Onteigening in de gemeente Hilversum VROM
«Onteigeningswet» Percelen, begrepen in het bestemmingsplan ’OosterstratenNieuwstraten’ Besluit van 24 april 1997 no. 97.002059 tot goedkeuring van het besluit van de raad van Hilversum van 9 oktober 1996, no. S.175.0, tot onteigening als bedoeld in Titel IV der onteigeningswet Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 februari 1997, no. MJZ 97086384, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Gelezen de brief van burgemeester en wethouders van Hilversum van 18 oktober 1996, no. S46349.2. Gelet op Titel IV der onteigeningswet. De Raad van State gehoord (advies van 17 april 1997 no. W08.97.0109.). Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 april 1997 no. MJZ 97098235, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van Hilversum van 9 oktober 1996, no. S.175.0, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, 1°, der onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen en perceelsgedeelten. Overwegingen Ingevolge voornoemd artikel 77 van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen percelen en perceelsge-
deelten zijn begrepen in het bestemmingsplan ’Oosterstraten-Nieuwstraten’ van de gemeente Hilversum. Blijkens het raadsbesluit tot onteigening wenst de gemeente Hilversum de daarin bedoelde gronden in eigendom te verkrijgen ter uitvoering van het zojuist genoemde bestemmingsplan. In verband met het feit, dat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening het bestemmingsplan ’Oosterstraten-Nieuwstraten’ nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, is in het raadsbesluit onder meer bepaald dat: a. de vordering tot onteigening ter uitvoering van het besluit eerst kan worden ingesteld indien en voorzover het bestemmingsplan ’OosterstratenNieuwstraten’ ten aanzien van de in het besluit genoemde eigendommen/onroerende zaken onherroepelijk is goedgekeurd en b. het besluit vervalt, indien en voorzover met betrekking tot delen van bovengenoemd bestemmingsplan, welk betrekking hebben op de in het besluit genoemde eigendommen/onroerende zaken, geen onherroepelijke goedkeuring verkregen wordt. De in het onteigeningsplan begrepen gronden zijn in het bestemmingsplan ’Oosterstraten-Nieuwstraten’ onder meer aangewezen voor ’Woondoeleinden, max. bebouwingsdiepte 12m (Wd)’. Het betreft hier een globale bestemming, welke niet nader overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening behoeft te worden uitgewerkt. In de door de gemeente ter plaatse voorgestane wijze van planuitvoering, welke strekt tot sloop van de bestaande bebouwing met het oog op de realisering van vervangende nieuwbouw in de vorm van een gezinsvervangend tehuis en van koop- en huurwoningen in de sociale huur- en vrije sector met bijbehorende verkeers- en groenvoorzieningen, is voldoende inzicht verschaft door middel van de bij voornoemd bestemmingsplan behorende beschrijving in hoofdlijnen, voorschriften en toelichting, alsmede
Uit: Staatscourant 1997, nr. 106 / pag. 9
door middel van een zijdens de gemeente overgelegde set bouwtekeningen, welke stukken bij de tervisielegging, als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 80, tweede lid, der onteigeningswet, met de overige onteigeningsstukken ter inzage zijn gelegd. Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 84, eerste lid, der onteigeningswet met ingang van 21 oktober 1996 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen op de secretarie der gemeente Hilversum. Gedurende deze termijn zijn tegen het raadsbesluit bij Ons schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door mr J. G. Geelkerken te Leiden namens M. de Weerd te Vreeland en T. de Weerd te Nederhorst den Berg. Aan het bepaalde in artikel 86, tweede lid, der onteigeningswet, inhoudende dat degenen, die tijdig ingevolge het derde lid van artikel 84 bedenkingen naar voren hebben gebracht, vanwege Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid worden gesteld zich in persoon of bij gemachtigde te doen horen, is