jongeren 10-24j (2007)
% jongeren 10-24j (2007)
Weging VTE*
Aalst
1,15
2,67
26.303
2,46
Antwerpen
8,14
18,91
165.827
15,52
6,68
Brugge
3,10
7,20
52.414
4,91
2,11
Dendermonde
0,80
1,86
32.221
3,02
1,30
Gent-Eeklo
4,63
10,75
100.677
9,42
4,06
Kortrijk
3,29
7,64
50.687
4,74
2,04
Leuven
2,95
6,85
48.480
4,54
1,95
Limburg
4,99
11,59
147.305
13,79
5,94
Mechelen
1,99
4,62
61.021
5,71
2,46
Midden West-Vlaanderen Middenkust
1,16 1,25
2,69 2,90
41.654 21.358
3,90 2,00
1,68 0,86
Vilvoorde
0,67
1,56
39.440
3,69
1,59
Hageland
0,99
2,30
32.561
3,05
1,31
Kempen
2,40
5,57
73.171
6,85
2,95
Waasland
1,72
4,00
40.929
3,83
1,65
Delta
1,15
2,67
46.524
4,35
1,87
Westhoek
0,97
2,25
34.714
3,25
1,40
Zenne en Zoniën
0,47
1,09
27.793
2,60
1,12
Zuid-Oost Vlaanderen
1,16
2,69
25.318
2,37
Totaal Vlaams Gewest
43,05
100
1.068.397
* Weging VTE op basis van het aandeel jongeren van 10-24 jaar
114
100
1,06
1,02 43,05
De ontwikkeling van de programmatie
De impact van de weging op basis van het bevolkingsaantal kan vastgesteld worden door de kolommen ‘VTE onthaal jongeren’ en ‘Weging VTE’ met elkaar te vergelijken. De grootste verschuivingen doen zich voor in de werkgebieden Antwerpen en Kortrijk. Wanneer de middelen op basis van het aantal jongeren gespreid worden, gaat het aantal VTE voor deze werkgebieden naar beneden. Werkgebied Antwerpen zakt van 8,14 VTE naar 6,68 VTE en werkgebied Kortrijk zakt van 3,29VTE naar 2,04 VTE. Vervolgens kan de spreiding op basis van het bevolkingsaantal ook gerealiseerd worden op het niveau van de kleinstedelijke zorgregio. Dit wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Tabel 92 Weging middelen jongerenonthaal op basis van het bevolkingsonthaal (zorgregio’s) Zorgregio’s 1 2
Blankenberge Brugge
Inwoners van 10-24j 07
% inwoners van 10-24j 07
Weging VTE*
5.104 34.810
0,48 3,26
0,21 1,40
3
Torhout
7.538
0,71
0,31
4
Knokke-Heist
4.641
0,43
0,19
5
Oostende
19.490
1,82
0,78
6
Veurne
9.489
0,89
0,38
7
Roeselare
23.076
2,16
0,93
8
Diksmuide
4.663
0,44
0,19
9
Izegem
7.195
0,67
0,29
10
Tielt
11.346
1,06
0,46
11
Ieper
12.899
1,21
0,52
12
Poperinge
4.463
0,42
0,18
13
Kortrijk
34.774
3,25
1,40
14
Menen
8.944
0,84
0,36
15
Waregem
12.395
1,16
0,50
16
Deinze
9.581
0,90
0,39
17
Gent
60.527
5,67
2,44
18
Eeklo
29.557
2,77
1,19
19
Oudenaarde
10.240
0,96
0,41
20
Ronse
5.517
0,52
0,22
21
Lokeren
8.044
0,75
0,32
22
Zottegem
12.545
1,17
0,50
23
Wetteren
7.600
0,71
0,31
24
Aalst
25
Dendermonde
23.936 18.627
2,24 1,74
0,96 0,75
26
Geraardsbergen
5.095
0,48
0,21
27
Ninove
5.884
0,55
0,24
28
Aarschot
5.856
0,55
0,24
29
Leuven
48.896
4,58
1,97
30
Tienen
14.447
1,35
0,58
31
Diest
8.032
0,75
0,32
32
Hasselt
52.827
4,94
2,13
33
Neerpelt
13.674
1,28
0,55
34
Lommel
8.601
0,81
0,35
35
Bilzen
7.079
0,66
0,28
36
Tongeren
8.382
0,78
0,34
115
Hoofdstuk 4
Zorgregio’s
Inwoners van 10-24j 07
% inwoners van 10-24j 07 1,02 1,60
Weging VTE*
37 38
Sint-Truiden Genk
10.923 17.095
0,44 0,69
39
Maasmechelen
14.553
1,36
0,59
40
Maaseik
6.583
0,62
0,27
41
Bree
7.588
0,71
0,31
42
Antwerpen
82.489
7,72
3,32
43
Schilde
33.194
3,11
1,34
44
Boom
23.503
2,20
0,95
45
Brasschaat
25.297
2,37
1,02
46
Mortsel
18.068
1,69
0,73
47
Mechelen
25.647
2,40
1,03
48
Lier
17.090
1,60
0,69
49
Kempen
29.553
2,77
1,19
50
Hoogstraten
5.795
0,54
0,23
51
Mol
10.486
0,98
0,42
52
Geel
17.748
1,66
0,71
53
Herentals
11.149
1,04
0,45
54
Sint-Niklaas
31.829
2,98
1,28
55
Beveren
8.062
0,75
0,32
56
Asse
25.255
2,36
1,02
57
Vilvoorde
31.330
2,93
1,26
58
Halle
28.490
2,67
1,15
59
Tervuren
20.896
1,96
Totaal
1.068.397
100
0,84 43,05
* Weging VTE op basis van het aandeel jongeren van 10-24 jaar
In de kolommen ‘inwoners van 10-24j’ en ‘% inwoners van 10-24j’ worden het aantal en percentage 10-24-jarigen in de zorgregio’s weergegeven. Hieruit blijkt dat in de zorgregio Antwerpen de meeste jongeren woonachtig zijn (7,72%). Vervolgens komen de zorgregio Gent (5,67%) en Hasselt (4,94%). In de laatste kolom wordt de weging van de VTE op basis van het aandeel 10-24-jarigen weergegeven. Net als bij de werkgebieden wil dit zeggen dat de 43,05 beschikbare VTE gespreid worden op basis van het percentage 10-24-jarigen in de verschillende zorgregio’s. Uit deze cijfers blijkt dat slechts 15 zorgregio’s één of meer VTE ter beschikking zouden hebben voor het jongerenonthaal. De meeste VTE zouden naar de zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt gaan (respectievelijk 3,32 VTE, 2,44 VTE en 2,13 VTE). Voor enkele zorgregio’s zouden de beschikbare VTE heel beperkt zijn. De zorgregio’s Poperinge, Diksmuide en Knokke-Heist zouden respectievelijk slechts over 0,18 VTE, 0,19 VTE en 0,19 VTE beschikken. Spreiding op basis van kwetsbaarheidindicatoren In onderstaande tabel worden de kwetsbaarheidindicatoren voor jongeren per werkgebied weergegeven. Wat het aantal en percentage jongeren onder een maatregel Bijzondere Jeugdzorg betreft, blijkt dat deze in het werkgebeid Antwerpen het meest vertegenwoordigd zijn (22,43%). Daarna is het aandeel het grootst in de werkgebieden Limburg
116
De ontwikkeling van de programmatie
(13,54%) en Gent-Eeklo (8,59%). Voor het aantal en percentage werkzoekenden jonger dan 25 jaar blijkt dat dit het grootst is voor de werkgebieden Antwerpen (19,33%) en Limburg (16,29%). Daarna is het aandeel ook vrij groot in Gent-Eeklo (11,43%). Vervolgens is het aandeel leefloners onder 25 jaar het grootst in de werkgebieden Antwerpen (21,56%) en Gent-Eeklo (20,83%). Het aandeel kinderen en jongeren met schoolse achterstand is het grootst in het werkgebied Antwerpen (20,17%). Daarna is het aandeel ook vrij groot in de werkgebieden Limburg (14,28%) en Gent-Eeklo (10,89%). Wat het aantal echtscheidingen betreft, blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo hier het grootste aandeel in hebben (respectievelijk 14,81%, 13,52% en 10,47%). In de laatste kolommen wordt, ten slotte, het aantal en het percentage totale kwetsbaarheid weergegeven. De percentages weerspiegelen een gewogen gemiddelde waarbij er rekening gehouden wordt met de aantallen van de kwetsbaarheidindicatoren. In deze cijfers valt voornamelijk het werkgebied Antwerpen op. Maar liefst 19,90% van de kwetsbare kinderen en jongeren is woonachtig in dit werkgebied. Daarna hebben ook de werkgebieden Limburg (14,12%) en Gent-Eeklo (11,01%) een vrij hoog aandeel van kwetsbare kinderen en jongeren.
117
Hoofdstuk 4
% totale kwetsbaarheid-
Aantal totale kwetsbaarheid *****
% echtscheidingen (2005)
Aantal echtscheidingen (2005)
% schoolse achterstand (2007)
Schoolse achterstand ****(2007)
% Leefloners (2004)
Aantal Leefloners *** (2004)
% WZUA’s (2006)
Aantal WZUA’s ** (2007)
% BJZ (2004)
CAWwerkgebieden
Aantal BJZ* (2004)
Tabel 93 De werkgebieden naar kwetsbaarheidindicatoren en naar totale kwetsbaarheid
387
2,89
456
2,66
103
1,84
4.455
2,64
489
3,18
5.890
2,67
3.000
22,43
3.314
19,33
1.206
21,56
34.072
20,17
2.279
14,81
43.871
19,90
Brugge
586
4,38
667
3,89
266
4,76
9.136
5,41
823
5,35
11.478
5,21
Dendermonde
367
2,74
451
2,63
106
1,89
4.572
2,71
531
3,45
6.027
2,73 11,01
Aalst Antwerpen
1.149
8,59
1.959
11,43
1.165
20,83
18.388
10,89
1.611
10,47
24.272
Kortrijk
679
5,08
691
4,03
260
4,65
7.786
4,61
774
5,03
10.190
4,62
Leuven
423
3,16
522
3,05
223
3,99
6.230
3,69
607
3,94
8.005
3,63
Limburg
1.811
13,54
2.792
16,29
331
5,92
24.112
14,28
2.081
13,52
31.127
14,12
Mechelen Midden W.-Vl.
794 453
5,94 3,39
981 458
5,72 2,67
368 161
6,58 2,88
10.985 4.501
6,50 2,66
855 601
5,56 3,91
13.983 6.174
6,34 2,80
Middenkust
520
3,89
294
1,72
200
3,58
3.490
2,07
393
2,55
4.897
2,22
Vilvoorde
249
1,86
472
2,75
129
2,31
4.103
2,43
462
3,00
5.415
2,46
Hageland
353
2,64
546
3,19
89
1,59
4.153
2,46
539
3,50
5.680
2,58
Kempen
773
5,78
1.126
6,57
250
4,47
9.755
5,78
1.024
6,65
12.928
5,87
Waasland
494
3,69
695
4,05
259
4,63
6.965
4,12
583
3,79
8.996
4,08
Delta
340
2,54
590
3,44
156
2,79
4.849
2,87
642
4,17
6.577
2,98
Westhoek
470
3,51
416
2,43
119
2,13
4.454
2,64
459
2,98
5.918
2,69
Zenne + Zoniën
163
1,22
314
1,83
75
1,34
3.012
1,78
289
1,88
3.853
1,75
Zuid-Oost-Vl.
363
2,71
397
2,32
128
2,29
3.891
2,30
348
2,26
5.127
Gent-Eeklo
Totaal Vl. Gew.
13.374
100
17.141
100
5.594
100
168.909
100
15.390
100
220.408
2,33 100
BJZ = Aantal jongeren onder maatregel bijzondere jeugdzorg (volgens woonplaats) ** WZUA’s = Aantal WZUA’s jonger dan 25 jaar *** Leefloners = Aantal leefloners (<25j) en kinderen in een gezin van een leefloner **** Schoolse achterstand = Aantal leerlingen met schoolse vertraging in het gewoon lager onderwijs, in de 1e graad SO, in de 2e en 3e graad ASO, KSO, TSO en BSO ***** Totale kwetsbaarheidaantal = aantal BJZ + aantal WZUA + aantal leefloners + aantal schoolachterstand + aantal echtscheidingen
Na het bekijken van de kwetsbaarheidindicatoren voor jongeren in de verschillende werkgebieden wordt in de volgende tabel weergegeven hoe de weging van de middelen op basis van deze indicatoren gerealiseerd kan worden. In de eerste kolommen wordt, net als bij de weging op basis van het aantal 10-24-jarigen, de huidige verdeling van de VTE over de werkgebieden weergegeven. Daarna wordt het percentage totale kwetsbaarheid per werkgebied weergegeven. In de laatste kolom wordt er terug een weging van de VTE gemaakt, maar nu op basis van de percentages totale kwetsbaarheid. Bijvoorbeeld in werkgebied Waasland woont 4,08% van de kwetsbare jongeren waardoor er ook 4,08% van de 43,05 beschikbare VTE naar het werkgebied Waasland gaat. Op basis van deze tabel kan onderzocht worden welke werkgebieden op dit moment onvoldoende bemand worden, wanneer de kwetsbaarheidfactoren in rekening worden gebracht.
118
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 94 Weging middelen jongerenonthaal op basis van de kwetsbaarheidindicatoren (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE onthaaljongeren
% VTE onthaal jongeren
% Totale kwetsbaarheid
Weging VTE*
Antwerpen
1,15 8,14
2,67 18,91
2,67 19,90
1,15 8,57
Brugge
3,10
7,20
5,21
2,24
Dendermonde
0,80
1,86
2,73
1,18
Gent-Eeklo
4,63
10,75
11,01
4,74
Kortrijk
3,29
7,64
4,62
1,99
Leuven
2,95
6,85
3,63
1,56
Limburg
4,99
11,59
14,12
6,08
Mechelen
1,99
4,62
6,34
2,73
Midden West-Vlaanderen
1,16
2,69
2,80
1,21
Middenkust
1,25
2,90
2,22
0,96
Vilvoorde
0,67
1,56
2,46
1,06
Hageland
0,99
2,30
2,58
1,11
Kempen
2,40
5,57
5,87
2,53
Waasland
1,72
4,00
4,08
1,76
Delta
1,15
2,67
2,98
1,28
Westhoek
0,97
2,25
2,69
1,16
Zenne en Zoniën
0,47
1,09
1,75
0,75
Zuid-Oost Vlaanderen
1,16
2,69
2,33
Totaal Vlaams Gewest
43,05
Aalst
100
100
1,00 43,05
* Weging VTE op basis van de totale kwetsbaarheid
Vervolgens worden de kwetsbaarheidindicatoren weergegeven op het niveau van de kleinstedelijke zorgregio’s. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel. Wat het aantal jongeren onder maatregel BJZ betreft, valt regio Antwerpen onmiddellijk op. Maar liefst 16,14% van de jongeren onder maatregel BJZ is woonachtig in zorgregio Antwerpen. Vervolgens hebben ook zorgregio Gent (6,16%) en Hasselt (4,13%) een vrij hoog aandeel in de jongeren onder maatregel BJZ. Ook voor het aantal werkzoekenden onder 25 jaar valt zorgregio Antwerpen op. 14,16% van de WZUA’s onder 25 jaar is woonachtig in zorgregio Antwerpen. Vervolgens zijn er ook in zorgregio Gent (8,56%) en Hasselt (6,15%) een groot aandeel WZUA’s onder 25 jaar woonachtig. Voor het aantal leefloners vallen de zorgregio’s Gent en Antwerpen onmiddellijk op. Daar zijn respectievelijk 19,09% en 18,04% van de leefloners onder de 25 jaar woonachtig. Voor de schoolse achterstand valt opnieuw zorgregio Antwerpen op. 13,29% van de kinderen en jongeren met schoolse achterstand zijn woonachtig in deze regio. Vervolgens hebben zorgregio Gent (7,73%) en Hasselt (4,97%) hier het grootste aandeel. Voor het aantal echtscheidingen komen de werkgebieden Antwerpen, Gent en Hasselt naar voor als de werkgebieden met het meeste aantal echtscheidingen met respectievelijk 8,51%, 6,49% en 5,11%. Wat de totale kwetsbaarheid betreft, valt vooral zorgregio Antwerpen op. Daar woont 13,31% van de kwetsbare kinderen en jongeren. Vervolgens wonen in zorgregio Gent en Hasselt respectievelijk 7,90% en 4,95% van de kwetsbare kinderen en jongeren.
119
Hoofdstuk 4
% leefloners (2004)
1
Blankenberge
127
0,95
87
0,51
41
0,73
630
0,37
99
0,64
984
0,45
2
Brugge
363
2,71
440
2,57
182
3,25
6.230
3,69
529
3,44
7.744
3,51
3
Torhout
90
0,67
98
0,57
25
0,45
1.167
0,69
99
0,64
1.479
0,67
4
Knokke-Heist
26
0,19
39
0,23
22
0,39
765
0,45
104
0,68
956
0,43
5
Oostende
485
3,63
275
1,60
192
3,43
3.416
2,02
358
2,33
4.726
2,14
6
Veurne
146
1,09
123
0,72
36
0,64
1.660
0,98
176
1,14
2.141
0,97
7
Roeselare
266
1,99
262
1,53
114
2,04
2.931
1,74
336
2,18
3.909
1,77
8 9
Diksmuide Izegem
50
0,37
57
0,33
18
0,32
442
0,26
75
0,49
642
0,29
100
0,75
94
0,55
31
0,55
913
0,54
110
0,71
1.248
0,57
Zorgregio’s
Totale kwetsbaarheidpercentage
Aantal leefloners (2004)
totaal kwetsbaarheidaantal*
% WZUA’s (2007)
% echtscheidingen
Aantal WZUA’s(2007)
Aantal echtscheidingen
% BJZ (2004)
% schoolse achterstand (2007)
Aantal BJZ (2004)
Schoolse achterstand (2007)
Tabel 95 De kleinstedelijke zorgregio’s naar kwetsbaarheidindicatoren en totale kwetsbaarheid
10
Tielt
81
0,61
95
0,55
17
0,30
1.057
0,63
147
0,96
1.397
0,63
11
Ieper
129
0,96
143
0,83
49
0,88
1.579
0,93
133
0,86
2.033
0,92
12
Poperinge
63
0,47
42
0,25
8
0,14
635
0,38
45
0,29
793
0,36
13
Kortrijk
491
3,67
487
2,84
198
3,54
5.547
3,28
537
3,49
7.260
3,29
14
Menen
192
1,44
158
0,92
56
1,00
1.089
0,64
118
0,77
1.613
0,73
15
Waregem
99
0,74
126
0,74
17
0,30
1.306
0,77
184
1,20
1.732
0,79
16
Deinze
69
0,52
91
0,53
16
0,29
1.270
0,75
139
0,90
1.585
0,72
17
Gent
824
6,16
1.467
8,56
1.068
19,09
13.050
7,73
999
6,49
17.408
7,90
18
Eeklo
250
1,87
384
2,24
81
1,45
3.968
2,35
461
3,00
5.144
2,33
19
Oudenaarde
76
0,57
118
0,69
26
0,46
1.539
0,91
130
0,84
1.889
0,86
20
Ronse
152
1,14
137
0,80
78
1,39
859
0,51
88
0,57
1.314
0,60
21
Lokeren
123
0,92
169
0,99
52
0,93
1.464
0,87
110
0,71
1.918
0,87
22
Zottegem
122
0,91
177
1,03
14
0,25
1.370
0,81
203
1,32
1.886
0,86
23
Wetteren
74
0,55
127
0,74
28
0,50
1.483
0,88
128
0,83
1.840
0,83
24
Aalst
361
2,70
418
2,44
113
2,02
4.057
2,40
450
2,92
5.399
2,45
25
Dendermonde
219
1,64
240
1,40
57
1,02
2.522
1,49
310
2,01
3.348
1,52
26
Geraardsbergen
88
0,66
93
0,54
22
0,39
1.044
0,62
72
0,47
1.319
0,60
27
Ninove
71
0,53
111
0,65
26
0,46
876
0,52
86
0,56
1.170
0,53
28
Aarschot
65
0,49
108
0,63
8
0,14
1.403
0,83
102
0,66
1.686
0,76
29
Leuven
436
3,26
526
3,07
220
3,93
5.966
3,53
612
3,98
7.760
3,52
30
Tienen
171
1,28
256
1,49
58
1,04
1.531
0,91
265
1,72
2.281
1,03 0,69
31
Diest
87
0,65
144
0,84
17
0,30
1.129
0,67
134
0,87
1.511
32
Hasselt
553
4,13
1.055
6,15
121
2,16
8.390
4,97
787
5,11
10.906
4,95
33
Neerpelt
104
0,78
168
0,98
24
0,43
1.749
1,04
137
0,89
2.182
0,99
34
Lommel
142
1,06
178
1,04
20
0,36
1.125
0,67
109
0,71
1.574
0,71
35
Bilzen
106
0,79
154
0,90
14
0,25
836
0,49
88
0,57
1.198
0,54
36
Tongeren
86
0,64
171
1,00
19
0,34
1.203
0,71
123
0,80
1.602
0,73
37
Sint-Truiden
165
1,23
207
1,21
31
0,55
1.536
0,91
183
1,19
2.122
0,96
38
Genk
284
2,12
390
2,28
35
0,63
3.567
2,11
256
1,66
4.532
2,06
39
Maasmechelen
253
1,89
304
1,77
41
0,73
2.804
1,66
210
1,36
3.612
1,64
40
Maaseik
62
0,46
70
0,41
13
0,23
2.022
1,20
102
0,66
2.269
1,03
41
Bree
56
0,42
95
0,55
13
0,23
880
0,52
86
0,56
1.130
0,51
42
Antwerpen
2.158
16,14
2.428
14,16
1.009
18,04
22.443
13,29
1.309
8,51
29.347
13,31
43
Schilde
317
2,37
353
2,06
60
1,07
4.152
2,46
350
2,27
5.232
2,37
44
Boom
300
2,24
312
1,82
108
1,93
3.084
1,83
316
2,05
4.120
1,87
120
Aantal leefloners (2004)
% leefloners (2004)
Schoolse achterstand (2007)
totaal kwetsbaarheidaantal*
Totale kwetsbaarheidpercentage
Brasschaat
268
2,00
265
1,55
72
1,29
4.372
2,59
288
1,87
5.265
2,39
46
Mortsel
164
1,23
175
1,02
40
0,72
2.593
1,54
238
1,55
3.210
1,46
47
Mechelen
412
3,08
487
2,84
240
4,29
5.556
3,29
345
2,24
7.040
3,19
48
Lier
167
1,25
243
1,42
44
0,79
2.827
1,67
261
1,70
3.542
1,61
49
Kempen
351
2,62
419
2,44
103
1,84
3.499
2,07
385
2,50
4.757
2,16
50
Hoogstraten
37
0,28
45
0,26
12
0,21
1.298
0,77
52
0,34
1.444
0,66
51
Mol
101
0,76
199
1,16
25
0,45
1.643
0,97
166
1,08
2.134
0,97
52
Geel
156
1,17
318
1,86
78
1,39
1.929
1,14
286
1,86
2.767
1,26
53
Herentals
136
1,02
177
1,03
33
0,59
1.416
0,84
162
1,05
1.924
0,87
54
Sint-Niklaas
360
2,69
540
3,15
188
3,36
4.819
2,85
473
3,07
6.380
2,89
55 56
Beveren Asse
91
0,68
87
0,51
40
0,72
1.349
0,80
105
0,68
1.672
0,76
178
1,33
318
1,86
97
1,73
2.773
1,64
333
2,16
3.699
1,68
57
Vilvoorde
228
1,70
387
2,26
105
1,88
3.570
2,11
397
2,58
4.687
2,13
58
Halle
173
1,29
326
1,90
72
1,29
3.021
1,79
314
2,04
3.906
1,77
59
Tervuren
70
0,52
178
1,04
47
0,84
1.555
0,92
190
1,23
2.040
0,93
100
168.90 9
220.40 8
100
Totaal
13.374
100
17.141
100
5.594
100
15.390
% echtscheidingen
% WZUA’s (2007)
Aantal echtscheidingen
% BJZ (2004)
45
Zorgregio’s
% schoolse achterstand (2007)
Aantal BJZ (2004)
Aantal WZUA’s(2007)
De ontwikkeling van de programmatie
100
* Totale kwetsbaarheid - aantal = aantal BJZ + aantal WZUA + aantal leefloners + aantal schoolachterstand + aantal echtscheidingen
In de volgende tabel wordt vervolgens de spreiding van de VTE over de zorgregio’s weergegeven op basis van de kwetsbaarheidindicatoren. Wanneer de middelen op deze manier gespreid worden, blijkt dat er nog minder zorgregio’s over een voltijdse equivalent of meer zullen beschikken dan wanneer de middelen gespreid worden op basis van het aandeel jongeren tussen 10 en 24 jaar. Er zijn slechts 12 kleinstedelijke zorgregio’s die over een voltijdse equivalent of meer zullen beschikken. De zorgregio’s met de meeste VTE zijn Antwerpen en Gent, met respectievelijk 5,73 en 3,40 VTE. De zorgregio’s met de minste VTE zijn Diksmuide, Poperinge, Blankenberge en Knokke-Heist. Deze regio’s zouden respectievelijk 0,12 VTE, 0,15 VTE, 0,19 VTE en 0,19 VTE krijgen.
