Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Aanvraag en ontwerpbesluit Met ingang van 28 maart 2012 ligt met de bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage het ontwerpbesluit, op de aanvraag die is binnengekomen op 24 februari 2012, ter verlening van een: omgevingsvergunning (activiteit Bouwen en Milieu) voor het bouwen van een pluimveeschuur en het wijzigen van een agrarisch bedrijf, aan de Middendijk 68&70 in Nijbroek, kadastraal bekend gemeente Nijbroek, sectie A, nummers 58 en 806. Het zaaknummer van deze procedure is Z&HZ_WABO&2012&000074. Alle stukken liggen ter inzage van 8.30 uur tot 12.15 uur in het gemeentehuis van Voorst, balie VROM, H.W. Iordensweg 17, 7391 KA Twello. Ook bestaat de mogelijkheid om op andere tijden de stukken in te zien. Hiervoor kunt u een afspraak maken met de behandelend ambtenaar, de heer H.D. van den Brink. Zijn telefoonnummer is (0571) 27 93 37. Deze publicatie en het ontwerpbesluit zijn ook digitaal beschikbaar gesteld. Op de website www.voorst.nl onder Digitale Diensten, Ruimtelijke plannen kunt u de stukken bekijken. Zienswijze Iedereen kan gedurende de bovengenoemde periode zijn zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen. Uw schriftelijke zienswijze kunt u richten aan burgemeester en wethouders. Per e&mail is dit mogelijk via
[email protected]. Vermeldt u daarbij dat het gaat om het ontwerpbesluit inzake het in ontwerp verlenen van een milieuvergunning (met bijbehorend zaaknummer). Voor een mondelinge zienswijze kunt u contact opnemen met de behandelend ambtenaar. Twello, 27 maart 2012
J.T.H.M. Penninx, burgemeester E.J.M. van Leeuwen, secretaris
Vergunninghouder:
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin, Middendijk 70, 7397 NE Nijbroek.
Betreft:
het bouwen van een pluimveeschuur en het veranderen en in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting, zijnde een pluimvee* en kalverenhouderij, waarin de aantallen en soorten dieren worden gehouden die in de onderstaande tabel zijn opgenomen op de locatie Middendijk 68*70 in Nijbroek. De aanvraag is bij ons geregistreerd onder nummer Z*HZ_WABO*2012*000074.
Diersoort Stalsysteem (Rav code)1) vleeskalveren tot 8 maanden overige huisvestingsystemen (A4.100) vleeskuikens stal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren. BWL 2009.14.V2 (E 5.10)
Aantal 2.114 89.100
1)
Rav*code zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Staatscourant 2011, nummer 18726).
Kadastrale aanduiding Gemeente Nijbroek, sectie A, nummer 806. Indieningsdatum:
24 februari 2012.
Besluit Burgemeester en wethouders zijn voornemens, gelet op artikel 2.1 en 2.6 lid 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de omgevingsvergunning te verlenen. Burgemeester en wethouders zijn voornemens de omgevingsvergunning te verlenen onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: 1. Bouwen 2. Milieu. Voor de nadere motivering verwijzen wij naar de bijlage bij dit ontwerpbesluit. Procedure We hebben dit besluit voorbereid volgens de procedure van paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is door ons beoordeeld voor bouwen aan artikel 2.10 en voor milieu aan artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast hebben we de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Bijgevoegde documenten activiteit 1 Bouwen De volgende documenten behoren bij dit besluit: 1.1 Overwegingen
1 van 2
Bijgevoegde documenten activiteit 2 Milieu De volgende documenten behoren bij dit besluit: 2.1 Toelichting 2.2 Integrale beoordeling Overige bijgevoegde documenten A. Voorschriften B. Kennisgeving Zienswijzen Artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht biedt belanghebbenden de mogelijkheid omtrent dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren te brengen. Wij verwijzen naar de bijgevoegde publicatietekst, zoals die over onze ontwerpbesluitvorming zal worden opgenomen/heeft plaatsgevonden in het plaatselijk blad het “Voorster Nieuws”. Twello, 21 maart 2012 namens burgemeester en wethouders
H.D. van den Brink bouwspecialist
Z*HZ_WABO*2012*000074
2 van 2
1.1 Overwegingen activiteit 1 Bouwen Behoort bij het ontwerpbesluit voor het bouwen van een pluimveeschuur op de locatie Middendijk 68 70 in Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Het registratienummer van deze procedure is Z HZ_WABO 2012 000074
1. 2. 3.
4. 5. 6.
Het bouwplan is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Middendijk 70” en past binnen de doelstellingen van het reconstructieplan. De Provincie Gelderland heeft op 23 februari 2012 de aanvraag om vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet ontvangen. Het ontwerpbesluit ligt met ingang van 28 maart 2012 voor een periode van zes weken ter inzage. De ter inzage legging wordt bekend gemaakt door publicatie in het ‘Voorster Nieuws’ op 27 maart 2012. Iedereen kan gedurende de bovengenoemde periode zijn zienswijzen naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen. Naar oordeel van ons college voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand. Dit wordt mede ondersteund door het advies van het Gelders Genootschap. Het bouwplan voldoet aan de bepalingen in de Bouwverordening en het Bouwbesluit. Op de aanvraag zijn wel/geen reacties van belanghebbenden binnengekomen.
Bijlage 2.1 Toelichting (activiteit Milieu) Behoort bij het ontwerpbesluit voor het bouwen van een pluimveeschuur op de locatie Middendijk 68!70 in Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Het registratienummer van deze procedure is Z!HZ_WABO!2012!000074
INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE
1
JURIDISCHE BEOORDELING 2 1 Vergunningaanvraag en ontvankelijkheid ............................................................ 2 2 Vergunningsituatie........................................................................................ 2 3 Procedure .................................................................................................. 2 4 Vergunningplicht en bevoegd gezag .................................................................. 2 5 adviseurs ................................................................................................... 3 6 Bedrijfsactiviteiten en ligging............................................................................ 3 7 IPPC/richtlijn............................................................................................... 3 8 m.e.r.(beoordelings)plicht ............................................................................... 3 9 coördinatie ................................................................................................. 5
• •
Een voor een inrichting verleende omgevingsvergunning geldt voor een ieder die het project uitvoert (de inrichting drijft) waarop zij betrekking heeft (artikel 2.25, lid 1, van de Wabo). Als voor de inrichting een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning (zgn. revisievergunning) is verleend, komen alle voorgaande vergunningen van de betreffende inrichting te vervallen zodra de nieuwe vergunning zowel onherroepelijk als in werking getreden is (art. 2.6, lid 4, van de Wabo en jurisprudentie hierover).
JURIDISCHE BEOORDELING 1 VERGUNNINGAANVRAAG EN ONTVANKELIJKHEID Op 24 februari 2012 hebben wij een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de inrichting aan de Middendijk 68 en 70 te Nijbroek voor het veranderen van een vleeskuiken/ en kalverenhouderij en voor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning). De aanvraag is ingediend voor de realisatie van het project: "Bouw/milieu mts Kluin middendijk 70 nijbroek ivm. bouw pluimveeschuur". De veranderingen ten opzichte van de vigerende vergunning betreffen: • het in gebruik nemen van een nieuwe vleeskuikensstal; • het in gebruik nemen van een waterbekken voor de tijdelijke opvang van niet/ verontreinigd hemelwater; • het in gebruik nemen van lengteventilatoren voor stal 3; • het in gebruik nemen van een berging voor werktuigen; • het intern verplaatsen van vleeskuikens naar de nieuwe stal; • het uitbreiden van het aantal vleeskuikens met 29.100 stuks; • het beëindigen van het houden van overig rundvee. De volgende stukken maken deel uit van de aanvraag: • aanvraagformulier van 24 februari 2012; • bijlage "Milieu toelichting aanvraag deel/1"; • bijlage "Toelicht milieu aanvraag deel/2"; • bijlage Milieutekening (Plattegrondtekening van de inrichting, bladnummer nu/ML/01, opgesteld op 6 september 2011); • bijlage "Milieu waterberging" (plattegrondtekening van de inrichting, bladnummer nu/ML/ 02, opgesteld op 6 september 2011); • bijlage "Milieu grens inrichting" (kadastrale tekening). De aanvraag voldoet aan de eisen die in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn gesteld. De aanvraag bevat voldoende informatie voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk. 2 VERGUNNINGSITUATIE Op de inrichting is de omgevingsvergunning van 17 juni 2011 van toepassing als bedoeld in artikel 2.6, lid 1, van de Wabo (revisievergunning). 3 PROCEDURE Op de behandeling van de aanvraag is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bepaalde in afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing (artikel 3.10 van de Wabo). Op grond van de verplichting voortvloeiend uit artikel 3:20 van de Awb is informatie verschaft aan de aanvrager over eventuele andere benodigde vergunningen en ontheffingen. 4 VERGUNNINGPLICHT EN BEVOEGD GEZAG De aanvraag betreft een inrichting behorende tot onder andere categorie 8.1, onder a, ‘inrichtingen voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 2 van 5
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
dieren’ van bijlage I, onderdeel C, behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). De inrichting valt onder de werkingssfeer van de Wm en de Wabo. De inrichting is vergunningplichtig, omdat deze als zodanig is aangewezen in bijlage I, onderdeel C, van het Bor. De gemeente Voorst is bevoegd gezag voor deze inrichting (categorie 8 van bijlage 1, onderdeel C, van het Bor). 5 ADVISEURS In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 van de Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, zijn er geen wettelijke adviseurs aangewezen. 6 BEDRIJFSACTIVITEITEN EN LIGGING De inrichting is gelegen in het buitengebied van Nijbroek. Op circa 185 meter van de grens van de inrichting is de dichtstbijzijnde woning van derden (Middendijk 83) gelegen. Het verkeer van en naar de inrichting rijdt over de Middendijk. De inrichting omvat een vleeskuikens/ en kalverenhouderij, met stallen voor het houden van 2.114 kalveren en 89.100 vleeskuikens. Ook zijn een spoelplaats, silo's, twee werktuigbergingen, een mestplaat, twee voerkeukens en twee bedrijfswoningen aanwezig. Voor de bedrijfsactiviteiten worden verder (diesel)olie, diergeneesmiddelen, voer, dierlijke meststoffen en (gevaarlijke) afvalstoffen opgeslagen. 7 IPPC!RICHTLIJN Een gpbv/installatie is een installatie als bedoeld in bijlage 1 van de EG/richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC/richtlijn). Op grond van categorie 6.6 van bijlage 1 van deze richtlijn is sprake van een gpbv/installatie bij intensieve varkens/ en pluimveehouderijen met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee, 2.000 plaatsen voor mestvarkens (> 30 kg) of 750 plaatsen voor zeugen. Binnen de inrichting worden 81.900 vleeskuikens gehouden, zodat sprake is van een gpbv/installatie. 8 M.E.R.(BEOORDELINGS)PLICHT Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r. ) geeft (indicatieve) waarden aan wanneer een milieueffectrapportage (MER) opgesteld dient te worden. De MER is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staan de drempelwaarden waarbij altijd een m.e.r./plicht geldt. In onderdeel D van dezelfde bijlage staan de drempelwaarden genoemd waarbij een m.e.r./beoordelingsplicht geldt. Bij de m.e.r./beoordeling toetst het bevoegd gezag of bij een bepaald project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Indien het bevoegd gezag bepaald dat er mogelijk belangrijke milieugevolgen kunnen optreden, dan is een MER nodig. Er geldt een m.e.r./plicht als er sprake is van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie (lees stal) voor het houden van meer dan 85.000 mesthoenders, 60.000 hennen, 3.000 mestvarkens of 900 zeugen. In dit geval wordt een stal opgericht voor het houden van 39.500 vleeskuikens (mesthoenders). De drempelwaarde van onderdeel C wordt gelet hierop niet overschreden. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de waarden opgenomen waarbij een m.e.r./beoordeling gemaakt moet worden. Bij de m.e.r./beoordeling toetst het bevoegd gezag of bij een bepaald project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 3 van 5
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Indien het bevoegd gezag bepaald dat er mogelijk belangrijke milieugevolgen kunnen optreden, dan is een MER nodig. Per 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging is onder andere het gevolg van een uitspraak van het Europees Hof van Justitie (d.d. 15 oktober 2009, zaak C/255/08). De drempelwaarden in onderdeel D zijn gewijzigd van absolute, in indicatieve waarden. Dit blijkt uit artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r.. Wanneer een activiteit boven de indicatieve drempelwaarden uitkomt, dan is er sprake van een m.e.r./beoordelingsplicht. Dit geldt ook voor activiteiten die onder de gedefinieerde indicatieve drempel vallen, maar waarbij op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de m.e.r./richtlijn, niet kan worden uitgesloten dat de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat bij beantwoording van de vraag of een m.e.r./beoordelingsplicht geldt ook rekening gehouden moet worden met de omgevingsfactoren zoals bedoeld in bijlage III bij voornoemde richtlijn. De indicatieve waarde van bijlage D wordt niet overschreden, ook zijn er geen specifieke omgevingfactoren zoals bedoeld in bijlage III van de M.E.R./richtlijn waardoor er een m.e.r./ beoordelingsplicht zou gelden. Dit is hieronder nader uitgewerkt. De voorgenomen activiteiten hebben geen directe samenhang met andere activiteiten ter plaatse. De activiteiten leiden tot een toename van het verbruik aan grond/ en hulpstoffen, energie en water. De grond/ en hulpstoffen zijn niet bijzonder schaars. Hierbij geldt dat het gaat om gangbare gebruiksvormen in de sector. Gezien het aantal pluimvee dat wordt aangevraagd betreft het een zogenaamde gpbv/ installatie. Voor deze installaties heeft het Ministerie van VROM de Beleidslijn IPPC/ omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij vastgesteld. Het bedrijf voldoet aan het gestelde in de Beleidslijn. Het bedrijf voldoet aan Beste Beschikbare Technieken in de aangevraagde situatie. Geen van de dierenverblijven is gelegen op een afstand van minder dan 250 meter van een kwetsbaar gebied. Bovendien is er sprake van een afname van de ammoniakemissie. Bij veehouderijen speelt daarnaast het aspect geur een belangrijke rol. Dit aspect wordt in het kader van de vergunningverlening getoetst aan de hand van de Wet geurhinder en veehouderij. In de aanvraag zijn ten aanzien van het aspect geur de BBT opgenomen. Dit onderwerp kan voldoende worden beoordeeld in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een overschrijding van de wettelijke grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De mate van fijn stofbelasting kan voldoende worden beoordeeld in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning. Ten aanzien van het aspect geluid wordt voldaan aan de richtwaarden zoals opgenomen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De consequenties voor de geluidsimmissie ter plaatse van gevoelige objecten kunnen voldoende worden gereguleerd in de vergunningprocedure. Het risico op bodemverontreiniging is, gezien de activiteiten en voorzieningen, beperkt. In het kader van de vergunningprocedure zal een en ander verder worden getoetst aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. De hoeveelheden en soort afvalstoffen zijn gebruikelijk in de sector. In het kader van de omgevingsvergunning wordt dit aspect nader beoordeeld. Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 4 van 5
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Het risico van ongevallen (in de zin van externe veiligheid) is, gezien de gebruikte stoffen en technologieën, beperkt. Gelet op de afstand tot woningen van derden zullen gevolgen van een eventueel ongeval zich beperken tot de inrichting. Het risico van ongevallen is in de vergunningprocedure goed te beoordelen en te reguleren. Conclusie De aanvraagde activiteiten zijn niet m.e.r./beoordelingsplichtig. Ook hoeft geen MER te worden opgesteld. 9
COÖRDINATIE
Waterwet De aangevraagde activiteit heeft betrekking op een inrichting waartoe een gpbv/installatie behoort waarbij geen sprake is van het lozen van stoffen op het oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet (Wtw). Coördinatie tussen Wabo en Wtw is daarom niet van toepassing. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 98) regelt de bescherming van gebieden. De volgende natuurgebieden zijn aangewezen en worden beschermd op grond van de Nbwet 98: ( Natura 2000 gebieden ( Beschermde Natuurmonumenten, en ( Wetlands Nadat een gebied is aangewezen op grond van de Nbwet 98 wordt voor het betreffende gebied een beheerplan opgesteld waarin staat beschreven wat er moet gebeuren om natuurdoelen in dat gebied te behalen. Wanneer een veehouderij activiteiten start of uitbreidt in de nabijheid van deze gebieden, kan een vergunning op grond van de Nbwet 98 nodig zijn. In dit geval maakt ook een aanvraag om een NB/wet 98/vergunning onderdeel uit van de aanvraag om omgevingsvergunning. Een vergunning op grond van de Nb/wet 98 haakt aan op een vergunning op grond van de Wabo. In de Nb/wet 98 is geregeld dat de Nb/wet aanvraag gelijktijdig moet worden ingediend en onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Daarom hebben wij de provincie Gelderland verzocht om een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) op grond van de Nb/wet 98 af te geven.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 5 van 5
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Bijlage 2.2 Integrale beoordeling (activiteit Milieu) Behoort bij het ontwerpbesluit voor het bouwen van een pluimveeschuur op de locatie Middendijk 68 70 in Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Het registratienummer van deze procedure is Z HZ_WABO 2012 000074 INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE
1
INHOUDELIJKE BEOORDELING 2 1 BEOORDELINGSKADER ....................................................................................... 2 2 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN .................................................................. 3 2.1 Toetsingskader BBT 3 2.2 BBT en overige aspecten 4 3 AMMONIAK............................................................................................................. 5 3.1 Wet ammoniak en veehouderij 5 3.2 Beleidslijn IPPC0omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij 5 3.3 Directe schade aan gewassen door ammoniak 6 3.4 Besluit huisvesting 6 4 GEUR...................................................................................................................... 8 4.1 Dierenverblijven 8 4.2 Mestopslag buiten de stallen 10 5 LUCHT .................................................................................................................. 10 5.1 Emissies 10 5.2 Luchtkwaliteitseisen 11 6 GELUID................................................................................................................. 12 6.1 Geluid van bronnen binnen de inrichting 13 6.2 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting 13 7 BODEM................................................................................................................. 14 8 AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER ................................................................... 16 8.1 Verwijdering van afvalstoffen 16 8.2 Bedrijfsafvalwater 16 9 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN ......................................................................... 16 9.1 Energie 16 9.2 Doelmatig gebruik grondstoffen 18 9.3 Waterverbruik 18 10 EXTERNE VEILIGHEID ........................................................................................ 18 Bijzondere bedrijfsomstandigheden en bedrijfsbeëindiging.............................................. 19 11 Overige wetten en regels....................................................................................... 19 12 CONCLUSIE ......................................................................................................... 20 Overige en VERZENDING
• •
21
Een voor een inrichting verleende omgevingsvergunning geldt voor een ieder die het project uitvoert (de inrichting drijft) waarop zij betrekking heeft (artikel 2.25, lid 1, van de Wabo). Als voor de inrichting een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning (zgn. revisievergunning) is verleend, komen alle voorgaande vergunningen van de betreffende inrichting te vervallen zodra de nieuwe vergunning zowel onherroepelijk als in werking getreden is (art. 2.6, lid 4, van de Wabo en jurisprudentie hierover).