voldaan. Overwegingen ten aanzien van de naar voren gebrachte bedenkingen De totstandkoming van de door Ons – op grond van het bepaalde in artikel 79 van de onteigeningswet – te nemen beslissing omtrent goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening is omgeven met wettelijke waarborgen voor een zorgvuldige belangenafweging onder meer in de vorm van een bezwarenprocedure. Deze procedure is onder andere geregeld in de artikelen 80, 84 en 85 van de onteigeningswet. Zo is in artikel 84, derde lid, van de onteigeningswet bepaald, dat belanghebbenden, die tijdig hun zienswijze bij het gemeentebestuur naar voren hebben gebracht, gedurende de in het eerste lid van artikel 84 genoemde termijn, schriftelijk bij Ons bedenkingen naar voren kunnen brengen tegen een raadsbesluit als het onderwerpelijke. De reclamanten, rechthebbenden op de mede ter onteigening aangewezen
1
percelen kadastraal bekend gemeente Hilversum, sectie N, nos. 985 en 3505 (ged.) en plaatselijk bekend Gasthuisstraat 13 en 15, voeren in hun bij Ons ingediende geschrift met bedenkingen onder meer aan, dat zij bezwaren hebben tegen de begrenzing van het onteigeningsplan met name voor zover het betreft de strook grond gelegen tussen de achtergevels van de op de vorenbedoelde percelen gelegen bebouwing aan de Gasthuisstraat 13 en 15 en van de eveneens hun in eigendom toebehorende bebouwing aan de Havenstraat 20a en 20b. Uit de overgelegde stukken blijkt evenwel, dat de reclamanten de vorenaangehaalde bedenking niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht als zienswijze bij het gemeentebestuur naar voren hebben gebracht. Het bepaalde in artikel 84, derde lid, der onteigeningswet strekt ertoe, dat alleen door de gemeenteraad gekende en niet erkende zienswijzen door de Kroon in het kader van de behandeling van de bij Ons naar voren gebrachte bedenkingen beoordeeld kunnen worden. De reclamanten kunnen derhalve niet in hun voormelde bij Ons naar voren gebrachte bedenking worden ontvangen. In dit verband overwegen Wij voorts, dat in het kader van de door Ons te nemen beslissing omtrent goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening overigens ook een ambtshalve toetsing plaatsvindt. De reclamanten brengen verder naar voren, dat zij de gemeente bij herhaling hebben laten weten mee te willen werken aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de vorm van de realisering van een sloop-/nieuwbouwplan onder de voorwaarde dat het souterrain van de nieuw te bouw woningen aan de Gasthuisstraat hun eigendom wordt, dit ter vervanging van de op de onderwerpelijke percelen gelegen winkel/bedrijfsruimte. De reclamanten stellen voorts, dat zij in hun tegen het onteigeningsplan ingediende zienswijzen alternatieve bebouwingsvoorstellen hebben gedaan, doch dat zij ook bereid zijn mee te werken aan het door de gemeente voorgestane sloop-/nieuwbouwplan. Volgens de reclamanten hoeft het middel van onteigening niet te worden toegepast gezien het feit dat de gemeente heeft aangeboden de in het vorenbedoelde
souterrain te realiseren 170 m2 bedrijfsruimte aan hen te verhuren. Voor de beoordeling van de door de reclamanten naar voren gebrachte bedenkingen, dat zij bereid zijn zelf tot verwezenlijking van het bestemmingsplan ter plaatse van hun percelen over te gaan, dient vooreerst in het algemeen het volgende te worden overwogen. In het kader van een voorgenomen onteigening zal moeten zijn aangetoond, dat zonder de voorgestelde grondverwerving door de gemeente het doel waarvoor wordt onteigend niet of niet in de door de gemeente gewenste vorm te bereiken is. Voorts is van belang, dat indien een grondeigenaar bereid en in staat is zelf de op zijn grond rustende bestemming(en) te verwezenlijken, onteigening voor dat doel in beginsel niet noodzakelijk is. Dit beginsel kan uitzonderlijk lijden, indien door de gemeente ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en) een andere vorm van planuitvoering wordt gewenst dan de eigenaar voor ogen staat. In een dergelijk geval is