121
Hoofdstuk 4
Tabel 96 Weging middelen jongerenonthaal op basis van de kwetsbaarheidindicatoren (zorgregio’s) Zorgregio’s
% BJZ (2004)
% WZUA’s (2007)
% leefloners (2004)
% % % schoolse echtscheidin- totale kwetsachterstand gen baarheid* (2007)
Weging VTE *
1
Blankenberge
0,95
0,51
0,73
0,37
0,64
0,45
0,19
2
Brugge
2,71
2,57
3,25
3,69
3,44
3,51
1,51
3
Torhout
0,67
0,57
0,45
0,69
0,64
0,67
0,29
4
Knokke-Heist
0,19
0,23
0,39
0,45
0,68
0,43
0,19
5
Oostende
3,63
1,60
3,43
2,02
2,33
2,14
0,92
6
Veurne
1,09
0,72
0,64
0,98
1,14
0,97
0,42
7
Roeselare
1,99
1,53
2,04
1,74
2,18
1,77
0,76
8
Diksmuide
0,37
0,33
0,32
0,26
0,49
0,29
0,12
9
Izegem
0,75
0,55
0,55
0,54
0,71
0,57
0,25
10
Tielt
0,61
0,55
0,30
0,63
0,96
0,63
0,27
11
Ieper
0,96
0,83
0,88
0,93
0,86
0,92
0,40
12
Poperinge
0,47
0,25
0,14
0,38
0,29
0,36
0,15
13
Kortrijk
3,67
2,84
3,54
3,28
3,49
3,29
1,42
14
Menen
1,44
0,92
1,00
0,64
0,77
0,73
0,31
15
Waregem
0,74
0,74
0,30
0,77
1,20
0,79
0,34
16
Deinze
0,52
0,53
0,29
0,75
0,90
0,72
0,31
17
Gent
6,16
8,56
19,09
7,73
6,49
7,90
3,40
18
Eeklo
1,87
2,24
1,45
2,35
3,00
2,33
1,00
19
Oudenaarde
0,57
0,69
0,46
0,91
0,84
0,86
0,37
20
Ronse
1,14
0,80
1,39
0,51
0,57
0,60
0,26
21
Lokeren
0,92
0,99
0,93
0,87
0,71
0,87
0,37
22
Zottegem
0,91
1,03
0,25
0,81
1,32
0,86
0,37
23
Wetteren
0,55
0,74
0,50
0,88
0,83
0,83
0,36
24
Aalst
2,70
2,44
2,02
2,40
2,92
2,45
1,05
25
Dendermonde
1,64
1,40
1,02
1,49
2,01
1,52
0,65
26
Geraardsbergen
0,66
0,54
0,39
0,62
0,47
0,60
0,26
27
Ninove
0,53
0,65
0,46
0,52
0,56
0,53
0,23
28
Aarschot
0,49
0,63
0,14
0,83
0,66
0,76
0,33
29
Leuven
3,26
3,07
3,93
3,53
3,98
3,52
1,52
30
Tienen
1,28
1,49
1,04
0,91
1,72
1,03
0,44
31
Diest
0,65
0,84
0,30
0,67
0,87
0,69
0,30
32
Hasselt
4,13
6,15
2,16
4,97
5,11
4,95
2,13
33
Neerpelt
0,78
0,98
0,43
1,04
0,89
0,99
0,43
34
Lommel
1,06
1,04
0,36
0,67
0,71
0,71
0,31
35
Bilzen
0,79
0,90
0,25
0,49
0,57
0,54
0,23
36
Tongeren
0,64
1,00
0,34
0,71
0,80
0,73
0,31
37
Sint-Truiden
1,23
1,21
0,55
0,91
1,19
0,96
0,41
38
Genk
2,12
2,28
0,63
2,11
1,66
2,06
0,89
39
Maasmechelen
1,89
1,77
0,73
1,66
1,36
1,64
0,71
40
Maaseik
0,46
0,41
0,23
1,20
0,66
1,03
0,44
41
Bree
0,42
0,55
0,23
0,52
0,56
0,51
0,22
122
De ontwikkeling van de programmatie
% % % schoolse echtscheidin- totale kwetsachterstand gen baarheid* (2007)
Zorgregio’s
% BJZ (2004)
% WZUA’s (2007)
% leefloners (2004)
42
Antwerpen
16,14
14,16
18,04
13,29
8,51
13,31
5,73
43
Schilde
2,37
2,06
1,07
2,46
2,27
2,37
1,02
44
Boom
2,24
1,82
1,93
1,83
2,05
1,87
0,81
45
Brasschaat
2,00
1,55
1,29
2,59
1,87
2,39
1,03
46
Mortsel
1,23
1,02
0,72
1,54
1,55
1,46
0,63
47
Mechelen
3,08
2,84
4,29
3,29
2,24
3,19
1,37
48
Lier
1,25
1,42
0,79
1,67
1,70
1,61
0,69
49
Kempen
2,62
2,44
1,84
2,07
2,50
2,16
0,93
50
Hoogstraten
0,28
0,26
0,21
0,77
0,34
0,66
0,28
51
Mol
0,76
1,16
0,45
0,97
1,08
0,97
0,42
52
Geel
1,17
1,86
1,39
1,14
1,86
1,26
0,54
53
Herentals
1,02
1,03
0,59
0,84
1,05
0,87
0,37
54
Sint-Niklaas
2,69
3,15
3,36
2,85
3,07
2,89
1,24
55
Beveren
0,68
0,51
0,72
0,80
0,68
0,76
0,33
56
Asse
1,33
1,86
1,73
1,64
2,16
1,68
0,72
57
Vilvoorde
1,70
2,26
1,88
2,11
2,58
2,13
0,92
58
Halle
1,29
1,90
1,29
1,79
2,04
1,77
0,76
59
Tervuren
0,52
1,04
0,84
0,92
1,23
0,93
Totaal
100
100
100
100
100
100
Weging VTE *
0,400 43,05
* Weging VTE op basis van de totale kwetsbaarheid
Spreiding op basis van de combinatie van het bevolkingsaantal en kwetsbaarheid Een derde mogelijkheid voor de verdeling van de middelen, is om zowel het bevolkingsaantal als de kwetsbaarheidindicatoren te laten meetellen. Hiervoor kunnen verschillende verhoudingen gehanteerd worden, bijvoorbeeld 50% bevolking en 50% kwetsbaarheid, 25% bevolking en 75% kwetsbaarheid of 75% bevolking en 25% kwetsbaarheid. In wat volgt, worden deze mogelijkheden weergegeven. In onderstaande tabel wordt een samengestelde index weergegeven waar in zowel de kwetsbaarheid als de bevolkingsgrootte worden meegenomen. Dit is de kolom ‘samengestelde index’. In deze tabel wordt er een gelijk gewicht toegekend aan de bevolkingsgrootte en de kwetsbaarheid. Deze kolom geeft dus een aanduiding over hoe de middelen verdeeld zouden kunnen worden wanneer er voor 50% rekening gehouden wordt met de bevolkingsgrootte en voor 50% met de kwetsbaarheid van het werkgebied. Op basis van de samengestelde maat worden de VTE opnieuw gewogen. Het resultaat hiervan wordt weergegeven in de laatste kolom. Bij de vergelijking tussen de kolom ‘VTE onthaal jongeren’ en ‘Weging VTE’ vallen vooral de werkgebieden Brugge, Kortrijk en Leuven op.
123
Hoofdstuk 4
Tabel 97 Weging van de middelen voor het jongerenonthaal op basis van het bevolkingsaantal(50%) en de kwetsbaarheid(50%) (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE onthaal jongeren
% VTE onthaal jongeren
% totale kwetsbaarheid*
% jongeren tussen 10-24j (2007)
Samengestelde Weging VTE** index *
Aalst
1,15
2,67
2,67
2,46
2,57
Antwerpen
8,14
18,91
19,90
15,52
17,71
7,62
Brugge
3,10
7,20
5,21
4,91
5,06
2,18
Dendermonde
0,80
1,86
2,73
3,02
2,88
1,24
Gent-Eeklo
4,63
10,75
11,01
9,42
10,22
4,40
Kortrijk
3,29
7,64
4,62
4,74
4,68
2,01
Leuven
2,95
6,85
3,63
4,54
4,09
1,76
Limburg
4,99
11,59
14,12
13,79
13,96
6,01
Mechelen
1,99
4,62
6,34
5,71
6,03
2,60
Midden West-Vlaanderen
1,16
2,69
2,80
3,90
3,35
1,44
Middenkust
1,25
2,90
2,22
2,00
2,11
0,91
Vilvoorde
0,67
1,56
2,46
3,69
3,08
1,33
Hageland
0,99
2,30
2,58
3,05
2,82
1,21
Kempen
2,40
5,57
5,87
6,85
6,36
2,74
Waasland Delta
1,72 1,15
4,00 2,67
4,08 2,98
3,83 4,35
3,96 3,67
1,70 1,58
Westhoek
0,97
2,25
2,69
3,25
2,97
1,28
Zenne en Zoniën
0,47
1,09
1,75
2,60
2,18
0,94
Zuid-Oost Vlaanderen
1,16
2,69
2,33
2,37
2,35
Totaal Vlaams Gewest
43,05
100
100
100
100
1,11
1,01 43,05
* Samengestelde index = (% jongeren tussen 10-24j * 0,5) + (% totale kwetsbaarheid * 0,5) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
In onderstaande tabel wordt opnieuw de samengestelde maat voor de werkgebieden berekend, maar nu wordt de bevolking voor 25% meegenomen en de kwetsbaarheidindicatoren voor 75%.
124
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 98 Weging van de middelen voor het jongerenonthaal op basis van het bevolkingsaantal(25%) en de kwetsbaarheid (75%) (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE onthaal jongeren
% VTE onthaal jongeren
% totale kwetsbaarheid
% jongeren tussen 10-24j (2007)
Samengestelde index *
Weging VTE **
Aalst
1,15
2,67
2,67
2,46
2,62
1,13
Antwerpen
8,14
18,91
19,90
15,52
18,81
8,10
Brugge
3,10
7,20
5,21
4,91
5,14
2,21
Dendermonde
0,80
1,86
2,73
3,02
2,80
1,21
Gent-Eeklo
4,63
10,75
11,01
9,42
10,61
4,57
Kortrijk
3,29
7,64
4,62
4,74
4,65
2,00
Leuven
2,95
6,85
3,63
4,54
3,86
1,66
Limburg
4,99
11,59
14,12
13,79
14,04
6,04
Mechelen
1,99
4,62
6,34
5,71
6,18
2,66
Midden West-Vlaanderen
1,16
2,69
2,80
3,90
3,08
1,33
Middenkust
1,25
2,90
2,22
2,00
2,17
0,93
Vilvoorde
0,67
1,56
2,46
3,69
2,77
1,19
Hageland
0,99
2,30
2,58
3,05
2,70
1,16
Kempen
2,40
5,57
5,87
6,85
6,12
2,63
Waasland
1,72
4,00
4,08
3,83
4,02
1,73
Delta
1,15
2,67
2,98
4,35
3,32
1,43
Westhoek
0,97
2,25
2,69
3,25
2,83
1,22
Zenne en Zoniën
0,47
1,09
1,75
2,60
1,96
0,84
Zuid-Oost Vlaanderen
1,16
2,69
2,33
2,37
2,34
Totaal Vlaams Gewest
43,05
100
100
100
100
1,01 43,05
* Samengestelde index = (% jongeren tussen 10-24j * 0,25) + (% totale kwetsbaarheid * 0,75) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
Bij de vergelijking met de vorige tabel (50% kwetsbaarheid – 50% bevolking) blijkt dat er in de werkgebieden Antwerpen en Gent-Eeklo een lichte stijging van het aantal VTE optreedt. Voor de andere werkgebieden maakt het minder verschil uit welke verhoudingen gebruikt worden In onderstaande tabel wordt opnieuw de samengestelde maat voor de werkgebieden berekend, maar nu wordt de bevolking voor 75% meegenomen en de kwetsbaarheidindicatoren voor 25%
125
Hoofdstuk 4
Tabel 99 Weging van de middelen voor het jongerenonthaal op basis van het bevolkingsaantal (75%) en de kwetsbaarheid (25%) (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE onthaal jongeren
% VTE onthaal jongeren
% totale kwetsbaarheid
% jongeren tussen 10-24j (2007)
Samengestelde index *
Weging VTE **
Aalst
1,15
2,67
2,67
2,46
2,51
Antwerpen
8,14
18,91
19,90
15,52
16,62
7,15
Brugge
3,10
7,20
5,21
4,91
4,99
2,15
Dendermonde
0,80
1,86
2,73
3,02
2,95
1,27
Gent-Eeklo
4,63
10,75
11,01
9,42
9,82
4,23
Kortrijk
3,29
7,64
4,62
4,74
4,71
2,03
Leuven
2,95
6,85
3,63
4,54
4,31
1,86
Limburg
4,99
11,59
14,12
13,79
13,87
5,97
Mechelen
1,99
4,62
6,34
5,71
5,87
2,53
Midden West-Vlaanderen
1,16
2,69
2,80
3,90
3,63
1,56
Middenkust
1,25
2,90
2,22
2,00
2,06
0,89
Vilvoorde
0,67
1,56
2,46
3,69
3,38
1,46
Hageland
0,99
2,30
2,58
3,05
2,93
1,26
Kempen
2,40
5,57
5,87
6,85
6,61
2,85
Waasland
1,72
4,00
4,08
3,83
3,89
1,67
Delta
1,15
2,67
2,98
4,35
4,01
1,73
Westhoek
0,97
2,25
2,69
3,25
3,11
1,34
Zenne en Zoniën
0,47
1,09
1,75
2,60
2,39
1,03
Zuid-Oost Vlaanderen
1,16
2,69
2,33
2,37
2,36
Totaal Vlaams Gewest
43,05
100
100
100
100
1,08
1,02 43,05
* Samengestelde index = (% jongeren tussen 10-24j * 0,75) + (% totale kwetsbaarheid * 0,25) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
Bij de vergelijking met de tabel waarbij 50% kwetsbaarheid en 50% bevolking genomen wordt als samengestelde maat, vallen terug de werkgebieden Antwerpen en Gent-Eeklo op. Deze keer treedt er een lichte daling op van het aantal VTE in deze werkgebieden. Voor de andere werkgebieden maakt het minder verschil uit welke verhoudingen er gebruikt worden. Vervolgens wordt dezelfde oefening gedaan, maar dan op vlak van de zorgregio’s. In onderstaande tabel wordt de samengestelde index weergegeven waarbij een gelijk gewicht toegekend wordt aan de bevolkingsgrootte en de kwetsbaarheid. Deze kolom geeft dus een aanduiding over hoe de middelen verdeeld zouden kunnen worden wanneer er voor 50% rekening gehouden wordt met de bevolkingsgrootte en voor 50% met de kwetsbaarheid van de zorgregio. In de laatste kolom wordt opnieuw een weging van de VTE weergegeven op basis van de samengestelde maat. Wanneer de middelen op deze manier verdeeld worden, zijn er slechts 14 zorgregio’s die over een voltijds equivalent of meer zullen beschikken. De zorgregio’s met de meeste middelen zouden Antwerpen, Gent en Hasselt zijn (met respectievelijk 4,53 VTE, 2,92 VTE en 2,13 VTE). De zorgregio’s met de minste middelen zouden Diksmuide, Poperinge en Knokke-Heist zijn (met respectievelijk 0,16 VTE, 0,17 VTE en 0,19 VTE)
126
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 100 Weging van de middelen voor het jongerenonthaal op basis van het bevolkingsaantal (50%) en de kwetsbaarheid (50%) (zorgregio’s) % totale kwetsbaarheid
% jongeren 10-24j (2007)
Samengestelde index *
Weging VTE **
1
Blankenberge
2
Brugge
0,45 3,51
0,48 3,26
0,47 3,39
0,20 1,46
3
Torhout
0,67
0,71
0,69
0,30
4
Knokke-Heist
0,43
0,43
0,43
0,19
5
Oostende
2,14
1,82
1,98
0,85
6
Veurne
0,97
0,89
0,93
0,40
7
Roeselare
1,77
2,16
1,97
0,85
8
Diksmuide
0,29
0,44
0,37
0,16
9
Izegem
0,57
0,67
0,62
0,27
10
Tielt
0,63
1,06
0,85
0,37
11
Ieper
0,92
1,21
1,07
0,46
12
Poperinge
0,36
0,42
0,39
0,17
13
Kortrijk
3,29
3,25
3,27
1,41
14
Menen
0,73
0,84
0,79
0,34
15
Waregem
0,79
1,16
0,98
0,42
16
Deinze
0,72
0,90
0,81
0,35
17
Gent
7,90
5,67
6,79
2,92
18
Eeklo
2,33
2,77
2,55
1,10
19
Oudenaarde
0,86
0,96
0,91
0,39
20
Ronse
0,60
0,52
0,56
0,24
21
Lokeren
0,87
0,75
0,81
0,35
22
Zottegem
0,86
1,17
1,02
0,44
23
Wetteren
0,83
0,71
0,77
0,33
24
Aalst
2,45
2,24
2,35
1,01
25
Dendermonde
1,52
1,74
1,63
0,70
26
Geraardsbergen
0,60
0,48
0,54
0,23
27
Ninove
0,53
0,55
0,54
0,23
28
Aarschot
0,76
0,55
0,66
0,28
29
Leuven
3,52
4,58
4,05
1,74
30
Tienen
1,03
1,35
1,19
0,51
31
Diest
0,69
0,75
0,72
0,31
32
Hasselt
4,95
4,94
4,95
2,13
33
Neerpelt
0,99
1,28
1,14
0,49
34
Lommel
0,71
0,81
0,76
0,33
35
Bilzen
0,54
0,66
0,60
0,26
36
Tongeren
0,73
0,78
0,76
0,33
37
Sint-Truiden
38
Genk
0,96 2,06
1,02 1,60
0,99 1,83
0,43 0,79
39
Maasmechelen
1,64
1,36
1,50
0,65
40
Maaseik
1,03
0,62
0,83
0,36
41
Bree
0,51
0,71
0,61
0,26
42
Antwerpen
13,31
7,72
10,52
4,53
43
Schilde
2,37
3,11
2,74
1,18
44
Boom
1,87
2,20
2,04
0,88
127
De ontwikkeling van de programmatie
% totale kwetsbaarheid
% jongeren 10-24j (2007)
Samengestelde index *
Weging VTE **
Brasschaat Mortsel
2,39 1,46
2,37 1,69
2,38 1,58
1,02 0,68
47
Mechelen
3,19
2,40
2,80
1,21
48
Lier
1,61
1,60
1,61
0,69
49
Kempen
2,16
2,77
2,47
1,06
50
Hoogstraten
0,66
0,54
0,60
0,26
51
Mol
0,97
0,98
0,98
0,42
52
Geel
1,26
1,66
1,46
0,63
53
Herentals
0,87
1,04
0,96
0,41
54
Sint-Niklaas
2,89
2,98
2,94
1,27
55
Beveren
0,76
0,75
0,76
0,33
56
Asse
1,68
2,36
2,02
0,87
57
Vilvoorde
2,13
2,93
2,53
1,09
58
Halle
1,77
2,67
2,22
0,96
59
Tervuren
0,93
1,96
1,45
45 46
Totaal
100
100
100
0,62 43,05
* Samengestelde index = (% jongeren tussen 10-24j * 0,5) + (% totale kwetsbaarheid * 0,5) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
Vervolgens wordt in onderstaande tabel opnieuw de samengestelde index voor de zorgregio’s berekend, maar nu wordt de bevolking voor 25% meegenomen en de kwetsbaarheidindicatoren voor 75% Tabel 101 Weging van de middelen voor het jongerenonthaal op basis van het bevolkingsaantal (25%) en de kwetsbaarheid (75%) (zorgregio’s) % totale kwetsbaarheid
% jongeren 10-24j (2007)
Samengestelde index (SI)*
Weging VTE **
1 2
Blankenberge Brugge
0,45
0,48
0,46
0,20
3,51
3,26
3,45
1,49
3
Torhout
0,67
0,71
0,68
0,29
4
Knokke-Heist
0,43
0,43
0,43
0,19
5
Oostende
2,14
1,82
2,06
0,89
6
Veurne
0,97
0,89
0,95
0,41
7
Roeselare
1,77
2,16
1,87
0,81
8
Diksmuide
0,29
0,44
0,33
0,14
9
Izegem
0,57
0,67
0,60
0,26
10
Tielt
0,63
1,06
0,74
0,32
11
Ieper
0,92
1,21
0,99
0,43
12
Poperinge
0,36
0,42
0,38
0,16
13
Kortrijk
3,29
3,25
3,28
1,41
14
Menen
0,73
0,84
0,76
0,33
15
Waregem
0,79
1,16
0,88
0,38
16
Deinze
0,72
0,90
0,77
0,33
17
Gent
7,90
5,67
7,34
3,16
18
Eeklo
2,33
2,77
2,44
1,05
19
Oudenaarde
0,86
0,96
0,89
0,38
20
Ronse
0,60
0,52
0,58
0,25
21
Lokeren
0,87
0,75
0,84
0,36
22
Zottegem
0,86
1,17
0,94
0,40
23
Wetteren
0,83
0,71
0,80
0,34
24
Aalst
2,45
2,24
2,40
1,03
128
De ontwikkeling van de programmatie
% totale kwetsbaarheid 1,52
% jongeren 10-24j (2007) 1,74
Samengestelde index (SI)* 1,58
Weging VTE ** 0,68
25
Dendermonde
26
Geraardsbergen
0,60
0,48
0,57
0,25
27
Ninove
0,53
0,55
0,54
0,23
28
Aarschot
0,76
0,55
0,71
0,31
29
Leuven
3,52
4,58
3,79
1,63
30
Tienen
1,03
1,35
1,11
0,48
31
Diest
0,69
0,75
0,71
0,31
32
Hasselt
4,95
4,94
4,95
2,13
33
Neerpelt
0,99
1,28
1,06
0,46
34
Lommel
0,71
0,81
0,74
0,32
35
Bilzen
0,54
0,66
0,57
0,25
36
Tongeren
0,73
0,78
0,74
0,32
37
Sint-Truiden
0,96
1,02
0,98
0,42
38
Genk
2,06
1,60
1,95
0,84
39
Maasmechelen
1,64
1,36
1,57
0,68
40
Maaseik
1,03
0,62
0,93
0,40
41
Bree
0,51
0,71
0,56
0,24
42
Antwerpen
13,31
7,72
11,91
5,13
43
Schilde
2,37
3,11
2,56
1,10
44
Boom
1,87
2,20
1,95
0,84
45
Brasschaat
2,39
2,37
2,39
1,03
46
Mortsel
1,46
1,69
1,52
0,65
47
Mechelen
3,19
2,40
2,99
1,29
48
Lier
1,61
1,60
1,61
0,69
49
Kempen
2,16
2,77
2,31
0,99
50
Hoogstraten
0,66
0,54
0,63
0,27
51
Mol
0,97
0,98
0,97
0,42
52
Geel
1,26
1,66
1,36
0,59
53
Herentals
0,87
1,04
0,91
0,39
54
Sint-Niklaas
2,89
2,98
2,91
1,25
55
Beveren
0,76
0,75
0,76
0,33
56
Asse
1,68
2,36
1,85
0,80
57
Vilvoorde
2,13
2,93
2,33
1,00
58
Halle
1,77
2,67
2,00
0,86
59
Tervuren
0,93
1,96
1,19
Totaal
100
100
100
0,51 43,05
* Samengestelde index = (% jongeren tussen 10-24j * 0,25) + (% totale kwetsbaarheid * 0,75) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
Wanneer de middelen op deze manier verdeeld worden, zouden er in vergelijking met de voorgaande samengestelde index maar 13 zorgregio’s zijn die over een voltijds equivalent of meer zou beschikken. Zorgregio Kempen zakt namelijk van 1,06 VTE naar 0,99 VTE. Verder treden er weinig verschillen op. Enkel voor zorgregio Antwerpen en Gent treedt er een lichte stijging in het aantal middelen op in vergelijking met de voorgaande samengestelde index (respectievelijk van 4,53 VTE en 2,92 VTE naar 5,13 VTE en 3,16 VTE) Ten slotte wordt in onderstaande tabel de samengestelde index voor de zorgregio’s berekend waarbij de bevolking voor 75% meegenomen wordt en de kwetsbaarheidindicatoren voor 25%. Wanneer de middelen op deze manier verdeeld worden, zouden er terug 14 zorgregio’s zijn die over een voltijds equivalent of meer zouden beschikken. Verder treden er
129
Hoofdstuk 4
weinig verschillen op. Enkel voor zorgregio Antwerpen en Gent treedt er een lichte daling in het aantal middelen op in vergelijking met de samengestelde index waarbij de bevolking en de kwetsbaarheid gelijk meetelt (respectievelijk van 4,53 VTE en 2,92 VTE naar 3,93 VTE en 2,68 VTE). Hoe zwaarder de kwetsbaarheidsindicatoren doorwegen, hoe meer middelen toegewezen worden aan Antwerpen en Gent omwille van hun hoge concentratie kwetsbare personen. Tabel 102 Weging van de middelen voor het jongerenonthaal op basis van het bevolkingsaantal (75%) en de kwetsbaarheid (25%) (zorgregio’s) % totale kwetsbaarheid
% jongeren 10-24j (2007)
Samengestelde index *
Weging VTE **
1 2
Blankenberge Brugge
0,45 3,51
0,48 3,26
0,47 3,32
0,20 1,43
3
Torhout
0,67
0,71
0,70
0,30
4
Knokke-Heist
0,43
0,43
0,43
0,19
5
Oostende
2,14
1,82
1,90
0,82
6
Veurne
0,97
0,89
0,91
0,39
7
Roeselare
1,77
2,16
2,06
0,89
8
Diksmuide
0,29
0,44
0,40
0,17
9
Izegem
0,57
0,67
0,65
0,28
10
Tielt
0,63
1,06
0,95
0,41
11
Ieper
0,92
1,21
1,14
0,49
12
Poperinge
0,36
0,42
0,41
0,18
13
Kortrijk
3,29
3,25
3,26
1,40
14
Menen
0,73
0,84
0,81
0,35
15
Waregem
0,79
1,16
1,07
0,46
16
Deinze
0,72
0,90
0,86
0,37
17
Gent
7,90
5,67
6,23
2,68
18
Eeklo
2,33
2,77
2,66
1,15
19
Oudenaarde
0,86
0,96
0,94
0,40
20
Ronse
0,60
0,52
0,54
0,23
21
Lokeren
0,87
0,75
0,78
0,34
22
Zottegem
0,86
1,17
1,09
0,47
23
Wetteren
0,83
0,71
0,74
0,32
24
Aalst
2,45
2,24
2,29
0,99
25
Dendermonde
1,52
1,74
1,69
0,73
26
Geraardsbergen
0,60
0,48
0,51
0,22
27
Ninove
0,53
0,55
0,55
0,24
28
Aarschot
0,76
0,55
0,60
0,26
29
Leuven
3,52
4,58
4,32
1,86
30
Tienen
1,03
1,35
1,27
0,55
31
Diest
0,69
0,75
0,74
0,32
32
Hasselt
4,95
4,94
4,94
2,13
33
Neerpelt
0,99
1,28
1,21
0,52
34
Lommel
0,71
0,81
0,79
0,34
35
Bilzen
0,54
0,66
0,63
0,27
36
Tongeren
0,73
0,78
0,77
0,33
37
Sint-Truiden
0,96
1,02
1,01
0,43
38
Genk
2,06
1,60
1,72
0,74
39
Maasmechelen
1,64
1,36
1,43
0,62
40
Maaseik
1,03
0,62
0,72
0,31
41
Bree
0,51
0,71
0,66
0,28
130
De ontwikkeling van de programmatie
% totale kwetsbaarheid 42 43
Antwerpen Schilde
% jongeren 10-24j (2007)
Samengestelde index *
Weging VTE **
13,31 2,37
7,72 3,11
9,12 2,93
3,93 1,26
44
Boom
1,87
2,20
2,12
0,91
45
Brasschaat
2,39
2,37
2,38
1,02
46
Mortsel
1,46
1,69
1,63
0,70
47
Mechelen
3,19
2,40
2,60
1,12
48
Lier
1,61
1,60
1,60
0,69
49
Kempen
2,16
2,77
2,62
1,13
50
Hoogstraten
0,66
0,54
0,57
0,25
51
Mol
0,97
0,98
0,98
0,42
52
Geel
1,26
1,66
1,56
0,67
53
Herentals
0,87
1,04
1,00
0,43
54
Sint-Niklaas
2,89
2,98
2,96
1,27
55
Beveren
0,76
0,75
0,75
0,32
56
Asse
1,68
2,36
2,19
0,94
57
Vilvoorde
2,13
2,93
2,73
1,18
58
Halle
1,77
2,67
2,45
1,05
59
Tervuren
0,93
1,96
1,70
Totaal
100
100
100
0,73 43,05
* Samengestelde index = (% jongeren tussen 10-24j * 0,75) + (% totale kwetsbaarheid * 0,25) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
2.6.5
Programmatie van het algemeen onthaal
De programmatie van het algemeen onthaal gebeurt volgens dezelfde werkwijze als de programmatie van het jongerenonthaal. Voor de uitgebreide werkwijze en voor de beargumentering van de gekozen indicatoren wordt dan ook naar dit deel verwezen Spreiding op basis van het bevolkingsaantal In eerste instantie houden we geen rekening met de kwetsbaarheid en baseren we ons op het bevolkingsaantal om de spreiding van de VTE te bepalen. In onderstaande tabel wordt de spreiding op basis van het bevolkingsaantal weergegeven op het niveau van de werkgebieden. Bij de vergelijking tussen de kolom ‘VTE algemeen onthaal’ en ‘Weging VTE’ blijkt dat er in vrijwel alle regio’s vrij grote verschuivingen optreden. Enkele voorbeelden hier van zijn CAW-werkgebied Antwerpen dat van 37,49 VTE naar 30,93 VTE gaat en CAW-werkgebied Delta van 5,62 VTE naar 9,08 VTE
131
Hoofdstuk 4
Tabel 103 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (werkgebieden) CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden WestVlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
VTE algemeen onthaal 6,07 37,49 15,18 3,93 22,62 14,77 13,86 22,79 9,64
% VTE algemeen onthaal 2,98 18,42 7,46 1,93 11,12 7,26 6,81 11,20 4,74
5,29
2,60
6,61 3,01 5,31 11,20 7,98 5,62 4,43 2,08 5,67 203,49
3,25 1,48 2,61 5,50 3,92 2,76 2,18 1,02 2,79 100
Inwoners 07
% inwoners 07
Weging VTE *
164 922 930 155 308 650 189 638 592 954 278 160 276 612 820 272 356 571
2,70 15,20 5,05 3,10 9,69 4,55 4,52 13,41 5,83
5,49 30,93 10,28 6,31 19,72 9,26 9,20 27,29 11,86
231 954
3,79
7,71
2,20 3,53 3,38 6,76 3,78 4,46 3,14 2,47 2,43 100
4,48 7,18 6,88 13,76 7,69 9,08 6,39 5,03 4,94 203,49
134 832 215 709 206 508 413 844 231 262 273 121 192 282 151 326 148 668 6 117 440
* Weging VTE op basis van het bevolkingsaantal
De verdeling van de middelen op basis van het bevolkingsaantal over de verschillende zorgregio’s wordt zichtbaar gemaakt in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat er slechts 2 zorgregio’s zijn waar minder dan 1 VTE ingezet kan worden, namelijk Poperinge (0,78) en Diksmuide (0,84). Er zijn wel een heel aantal onthaalpunten waar er minder dan 2 VTE ingezet kunnen worden, namelijk 21. Uitschieters naar boven toe zijn zorgregio Antwerpen met 16,29 VTE, zorgregio Gent met 11,99 VTE en zorgregio Hasselt met 10,04 VTE Tabel 104 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (zorgregio’s) Inwoners 1 2
Blankenberge Brugge
3
Torhout
4
Knokke-Heist
5
Oostende
6
Veurne
% inwoners
Weging VTE *
33 249
0,54
200 029
3,27
1,10 6,65
41 357
0,68
1,38 1,14
34 132
0,56
122 655
2,01
4,09
59 299
0,97
1,97
7
Roeselare
126 815
2,07
4,21
8
Diksmuide
24 868
0,41
0,83
Izegem
42 543
0,70
1,42
10
Tielt
62 874
1,03
2,10
11
Ieper
67 078
1,10
2,24
12
Poperinge
23 347
0,38
0,77
13
Kortrijk
190 374
3,11
6,33
14
Menen
50 129
0,82
1,67
15
Waregem
67 129
1,10
2,24
16
Deinze
54 184
0,89
1,81
9
132
De ontwikkeling van de programmatie
Inwoners
% inwoners
Weging VTE *
356 637 176 229
5,83 2,88
11,86 5,86
Oudenaarde
58 393
0,95
1,93
Ronse
30 684
0,50
1,02
21
Lokeren
44 180
0,72
1,47
22
Zottegem
78 929
1,29
2,63
23
Wetteren
46 171
0,75
1,53
24
Aalst
148 976
2,44
4,97
25
Dendermonde
109 770
1,79
3,64
26
Geraardsbergen
31 543
0,52
1,06
27
Ninove
35 874
0,59
1,20
28
Aarschot
37 489
0,61
1,24
29
Leuven
279 639
4,57
9,30
30
Tienen
94 305
1,54
3,13
31
Diest
50 871
0,83
1,69
32
Hasselt
298 535
4,88
9,93
33
Neerpelt
71 060
1,16
2,36
34
Lommel
46 613
0,76
1,55
35
Bilzen
39 516
0,65
1,32
36
Tongeren
50 228
0,82
1,67
37
Sint-Truiden
70 009
1,14
2,32
38
Genk
88 348
1,44
2,93
39
Maasmechelen
80 351
1,31
2,67
40
Maaseik
35 977
0,59
1,20
41
Bree
39 635
0,65
1,32
42
Antwerpen
484 555
7,92
16,12
43
Schilde
175 801
2,87
5,84
44
Boom
139 496
2,28
4,64
45
Brasschaat
134 116
2,19
4,46
46
Mortsel
94 767
1,55
3,15
47
Mechelen
144 994
2,37
4,82
48
Lier
103 626
1,69
3,44
49
Kempen
160 365
2,62
5,33
50
Hoogstraten
29 752
0,49
1,00
51
Mol
62 304
1,02
2,08
52
Geel
106 493
1,74
3,54
53
Herentals
64 301
1,05
2,14
54
Sint-Niklaas
180 912
2,96
6,02
55
Beveren
45 771
0,75
1,53
56 57
Asse Vilvoorde
146 206
2,39
4,86
177 526
2,90
5,90
58
Halle
155 776
2,55
5,19
59
Tervuren
110 655
1,81
17 18
Gent Eeklo
19 20
Totaal
6 117 440
100
3,68 203,49
* Weging VTE op basis van het bevolkingsaantal
Spreiding op basis van de kwetsbaarheidindicatoren Onderstaande tabel geeft de kwetsbaarheidheidindicatoren voor het algemeen onthaal weer, namelijk: aantal leefloners, aantal langdurige werkzoekenden, aantal geboorten in kansarme gezinnen en aantal alleenstaande ouders
133
Hoofdstuk 4
Wat de totale kwetsbaarheid betreft, blijkt dat de werkgebieden Antwerpen, Limburg en Gent-Eeklo het meest kwetsbaar zijn (met respectievelijk 20,23%, 13,75% en 12,12% kwetsbare inwoners)
% ouders alleen 06
Aantal totale kwetsbaarheid *
2,58 19,61
63 1.586
1,39 35,01
2.239 16.147
2,64 19,06
5.157 41.508
2,51 20,23
Brugge
962
4,26
3.342
3,58
112
2,47
3.898
4,60
8.314
4,05
Dendermonde
488
2,16
2.675
2,87
66
1,46
2.419
2,86
5.648
2,75
4.253
18,83
10.777
11,55
576
12,72
9.252
10,92
24.858
12,12 3,80
Gent-Eeklo
% totale kwetsbaarheid
Aantal ouders alleen 06
2.405 18.303
% geboorten kansarme gezinnen 06
1,99 24,23
Aalst Antwerpen
Aantal geboorten kansarme gezinnen 06
Aantal langdurige WZUA 06
450 5.472
CAW-werkgebieden
Aantal leefloners 07
% leefloners 07
% langdurige WZUA 06
Tabel 105 Kwetsbaarheidsindicatoren voor het algemeen onthaal op het niveau van de werkgebieden
Kortrijk
896
3,97
3.294
3,53
168
3,71
3.439
4,06
7.797
Leuven
913
4,042
2.641
2,83
166
3,66
3.452
4,07
7.172
3,50
Limburg
1.740
7,70
15.595
16,71
621
13,71
10.245
12,09
28.201
13,75
Mechelen
1.309
5,80
5.420
5,81
227
5,01
4.791
5,66
11.747
5,73
Midden West-Vl.