INHOUDELIJKE BEOORDELING 1 BEOORDELINGSKADER Het beoordelingskader van de aanvraag wordt gevormd door artikel 2.14 van de Wabo. In de landelijke uitgangspunten voor milieubeleid, zoals verwoord in de Nationale Milieubeleidsplannen, zijn voorts aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu rekening moet worden gehouden. Wij hebben ook getoetst aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen (artikel 5.3 en 5.4 van het Bor, juncto artikel 9.2 en bijlage 1 van de Mor). Bij de beslissing op de aanvraag moet het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de Wabo in ieder geval betrekken: 1. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; 2. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging; 3. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; 4. de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Awb bedoelde termijn of de krachtens artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo aangegeven termijn ingebrachte adviezen en zienswijzen; 5. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; 6. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Dit houdt in dat ten minste de aspecten genoemd onder 1 t/m 6 bij de besluitvorming betrokken moeten worden. Het bevoegd gezag geeft in de motivering van de beslissing op de aanvraag aan, op welke wijze de genoemde aspecten de inhoud van het besluit hebben beïnvloed. Voorts moet het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid, onder b, van de Wabo bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval rekening houden met: 1. het voor hem geldende milieubeleidsplan; 2. het bepaalde in de artikelen 10.14 en 10.29a van de Wm; 3. de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende richtwaarden, voor zover de verplichting tot het rekening houden daarmee is vastgelegd krachtens of overeenkomstig artikel 5.2 of artikel 5.17 van de Wm. Dit betekent dat als uitgangspunt wordt genomen: overeenstemming met de betrokken aspecten. Onder bijzondere omstandigheden heeft het bevoegd gezag echter de mogelijkheid hiervan gemotiveerd af te wijken.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 2 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Bovendien moet het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid, onder c, van de Wabo bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht nemen: 1. dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT moeten worden toegepast 2. de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden, voor zover de verplichting tot het in acht nemen daarvan is vastgelegd krachtens of overeenkomstig artikel 5.2 van de Wm, is vastgelegd in of krachtens artikel 5.16 van die wet dan wel voortvloeit uit de artikelen 40, 44 tot en met 47, 50, 51, 53 tot en met 56, 59 tot en met 61, 63, tweede lid, 64, 65 of 66 van de Wet geluidhinder; 3. in afwijking van onderdeel 2, neemt het bevoegd gezag, voor zover het de geldende grenswaarden betreft, die voortvloeien uit de in dat onderdeel genoemde artikelen van de Wet geluidhinder, bij de beslissing op de aanvraag om een vergunning voor een inrichting, gelegen op een industrieterrein waarvoor een geluidreductieplan als bedoeld in artikel 67 van de Wet geluidhinder is vastgesteld, het geldende geluidreductieplan in acht; 4. de aanwijzigen die met betrekking tot de beslissing op de aanvraag krachtens artikel 2.34 door Onze Minister zijn gegeven; 5. De onderdelen van het advies, bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, van de Wabo ten aanzien waarvan in het advies is aangegeven dat daaraan moet worden voldaan, voor zover daardoor geen strijd ontstaat met het bepaalde in de andere onderdelen van dit lid of het tweede lid, of het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22 van de Wabo. Dit wil zeggen dat de inrichting in ieder geval moet voldoen aan de eisen, zoals deze gesteld zijn onder 1 t/m 5. Als niet voldaan kan worden aan deze eisen, dan moet ingevolge het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid, onder c, van de Wabo de vergunning worden geweigerd. De omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo alleen geweigerd worden in het belang van de bescherming van het milieu. 2
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
2.1 Toetsingskader BBT In de inrichting moeten ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast (artikel 2.14 van de Wabo). Aan de vergunning moeten voorschriften zijn verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen voor het milieu die inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken (artikel 5.3 en 5.4 van het Bor). Daarbij worden in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT toegepast. In artikel 9.2 juncto bijlage 1 van de Mor is de aanwijzing van de BBT0documenten geregeld. Hier is aangegeven met welke documenten rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de BBT. In tabel 1 zijn zogenaamde BREF0documenten opgenomen. Deze BREF's zijn opgesteld voor bedrijven die onder de IPPC0richtlijn1 vallen (de gpbv0 installaties). Omdat sprake is van een gpbv0installatie moet worden getoetst aan het BREF Intensieve veehouderij (‘Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs’).
1
Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PbEG L 257/26
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 3 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Als aanvullend BREF0document wordt verwezen naar de BREF ‘Op0 en overslag bulkgoederen’ (‘Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006). Op dit laatste gaan wij hierna in onder ‘op0 en overslag van bulkgoederen’. Met name de documenten uit tabel 2 moeten worden gebruikt om te bepalen wat onder BBT wordt verstaan. Wat betreft het aspect ammoniak zijn hierin opgenomen: de ‘Beleidslijn IPPC0omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij’ (verder aangeduid met beleidslijn) van juni 2007 en de ‘Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee0 en varkenshouderij’ (verder aangeduid met oplegnotitie) van juli 2007. Verder zijn de volgende documenten uit tabel 2 van belang: de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB), de Nederlandse emissieRichtlijn Lucht (NeR), de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) en de circulaire 'Energie in de milieuvergunning'. Op deze aspecten gaan wij bij de betreffende milieuaspecten in. Op het aspect ammoniak gaan wij hierna apart in. 2.2 BBT en overige aspecten In de IPPC0richtlijn staan verder een aantal aspecten genoemd, waarvoor als dat nodig is voorschriften moeten worden gesteld. Dit is geïmplementeerd in de Wabo. Als wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.7 van het Bor, dan wordt ook voldaan aan het gestelde in de IPPC0richtlijn. Op de overige genoemde aspecten (en BBT0documenten) wordt hierna ingegaan. BREF ‘Op0 en overslag bulkgoederen’ Bulkvoer wordt opgeslagen in voersilo’s. De gesloten opslag van bulkmaterialen in een silo wordt in het BREF0document ‘Op0 en overslag bulkgoederen’ (Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006) als BBT beschouwd. Deze silo’s moeten zodanig zijn ontworpen dat de stabiliteit is gewaarborgd, het product eenvoudig uit de silo is te halen en stofexplosie wordt voorkomen. Verder moet stofemissies worden voorkomen tijdens het vullen en (zo nodig) het legen van de silo. Voersilo’s voldoen aan de genoemde eisen uit het BREF. Wel moet dan tijdens het vullen stofverspreiding worden voorkomen door een stoffilter (stofzak). De NeR kent een emissie0eis voor stof van 5 mg/m03. Aan deze emissie0eis kan bij het vullen van een silo met bulkvoer met toepassing van een stofzak worden voldaan. Het toepassen van een stoffilter tijdens het vullen van de silo is dan ook in de voorschriften opgenomen. Het voer wordt uit de silo gehaald met voervijzels in gesloten leidingen. Hierbij komt geen relevante stofemissie vrij. De wijze waarop de stofemissie wordt voorkomen geeft vergelijkbare milieuprestaties als de technieken die in het BREF staan beschreven. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat ten minste BBT moet worden toegepast. Om te bepalen of wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde voor stof verbinden wij (op basis van artikel 5.5 van het Bor) voorschriften aan de vergunning om de stofconcentratie in de via de ontluchting ontwijkende luchtstroom van de silo’s te meten. Binnen drie maanden na het realiseren van stal 7 en het in werking brengen van de gehele gewijzigde inrichting moet een rapport van het onderzoek aan ons worden gezonden. In dit rapport moet door middel van metingen worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 4 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
3
AMMONIAK
3.1 Wet ammoniak en veehouderij De gevolgen van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven moeten wij uitsluitend beoordelen op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) (artikel 3, lid 1, van de Wav). Dit geldt niet voor de gevolgen voor het milieu die veroorzaakt worden door directe opname uit de lucht van ammoniak door planten en bomen (zie onder ‘Directe schade aan gewassen door ammoniak’), het weigeren van de vergunning met toepassing van artikel 2.14 van de Wabo of voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van de artikelen 2.22, lid 2 of 3, van de Wabo (zie ‘Beste Beschikbare Technieken’) of artikel 1.3.c of 8.40 van de Wm (zie ‘Algemene regels’). Evenmin geldt dit artikellid als een besluit wordt genomen op een aanvraag, waarbij ter voorbereiding daarvan een MER wordt gemaakt. Hiervan is in dit geval geen sprake. De artikelen 4 tot en met 7 Wav hebben allen betrekking op veehouderijen, die zijn gelegen in of binnen een afstand van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Alle dierenverblijven van de inrichting liggen op meer dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Artikel 3 kent nog een weigeringsgrond voor veehouderijen waartoe een gpbv0installatie behoort (IPPC0veehouderijen). De veehouderij valt onder de reikwijdte van de IPPC0richtlijn. Daarom moet de zogenaamde omgevingstoetsing worden uitgevoerd. Hiertoe wordt de ‘Beleidslijn IPPC0omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij’ toegepast. De beleidslijn is alleen van toepassing als een IPPC0veehouderij uitbreidt in aantal dieren. 3.2 Beleidslijn IPPC omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij Als sprake is van gpbv0installaties (IPPC0veehouderij) wordt de vergunning geweigerd als niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden moeten worden gesteld, maar die niet met toepassing van de in aanmerking komende beste beschikbare technieken kunnen worden gerealiseerd (artikel 3, derde lid, van de Wav). Op 25 juni 2007 is door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de ‘Beleidslijn IPPC0omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij’ vastgesteld. Hiermee kan het bevoegd gezag beslissen of en in welke mate strengere emissie0eisen in de omgevingsvergunning moeten worden opgenomen (vanwege de hiervoor genoemde ligging en omstandigheden) dan de eisen die gelden op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (zie onder het kopje ‘Besluit huisvesting’). De jaarlijkse ammoniakemissie bij toepassing van BBT bedraagt na uitbreiding meer dan 5.000 kg. Deze waarde is berekend in onderstaande tabel. Jaarlijkse ammoniakemissie bij BBT in aangevraagde situatie Diersoort Aantal BBT 2010 = Maximale BBT 2010 dieren emissiewaarde (kg NH3/jaar) (kg NH3 per dierplaats per jaar) vleeskalveren tot 8 2.114 2,5 5.285,0 maanden vleeskuikens 89.100 0,045 4.009,5 Totaal 9.294,5
Tabel 1.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 5 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
De jaarlijkse ammoniakemissie in de vergunde situatie bedraagt bij toepassing van BBT 10.683,0 kg (zie de onderstaande tabel). Jaarlijkse ammoniakemissie bij BBT in vergunde situatie Diersoort Aantal BBT 2010 = Maximale dieren emissiewaarde (kg NH3 per dierplaats per jaar) vleeskalveren tot 8 2.114 2,5 maanden vleeskuikens 60.000 0,045 overig rundvee ouder dan 284 9,5 2 jaar Totaal
Tabel 2.
BBT 2010 (kg NH3/jaar) 5.285,0 2.700,0 2.698,0 10.683,0
Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat de aangevraagde ammoniakemissie lager is dan de emissie in de vergunde situatie als BBT zou worden toegepast. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de ‘Beleidslijn IPPC0omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij’. Conclusie Uit het bovenstaande blijkt dat de vergunning op grond van de Wav niet kan worden geweigerd. 3.3 Directe schade aan gewassen door ammoniak Bij veehouderijen moeten ook de mogelijke effecten van directe schade aan gewassen door ammoniak worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van het rapport 'Stallucht en Planten'. Hierin is opgenomen dat een afstand van 50 meter tot coniferen en 25 meter tot overige gevoelige gewassen (waaronder fruitbomen) voldoende is om directe schade te voorkomen. Binnen een straal van 50 meter rondom de inrichting bevinden zich geen percelen waarop fruitbomen, coniferen of andere gevoelige gewassen bedrijfsmatig worden gekweekt. Daarom treedt er geen ontoelaatbare schade aan gewassen in de omgeving van de inrichting op. 3.4 Besluit huisvesting In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) worden maxima gesteld aan de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen. Deze worden aangeduid met maximale emissiewaarden. Als voor een bepaalde diercategorie geen maximale emissiewaarde is vastgesteld, is het Besluit huisvesting hierop niet van toepassing. De maximale emissiewaarden gelden als generieke normen, zodat op dit aspect geen individuele afweging plaatsvindt. Als bepaalde stallen niet aan de maximale emissiewaarden voldoen kan de inrichting als totaal toch nog voldoen aan het gestelde in het Besluit huisvesting, als wordt voldaan aan het emissieplafond door intern salderen. Deze bevoegdheid is ook opgenomen in artikel 3, lid 3, van de Wav. Hierbij worden diercategorieën waarvoor geen maximale emissiewaarde is vastgesteld niet meegenomen, of geldt voor deze diercategorieën de feitelijke emissiewaarde van het betreffende stalsysteem als maximale emissiewaarde. In het geval van bedrijven die onder de IPPC0richtlijn vallen (gpbv0installatie) mogen emissiegrenswaarden niet alleen worden gebaseerd op algemeen geldende emissie0eisen, maar moet hierbij ook rekening worden gehouden met de omgeving. In sommige gevallen Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 6 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
zullen verdergaande technieken moeten worden toegepast of in het uiterste geval de vergunning moeten worden geweigerd. Hierin is voorzien in de Wav. Buiten de zones van 250 meter tot zeer kwetsbare gebieden kunnen veehouderijen die onder de reikwijdte van de IPPC0richtlijn vallen, afhankelijk van de afstand tot een zeer kwetsbaar gebied, eveneens te maken krijgen met een weigering van de vergunning of het toepassen van verdergaande technieken dan BBT. De beoordeling vindt plaats op grond van de ‘Beleidslijn IPPC0omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij’. In onderstaande tabel is per diercategorie en stalsysteem aangegeven met welk stalsysteem uit de BREF Intensieve veehouderij deze overeenkomt, of dit stalsysteem BBT is volgens dit BREF en of wordt voldaan aan de maximale emissiewaarde (uit het Besluit huisvesting). Als aan beide wordt voldaan voldoen de individuele stalsystemen in principe aan BBT voor het aspect ammoniak. Stalsystemen Dieren Aantal Soort
Tabel 3.