onteigening echter slechts dan gerechtvaardigd, indien is aangetoond, dat aan die andere vorm van planuitvoering in het publiek belang dringend behoefte bestaat. De vorm van planuitvoering welke in het publieke belang geboden is, staat overigens in eerste aanleg ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de betrokken grondeigenaren zelf daadwerkelijk tot planuitvoering zullen (kunnen) overgaan, hangt dan ook in hoofdzaak af van de vorm van planuitvoering. De potentiële uitvoerders van het bestemmingsplan zullen met het oog daarop inzicht moeten verkrijgen in de door de gemeente voorgestane wijze van planuitvoering, hetgeen doorgaans voor een belangrijk deel uit de toelichting op het bestemmingsplan of uit de bij dat plan behorende voorschriften al dan niet met de beschrijving in hoofdlijnen blijkt. Ten aanzien van het gestelde van de reclamanten in dezen dient in het bijzonder te worden overwogen, dat het bestemmingsplan ’OosterstratenNieuwstraten’ ten doel heeft de herstructurering van een tweetal buurten aan de weerszijden van de Havenstraat, te weten de Oosterstraten en de Nieuwstraten. De gemeente is voornemens over te gaan tot sloop van een groot aantal in het bestemmingsplangebied gelegen panden – die over het algemeen bouw- en
Uit: Staatscourant 1997, nr. 106 / pag. 9
ook woontechnisch gezien matig tot slecht van kwaliteit zijn – ten behoeve van vervangende nieuwbouw van woningen en bedrijfsruimten, alsmede de aanleg van openbaar gebied. In dat kader wenst zij de in het voorliggende onteigeningsplan begrepen gronden te verwerven ten einde ter uitvoering van het meergenoemde bestemmingsplan te kunnen overgaan tot wezenlijking van de (globale) bestemming ’Woondoeleinden, max. bebouwingsdiepte 12m (Wd)’. In het onderhavige geval is, zoals hiervoor overwogen, in de door de gemeente ter plaatse voorgestane wijze van planuitvoering voldoende inzicht verschaft door middel van de bij voornoemd bestemmingsplan behorende beschrijving in hoofdlijnen, voorschriften en toelichting, alsmede door middel van een zijdens de gemeente overgelegde set bouwtekeningen. Zoals ook uit het raadsvoorstel van 24 september 1996 ter zake blijkt, is de gemeente van mening, dat de realisering van het bestemmingsplan door de reclamanten ter plaatse van hun percelen niet mogelijk is, in ieder geval niet op de door de gemeente voorgestane wijze. Ook op grond van het ingestelde onderzoek moet worden aangenomen dat – nog afgezien van het feit dat geen concrete plannen kenbaar zijn gemaakt – het deels zelf realiseren van de ter plaatse geprojecteerde bestemming niet mogelijk is, nu het hier gaat om de bouw van een aaneengesloten complex van woningen in gestapelde vorm in de sociale huursector waaronder een gezinsvervangend tehuis. Met de uitvoering van het door de gemeente voorgestane sloop-/nieuwbouwplan kan naar Ons oordeel worden bijgedragen aan een verbetering van het woon- en leefklimaat in het betrokken gebied. Gelet hierop heeft de gemeente naar Ons oordeel – mede in aanmerking genomen, dat de onteigeningswet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling waarborgt – in redelijkheid tot onteigening van de onderwerpelijke gronden voor dit doel kunnen besluiten. De mogelijke verhuur aan de reclamanten van opslagruimte in het nieuw te bouwen souterrain staat daar los van. Uit het onderzoek is overigens gebleken, dat de reclamanten de te verwerven eigendommen en de winkelruimten aan de Havenstraat aan derden (20a staat nu leeg) verhuren. De niet in het onteigeningsplan
2