537
2,38
2.345
2,51
104
2,30
2.370
2,80
5.356
2,61
Middenkust
740
3,28
2.311
2,48
93
2,05
2.425
2,86
5.569
2,71
Vilvoorde
634
2,81
2.592
2,78
88
1,94
3.407
4,02
6.721
3,28
Hageland
344
1,52
2.739
2,94
82
1,81
2.429
2,87
5.594
2,73
Kempen
884
3,91
6.678
7,16
149
3,29
4.738
5,59
12.449
6,07
1.043
4,62
3.371
3,61
143
3,16
3.140
3,71
7.697
3,75
Delta
720
3,19
2.860
3,06
47
1,04
3.676
4,34
7.303
3,56
Westhoek
423
1,87
2.183
2,34
100
2,21
2.262
2,67
4.968
2,42
Zenne en Zoniën
392
1,74
1.625
1,74
34
0,75
2.562
3,02
4.613
2,25
Zuid-Oost Vl.
386
1,71
2.156
2,31
105
2,32
1.823
2,15
4.470
Waasland
Totaal Vl. Gewest
22.586
100
93.312
100
4.530
100
84.714
100
205.142
* Totale kwetsbaarheid = aantal leefloners + aantal langdurige WZUA + aantal geboorten kansarme gezinnen + aantal ouders alleen
De onderstaande tabel geeft de spreiding van de middelen aan op basis van de totale kwetsbaarheid. Er wordt dus enkel rekening gehouden met kwetsbaarheidfactoren. De vergelijking tussen de eerste en de laatste kolom laat uitspraken toe over het verschil tussen de huidige situatie en de verdeling op basis van het theoretisch programmatiemodel.
134
2,18 100
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 106 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van de kwetsbaarheid (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE algemeen onthaal
% VTE algemeen onthaal
% leefloners 07
% langdurige WZUA 06
% geboorten kansarme gezinnen
% ouders alleen
% Totale kwetsbaarheid*
Weging VTE *
6,07
2,98
1,97
2,58
1,39
2,64
2,51
5,11
Antwerpen
37,49
18,42
25,32
19,61
35,01
19,06
20,23
41,17
Brugge
15,18
7,46
4,27
3,58
2,47
4,60
4,05
8,24
3,93
1,93
2,23
2,87
1,46
2,86
2,75
5,60
Gent-Eeklo
22,62
11,12
17,98
11,55
12,72
10,92
12,12
24,66
Kortrijk
14,77
7,26
4,15
3,53
3,71
4,06
3,80
7,73
Leuven
13,86
6,81
3,97
2,83
3,66
4,07
3,50
7,12
Limburg
22,79
11,20
7,63
16,71
13,71
12,09
13,75
27,98
Mechelen
9,64
4,74
5,74
5,81
5,01
5,66
5,73
11,66
Midden West-Vlaanderen
5,29
2,60
2,20
2,51
2,30
2,80
2,61
5,31
Middenkust
6,61
3,25
3,47
2,48
2,05
2,86
2,71
5,51
Vilvoorde
3,01
1,48
2,78
2,78
1,94
4,02
3,28
6,67
Hageland
5,31
2,61
1,51
2,94
1,81
2,87
2,73
5,56
Kempen
11,20
5,50
3,88
7,16
3,29
5,59
6,07
12,35
Waasland Delta
7,98 5,62
3,92 2,76
4,35 3,16
3,61 3,06
3,16 1,04
3,71 4,34
3,75 3,56
7,63 7,24
Westhoek
4,43
2,18
1,97
2,34
2,21
2,67
2,42
4,92
Zenne en Zoniën
2,08
1,02
1,72
1,74
0,75
3,02
2,25
4,58
Zuid-Oost Vlaanderen
5,67
2,79
1,69
2,31
2,32
2,15
2,18
Totaal Vlaams Gewest
203,49
Aalst
Dendermonde
100
100
100
100
100
4,44
100
203,49
* Weging VTE op basis van de kwetsbaarheidfactoren
In de volgende tabel wordt de verdeling op basis van de kwetsbaarheidindicatoren weergegeven voor de zorgregio’s Belangrijke vaststelling hier is dat wanneer de middelen verdeeld worden op basis van de kwetsbaarheid, dat er dan wat meer zorgregio’s ontstaan die minder dan 1 VTE ontvangen dan wanneer de middelen verdeeld worden op basis van het bevolkingsaantal. Wanneer de middelen verdeeld worden op basis van kwetsbaarheid zijn er 6 zorgregio’s met minder dan 1 VTE (in tegenstelling met 2 wanneer ze verdeeld worden op basis van de bevolking). Dit wil zeggen dat de middelen wat meer opgezogen worden door de meest kwetsbare gebieden. Bijvoorbeeld zorgregio Antwerpen ontvangt 29,69 VTE wanneer de middelen verdeeld worden op basis van kwetsbaarheid en 16,12 VTE wanneer de middelen verdeeld worden op basis van bevolkingsaantal.
135
Hoofdstuk 4
Tabel 107 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van de kwetsbaarheid (zorgregio’s) % alleenstaande ouders
% leefloners % langduri07 ge WZUA 07
% geboorten kansarme
Aantal totale kwetsbaarheid
% totale kwetsbaarheid
Weging VTE *
1
Blankenberge
0,61
0,84
0,60
0,38
1 170
0,63
2
Brugge
2,98
2,67
2,15
1,28
4 773
2,57
5,23
3
Torhout
0,57
0,37
0,50
0,57
962
0,52
1,06
4
Knokke-Heist
0,53
0,37
0,39
0,24
835
0,45
0,92
5
Oostende
2,67
3,19
2,18
1,96
4 682
2,52
5,13
6
Veurne
0,95
0,77
0,81
0,44
1 603
0,86
1,75
7
Roeselare
1,55
1,71
1,23
1,19
2 659
1,43
2,91
8
Diksmuide
0,29
0,22
0,22
0,09
0,25
0,51
466
1,28
9
Izegem
0,55
0,55
0,56
0,29
1 015
0,55
1,12
10
Tielt
0,68
0,22
0,61
0,68
1 107
0,60
1,22
11
Ieper
0,88
0,67
0,84
1,06
1 562
0,84
1,71
12
Poperinge
0,28
0,06
0,27
0,18
0,25
0,51
13
Kortrijk
2,78
2,94
2,55
1,99
4 991
2,69
5,47
14
Menen
0,91
0,92
0,83
2,10
1 688
0,91
1,85
15
Waregem
0,76
0,24
0,85
0,29
1 336
0,72
1,47
16
Deinze
0,74
0,19
0,61
0,29
1 130
0,61
1,24
17
Gent
7,46
16,70
7,95
10,35
16 417
8,85
18,01
18
Eeklo
2,64
1,92
2,58
1,99
4 662
2,51
5,11
19
Oudenaarde
0,66
0,40
0,68
0,40
1 169
0,63
1,28
20
Ronse
0,59
0,71
0,81
1,52
1 324
0,71
1,44
21
Lokeren
0,70
0,70
0,83
1,39
1 421
0,77
1,57
22
Zottegem
1,02
0,38
1,10
0,15
1 762
0,95
1,93
23
Wetteren
0,72
0,53
0,63
0,20
1 201
0,65
1,32
24
Aalst
2,50
2,10
2,51
1,41
4 503
2,43
4,94
25
Dendermonde
1,69
1,07
1,70
1,10
2 976
1,60
3,26
26
Geraardsbergen
0,56
0,49
0,58
0,33
1 023
0,55
1,12
27
Ninove
0,58
0,60
0,60
0,11
1 076
0,58
1,18
28
Aarschot
0,52
0,20
0,56
0,26
0,49
1,00
29
Leuven
3,95
3,98
2,84
3,49
6 499
3,50
7,12
30
Tienen
1,44
0,93
1,31
1,24
2 459
1,33
2,71
31
Diest
0,67
0,26
0,77
0,20
1 209
0,65
1,32
32
Hasselt
4,75
2,90
5,53
5,61
9 006
4,85
9,87
33
Neerpelt
0,81
0,57
1,07
0,66
1 634
0,88
1,79
34
Lommel
0,65
0,40
0,77
0,73
1 239
0,67
1,36
35
Bilzen
0,62
0,35
0,68
0,26
1 119
0,60
1,22
36
Tongeren
0,79
0,45
0,99
0,75
1 537
0,83
1,69
37
Sint-Truiden
1,08
0,89
1,30
1,70
2 147
1,16
2,36
38
Genk
1,32
0,77
2,20
2,69
3 035
1,64
3,34
39
Maasmechelen
1,15
0,85
1,77
0,84
2 510
1,35
2,75
40
Maaseik
0,44
0,36
0,54
0,31
871
0,47
0,96
41
Bree
888
42
Antwerpen
43 44
459
908
0,48
0,16
0,59
0,15
0,48
0,98
12,31
20,03
14,49
31,92
27 076
14,59
29,69
Schilde
2,58
1,16
2,20
1,66
4 145
2,23
4,54
Boom
2,20
1,72
1,63
0,93
3 495
1,88
3,83
45
Brasschaat
2,03
1,66
1,69
0,88
3 374
1,82
3,70
46
Mortsel
1,54
0,93
1,11
0,42
2 346
1,26
2,56
47
Mechelen
2,35
3,52
2,50
3,58
4 789
2,58
5,25
48
Lier
1,57
0,96
1,84
0,60
2 936
1,58
3,22
49
Kempen
2,26
1,46
3,03
1,90
4 561
2,46
5,01
136
De ontwikkeling van de programmatie
% % leefloners % langdurialleenstaande 07 ge WZUA 07 ouders 0,30 0,24 0,33
% geboorten kansarme 0,11
Aantal totale kwetsbaarheid 556
% totale kwetsbaarheid 0,30
Weging VTE * 0,61
50
Hoogstraten
51
Mol
0,82
0,41
1,12
0,38
1 637
0,88
1,79
52
Geel
1,42
1,34
1,94
0,46
2 958
1,59
3,24
53
Herentals
0,92
0,50
1,11
0,49
1 737
0,94
1,91
54
Sint-Niklaas
2,81
3,50
2,87
1,66
5 360
2,89
5,88
55
Beveren
0,72
1,01
0,66
0,35
1 341
0,72
1,47
56
Asse
2,53
1,97
1,75
0,64
3 909
2,11
4,29
57
Vilvoorde
3,15
2,08
2,40
1,46
4 967
2,68
5,45
58
Halle
2,89
1,62
1,82
0,66
4 179
2,25
4,58
59
Tervuren
2,07
1,28
1,41
1,04
3 127
1,69
3,44
Totaal
100
100
100
100
185 526
100
203,49
* Weging VTE op basis van de kwetsbaarheidindicatoren
Spreiding op basis van het bevolkingsaantal en kwetsbaarheid Een derde mogelijkheid voor de verdeling van de middelen, is om zowel het bevolkingsaantal als de kwetsbaarheidindicatoren te laten meetellen. Hiervoor kunnen verschillende verhoudingen gehanteerd worden, bijvoorbeeld 50% bevolking-50% kwetsbaarheid, 25% bevolking-75% kwetsbaarheid of 75% bevolking-25% kwetsbaarheid. In wat volgt, worden deze mogelijkheden weergegeven In onderstaande tabel wordt opnieuw een samengestelde index weergegeven waar in zowel de kwetsbaarheid als de bevolkingsgrootte worden meegenomen. Dit is de kolom ‘samengestelde index’. In deze tabel wordt er een gelijk gewicht toegekend aan de bevolkingsgrootte en de kwetsbaarheid. Deze kolom geeft dus een aanduiding over hoe de middelen gespreid zouden kunnen worden wanneer er voor 50% rekening gehouden wordt met de bevolkingsgrootte en voor 50% met de kwetsbaarheid van het werkgebied. Op basis van de samengestelde maat worden de VTE opnieuw gewogen. Het resultaat hiervan wordt weergegeven in de laatste kolom. Bij de vergelijking tussen de kolom ‘VTE algemeen onthaal’ en ‘Weging VTE’ valt vooral werkgebied Limburg op. Wanneer de middelen op basis van de samengestelde index gespreid worden, gaat werkgebied Limburg van 22,79 VTE naar 27,63 VTE. Verder stijgt het aantal VTE ook aanzienlijk in de werkgebieden Vilvoorde, Dendermonde, Mechelen, Delta en Zenne en Zoniën
137
Hoofdstuk 4
Tabel 108 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (50%) en de kwetsbaarheid (50%) (werkgebieden) VTE algemeen onthaal
% VTE algemeen onthaal
% Totale kwetsbaarheid
% inwoners 07
Samengestelde index*
Weging VTE **
Antwerpen
6,07 37,49
2,98 18,42
2,51 20,23
2,70 15,20
2,61 17,72
5,31 36,06
Brugge
15,18
7,46
4,05
5,05
4,55
9,26
3,93
1,93
2,75
3,10
2,93
5,96
Gent-Eeklo
22,62
11,12
12,12
9,69
10,91
22,20
Kortrijk
14,77
7,26
3,80
4,55
4,18
8,51
Leuven
13,86
6,81
3,50
4,52
4,01
8,16
Limburg
22,79
11,20
13,75
13,41
13,58
27,63
Mechelen
9,64
4,74
5,73
5,83
5,78
11,76
Midden West-Vlaanderen
5,29
2,60
2,61
3,79
3,20
6,51
Middenkust
6,61
3,25
2,71
2,20
2,46
5,01
Vilvoorde
3,01
1,48
3,28
3,53
3,41
6,94
Hageland
5,31
2,61
2,73
3,38
3,06
6,23
Kempen
11,20
5,50
6,07
6,76
6,42
13,06
Waasland
7,98
3,92
3,75
3,78
3,77
7,67
Delta
5,62
2,76
3,56
4,46
4,01
8,16
Westhoek
4,43
2,18
2,42
3,14
2,78
5,66
Zenne en Zoniën
2,08
1,02
2,25
2,47
2,36
4,80
Zuid-Oost Vlaanderen
5,67
2,79
2,18
2,43
2,31
Totaal Vlaams Gewest
203,49
CAW-werkgebieden Aalst
Dendermonde
100
100
100
100
4,70 203,49
* Samengestelde index = (% bevolking * 0,5) + (% totale kwetsbaarheid * 0,5) ** Weging VTE op basis van de samengestelde index
In onderstaande tabel wordt de samengestelde index bepaald waarbij de kwetsbaarheidindicatoren voor 75% doorwegen en de bevolking voor 25%. Tabel 109 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (25%) en de kwetsbaarheid (75%) (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE algemeen onthaal
% VTE algemeen onthaal
% Totale kwetsbaarheid
% inwoners 07
Samengestelde index*
Weging VTE **
6,07
2,98
2,51
2,70
2,56
5,21
Antwerpen
37,49
18,42
20,23
15,20
18,97
38,60
Brugge
15,18
7,46
4,05
5,05
4,30
8,75
3,93
1,93
2,75
3,10
2,84
5,78
Gent-Eeklo
22,62
11,12
12,12
9,69
11,51
23,42
Kortrijk
14,77
7,26
3,80
4,55
3,99
8,12
Leuven
13,86
6,81
3,50
4,52
3,76
7,65
Limburg Mechelen
22,79
11,20
13,75
13,41
13,67
27,82
Aalst
Dendermonde
9,64
4,74
5,73
5,83
5,76
11,72
Midden WestVlaanderen
5,29
2,60
2,61
3,79
2,91
5,92
Middenkust
6,61
3,25
2,71
2,20
2,58
5,25
Vilvoorde
3,01
1,48
3,28
3,53
3,34
6,80
Hageland
5,31
2,61
2,73
3,38
2,89
5,88
Kempen
11,20
5,50
6,07
6,76
6,24
12,70
Waasland
7,98
3,92
3,75
3,78
3,76
7,65
Delta
5,62
2,76
3,56
4,46
3,79
7,71
Westhoek
4,43
2,18
2,42
3,14
2,60
5,29
Zenne en Zoniën
2,08
1,02
2,25
2,47
2,31
4,70
Zuid-Oost Vlaanderen
5,67
2,79
2,18
2,43
2,24
Totaal Vlaams Gewest
203,49
138
100
100
100
100
4,56 203,49
De ontwikkeling van de programmatie
Ten slotte, wordt in onderstaande tabel de samengestelde index bepaald waarbij de kwetsbaarheidindicatoren voor 25% doorwegen en de bevolking voor 75%. Op basis van deze samengestelde maat wordt het aantal VTE opnieuw gewogen. Tabel 110 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (75%) en de kwetsbaarheid (25%) (werkgebieden) CAW-werkgebieden
VTE algemeen onthaal
% VTE algemeen onthaal
% Totale kwetsbaarheid
% inwoners 07
Samengestelde index*
Weging VTE **
Antwerpen
6,07 37,49
2,98 18,42
2,51 20,23
2,70 15,20
2,65 16,46
5,39 33,49
Brugge
15,18
7,46
4,05
5,05
4,80
9,77
3,93
1,93
2,75
3,10
3,01
6,13
Gent-Eeklo
22,62
11,12
12,12
9,69
10,30
20,96
Kortrijk
14,77
7,26
3,80
4,55
4,36
8,87
Leuven
13,86
6,81
3,50
4,52
4,27
8,69
Limburg
22,79
11,20
13,75
13,41
13,50
27,47
Mechelen
9,64
4,74
5,73
5,83
5,81
11,82
Midden West-Vlaanderen
5,29
2,60
2,61
3,79
3,50
7,12
Middenkust
6,61
3,25
2,71
2,20
2,33
4,74
Vilvoorde
3,01
1,48
3,28
3,53
3,47
7,06
Hageland
5,31
2,61
2,73
3,38
3,22
6,55
Kempen
11,20
5,50
6,07
6,76
6,59
13,41
Waasland
7,98
3,92
3,75
3,78
3,77
7,67
Delta
5,62
2,76
3,56
4,46
4,24
8,63
Westhoek
4,43
2,18
2,42
3,14
2,96
6,02
Zenne en Zoniën
2,08
1,02
2,25
2,47
2,42
4,92
Zuid-Oost Vlaanderen
5,67
2,79
2,18
2,43
2,37
Totaal Vlaams Gewest
203,49
Aalst
Dendermonde
100
100
100
100
4,82 203,49
* Samengestelde index = (% bevolking * 0,75) + (% totale kwetsbaarheid * 0,25) ** Weging op basis van de samengestelde index
De volgende stap is de toewijzing van de VTE per kleinstedelijke zorgregio te berekenen. De spreiding op basis van de combinatie van bevolkingsaantal en kwetsbaarheid in de kleinstedelijke zorgregio’s wordt weergegeven in de volgende tabellen Tabel 111 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (50%) en de kwetsbaarheid (50%) (zorgregio’s) % inwoners
% totale kwetsbaarheid
Samengestelde index*
Weging VTE **
Blankenberge Brugge
0,54 3,27
0,63 2,57
0,59 2,92
1,20 5,94
3
Torhout
0,68
0,52
0,60
1,22
4
Knokke-Heist
0,56
0,45
0,51
1,04
5
Oostende
2,01
2,52
2,27
4,62
6
Veurne
0,97
0,86
0,92
1,87
7
Roeselare
2,07
1,43
1,75
3,56
8
Diksmuide
0,41
0,25
0,33
0,67
9
Izegem
0,70
0,55
0,63
1,28
10
Tielt
1,03
0,60
0,82
1,67
11
Ieper
1,10
0,84
0,97
1,97
12
Poperinge
0,38
0,25
0,32
0,65
13
Kortrijk
3,11
2,69
2,90
5,90
14
Menen
0,82
0,91
0,87
1,77
1 2
139
Hoofdstuk 4
% inwoners
% totale kwetsbaarheid
Samengestelde index*
Weging VTE **
Waregem Deinze
1,10 0,89
0,72 0,61
0,91 0,75
1,85 1,53
17
Gent
5,83
8,85
7,34
14,94
18
Eeklo
2,88
2,51
2,70
5,49
19
Oudenaarde
0,95
0,63
0,79
1,61
20
Ronse
0,50
0,71
0,61
1,24
21
Lokeren
0,72
0,77
0,75
1,53
22
Zottegem
1,29
0,95
1,12
2,28
23
Wetteren
0,75
0,65
0,70
1,42
24
Aalst
2,44
2,43
2,44
4,97
25
Dendermonde
1,79
1,60
1,70
3,46
26
Geraardsbergen
0,52
0,55
0,54
1,10
27
Ninove
0,59
0,58
0,59
1,20
28
Aarschot
0,61
0,49
0,55
1,12
29
Leuven
4,57
3,50
4,04
8,22
30
Tienen
1,54
1,33
1,44
2,93
31
Diest
0,83
0,65
0,74
1,51
32
Hasselt
4,88
4,85
4,87
9,91
33
Neerpelt
1,16
0,88
1,02
2,08
34
Lommel
0,76
0,67
0,72
1,47
35
Bilzen
0,65
0,60
0,63
1,28
36
Tongeren
0,82
0,83
0,83
1,69
37
Sint-Truiden
1,14
1,16
1,15
2,34
38
Genk
1,44
1,64
1,54
3,13
39
Maasmechelen
1,31
1,35
1,33
2,71
40
Maaseik
0,59
0,47
0,53
1,08
41
Bree
0,65
0,48
0,57
1,16
42
Antwerpen
7,92
14,59
11,26
22,91
43
Schilde
2,87
2,23
2,55
5,19
44
Boom
2,28
1,88
2,08
4,23
45
Brasschaat
2,19
1,82
2,01
4,09
46
Mortsel
1,55
1,26
1,41
2,87
47
Mechelen
2,37
2,58
2,48
5,05
48
Lier
1,69
1,58
1,64
3,34
49
Kempen
2,62
2,46
2,54
5,17
50
Hoogstraten
0,49
0,30
0,40
0,81
51
Mol
1,02
0,88
0,95
1,93
52
Geel
1,74
1,59
1,67
3,40
53
Herentals
1,05
0,94
1,00
2,03
54
Sint-Niklaas
2,96
2,89
2,93
5,96
55
Beveren
0,75
0,72
0,74
1,51
56
Asse
2,39
2,11
2,25
4,58
57
Vilvoorde
2,90
2,68
2,79
5,68
58
Halle
2,55
2,25
2,40
4,88
59
Tervuren
1,81
1,69
1,75
15 16
Totaal
100
100
100
* Samengestelde index == (% bevolking * 0,5) + (% totale kwetsbaarheid * 0,5) ** weging VTE op basis van de samengestelde index
140
3,56 203,49
De ontwikkeling van de programmatie
Tabel 112 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (25%) en de kwetsbaarheid (75%) (zorgregio’s) % inwoners
% totale kwetsbaarheid
Samengestelde index *
Weging VTE **
1
Blankenberge
2
Brugge
0,54 3,27
0,63 2,57
0,61 2,75
1,24 5,60
3
Torhout
0,68
0,52
0,56
1,14
4
Knokke-Heist
0,56
0,45
0,48
0,98
5
Oostende
2,01
2,52
2,39
4,86
6
Veurne
0,97
0,86
0,89
1,81
7
Roeselare
2,07
1,43
1,59
3,24
8
Diksmuide
0,41
0,25
0,29
0,59
9
Izegem
0,70
0,55
0,59
1,20
10
Tielt
1,03
0,60
0,71
1,44
11
Ieper
1,10
0,84
0,91
1,85
12
Poperinge
0,38
0,25
0,28
0,57
13
Kortrijk
3,11
2,69
2,80
5,70
14
Menen
0,82
0,91
0,89
1,81
15
Waregem
1,10
0,72
0,82
1,67
16
Deinze
0,89
0,61
0,68
1,38
17
Gent
5,83
8,85
8,10
16,48
18
Eeklo
2,88
2,51
2,60
5,29
19
Oudenaarde
0,95
0,63
0,71
1,44
20
Ronse
0,50
0,71
0,66
1,34
21
Lokeren
0,72
0,77
0,76
1,55
22
Zottegem
1,29
0,95
1,04
2,12
23
Wetteren
0,75
0,65
0,68
1,38
24
Aalst
2,44
2,43
2,43
4,94
25
Dendermonde
1,79
1,60
1,65
3,36
26
Geraardsbergen
0,52
0,55
0,54
1,10
27
Ninove
0,59
0,58
0,58
1,18
28
Aarschot
0,61
0,49
0,52
1,06
29
Leuven
4,57
3,50
3,77
7,67
30
Tienen
1,54
1,33
1,38
2,81
31
Diest
0,83
0,65
0,70
1,42
32
Hasselt
4,88
4,85
4,86
9,89
33
Neerpelt
1,16
0,88
0,95
1,93
34
Lommel
0,76
0,67
0,69
1,40
35
Bilzen
0,65
0,60
0,61
1,24
36
Tongeren
0,82
0,83
0,83
1,69
37
Sint-Truiden
38
Genk
1,14 1,44
1,16 1,64
1,16 1,59
2,36 3,24
39
Maasmechelen
1,31
1,35
1,34
2,73
40
Maaseik
0,59
0,47
0,50
1,02
41
Bree
0,65
0,48
0,52
1,06
42
Antwerpen
7,92
14,59
12,92
26,29
43
Schilde
2,87
2,23
2,39
4,86
44
Boom
2,28
1,88
1,98
4,03
45
Brasschaat
2,19
1,82
1,91
3,89
46
Mortsel
1,55
1,26
1,33
2,71
47
Mechelen
2,37
2,58
2,53
5,15
48
Lier
1,69
1,58
1,61
3,28
49
Kempen
2,62
2,46
2,50
5,09
50
Hoogstraten
0,49
0,30
0,35
0,71
51
Mol
1,02
0,88
0,92
1,87
141
Hoofdstuk 4
% inwoners
% totale kwetsbaarheid
Samengestelde index *
Weging VTE **
52 53
Geel Herentals
1,74 1,05
1,59 0,94
1,63 0,97
3,32 1,97
54
Sint-Niklaas
2,96
2,89
2,91
5,92
55
Beveren
0,75
0,72
0,73
1,49
56
Asse
2,39
2,11
2,18
4,44
57
Vilvoorde
2,90
2,68
2,74
5,58
58
Halle
2,55
2,25
2,33
4,74
59
Tervuren
1,81
1,69
1,72
Totaal
100
100
3,50
100
* Samengestelde index == (% bevolking * 0,25) + (% totale kwetsbaarheid * 0,75) basis van de samengestelde index
203,49
** weging VTE op
Tabel 113 Weging van de middelen voor het algemeen onthaal op basis van het bevolkingsaantal (75%) en de kwetsbaarheid (25%) (zorgregio’s) % inwoners
% totale kwetsbaarheid
Samengestelde index *
Weging VTE **