Stalsysteem (Rav code)1)
Stalsys teem BREF (paragraaf)
BBT volgens BREF
Voldoet aan maximale emissie waarde 2) Ja
overige 03) 0 huisvestingsys0 temen (A4.100) 89.100 stal met 04) 0 Ja verwarmingssys0 teem met warmteheaters en ventilatoren, BWL 2009.14.V2 (E 5.10) 1) Rav0code zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Staatscourant 2011, nummer 18726). 2) Maximale emissiewaarde zoals opgenomen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Staatsblad 28 december 2005, nummer 675 incl. de wijziging van 10 januari 2008, nummer 6). 3) Deze diercategorie is niet in de BREF opgenomen. 4) Dit stalsysteem is niet in de BREF opgenomen. 2.114
vleeskal0 veren tot 8 maanden vleeskui0 kens
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt voldoet het stalsysteem voor vleeskuikens aan de maximale emissiewaarde. Het aangevraagde stalsysteem is niet in het BREF Intensieve veehouderij opgenomen. Wat betreft de emissie van ammoniak voldoet dit stalsysteem ruimschoots de maximale emissiewaarde uit de Regeling ammoniak en veehouderij. Het te behalen milieuvoordeel wat betreft de ammoniakemissie is groter dan het stalsysteem dat in het BREF0document als BBT (VEA0stal) is aangemerkt. De milieuwinst die behaald wordt bij de (beperking van de) emissie van ammoniak is gelet op de hoge achtergronddepositie in ons land van groot belang. Zie hiervoor ook het gestelde in de Nota van Toelichting van het Besluit huisvesting. Daarom zijn wij van mening dat het aangevraagde stalsysteem is te beschouwen als BBT. Conclusie Gelet op het voorgaande voldoen de huisvestingssystemen aan BBT voor wat betreft het aspect ammoniak. Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 7 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
4
GEUR
4.1
Dierenverblijven
Toetsingskader geurbelasting vanwege dierenverblijven Door een veehouderij wordt geur geëmitteerd, die aanleiding kan geven tot geurhinder. De geurhinder vanwege de dierenverblijven moet worden getoetst volgens het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De geurhinder vanuit de dierenverblijven moet worden getoetst conform de systematiek (artikelen 3 tot en met 9) van de Wgv. Voor de invulling van de beoordeling moet de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) worden toegepast. De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (in de Rgv) en dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld. In het eerste geval wordt uitsluitend getoetst aan afstandseisen. De vergunning wordt geweigerd als ter plaatse van geurgevoelige objecten niet wordt voldaan aan de geurnorm of als niet wordt voldaan aan de afstandseisen die op grond van de Wgv gelden. De toetsing aan de geurnormen en afstanden worden onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. Voor hetgeen wordt verstaan onder dierenverblijven en geurgevoelige objecten verwijzen wij naar het gestelde in deze wet. De gemeente Voorst heeft geen gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder vastgesteld. Voor de toetsing aan de geurnormering is daarom uitgegaan van de algemene, wettelijke geurnormen en afstanden. Binnen de inrichting worden de volgende dieren gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld: vleeskalveren en vleeskuikens. De geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden berekend met het verspreidingsmodel ‘V0Stacks vergunning 2010’ (artikel 2, lid 1, van de Rgv). Van de aangevraagde situatie hebben wij de geurbelasting berekend. De invoergegevens van deze berekening zijn vermeld in bijlage 1. De gemeente Voorst is gelegen in een gebied dat voor wat betreft het uitvoeren van de verspreidingsberekeningen behoort bij het meteostation Eindhoven. De geurbelasting bedraagt, met uitzondering van de woning aan de Middenweg 83, bij alle woningen minder dan de toegestane geurnorm van 3 ouE/m3 (980percentiel) binnen de bebouwde kom en 14 ouE/m3 (980percentiel) buiten de bebouwde kom. Zie hiervoor de rekenresultaten in bijlage 1. Deze zijn overgenomen in onderstaande tabel. Geurbelasting Volgnr. Geurgevoelig object 8 Middendijk 83 9 Middendijk 87 10 Middendijk 89 11 Blankematerweg 1 12 Bebouwde kom Olst
Tabel 4.
Geurnorm 14 14 14 14 3
Geurbelasting 22,2 12,6 11,7 6,8 0,8
Omdat sprake is van een overschrijding van de geurnormering moet de vergunning worden geweigerd, tenzij sprake is van vergunde rechten en wordt voldaan aan artikel 3, lid 3 of lid 4, van de Wgv. Het aantal vleeskuikens neemt toe, zodat artikel 3, lid 3 niet van toepassing is. De vergunning wordt verleend als wordt voldaan aan artikel 3, lid 4, van de Wgv, de zogenaamde 50%0regel. Dit houdt in dat de vergunning wordt verleend als de toename van de geurbelasting (ten gevolge van de wijziging van het aantal dieren) niet meer bedraagt dan de helft van de reductie van de toegepaste geurreducerende maatregel op het vergunde Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 8 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
aantal dieren. Om de laatstgenoemde reductie te berekenen moet de geurbelasting in de vergunde situatie worden berekend. Ook moet de geurbelasting van de vergunde situatie met de in de aangevraagde situatie toegepaste geurreducerende maatregel worden berekend. De rekenresultaten voor de vergunde situatie zijn opgenomen in bijlage 2 van deze beschikking en overgenomen in de onderstaande tabel. De geurgevoelige objecten waarbij in de aangevraagde situatie wordt voldaan aan de wettelijke geurnorm, zijn niet in de verdere berekening meegenomen. Alleen het geurgevoelige object waar sprake is van overschrijding van deze geurnorm moet worden doorberekend conform artikel 3, lid 4, van de Wgv. Geurbelasting vergunde situatie Volgnr. Geurgevoelig object 8 Middendijk 83
Tabel 5.
Geurnorm 14,0
Geurbelasting 23,3
De geurbelasting reducerende maatregelen die in de aangevraagde situatie wordt getroffen en ook van toepassing kunnen zijn op de vergunde situatie, betreffen het verminderen van het aantal vleeskuikens in de stallen 3 en 4 en het verwijderen van de regenkappen op stal 2 waardoor de stal wordt voorzien van verticale luchtstroom. De rekenresultaten voor de vergunde situatie met maatregel zijn opgenomen in de bijlage 3 van deze beschikking en overgenomen in de onderstaande tabel. Voor de parameters van de ligging (coördinaten) en diameter van het emissiepunt en de uittreedsnelheid is uitgegaan van de parameters conform de aangevraagde situatie, omdat die beschouwd worden als behorend tot de maatregel. Geurbelasting vergunde situatie met maatregelen Volgnr. Geurgevoelig object Geurnorm 8 Middendijk 83 14,0
Tabel 6.
Geurbelasting 21,1
De geurbelasting die is toegestaan (op grond van artikel 3, lid 4, van de Wgv) bedraagt dan de geurbelasting van de situatie ‘vergund met maatregel’ vermeerderd met de helft van de vermindering van de geurbelasting zoals hiervoor berekend. In de onderstaande tabel is dit uitgewerkt. Onder geurnorm is de oorspronkelijke geurnorm opgenomen van artikel 3, lid 1, van de Wgv. In deze tabel is ook de geurbelasting van de aangevraagde situatie vermeld. Tabel 7 toont een overzicht van de resultaten van de in V0stacks vergunning gemaakte berekeningen en de berekening van de geurnorm volgens artikel 3, lid 4, van de Wgv. Resultaten berekening maximaal toegestane geurbelasting bij toepassing artikel 3, lid 4, van de Wgv Geurgevoelige Norm Vergunde Vergunde Verschil Maximaal Aan objecten situatie situatie toegestane gevraagde met geurbelasting situatie maatregel Middendijk 83 14,00 23,3 21,1 2,2 22,2 22,2 Tabel 7.
Uit de in tabel 7 weergeven resultaten voor de maximaal toegestane geurbelasting, blijkt dat de aangevraagde situatie voldoet de geurnorm die voor de woning aan de Middendijk 83 gelden op grond van artikel 3, lid 4, van de Wgv. Vaste afstanden
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 9 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
De geurnormen gelden niet voor geurgevoelige objecten bij andere veehouderijen of geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij. Ten opzichte van deze geurgevoelige objecten gelden ook voor de dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld vaste minimaal aan te houden afstanden (artikel 3, lid 2 van de Wgv). De vaste minimaal aan te houden afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Deze afstand wordt gemeten vanaf een emissiepunt van de betreffende overdekte stalruimten. De dichtstbijzijnde (voormalige) agrarische bedrijfswoning (buiten de bebouwde kom) is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter (Middendijk 85). De bebouwde kom is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste afstanden. Gevel0gevel afstand Ook moet een minimale afstand worden aangehouden tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en een geurgevoelig object (artikel 5 van de Wgv). Dit duiden wij aan met de ‘gevel0gevel afstand’. Deze minimale gevel0gevel afstand bedraagt 50 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 25 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op een afstand van 230 meter (Middendijk 83). Daarmee wordt voldaan aan de gevel0gevel afstand. Conclusie Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan het gestelde in de Wgv. De vergunning kan voor wat betreft de geurhinder vanuit dierenverblijven niet worden geweigerd. 4.2 Mestopslag buiten de stallen Het opslaan van mest buiten de stal valt niet onder het toetsingskader van de Wgv. Voor het beoordelen van de geurhinder hiervan wordt aangesloten bij hetgeen het Besluit landbouw milieubeheer daarover zegt. Dit besluit stelt als afstandseis voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom (aaneengesloten bebouwing) 100 meter en voor overige geurgevoelige objecten 50 meter. Aan deze afstanden wordt voldaan. Het opslaan van mest buiten de stal leidt niet tot onacceptabele geurhinder. 5
LUCHT
5.1
Emissies
Houtgestookte cv installatie Door de inrichting worden als gevolg van het gebruik van een houtgestookte verwarmingsinstallatie, in de verbrandingsgassen aanwezige luchtverontreinigende stoffen op de buitenlucht afgelaten. Emissies van stoffen naar de lucht, waarvoor geen direct werkende besluiten zijn geformuleerd, moeten voldoen aan het gestelde in de NeR. De binnen de inrichting aanwezige stookinstallatie heeft een nominaal thermisch vermogen van 250 kW. Uit de aanvraag blijkt verder dat uitsluitend schoon zaagsel en houtkrullen worden verstookt. Omdat hiermee sprake is van het uitsluitend verbranden van schoon (afval)hout, is het Besluit verbranden afvalstoffen niet van toepassing. Vanwege het geringe vermogen van de installatie, valt de verwarmingsinstallatie ook niet onder het Besluit emissie0eisen stookinstallatie A (BEES A). De stookinstallatie valt echter wel onder de werking van het Besluit emissie0eisen middelgrote stookinstallaties (Bems), maar uitsluitend met betrekking tot keuring en onderhoud van de installatie en dus niet met betrekking tot de
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 10 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
emissie0eisen van het besluit. Daarom is de emissie van luchtverontreinigende stoffen getoetst aan de NeR. De concentraties luchtverontreinigende stoffen in de afgassen van kleine stookinstallaties (minder dan 1.000 kW) geven onder reguliere stookcondities geen aanleiding om relevante massastromen van luchtverontreinigende stoffen dan wel een overschrijding van de algemene concentratiegrenswaarden van de NeR te verwachten. In de onderhavige situatie wordt echter hout verstookt, waardoor wel een relevante uitstoot van stofdeeltjes naar de buitenlucht optreedt. Voor stof geldt een algemene stofemissie0eis van 5 mg/mo3 bij een jaarvracht van meer dan 100 kg stof. Een houtgestookte installatie kan zonder aanvullende zuiveringstechnische voorzieningen niet aan deze emissie0eis voldoen. Installaties voor het verbranden van schoon resthout (aangevraagde situatie) vallen echter onder een Bijzondere Regeling (BR) van de NeR, genaamd: Installaties voor de verbranding van schoon resthout (F.7). In de BR F.7 geldt voor een installatie met een vermogen tot 500 kW voor stof een emissie0 eis van 100 mg/mo3, ongeacht de hoogte van de massastroom. Voor de eerder voor de inrichting verleende omgevingsvergunning van 17 juni 2011 zijn meetgegevens van de fabrikant van de aangevraagde installatie overgelegd, waaruit blijkt dat de stofemissieconcentratie van de installatie minder bedraagt dan 100 mg/m3. Gelet op de uitkomsten van het meetrapport kan er redelijkerwijs van uit worden gegaan, dat ook met de aangevraagde installatie wordt voldaan aan de te stellen emissie0eis voor stof van 100 mg/mo3. Op grond van de BR F.7 moet de emissie van koolmonoxide, koolwaterstoffen en PAK zoveel mogelijk worden beperkt door een volledige verbranding te waarborgen. De wijze waarop een volledige verbranding wordt gewaarborgd, is uitgewerkt in de voorschriften van deze beschikking. Om te bepalen of wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde voor stof verbinden wij (op basis van artikel 5.5 van het Bor) voorschriften aan de vergunning om de stofconcentratie in de uitlaat van de houtgestookte cv0installatie te meten. Binnen drie maanden na het realiseren van stal 7 en het in werking brengen van de gehele gewijzigde inrichting moet een rapport van het onderzoek aan ons worden gezonden. In dit rapport moet door middel van metingen ter plaatse worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde. 5.2
Luchtkwaliteitseisen
Toetsingskader Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Wm in acht nemen. Het betreft grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolstofmonoxide en benzeen. Voor het verlenen van de vergunning moet aannemelijk zijn gemaakt dat de gevraagde activiteit niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde. Bepaling bijdrage aan de luchtkwaliteit Door de volgende aangevraagde activiteiten vinden emissies naar de lucht plaats, die relevant zijn bij de toetsing aan de genoemde grenswaarden: • het houden van vee (PM10); • transportbewegingen (PM10 en NO2); • vullen van silo's (PM10); • het gebruik van stookinstallaties.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 11 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
De concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, benzeen en lood in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de grenswaarden van de Wm. De concentraties NO2 en PM10 in de buitenlucht kunnen wel relevant zijn. De gevraagde activiteit is niet opgenomen in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Voor deze stoffen moet dan ook worden nagegaan of de bijdrage van de inrichting opgeteld bij de achtergrondconcentratie kan leiden tot overschrijding van de grenswaarden. De bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit in de omgeving veroorzaakt door de emissies als gevolg van het vullen van voersilo's (PM10), de transportbewegingen (PM10 en NO2) en het gebruik van stookinstallaties (PM10 en NO2) zijn verwaarloosbaar. Omdat daarmee de bijdrage van de inrichting aan de concentratie NO2 in de omgeving van de inrichting verder niet relevant is, hebben wij alleen voor PM10 een berekening gemaakt van de bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit. Deze berekening is gemaakt met ISL 3a (versie 2011.1). De invoergegevens en rekenresultaten hebben wij opgenomen in bijlage 4 van deze beschikking. Op locaties die niet publiekelijk toegankelijk zijn en waar geen vaste bewoning plaats vindt behoeft geen toetsing plaats te vinden. Het terrein aan alle zijden van de inrichting betreft weiland en akkerland dat is omgeven door sloten. Op deze locaties hebben leden van het publiek geen toegang. Omdat in de omgeving van de inrichting geen relevante bronnen van PM10 zijn gelegen, kunnen de gekozen rekenpunten worden beschouwd als punten die representatief zijn voor de luchtkwaliteit in het betreffende gebied. Concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens mogen bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor PM10 buiten beschouwing worden gelaten. Dit wordt echter wel meegenomen in de achtergrondconcentratie die het genoemde rekenprogramma hanteert. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is aangegeven hoe groot de correcties zijn die gemaakt mogen worden. Voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 is dat voor de gemeente Voorst 4 Ng/m3. Voor de 240uurgemiddelde concentratie van PM10 geldt een correctie van 6 dagen. Uit de berekening blijkt dat de ongecorrigeerde immissie van PM10 met bijdrage van de inrichting in 2011 maximaal 24,5 Ng/m3 bedraagt ter plaats van gevoelige objecten. Het ongecorrigeerde aantal dagen dat de 240uurgemiddelde concentratie van 50 Ng/m3 wordt overschreden, bedraagt 16 dagen. Hiermee voldoet de immissie van PM10 aan de grenswaarden van de Wm. Conclusie Ter plaatse van de inrichting wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen die in de Wm zijn opgenomen. 6
GELUID
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 12 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
6.1 Geluid van bronnen binnen de inrichting Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten binnen de inrichting en door binnen de inrichting aanwezige installaties. De activiteiten binnen de inrichting vinden voornamelijk gedurende de dag0 en avondperiode plaats. De ventilatoren van de stallen zijn gedurende het gehele etmaal in werking. Transportbewegingen vinden in de dag0 en avondperiode plaats. Incidenteel vinden ook transportbewegingen voor het laden en lossen van dieren in de nachtperiode plaats. Wij stellen geluidsgrenswaarden op basis van het gestelde in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998. Een gemeentelijke nota industrielawaai is niet vastgesteld. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van geluidsgrenswaarden vindt plaats voor de gevels van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Grenswaarden worden gesteld aan het gemiddelde geluidsniveau over een bepaalde periode (het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) en aan de hoogte van geluidspieken (maximale geluidsniveau). Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als ‘landelijke omgeving’. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor dit type woonomgeving bedragen 40 dB(A) voor de dag0, 35 dB(A) voor de avond0 en 30 dB(A) voor de nachtperiode. Gelet op de aard en bedrijfsduur van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en de afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. Maximaal geluidsniveau LAMax Als ten hoogste toelaatbare grenswaarden voor het maximale geluidsniveau LAmax geldt 70 dB(A) voor de dag0, 65 dB(A) voor de avond0 en 60 dB(A) voor de nachtperiode. Gelet op de aard van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en de afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. Geluidsmetingen Om te bepalen of wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden verbinden wij (op basis van artikel 5.5 van het Bor voorschriften aan de vergunning om de geluidsbelasting van de activiteiten binnen de inrichting te meten. Binnen drie maanden na het realiseren van stal 7 en het in werking brengen van de gehele gewijzigde inrichting moet een rapport van een akoestisch onderzoek worden gezonden. In dit rapport moet door middel van (bronniveau)metingen ter plaatse, eventueel aangevuld met berekeningen worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden. 6.2 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting Verkeersbewegingen van en naar de inrichting (dat wil zeggen buiten de inrichting) worden uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. Dit is conform het gestelde in de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. De beoordeling hoeft slechts te worden uitgevoerd voor zover het verkeer van en naar de