begrepen eigendommen van de reclamanten worden, zo is verder gebleken, nu ook in de nog voortdurende verwervingspogingen betrokken. Gezien het vorenstaande kan in de bedenkingen van de reclamanten geen aanleiding worden gevonden aan het onderwerpelijke raadsbesluit geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden. Overige overwegingen Het moet in het belang van de volkshuisvesting en een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Hilversum worden geacht, dat zij de eigendom van bovenbedoelde percelen en perceelsgedeelten verkrijgt en er bestaan ook overigens geen termen aan genoemd raadsbesluit de goedkeuring te onthouden. Beslissing Wij hebben goedgevonden en verstaan: vorengenoemd besluit van de raad van Hilversum goed te keuren. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. ’s-Gravenhage, 24 april 1997. Beatrix. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Margaretha de Boer. Raadsbesluit S.175.0 De raad van de gemeente Hilversum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 september 1996, 175; overwegende dat hij in april 1996 het bestemmingsplan OosterstratenNieuwstraten heeft vastgesteld en dat uitvoering van het bestemmingsplan in het publiek belang en derhalve op zo kort mogelijke termijn geboden is; dat de gemeente niet alle onroerende zaken, benodigd voor de uitvoering in eigendom heeft, en met de respectievelijke eigenaren onderhandelingen heeft geopend teneinde te trachten tot minnelijke overeenstemming te
komen omtrent de eigendomsverwerving door de gemeente; gelet op de bepalingen van de Onteigeningswet, in het bijzonder artikel 77, lid 1, onder 1; Besluit: 1. ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ’OosterstratenNieuwstraten’, ter verkrijging van de vrije beschikking over de eigendommen en de daarop rustende rechten, ten name van de gemeente Hilversum te onteigenen de onroerende zaken zoals aangegeven op het bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte grondplantekening nummer 324 en lijst vermeldende de grootte en kadastrale nummers van de te onteigenen percelen c.q. perceelsgedeelten alsmede de namen van de eigenaren volgens de registers van het kadaster; 2. te bepalen dat als uitgangspunt voor de uitvoering van het bestemmingsplan zal dienen de bouwplantekening zoals deze op de voet van het bepaalde bij artikel 80 Onteigeningswet ter inzage heeft gelegen en dat voorziet in de bouw van 64 huurwoningen, deels in de sociale sector; 3. te bepalen dat de vordering tot onteigening ter uitvoering van dit besluit eerst kan worden ingesteld indien en voorzover het bestemmingsplan ’Oosterstraten-Nieuwstraten’ ten aanzien van de in dit besluit genoemde eigendommen/onroerende zaken onherroepelijk is goedgekeurd; 4. te bepalen dat dit besluit vervalt, indien en voorzover met betrekking tot delen van bovengenoemd bestemmingsplan als bedoeld onder 3, welke betrekking hebben op de in dit besluit genoemde eigendommen/onroerende zaken, geen onherroepelijke goedkeuring verkregen wordt; 5. de namens de heren M. en T. de Weerd ingediende zienswijzen op het ter inzage gelegde onteigeningsplan ongegrond te verklaren, om de volgende zonodig in samenhang te beschouwen redenen: I. voor wat betreft het beroep op het ontbreken van de noodzaak tot onteigening: a. anders dan de heren De Weerd stellen is er een noodzaak tot onteigening, nu niet is gebleken dat zij bereid en in staat zijn de op hun percelen gelegen bestemming zelf te realiseren; de omstandigheid dat zij middels het overleggen van schetsmatige tekenin-
Uit: Staatscourant 1997, nr. 106 / pag. 9
gen hebben getracht richting te geven aan de door de gemeente te ontwikkelen planologische invulling kan niet als een concreet voornemen tot zelfverwezenlijking worden aangemerkt; b. de noodzaak tot onteigening vloeit daarenboven voort uit het in de ter inzage gelegde bouwplantekening neergelegde voornemen om de reeds verworven en te onteigenen percelen te (doen) bebouwen met 64 huurwoningen. Het betreft hier een geïntegreerd project uit te voeren door de stichting Woningcorporatie Het Gooi en Omstreken dat in één bouwstroom zal worden gebouwd. Uit de stedebouwkundige randvoorwaarden en de aanbiedingsnota tot vaststelling van de stedebouwkundige randvoorwaarden van de directeur van de dienst Stadsontwikkeling van 13 september 1994, in eerste instantie vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 20 september 1994 en vervolgens na een inspraakprocedure definitief door het college vastgesteld op 20 