1
Blankenberge
0,54
0,63
0,56
1,14
2
Brugge
3,27
2,57
3,10
6,31
3
Torhout
0,68
0,52
0,64
1,30
4 5
Knokke-Heist Oostende
0,56 2,01
0,45 2,52
0,53 2,14
1,08 4,35
6
Veurne
0,97
0,86
0,94
1,91
7
Roeselare
2,07
1,43
1,91
3,89
8
Diksmuide
0,41
0,25
0,37
0,75
9
Izegem
0,70
0,55
0,66
1,34
10
Tielt
1,03
0,60
0,92
1,87
11
Ieper
1,10
0,84
1,04
2,12
12
Poperinge
0,38
0,25
0,35
0,71
13
Kortrijk
3,11
2,69
3,01
6,13
14
Menen
0,82
0,91
0,84
1,71
15
Waregem
1,10
0,72
1,01
2,06
16
Deinze
0,89
0,61
0,82
1,67
17
Gent
5,83
8,85
6,59
13,41
18
Eeklo
2,88
2,51
2,79
5,68
19
Oudenaarde
0,95
0,63
0,87
1,77
20
Ronse
0,50
0,71
0,55
1,12
21
Lokeren
0,72
0,77
0,73
1,49
22
Zottegem
1,29
0,95
1,21
2,46
23
Wetteren
0,75
0,65
0,73
1,49
24
Aalst
2,44
2,43
2,44
4,97
25
Dendermonde
1,79
1,60
1,74
3,54
26
Geraardsbergen
0,52
0,55
0,53
1,08
27
Ninove
0,59
0,58
0,59
1,20
28
Aarschot
0,61
0,49
0,58
1,18
29
Leuven
4,57
3,50
4,30
8,75
30
Tienen
1,54
1,33
1,49
3,03
31
Diest
0,83
0,65
0,79
1,61
32
Hasselt
4,88
4,85
4,87
9,91
33
Neerpelt
1,16
0,88
1,09
2,22
34
Lommel
0,76
0,67
0,74
1,51
35
Bilzen
0,65
0,60
0,64
1,30
36
Tongeren
0,82
0,83
0,82
1,67
37
Sint-Truiden
1,14
1,16
1,15
2,34
142
De ontwikkeling van de programmatie
% inwoners
% totale kwetsbaarheid
Samengestelde index *
Weging VTE **
38 39
Genk Maasmechelen
1,44 1,31
1,64 1,35
1,49 1,32
3,03 2,69
40
Maaseik
0,59
0,47
0,56
1,14
41
Bree
0,65
0,48
0,61
1,24
42
Antwerpen
7,92
14,59
9,59
19,51
43
Schilde
2,87
2,23
2,71
5,51
44
Boom
2,28
1,88
2,18
4,44
45
Brasschaat
2,19
1,82
2,10
4,27
46
Mortsel
1,55
1,26
1,48
3,01
47
Mechelen
2,37
2,58
2,42
4,92
48
Lier
1,69
1,58
1,66
3,38
49
Kempen
2,62
2,46
2,58
5,25
50
Hoogstraten
0,49
0,30
0,44
0,90
51
Mol
1,02
0,88
0,99
2,01
52
Geel
1,74
1,59
1,70
3,46
53
Herentals
1,05
0,94
1,02
2,08
54
Sint-Niklaas
2,96
2,89
2,94
5,98
55
Beveren
0,75
0,72
0,74
1,51
56
Asse
2,39
2,11
2,32
4,72
57
Vilvoorde
2,90
2,68
2,85
5,80
58
Halle
2,55
2,25
2,48
5,05
59
Tervuren
1,81
1,69
1,78
Totaal
100
100
100
3,62 203,49
** Samengestelde index == (% bevolking * 0,75) + (% totale kwetsbaarheid * 0,25) ** weging VTE op basis van de samengestelde index
2.7
Programmatie begeleiding
De begeleiding door het CAW kan opgedeeld worden in drie grote clusters. Het CAW biedt psychosociale begeleiding met betrekking tot: -
Problemen in de persoonlijke levenssfeer
-
Problemen ten gevolge van armoede en thuisloosheid
-
Forensische problemen (JWW, slachtofferhulp, bezoekruimtes, HSD)
Aangezien de laatste cluster reeds aan bod komt in 2 4, blijven nu enkel nog de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ over. Een volgende stap in de programmatie is de verdeling van de middelen voor begeleiding over deze clusters. Het eindadvies van de Gemengde Commissie vermeldt dat het CAW-aanbod inzake psychosociale begeleiding in principe open staat voor iedereen, maar dat het prioritair ingezet dient te worden voor de meest kwetsbaren. Op basis hiervan wordt beslist om de programmatie van deze cluster volledig op kwetsbaarheidindicatoren te baseren. Daarnaast staat er niet aangegeven op welk niveau deze taken best geprogrammeerd kunnen worden. Daarom wordt er voor geopteerd om ze op het niveau van de werkgebieden te programme-
143
Hoofdstuk 4
ren. Deze keuze heeft voor- en nadelen. Hierop wordt dieper ingegaan bij de nuanceringen bij het programmatiemodel. De verdeling van de middelen tussen deze clusters blijkt echter moeilijk realiseerbaar op basis van de huidige registratiegegevens. Uit de analyse van de foto van de sector blijkt dat het niet mogelijk is om de verdeling op basis van deze gegevens te maken. Het aantal VTE dat ingezet wordt in de cluster ‘armoede en thuisloosheid’ kan er wel uit afgeleid worden. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel. In 2005 werden er 481,87 VTE ingezet in de cluster ‘armoede en thuisloosheid’. Tabel 114 Ingezette VTE in ‘ambulante hulp’ en ‘armoede en thuisloosheid’ (foto) Foto ambulante hulp en thuislozenhulp (2005) Ambulante hulp
Armoede en thuisloosheid*
Werkgebied
VTE
VTE
Antwerpen
129,71
102,32
Mechelen
28,65
11,7
Kempen
59,18
23,9
Limburg
62,43
76,22
Gent-Eeklo
57,65
64,47
Dendermonde
23,64
13,05
Aalst
12,88
15,15
Waasland
13,69
23,7
Z-O-Vlaanderen
17,66
15,34
Delta
29,88
0,5
Hageland
11,01
8,87
Leuven
36,94
28,27
7,14
1,05
Vilvoorde Zenne en Zoniën
8,4
0
Brugge
58,39
27,33
Westhoek
16,39
5,49
Kortrijk
42,05
36,45
Middenkust
20,42
21,7
M-W-Vlaanderen
16,43
6,36
652,54
481,87
Totaal
* Armoede en thuisloosheid = mobiel onthaal voor kansarmen en thuislozen + ambulant onthaal voor kansarmen en thuislozen + semiresidentiële hulp + residentiële hulp
Het aantal VTE dat ingezet werd in de cluster ‘persoonlijke levenssfeer’ valt echter niet af te leiden uit de foto. De VTE voor ‘ambulante hulp’ worden namelijk zowel ingezet in het onthaal als in de begeleiding en kunnen niet van elkaar los getrokken worden. In wat volgt, worden twee mogelijke modellen voorgesteld voor hoe het programmatiemodel verder uitgebouwd kan worden met betrekking tot deze clusters.
144
De ontwikkeling van de programmatie
2.7.1
Model 1
Een eerste mogelijkheid voor de verdere opbouw van het programmatiemodel is om de verdeling tussen ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ aan te houden ondanks het feit dat we ons voor deze verdeling niet kunnen baseren op cijfergegevens. In onderstaande tabel wordt deze verdeling visueel voorgesteld. Het aantal middelen voor de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ is echter niet bekend aangezien deze verdeling een beleidskeuze is waarbij de meeste middelen ingezet zullen worden op de problematieken waarop dat moment het meeste belang aan gehecht wordt. Aangezien de verdeling van de middelen nog niet gemaakt kan worden, zal de programmatie van de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ in wat volgt ook niet volledig uitgewerkt kunnen worden. Tabel 115 Verdeling van de middelen tussen de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
VTE Begeleiding 14,45 91,27 36,57 9,46 54,51 36,11 33,62 55,55 23,25 12,89 15,73 7,37 12,61 27,20 19,41 13,53 10,80 5,10 13,67 493,08
VTE persoonlijke levenssfeer ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
VTE armoede en thuisloosheid ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
Persoonlijke levenssfeer Aangezien problemen in de persoonlijke levenssfeer zowel problemen in relaties als problemen in het gezin als persoonlijke problemen betreffen, wordt getracht om voor al deze domeinen een kwetsbaarheidindicator op te nemen. Wat de problemen in relaties betreft, kunnen zowel ‘het aantal echtscheidingen’ als ‘het aantal alleenstaande ouders’ opgenomen worden. Deze werden ook voor de programmatie van het jongerenonthaal en/of het algemeen onthaal opgenomen. Wat de problemen in het gezin betreft, kan de prevalentie van intrafamiliaal geweld een goede indicator zijn. Er zijn in de politiestatistieken wel gegevens tot op het gemeentelijk niveau over intrafamiliaal geweld, maar hier gaat het enkel om geregistreerde feiten. Wat de persoonlijke problemen betreft, wordt gedacht aan het gebruik van een maat voor (psychische) gezondheid. In de microcensus van 2006 zijn ech-
145
Hoofdstuk 4
ter geen gezondheidsgegevens opgenomen. In de Census of de socio-economische enquête van 2001 zijn deze gegevens wel beschikbaar en dit tot op het niveau van de gemeente, maar omdat deze gegevens onvoldoende recent zijn worden ze ook niet opgenomen Bijgevolg kunnen enkel de twee kwetsbaarheidindicatoren in verband met problemen in relaties opgenomen worden, namelijk ‘het aantal echtscheidingen’ en ‘het aantal alleenstaande ouders’. Deze worden in onderstaande tabel weergegeven. In de laatste kolommen wordt het aantal en het percentage kwetsbaarheid weergegeven. Dit is bepaald op basis van een gewogen gemiddelde dat rekening houdt met de aantallen Tabel 116 Kwetsbaarheidindicatoren voor de cluster ‘persoonlijke levenssfeer’ CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vl. Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaand. Totaal Vl. Gewest
Aantal alleenstaande ouders 2.239 16.147 3.898 2.419 9.252 3.439 3.452 10.245 4.791 2.370 2.425 3.407 2.429 4.738 3.140 3.676 2.262 2.562 1.823 84.714
% alleenstaande ouders 2,64 19,06 4,60 2,86 10,92 4,06 4,07 12,09 5,66 2,80 2,86 4,02 2,87 5,59 3,71 4,34 2,67 3,02 2,15 100
Aantal echtscheidingen 489 2.279 823 531 1.611 774 607 2.081 855 601 393 462 539 1.024 583 642 459 289 348 15.390
% echtscheidingen 05 3,18 14,81 5,35 3,45 10,47 5,03 3,94 13,52 5,56 3,91 2,55 3,00 3,50 6,65 3,79 4,17 2,98 1,88 2,26 100
* aantal kwetsbaarheid = aantal alleenstaande ouders + aantal echtscheidingen
146
aantal kwetsbaarheid* 2.728 18.426 4.721 2.950 10.863 4.213 4.059 12.326 5.646 2.971 2.818 3.869 2.968 5.762 3.723 4.318 2.721 2.851 2.171 100.104
% kwetsbaarheid 2,73 18,41 4,72 2,95 10,85 4,21 4,05 12,31 5,64 2,97 2,82 3,86 2,96 5,76 3,72 4,31 2,72 2,85 2,17 100
De ontwikkeling van de programmatie
In onderstaande tabel wordt een weging gemaakt van de VTE wanneer die verdeeld zouden worden op basis van de kwetsbaarheid. Tabel 117 Weging van de middelen voor de cluster ‘persoonlijke levenssfeer’ op basis van de kwetsbaarheidindicatoren CAW-werkgebieden
VTE persoonlijke levenssfeer
Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
% kwetsbaarheid 2,73 18,41 4,72 2,95 10,85 4,21 4,05 12,31 5,64 2,97 2,82 3,86 2,96 5,76 3,72 4,31 2,72 2,85 2,17 100
Weging VTE ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
Armoede en thuisloosheid Binnen de hulp voor ‘armoede en thuisloosheid’ kan er een onderscheid gemaakt worden tussen residentiële hulpverlening en andere hulpverleningsvormen zoals begeleid wonen, straathoekwerk, inloopcentra. Thuisloosheid is echter een complex probleem dat een meer integrale aanpak vereist die aandacht heeft voor de preventie, de opvang bij acute thuisloosheid, de doorstroming naar begeleid wonen en de uitstroom naar zelfstandig wonen. De componenten van deze ruimere strategie worden in een afzonderlijk hoofdstuk van dit rapport toegelicht. Wel willen we al kijken naar de spreiding van het huidig residentiële opvang, met die beperking dat dit slechts één component vormt van de hulpverlening in geval van armoede en thuisloosheid. In het afzonderlijke hoofdstuk worden een aantal wetenschappelijk onderbouwde argumenten uit het buitenland aangedragen om aan te geven dat de programmatie beperken tot het programmeren van de residentiële opvang geen goed idee is. Uit bovenstaande tabel in verband met de foto van 2005 bleek al dat de VTE voor ‘armoede en thuisloosheid’ ongelijk gespreid zijn over de werkgebieden. In de onderstaande tabel wordt de verdeling van de bedden voor algemene residentiële opvang over de werkgebieden weergegeven, namelijk de opvang voor mannen, de opvang voor vrouwen, de gemengde opvang en de opvang voor jongeren. Ook uit deze tabel blijkt dat de algemene residentiële opvang erg ongelijk gespreid is over Vlaanderen. Wat het totaal aantal bedden betreft, gaat het percentage van 0% tot 24,59%. Opvallend zijn de werkgebieden waar he147
Hoofdstuk 4
lemaal geen algemene residentiële opvang aanwezig is, namelijk: Midden WestVlaanderen en de rand rond Brussel (Vilvoorde, Delta en Zenne en Zoniën). Tabel 118 Aantal bedden in de residentiële opvangcentra per werkgebied Aantal bedden in opvangcentra CAW-werkgebieden
Mannen
Aalst
8
Vrouwen 0
Gemengd
Jongeren
Totaal
% totaal
8
0
16
1,75 24,59
160
40
0
25
225
Brugge
16
15
12
10
53
5,79
Dendermonde
18
0
0
0
18
1,97
Gent-Eeklo
32
41
60
10
143
15,63
Hageland
0
10
0
0
10
1,09
Kempen
18
10
0
0
28
3,06
Kortrijk
53
15
0
24
92
10,05
Leuven
14
0
6
7
27
2,95
Limburg
55
34
23
19
131
14,32
Mechelen
8
0
11
0
19
2,08 0,00
Antwerpen
0
0
0
0
0
28
36
2
0
66
7,21
Vilvoorde
0
0
0
0
0
0,00
Waasland
8
11
6
8
33
3,61
Delta
0
0
0
0
0
0,00
12
10
0
0
22
2,40
Zenne en Zoniën
0
0
0
0
0
0,00
Z-O-Vlaanderen
6
5
10
11
32
3,50
436
227
138
114
915
M-W Vlaanderen Middenkust
Westhoek
Vlaanderen
100
Bron: Boordtabellen, 2007
Aangezien de problematiek van ‘kansarmoede en thuisloosheid’ heel complex is en veroorzaakt wordt door een samenspel van factoren, kan ook een aantal kwetsbaarheidindicatoren aangegeven worden, namelijk kwetsbaarheidfactoren rond inkomen, arbeid, gezin, intrafamiliaal geweld, psychische problemen en huisvesting. Wat inkomen, arbeid en gezin betreft, wordt respectievelijk geopteerd voor het opnemen van ‘het aantal leefloners’, ‘langdurige werkloosheid’ en ‘het aantal alleenstaanden’. Wat intrafamiliaal geweld betreft, zijn geen gegevens beschikbaar op het niveau van de CAW-werkgebieden waardoor deze indicator niet opgenomen kan worden. Er zou voor gekozen kunnen worden om in de plaats van deze indicator het ‘aantal echtscheidingen’ op te nemen. Dit hebben we echter niet gedaan omdat deze de indicator van intrafamiliaal geweld onvoldoende benadert. Wat psychische problemen betreft, zou het aantal psychiatrische bedden in de verschillende werkgebieden weergegeven kunnen worden. Maar aangezien de woonplaats van de patiënten niet steeds overeen komt met de plaats van de opname, wordt ook deze indicator niet opgenomen. Ten slotte, wordt voor de huisvesting gedacht om het aantal gerechtelijke uithuiszettingen per werkgebied op te nemen. Zowel bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) als de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) zijn
148
De ontwikkeling van de programmatie
hier echter geen gegevens over beschikbaar. Bij de VMSW zijn deze gegevens enkel beschikbaar op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen en hebben ze enkel betrekking op de sociale huurwoningen beheerd door sociale huisvestingsmaatschappijen. Bijgevolg kunnen enkel de indicatoren ‘het aantal leefloners’, ‘langdurige werkloosheid’ en ‘het aantal alleenstaanden’ opgenomen worden. Deze worden weergegeven in de onderstaande tabel. De laatste kolom toont het percentage totale kwetsbaarheid. Hier valt vooral werkgebied Antwerpen op. Maar liefst 19,85% van de kwetsbaren is woonachtig in dit werkgebied. Daarnaast zijn ook in werkgebied Gent-Eeklo en Limburg een vrij hoog percentage kwetsbaren woonachtig (respectievelijk 11,51% en 11,02%)
CAW-werkgebieden
Aantal leefloners 07
% leefloners 07
Aantal langdurige WZUA 06
% langdurige WZUA 06
Aantal alleenstaanden 07 *
% alleenstaanden
Aantal totale kwetsbaarheid **
Percentage totale kwetsbaarheid
Tabel 119 Kwetsbaarheidindicatoren voor de cluster ‘armoede en thuisloosheid’
Aalst Antwerpen
450 5.472
1,99 24,23
2.405 18.303
2,58 19,61
20.745 148.883
2,75 19,75
23.600 172.658
2,71 19,85
Brugge
962
4,26
3.342
3,58
39.853
5,29
44.157
5,08
Dendermonde
488
2,16
2.675
2,87
21.067
2,79
24.230
2,79
4.253
18,83
10.777
11,55
85.052
11,28
100.082
11,51 4,17
Gent-Eeklo Kortrijk
896
3,97
3.294
3,53
32.062
4,25
36.252
Leuven
913
4,042
2.641
2,83
38.093
5,05
41.647
4,79
Limburg
1.740
7,70
15.595
16,71
78.520
10,42
95.855
11,02
Mechelen
1.309
5,80
5.420
5,81
41.775
5,54
48.504
5,58
Midden West-Vlaand.
537
2,38
2.345
2,51
23.558
3,13
26.440
3,04
Middenkust
740
3,28
2.311
2,48
24.414
3,24
27.465
3,16
Vilvoorde
634
2,81
2.592
2,78
24.950
3,31
28.176
3,24
Hageland
344
1,52
2.739
2,94
23.217
3,08
26.300
3,02
Kempen
884
3,91
6.678
7,16
41.822
5,55
49.384
5,68
1.043
4,62
3.371
3,61
25.294
3,36
29.708
3,42
Delta
720
3,19
2.860
3,06
28.243
3,75
31.823
3,66
Westhoek
423
1,87
2.183
2,34
23.614
3,13
26.220
3,01
Zenne en Zoniën
392
1,74
1.625
1,74
16.295
2,16
18.312
2,11
Zuid-Oost Vlaanderen
386
1,71
2.156
2,31
16.374
2,17
18.916
2,17
Totaal Vlaams Gewest
22.586
100
93.312
100
753.831
100
869.729
100
Waasland
*Aantal alleenstaanden = aantal alleenstaande mannen + aantal alleenstaande vrouwen (Bron: lokale statistieken) ** Aantal totale kwetsbaarheid = aantal leefloners + aantal langdurige WZUA + aantal alleenstaanden
In een volgende stap kan de aantal beschikbare VTE voor ‘armoede en thuisloosheid’ gewogen worden volgens de kwetsbaarheidindicatoren. Aangezien het aantal beschikbare VTE voor ‘armoede en thuisloosheid’ niet bekend is, kan dit in onderstaande tabel niet weergegeven worden.
149
Hoofdstuk 4
Tabel 120 Weging van de middelen voor de cluster ‘armoede en thuisloosheid’ op basis van de kwetsbaarheidindicatoren CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
2.7.2
VTE armoede en thuisloosheid ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
% kwetsbaarheid 2,71 19,85 5,08 2,79 11,51 4,17 4,79 11,02 5,58 3,04 3,16 3,24 3,02 5,68 3,42 3,66 3,01 2,11 2,17 100
Weging VTE ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
Model 2
Een tweede mogelijkheid voor de verdere opbouw van het programmatiemodel is om de verdeling tussen ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ niet te maken met als reden dat er geen bruikbare cijfergegevens beschikbaar zijn om de verdeling op te baseren. In dit model worden de 439,08 overige VTE gespreid over de werkgebieden op basis van het percentage totale kwetsbaarheid, berekend aan de hand van de. kwetsbaarheidindicatoren van de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’. Deze kwetsbaarheidindicatoren en het percentage totale kwetsbaarheid worden weergegeven in onderstaande tabel.