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 13 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau bedraagt 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A). Gelet op het aantal verkeersbewegingen en de afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de voornoemde voorkeursgrenswaarde. 7
BODEM
Algemeen Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door het onzorgvuldig handelen met en de op0 en overslag van bodembedreigende stoffen. De beoordeling van potentieel bodemverontreinigende activiteiten moet plaatsvinden conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een beschermingsniveau, waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A). De volgende activiteiten worden als bodembedreigend aangemerkt: • op0 en overslag van dierlijke meststoffen; • op0 en overslag van dieselolie; • op0 en overslag van emballage met bodembedreigende vloeistoffen; • gebruik van een spoelplaats; • reiniging van de stallen; • opslag van kadavers. Opslag van dieselolie Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting opslag plaatsvindt van dieselolie in een bovengrondse dubbelwandige tank. Deze tank moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de publicatie PGS030 "vloeibare aardolieproducten; Buiten opslag in kleine installaties". In deze richtlijn zijn adequate voorzieningen in verband met bodembescherming opgenomen. Met het voldoen aan deze richtlijn ontstaat een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging als bedoeld in de NRB, mits het incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel (vulinstructie, toepassen absorptiemateriaal e.d.) wordt gebracht. Hiertoe zijn voorschriften aan deze beschikking verbonden. De tankplaats wordt aangemerkt als een 'open proces of bewerking', zoals bedoeld in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.4 "Procesactiviteiten/0bewerkingen" van de NRB. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan uitsluitend worden bereikt als de vloer vloeistofdicht wordt uitgevoerd, er visueel toezicht aanwezig is en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voor wat betreft de te stellen eisen aan de vloer van de tankplaats nemen wij, in verband met de geringe gebruiksfrequentie van de tankplaats, een afwijkend standpunt in. Hiermee sluiten wij onder meer aan bij het gestelde daarover in de richtlijn PGS 30. Zoals al eerder overwogen dient de opslag van minerale olieproducten in een bovengrondse tank te voldoen aan de richtlijn PGS 30. Naast eisen aan de tank zelf worden in de richtlijn PGS 30 ook eisen gesteld aan de tankplaats. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige (doorzet aan brandstof kleiner dan 25 m3 per jaar) en grootschalige aflevering (doorzet aan brandstof groter dan 25 m3 per jaar). In deze situatie is sprake van kleinschalige aflevering. Bij kleinschalige aflevering van brandstoffen kan op grond van de richtlijn PGS 30 worden volstaan met een aaneengesloten verharding (van tenminste drie bij vijf meter), waarmee gedurende beperkte tijd het doordringen van gemorst product in de bodem wordt verhinderd. Daarmee wordt een aanvaardbaar risico op bodemverontreiniging bereikt, mits (zoals hierboven staat omschreven) het Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 14 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel wordt gebracht. Hiertoe zijn voorschriften aan deze beschikking verbonden. Opslag van bodembedreigende vloeistoffen in emballage De opslag van de bodembedreigende vloeistoffen in emballage (o.a. diergeneesmiddelen) staat beschreven in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.3, subactiviteit 3.4 "op0 en overslag in emballage vloeistoffen" van de NRB. Uit deze paragraaf blijkt dat de opslag moet plaatsvinden in emballage die hiervoor geschikt wordt geacht. De voorraad (dus geen werkvoorraad) van deze vloeistoffen moet worden opgeslagen in of boven een vloeistofdichte lekbak. Daarnaast moet visueel toezicht aanwezig zijn en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voornoemde eisen zijn verwerkt in de voorschriften die aan deze beschikking worden verbonden. Uit de beoordelingssystematiek zoals deze is vastgelegd in de NRB blijkt dat met het voorschrijven van de hierboven genoemde maatregelen/voorzieningen sprake is van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Opslag van dierlijke mest Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dierlijke mest in de mestkelders en op de mestplaats. De mestkelders en de mestplaat moeten mestdicht zijn uitgevoerd, conform de betreffende (Bouwtechnische) Richtlijnen mestbassins. Dit komt overeen met het bodembeschermingsniveau zoals is opgenomen in het Besluit mestbassins milieubeheer. In deze situatie is sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Dit is opgenomen in de voorschriften. Spoelplaats De spoelplaats wordt aangemerkt als een 'open proces of bewerking', zoals bedoeld in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.4 "Procesactiviteiten/0bewerkingen" van de NRB. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan uitsluitend worden bereikt als de vloer vloeistofdicht wordt uitgevoerd, er visueel toezicht aanwezig is en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voor wat betreft de te stellen eisen aan de vloer van de spoelplaats nemen wij een afwijkend standpunt in. Het afvalwater afkomstig van de spoelplaats bevat voornamelijk meststoffen en een geringe hoeveelheid reinigingsmiddelen. Voor het opslaan van dierlijke mest is een mestconstructie voldoende. Gelet op de aard van het afvalwater en de noodzakelijke voorziening voor de opslag van dierlijke mest achten wij een vloeistofkerende vloer en riolering voldoende om een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging te bereiken. De bewaring van het spoelwater kan conform de aanvraag plaatsvinden in een mestdichte mestkelder. Dit is opgenomen in de voorschriften. Reiniging van de stallen Het spoel0 en reinigingswater uit de stallen is verontreinigd met dierlijke mest. In aansluiting op de hierboven uitgewerkte opslag van dierlijke mest, moet een opvangput of een andere bewaarvoorziening voor spoel0 en reinigingswater uit de dierstallen mestdicht zijn om verontreiniging van de bodem te voorkomen. Dit is opgenomen in de voorschriften van deze beschikking. Kadaveraanbiedplaats In de aanvraag is aangegeven dat binnen de inrichting een kadaveraanbiedplaats aanwezig is. Kadavers moeten boven een vloeistofkerende vloer of bak worden geplaatst waarbij de sappen afkomstig van de kadavers worden opgevangen in een putje of in de bak. De kadaveraanbiedplaats moet zodanig zijn aangelegd dat sappen niet van de vloeistofkerende vloer kunnen geraken. Als hieraan wordt voldaan is er sprake van een verwaarloosbaar
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 15 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
risico op bodemverontreiniging door deze activiteit. Deze eisen zijn in de voorschriften opgenomen. Bodemonderzoek Conform vaste jurisprudentie (zie uitspraak E03.95.0821 d.d. 21 januari 1997, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) kan ervan worden uitgegaan dat bij naleving van de opgenomen voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zullen worden beïnvloed. Een (nulsituatie) bodemonderzoek is voor een veehouderij met reguliere activiteiten niet noodzakelijk. De aangevraagde activiteiten kunnen als regulier worden aangemerkt, zodat een (nulsituatie)bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. 8
AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER
8.1 Verwijdering van afvalstoffen In de inrichting ontstaan diverse soorten afvalstoffen zoals papier, kadavers, tl0buizen en afval dat vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Uit de aanvraag blijkt dat de afvalstoffen gescheiden worden ingezameld, opgeslagen en worden afgevoerd. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden voor de opslag en afvoer van deze afvalstoffen. Bij de beoordeling van de omvang van afval en emissies wordt de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005) toegepast. Uit de in deze handreiking opgenomen ondergrens (25 ton bedrijfsafval of 2,5 ton gevaarlijk afval per jaar) blijkt dat een afvalpreventieonderzoek niet relevant is. Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval0 en emissiepreventie onderzoek voorgeschreven. Omdat inzicht in de afvalstoffenhuishouding nodig is om eventueel in een later stadium een reductie te kunnen bewerkstellingen, is in de voorschriften opgenomen dat de afvoer van afvalstoffen moet worden geregistreerd. 8.2 Bedrijfsafvalwater In de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij: • reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten; • waswater van het reinigen van veetransportmiddelen; • niet verontreinigd hemelwater. Het reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten wordt via een bedrijfsriolering geloosd in de mestkelders. Het waswater afkomstig van het reinigen van veetransportmiddelen wordt geloosd op een opvangput. Vervolgens wordt dit bedrijfsafvalwater samen met de drijfmest verspreid over het land conform het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het niet0 verontreinigde hemelwater afkomstig van de daken van gebouwen en het verharde buitenterrein wordt via een waterbekken geloosd op het oppervlaktewater. Omdat geen sprake is van het lozen van verontreinigd afvalwater op de riolering, zijn geen voorschriften ter bescherming van de riolering aan deze beschikking verbonden. 9
ENERGIE EN GRONDSTOFFEN
9.1 Energie Beoordeling van het energiegebruik moet plaatsvinden conform de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ (Infomil, oktober 1999). Op grond van deze circulaire moet een bedrijf dat jaarlijks meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) gebruikt, inzicht geven in de omvang en verdeling van het energiegebruik, de energiebesparende maatregelen die zijn of worden getroffen, de wijze waarop het
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 16 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd en moet worden nagegaan welke energiebesparende maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn. Door InfoMil is een Informatieblad Veehouderijen uitgebracht, waarin mogelijke energiebesparende maatregelen in de veehouderij, waaronder de kalveren0 en pluimveehouderij, zijn opgenomen. Hierna beoordelen wij de energiebesparende maatregelen aan de hand van de herziene versie van het genoemde informatieblad (van november 2004). In de aanvraag is aangegeven dat bij de kalveren0 en vleeskuikenstallen en voor de verlichting op het buitenterrein de volgende energiebesparende voorzieningen en maatregelen zijn getroffen: • alle stallen zijn voorzien van muur0 en plafondisolatie; • de nieuwe pluimveestal wordt voorzien van energiezuinige verlichting; • de kalverenstallen 1, 4 en 6 zijn voorzien van frequentieregelaars; • de cv0ketel van de nieuwe pluimveestal is van het type HR; • de buitenverlichting is voorzien van een schemerschakelaar. Wat betreft ventilatie is een natuurlijk geventileerde stal het meest energiezuinig. In de aanvraag is niet voorzien in een stalsysteem met natuurlijke ventilatie. Dit zou ook een geheel andere bedrijfsvoering vergen. Natuurlijke ventilatie in stallen voor vleeskalveren en vleeskuikens wordt in de praktijk in ons land weinig toegepast. Hiermee is het zeer moeilijk om de optimale ventilatie te waarborgen. De keuze voor mechanisch geventileerde stallen is in deze situatie niet in strijd met BBT. In het geval van mechanisch geventileerde stallen moet het ontwerp van het ventilatiesysteem optimaal zijn om te zorgen voor een goed klimaat met minimale ventilatiecapaciteit. Dit wordt in de aangevraagde situatie bij de vleeskalveren0 en vleeskuikenstallen gedeeltelijk vormgegeven door lengteventilatie. De ventilatiebehoefte wordt bepaald met behulp van een klimaatcomputer. Het energieverbruik moet worden geminimaliseerd door extra weerstand in het ventilatiesysteem veroorzaakt door vervuiling van de ventilatoren en kanalen te voorkomen. In de inrichting wordt gebruik gemaakt van natuurlijke daglichtintreding. Verder moet energiezuinige verlichting worden toegepast. Dit is in de voorschriften opgenomen. Uit de aanvraag blijkt niet of in ruimten anders dan stalruimten aanwezigheidsdetectie is aangebracht. Deze maatregel wordt echter in het informatieblad wel standaard als BBT aangemerkt. Deze maatregel is dan ook in de voorschriften opgenomen. Hiermee schakelt de verlichting automatisch uit als langere tijd niemand in de ruimte aanwezig is. Ook is een centrale lichtschakelaar een gangbare voorziening, tenzij de elektrische installatie voor verlichting niet apart van andere apparatuur is aangelegd. Voor de buitenverlichting moet een schakelklok (al dan niet in combinatie met een lichtsensor) of een bewegingssensor zijn aangebracht. Het mechanische transport van voer vanaf de opslag naar de stallen moet plaats vinden met vijzels. Dit is energetisch gezien het meest effectief. Dit is gebruikelijk in deze sector, maar voor de volledigheid toch in de voorschriften vastgelegd. In de inrichting wordt een verwarmingsketel toegepast. Voor nieuw te installeren verwarmingsketels moet worden gekozen voor Hr0ketels dan wel ketels met een nog hoger rendement. Voor de verwarming van de bestaande stallen wordt volgens de aanvraag gebruik geen gemaakt van verwarmingsinstallaties van het type HR. Bestaande verwarmingsinstallaties moeten op termijn (in ieder geval 15 jaar na installatie van de ketel) worden vervangen door Hr0ketels dan wel ketels met een nog hoger rendement. Verder Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 17 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
nemen wij in de voorschriften op dat verwarmingsleidingen of leidingen voor warm water moeten worden geïsoleerd. Bovendien moet de opstelling van de verwarmingstoestellen zo worden gekozen dat geen onnodig lange verwarmingsleidingen hoeven te worden gelegd door ruimten die niet verwarmd hoeven te worden. Isolatie van de stallen wordt geregeld via de eisen op dit gebied die in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk worden gesteld. Uit het voorgaande blijkt dat in het kader van deze aanvraag een afweging is gemaakt van alle mogelijke energiebesparende maatregelen. De maatregelen die redelijkerwijs te treffen zijn worden toegepast (conform de aanvraag of voorgeschreven). Hiermee is voldoende onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor energiebesparing. Wat betreft energie wordt dan ook voldaan aan BBT. Om energiebesparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen moet blijvend inzicht bestaan in het gebruik. Hiervoor is een registratieverplichting in de voorschriften opgenomen. 9.2 Doelmatig gebruik grondstoffen In de inrichting worden als grondstoffen voornamelijk voer en water ingezet. Bij het voeren worden bewust geproduceerde voeders en toevoegingen toegepast. Met behulp van voermanagement wordt het benodigde voer afgestemd op het soort en gewicht van de dieren. Drinkwater wordt op behoefte afgegeven. Het op deze wijze uitgebalanceerd voeren is gangbare praktijk en wordt als BBT beschouwd. Verder worden enkele hulpstoffen in beperkte mate verbruikt. Door de kosten van deze stoffen wordt een doelmatig gebruik hiervan vanzelfsprekend toegepast. Gelet op de omvang van het verbruik is het niet nodig hiervoor aanvullend iets te regelen in deze vergunning. 9.3 Waterverbruik Beoordeling van het waterverbruik heeft plaatsgevonden conform de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005). In deze handreiking is aangegeven dat waterbesparende voorzieningen in ruime mate beschikbaar zijn en dat deze nauwelijks duurder zijn dan klassieke niet0waterbesparende alternatieven. Daarom moet per situatie worden bekeken of waterbesparende maatregelen relevant zijn of niet. De inrichting pompt per jaar 6.000 m3 grondwater op. Het water wordt als drinkwater voor de dieren, reiniging van stallen en bedrijfsruimten en voor sanitaire doeleinden gebruikt. Het waterverbruik anders dan het drinkwater voor de dieren zal beperkt zijn. Gelet op de gebruiksdoelen binnen de inrichting is geen bijzondere aandacht nodig voor waterbesparing. De standaardmaatregelen die als beste beschikbare technieken worden beschouwd hebben wij in de voorschriften vastgelegd. Om eventuele besparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen moet blijvend inzicht bestaan in het waterverbruik. Gelet op het voorgaande is aan deze vergunning een voorschrift voor het registreren van het waterverbruik verbonden. 10 EXTERNE VEILIGHEID Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van (gevaarlijke) stoffen. Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dieselolie in een bovengrondse opslagtank. Deze tank moet zijn uitgevoerd conform de eisen uit de PGS 30 'vloeibare Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 18 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