150
De ontwikkeling van de programmatie
Percentage totale kwetsbaarheid
Aantal totale kwetsbaarheid *
% alleenstaanden 07
% langdurige WZUA 06
% leefloners 07
% echtscheidingen 05
CAW-werkgebieden
% alleenstaande ouders 06
Tabel 121 Kwetsbaarheidindicatoren voor de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’
2,64
3,18
1,99
2,58
2,75
26.328
2,71
19,06
14,81
24,23
19,61
19,75
191.084
19,70
Brugge
4,60
5,35
4,26
3,58
5,29
48.878
5,04
Dendermonde
2,86
3,45
2,16
2,87
2,79
27.180
2,80
10,92
10,47
18,83
11,55
11,28
110.945
11,44
Kortrijk
4,06
5,03
3,97
3,53
4,25
40.465
4,17
Leuven
4,07
3,94
4,042
2,83
5,05
45.706
4,71
12,09 5,66
13,52 5,56
7,70 5,80
16,71 5,81
10,42 5,54
108.181 54.150
11,15 5,58
Midden West-Vlaanderen
2,80
3,91
2,38
2,51
3,13
29.411
3,03
Middenkust
2,86
2,55
3,28
2,48
3,24
30.283
3,12
Vilvoorde
4,02
3,00
2,81
2,78
3,31
32.045
3,30
Hageland
2,87
3,50
1,52
2,94
3,08
29.268
3,02
Kempen
5,59
6,65
3,91
7,16
5,55
55.146
5,69
Waasland
3,71
3,79
4,62
3,61
3,36
33.431
3,45
Delta
4,34
4,17
3,19
3,06
3,75
36.141
3,73
Westhoek
2,67
2,98
1,87
2,34
3,13
28.941
2,98
Zenne en Zoniën
3,02
1,88
1,74
1,74
2,16
21.163
2,18
Zuid-Oost Vlaanderen
2,15
2,26
1,71
2,31
2,17
21.087
Aalst Antwerpen
Gent-Eeklo
Limburg Mechelen
Totaal Vlaams Gewest
100
100
100
100
100
969.833
2,17 100
* Aantal totale kwetsbaarheid = aantal alleenstaande ouders + aantal echtscheidingen + aantal leefloners + aantal langdurige WZUA + aantal alleenstaanden
In onderstaande tabel worden de middelen voor begeleiding gewogen aan de hand van het percentage totale kwetsbaarheid. Hier voor werd op dezelfde manier te werk gegaan als in de voorgaande delen. In werkgebied Brugge woont bijvoorbeeld 5,04% van de kwetsbare personen waardoor werkgebied Brugge ook 5,04% van de 493,08 beschikbare VTE ontvangt, namelijk 24,85 VTE. Werkgebieden die op basis van deze weging te weinig middelen ontvangen, zijn Vilvoorde (van 7,37 VTE naar 16,27 VTE), Zenne en Zoniën (van 5,10 VTE naar 10,75 VTE), Antwerpen (van 91,27 VTE naar 97,14 VTE) en Delta (van 13,53 VTE naar 18,39 VTE)
151
Hoofdstuk 4
Tabel 122 Weging van de middelen voor de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ op basis van de kwetsbaarheidindicatoren CAW-werkgebieden
VTE Begeleiding 14,45 91,27 36,57 9,46 54,51 36,11 33,62 55,55 23,25 12,89 15,73 7,37 12,61 27,20 19,41 13,53 10,80 5,10 13,67 493,08
Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Kortrijk Leuven Limburg Mechelen Midden West-Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Hageland Kempen Waasland Delta Westhoek Zenne en Zoniën Zuid-Oost Vlaanderen Totaal Vlaams Gewest
2.8
Percentage totale kwetsbaarheid 2,71 19,70 5,04 2,80 11,44 4,17 4,71 11,15 5,58 3,03 3,12 3,30 3,02 5,69 3,45 3,73 2,98 2,18 2,17 100
Weging VTE begeleiding 13,36 97,14 24,85 13,81 56,41 20,56 23,22 54,98 27,51 14,94 15,38 16,27 14,89 28,06 17,01 18,39 14,69 10,75 10,70 493,08
Programmatie Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt zoals eerder aangegeven een afzonderlijke programmatie opgesteld. Hiervoor wordt er niet geraakt aan de huidige verdeling van de middelen tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wat wil zeggen dat er vertrokken wordt van 79,25 VTE voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De programmatie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt in wat volgt weergegeven en ziet er grotendeels hetzelfde uit als die voor de andere werkgebieden van Vlaanderen 2.8.1
Bepalen van het aantal VTE voor kader en preventie
In onderstaande tabel wordt het aantal VTE voor het kader en preventie bepaald. 15% van het totale aantal VTE is 11,89 VTE. Er blijven dus nog 67,36 VTE over voor de andere taken Tabel 123 Verdeling van de VTE voor het kader Werkgebied Brussel
2.8.2
Totaal erkende VTE 08
VTE kader 15%
VTE zonder kader
VTE kader
79,25
11,89
67,36
10,49
Bepalen van VTE voor Forensisch Welzijnswerk
De programmatie voor deze taken werd reeds uitgewerkt in 2 4 aangezien deze taken georganiseerd worden op het niveau van het gerechtelijk arrondissement. In onderstaande tabel worden de resultaten hier van weergegeven. Van de VTE van werkgebied Brussel worden
152
De ontwikkeling van de programmatie
er 4 ingezet in JWW, 10,54 in Slachtofferhulp en 2,5 in HSD. Dit maakt dat er nog 50,32 VTE over blijven Tabel 124 Verdeling van de VTE voor de taken van het Forensisch Welzijnswerk
Werkgebied Brussel
2.8.3
Totaal erkende VTE 08
VTE kader 15%
VTE zonder kader
JWW
SH
79,25
11,89
67,36
4
10,54
B
VTE zonder kader en JWW 50,32
HSD 2,5
Verhouding begeleiding en onthaal
De verhouding voor de verdeling van de middelen tussen begeleiding en onthaal gebeurt voor het werkgebied Brussel op dezelfde manier als voor de werkgebieden in het Vlaams Gewest. 1/3e van de overblijvende VTE worden ingezet op het onthaal en 2/3e in de begeleiding Tabel 125 Verdeling van de middelen tussen onthaal en begeleiding Werkgebied Brussel
2.8.4
Totaal erkende VTE 08
VTE zonder kader en JWW
VTE begeleiding (2/3e)
VTE onthaal (1/3e)
79,25
50,32
33,55
16,77
Programmatie van het onthaal
Ook voor werkgebied Brussel dienen de middelen voor het onthaal verdeeld te worden over het jongerenonthaal en het algemeen onthaal. Voor werkgebied Brussel beschikken we echter niet over gegevens van het aantal 10-24-jarigen die daar woonachtig zijn waardoor deze stap niet gezet kan worden Tabel 126 Verdeling van de middelen tussen het algemeen onthaal en het jongerenonthaal Werkgebied Brussel
2.8.5
VTE Onthaal
Aandeel 10-24-jarigen
Jongerentaal
Algemeen onthaal
16,77
?
?
?
Programmatie begeleiding
Net als bij de programmatie in het Vlaams Gewest, kunnen er twee modellen aangegeven worden om de middelen voor begeleiding te verdelen tussen de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’. Model 1 In het eerste model blijft de opdeling tussen de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ behouden ondanks het feit dat we ons voor deze verdeling niet kunnen baseren op cijfergegevens. De verdeling van de middelen tussen beide clusters is echter een beleidskeuze die op basis van dit onderzoek niet ingevuld kan worden
153
Hoofdstuk 4
Tabel 127 Verdeling van de middelen tussen de clusters ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ VTE begeleiding
Persoonlijke levenssfeer
Armoede en thuisloosheid
33,55
?
?
Werkgebied Brussel
Persoonlijke levenssfeer Voor het Vlaams Gewest werd geopteerd voor de volgende beschikbare kwetsbaarheidindicatoren: echtscheidingen en alleenstaande ouders. De middelen van werkgebied Brussel moeten echter niet meer verdeeld worden tussen verschillende werkgebieden waardoor er in dit verband geen kwetsbaarheidindicatoren dienen aangegeven te worden. Armoede en thuisloosheid Wat de cluster ‘armoede en thuisloosheid’ betreft, wordt ook voor werkgebied Brussel het aantal bedden in de algemene opvang weergegeven in onderstaande tabel. De algemene residentiële opvang in de werkgebieden van het Vlaams Gewest en werkgebied Brussel worden in onderstaande tabel weergegeven. De algemene residentiële opvang in werkgebied Brussel bedraagt 18,09% van de totale algemene residentiële opvang in Vlaanderen. Opvallend is het ontbreken van een opvangcentrum voor vrouwen in werkgebied Brussel Tabel 128 Het aantal plaatsen in de residentiële opvang in het Vlaamse, Brusselse Gewest in 2007 Aantal bedden mannen Vlaams Gewest Werkgebied Brussel Vlaanderen
vrouwen
gemengd
jongeren
Totaal
436
227
138
114
915
% Totaal 84,88
89
0
64
10
163
15,12
525
227
202
124
1078
100
Bron: Boordtabellen, 2007
Net als bij de cluster ‘persoonlijke levenssfeer’ dienen er voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen kwetsbaarheidindicatoren aangegeven te worden aangezien de middelen niet meer verdeeld moeten worden tussen meerdere CAW-werkgebieden. Model 2 Een tweede mogelijkheid voor de verdere opbouw van het programmatiemodel is om de verdeling tussen ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ niet te maken met als reden dat er geen bruikbare cijfergegevens beschikbaar zijn om de verdeling op te baseren. Indien dit model in werkgebied Brussel gehanteerd wordt, komt dit er op neer dat de CAW in dit werkgebied 33,55 VTE kunnen inzetten voor de begeleiding.
154
De ontwikkeling van de programmatie
3
Besluit
Het doel van dit onderzoek is een theoretisch model te ontwikkelen dat toelaat om een optimale spreiding van het hulpaanbod te realiseren. Dit model laat tevens toe om knelpunten in de huidige spreiding van de middelen te identificeren. Zo kan er bijvoorbeeld op het spoor gekomen worden welke CAW onderbedeeld zijn of voor welke kerntaken er te weinig middelen ter beschikking gesteld worden. Op deze manier kan het model dienen om de huidig beschikbare middelen en eventueel in de toekomst bijkomende middelen op een meer objectieve manier te spreiden. Het programmatiemodel heeft dus niet de bedoeling in te schatten hoe groot de behoefte aan AWW is en hoeveel middelen hiervoor nodig zijn. De achterliggende redenering van dit programmatiemodel is dus gebaseerd op het vertrekpunt dat het model aanleiding moet geven tot een objectieve spreiding van de middelen. We vatten de logica van het model nog eens samen. In de eerste plaats wordt van het totale aantal gesubsidieerde aantal VTE het aantal voor kaderfuncties bepaald. Dan resteren het aantal VTE dat ingezet kan worden voor onthaal en begeleiding. Aangezien het justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp bezoekruimten en de hulpverlening aan seksueel delinquenten taken zijn die in samenwerking met de federale overheid worden uitgevoerd en hierdoor georganiseerd dienen te worden op het niveau van het gerechtelijk arrondissement werden vervolgens deze middelen afgetrokken van het resterend aantal VTE. Er wordt niet geraakt aan de verdeling van de middelen voor justitieel welzijnswerk. De herberekening voor slachtofferhulp en bezoekruimten wijzen op tekorten voor slachtofferhulp in het arrondissement Antwerpen en voor bezoekruimten in Brussel. Dan worden het aantal VTE berekend per kerntaak. De kerntaak onthaal wordt georganiseerd op het niveau van de kleinstedelijke zorgregio’s. De grenzen van de werkgebieden werden behouden, maar het werd duidelijk dat de organisatie van het onthaal op het kleinstedelijk niveau wel zorgt voor problemen van de toewijzing van gemeenten aan werkgebieden. Er werden verschillende simulaties ontwikkeld die variëren naar gelang van het belang dat wordt gehecht aan het bereiken van de meest kwetsbaren en dit voor het algemeen onthaal en voor het jongerenonthaal. Wanneer de logica van dit model wordt doorgetrokken, blijkt dat in een aantal werkgebieden op dit moment een kwalitatief onthaal moeilijk haalbaar is, omdat minder 2 en zelfs minder dan 1 VTE beschikbaar is. Bovendien moeten deze aantallen dan ook nog eens verdeeld worden over de verschillende kleinstedelijke zorgregio’s die tot deze werkgebieden behoren. Voor het algemeen onthaal kunnen we dezelfde conclusies trekken, hoewel de onderbemanning minder extreem is dan voor het jongerenonthaal. Door het in rekening brengen van de kwetsbaarheid ontstaat er een herverdeling van de meer landelijke en kleinstedelijke gebieden naar de grootstedelijke gebieden. Hoe zwaarder de kwetsbaarheidsindicatoren doorwegen, hoe meer middelen Antwerpen en Gent krijgen toegewezen.
155
Hoofdstuk 4
Het resterend aantal VTE voor de begeleiding werd dan gespreid op het niveau van het werkgebied. Met betrekking tot de programmatie van de begeleiding stellen zich drie problemen. In eerste instantie is het beleidsmatig niet bepaald op welk niveau de begeleiding georganiseerd dient te worden. Ten tweede is het moeilijk om de verhouding tussen de clusters ‘persoonlijke/psychische problemen’ en ‘thuisloosheid en sociale uitsluiting’ te berekenen. Nochtans is dit nodig om de resterende VTE te verdelen over deze twee vormen van begeleiding. Daarom werden twee modellen ontwikkeld. Een eerste mogelijkheid voor de verdere opbouw van het programmatiemodel is om de verdeling tussen ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ aan te houden ondanks de onbeschikbaarheid van cijfers die toelaten de verhouding te berekenen. Een tweede mogelijkheid voor de verdere opbouw van het programmatiemodel is om de verdeling tussen ‘persoonlijke levenssfeer’ en ‘armoede en thuisloosheid’ niet te maken met als reden dat er geen bruikbare cijfergegevens beschikbaar zijn om de verdeling te ondersteunen. Ten derde is het niet eenvoudig om indicatoren te vinden voor kwetsbaarheid in de persoonlijke levenssfeer. Er zijn in Vlaanderen geen gegevens beschikbaar over de geestelijke gezondheid op gemeentelijk niveau.
156
Hoofdstuk 5 Nuanceringen bij het programmatiemodel
Dit hoofdstuk wijst op een aantal nuanceringen bij het ontwikkelde programmatiemodel. Allereerst wordt stilgestaan het aantal VTE dat ingezet wordt in het kader. Daarna wordt ingegaan op de specificiteit van hulpverlening in landelijke gebieden. Een derde punt betreft het vluchtelingenonthaal, dat momenteel niet opgenomen werd in het programmatiemodel. Ten slotte komen de nuanceringen bij de programmatie van de begeleiding aan bod. Het gaat hier zowel over het niveau waar op dit aanbod geprogrammeerd dient te worden als de programmatie van de crisishulp en de begeleiding rond armoede en sociale uitsluiting.
1
Het aantal VTE in het kader
Aangezien een belangrijke bedoeling van het programmatiemodel is om de huidig beschikbare middelen zo goed mogelijk te spreiden over de verschillende kerntaken, werd het percentage VTE voor het kader relatief laag gehouden, namelijk 15 %, terwijl het gemiddelde percentage voor al de werkgebieden momenteel 17,96 % bedraagt. Wanneer we er namelijk voor zouden opteren om 20% van de middelen in het kader in te zetten zou dit tot gevolg hebben dat de middelen voor de hulpverlenende taken, die al schaars zijn, nog ingekrompen zouden worden. Toch zijn er aan de keuze om 15% van de VTE in het kader in te zetten ook verschillende problemen verbonden. Ten eerste kan de vraag gesteld worden of 15% van het totale aantal VTE voldoende is om de opdrachten van het kader te kunnen vervullen. Wanneer dit percentage vergeleken wordt met het aantal VTE dat in andere sectoren in het kader ingezet wordt, blijkt dit relatief weinig te zijn. In de CGG wordt er bijvoorbeeld gewerkt met de productiviteitsindicator die stipuleert dat 60 % van het personeel 60 % van zijn tijd dient in te zetten voor face-to-face contacten. Dit impliceert een groter gewicht voor kaderfuncties. Er moet wel bij vermeld worden dat deze indicator gecontesteerd is binnen de CGG-sector. Daarnaast wijst het eindadvies van de Gemengde Commissie erop dat beleidssignalering en algemene preventie kerntaken zijn van de CAW waaraan bijgevolg voldoende tijd en aandacht dient besteed te worden. Aangezien we in het theoretisch model veronderstellen dat beleidssignalering en het aansturen van de algemene preventie taken zijn die door het kader vervuld dienen te worden, is dit een extra argument om het kader te versterken. Er kan dus zeker voor geopteerd worden om 20% (in de plaats van 15%) van het totale aantal VTE in het kader in te zetten, met als nadelig gevolg dat het aantal beschikbare VTE voor
157
Hoofdstuk 5
de hulpverlenende taken hierdoor ingekrompen wordt. Alleszins roept deze vaststelling de noodzaak van een verdere uitklaring van preventie als derde kerntaak op. Ten tweede kan de vraag gesteld worden of het überhaupt mogelijk is om een percentage voor de grootte van het kader vast te leggen dat geschikt is voor al de CAW. Uit de interviews met de CAW-directeurs komt namelijk naar voor dat de grootte van het kader sterk bepaald wordt door enkele factoren die verschillen tussen de CAW: het feit of het onderhoud uitbesteed wordt of niet, welke werksoorten er in het CAW aanwezig zijn of wat de grootte van het totale CAW is. Een uniforme regel voor de grootte van het kader zal dus enkel werkbaar zijn wanneer er ook op het vlak van bovenstaande factoren afspraken gemaakt worden op het niveau van de sector. Een bijkomende vraag stelt zich bij die werkgebieden met meerdere CAW. Moet dit per werkgebied of per centrum bepaald worden?
2
Hulpverlening in landelijke gebieden
Eén van de conclusies op basis van het huidig theoretisch programmatiemodel is dat vooral Brussel en Antwerpen als gevolg van hun grootstedelijke context meer middelen zouden krijgen. Het huidig theoretisch programmatiemodel houdt echter geen rekening met de mate van landelijkheid van een CAW-werkgebied. De interviews met de sleutelfiguren suggereren echter mogelijks verschillen in het organiseren van hulpverlening tussen landelijke en stedelijke gebieden. Dit hoofdstuk bekijkt Vlaams en Nederlands onderzoek om deze hypothese te falsifiëren. Dit hoofdstuk besteedt eerst aandacht aan de kenmerken van het platteland om dan de gevolgen hiervan voor de hulpverlening in kaart te brengen.
2.1
Algemene kenmerken van het platteland
Het platteland wordt omschreven als: “het open veld, het buiten de steden gelegen land dat minder dichtbevolkt is (Van Dale, 1999). Dit blijft natuurlijk een erg algemene definitie. In dit onderdeel wordt stil gestaan bij de algemene kenmerken van het meer landelijke gebieden en aan welke veranderingen het onderhevig is. Allereerst zal ingegaan worden op de sociale cohesie, de voorzieningen en ten slotte op de prevalentie van armoede en sociale uitsluiting op het platteland 2.1.1
Landelijke gebieden en sociale cohesie
Traditioneel wordt aan het leven op het platteland een grote mate van samenhang toegeschreven. De plattelandsgemeenschap bestond van oudsher binnen de context van het ‘autonome’ dorp, waar bewoners geboren en getogen waren en hun dagelijkse leven deelden met hun vrienden en familie, die in hetzelfde dorp woonden. Tradities speelden een be-
158
Nuanceringen bij het programmatiemodel
langrijke rol en dorpelingen ondersteunden elkaar, waardoor zij ook een stevig vangnet voor elkaar vormden (Simon e.a. 2007). In een studie van het Nederlands Sociaal en Cultureel Planbureau over hoe plattelanders zelf hun leven op het platteland ervaren, wordt onderzocht of dit hechte sociale leven op het platteland nog steeds zo sterk aanwezig is (Simon e.a., 2007). Hieruit blijkt dat de traditionele opvatting van de plattelandsgemeenschap als een gemeenschap met een grotere sociale cohesie niet meer eenduidig opgaat. Ook op het platteland manifesteert zich een tendens naar meer individualisering, al zou die gematigder zijn (Simon e.a., 2007). Zo blijkt ten eerste dat de plattelandsbewoners selectiever en kieskeuriger worden in hun lokale contacten. Hierdoor raakt de lokale gemeenschap verdeeld in segmenten van gelijkgestemden. Daarnaast wordt de onderlinge betrokkenheid vrijblijvender waardoor het gemeenschapsleven op het platteland een vrijer karakter krijgt. De onderlinge verbondenheid tussen plattelandsbewoners neemt af waardoor de plattelandsgemeenschap is veranderd in de richting van een ‘lichte gemeenschap’. Oorzaken voor deze afgenomen sociale samenhang, kunnen gevonden worden in de toegenomen mobiliteit en het werken in meer verstedelijkte gebieden (Simon e.a., 2007). Hierdoor zijn de levens van plattelanders steeds minder lokaal gebonden en meer verstrengeld geraakt met de stad. De algemene individualiseringstrend gaat dus niet aan het platteland voorbij. Ook bewoners van landelijke gebieden hechten steeds meer waarde aan zaken als autonomie, zelfontplooiing en privacy en richten hun leven hiernaar in. Daarnaast kan ook de veranderende demografische samenstelling van de plattelandsbevolking als een oorzaak gezien worden. Er is sprake van een dubbele migratiestroom (Verstraete, 2005). De eerste stroom betreft jonge tweeverdienende middenklasse gezinnen. Zij vestigen zich in meer landelijke gebieden omwille van de betere woonomgeving. De tweede stroom loopt in de omgekeerde richting en bestaat uit twee groepen. De eerste groep die wegtrekt uit het platteland zijn de alleenstaande, hoogopgeleide jongeren die nog niet zo lang professioneel actief zijn. Zij vestigen zich in stadsdelen waar meer culturele activiteiten plaatsvinden (Kesteloot & Meys, 2008). Een tweede beweging die van het platteland naar de stad trekt, heeft te maken met woonprijsmechanismen. De verlaten woningen in de stad worden ingenomen door allochtone gezinnen, waardoor de waarde van de woningen in de stad daalt. Dit doet dan weer de waarde van de woningen op het platteland toenemen. Voor verschillende oorspronkelijke plattelandsbewoners is deze situatie financieel onhoudbaar waardoor ze naar de stad moeten verhuizen. Deze afnemende sociale cohesie op het platteland is belangrijk aangezien de overheid in de programma’s voor plattelandsontwikkeling sterk leunt op de zelfredzaamheid van de plattelandsgemeenschap (Simon e.a., 2007). Engbersen en Sprinkhuizen (2004b, in Simon e.a., 2007) waarschuwen dat landelijke beleidsmakers de informele sociale structuur van het platteland te vaak romantiseren en vormen van zelfhulp en zelforganisatie overschatten. Ze stellen dat het beleid van zelfredzaamheid suggereert dat plattelandsgemeenschappen over een groot oplossend vermogen beschikken en minder overheidssteun nodig hebben. Het lichter worden van de lokale gemeenschap brengt echter het risico met zich mee dat de 159
Hoofdstuk 5
onderlinge verbondenheid vervaagt en de zelfredzaamheid van de plattelandsbevolking dus verder afneemt. 2.1.2
Het platteland en voorzieningen
Het afnemen van de sociale cohesie op het platteland brengt ook veranderingen met zich mee op het vlak van de voorzieningen op het platteland. In de studie van Simon e.a. (2007) wijzen de plattelandsbewoners op het schrale voorzieningenaanbod als een minder gunstig aspect van hun leefsituatie. Veel bewoners vrezen voor een vicieuze cirkel: naarmate het voorzieningenaanbod daalt, wordt het platteland minder aantrekkelijk voor bewoners die waarde hechten aan die voorzieningen, waarmee het draagvlak voor de voorzieningen verder afneemt. Het resultaat is dat dorpen stiller en minder leefbaar worden. Om de voorzieningen zoveel mogelijk te ondersteunen, worden organisaties aangepast, zodat deelnemen en bijdragen aan deze collectieve zaken minder tijd en inspanning vergen (Simon e.a., 2007). Uit de studie van Van Geel (2005) blijkt dat 40% van de plattelanders negatief oordeelt over de aanwezige voorzieningen voor kinderen. Dit gaat tegen de verwachtingen in omdat verondersteld wordt dat vooral jonge gezinnen met kinderen het buiten wonen verkiezen boven de stad omdat het meer ruimte biedt voor de kinderen en ook subtielere controle toelaat dan in de stad. Daarnaast geeft 1 op 5 plattelanders aan de bevraagde aspecten van het openbaar vervoer ontoereikend te vinden. Dit kan ofwel gezien worden als een feitelijke vaststelling of als een uitdrukking van een ongenoegen. 2.1.3
Het platteland en armoede
In een studie van de Europese Commissie (2008) wordt beschreven dat landelijke gebieden vaak gekenmerkt worden door een fragiele economische en demografische situatie waardoor mensen er meer risico lopen op armoede en sociale uitsluiting. Dit blijft een erg algemene vaststelling. Aan de hand van recent Vlaams onderzoek onderzoeken we de geldigheid van deze stelling. In 2008 stelden Kesteloot e.a. een atlas op van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. Deze onderzoekers stellen vast dat plattelandsarmoede moeilijk te vatten is. Hét platteland bestaat niet, en er bestaat dus ook geen algemene definitie van plattelandsarmoede. Plattelandsarmoede blijkt moeilijk zichtbaar en moeilijk te meten te zijn. Het gaat vaak om individuele gevallen, min of meer geïsoleerd wonend tussen andere dorpsbewoners. Toch kunnen er enkele risicogroepen onderscheiden worden die meer specifiek zijn voor het platteland. Op de eerste plaats zijn er relatief veel landelijke gebieden met een verouderde bevolking (Kesteloot e.a., 2008). Aangezien de vraag naar gezondheidszorg stijgt
160
Nuanceringen bij het programmatiemodel
naarmate de bevolking ouder wordt, kan dit in combinatie met lage pensioenen, armoede veroorzaken (Verstraete, 2005). Ten tweede zou een kwart van de landbouwers het moeilijk hebben om hun bedrijf rendabel te houden, waardoor ze te kampen kunnen krijgen met armoede. Vaak is ook de kwaliteit van hun woningen ondermaats (Kesteloot e.a., 2008). Vervolgens is er de aanwezigheid van leefloongerechtigden en mensen met een schuldenlast. Tot slot zijn er de eenpersoonshuishoudens, die proportioneel sterker toenemen op het platteland dan in de stad (Simon e.a., 2007). Zij hebben het vaak moeilijk om zich op het platteland te integreren omdat werk vinden, kinderopvang en vervoer niet voor de hand liggen (Verstraete, 2005). Kesteloot e.a. (2008) geven aan dat plattelandsachterstelling voornamelijk voorkomt in de Westhoek, regio Roeselare-Tielt en het Meetjesland. Daarnaast zijn er ook verschillende achtergestelde buurten te vinden in het Pajottenland, het Hageland, Zuid-Limburg, NoordLimburg en de Noorderkempen. Verder blijkt dat de aard van plattelandsachterstelling verschilt van streek tot streek en naargelang de graad van stedelijkheid. De problematiek in de Westhoek is bijvoorbeeld zeer verschillend van die in het Hageland of in de Noorderkempen. En binnen zelfde streken kan de problematiek verschillend zijn tussen bijvoorbeeld de dorpskern en het ommeland. Uit de analyses komt naar voor dat er negen types van plattelandsarmoede8 onderscheiden kunnen worden. Deze kunnen in drie grote clusters onderverdeeld worden. De eerste cluster betreft een jongere bevolking, hoger autobezit en slechte voorzieningen (5 types). De tweede cluster betreft een oudere bevolking, lager autobezit en vrij goede voorzieningen (3 types). De laatste cluster wordt vooral gekenmerkt door een heel hoog percentage ouderen (1 type) en is vooral langs de kuststrook terug te vinden. Een andere vorm van armoede is de zogenaamde vervoersarmoede. Het gaat hier dan om het feit dat het openbaar vervoer op het platteland weinig uitgebouwd of zelfs afwezig is. Aangezien schaalvergroting ervoor zorgt dat veel voorzieningen niet meer lokaal terug te vinden zijn en tewerkstelling meestal in de stad plaatsvindt, is het noodzakelijk om over een eigen wagen te beschikken wanneer je volwaardig wil participeren aan het maatschappelijk leven (Verstraete, 2005). Het zijn voornamelijk economisch zwakkeren, jongeren en ouderen die niet over een eigen wagen beschikken (Kesteloot e.a., 2008; Simon e.a., 2007). Als conclusie vragen deze sociaal geografen om meer beleidsaandacht voor armoedebestrijding in niet-stedelijke gebieden. Sociaaldemografische en maatschappelijke ontwikkelingen laten niet alleen in de steden, maar ook op het platteland hun sporen na. Armen, laaggeschoolden, vervoersafhankelijken en langdurig werklozen zullen het ook op het platteland moeilijk hebben. Verschillend is wel de mate en vooral de concentratie van achterstelling, en mede daardoor ook de zichtbaarheid. Maar de vaststelling van een (op oplei8
De types worden onderscheiden op basis van de volgende variabelen: percentage gehuwden, percentage ouderen, percentage huishoudens zonder auto, percentage woningen met CV, het inkomen per persoon, het percentage hooggediplomeerden en het aantal huishoudens die de buurtvoorzieningen als slecht beoordelen
161
Hoofdstuk 5
dings- en woonniveau na) geringere aanwezigheid van risicofactoren op het Vlaamse platteland mag er niet toe leiden dat men doet alsof de plattelandsproblematiek onbestaande is.
2.2
Gevolgen voor de hulpverlening op het platteland
Het leven op het platteland heeft consequenties voor de hulpverlening. In een studie van de Europese Commissie (2008) over de kwaliteit van en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg wordt erop gewezen dat veel voorzieningen in de gezondheidszorg geconcentreerd zijn in de stad. Vooral de minderbedeelde groepen en ouderen op het platteland zijn het slachtoffer van de concentratie van voorzieningen in stedelijke gebieden (Kesteloot e.a., 2008; EU 2008). Er wordt ook voorspeld dat de vergrijzing van de bevolking en de toenemende geografische centralisatie van de gezondheidszorg deze problemen zal doen toenemen (studie van de Europese Commissie, maart 2008). Dit roept de vraag op naar de wijze waarop de bereikbaarheid voor de landelijke bevolking verzekerd moet worden. De auteurs van het rapport brengen vier oplossingen naar voren: (1) zoeken naar een evenwicht tussen decentralisering en recentralisering, (2) outreachend werken ten aanzien van kwetsbare groepen in landelijke gebieden, (3) verbeteren van openbaar vervoer, (4) het inzetten van ICT. Zoals ook de Europese studie suggereert kunnen hulpverleningsinstanties hieraan deels tegemoetkomen door zelf de verplaatsing naar de cliënten te maken. Dit kan door mensen aan huis te bezoeken, en door outreachend te werken. Outreachend werken houdt in dat de hulpverleners “mensen opzoeken die niet om hulp gevraagd hebben, maar het mogelijk volgens signalen wel nodig hebben” (Nieuwenhuizen, 2004). Outreachend werken wordt vaak verschillend benoemd naargelang van de doelgroep. Zo wordt het in het kader van verslaafdenhulpverlening straathoekwerk genoemd. Vindplaatsgericht wordt dan weer meer gebruikt als het om jongerenhulpverlening gaat. Bemoeizorg is de vorm van outreaching die bij het werken met psychiatrische patiënten gebruikt wordt9. Daarnaast heeft de hulpverlening op het platteland te kampen met een minder hulpverleningsgezinde omgeving. Op het platteland leeft dikwijls een klimaat van taboe rond hulpverlening. Iemand die hulpverlening opzoekt, heeft gefaald, waardoor er een grote schaamte bestaat bij mensen die er effectief een beroep op doen. Er leeft ook de angst dat de problemen in de kleine gemeenschap snel bekend zullen raken (Verstraete, 2005). Bewoners van landelijke gebieden hebben ook eigen opvattingen en overtuigingen over gezondheid waardoor ze later bij de gezondheidszorg terecht komen. Ze gaan minder vaak naar de dokter en komen er vaak pas aankloppen wanneer de ziekte al in een verder gevorderd stadium is (EU, 2008). Deze gedachten zouden weliswaar vooral leven bij de oorspronkelijke plat-
9
Voor een meer uitvoerige bespreking van bemoeizorg: hoofdstuk 6.
162
Nuanceringen bij het programmatiemodel
telandsbewoners. Jongeren en ingeweken stedelingen zouden wel veel sneller de stap naar de hulpverlening zetten (Verstraete, 2005). Dit geldt ook voor het beroep op het leefloon. In een onderzoek van Nicaise e.a. (2002) bleek dat 9,7% van de bevolking in België ooit voor kortere of langere tijd beneden de wettelijke armoedegrens terecht kwam zonder dat men (meteen) één of andere vorm van gewaarborgd minimuminkomen genoot. Recenter HIVA-onderzoek heeft een aantal risicoen protectiefactoren geïdentificeerd voor het niet-gebruik van het recht op het leefloon. Hieruit blijkt dat het wonen op het platteland, naast het hebben van een hoger opleidingsniveau en werken als zelfstandige, een risicofactor vormt voor het niet-gebruik van het leefloon (Nicaise e.a., 2007). Dit kan mede verklaard worden door het feit dat er in landelijke gebieden een groter taboe heerst op het beroep doen op het OCMW.
2.3
Conclusie
Dit hoofdstuk bekeek de algemene kenmerken van het platteland, de veranderingen die zich er voordoen en de gevolgen ervan voor de hulpverlening. Uit het besproken onderzoek komt naar voor dat de sociale cohesie op het platteland verzwakt omwille van de modernisering. Het leven op het platteland wordt steeds meer verstrengeld met het leven in de stad. Daarnaast blijkt dat armoede ook op het platteland voorkomt, maar moeilijker te meten en minder zichtbaar is. Armoede op het platteland is voornamelijk terug te vinden bij ouderen, landbouwers, leefloongerechtigden, mensen met een schuldenlast en eenoudergezinnen. Ook vervoersarmoede komt frequenter voor op het platteland. Schaalvergroting en weinig uitgebouwd openbaar vervoer, zorgen ervoor dat het moeilijk is om volwaardig aan de samenleving deel te nemen wanneer men niet over een eigen wagen beschikt. Hierdoor is ook de hulpverlening moeilijker bereikbaar voor deze mensen. Daarnaast zou er in de meer landelijke gebieden een groter taboe heersen om een beroep te doen op hulpverlening. De evidentie voor het leefloon is hierover decisief. Omtrent het algemeen welzijnswerk is er geen onderzoek voorhanden om deze stelling te onderbouwen. Onderzoek beveelt aan om meer gebruik te maken van huisbezoeken en van de methodiek van outreachend werken om tot bij deze cliënten te raken. In het ontwikkelde theoretisch programmatiemodel wordt er geen rekening gehouden met de mate van verstedelijking van de CAW-werkgebieden. De in dit hoofdstuk aangeleverde evidentie geeft tegenargumenten tegen deze stelling. Dit werd bovendien bevestigd in de interviews met de sleutelfiguren. Alleszins is het duidelijk dat het onthaalconcept in meer landelijke gebieden een andere invulling dient te krijgen die meer gebaseerd is op de filosofie van het outreachend werken. Aangezien dit een meer tijdsintensieve vorm van onthaal is gezien de afstanden die de hulpverlener dient af te leggen, is dit een belangrijke nuancering bij het huidige theoretisch programmatiemodel.
163
Hoofdstuk 5
3
Het vluchtelingenonthaal
In het opgestelde programmatiemodel werd het vluchtelingenonthaal niet mee opgenomen. Zoals aangegeven in het eindadvies van de Gemengde Commissie dient in bepaalde regio’s echter wel een specifiek onthaal voor vluchtelingen en mensen zonder papieren georganiseerd te worden. Net omdat het hier gaat om een taak die gebonden is aan bepaalde regio’s werd het niet meegenomen. Uit de nota ‘Specifiek doelgroepenonthaal voor vluchtelingen en mensen zonder papieren in een aantal regio’s’ van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk blijkt dat er momenteel zeven CAW zijn die een specifiek onthaal voor vreemdelingen inrichten: CAW de Mare, CAW de Terp, CAW Leuven, CAW Archipel, CAW Artevelde, CAW De Viersprong en CAW Middenkust. Deze CAW zijn gelegen in de werkgebieden Antwerpen (de Mare, de Terp), Leuven, Brussel (Archipel), Gent (Artevelde), Brugge (de Viersprong) en Oostende (Middenkust). Bij vier van deze CAW blijkt dat de grote meerderheid van het cliënteel van het vluchtelingenonthaal niet over een permanent verblijfsrecht beschikt (CAW de Mare, CAW de Terp, CAW Leuven en CAW Artevelde). Bij CAW Archipel gaat dit om de helft en bij CAW de Viersprong om een heel kleine minderheid. Voor CAW Middenkust zijn er in dit verband geen gegevens beschikbaar. Deze nota wijst op de moeilijkheid om valide indicatoren te vinden voor de regionale spreiding en concentratie van vreemdelingen met een precair statuut. Gegevens over de spreiding en concentratie van dossiers voor dringende medische hulp of van aanvragen om regularisatie kunnen een goed beeld geven van deze groep, maar deze gegevens zijn waarschijnlijk niet te verkrijgen.
4
4.1
Programmatie van de begeleiding
Het niveau van de programmatie van de begeleiding
In het programmatiemodel wordt de begeleiding geprogrammeerd op het niveau van de werkgebieden. Er is echter discussie mogelijk over of dit niveau wel het meest aangewezen is. Wat de begeleiding van de problemen in de persoonlijke levenssfeer betreft, kan de vraag gesteld worden of het niveau van de kleinstedelijke gebieden hiervoor aangewezen is. De werkgebieden zijn in een aantal gevallen nogal uitgestrekt en het kan drempelverhogend werken wanneer cliënten na het onthaal naar een andere, verder gelegen plaats verwezen moeten worden voor begeleiding. Het hulpaanbod zou mogelijks meer op maat van de cli-
164
Nuanceringen bij het programmatiemodel
ent zijn wanneer de begeleiding op dezelfde plaats als het onthaal georganiseerd wordt. Een nadeel hierbij is dat er een behoorlijk aantal hulpverleners noodzakelijk is om dit mogelijk te maken. Daarnaast vraagt het mogelijks een bijkomende investering op vlak van infrastructuur wanneer er in de verschillende onthaalpunten ook begeleidende gesprekken moeten kunnen plaatsvinden. Door het onthaal naar het kleinstedelijk niveau te brengen ontstaan er mogelijks problemen qua doorstroming naar begeleiding. Voor de programmatie van residentiële begeleiding in het kader van thuisloosheid kunnen verschillende argumenten gegeven worden waarom het meer aangewezen is om deze op het niveau van de grootstedelijke gebieden in de plaats van op het niveau van de werkgebieden. De logica volgend van het decreet op de zorgregio’s gaat het hier om meer gespecialiseerde hulp, waardoor het grootstedelijk niveau meer aangewezen lijkt. Ook de CAWdirecteurs pleiten voor een hoger organisatieniveau. Allereerst is dit voordeliger vanuit het standpunt van de organisatie. Het organiseren van residentiële opvang vraagt namelijk een grote financiële investering, zowel qua aantal VTE als qua infrastructuur. Vanuit de cliënt kunnen tegenstrijdige argumenten aangeleverd. Enerzijds is het vanuit de verankeringsfilosofie meer aangewezen om de opvang te realiseren op een zo klein mogelijke afstand met de oude verblijfplaats zodat het werken aan herankering gemakkelijker verloopt. Anderzijds blijkt uit de interviews met de directeurs dat cliënten vaak niet in de buurt van hun oude verblijfplaats opgevangen willen worden. Wanneer er beslist wordt om de residentiële opvang op een hoger niveau dan dat van de werkgebieden te organiseren, kan dit zowel op het niveau van de grootstedelijke gebieden als op dat van de provincies. Voor beide mogelijkheden kunnen voor- en nadelen aangegeven worden. Een voordeel van het organiseren van residentiële opvang op het niveau van de provincie is dat dit op financieel vlak beter haalbaar is. Een nadeel is echter dat de cliënten dan grote afstanden zullen moeten afleggen om geholpen te worden. Omgekeerd is het organiseren van crisishulp op het niveau van de grootstedelijke gebieden voordeliger voor de bereikbaarheid door de cliënten, maar moeilijk te realiseren omwille van de financiële investering. Het belangrijkste probleem bij de keuze voor het grootstedelijke niveau is dat de fit tussen het grootstedelijk niveau en de CAW-werkgebieden veel complexer is. Een aantal grootstedelijke niveaus zijn samengesteld uit meerdere werkgebieden. Dit vraagt dus om heel wat samenwerkingsverbanden tussen CAW. Bovendien is het in deze discussie ook belangrijk om aandacht te hebben voor hoe de residentiële opvang in de grootstedelijke gebieden opgevat wordt. Houdt dit in dat de residentiële opvang in één stad georganiseerd zal worden of is het de bedoeling om de residentiële opvang te spreiden over de grootstedelijke gebieden of over de provincie?
165
Hoofdstuk 5
4.2
Crisishulp
Dit programmatiemodel doet geen uitspraak over de organisatie van crisishulp aan volwassenen en er worden op dit moment hiervoor dus ook geen VTE voorzien. Nochtans vermeldt de Gemengde Commissie deze taak wel expliciet. In het eindadvies lezen we over crisishulp de volgende passage: “Crisishulpverlening dient intersectoraal georganiseerd te worden op het niveau van de 14 grootstedelijke zorgregio’s en Brussel. De lokale besturen dienen hier eveneens een rol in op te nemen.De Vlaamse overheid ontwikkelt een totaalconcept voor crisishulp aan meerderjarigen. Crisishulp is een intersectoraal gebeuren dat best in een netwerk wordt georganiseerd. Het netwerkmodel van integrale jeugdhulp kan hier als inspiratie gebruikt worden. Binnen het netwerk dienen de CAW’s met andere voorzieningen samenwerkingsafspraken te maken omtrent hun rol die zij in het netwerk zullen opnemen. Belangrijke partners voor crisishulpverlening zijn onder meer de lokale besturen (OCMW’s en gemeenten) en de centra voor teleonthaal. De netwerken crisishulp bestaan uit de volgende modules: (1) crisispermanentie, (2) crisisinterventie, (3) crisisbegeleiding, (4) crisisopvang. De CAW’s hebben een belangrijke opdracht in de crisisnetwerken, onder meer met betrekking tot permanentie, interventie en opvang”. Crisishulp voor volwassenen dient dus georganiseerd te worden naar het voorbeeld van de crisishulp aan jongeren. Net omdat het hier gaat om een intersectorale taak, waarrond nog geen duidelijkheid is, worden hiervoor geen VTE voorzien. Dit kan als een mogelijke beperking van het model beschouwd worden.
4.3
De programmatie van de begeleiding rond armoede en sociale uitsluiting
Bij de programmatie van de begeleiding rond armoede en sociale uitsluiting werd reeds gewezen op de moeilijkheden die hiermee verbonden zijn. Dit hoofdstuk onderbouwt deze vaststelling, mede aan de hand van buitenlands onderzoek. De focus wordt hier vooral gelegd op thuisloosheid, hoewel de begeleiding rond armoede en sociale uitsluiting natuurlijk niet herleid kan worden tot de problematiek van thuisloosheid. 4.3.1
Thuisloosheid gedefinieerd
Thuisloosheid is een complexe problematiek, zowel in het ontstaan (risicogedrag, maatschappelijke normen, kansarmoede, enz.) als op het vlak van de gevolgen (sociale uitsluiting, gezondheidsproblemen, sociale overlast, criminaliteit, enz.). In de literatuur zijn dan ook verschillende definities van thuisloosheid terug te vinden. Wat herhaaldelijk terugkomt, is dat het niet enkel gaat om een huisvestigingsproblematiek, maar daarnaast ook om
166
Nuanceringen bij het programmatiemodel
een probleem van ontankering. Ontankering impliceert dat met een thuis niet enkel een behoorlijke materiële infrastructuur bedoeld wordt, maar ook een duurzaam relatienetwerk dat de nodige steun biedt om een menswaardig leven te leiden (Parys, 2002; Van Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt & Van Damme, 2006). Thuislozen zijn een heterogene groep. In het Repertorium Thuislozenzorg (2002) worden er drie groepen van thuislozen onderscheiden. De eerste groep zijn de ‘pure daklozen’ (bv. uithuisplaatsing). Omwille van het verlies van woning, loopt deze groep ernstig risico op het ontwikkelen van welzijnsproblemen waardoor ze alle aandacht verdienen en desgewenst ook hulpverlening vanwege het algemeen welzijnswerk. De tweede groep zijn de ‘tijdelijke thuislozen’ (bv. mishandelde vrouwen). Bij deze groep is de ontankeringsproblematiek reeds ernstig, maar toch zijn er nog aangrijpingspunten voor een spoedig of langdurig herstel aanwezig. De voorzieningen van het algemeen welzijnswerk kunnen en dienen hier ‘herstellend’ op in te spelen. De derde groep zijn de ‘chronische thuislozen’ (bv. zwervers). Deze groep kenmerkt zich door de afwezigheid van ankerpunten. Het relatienetwerk is verregaand afgetakeld en dit leidt tot een opeenstapeling van problemen. Met betrekking tot het ontstaan van thuisloosheid kunnen we een perspectiefverschuiving vaststellen. In het verleden werd thuisloosheid vooral toegeschreven aan de thuisloze zelf. Het was een individueel probleem, waaraan hij zelf aan de basis lag. De laatste jaren komen er echter meer en meer structurele en institutionele componenten in beeld. Dit komt tot uiting in de Europese ‘Social Agenda’ uit 2001 die thuisloosheid expliciet beschouwt als een vorm van sociale uitsluiting (European Observatory on Homelessness, 2005). Dit betekent dat niet enkel naar het gedrag van de thuisloze wordt gekeken, maar vooral naar de uitsluitingsmechanismen die aan de basis van thuisloosheid liggen. Ook Wolf (2002) en Van Regenmortel e.a. (2006) geven aan dat thuisloosheid ontstaat door een complex samenspel van zowel individuele als structurele factoren. Bijgevolg is een omvattende aanpak nodig om deze fenomenen te voorkomen en te bestrijden. Er kan bij de factoren die bijdragen tot het ontstaan van thuisloosheid een onderscheid gemaakt worden tussen structurele, institutionele, relationele en persoonlijke factoren. Bij de structurele factoren gaat het over zaken als economische uitsluiting, een ontoereikend inkomen, immigratieprocessen, een ontoereikend onderwijssysteem en de toegenomen voorwaardelijkheid van socialezekerheidsuitkeringen (leefloon, werkloosheid). Voorbeelden van institutionele oorzaken zijn ontoereikende en moeilijk toegankelijke welzijns- en gezondheidsvoorzieningen, verkokering van beleidssectoren. Een derde geheel van oorzaken zijn relationeel van aard: een zwak sociaal netwerk, alleenstaand zijn, gezinsbreuken en mishandeling. Op de vierde plaats komen de persoonlijke factoren zoals handicap, geestelijke gezondheid, verslaving en etniciteit. Van Menxel e.a. (2003) hebben een profiel geschetst van de doelgroep van de thuislozen en van de belangrijkste verschuivingen in de afgelopen 20 jaar. De opvallendste vaststellingen zijn de verdubbeling van het aantal thuislozen met een instellingsverleden, met
167
Hoofdstuk 5
schuldenlast en met psychiatrische problemen. Ook het literatuuroverzicht van Philippot (2004) komt tot de vaststelling dat thuislozen significant meer psychische problemen hebben. Deze psychische problemen zouden zich bij de meeste thuislozen al voordoen, voordat de thuisloosheid optreedt. Dit impliceert niet noodzakelijk een oorzakelijk verband tussen beide, aangezien ook Philippot er op wijst dat thuisloosheid meestal het gevolg is van een complexe interactie tussen verschillende factoren. Nog een belangrijke vaststelling is de oververtegenwoordiging van de jongeren in de thuislozenpopulatie. Meer dan 40 % is jonger dan 30 jaar. Het is duidelijk dat thuisloosheid kan samenhangen met het verlaten van het ouderlijk huis of de jeugdinstelling, waarna er geen eigen thuis gevonden en uitgebouwd kan worden. In het beleidsdossier van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk ‘Jongvolwassenen: tussen wal en schip?’ (2008) wordt de aandacht ook op deze doelgroep gevestigd. Er wordt aangehaald dat vele jongeren zich in een zorgwekkende situatie bevinden in de overgang naar meerderjarigheid. De belangrijkste knelpunten die aangehaald worden, zijn het gebrek aan binding, gebrek aan toekomstperspectief, gebrek aan een betaalbare woning en beperkte scholingsgraad en tewerkstellingskansen. Om te voorkomen dat kwetsbare jongvolwassenen wegglijden naar sociale uitsluiting en marginalisering wordt gesteld dat netwerkvorming tussen alle diensten die een aanbod hebben van hulp en dienstverlening aan jongvolwassenen noodzakelijk is. Ook in de leefloonpopulatie vormen kwetsbare jongeren een zeer grote fractie. 25,9 % van de leefloongerechtigden is in Vlaanderen jonger dan 25 jaar, terwijl dit aantal in Wallonië 32,3 % en in Brussel 24,7 % bedraagt. De RMI-wet had de bedoeling om het aantal jonge leefloners terug te dringen, maar sinds de invoering is het aandeel jongeren zelfs toegenomen. Blijkbaar verloopt de overgang van adolescentie naar volwassenheid voor deze groep jongeren zeer moeizaam. Dat bleek al uit eerder onderzoek bij bestaansminimumgerechtigden (Hermans e.a., 2004). Hun concrete levensverhalen bewijzen dat de problematiek van de jongeren die een beroep doen op het OCMW vaak een bredere oorzakelijke context omvat dan wat klassiek wordt aangenomen. Negatieve ontwikkelingen binnen het familiale netwerk, de schoolloopbaan en de arbeidsmarktpositie vóór de bijstandsafhankelijkheid werken vaak op elkaar in en versterken elkaar waardoor de jongeren uiteindelijk de stap naar het OCMW zetten. Als gevolg van dit cumulatief proces van tegenslagen gaan zij er zelf ook eerder van uit dat zij gedurende een lange tijd een beroep zullen moeten doen op de bijstand. In de feiten zal er waarschijnlijk een overlap zijn tussen de jonge leefloongerechtigden en de jonge thuislozen. Het onderzoek bij de jonge leefloongerechtigden wees ook nog op een bijzonder kwetsbare groep: de uitstromers uit de bijzondere jeugdzorg die nauwelijks of geen sociaal netwerk hebben om op terug te vallen. In de loop van de voorbije drie decennia heeft de opvang van thuislozen zich in Vlaanderen vanuit het algemeen welzijnswerk ontwikkeld tot een sterk gedifferentieerd aanbod. De differentiatie gebeurde in de eerste plaats op basis van een specifiek segment van het doelpubliek (mannen, vrouwen, jongeren). In de tweede plaats kwam er ook een verruiming
168
Nuanceringen bij het programmatiemodel
qua methodieken en opvangvoorzieningen. De thuislozenzorg bestaat momenteel uit een heel uiteenlopend aanbod van werkvormen (Parys, 2002), namelijk: de crisisopvangcentra, algemene opvangcentra, opvangcentra voor vrouwen en kinderen en de vluchthuizen, opvang van koppels en gezinnen, nachtopvang, opvangcentra voor jongeren, begeleid zelfstandig wonen voor jongvolwassenen, begeleid wonen, pensionwonen, zorgwonen, inloopcentra, straathoekwerk en vindplaatsgericht werken (outreach). 4.3.2
Knelpunten in het huidige aanbod
In de praktijk botsen hulpverleners op een kloof tussen de noden van deze doelgroep en de antwoorden die de hulpverleningssector hierop biedt. We inspireren ons op het Nederlandse onderzoek naar de maatschappelijke opvang om knelpunten te identificeren. In deze rapporten wordt beschreven hoe vier grote steden aan de slag gegaan zijn met het aanpakken van knelpunten bij de in- en doorstroom in de maatschappelijke opvang. De steden hebben samen met de instellingen voor maatschappelijke opvang een nieuwe werkwijze ontwikkeld om die knelpunten aan te pakken. Ze wilden meer grip krijgen op de instroom en meer samenwerken om op maat en effectiever te organiseren om de doorstroom en uitstroom mogelijk te maken. Ondanks praktische organisatieverschillen zien we toch een aantal belangrijke overeenkomsten tussen de Nederlandse en de Vlaamse situatie. Gebrek aan samenwerking Een eerste knelpunt is dat er in de Nederlandse thuislozenzorg te weinig wordt samengewerkt met verschillende disciplines. Dit doordat de complexe en meervoudige problematiek van veel thuislozen samenwerking met de GGD, de GGZ en de verslavingszorg zeer noodzakelijk maken, zowel wat betreft diagnostiek als het organiseren van zorgarrangementen. Ook Davelaar e.a. (2007) geven aan dat de herankering valt of staat met samenwerking tussen voorzieningen. Daarnaast wordt gesteld dat de toegang ondoorzichtig is georganiseerd waardoor het voor de cliënt heel moeilijk wordt om op de juiste plaats terecht te komen. Verder wordt ook aangegeven dat de toegangsprocedure toevallig of beperkt is. Vertaald naar de Vlaamse context stellen deze vaststellingen de vraag naar de verantwoordelijkheid van de GGZ, het lokaal sociaal beleid, het OCMW, de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptenzorg, GGZ, sociale huisvesting en de Bijzondere Jeugdzorg. Gebrek aan instroom- en doorstroomcijfers Het gebrek aan instroom- en doorstroomcijfers wordt ook door Heineke (2006) aangehaald als een belangrijk knelpunt in de Nederlandse thuislozenzorg. Hierdoor blijft het onduidelijk in welke mate het aanbod aansluit op de vraag, welke aanbodtekorten er zijn of welk aanbod minder geschikt geworden is door bijvoorbeeld verandering van de hulpvraag. Ook in Vlaanderen hebben we momenteel geen goed zicht op de omvang van de residentiële opvang. Hiervoor dient in de eerste plaats niet alleen het CAW-aanbod, maar ook het 169
Hoofdstuk 5
OCMW-aanbod in kaart gebracht te worden. Huidig beschikbaar cijfermateriaal wijst op een tekort aan opvang, maar het is niet mogelijk om dit tekort correct in te schatten. Een tweede probleem stelt zich met betrekking tot de huidige vraag naar opvang. Het huidige registratiesysteem laat niet toe om een onderscheid te maken tussen een vraag naar opvang en een thuisloze waardoor er uit het aantal vragen naar opvang niet afgeleid kan worden om hoeveel thuislozen het gaat. Door het gebrek aan Vlaamse cijfers weten we ook niet in welke mate de thuislozen in hun eigen regio worden opgevangen. Om het huidige aanbod beter af te stellen, is het belangrijk dat er nagedacht wordt over de vraag waar het aanbod dient plaats te vinden. Van Regenmortel e.a. (2006) geeft aan dat het onthaal kwalitatief beter moet en dat op dit moment de plaats van opvang te sterk bepaald wordt door de beschikbaarheid. Hierdoor komen allerlei cliëntenstromen op gang, die we op dit moment weliswaar onvoldoende empirisch kunnen onderbouwen. Doordat beschikbaarheid bepalend is, dreigen thuislozen opgevangen te worden in regio’s die ver verwijderd zijn van hun regio van afkomst. Dit bemoeilijkt het werken aan het herankeren van de thuisloze. Anderzijds leren de interviews met de CAW-directeurs dat er ook gerechtvaardigde redenen kunnen zijn om de thuisloze in een andere regio op te vangen, bijvoorbeeld omwille van het feit dat sommige mensen niet meer in hun eigen gemeente willen wonen omwille van de stigmatisering, de schrik en de confrontatie. Duurtijd van de opvang Heineke (2006) geeft aan dat ook de duurtijd van de opvang een knelpunt vormt. De opvang is ‘verstopt’, doordat de opvang voor teveel mensen een permanente voorziening geworden is. Hierdoor ontstaan er enerzijds wachtlijsten en blijven mensen aangewezen op straat. Anderzijds leidt een lang verblijf tot onderstimulering en hospitalisatie waardoor daklozen blijven stilstaan in het beschermde milieu van de opvang. De vraag naar de duurtijd voor de opvang is eveneens belangrijk voor het opstellen van de Vlaamse programmatie. Wie is de doelgroep van de residentiële opvang: moeten enkel nieuwe thuislozen opgevangen worden of ook chronisch thuislozen? Fret (2007) geeft in dit kader aan dat het algemeen welzijnswerk laat horen dat het niet mogelijk is om aan iedereen een vaste begeleider voor het leven te geven en ‘dat mensen ook moeten losgelaten worden’. Hoe meer mensen er in alle vertrouwen terugkomen voor ondersteunende begeleidingen en nazorg, hoe groter ook de werkdruk wordt en hoe groter het gevaar voor een selectieve toegang van nieuwe gasten. In het project herankering thuislozen van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, uitgevoerd in opdracht van de minister van welzijn, volksgezondheid en gezin, werden methodieken geïntroduceerd om via herstel of heropbouw van sociale netwerken de zorgafhankelijkheid te verminderen.