aardolieproducten, buitenopslag in kleine installaties'. Deze eisen zijn verwerkt in de bij deze beschikking behorende voorschriften. Het risico door ongevallen die nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor het milieu kan in voldoende mate worden beperkt door het stellen van voorschriften. BIJZONDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN EN BEDRIJFSBEËINDIGING Storingen en dergelijke moeten onmiddellijk worden verholpen. Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden, moeten mestopslagen worden leeggemaakt en schoongemaakt en moeten de opgeslagen grond0 (waaronder voer), hulp0 en afvalstoffen worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd moeten ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud blijven. Dit is in de voorschriften opgenomen. 11 OVERIGE WETTEN EN REGELS Onderstaande besluiten en regelingen zijn rechtstreeks werkend. Indien er aan de ingangsvoorwaarden van zo'n besluit of regeling wordt voldaan dan gelden voor die activiteiten de direct werkende voorschriften uit het desbetreffende besluit dan wel regeling. Hierover mogen geen voorschriften worden opgenomen in de beschikking. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) Voor een inrichting waartoe een gpbv0installatie behoort geldt een vergunningplicht. Een gpbv0installatie is een installaties als bedoeld in de EG0richtlijn betreffende geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (de IPPC0richtlijn). Om eventuele strijdigheid met de IPPC0richtlijn op voorhand uit te sluiten, is het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) niet van toepassing op IPPC0inrichtingen. Deze inrichtingen vallen daarom niet onder de begripsbepalingen van inrichting type A, inrichting type B of inrichting type C. Omdat de aangevraagde activiteiten onder de werking van de IPPC0 richtlijn vallen (zie hierna), is het Activiteitenbesluit niet van toepassing op deze inrichting. Besluit gebruik dierlijke meststoffen Het bedrijfsafvalwater dat wordt geloosd op mestkelders en de opvangput wordt samen met de mest uitgereden onder het regime van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het uitrijden van mest moet voldoen aan de voorschriften gesteld in dit besluit. Regeling dierlijke bijproducten 2008 Binnen de inrichting vrijgekomen kadavers moeten worden opgeslagen en aangeboden volgens de voorschriften genoemd in de Regeling dierlijke bijproducten 2008. De voorschriften in dit besluit zijn voldoende om geurhinder als gevolg van het opslaan en aanbieden van kadavers te voorkomen. Besluit emissie0eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer en Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden Verwarmings0 en stookinstallaties vallen onder de werkingssfeer van het Besluit emissie0 eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer (BEMS) en het Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden. Het Besluit typekeuring stelt emissie0eisen aan branders. Daarnaast reguleert het BEMS de keuring en het onderhoud van stookinstallaties. Het BEMS is van toepassing op zowel vergunningplichtige als niet0 vergunningplichtige inrichtingen waarvan een verwarmings0 of stookinstallatie deel uitmaakt. In het BEMS zijn ook voorschriften opgenomen over het veilig, doelmatig en energiezuinig functioneren van verwarmings0 en stookinstallaties. De voorschriften uit deze besluiten werken rechtstreeks. Daarom zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze beschikking. Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 19 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer De kadaverkoeling bevat het koelmedium R134A. Dit is een HFK en valt onder het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer. Omdat het minimaliseren van of het verbod tot de uitstoot van HFK's al in dit besluit (en de daaruit voortvloeiende regelingen) zijn geregeld, zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze beschikking. Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) In het Gebruiksbesluit zijn voorschriften opgenomen over het brandveilig gebruik van bouwwerken, de opslag van brandbare niet0milieugevaarlijke stoffen op open erven en terreinen en over de stoffen die zowel brand0 als milieugevaarlijk zijn, dus activiteiten die boven de grens als genoemd in bijlage 1, onderdeel C, van het Bor vallen en dus onder de Wabo vallen. In het Gebruiksbesluit (en het Bouwbesluit 2003) zijn ook voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van blusmiddelen en draagbare en verrijdbare blustoestellen. Daarom zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze beschikking. Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen afgeeft, moet dit registreren (artikel 10.38 van de Wm). In het artikel is ook vastgelegd wat geregistreerd moet worden en hoe lang deze gegevens moeten worden bewaard. In het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is nader uitgewerkt wat en hoe geregistreerd moet worden. Omdat in de Wm en het Besluit is vastgelegd wat en hoe geregistreerd moet worden en hoe lang de gegevens moeten worden bewaard, zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze beschikking. Onvoorziene voorvallen In de beschikking zijn geen voorschriften opgenomen over het optreden door degene die de inrichting drijft, bij het zich voordoen van onvoorziene voorvallen. Hierop zijn de artikelen 17.1 en 17.2 lid 1 en 2, van de Wm rechtstreeks van toepassing (zie bijlage A). Voorvallen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wm, worden gemeld aan het bevoegd gezag. Normen en richtlijnen Voor zover in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen en richtlijnen, wordt verwezen naar de versie van de richtlijn die het meest actueel is op het moment dat dit besluit is genomen. 12 CONCLUSIE Het voorgaande geeft ons geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door aan de vergunning milieuvoorschriften te verbinden. De aangevraagde vergunning kan worden verleend, onder het verbinden van voorschriften.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 20 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
OVERIGE EN VERZENDING VERVALLEN VERGUNNING Wij wijzen er op dat de eerder verleende vergunning voor zover het de inrichting betreft vervalt na het onherroepelijk en van kracht worden van de gehele omgevingsvergunning. ANDERE WETTEN Wij wijzen er verder op dat het verlenen van deze vergunning niet inhoudt, dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen en dergelijke zijn gesteld dan wel op grond hiervan kunnen worden voorgeschreven. VERZENDING Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: 0 Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin, t.a.v. de heer J.A. Kluin, Middendijk 70, 7397 NE Nijbroek; 0 Tekenburo Gerritsen BV, t.a.v. de heer H.A. Gerritsen, Gatherweg 14, 8171 LC Vaassen; 0 De Roever Omgevingsadvies, t.a.v. de heer J. Bohnen, Postbus 64, 5480 AB Schijndel.
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 21 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Bijlage 1
Geurberekening aangevraagde situatie
Naam van de berekening: Middendijk 68070, aangevraagde situatie Gemaakt op: 1501202011 8:57:21 Rekentijd: 0:00:12 Naam van het bedrijf: Middendijk 68070, aangevraagde situatie Berekende ruwheid: 0,05 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X0coord. Y0coord. EP Hoogte 1 Stal 1 200 936 481 568 5,7 2 Stal 2 200 935 481 544 5,7 3 Stal 3 200 943 481 520 5,3 4 Stal 4 200 955 481 496 4,1 5 Stal 5 200 940 481 469 7,3 6 Stal 6 201 001 481 544 8,1 7 Stal 7 201 039 481 554 5,4
Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID 8 Middendijk 83 9 Middendijk 87 10 Middendijk 89 11 Blakematenweg 1 12 bebouwde kom Olst
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Xcoordinaat 200 790 200 664 200 886 201 582 203 793
Gem.geb. hoogte 3,8 3,8 3,8 3,8 4,6 5,2 5,5
EP Diam. 0,48 0,48 0,61 1,02 0,50 0,50 1,02
EP Uittr. snelh. 0,40 4,00 0,40 0,40 4,00 4,00 0,40
E0 Aanvraag 16 305 15 664 5 952 5 952 20 506 22 784 9 480
Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 481 757 14,0 22,2 481 892 14,0 12,6 481 976 14,0 11,7 481 894 14,0 6,8 482 475 14,0 0,8
Pagina 22 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 23 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Bijlage 2
Geurberekening vergunde situatie
Naam van de berekening: Middendijk 68070, vergunde situatie Gemaakt op: 2101102011 15:25:32 Rekentijd: 0:00:05 Naam van het bedrijf: Middendijk 68070 vergunde situatie Berekende ruwheid: 0,05 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X0coord. Y0coord. EP Hoogte 1 Stal 1 200 936 481 568 5,7 2 Stal 2 200 935 481 544 5,7 3 Stal 3 200 938 481 521 5,7 4 Stal 4 200 955 481 496 4,1 5 Stal 5 200 940 481 469 7,3 6 Stal 6 201 001 481 544 8,1
Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID 7 Middendijk 83 8 Middendijk 87 9 Middendijk 89 10 Blankematenweg 1 11 bebouwde kom Olst
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Xcoordinaat 200 790 200 664 200 886 201 582 203 793
Gem.geb. hoogte 3,8 3,8 3,8 3,8 4,6 5,4
EP Diam. 0,48 0,48 0,48 1,02 0,50 0,50
EP Uittr. snelh. 0,40 0,40 0,40 0,40 4,00 4,00
E0 Aanvraag 16 305 15 664 7 200 7 200 20 506 22 784
Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 481 757 14,0 23,3 481 892 14,0 12,7 481 976 14,0 11,0 481 894 14,0 6,4 482 475 3,0 0,8
Pagina 24 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 25 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Bijlage 3
Geurberekening vergunde situatie met maatregelen
Naam van de berekening: Middendijk 68070, vergunde situatie met maatregel Gemaakt op: 2101102011 15:05:11 Rekentijd: 0:00:05 Naam van het bedrijf: Middendijk 68070 vergunde situatie met maatregel Berekende ruwheid: 0,05 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X0coord. Y0coord. EP Hoogte 1 Stal 1 200 936 481 568 5,7 2 Stal 2 200 935 481 544 5,7 3 Stal 3 200 938 481 521 5,7 4 Stal 4 200 955 481 496 4,1 5 Stal 5 200 940 481 469 7,3 6 Stal 6 201 001 481 544 8,1
Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID 7 Middendijk 83 8 Middendijk 87 9 Middendijk 89 10 Blankematenweg 1 11 bebouwde kom Olst
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Xcoordinaat 200 790 200 664 200 886 201 582 203 793
Gem.geb. hoogte 3,8 3,8 3,8 3,8 4,6 5,5
EP Diam. 0,48 0,48 0,48 1,02 0,50 0,50
EP Uittr. snelh. 0,40 4,00 0,40 0,40 4,00 4,00
E0 Aanvraag 16 305 15 664 5 952 5 952 20 506 22 784
Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 481 757 14,0 21,1 481 892 14,0 11,5 481 976 14,0 10,4 481 894 14,0 5,8 482 475 14,0 0,8
Pagina 26 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 27 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Bijlage 4
Berekening fijn stof
Brongegevens ISL3A VERSIE 2011.1 Release 16 aug 2011 Powered by KEMA ** I S L 3 A ** 0PM1002011 Stof0identificatie:
FIJN STOF
start datum/tijd: 14:51:16 datum/tijd journaal bestand: 1501202011 15:10:11 BEREKENINGRESULTATEN Meteo Schiphol en Eindhoven, vertaald naar locatiespecifieke meteo Berekening uitgevoerd met alle meteo uit Presrm! De locatie waarop de achtergrondconcentratie (en meteo) is bepaald : 201650 482099 Bron(nen)0bijdragen PLUS achtergrondconcentraties berekend! Generieke Concentraties van Nederland (GCN) gebruikt: Deze zijn gelezen met de PreSRM module; versie : 1.111 GCN0waarden voor de windroos berekend op opgegeven coordinaten: GCN0waarden in de BLK file per receptorpunt berekend. opgegeven referentiejaar: 2011
201650
482099
Er is gerekend met optie (blk_nocar) Doorgerekende (meteo)periode Start datum/tijd: 10 101995 1:00 h Eind datum/tijd: 3101202004 24:00 h Prognostische berekeningen met referentie jaar: Aantal meteo0uren waarmee gerekend is
2011 :
87600
De windroos: frekwentie van voorkomen van de windsektoren(uren, %) op receptor0lokatie met coordinaten: 201650 482099 gem. windsnelheid, neerslagsom en gem. achtergrondconcentraties (ug/m3) sektor(van0tot) uren % ws neerslag(mm) FIJN STOF 1 (0150 15): 4331.0 4.9 3.6 249.35 21.3 2 ( 150 45): 4875.0 5.6 3.8 134.15 22.6 3 ( 450 75): 7212.0 8.2 4.2 167.45 24.4 4 ( 750105): 5380.0 6.1 3.6 174.05 29.1 5 (1050135): 5357.0 6.1 3.4 374.30 28.8 6 (1350165): 6302.0 7.2 3.4 583.60 27.0 7 (1650195): 9057.0 10.3 4.3 1198.55 23.7 8 (1950225): 12138.0 13.9 5.0 2246.88 22.1 9 (2250255): 11428.0 13.0 5.8 1728.81 21.2 10 (2550285): 9030.0 10.3 4.9 1122.29 19.3 11 (2850315): 6821.0 7.8 4.3 831.39 17.4 12 (3150345): 5669.0 6.5 4.0 391.20 17.8 Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 28 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
gemiddeld/som: 87600.0
4.4 9202.03
lengtegraad: : 5.0 breedtegraad: : 52.0 Bodemvochtigheid0index: 1.00 Albedo (bodemweerkaatsingscoefficient):
22.6 (zonder zeezoutcorrectie)
0.20
Geen percentielen berekend Berekening uitgevoerd met alle meteo uit Presrm! Aantal receptorpunten 110 Terreinruwheid receptor gebied [m]: 0.0600 Ophoging windprofiel door gesloten obstakels (z00displacement) : 0.0 Terreinruwheid [m] op meteolokatie windrichtingsafhankelijk genomen Hoogte berekende concentraties [m]: 1.5 Gemiddelde veldwaarde concentratie [ug/m3]: 22.42429 hoogste gem. concentratiewaarde in het grid: 31.14086 Hoogste uurwaarde concentratie in tijdreeks: 409.34155 Coordinaten (x,y): 201067, 481511 Datum/tijd (yy,mm,dd,hh): 2003 9 19 18 Aantal bronnen
:
7
********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW **
1
X0positie van de bron [m]: 200936 Y0positie van de bron [m]: 481568 kortste zijde gebouw [m]: 80.6 langste zijde gebouw [m]: 16.6 Hoogte van het gebouw [m]: 3.8 Orientatie gebouw [graden] : 12.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 200936 y_coordinaat van gebouw [m]: 481568 Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 5.7 Inw. schoorsteendiameter (top): 0.48 Uitw. schoorsteendiameter (top): 0.53 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.06934 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 0.40016 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.000 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000000479 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000000479 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000000479 ********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW ** X0positie van de bron [m]: Y0positie van de bron [m]: Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
2
200935 481544 Pagina 29 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
kortste zijde gebouw [m]: 80.6 langste zijde gebouw [m]: 16.6 Hoogte van het gebouw [m]: 3.8 Orientatie gebouw [graden] : 12.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 200935 y_coordinaat van gebouw [m]: 481544 Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 5.7 Inw. schoorsteendiameter (top): 0.48 Uitw. schoorsteendiameter (top): 0.53 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.69246 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 4.00000 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.003 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000000461 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000000461 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000000940 ********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW **
3
X0positie van de bron [m]: 200943 Y0positie van de bron [m]: 481520 kortste zijde gebouw [m]: 80.6 langste zijde gebouw [m]: 16.6 Hoogte van het gebouw [m]: 3.8 Orientatie gebouw [graden] : 12.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 200935 y_coordinaat van gebouw [m]: 481518 Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 5.3 Inw. schoorsteendiameter (top): 0.61 Uitw. schoorsteendiameter (top): 0.66 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.11198 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 0.40016 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.001 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000017079 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000017079 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000018019 ********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW ** X0positie van de bron [m]: Y0positie van de bron [m]: kortste zijde gebouw [m]: langste zijde gebouw [m]: Hoogte van het gebouw [m]: Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
4
200955 481496 80.6 16.6 3.8 Pagina 30 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Orientatie gebouw [graden] : 12.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 200936 y_coordinaat van gebouw [m]: 481497 Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 4.1 Inw. schoorsteendiameter (top): 1.02 Uitw. schoorsteendiameter (top): 1.07 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.31295 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 0.40016 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.001 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000017079 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000017079 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000035099 ********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW **
5
X0positie van de bron [m]: 200940 Y0positie van de bron [m]: 481469 kortste zijde gebouw [m]: 80.6 langste zijde gebouw [m]: 20.0 Hoogte van het gebouw [m]: 4.6 Orientatie gebouw [graden] : 0.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 200940 y_coordinaat van gebouw [m]: 481469 Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 7.3 Inw. schoorsteendiameter (top): 0.50 Uitw. schoorsteendiameter (top): 0.55 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.75297 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 4.00000 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.004 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000000603 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000000603 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000035702 ********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW **
6
X0positie van de bron [m]: 201001 Y0positie van de bron [m]: 481544 kortste zijde gebouw [m]: 90.5 langste zijde gebouw [m]: 23.5 Hoogte van het gebouw [m]: 5.2 Orientatie gebouw [graden] : 98.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 200004 y_coordinaat van gebouw [m]: 481539 Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 31 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 8.1 Inw. schoorsteendiameter (top): 0.50 Uitw. schoorsteendiameter (top): 0.55 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.75297 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 4.00000 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.004 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000000670 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000000670 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000036372 ********* Brongegevens van bron : ** BRON PLUS GEBOUW **
7
X0positie van de bron [m]: 201039 Y0positie van de bron [m]: 481554 kortste zijde gebouw [m]: 90.0 langste zijde gebouw [m]: 24.3 Hoogte van het gebouw [m]: 5.5 Orientatie gebouw [graden] : 98.0 x_coordinaat van gebouw [m]: 201046 y_coordinaat van gebouw [m]: 481545 Schoorsteenhoogte (tov maaiveld) [m]: 5.4 Inw. schoorsteendiameter (top): 1.02 Uitw. schoorsteendiameter (top): 1.07 Gem. volumeflux over bedrijfsuren (Nm3) : 0.31295 Gem. uittree snelheid over bedrijfsuren (m/s) : 0.40016 Temperatuur rookgassen (K) : 285.00 Gem. warmte emissie over bedrijfsuren (MW) : 0.001 **Warmte emissie is per uur berekend afh van buitenluchttemp** Aantal bedrijfsuren: 87600 (Bedrijfsuren zijn uren met een emissie > 0) gemiddelde emissie over bedrijfsuren: (kg/s) 0.000027562 gemiddelde emissie over alle uren: (kg/s) 0.000027562 cumulatieve emissie over alle voorgaande bronnen: 0.000063935 0.02838
0.02850
0.00069
0.00088
0.05161