170
Nuanceringen bij het programmatiemodel
Een Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang als antwoord In Nederland ging in februari 2006 het ‘Plan van aanpak maatschappelijke opvang’ van start. Het Plan is bedoeld om de situatie van daklozen en verloederden te verbeteren en de overlast die ze veroorzaken terug te dringen. Het is gericht op 10.000 feitelijk en residentieel daklozen en is actief in vier grote steden, namelijk Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Het steunt op twee pijlers. Een eerste pijler is een persoonsgerichte benadering met individuele trajectplannen en aan individuele personen gekoppelde cliëntmanagers. Een tweede pijler is een 100% sluitende ketensamenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen onder regie van de gemeente en het zorgkantoor. Er werden vijf meetbare indicatoren vooropgesteld, namelijk: 1. Dakloosheid ten gevolge van uithuiszetting komt (vrijwel) niet meer voor. 2. Dakloosheid ten gevolge van ontslag uit detentie komt (vrijwel) niet meer voor. 3. Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor. 4. Voor 2010 is voor alle 10.000 dak- en thuislozen een trajectplan opgesteld en zijn zij voor zover mogelijk voorzien van inkomen, passende huisvesting, effectieve ondersteuning, zorg, zinvolle dagbesteding en werk. 5. Bij een groot deel van de doelgroep is overlastgevend gedrag verminderd conform de veiligheidsmonitor. Het moge duidelijk zijn dat het realiseren van deze in indicatoren vertaalde doelstellingen vraagt om een integrale aanpak, waarin elke sector zijn verantwoordelijkheid opneemt. In het rapport van 2007 worden de procesresultaten van het afgelopen jaar weergegeven. Hieruit blijkt dat alle steden de onderdelen van de persoonsgerichte en sluitende ketenaanpak gerealiseerd hebben. De vier steden hebben allen een vorm van centrale aanmelding alvorens een zorgverleningtraject kan worden uitgestippeld. Voor bestaande en nieuwe cliënten wordt een trajectplan opgesteld. Deze trajecten worden begeleid door trajectbegeleiders op het niveau van het traject en door cliëntbegeleiders op het niveau van de individuele zorg. Lokale zorgnetwerken worden uitgebreid om cliënten die nog niet bekend zijn op te sporen en bekende cliënten te begeleiden. Deze methodiek is ook gekend als bemoeizorg. Meer concreet krijgt deze methodiek vorm in bemoeizorgteams, die actief zorgmijders opsporen en aanklampen. De eerste stap bestaat uit het creëren van een zorgnetwerk. Dit betekent dat het team een samenwerkingsrelatie opbouwt met de belangrijkste voorzieningen in de lokale omgeving. Het team tracht dus deel uit te maken van het netwerk van voorzieningen en tracht tegelijkertijd dit te versterken. In tweede instantie tracht het bemoeizorgteam meer zicht te krijgen op het sociale netwerk van de zorgmijder, voordat er persoonlijk contact is geweest. In derde instantie probeert het team dan contact te zoeken. Bemoeizorg
171
Hoofdstuk 5
vertrekt hierbij van de een niet-aflatende vastberadenheid om mensen niet aan hun lot over te laten en om de situatie van cliënten te stabiliseren en hen te motiveren gebruik te gaan maken van reguliere hulpverlening. Evenals in 2006 hebben de vier grote steden in 2007 een groot aantal diensten en voorzieningen opgestart. Daarvoor zijn nieuwe locaties gezocht, vastgelegd en geopend. Speciale aandacht gaat uit naar de doorstroom van basale opvang zoals dag- en nachtopvang naar ‘hoogwaardiger’ opvang zoals 24-uurswoonvormen. Er zijn aanwijzingen dat het Plan deze doorstroom nu al realiseert. De koepel van instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (Federatie Opvang) en de grootste instelling, het Leger des Heils, rapporteren een relatieve daling van benodigde nachtopvang ten opzichte van eerdere jaren. Daarnaast hebben de gemeenten de regie over het Plan. Zij werken samen met veel partijen die voor een deel hun eigen verantwoordelijkheid hebben, zoals het zorgkantoor en de zorgaanbieders. De indicatiestelling, de vaststelling van de aard en de hoeveelheid zorg waar een cliënt recht op heeft, is onderdeel geworden van het ontwikkelen van het individuele traject. De samenwerking met de GGZ en de verslavingszorg is geïntensiveerd. De omschakeling van de bestaande werkvormen naar de nieuwe aanpak is wel nog steeds een tijdrovend proces voor de gemeenten en de instellingen. Op het terrein van de registratie en het volgen van de werkzaamheid van het Plan zijn de eerste resultaten geboekt. Er wordt gebruik gemaakt van het Aanmeldings- en diagnoseformulier. In dat formulier worden vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de vijf hoofdindicatoren van het Plan. Het cliëntsysteem is volop in ontwikkeling. Dit systeem is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten. De vier grote steden hebben gezamenlijk gedefinieerd wanneer een traject succesvol is. Andere buitenlandse voorbeelden Naast Nederland kunnen we ook een aantal goede praktijken uit andere Europese landen vermelden. Finland gaat in de periode 2008-2011 80 miljoen euro investeren in de bestrijding van thuisloosheid. Chronisch thuislozen zullen een meer intensieve begeleiding krijgen. Er zal vooral geïnvesteerd worden in begeleid wonen. Als einddoel wordt de halvering van thuisloosheid vooropgesteld?. Ook Ierland heeft een nieuw strategisch plan opgesteld. Men wil vooral preventief werken bij jongeren en langdurig verblijf in opvangcentra drastisch verminderen. Het Verenigd Koninkrijk wil de doorstroming vanuit de opvangcentra naar een permanente woonst stimuleren en preventie versterken door de uitbouw van de eerstelijns diensten. Ook hier is het doel om thuisloosheid te halveren. Denemarken wil het buitenslapen verminderen. De verblijfsduur in opvangcentra wordt beperkt tot 3 à 4 maanden. In deze voorbeelden valt op dat de maatregelen vooral focussen op het vermijden van thuisloosheid, het verminderen van de verblijfsduur in opvangcentra en het versterken van de doorstroom naar begeleid en zelfstandig wonen.
172
Nuanceringen bij het programmatiemodel
4.3.3
Besluit: een gecoördineerde strategie om thuisloosheid te vermijden en te bestrijden
Gezien de complexiteit van het ontstaan van thuisloosheid vraagt de aanpak ervan om een integrale strategie die aandacht heeft voor het voorkomen van thuisloosheid, voor de instroom, doorstroom en uitstroom uit de thuislozenzorg. De vraag stelt zich dan ook of er geen nood is aan een meer gecoördineerde strategie om thuisloosheid te vermijden en te bestrijden. Een globale aanpak ter bestrijding van thuisloosheid bevat een vijftal componenten. Per component wordt verwezen naar de sectoren die hierin een verantwoordelijkheid dragen. Deze vijf componenten zijn: 1. Preventie van uithuiszetting in private en sociale woningen: a. uitklaren van de rol van OCMW b. outreachende hulpverlening in geval van dreigende uithuisplaatsing 2. Nazorg na uitstroom uit instellingen a. bijzondere jeugdzorg b. gehandicaptenzorg c. psychiatrie 3. Chronische thuislozen: a. aangepaste opvang b. andere begeleidingsconcepten 4. Doorstroming naar begeleid wonen a. voldoende capaciteit in het begeleid wonen in het AWW b. toegang tot beschut wonen in andere sectoren (GGZ en VAPH) 5. Doorstroming naar zelfstandig wonen a. belang van betaalbare woningen b. rol van algemeen huisvestingsbeleid: i. betaalbaarheid van wonen ii. wachtlijsten in sociale huisvesting iii. potentiële uitsluiting door de verstrengde toelatingsvoorwaarden in sociale huisvesting
De eerste component betreft het voorkomen van thuisloosheid door assertiever op te treden bij dreigende uithuisplaatsing, zoals CAW Sonar dat op dit moment al doet. De tweede component vraagt om andere nazorgmethodieken bij personen met een instellingsverleden, aangezien zij een grote groep vormen in de thuislozenpopulatie. Een derde component beantwoordt de vraag wat er dient te gebeuren met chronische thuislozen en welke methodieken meer aangewezen zijn voor deze doelgroep (zie hierover Hermans, De Coster & Van
173
Hoofdstuk 5
Audenhove, 2007; Van Audenhove e.a., 2005). De vierde component betreft de doorstroom naar begeleid wonen. Lescrauwaet (2005) wees erop dat de residentiële opvang en het begeleid wonen binnen het AWW met afzonderlijke voordeuren werkten. Ondertussen werden wel verbetertrajecten uitgezet om dit te veranderen. Een laatste component is het bevorderen van zelfstandig wonen. Berekeningen op basis van de Woonsurvey wijzen uit dat in 2005 11,6% van alle Vlaamse huishoudens in aanmerking komt voor een sociale huurwoning, terwijl slechts 5,6 % op dit moment een sociale huurwoning hebben. Voorts bestaat er in Vlaanderen anno 2005 een selectief systeem van huursubsidies. Enkel huishoudens met een laag inkomen én die verhuizen van een ongezonde/overbevolkte woning naar een goede woning, komen hiervoor in aanmerking. De verhuisvoorwaarde buiten beschouwing gelaten, komt 16% van de private huurders in aanmerking voor de subsidie. Deze doelgroep van 16% wordt echter nog sterk ingeperkt door de verhuisvoorwaarde. Uit de Woonsurvey blijkt dat slechts 2% van de huurders effectief van de huursubsidie geniet (Heylen, Le Roy, Vanden Broucke, Vandekerckhove & Winters, 2005). In de loop van 2007 werd de doelgroep voor de huursubsidie verruimd met huishoudens die huren bij een sociaal verhuurkantoor (in combinatie met een laag inkomen). Deze kenmerken van het algemene huisvestingsbeleid zorgen voor bijkomende druk aan de onderkant van de woonladder. Het moge duidelijk zijn uit dit betoog dat de programmatie van thuisloosheid geen gemakkelijke opdracht is. Een gemakkelijkheidsoplossing is om te onderzoeken waar er op dit moment hiaten zijn in de residentiële opvang. Om het aanbod en tekort aan residentiële opvang in kaart te brengen, is er echter nood aan een monitoringsysteem dat op Vlaams niveau aangestuurd wordt, zoals dit nu reeds aanwezig is in de gehandicaptenzorg. Dit is echter slechts één onderdeel van de aanpak van thuisloosheid. Door enkel op het residentiële aanbod te focussen, dreigen de componenten van de aanpak van thuisloosheid uit beeld te verdwijnen. De buitenlandse voorbeelden leren dat er meer en meer naar een integrale benadering gestreefd wordt.
5
Besluit
In het ontwikkelde model zitten een aantal keuzes vervat die mogelijks sommige werkgebieden bevoor- of benadelen. Dit laatste hoofdstuk expliciteert de gevolgen van deze keuzes. Deze bemerkingen zijn deels afkomstig uit de interviews met de sleutelfiguren en deels gebaseerd op de knelpunten waarmee we tijdens de creatie van het model geconfronteerd werden. Het model vertrok van het bepalen van het aantal VTE voor het kader. De interviews geven aan dat dit begrip beter gedefinieerd dient te worden. In tweede instantie werd bijzondere aandacht gevraagd voor hulpverlening in landelijke gebieden. Binnen- en buitenlands onderzoek wijst op de moeilijkheden bij het organiseren van hulpverlening in
174
Nuanceringen bij het programmatiemodel
dit type van omgevingen. In derde instantie werd erop gewezen dat het vluchtelingenonthaal niet werd meegenomen in het model. Het model heeft als doel het aanbod te spreiden, terwijl het vluchtelingenonthaal volgens de Gemengde Commissie slechts in enkele regio’s dient georganiseerd te worden. Ten vierde bleek de programmatie van de begeleiding geen gemakkelijke opgave. De Gemengde Commissie heeft geen uitspraak gedaan over het niveau waarop dit georganiseerd dient te worden. In het model is er dan geopteerd om te werken met het werkgebied als organisatieniveau. De programmatie van begeleiding in het geval van sociale uitsluiting en thuisloosheid bleek een nog moeilijkere opgave, aangezien thuisloosheid een complexe problematiek is die het best intersectoraal wordt aangepakt.
175
176
Algemeen besluit
Dit hoofdstuk vat de belangrijkste conclusies met betrekking tot de drie onderzoeksvragen samen. Achtereenvolgens komen het profiel van de gebruiker, de determinanten van het aanbod en de programmatie aan bod. Telkens wordt ook stilgestaan bij de vragen die op dit moment onbeantwoord blijven.
1
Profiel van de gebruiker
In 2006 werden 109.447 nieuwe vragen op het onthaal geregistreerd en 37.306 begeleidingen gerealiseerd. Jammer genoeg laat het Tellus-systeem niet toe om het exacte aantal fysieke personen op het onthaal en in de begeleiding in kaart te brengen. Een cliëntopvolgingsysteem kan hier een oplossing bieden. Zowel de aanmeldingsvragen als de geboden hulp blijken erg divers, maar algemeen kan gesteld worden dat het AWW vooral kwetsbare groepen bereikt. De analyses wijzen op enkele opvallende verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke cliënten. Zo blijkt dat vrouwen relatief vaker vragen om informatie, advies en begeleiding terwijl mannen relatief vaker vragen stellen in verband met opname, dienstverlening, contactadressen en crisis. Mannen zijn vaker alleenstaand, terwijl vrouwen vooral deel uitmaken van eenoudergezinnen. Met betrekking tot de etnische achtergrond van de gebruikers blijkt dat 20% van de cliënten in de begeleiding van vreemde origine is en dat 21,2% van de cliënten op het onthaal tot een ECM behoort. Dit laatste cijfer dient echter wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd, gezien het aantal ontbrekende waarden. Een bijzonder kwetsbare groep zijn de jongvolwassenen (18-25 jaar). Zo stellen ze onder andere opvallend veel vragen naar opname, is een groot aantal van hen niet beroepsactief en hebben ze vaak geen inkomen of leven ze van een OCMW-uitkering. Ook al uit eerder onderzoek bleek de complexe overgang naar de meerderjarigheid, vooral voor jongeren afkomstig uit de gehandicaptenzorg en de bijzondere jeugdzorg. Een laatste vaststelling betreft het aantal contacten op het onthaal. Voor bijna twee derden blijkt het om één contact te gaan. Wanneer we vervolgens het verwijzingsgedrag relateren aan het aantal contacten, valt op dat bij ongeveer 40% van de eenmalige contacten geen verwijzing volgt. Het is niet duidelijk hoe dit geïnterpreteerd moet worden. Het kan zijn dat de cliënt geholpen is met één gesprek. Er is verder onderzoek nodig om deze hypothese te bevestigen. Indien deze hypothese correct blijkt, dan is dit een eerste voorzichtige bevestiging van de overtuiging dat een sterke eerstelijn een belangrijke preventieve werking kan hebben.
177
Algemeen besluit
Door de gegevens te desagregeren tot het niveau van het werkgebied wordt duidelijk dat er qua bereik achter de Vlaamse gemiddelden aanzienlijke verschillen schuilgaan. Dit leidt tot het vermoeden dat het aanbod in belangrijke mate mee de vraag bepaalt. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Hoe meer VTE het CAW inzet op het jongerenonthaal, hoe meer jongeren bereikt worden. Deze vaststelling wijst op de moeilijkheid van het inschatten van de behoeften aan AWW bij jongeren. Hoe meer het aanbod in een regio aanwezig en zichtbaar is, hoe groter ook het aantal vragen. Ook in de begeleiding blijkt dat achter de Vlaamse gemiddelden aanzienlijke verschillen tussen werkgebieden schuilgaan.
2
Determinanten van het aanbod
De tweede onderzoeksvraag betreft de determinanten van het huidige aanbod. Hiervoor werden enerzijds de potentiële behoeften in kaart gebracht en anderzijds diepte-interviews met CAW-directeurs uitgevoerd. De potentiële behoeften werden zowel per werkgebied als per zorgregio geïllustreerd. We zetten hier de conclusies voor de zorgregio’s op een rijtje. In de eerste plaats stellen we vast dat de zorgregio’s op kleinstedelijk niveau qua aantal inwoners en grootte in sterke mate onderling verschillen. Op het vlak van de bevolking tellen zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt het grootste aantal inwoners (respectievelijk 484.555, 356.637 en 298.535). De zorgregio’s Poperinge, Diksmuide en Hoogstraten tellen het minste inwoners (respectievelijk 23.347, 24.868 en 29.752). Het organiseren van het onthaal op het niveau van de zorgregio zal dus niet via een uniform model voor heel Vlaanderen kunnen gebeuren. Wat de alleenstaande ouders betreft, komen de zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt als het meest kwetsbaar naar voor (respectievelijk 12,31%, 7,46% en 4,75% van het totaal aantal alleenstaande ouders in Vlaanderen). Voor de begunstigde leefloners zijn dat de zorgregio’s Antwerpen en Gent. In Antwerpen en Gent wonen respectievelijk maar liefst 20,03% en 16,70% van het totale aantal begunstigde leefloners in Vlaanderen. Voor langdurige werkloosheid, zijn de zorgregio’s Antwerpen, Gent en Hasselt het meest kwetsbaar. Respectievelijk 14,49%, 7,95% en 5,53% van het totaal aantal langdurig werklozen in Vlaanderen woont in Antwerpen, Gent en Hasselt. Voor het aantal echtscheidingen komen de werkgebieden Antwerpen, Gent en Hasselt naar voor als de werkgebieden met het meeste aantal echtscheidingen met respectievelijk 8,51%, 6,49% en 5,11%. Deze gegevens zijn bruikbaar om de programmatie van het onthaal op het kleinstedelijke niveau objectief te onderbouwen. De gegevens over kwetsbaarheid ten gevolge van gebeurtenissen in een context van criminaliteit en slachtofferschap zijn enkel beschikbaar tot op het niveau van het gerechtelijk arrondissement. Een belangrijke beperking bij het beschrijven van de kwetsbaarheid van de werkgebieden en de zorgregio’s is dat er geen gebruik gemaakt kan worden van cijfergegevens die toelaten om de aanwezigheid van etnisch-culturele minderheden in kaart te brengen. Dit heeft
178
Algemeen besluit
enerzijds te maken met de complexe definitie die zich niet zo gemakkelijk laat meten. Het algemeen welzijnswerk hanteert de definitie uit het Vlaams Minderhedendecreet dat de term gebruikt als verzamelnaam voor allochtonen, vluchtelingen en woonwagenbewoners. De determinanten van het huidige aanbod kwamen ook aan bod in de interviews met de CAW-directeurs. Telkens opnieuw werden de historische redenen naar voren geschoven als belangrijkste verklaring. Daarnaast werd ook gekeken naar de impact van de samenwerking met de OCMW en de CGG. OCMW en CAW zijn beide eerstelijnsvoorzieningen met een eigen achtergrond en eigen gewoonten en tradities. Dit bemoeilijkt de samenwerking. Er is duidelijk bereidheid om het protocol tussen het SAW en VVSG in de praktijk vorm te geven, maar dit proces verloopt niet in elk werkgebied even goed. In sommige werkgebieden moet dit nog echt van de grond komen, terwijl andere regio’s verder gevorderd zijn. Een van de knelpunten is het bestuursniveau waarop de OCMW en CAW zich begeven. OCMW zijn wettelijk gericht op de eigen gemeente. Het Kaderdecreet Lokaal Sociaal Beleid heeft dit mogelijks versterkt. In al de bevraagde CAW bestaat er enige vorm van samenwerking met de CGG, maar de intensiteit verschilt. De samenwerking met de CGG gebeurt voornamelijk rond drie thema’s: afstemming van het ambulante aanbod, afspraken rond specifieke opdrachten en afspraken rond doorverwijzingen. Een goede afstemming om overlappingen te vermijden en de complementariteit te verhogen is niet eenvoudig te realiseren, omdat het in de praktijk niet altijd even gemakkelijk te bepalen is of een cliënt eerder thuishoort in het CGG of in het CAW. Er bestaat dus een grijze zone tussen beide die niet eenvoudig valt weg te werken. Bovendien stelt zich het probleem van de beperkte capaciteit van en de wachtlijsten in de CGG. Hierdoor kan in de praktijk niet altijd doorverwezen worden en blijven cliënten bij het CAW terwijl ze meer gespecialiseerde hulp nodig hebben. Binnen de CAW is de kritiek ook te horen dat in de praktijk enkel de sterkere cliënten door het CGG begeleid worden en dat cliënten met mentale of verbale beperkingen dreigen in de kou te blijven staan. De samenwerking wordt bovendien bemoeilijkt doordat de CGG nog maar recent gefusioneerd zijn. De CGG bestaan vaak uit verschillende deelwerkingen met elk hun eigen manier van werken. Hierdoor worden afspraken die met de ene deelwerking gemaakt worden niet altijd doorgevoerd in de andere. Een laatste, belangrijke determinant van het huidige aanbod is de manier waarop de CAW omspringen met de twee kerntaken. Dit blijkt uit de kwantitatieve analyses, wanneer de verhouding tussen onthaal en begeleiding op basis van het aantal contacten wordt berekend. De interviews wijzen op drie oorzaken: (1) de invulling van het onthaalconcept, (2) de aanwezigheid van bepaalde werksoorten, (3) de aan- of afwezigheid van andere voorzieningen. Uit de interviews blijken twee invullingen van het onthaalconcept. Een eerste invulling ziet het onthaal als een zelfstandige functie. De achterliggende motivatie is dat de doorstroom van onthaal naar begeleiding vermindert als er een duidelijke breuk georgani-
179
Algemeen besluit
seerd wordt tussen het onthaal en de begeleiding. Het onthaal wordt gezien als een specifieke opdracht en deze CAW hebben ervoor gekozen om de onthaalmedewerkers geen begeleiding te laten doen. Op die manier wordt de onthaalopdracht, namelijk vraagverduidelijking en het zoeken van andere mogelijkheden, beter vervuld. Een tweede invulling bestaat eruit om in het onthaal geen helpende gesprekken te organiseren. Een gesprek voeren wordt er veel minder gezien als een taak van een onthaalmedewerker. Hierdoor wordt veel sneller doorverwezen naar de begeleiding. Daarnaast wordt aangegeven dat de verhouding tussen onthaal en begeleiding sterk bepaald wordt door de werksoorten die in een CAW aanwezig zijn. Sommige werksoorten bestaan bijna enkel of vooral uit onthaal. Wanneer hiermee geen rekening wordt gehouden bij de vergelijking tussen de CAW, worden uiteenlopende cijfers bekomen, aangezien niet elk CAW dezelfde werksoorten aanbiedt. Het inzetten van meer VTE op begeleiding kan ook het gevolg zijn van het weinige aantal instanties in hun regio of van het doorschuiven van de onthaaltaak naar het OCMW dat in elke gemeente wordt georganiseerd. Wat de verdeling van de middelen tussen onthaal en begeleiding betreft, komt uit de interviews als gemeenschappelijk punt naar voor dat er naast het onthaal ook een degelijk begeleidingsaanbod uitgebouwd moet worden. De CAW geven aan dat het noodzakelijk is om mensen ook iets te bieden na het onthaal, aangezien ze hen anders in de kou moeten laten staan. Er moet na het onthaal dus ook een begeleidingsaanbod uitgebouwd worden waarvan de capaciteit toelaat het aantal mensen dat onthaald wordt ook verder te helpen.
3
Het programmatiemodel
Het ontwikkelde programmatiemodel vertrekt van de premisse dat het model aanleiding moet geven tot een objectieve spreiding van de huidige middelen. Op die manier wordt aangesloten bij het eindadvies van de ‘Gemengde Commissie Kerntaken AWW’ die een tweevoudige doelstelling verbindt aan de programmatie: (1) een optimale spreiding van het hulpaanbod (en daaraan gekoppeld een verdeling van de middelen), (2) bij uitbreidingen: extra middelen op een objectieve manier verdelen. Deze commissie wijst erop dat de vraag naar het aantal middelen dat naar de sector AWW gaat moet gerealiseerd worden door het monitoringsysteem. De monitoring heeft tot doel te onderzoeken of het gerealiseerde hulpaanbod voldoet aan de vastgestelde noden en behoeften en aan de prioriteiten die ter zake worden gesteld. Via monitoring kan een correctie gebeuren op de hoeveelheid middelen die naar de sector AWW gaan en de spreiding van deze middelen. We vatten de logica nog eens samen. In eerste instantie wordt de verdeling van de middelen tussen het Vlaamse Gewest en Brussel bekeken. In de studie worden enkele scenario’s naar voren geschoven. Uit deze scenario’s blijkt de bijzondere kwetsbaarheid van Brussel. Uiteindelijk wordt ervoor geopteerd om de huidige verdeling van middelen tussen het
180
Algemeen besluit
Vlaamse Gewest en Brussel te behouden. Een belangrijke consequentie van deze keuze is wel dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op deze manier minder middelen krijgt dan men op basis van kwetsbaarheidsindicatoren zou toekennen. Deze vaststelling mag bij het ontwikkelde programmatiemodel niet uit het oog verloren. In de tweede plaats wordt het aantal VTE berekend dat ingezet kan worden voor onthaal en begeleiding door het aantal VTE voor het kader in mindering te brengen. De interviews geven wel aan dat wat er precies onder kader verstaan wordt, verder uitgeklaard dient te worden. Een nuancering bij het model is dat de aansturing van de kerntaak preventie wordt toegewezen aan het kader. Er worden geen bijkomende VTE voorzien voor preventieve taken. Dit roept de noodzaak op van een verdere uitklaring van de kerntaak ‘preventie’ van het algemeen welzijnswerk en of en hoe dit in het programmatiemodel kan verwerkt worden. Aangezien het justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp en bezoekruimten georganiseerd dienen te worden op het niveau van het gerechtelijk arrondissement, worden vervolgens deze middelen afgetrokken van het resterend aantal VTE. Deze middelen worden dan verdeeld op basis van een aantal indicatoren van forensische thema’s. Bij het vergelijken van de gerechtelijke arrondissementen en de werkgebieden blijkt wel dat een aantal gemeenten aan andere werkgebieden worden toegewezen dan op basis van de gerechtelijke arrondissementen verwacht kan worden. Dan wordt het aantal VTE berekend per kerntaak. De kerntaak onthaal wordt georganiseerd op het niveau van de kleinstedelijke zorgregio’s. Er worden verschillende simulaties ontwikkeld die variëren naargelang het belang dat wordt gehecht aan het bereiken van de meest kwetsbaren en dit voor het algemeen onthaal en voor het jongerenonthaal. Ook roept deze studie de vraag op naar het verder uitklaren van de onthaalfunctie. Het resterende aantal VTE voor de begeleiding wordt dan gespreid op het niveau van het werkgebied. De Gemengde Commissie heeft zich niet uitgesproken over het gewenste organisatieniveau. Daarom wordt er voor de begeleiding aangesloten bij de bestaande praktijk. Beleidsmatig vraagt dit wel om een verdere uitklaring. Afhankelijk van de taak, worden andere kwetsbaarheidsindicatoren geselecteerd. Telkens worden wel indicatoren gebruikt die gemakkelijk toegankelijk zijn, zodat op regelmatige basis de verdeling herberekend kan worden. De grenzen van de werkgebieden worden in het kader van dit onderzoek behouden, maar er dringt zich wel een discussie op over de verschillen qua grootte. Dit komt ook aan bod in de interviews met de sleutelfiguren. De uitdaging is om enerzijds te centraliseren om kritische massa te ontwikkelen en anderzijds te decentraliseren om laagdrempelig te zijn. Bovendien wordt het duidelijk dat de organisatie van het onthaal op het kleinstedelijke niveau wel zorgt voor problemen van de toewijzing van gemeenten aan werkgebieden. De
181
Algemeen besluit
vraag stelt zich dus of en in welke mate gemeenten aan andere werkgebieden dienen toegewezen te worden. De toepassing van dit programmatiemodel leidt tot een aantal bijkomende vaststellingen en nieuwe vragen. Ten eerste blijkt dat in een aantal werkgebieden op dit moment een kwalitatief onthaal van jongeren moeilijk realiseerbaar lijkt, omdat minder dan 2 en zelfs minder dan 1 VTE beschikbaar is bij de toepassing van het model. Bovendien moeten deze aantallen dan ook nog eens verdeeld worden over de zorgregio’s die tot deze werkgebieden behoren. Voor het algemeen onthaal kunnen we dezelfde conclusies trekken, alhoewel de onderbemanning minder extreem is dan voor het jongerenonthaal. Deze vaststelling roept de vraag op naar de minimale vereisten van een kwalitatief onthaal. Ten tweede blijkt dat hoe meer gewicht gegeven wordt aan de kwetsbaarheid van een regio, hoe meer vooral de grootstedelijke gebieden (vooral Antwerpen en in mindere mate Gent) als erg kwetsbaar naar voren komen. Op die manier dreigt er voorbijgegaan te worden aan de specifieke uitdagingen voor hulpverlening in meer landelijke gebieden. Recent onderzoek uit Vlaanderen en Nederland wijst erop dat armoede ook op het platteland voorkomt, maar moeilijker te meten en minder zichtbaar is. Armoede op het platteland is voornamelijk terug te vinden bij ouderen, landbouwers, leefloongerechtigden, mensen met een schuldenlast en eenoudergezinnen. Schaalvergroting in de welzijnszorg en een gebrekkig openbaar vervoer zorgen ervoor dat het moeilijk is om volwaardig aan de samenleving deel te nemen, als men niet beschikt over een wagen. Hierdoor is ook de hulpverlening moeilijker bereikbaar voor deze mensen. Daarnaast zou er in de meer landelijke gebieden een groter taboe heersen op hulpverlening. Onderzoek beveelt aan om meer gebruik te maken van huisbezoeken en van de methodiek van outreachend werken om deze cliënten te bereiken. In het ontwikkelde theoretische programmatiemodel wordt geen rekening gehouden met de mate van verstedelijking van de CAW-werkgebieden. Alleszins is het duidelijk dat het onthaalconcept in meer landelijke gebieden mogelijks een andere invulling hoort te krijgen die meer gebaseerd is op de filosofie van het outreachend werken. Aangezien dit een meer tijdsintensieve vorm van onthaal is, is dit een belangrijke nuancering bij het huidige theoretische programmatiemodel en vraagt dit om een verdere uitklaring van de onthaalfunctie die voldoende rekening houdt met deze specifieke uitdagingen. Ten derde is de verdeling van VTE tussen onthaal en begeleiding gebaseerd op het aantal contacten uit de Tellus-registratie. Een beperking bij deze maat is de non-respons op deze variabele bij voornamelijk thuislozen in de residentiële opvang. Meer onderzoek is dan ook nodig om te onderzoeken of deze verhouding behouden kan blijven. Ten vierde blijkt de programmatie van de begeleiding in het kader van thuisloosheid en sociale uitsluiting geen gemakkelijke opgave. Gezien de complexiteit van thuisloosheid vraagt de aanpak ervan om een geïntegreerde strategie die aandacht heeft voor het voorkomen van thuisloosheid en voor de instroom, doorstroom en uitstroom uit de thuislozen-
182
Algemeen besluit
zorg. De vraag stelt zich dan ook of er geen nood is aan een meer gecoördineerde strategie over de grenzen van sectoren heen om thuisloosheid te vermijden en te bestrijden. Ten vijfde worden er in dit model geen middelen voorzien voor crisishulp aan meerderjarigen, omdat deze opdracht op dit moment onvoldoende uitgeklaard is.