Rekenresultaten NIET gecorrigeerd voor zeezout; mogelijke aftrek is per rekenpunt vermeld Kolomno: referentie jaar: 2011 1 2 3 4 5 6 7 8 X Y Totaal bron GCN N500tot N500GCN zeezout (ug/m3) 201582.0 481984.0 22.83 0.24 22.59 11.69 10.99 4 201562.0 481797.0 22.87 0.28 22.59 11.69 10.99 4 201059.0 482145.0 22.97 0.38 22.59 11.89 10.99 4 201049.0 482351.0 22.82 0.24 22.59 11.29 10.99 4 200793.0 480880.0 22.88 0.19 22.69 11.35 11.15 4 200778.0 481025.0 23.76 0.28 23.49 12.97 12.57 4 200790.0 481757.0 24.45 0.96 23.49 15.97 12.57 4 Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 32 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
200607.0 200664.0 200886.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200400.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200567.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200733.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 200900.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0 201067.0
481820.0 481892.0 481976.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0
23.93 23.94 24.04 22.81 22.85 23.74 23.81 23.79 23.77 23.73 22.99 22.96 22.93 22.83 22.88 23.79 23.99 24.01 23.95 23.85 23.07 23.00 22.95 22.85 22.92 23.87 24.31 24.70 24.40 24.06 23.16 23.04 22.97 22.85 22.95 23.97 24.79 071.40 25.71 24.33 23.24 23.07 22.99 22.75 22.85 23.08 23.89 31.14 25.78 23.60 23.10 22.90 22.81
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
0.44 0.45 0.55 0.12 0.16 0.25 0.32 0.30 0.28 0.24 0.21 0.17 0.14 0.14 0.19 0.30 0.50 0.52 0.46 0.37 0.28 0.21 0.16 0.16 0.23 0.38 0.82 1.21 0.92 0.57 0.37 0.25 0.19 0.16 0.26 0.48 1.30 094.89 2.22 0.84 0.45 0.28 0.20 0.17 0.26 0.49 1.30 8.55 3.19 1.01 0.51 0.31 0.22
23.49 23.49 23.49 22.69 22.69 23.49 23.49 23.49 23.49 23.49 22.79 22.79 22.79 22.69 22.69 23.49 23.49 23.49 23.49 23.49 22.79 22.79 22.79 22.69 22.69 23.49 23.49 23.49 23.49 23.49 22.79 22.79 22.79 22.69 22.69 23.49 23.49 23.49 23.49 23.49 22.79 22.79 22.79 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59
14.47 14.57 15.07 11.35 11.55 13.17 13.57 13.77 13.67 13.47 12.02 11.82 11.72 11.35 11.45 13.07 13.77 14.47 14.27 14.27 11.92 12.02 11.82 11.15 11.45 13.07 13.87 17.17 16.47 14.67 12.52 12.02 11.92 11.45 11.65 13.17 14.77 02.23 21.07 15.37 12.52 11.92 11.72 11.29 11.49 11.89 12.89 45.79 19.09 13.69 12.09 11.69 11.29
Pagina 33 van 35
12.57 12.57 12.57 11.15 11.15 12.57 12.57 12.57 12.57 12.57 11.32 11.32 11.32 11.15 11.15 12.57 12.57 12.57 12.57 12.57 11.32 11.32 11.32 11.15 11.15 12.57 12.57 12.57 12.57 12.57 11.32 11.32 11.32 11.15 11.15 12.57 12.57 12.57 12.57 12.57 11.32 11.32 11.32 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 (ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201233.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201400.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201567.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201733.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0 201900.0
480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0 480800.0 480978.0 481156.0 481333.0 481511.0 481689.0 481867.0 482044.0 482222.0 482400.0
22.75 22.84 23.01 23.34 23.93 23.75 23.34 23.07 22.90 22.81 22.74 22.80 22.89 23.01 23.15 23.11 23.02 22.92 22.86 22.79 22.72 22.76 22.80 22.85 22.90 22.90 22.86 22.82 22.79 22.76 22.70 22.72 22.74 22.77 22.80 22.79 22.77 22.76 22.74 22.72 22.68 22.69 22.71 22.73 22.74 22.74 22.73 22.72 22.71 22.70
0.16 0.25 0.42 0.75 1.34 1.16 0.75 0.48 0.31 0.22 0.15 0.21 0.30 0.42 0.56 0.52 0.43 0.33 0.27 0.20 0.13 0.17 0.21 0.27 0.31 0.31 0.27 0.23 0.20 0.17 0.11 0.13 0.15 0.18 0.21 0.20 0.19 0.17 0.15 0.13 0.09 0.10 0.12 0.14 0.15 0.15 0.14 0.13 0.12 0.11
22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59 22.59
11.09 11.39 11.59 11.99 12.79 13.39 12.89 12.29 11.79 11.39 11.09 11.19 11.39 11.59 11.89 11.89 12.09 11.79 11.59 11.49 11.19 11.29 11.29 11.29 11.29 11.59 11.69 11.69 11.39 11.39 11.19 11.09 11.29 11.09 11.19 11.39 11.59 11.49 11.39 11.29 10.99 11.09 11.09 11.09 11.09 11.39 11.39 11.29 11.39 11.39
10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99 10.99
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
PM10 0 Toelichting op de getallen: kolom 1: x0coordinaat receptorpunt Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 34 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
kolom 2: y0coordinaat receptorpunt kolom 3: Jaargemiddelde concentratie (bron + GCN) kolom 4: Jaargemiddelde concentratie (alleen bron) kolom 5: Jaargemiddelde concentratie (alleen GCN) kolom 6: Aantal overschrijdingsdagen van de 240uurgemiddelde grenswaarde (bron + GCN) kolom 7: Aantal overschrijdingsdagen van de 240uurgemiddelde grenswaarde (alleen GCN) kolom 8: Mogelijke zeezout correctie op jaargemiddlede concentratie (ug/m3)
Maatschap J.A., J.A. en J.J. Kluin Middendijk 68 en 70 te Nijbroek
Pagina 35 van 35
(ontwerp)beschikking Z(HZ_WABO(2012(000074
A. Voorschriften Behoort bij het ontwerpbesluit voor het bouwen van een pluimveeschuur op de locatie Middendijk 68 70 in Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Het registratienummer van deze procedure is Z HZ_WABO 2012 000074 Voorschriften Milieu BEGRIPPEN .........................................................................................................................2 VOORSCHRIFTEN..................................................................................................................5 A.
ALGEMEEN ..............................................................................................................5
B.
AFVALSTOFFEN........................................................................................................6
C.
ENERGIE .................................................................................................................6
D.
GELUID ...................................................................................................................7
E.
BODEM ...................................................................................................................8
F.
LUCHT ....................................................................................................................9
G.
H.
I.
OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BOVENGRONDSE TANK.............................................. 11 G.1.
Algemeen......................................................................................................... 11
G.2.
Af en overtappen van dieselolie met behulp van een elektrische pomp .............................. 12
HOUDEN VAN DIEREN.............................................................................................. 13 H.1.
Algemeen......................................................................................................... 13
H.2.
Mest ............................................................................................................... 13
H.3.
Veevoeder........................................................................................................ 14
H.4.
Kadaveraanbiedvoorziening................................................................................... 14
H.5.
Spoelplaats....................................................................................................... 15
(AFVAL)WATER....................................................................................................... 15 I.1.
Algemeen......................................................................................................... 15
I.2.
Bedrijfsafvalwater ............................................................................................... 15
J.
LASWERKZAAMHEDEN EN APPARATUUR .................................................................... 15
K.
STALLEN MET VERWARMINGSSYSTEMEN MET (INDIRECT GESTOOKTE) WARMTEHEATERS EN VENTILATOREN (BWL 2009.14.V2).............................................................................. 16
L.
NAZORGVERPLICHTING ........................................................................................... 17
BEGRIPPEN In deze vergunning wordt termen gebruikt die hieronder zijn gedefinieerd. ADR Accord européen relatief aux transport internationaux de marchandises dangereuses par route (Europeese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). Bedrijfsriolering Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Emballage Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. Emissie De uitworp van een of meerdere verontreinigende stoffen naar de lucht. Gas (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk bezit hoger dan 300 kPa (3 bar), of bij 20°C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is. Geluidsgevoelige bestemmingen Gebouwen of projecten, als aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). Geluidsniveau in dB(A) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN 10651. Gevaarlijke stoffen (ADR) Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG Code. Hergebruik Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999. Lekbak Een vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
2/21
Maximale geluidsniveau (LAmax) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van de geluidmeter in de meterstand "fast". NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Zie www.nen.nl Nuttige toepassing Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. PGS Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van VROM. Reservoir Een vat of een tank waarin een vloeistof wordt bewaard. Riolering Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. RM 1992 Richtlijnen Mestbassins 1992, uitgegeven door Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en visserij, maart 1994. Rodenticiden Middelen ter bestrijding van knaagdieren. Stookinstallatie De cv ketel(s) eventueel gecombineerd met toestellen voor warmwaterbereiding en/of luchtverwarmer(s) met bijbehorende apparatuur. Verontreinigende stoffen Stoffen, die in de lucht op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met elkaar, hetzij hinder of nadeel voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen. Verwerken Het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen alsmede de handelingen die daartoe leiden. Verwijderen Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIA van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste verwijderingshandelingen zijn verbranden als vorm van verwijderen en storten. Vloeistof (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk heeft van ten hoogste 300 kPa (3 bar), en bij 20°C en een druk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en die a) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20°C of lager, of b) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359 90 vloeibaar is, of c) volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is. Vloeistofdicht
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
3/21
Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet bereikt. Vloeistofkerende vloer of voorziening Een verharding die voor een kortere periode in staat is om de vrijgekomen vloeistoffen op te vangen en te voorkomen dat deze in de bodem terechtkomen. Onder 'kortere' is dan te verstaan de periode die ligt tussen het vrijkomen van de stoffen en het moment dat de opruimactiviteiten zijn afgerond. Toelichting: Om te voorkomen dat vrijgekomen vloeistoffen in de bodem geraken moet de vloeistofkerende vloer in ieder geval bestaan uit een aaneengesloten verharding. Een dergelijke vloer hoeft niet van een verklaring vloeistofdichte voorziening te zijn voorzien. Woning Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt gebruikt en daartoe is bestemd. Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
4/21
VOORSCHRIFTEN A.
ALGEMEEN
1. De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren. 2. De elektrische installatie moet zodanig zijn, dat hierdoor in de omgeving van de inrichting geen storing optreedt in telecommunicatieverbindingen, alsmede in radio en televisieontvangst. 3. De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting en de te verrichten werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat buiten de inrichting geen hinderlijke lichtstraling en/of lichtflitsen worden veroorzaakt. 4. Het aantrekken van vogels, insecten, knaag en plaagdieren moet worden voorkomen door het treffen van doelmatige bestrijdingsmaatregelen en/of toepassing van afschermingsmethoden. 5. Telkens wanneer in de inrichting plaagdieren of insecten worden waargenomen zoals ratten, muizen, vliegen, mijten e.d. moeten daartegen doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden genomen. 6. Eventueel toe te passen rodenticiden moeten zodanig zijn uitgelegd dat mens en huisdier daarmee niet zonder meer in contact kunnen komen. 7. Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden, moeten de mestopslagen worden leeggemaakt en schoongemaakt en moeten de opgeslagen grond (waaronder voer), hulp en afvalstoffen worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd moeten ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud blijven. 8. Voordat personeelsleden van derden werkzaamheden mogen verrichten binnen de inrichting moeten zij zodanig zijn geïnstrueerd en moeten zodanige maatregelen zijn genomen, dat de door hen te verrichten werkzaamheden geen extra gevaar opleveren voor de installaties, opslag e.d. en niet in strijd zijn met het gestelde in deze beschikking. 9. Binnen de inrichting moet een milieulogboek bijgehouden worden. Het milieulogboek moet ten minste bevatten: a. een exemplaar van de omgevingsvergunning(en) met bijbehorende voorschriften; b. een registratie per jaar van de afgevoerde afvalstoffen; c. een registratie per jaar van het verbruik van gas (in m3), elektriciteit (in kWh), stookhout (in m3 of ton) en water (in m3); d. een opgave van de datum, de duur, de aard en de wijze van beperken of ongedaan maken van de gevolgen van alle storingen en calamiteiten die zich hebben voorgedaan en aanleiding hebben gegeven tot ongewone emissies van verontreinigde lucht, stank, afvalwater, geluid of afvalstoffen; e. de op schrift gestelde bevindingen c.q. resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven interne metingen, werkzaamheden c.q. controles. Tevens moet hierbij de datum van uitvoering en de naam van uitvoerende persoon/instantie worden aangegeven; f. afschriften van alle installatie en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten en meet en / of analyseresultaten die in deze vergunning worden genoemd.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
5/21
Het milieulogboek moet te allen tijde aan een vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders van Voorst kunnen worden getoond. De gegevens in het milieulogboek moeten gedurende vijf jaar worden bewaard. 10. Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, waarvoor in deze beschikking geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. B.
AFVALSTOFFEN
1. De vergunninghouder is verplicht om de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden: a. gevaarlijke afvalstoffen; b. papier en karton; c. elekr(on)ische apparatuur; d. kadavers; e. restafval. 2. De vergunninghouder is verplicht om voor de in het vorige voorschrift genoemde afvalstromen een structuur van inzamelmiddelen in te richten waarmee een optimaal scheidingsresultaat behaald kan worden. 3. Afvalstoffen mogen, uitgezonderd bedrijfsafvalstoffen voor direct hergebruik, niet binnen de inrichting worden be of verwerkt of worden vernietigd. Het is verboden afvalstoffen, van welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te begraven, te verbranden of te laten uitvloeien. 4. Afvalstoffen mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden. 5. Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen moeten zo vaak als nodig uit de inrichting worden afgevoerd. 6. Het afvoeren moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 7. Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. 8. Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond en hulpstoffen die voor deze activiteiten aanwezig zijn en niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, evenals de afvalstoffen die bij deze activiteit(en) zijn ontstaan, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting. C.
ENERGIE
1. De vergunninghouder moet in overleg met het bevoegd gezag bij innovatie, renovatie of vervanging van bedrijfsonderdelen en bedrijfsprocessen die energie efficiency maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem verlangd kunnen worden.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
6/21
2. Het energieverbruik moet worden geminimaliseerd door extra weerstand in het systeem, veroorzaakt door vervuiling van de ventilatoren en ventilatiekanalen, te voorkomen. Ventilatoren en ventilatiekanalen moeten hiertoe minimaal jaarlijks worden schoongemaakt. 3. Het transport van voer vanaf de opslag naar de stallen moet plaats vinden met vijzels. 4. De opstelling van de verwarmingstoestellen moet zo worden gekozen dat geen onnodig lange verwarmingsleidingen hoeven te worden gelegd door ruimten die niet verwarmd hoeven te worden. 5. Verwarmingsleidingen en leidingen voor warm water moeten zijn geïsoleerd. 6. Verwarmingsinstallaties die worden aangeschaft na de datum van het van kracht worden van dit voorschrift moeten van het type HR zijn dan wel van een type dat een hoger rendement heeft dan een HR type. 7. Bestaande conventionele verwarmingsketels worden na vijftien jaar na installatie vervangen door minimaal een Hr ketel. 8. Op de verwarmingsinstallaties moeten weersafhankelijke regelingen (stooklijn) worden toegepast. 9. Voor de ruimteverlichting moet gebruik worden gemaakt van energiearme verlichtingsapparatuur, zoals spaarlampen, LED lampen of TL verlichting. 10. Ruimten met uitzondering van stalruimten waar geen verlichting nodig is als geen personen aanwezig zijn en waar niet gedurende langere aaneengesloten tijd personen aanwezig zijn, moeten zijn uitgerust met verlichting die wordt aangeschakeld op basis van aanwezigheidsdetectie. 11. Voor buitenverlichting, algemene verlichting en accentverlichting mag geen gebruik worden gemaakt van gloeilampen. Hiervoor moeten energiebesparende verlichtingsapparatuur, zoals reflecterende armaturen met spaarlampen worden toegepast. 12. Buitenverlichting moet met een schakelklok, of een lichtsensor worden in en uitgeschakeld. 13. Alle verlichting, met uitzondering van de verlichting die continu moet blijven branden of geschakeld wordt door aanwezigheidsdetectie, moet op een centrale plaats per stal kunnen worden uitgeschakeld, tenzij ter goedkeuring van burgemeester en wethouders van Voorst is aangetoond dat dit niet mogelijk is vanwege de huidige elektrische installatie. 14. Voor lengteventilatie dient gebruik te worden gemaakt van energiebesparende maatregelen: het in gebruik hebben van een klimaatcomputer, meetwaaiers en smoorunits, frequentieregelaar en een centrale afzuiging. D.
GELUID
1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: • 40 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode); • 35 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode);
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
7/21
•
30 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
2. Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: • 70 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode); • 65 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode); • 60 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode). 3. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999). 4. De muziekinstallatie van de inrichting, of een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig, moet zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 5. Tijdens lawaaimakende activiteiten of werkzaamheden moeten ramen en deuren gesloten zijn, uitgezonderd voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen. Ramen moeten steeds deugdelijk zijn beglaasd. 6. Motoren van bevoorradingsvoertuigen mogen alleen in werking zijn, wanneer dit voor het transport of het laden of lossen strikt noodzakelijk is. 7. Binnen drie maanden na het realiseren van stal 7 en het in werking brengen van de gehele gewijzigde inrichting moet aan burgmeester en wethouders van de gemeente Voorst een rapport van een akoestisch onderzoek worden gezonden. In dit rapport moet door middel van (bronniveau )metingen ter plaatse, eventueel aangevuld met berekeningen worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden (voorschriften D.1 en D.2). Het akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd tijdens een representatieve bedrijfssituatie. E.
BODEM
1. De vloer van een stal moet mestdicht zijn, voor zover onder deze vloer geen opslagruimte aanwezig is voor dunne mest of gier. 2. Spoel en reinigingswater van de dierstallen mag niet anders dan via een gesloten bedrijfsriolering of transportmiddel naar een vloeistofdichte opvangput of mestdichte mestkelder buiten de stal worden gebracht. 3. De leidingen en riolering waardoor afvalwater wordt getransporteerd moeten vloeistofkerend en bestand zijn tegen de inwerking van de te transporteren stoffen. 4. De leidingen en riolering waardoor mest wordt getransporteerd moeten mestdicht en bestand zijn tegen de inwerking van de te transporteren mest. 5. Een ruimte waarin eventuele reinigingsmiddelen worden opgeslagen moeten zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
8/21
6. Ter plaatse van het afleverpunt van brandstoffen moet een opstelplaats van voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3 x 5 meter voorzien zijn van een vloeistofkerende vloer (bestaande uit een aaneengesloten verharding). 7. Bodembedreigende vloeistoffen moeten worden opgeslagen in goed gesloten emballage die vloeistofdicht is en bestand is tegen de betreffende vloeistoffen. 8. Emballage met bodembedreigende vloeistof moet zijn opgeslagen in of boven een lekbak. Dit geldt niet voor de werkvoorraad (dat is de voorraad die binnen één week wordt gebruikt) van de betreffende stof. 9. Lege ongereinigde emballage moet worden opgeslagen als gevulde emballage. 10. Op plaatsen waar wordt gewerkt met voor de bodem schadelijke vloeistoffen of waar deze worden af of overgetapt moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. Gemorste vloeistoffen die schadelijk zijn voor de bodem, moeten onmiddellijk worden opgenomen met absorptiemiddel om bodemverontreiniging te voorkomen. Verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk en moet als (gevaarlijk) afval worden afgevoerd. 11. Een bodembeschermende voorziening (lekbak, vloeistofkerende vloer/voorziening e.d.) moet zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, maar ten minste éénmaal per jaar visueel door vergunninghouder worden gecontroleerd op scheuren, naden of andere gebreken die afbreuk doen aan de functie van de voorziening. In geval van geconstateerde gebreken moet de constructie worden hersteld. 12. De bevindingen van de inspecties, zoals bedoeld in voorschrift E.11, moeten worden geregistreerd in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift A.9. De volgende gegevens moeten worden vastgelegd: • een overzicht van geïnspecteerde voorzieningen; • de datum waarop de inspecties zijn uitgevoerd; • welke vervolgacties bij geconstateerde onregelmatigheden zijn of nog worden ondernomen. 13. Op plaatsen waar op en overslag plaatsvindt van bodembedreigende (afval)stoffen en nabij de dieseltank en tankplaats moet een werkinstructie zichtbaar aanwezig zijn. In de werkinstructie moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van bodemverontreiniging. De handelwijze in geval van onverhoopt toch optreden van morsen of overvulling moet ook in de werkinstructie beschreven zijn. Vergunninghouder moet erop toezien dat wordt gewerkt overeenkomstig deze werkinstructie. 14. Wanneer een incident heeft plaatsgevonden moet worden nagegaan waardoor het is veroorzaakt en welke maatregelen genomen kunnen worden om het incident in de toekomst te voorkomen. Deze maatregelen moeten vervolgens worden doorgevoerd. 15. In de afvoerleiding van een vacuümpomp moet, als deze met oliesmering is uitgerust, een doelmatige olie afscheider zijn opgenomen teneinde de emissie van olie( nevel) te voorkomen. F.
LUCHT
Silo’s
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
9/21
1. Stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het filteren van het via de ontluchting ontwijkende stof in een stofzak (of gelijkwaardige voorziening). De emissie van totaal stof mag tijdens het vullen van de silo niet meer bedragen dan 5 mg/m03. 2. Het afgescheiden stof moet regelmatig worden verzameld, zonder dat de goede werking van de filtrerende voorziening wordt verstoord. Bewaring en afvoer van het stof moeten geschieden zonder dat het stof zich in de omgeving kan verspreiden. 3. Versleten of beschadigde filtrerende voorzieningen moeten onmiddellijk worden vervangen. 4. Gemorste stoffen moeten onmiddellijk na beëindiging van het verladen worden verwijderd. Houtgestookte cv installatie 5. De concentratie stof in de afgassen van de houtgestookte installatie mag niet meer bedragen dan 100 mg/m03. 6. Het is verboden om de combinatie van één of meerdere afgasstromen (bijvoorbeeld bij het gelijktijdig afvoeren van afgasstromen via één gemeenschappelijke schoorsteen) of menging met lucht als middel te gebruiken om de concentraties van verontreinigende stoffen in de afgasstromen te verlagen met het doel om daarmee aan de emissie eisen te voldoen. 7. De verbrandingsgassen van de houtgestookte installatie worden op een hoogte van ten minste 6 meter boven het maaiveld afgelaten op de buitenlucht. 8. Als brandstof voor de houtgestookte installatie mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van schoon resthout dat vrij is van verontreinigingen (zoals verfresten, laminaten, impregneermiddelen e.d.), waarvan aan de hand van de samenstelling mag worden verondersteld dat deze bij verbranding aanleiding geven tot verhoogde milieubelastende emissies. 9. De capaciteit van de houtgestookte installatie is afgestemd op het te verwachten nuttig gebruik van de energiewaarde van het te verbranden resthout. 10. De houtgestookte installatie moet conform de specificaties van de fabrikant en/of leverancier worden afgesteld, gebruikt en onderhouden. 11. De snelheid waarmee de afgassen uit de uitmonding van de afvoerleiding treden, moeten ten minste 10 m/s en maximaal 15 m/s zijn. 12. Binnen drie maanden na het realiseren van stal 7 en het in werking brengen van de gehele gewijzigde inrichting moet een onderhoudscontract ter waarborging van de goede werking van de installatie en een zo volledig mogelijke verbranding met de fabrikant en/of leverancier, of met een daartoe bevoegd onafhankelijk instituut te zijn afgesloten. Het onderhoud wordt jaarlijks uitgevoerd. De resultaten van de onderhoudsbeurten moeten in het milieulogboek worden bewaard. Metingen 13. Een afzonderlijke meting van stof wordt uitgevoerd volgens NEN EN 13284 1 of een gelijkwaardige methode door een daarvoor geaccrediteerde meetinstantie of een meetinstantie die NEN EN ISO 17025:2007 voor luchtemissiemetingen aantoonbaar ten uitvoer brengt. 14. Meetplaats en monstername voldoen aan de vereisten in NEN EN 15259:2007.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
10/21
15. Een afzonderlijke meting bestaat uit ten minste drie deelmetingen van tenminste een half uur. 16. Een afzonderlijke meting wordt uitgevoerd conform een vooraf door het bevoegd gezag goedgekeurd controleplan. Dit controleplan beschrijft tenminste de wijze waarop de metingen worden uitgevoerd (minimaal de meetfrequenties en meetmethoden (meetplaatsen, monstername, aantal monsters, analysemethode en kalibratie)), alsmede de bedrijfsomstandigheden waaronder de metingen worden uitgevoerd en de onderbouwing voor de representativiteit van de genoemde bedrijfsomstandigheden. 17. Het bevoegd gezag wordt tenminste één week van tevoren op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip waarop een afzonderlijke meting zal worden uitgevoerd. 18. Bij iedere meting worden tenminste geregistreerd: a. datum en tijd; b. bedrijfsomstandigheden die in het controleplan zijn gespecificeerd; c. de waarden van emissierelevante parameters. 19. Aan de emissie eis in de voorschriften F.1 en F.5 wordt voldaan wanneer het gemiddelde van de deelmetingen verminderd met de meetonzekerheid, uitgedrukt als 95% betrouwbaarheidsinterval, lager is dan de emissie eis. De hier gehanteerde meetonzekerheid dient door de meetinstantie te zijn onderbouwd in de rapportage en is kleiner dan 40 % van de emissie eis gedeeld door de wortel van het aantal deelmetingen. 20. Binnen drie maanden na het realiseren van stal 7 en het in werking brengen van de gehele gewijzigde inrichting moet aan burgmeester en wethouders van de gemeente Voorst een rapport van een luchtonderzoek worden gezonden. In dit rapport moet door middel van metingen worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden (voorschriften F.1 en F.5). Het onderzoek moet worden uitgevoerd tijdens een representatieve bedrijfssituatie. G.
OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BOVENGRONDSE TANK
G.1.
Algemeen
1. De opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet voldoen aan het gestelde in de navolgende artikelen van de richtlijn PGS 30: a. 4.1.1 en 4.1.2.1; b. 4.1.3 tot en met 4.1.6; c. 4.2.4; d. 4.3.2 tot en met 4.3.5, 4.3.8, 4.3.9 en 4.3.11; e. 4.4.1 tot en met 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8; f. 4.4.6, met dien verstande dat voor het onderzoek door een deskundige in plaats van éénmaal per jaar, de termijn geldt zoals vermeld in het Gebruiksbesluit (op dit moment eenmaal per twee jaar); g. 4.5.2 tot en met 4.5.9 en 4.5.11; h. 4.6.1 tot en met 4.6.7; i. 4.8.1 tot en met 4.8.5. 2. Voor 1 juni 2015 moet de bovengrondse tank worden gekeurd conform voorschrift 4.5.12 van de richtlijn PGS 30 of buiten werking gesteld en afgevoerd.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
11/21
G.2.
Af en overtappen van dieselolie met behulp van een elektrische pomp
1. De afleverinstallatie moet zodanig zijn ingericht, dat slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van de vulafsluiter vloeistof kan worden afgeleverd. Een automatisch afslagmechanisme moet zijn aangebracht waarmee de vulafsluiter wordt gesloten als de tank waaraan wordt afgeleverd, vrijwel is gevuld. De vulafsluiter mag niet met vreemde voorwerpen in geopende stand worden vastgezet. Het afslagmechanisme moet ook in werking treden bij een lichte schok, bijvoorbeeld door vallen. 2. De elektrische installatie in en aan de afleverinstallatie moet voldoen aan de bepalingen van de installatievoorschriften NEN 1010 en NEN EN IC 60.079 14, en ook aan de constructievoorschriften NEN EN 50.021 3125 en NEN EN 50.014 t/m 50.020 en 50.028. 3. In de onmiddellijke nabijheid van de tank moet een schakelaar zijn aangebracht, waarmee de elektrische installatie van de afleverinstallatie kan worden uitgeschakeld. Bij de schakelaar moeten de schakelstanden duidelijk zijn aangegeven. Bij deze schakelaar moet duidelijk zijn aangegeven, dat deze dient voor de afleverinstallatie. 4. Eventueel aan de vulafsluiter of aan de afleverslang aangebracht elektrisch materieel moet explosieveilig zijn uitgevoerd. 5. Aan de afleveringsinstallatie mogen geen contactdozen (stopcontacten) zijn aangebracht. 6. De afleverinstallatie moet voldoende zijn geventileerd. Nabij de afleverinstallatie mag niet worden gerookt of enigerlei vuur of open licht aanwezig zijn en mag hierbij de motor van het voertuig, waaraan vloeistof wordt afgeleverd, niet in werking zijn. Nabij de afleverinstallatie moet hiertoe op een voldoende aantal plaatsen duidelijk zichtbaar de veiligheidssignalen (pictogrammen) “VUUR, OPEN VLAM EN ROKEN VERBODEN” en ook “MOTOR AFZETTEN”, zijn aangebracht overeenkomstig NEN 3011. 7. Als de vulslang niet wordt gebruikt, moet deze knikvrij zijn opgehangen. 8. Dieselolie, die zich na het gebruik nog in de slang bevindt, moet worden opgevangen. 9. De vulslang moet tijdens het gebruik zodanig worden ondersteund en beschermd, dat beschadiging van deze slang wordt voorkomen. 10. Alvorens de slang wordt gebruikt moet deze steeds eerst visueel op zijn goede staat worden gecontroleerd. Een beschadigde slang moet voor reparatie of voor vernietiging worden afgevoerd. 11. Als bij aflevering een hevelpomp wordt gebruikt moet in de zuigleiding een voorziening aanwezig zijn die als hevelbreker dienst doet.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
12/21
H.
HOUDEN VAN DIEREN
H.1.
Algemeen
1. In de inrichting mogen gelijktijdig niet meer dieren gehouden worden dan de aantallen dieren zoals vermeld in de bij de vergunning behorende bescheiden die als zodanig zijn gewaarmerkt. Het maximaal aanwezige aantal dieren is als volgt: Stal
Diersoort en stalsysteem (Rav code)1)
Aantal dieren 1 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) 458 2 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) 440 3 vleeskuikens (E5.10) 24.800 4 vleeskuikens (E5.10) 24.800 5 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) 576 6 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) 640 7 vleeskuikens (E5.10) 39.500 1) Rav code zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Staatscourant 2011, nummer 18726). 2. Bewijzen dat de in het vorige voorschrift bedoelde aantallen niet worden overschreden, zoals landbouwtellingen of boekhoudkundige gegevens, moeten te allen tijde op verzoek van een namens het gemeentebestuur van Voorst controlerend persoon worden getoond. 3. Stal 3 (voor het houden van maximaal 24.800 vleeskuikens), 4 (voor het houden van maximaal 24.800 vleeskuikens) en 7 (voor het houden van maximaal 39.500 vleeskuikens) moeten zijn uitgevoerd en worden onderhouden, gebruikt en op de goede werking gecontroleerd conform de eisen zoals gesteld aan het stalsysteem ‘stal met verwarmingssysteem met (indirect gestookte) warmteheaters en ventilatoren’ (BWL 2009.14.V2; zie voor de stalbeschrijving op www.infomil.nl) en de onderstaande voorschriften van hoofdstuk K. 4. De ventilatiekokers van de dakventilatoren van stal 2, 5, 6 en 7 moeten zijn uitgevoerd zonder zogenaamde regenkap en deze moeten zodanig zijn uitgevoerd dat de luchtstroom naar boven gericht is. H.2.
Mest
1. Het brengen van mest in de opslagruimte moet gebeuren met een gesloten aanvoerleiding. 2. Mest en gier moeten worden opgeslagen in een hiertoe bestemde mestdichte opslagruimte. Deze opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort anders dan naar een andere mestdichte opslagruimte. 3. Drijfmest moet worden opgeslagen in een mestkelder. Als de mestkelder: • geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor 1 juni 1987, moet de opslag mestdicht zijn; • geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 juni 1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing;
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
13/21
• •
geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 februari 1991 en 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1990 (BRM 1990) van toepassing; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is of wordt opgericht na 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992) van toepassing.