183
184
Bijlagen
185
186
Bijlage 1 Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de gerechtelijke arrondissementen 20 CAW-werkgebieden Werkgebied BRUGGE
MIDDENKUST
14 gerechtelijke arrondissementen Gemeente Blankenberge
Gerechtechtelijk arr. BRUGGE
Gemeente Beernem
Zuienkerke
Blankenberge
Brugge
Brugge
Damme
Damme
Oostkamp
Jabbeke
Beernem
Knokke-Heist
Zedelgem
Oostkamp
Jabbeke
Torhout
Torhout
Zedelgem
Ichtegem
Zuienkerke
Koekelare
Bredene
Knokke-Heist
De Haan
Kortemark
Gistel
Oostende
Ichtegem
Bredene
Middelkerke
Middelkerke
Oostende
Gistel
Oudenburg
Oudenburg
Lichtervelde
De Haan
Ardooie Pittem Ruiselede Tielt Wingene
WESTHOEK
Veurne
IEPER
Heuvelland
Alveringem
Ieper
Koksijde
Langemark-Poelkapelle
De Panne
Mesen
Nieuwpoort
Poperinge
Ieper
Vleteren
Heuvelland
Wervik
Langemark-Poelkapelle
Zonnebeke
Zonnebeke
Moorslede
Poperinge Vleteren
Staden VEURNE
Alveringem
Lo-Reninge
De Panne
Diksmuide
Koksijde
Houthulst
Nieuwpoort
187
Bijlage 1
Wervik
Veurne
Mesen
Diksmuide Houthulst Kortemark Lo-Reninge Koekelare
ROESELARE-TIELT
KORTRIJK-MENEN
Roeselare
KORTRIJK
Anzegem
Ardooie
Avelgem
Ledegem
Deerlijk
Moorslede
Harelbeke
Lichtervelde
Kortrijk
Hooglede
Kuurne
Staden
Lendelede
Izegem
Menen
Ingelmunster
Spiere-Helkijn
Tielt
Waregem
Meulebeke
Wevelgem
Pittem
Zwevegem
Ruiselede
Hooglede
Wingene
Ingelmunster
Oostrozebeke
Izegem
Wielsbeke
Ledegem
Dentergem
Roeselare
Kortrijk
Dentergem
Zwevegem
Meulebeke
Avelgem
Oostrozebeke
Spiere-Helkijn
Wielsbeke
Wevelgem Kuurne Harelbeke Deerlijk Menen Waregem Anzegem Lendelede GENT-EEKLO
188
Deinze
GENT
Aalter
Nazareth
Deinze
Zulte
De Pinte
Gent
Destelbergen
Sint-Martems-Latem
Evergem
De Pinte
Gavere
Destelbergen
Gent
Lochristi
Knesselare
Melle
Lochristi
Merelbeke
Lovendegem
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de gerechtelijke arrondissementen
GERAARDSBERGENRONSE-OUDENAARDE
Oosterzele
Melle
Gavere
Merelbeke
Zelzate
Moerbeke-Waas
Assenede
Nazareth
Wachtebeke
Nevele
Aalter
Oosterzele
Nevele
Sint-Martems-Latem
Evergem
Waarschoot
Zomergem
Wachtebeke
Lovendegem
Zomergem
Eeklo
Zulte
Kaprijke
Assenede
Sint-Laureins
Eeklo
Waarschoot
Kaprijke
Moerbeke
Maldegem
Knesselare
Sint-Laureins
Maldegem
Zelzate
Oudenaarde
OUDENAARDE
Zingem
Brakel Horebeke
Wortegem-Petegem
Kluisbergen
Horebeke
Kruishoutem
Maarkedal
Lierde
Ronse
Maarkedal
Kluisbergen
Oudenaarde
Zwalm
Ronse
Brakel
Wortegem-Petegem
Lierde
Zingem
Kruishoutem
Zwalm
Geraardsbergen
Sint-Lievens-Houtem Zottegem Geraardsbergen Herzele
AALST
Aalst Lede
DENDERMONDE
DENDERMONDE
Aalst Denderleeuw
Erpe-Mere
Erpe-Mere
Zottegem
Haaltert
Sint-Lievens-Houtem
Lede
Herzele
Ninove
Dendermonde
Berlare
Berlare
Buggenhout
Zele
Dendermonde
Buggenhout
Hamme
Lebbeke
Laarne
Waasmunster
Lebbeke
Wetteren
Waasmunster
189
Bijlage 1
WAASLAND
Laarne
Wetteren
Hamme
Wichelen
Wichelen
Zele
Sint-Niklaas
Beveren
Sint-Gillis-Waas
Kruibeke
Stekene
Lokeren
Temse
Sint-Gillis-Waas
Kruibeke
Sint-Niklaas
Beveren
Stekene
Lokeren LEUVEN
HAGELAND
Leuven
Temse LEUVEN
Aarschot
Oud-Heverlee
Begijnendijk
Bierbeek
Bekkevoort
Holsbeek
Bertem
Haacht
Bierbeek
Rotselaar
Boortmeerbeek
Tremelo
Boutersem
Kortenberg
Diest
Kampenhout
Geetbets
Herent
Glabbeek
Tervuren
Haacht
Bertem
Herent
Huldenberg
Hoegaarden
Boortmeerbeek
Holsbeek
Keerbergen
Huldenberg
Aarschot
Keerbergen
Begijnendijk
Kortenaken
Tienen
Kortenberg
Linter
Landen
Hoegaarden
Leuven
Glabbeek
Linter
Kortenaken
Lubbeek
Diest
Oud-Heverlee
Scherpenheuvel-Zichem
Rotselaar
Bekkevoort
Scherpenheuvel-Zichem
Boutersem
Tervuren
Lubbeek
Tielt-Winge
Tielt-Winge
Tienen
Zoutleeuw
Tremelo
Geetbets
Zoutleeuw
Landen LIMBURG
190
Hasselt
HASSELT
Beringen
Herk-De-Stad
Diepenbeek
Lummen
Gingelom
Beringen
Halen
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de gerechtelijke arrondissementen
Ham
Ham
Diepenbeek
Hasselt
Kortessem
Herk-De-Stad
Alken
Heusden-Zolder
Wellen
Leopoldsburg
Heusden-Zolder
Lummen
Houthalen-Helchteren
Nieuwerkerken
Zonhoven
Sint-Truiden
Neerpelt
Tessenderlo
Overpelt
Zonhoven
Hamont-Achel
Hamont-Achel
Peer
Hechtel-Eksel
Hechel-Eksel
Houthalen-Helchteren
Lommel
Lommel
Leopoldsburg
Neerpelt
Bilzen
Overpelt
Hoeselt
Peer
Tongeren
ANTWERPEN
TONGEREN
As
Riemst
Genk
Herstappe
Opglabbeek
Voeren
Zutendaal
Sint-Truiden
Bocholt
Borgloon
Bree
Heers
Dilsen-Stokkem
Nieuwerkerken
Kinrooi
Gingelom
Maaseik
Genk
Meeuwen-Gruitrode
As
Alken
Opglabbeek
Bilzen
Zutendaal
Borgloon
Maasmechelen
Heers
Lanaken
Herstappe
Dilsen-Stokkem
Hoeselt
Maaseik
Kortessem
Kinrooi
Lanaken
Bree
Maasmechelen
Bocholt
Riemst
Meeuwen-Gruitrode
Tongeren
Halen
Voeren
Tessenderlo
Wellen
Antwerpen Zwijndrecht
ANTWERPEN
Aartselaar Antwerpen
Schilde
Boechout
Wijnegem
Boom
Wommelgem
Borsbeek
191
Bijlage 1
Borsbeek
Brasschaat
Schoten
Brecht
Malle
Edegem
Zoersel
Essen
Brecht
Hemiksem
Niel
Hove
Aartselaar
Kalmthout
Hemiksem
Kapellen
Schelle
Kontich
Brasschaat
Lint
Wuustwezel
Malle
Kapellen
Mortsel
Stabroek
Niel
Kalmthout
Ranst
Eessen
Rumst
Mortsel
Schelle
Boechout
Schilde
Hove
Schoten
Edegem
Stabroek
Kontich
Wijnegem
Lint
Wommelgem
Ranst
Wuustwezel
Zandhoven
Zandhoven Zoersel Zwijndrecht
MECHELEN
Mechelen
MECHELEN
Duffel
Berlaar Bonheiden
Sint-Katelijne-Waver
Bornem
Bonheiden
Duffel
Putte
Heist-op-den-Berg
Hulshout
Lier
Boom
Mechelen
Rumst
Nijlen
Willebroek
Putte
Bornem
Puurs
Puurs
Sint-Amands
Sint-Amands
Sint-Katelijne-Waver
Lier
Willebroek
Berlaar Nijlen Heist-op-den-Berg KEMPEN-MOL-GEELHERENTALS
Kempen Baarle-Hertog
192
KEMPEN
Arendonk Baarle-Hertog
Ravels
Balen
Oud-Kempen
Beerse
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de gerechtelijke arrondissementen
Arendonk
Dessel
Retie
Geel
Beerse
Grobbendonk
Merksplas
Herentals
Vosselaar
Herenthout
Kasterlee
Herselt
Lille
Hoogstraten
Hoogstraten
Hulshout
Rijkevorsel
Kasterlee
Mol
Laakdal
Dessel
Lille
Balen
Meerhout
Geel
Merksplas
Laakdal
Mol
Meerhout
Olen
Herentals
Oud-Kempen
Grobbendonk
Ravels
Herenthout
Retie
Vorselaar
Rijkevorsel
Westerlo
Kempen
Olen
Vorselaar
Herselt
Vosselaar Westerlo
LENNIK – DILBEEK NINOVE
VILVOORDE
Asse
BRUSSEL
Affligem
Ternat
Asse
Merchtem
Beersel
Dilbeek
Bever
Lennik
Dilbeek
Opwijk
Drogenbos
Liedekerke
Galmaarden
Denderleeuw
Gooik
Affligem
Grimbergen
Haaltert
Halle
Londerzeel
Herne
Herne
Hoeilaart
Gooik
Kampenhout
Pepingen
Kapelle-Op-Den-Bos
Galmaarden
Kraainem
Bever
Lennik
Ninove
Liedekerke
Roosdaal
Linkebeek
Vilvoorde
Londerzeel
Machelen
Machelen
Steenokkerzeel
Meise
Grimbergen
Merchtem
193
Bijlage 1
HALLE - OVERIJSE
BRUSSEL
Zaventem
Opwijk
Meise
Overijse
Wemmel
Pepingen
Kraainem
Roosdaal
Wezembeek-Oppem
Sint-Genesius-Rode
Zemst
Sint-Pieters-Leeuw
Kapelle-Op-Den-Bos
Steenokkerzeel
Halle
Ternat
Sint-Pieters-Leeuw
Vilvoorde
Beersel
Wemmel
Drogenbos
Wezembeek-Oppem
Linkebeek
Zaventem
Sint-Genesius-Rode
Zemst
Overijse
Anderlecht
Hoeilaart
Brussel
Anderlecht
Elsene
Brussel
Etterbeek
Elsene
Evere
Etterbeek
Ganshoren
Evere
Jette
Ganshoren
Koekelberg
Jette
Oudergem
Koekelberg
Schaarbeek
Oudergem
Sint-Agatha-Berchem
Schaarbeek
Sint-Gillis
Sint-Agatha-Berchem
Sint-Jans-Molenbeek
Sint-Gillis
Sint-Joost-Ten-Node
Sint-Jans-Molenbeek
Sint-Lambrechts-Woluwe
Sint-Joost-Ten-Node
Sint-Pieters-Woluwe
Sint-Lambrechts-Woluwe
Ukkel
Sint-Pieters-Woluwe
Vorst
Ukkel
Watermaal-Bosvoorde
Vorst Watermaal-Bosvoorde
Bron: Federale overheidsdienst Justitie (http://www.juridat.be/kantons/kantons.htm)
194
Bijlage 2 Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de zorgregio’s 20 CAW werkgebieden
60 zorgregio’s
Brugge
Zorgregio Blankenberge Blankenberge
Blankenberge
Zuienkerke
Zuienkerke
Brugge Damme
De Haan Zorgregio Brugge
Oostkamp
Brugge
Beernem
Damme
Zedelgem
Oostkamp
Jabbeke
Beernem
Torhout
Zedelgem
Ichtegem
Jabbeke
Koekelare
Zorgregio Torhout
Knokke-Heist
Torhout
Kortemark
Ichtegem Koekelare Zorgregio Knokke-Heist Knokke-Heist
Middenkust
Zorgregio Oostende Oostende
Oostende
Bredene
Bredene
Middelkerke
Middelkerke
Gistel
Gistel
Oudenburg
Oudenburg
De Haan
Westhoek
Zorgregio Veurne Veurne
Veurne
Alveringem
Alveringem
Koksijde
Koksijde
De Panne
De Panne
Nieuwpoort
Nieuwpoort
Ieper
Zorgregio Diksmuide
Heuvelland
Diksmuide
Langemark-Poelkapelle Zonnebeke Poperinge
Houthulst Zorgregio Ieper Ieper
195
Bijlage 2
Vleteren
Lo-Reninge
Lo-Reninge
Heuvelland
Diksmuide
Mesen
Houthulst
Langemark-Poelkapelle
Wervik Mesen
Zonnebeke Zorgregio Poperinge Poperinge Vleteren
Midden West-Vlaanderen
Zorgregio Roeselare Roeselare
Roeselare
Ardooie
Ardooie
Ledegem
Ledegem
Moorslede
Moorslede
Lichtervelde
Lichtervelde
Hooglede
Hooglede
Staden
Staden
Izegem
Kortemark
Ingelmunster
Zorgregio Izegem
Tielt
Izegem
Meulebeke
Ingelmunster
Pittem Ruiselede
Lendelede Zorgregio Tielt
Wingene
Tielt
Oostrozebeke
Meulebeke
Wielsbeke
Pittem
Dentergem
Ruiselede Wingene Oostrozebeke
Kortrijk
Zorgregio Kortrijk Kortrijk
Kortrijk
Zwevegem
Zwevegem
Avelgem
Avelgem
Spiere-Helkijn
Spiere-Helkijn
Wevelgem
Wevelgem
Kuurne
Kuurne
Harelbeke
Harelbeke
Deerlijk Menen
Deerlijk Zorgregio Menen
Waregem
Menen
Anzegem
Wervik
Lendelede
Zorgregio Waregem Waregem Anzegem Wielsbeke Dentergem
196
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de zorgregio’s
Gent-Eeklo
Zorgregio Deinze Deinze
Deinze
Nazareth
Nazareth
Zulte
Zulte
Gent
Zorgregio Gent
Sint-Martems-Latem
Gent
De Pinte
Sint-Marems-Latem
Destelbergen
De Pinte
Lochristi
Destelbergen
Melle
Lochristi
Merelbeke
Wachtebeke
Oosterzele
Merelbeke
Gavere
Oosterzele
Zelzate
Gavere
Assenede
Melle
Wachtebeke
Zorgregio Eeklo
Aalter
Eeklo
Nevele
Kaprijke
Evergem
Sint-Laureins
Zomergem
Assenede
Lovendegem
Zomergem
Eeklo
Waarschoot
Kaprijke
Maldegem
Sint-Laureins
Knesselare
Waarschoot
Aalter
Moerbeke
Nevele
Knesselare
Evergem
Maldegem
Zelzate Lovendegem
Zuid-Oost-Vlaanderen
Zorgregio Oudenaarde Oudenaarde
Oudenaarde
Zingem
Zingem
Wortegem-Petegem
Wortegem-Petegem
Horebeke
Horebeke
Maarkedal
Maarkedal
Ronse Kluisbergen
Kruishoutem Zorgregio Ronse
Zwalm
Ronse
Brakel Lierde
Kluisbergen Zorgregio Geraardsbergen
Kruishoutem
Geraardsbergen
Geraardsbergen Dendermonde
Zorgregio Dendermonde Dendermonde
Dendermonde
Berlare
Buggenhout
197
Bijlage 2
Zele
Lebbeke
Buggenhout
Zele
Lebbeke Waasmunster
Berlare Zorgregio Wetteren
Wetteren
Wetteren
Laarne
Wichelen
Hamme
Laarne
Wichelen Leuven
Zorgregio Leuven Leuven
Leuven
Oud-Heverlee
Lubbeek
Bierbeek
Tielt-Winge
Holsbeek
Rotselaar
Haacht
Holsbeek
Rotselaar
Haacht
Tremelo
Tremelo
Kortenberg
Boortmeerbeek
Kampenhout
Keerbergen
Herent
Kampenhout
Tervuren
Kortenberg
Bertem
Herent
Huldenberg
Bertem
Boortmeerbeek
Huldenberg
Keerbergen
Bierbeek Oud-Heverlee Zorgregio Tervuren Tervuren Zaventem Kraainem Wezembeek-Oppem Overijse Hoeilaart
Hageland
Zorgregio Aarschot Aarschot
Aarschot
Begijnendijk
Begijnendijk
Tienen
198
Zorgregio Tienen
Linter
Tienen
Hoegaarden
Linter
Glabbeek
Hoegaarden
Kortenaken
Glabbeek
Diest
Kortenaken
Scherpenheuvel-Zichem
Boutersem
Bekkevoort
Landen
Boutersem
Geetbets
Lubbeek
Zoutleeuw
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de zorgregio’s
Tielt-Winge
Zorgregio Diest
Zoutleeuw
Diest
Geetbets
Scherpenheuvel
Landen
Bekkevoort
Limburg
Zorgregio Hasselt Hasselt
Hasselt
Herk-De-Stad
Herk-De-Stad
Lummen
Lummen
Beringen
Halen
Ham
Beringen
Diepenbeek
Ham
Kortessem
Tessenderlo
Alken
Diepenbeek
Wellen
Kortessem
Heusden-Zolder
Alken
Houthalen-Helchteren
Wellen
Zonhoven
Heusden-Zolder
Neerpelt
Houthalen-Helchteren
Overpelt Hamont-Achel
Zonhoven Zorgregio Neerpelt
Peer
Neerpelt
Hechtel-Eksel
Overpelt
Lommel
Hamont-Achel
Leopoldsburg
Peer
Bilzen Hoeselt
Hechtel-Eksel Zorgregio Lommel
Tongeren
Lommel
Riemst Herstappe
Leopoldsburg Zorgregio Bilzen
Voeren
Bilzen
Sint-Truiden
Hoeselt
Borgloon
Zorgregio Tongeren
Heers
Tongeren
Nieuwerkerken
Riemst
Gingelom
Herstappe
Genk As
Voeren Zorgregio Sint-Truiden
Opglabbeek
Sint-Truiden
Zutendaal
Nieuwerkerken
Maasmechelen
Borgloon
Lanaken
Heers
Dilsen-Stokkem
Gingelom
Maaseik
Zorgregio Genk
Kinrooi
Genk
Bree
As
199
Bijlage 2
Bocholt
Opglabbeek
Meeuwen-Gruitrode
Zutendaal
Halen
Zorgregio Maasmechelen
Tessenderlo
Maasmechelen Lanaken Dilsen-Stokkem Zorgregio Maaseik Maaseik Kinrooi Zorgregio Bree Bree Bocholt Meeuwen-Gruitrode
Aalst
Zorgregio Aalst Aalst
Aalst
Lede
Denderleeuw
Erpe-Mere
Erpe-Mere
Zottegem
Haaltert
Sint-Lievens-Houtem Herzele
Lede Zorgregio Zottegem Zottegem Sint-Lievens-Houtem Herzele Zwalm Brakel Lierde
Antwerpen
Zorgregio Antwerpen Antwerpen
Antwerpen
Zwijndrecht
Zwijndrecht
Schilde
Schilde
Wommelgem
Wijnegem
Borsbeek
Wommelgem
Schoten
Borsbeek
Malle
Schoten
Zoersel
Malle
Brecht
Zoersel
Niel
Brecht
Aartselaar
Ranst
Hemiksem
Zandhoven
Schelle
200
Zorgregio Schilde
Wijnegem
Zorgregio Brasschaat
Brasschaat
Brasschaat
Wuustwezel
Kapellen
Kapellen
Stabroek
Stabroek
Kalmthout
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de zorgregio’s
Kalmthout
Essen
Essen
Wuustwezel
Mortsel
Zorgregio Mortsel
Boechout
Mortsel
Hove
Boechout
Edegem
Hove
Kontich
Edegem
Lint
Kontich
Ranst
Lint
Zandhoven Mechelen
Zorgregio Mechelen Mechelen
Mechelen
Duffel
Sint-Katelijne-Waver
Sint-Katelijne-Waver
Duffel
Bonheiden
Bonheiden
Putte Hulshout
Putte Zorgregio Lier
Boom
Lier
Rumst
Berlaar
Willebroek
Nijlen
Bornem Puurs
Heist-op-den-Berg Zorgregio Boom
Sint-Amands
Boom
Lier
Rumst
Berlaar
Niel
Nijlen
Willebroek
Heist-op-den-Berg
Aartselaar Hemiksem Schelle Bornem Puurs Sint-Amands
Kempen
Zorgregio Kempen Kempen
Kempen
Baarle-Hertog
Baarle-Hertog
Ravels
Ravels
Oud-Kempen
Oud-Kempen
Arendonk
Arendonk
Retie
Retie
Beerse
Beerse
Merksplas
Merksplas
Vosselaar
Vosselaar
Kasterlee
Kasterlee
Lille
Lille
Hoogstraten
Zorgregio Hoogstraten
201
Bijlage 2
Rijkevorsel
Hoogstraten
Mol
Rijkevorsel
Dessel
Zorgregio Mol
Balen
Mol
Geel
Dessel
Laakdal
Balen
Meerhout
Zorgregio Geel
Herentals
Geel
Grobbendonk
Meerhout
Herenthout
Laakdal
Vorselaar
Westerlo
Westerlo
Hulshout
Olen
Herselt
Herselt
Zorgregio Herentals Herentals Grobbendonk Herenthout Vorselaar Olen
Waasland
Zorgregio Sint-Niklaas Sint-Niklaas
Sint-Niklaas
Sint-Gillis-Waas
Hamme
Stekene
Waasmunster
Temse
Sint-Gillis-Waas
Kruibeke
Stekene
Beveren
Temse
Lokeren
Kruibeke Zorgregio Beveren Beveren Zorgregio Lokeren Lokeren Moerbeke
Delta
Zorgregio Asse Asse
Asse
Ternat
Opwijk
Merchtem
Merchtem
Dilbeek
Ternat
Lennik
Liedekerke
Opwijk
Roosdaal
Liedekerke
Affligem
Denderleeuw Affligem Haaltert Londerzeel Herne
202
Dilbeek Zorgregio Ninove Ninove
Vergelijking tussen de CAW-werkgebieden en de zorgregio’s
Gooik Pepingen Galmaarden Bever Ninove Roosdaal Vilvoorde
Zorgregio Vilvoorde Vilvoorde
Vilvoorde
Machelen
Machelen
Steenokkerzeel
Steenokkerzeel
Grimbergen
Zemst
Zaventem
Grimbergen
Meise
Meise
Wemmel
Londerzeel
Kraainem
Kappelle-Op-Den-Bos
Wezembeek-Oppem
Wemmel
Zemst Kapelle-Op-Den-Bos Zenne en Zoniën
Zorgregio Halle Halle
Halle
Sint-Pieters-Leeuw
Sint-Pieters-Leeuw
Beersel
Pepingen
Drogenbos
Lennik
Linkebeek
Gooik
Sint-Genesius-Rode
Herne
Overijse
Galmaarden
Hoeilaart
Bever Beersel Drogenbos Linkebeek Sint-Genesius-Rode
Brussel
Zorgregio Brussel
203
204
Bibliografie
Davelaar, M., van Dongen, M., Rijkschroeff, R. & Flikweert, M. (2007). Van de straat aan het werk. Dagbesteding en activering voor dak- en thuislozen in Rotterdam. VerweyJonker Instituut. European Observatory on Homelessness (2005). Fourth review of statistics on homelessness in Europe. Brussel: FEANTSA. European Commission (2008c), Quality in and equality of access to health care services. Brussel: European Commission. Fret, L. (2007). Verzipping van de thuislozen(zorg). Alert 33(3). Heineke, D. (2006). Centrale Voordeuren in de maatschappelijke opvang. Het verbeteren van de in- en doorstroom in de maatschappelijke opvang. Utrecht: NIZW Sociaal Beleid. Hermans, K., T. Seynaeve, A. Declercq, F. Lammertyn. (2004), Aan de rand van de actieve welvaartsstaat: een socio-biografisch onderzoek naar jongeren en OCMW-hulpverlening. Gent: Academia Press. Hermans, K., De Coster, I. & Van Audenhove, C. (2007). Bed Bad Brood. Laagdrempelige opvang van thuislozen.Leuven: Garant Heylen, K., Le Roy, M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove, B. & Winters, S. (2005). Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de Woonsurvey 2005 en de uitwendige woningschouwing 2005. Leuven: Steunpunt Ruimte en Wonen. Kesteloot, C., & Meys, S. (2008). Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. Leuven: Instituut voor sociale en economische geografie KU Leuven. Lescrauwaet (2005), Begeleid wonen en lokaal sociaal beleid. Berchem: SAW. Naudts, W., Plompen, M. & Colpaert J. (2007). Onderzoek Brusselnorm en Brusseltoets. Brussels Informatie- , Documentatie- en Onderzoekscentrum. Groenez, S., & Nicaise, I. (2002), Valkuilen en springplanken in het Belgische stelsel van minimumbescherming. Leuven: Hiva Nieuwenhuizen, V. (2004). Opvattingen over outreachend werk binnen AMV. Een beschrijvend onderzoek in Lund en Utrecht. Utrecht: FSAO. Philippot, P., Lecocq, C., Baruffol, E., Parez, A. & Galand, B. (2004). La santé mentale des personnes sans abri à Bruxelles. In: Acta Psychiatrica Belgica. Parys I. (2002). Repertorium thuislozenzorg. Brussel: Vlaamse Gemeenschap. Simon, C., Vermeij, L., & Steenbekkers, A. (2007). Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (2008). Beleidsdossier. Jongvolwassenen: tussen wal en schip?, Berchem: SAW. Trimbos instituut (2007). Monitor plan van aanpak maatschappelijke opvang. Rapportage: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Utrecht: Trimbos
205
Van Audenhove, C., Van Humbeeck, G. & Van Meerbeeck, A. (2005). De vermaatschappelijking van de zorg voor psychisch kwetsbare mensen: onderzoek, praktijk en beleid. Leuven: Lannoo Campus. Van Geel, H. (2005 ). Een sociaal-cultureel uitstapje langs de gevels van nieuwe stedelijkheid, van Milaan naar Zandhoven, van Zandhoven naar Chicago en terug naar Zandhoven. Uit: Nieuwe stedelijkheid. Van Menxel G., Lescrauwaet D., Parys I. (2005). Verbinding verbroken: thuisloosheid en algemeen welzijnswerk in Vlaanderen. Berchem: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Van Regenmortel, T., Demeyer, B., Vandenbempt, K. & Van Damme, B. (2006). Zonder (t)huis. Sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit. Leuven: Lannoo Campus. Verstraete, E. (2005). Literatuurstudie: Trends en ontwikkelingen op het platteland. Ambtelijke werkgroep innovatieproces plattelandsbeleid. Wolf, J. (2002). Een kwestie van uitburgering. Amsterdam: SWP
206