4. De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels gesloten worden gehouden, uitgezonderd tijdens het ledigen ervan. 5. Het terrein van de inrichting mag niet worden bevloeid of op andere wijze van een laag mest of gier worden voorzien, uitgezonderd bij het bemesten van grond volgens de normale bemestingspraktijk. 6. Mest en gier mogen niet via een overloop in een greppel, gegraven put of ander open bassin komen of daar op andere wijze in worden gedeponeerd. 7. Transport van dunne mest en gier moeten plaatsvinden in volledig gesloten tankwagens. 8. Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. 9. Het ledigen van mest en gierkelders en/of putten mag slechts gebeuren met behulp van een vacuüm of pompinstallatie. 10. De opslag van vaste mest buiten de stal moet gebeuren op een mestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening. De stapeling van de mest moet zodanig gebeuren dat uitzakkend vocht niet van de mestplaat kan vloeien. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. H.3.
Veevoeder
1. Het voer, met uitzondering van ruwvoer, moet in uitsluitend daarvoor bestemde, tegen ongedierte afgesloten, opslagplaatsen worden bewaard. 2. Iedere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoelaatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering. H.4.
Kadaveraanbiedvoorziening
1. Het reinigen en ontsmetten van een mobiele kadaverbak moet plaatsvinden op een reinigings en ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de inrichting. 2. Een mobiele kadaverbak moet zodanig zijn geconstrueerd dat deze op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zodat iedere mogelijkheid tot verspreiding van smetstof en afvalwater naar de omgeving in alle redelijkheid is uitgesloten. 3. Een mobiele kadaverbak moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings of ontsmettingsmiddel. 4. De kadaverplaats moet zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer, die voldoende sterk is en bestand is tegen de werking van de gebruikte reinigings en ontsmettingsmiddelen en aan alle zijden voorzien is van een opstaande rand van beton of metselwerk, met een hoogte
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
14/21
en breedte van ten minste 5 cm, danwel anderzijds zodanig aangelegd zijn dat water en eventuele andere vloeistoffen niet in de grond terecht kunnen komen. 5. Bij het reinigen en ontsmetten van de kadaverplaats mag de omgeving niet worden verontreinigd. H.5.
Spoelplaats
1. Veewagens die op het terrein moeten worden gereinigd op grond van de Regeling van 7 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1411, houdende regels inzake preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's, worden gereinigd op een speciaal daarvoor ingerichte reinigings en ontsmettingsplaats voor veewagens. I.
(AFVAL)WATER
I.1.
Algemeen
1. Het waterverbruik moet worden beperkt. Hiertoe moet voor het schoonmaken van de stallen gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger. 2. De drinkwaterinstallatie moet regelmatig goed worden afgesteld en zodanig onderhouden dat verspilling van water wordt voorkomen. Het systeem moet minimaal eenmaal per kwartaal worden nagelopen op lekkages. Als een lekkage wordt geconstateerd moet deze onmiddellijk worden gerepareerd. I.2.
Bedrijfsafvalwater
1. Spoel en schrobwater afkomstig uit de stallen en mestopslagen en het afvalwater afkomstig van het reinigen van de kadaveropslag moet worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. 2. Het verontreinigd spoel en schrobwater afkomstig van de reinigings en ontsmettingsplaats voor veewagens moet via een gesloten leiding kunnen afwateren naar een mestdichte opslagruimte. De leiding en de vloer en de wanden van de opslagvoorziening moeten vloeistofkerend zijn en bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigingsmiddel. De capaciteit van de opslagvoorziening moet voldoende groot zijn om het afvalwater van de reinigings en ontsmettingsplaats voor veewagens gedurende de winterperiode te kunnen bergen. Toelichting: De reinigings en ontsmettingsplaats voor veewagens mag worden voorzien van een afsluiter (voor de opslagvoorziening) zodat schoon hemelwater op de sloot geloosd kan worden. J.
LASWERKZAAMHEDEN EN APPARATUUR
1. Binnen een straal van 10 meter van de las en snijwerkzaamheden mogen zich geen licht ontvlambare materialen bevinden. 2. De laskabelisolaties moeten regelmatig, maar ten minste éénmaal per maand, worden gecontroleerd op slijtage. 3. De te verrichten laswerkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat men van buiten de inrichting geen direct zicht heeft op de vlamboog of het smeltbad.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
15/21
K. STALLEN MET VERWARMINGSSYSTEMEN MET (INDIRECT GESTOOKTE) WARMTEHEATERS EN VENTILATOREN (BWL 2009.14.V2) Uitvoeringseisen 1. Een stal is voorzien van een volledig strooiselvloer. 2. De drinkwatervoorziening is voorzien van een antimorssysteem. 3. Een (indirect gestookte) warmteheater is onderhoudsarm en brandveilig en bestaat uit een convector met ventilator, eventueel aangevuld met een verbrandingsruimte. 4. Een indirect gestookte warmteheater is van roestvast staal en wordt gestookt met propaan of aardgas. 5. De aanvoer van lucht voor een indirect gestookte warmteheater is afkomstig van buiten de stal. 6. De verbrandingslucht van een indirect gestookte warmteheater wordt direct via een dubbelwandige schoorsteen afgevoerd naar de buitenlucht. 7. Een indirect gestookte warmteheater is aan de bovenzijde voorzien een flexibele vierkante of afneembare vaste schacht. De bovenzijde van de schacht bevindt zich op maximaal 2 meter afstand van het hoogste punt van het plafond van de stal. De aanvoerkanalen van lucht en de rookgasafvoerkanalen zijn flexibel. 8. Een warmteheater die gebruik maakt van warm water is aangesloten op een warmtebron buiten de ruimte die beschikbaar is voor dieren. 9. Een warmteheater die gebruik maakt van warm water is aan de bovenzijde voorzien een flexibele vierkante of afneembare vaste schacht. De bovenzijde van de schacht bevindt zich op maximaal 2 meter afstand van het hoogste punt van het plafond van de stal. 10. Warmteheaters zijn onder de nok, verdeeld over de stallengte opgehangen. 11. Warmteheaters hangen maximaal 25 meter uit elkaar. 12. Een warmteheater is aan de onderzijde voorzien van een zeskantige verdeelbak voorzien van beweegbare lamellen of van een vierkantige verdeelbak, voorzien van zowel verticale als horizontale beweegbare lamellen of een ronde conische verdeelplaat. De stand van de lamellen is zodanig dat de lucht goed verdeeld over het strooiseloppervlak wordt geblazen. 13. De uitvoer(ing) van warmteheaters is conform de opgave van de leverancier. 14. Een heater bestrijkt maximaal 450 m2 per warmteheater. 15. De capaciteit van de ventilatoren van de warmteheaters bedraagt minimaal 16 m3 per m2 staloppervlak per uur. 16. De volgende registratieapparatuur dient aanwezig te zijn: apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de warmteheaters (urenteller) apparatuur voor het registreren van de gerealiseerde temperatuurcurve; apparatuur voor het registreren van het gerealiseerde ventilatiedebiet.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
16/21
17. De capaciteit van de warmteheaters in de stallen 3 en 4 bedraagt minimaal 125 Watt per m2 bij 35 ºC omgevingstemperatuur. De capaciteit van de warmteheaters in stal 7 bedraagt minimaal 100 Watt per m2 bij 35 ºC omgevingstemperatuur. Gebruikeisen 18. Het leefoppervlak bedraagt minimaal 417 cm2 en maximaal 556 cm2 per dier bij opzet (18 24 dieren per m2), 19. De lucht uit het bovenste deel van de stal (onder de nok/dak) wordt via de vierkantige of ronde schacht en de warmteheaters naar beneden geleid en vervolgens goed verdeeld over het strooiseloppervlak geblazen. 20. De verwarming wordt ingeschakeld naar mate er behoefte is aan extra warmte in de stal. Hiervoor wordt de temperatuurcurve gevolgd. 21. De verwarming wordt ingeschakeld wanneer de ruimtetemperatuur 0,5 °C onder de temperatuurcurve komt. 22. De ventilator in een warmteheater draait op minimum niveau en gaat 100% draaien wanneer het retourwater warm genoeg is (dit is bij 60 °C watertemperatuur in een cv heater) of als de indirect gestookte heater op maximum vermogen brandt. 23. Wanneer er geen extra warmtebehoefte is en er dus niet bij verwarmd wordt, schakelt de ventilator van een warmteheater over op een frequentie gestuurde regeling. Deze dient op minimaal 20% van de maximale capaciteit te draaien. 24. Een warmteheater is maximaal 1,5 meter boven de vloer aangebracht. 25. Ter controle van de goede werking van het systeem moeten de volgende gegevens automatisch worden geregistreerd: het aan staan van de heater; het aan staan van de ventilator in de heater als er geen warmwatertoevoer is; de temperatuurcurve. L.
NAZORGVERPLICHTING
Algemeen 1. Ter bescherming van het milieu blijven de volgende subvoorschriften ten minste 5 jaar, nadat deze vergunning haar geldigheid heeft verloren, onverminderd van kracht: a) Binnen de inrichting met bijbehorend open terrein moet de behandeling van milieu gevaarlijke (afval)stoffen met de grootste zorgvuldigheid geschieden. b) Degene die de inrichting drijft is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om het milieu zowel binnen als buiten de inrich ting te beschermen. c) De inrichting, met bijbehorend open terrein moet zo zijn ingericht, dat het gebouw bij eventuele onregelmatigheden onder alle omstandigheden bereikbaar is voor blus voertuigen, alsmede voor voertuigen van hulpdiensten. d) Het is verboden vloeistoffen definitief in de bodem te brengen, met uitzondering van oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater, indien daaraan verontreinigende stof fen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigde stoffen door een bewerking van het water is toegenomen en daaraan warmte is toegevoegd.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
17/21
e) f)
Stoffen moeten zodanig worden bewaard en worden gebezigd dat geen verontreiniging van de bodem of het grondwater optreedt of op kan treden. Indien door wat voor oorzaak ook, nadelige gevolgen voor het milieu, anders dan bodemverontreiniging, zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, als gevolg van een voorval dat niet kan worden beschouwd als een ongewoon voorval zoals genoemd in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, moet de vergunninghouder direct: daarvan melding doen aan het bevoegd gezag; maatregelen treffen om verdere verontreiniging te voorkomen; de nadelige gevolgen voor het milieu zo mogelijk op milieuhygiënisch verantwoorde wijze ongedaan maken, dan wel beperken; leidingen die met verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, (laten controleren op aantasting en, indien nodig, (laten) herstellen of vervangen. Toelichting: Alle voorvallen die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) veroorzaken moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Als bodemverontrei niging ontstaat of dreigt te ontstaan moet dit, op grond van de Wet bodembescher ming, eveneens worden gemeld bij de provincie.
g)
h)
i)
j)
k)
Tevens dient, indien zich een hiervoor omschreven gebeurtenis voordoet, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, terstond het landelijke alarmnummer 112 gebeld te worden. Het toezichthoudend personeel dient hieromtrent te zijn geïnstrueerd. Indien het bevoegd gezag hiertoe de wens te kennen geeft, moet de vergunning houder betreffende het in voorschrift f) van deze paragraaf genoemde voorval schriftelijk rapport uit te brengen waarin ten minste zijn vermeld: de oorzaak, datum en tijd van aanvang en zo mogelijk beëindiging van het voorval; de stoffen die, als gevolg van die bijzondere omstandigheden, naar buiten zijn gekomen; de maatregelen die zijn getroffen om het nadelig effect tot een minimum te beperken; de maatregelen die getroffen zullen worden om herhaling te voorkomen. Dit rapport dient binnen één week nadat het voorval heeft plaatsgevonden te worden gezonden aan het bevoegd gezag. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,Lt), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting ver richte werkzaamheden en activiteiten, mag ter plaatse van een woning van derden, niet zijnde een bedrijfswoning op het industrieterrein, en andere geluidgevoelig bestemmingen niet meer bedragen dan: * 40 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; * 35 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; * 30 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. Onverminderd het gestelde in het vorige subvoorschrift mogen de hoogste waarden van het geluidniveau (Lmax) die een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, gemeten in de meterstand "fast" niet meer bedragen dan: * 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; * 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; * 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze ver gunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen hinder wordt ondervonden buiten de inrichting.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
18/21
2. Zodra degene die de inrichting drijft, de inrichting of een deel hiervan overdraagt aan een ander natuurlijk persoon c.q. rechtspersoon, dient dit terstond aan het bevoegd gezag te worden gemeld. 3. Bij een omstandigheid als bedoeld in de voorschriften 1 en 2 van deze paragraaf kan het bevoegd gezag (een van) de volgende nadere eisen stellen: a) De bodem inclusief het grondwater onder de inrichting dient te worden onderzocht door of onder toezicht van een onafhankelijke deskundige. De opdracht hiertoe moet uiterlijk binnen 5 dagen nadat het bevoegd gezag dit onderzoek heeft geëist te zijn verstrekt. Het onderhavige onderzoek dient ten minste te voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in de NVN 5740 en de ontwerp NPR 5741. Over de wijze waa rop het onderhavige onderzoek wordt uitgevoerd dient vooraf overleg plaats te vinden met het bevoegd gezag. De resultaten van het onderhavige onderzoek dienen binnen twee maanden na de in dit voorschrift weergegeven termijn te wor den overgelegd aan het bevoegd gezag. b) De binnen de inrichting (nog) aanwezige afvalstoffen en stoffen die om welke reden dan ook niet (meer) worden toegepast moeten binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn overeenkomstig de wettelijke bepalingen uit de inrichting zijn ver wijderd. c) De binnen de inrichting (nog) aanwezige installaties en/of toebehoren die om welke reden dan ook niet (meer) worden toegepast moeten binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn overeenkomstig de wettelijke bepalingen uit de inrichting zijn verwijderd.
A. Voorschriften Milieu Z HZ_WABO 2012 000074
19/21
Voorschriften Bouwen 1.
De werkzaamheden uit te voeren volgens de bijgevoegde gewaarmerkte tekeningen en bijlagen. 2. Voorafgaand aan de volgende werkzaamheden contact opnemen met de afdeling Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu: – bij aanvang van de bouw/verbouwing; – twee dagen voor aanvang van het ontgraven; – één dag voor het inbrengen van de funderingspalen/grondverbetering; – één dag voor aanvang van het storten van beton (zie ook de bijlage met randvoorwaarden); – bij voltooiing van de bouw/verbouwing. U kunt hiervoor telefonisch contact opnemen met de heer A.M. Pulles (0571) 27 93 55 of een email sturen naar
[email protected]. 3. De detailberekeningen en –tekeningen ten behoeve van de uitvoering uiterlijk drie weken voor aanvang van de betreffende werkzaamheden aanleveren. Hiertoe worden onder meer gerekend: wapeningsberekeningen en –tekeningen van in het werk gestorte en geprefabriceerde betonconstructies; detailberekeningen en –tekeningen van niet tot de hoofdlijn van de constructie behorende delen van beton , staal en houtconstructies; detailberekeningen en –tekeningen van verbindingen en verankering van beton , staal en houtconstructies; detailberekeningen en –tekeningen van constructief metselwerk. 4. In geval van gewijzigd uitvoeren van de bouwconstructie, drie weken voor aanvang van de werkzaamheden alsnog de berekeningen en tekeningen indienen van de belastingen en belastingcombinaties en de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie (in tweevoud). 5. Pas starten met de werkzaamheden nadat de bovenstaande gegevens door ons zijn goedgekeurd. 6. De onderhoudssituatie van het openbaar terrein ter plaatse van de bouw voor aanvang van de werkzaamheden laten opnemen. Hiervoor tijdig contact opnemen met de heer R. van Lent van de afdeling Openbaar Grondgebied en Veiligheid. Hij is telefonisch bereikbaar onder nummer (0571) 27 98 51. Bij oplevering van de bouw het openbaar terrein weer op laten nemen. Dan geconstateerde gebreken ten opzichte van de opname voor de bouw worden op kosten van de aanvrager verholpen. Gevaarlijke situaties tijdens de bouw moeten op aanzegging van de gemeente direct opgelost worden. Als de onderhoudssituatie voor de bouw niet wordt opgenomen gaan wij ervan uit dat deze optimaal was. 7. Bouwmaterialen en/of een bouwkeet op eigen terrein plaatsen. Is hier geen mogelijkheid voor en is gebruik van openbaar terrein noodzakelijk dan is hiervoor een vergunning vereist. Deze kunt u aanvragen bij afdeling Openbaar Grondgebied en Veiligheid. 8. De toegankelijkheid van het openbaar terrein tijdens de bouw waarborgen. 9. Bronbemaling meldt bij de provincie Gelderland. U kunt hiervoor een formulier downloaden op www.gelderland.nl. Voor nadere informatie kunt u terecht op telefoonnummer (026) 359 88 25. 10. Een klic melding wordt aangevraagd als u de grond mechanisch gaat roeren. Als u met een spade/schop de grond gaat roeren is dit niet mechanisch en hoeft u dus geen klic melding aan te vragen.
A. Voorschriften Bouwen Z HZ_WABO 2012 000074
20/21
11. Men dient bij bodemverstorende activiteiten alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (vondstmateriaal en grondsporen) . Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de gemeente conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
A. Voorschriften Bouwen Z HZ_WABO 2012 000074
21/21