december 1994 en door de commissie Stadsbeheer op 17 januari 1995, blijkt het voornemen om een deel van de 64 woningen te bouwen in de sociale sector. Zo zullen de percelen van de gebroeders De Weerd worden bebouwd met 8 woningen ten behoeve van een gezinsvervangend tehuis alsmede 8 woningen in de sociale sector. Voor particuliere participatie is derhalve geen plaats; dit laatste ook hierom reeds omdat de eigendomsgrenzen van de percelen van de gebroeders De Weerd uitvoering van het gepresenteerde plan in die vorm niet mogelijk zouden maken. II. voor wat betreft het beroep op onduidelijkheid van de grondslag van het bestemmingsplan (kennelijk bedoelen de heren De Weerd: onduidelijkheid van de grondslag van de onteigening) zij verwezen naar de inhoud van de onteigeningsportefeuille, waaruit duidelijk blijkt dat het een zogenoemde bestemmingsplanonteigening betreft: – de aanhef van de gepubliceerde kennisgeving luidt: ’Bestemmingsplanonteigening’; – het karakter van de onteigening blijkt eveneens uit de in de kennisgeving vermelde zinsnede: ’de onteigening is noodzakelijk ..... ter gedeeltelijke uitvoering van het bestemmingsplan’; – in de zakelijke beschrijving bij het
3
onteigeningsplan wordt uitdrukkelijk verwezen naar artikel 77, lid 1, sub 1 van de Onteigeningswet; – op de grondplantekening staat vermeld; ’Onteigening t.u.v. bestemmingsplan OosterstratenNieuwstraten’; – het bij de onteigeningsstukken ter inzage gelegde ontwerp-raadsbesluit vermeldt in de considerans ’..... dat uitvoering van het bestemmingsplan Oosterstraten-Nieuwstraten in het publiek belang en derhalve op zo kort mogelijke termijn geboden is’, verwijst naar artikel 77, lid 1, sub 1 Onteigeningswet, en formuleert het besluit aldus: ’besluit: 1. ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ’OosterstratenNieuwstraten’ ..... ten name van de gemeente Hilversum te onteigenen .....’. Overigens zijn de in het onteigeningsplan gebruikte formuleringen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 80, eerste lid Onteigeningswet, dat bepaalt dat de kennisgeving bedoeld in artikel 3:12 AWB zo mogelijk tevens de aard en de strekking van de feitelijke werken of werkzaamheden waarvoor onteigend wordt, vermeldt; voorzover de heren De Weerd betwisten dat aan de betreffende eisen voor onteigening niet is voldaan, hebben zij dit niet nader geconcretiseerd; niet valt in te zien dat aan de eisen aan een bestemmingsplanonteigening gesteld in het onderhavige geval niet is voldaan; 6. de door de heer B. J. Tilanus ingediende zienswijzen op het ter inzage gelegde onteigeningsplan ongegrond te verklaren, om de volgende zonodig in samenhang te beschouwen redenen: I. voor wat betreft de eis dat de toegang tot zijn woning en schuur/tuin aan de achterzijde met een fiets permanent gewaarborgd blijft: De heer Tilanus heeft als eigenaar van de woning 2e Nieuwstraat 19 het recht van overpad om over een gedeelte van het op de onteigeningstekening aangegeven kadastrale perceel N 6936 (eigendom gemeente Hilversum) van de 2e Nieuwstraat de achterzijde van zijn woning te bereiken, dit evenals de eigenaren van de woningen 2e Nieuwstraat 17, 21 en 23. Het huidige pad heeft een breedte van ca. 3 meter. Het pad zal met een breedte van ca. 1,5 meter gehandhaafd blijven, ruim genoeg om te voor-
zien in de functie van overpad. De toegang tot de achterzijde van de woning blijft derhalve gewaarborgd; II. voor wat betreft de eisen dat hem geen hinder en/of schade door sloopen bouwwerkzaamheden wordt toegebracht; dat kapotgereden wegdek direct zal worden gerepareerd; dat puin/rommel van de werkzaamheden direct afgevoerd wordt; dat er in het weekend en doordeweeks voor acht uur ’s morgens niet met machines gewerkt wordt; Deze punten zijn niet relevant in het kader van een onteigeningsprocedure. Vanzelfsprekend dient de overlast c.q. hinder als gevolg van sloop- en of bouwwerkzaamheden voor omwonenden voorzover als redelijkerwijs mogelijk is tot een minimum beperkt te blijven. Eventuele schadegevallen als gevolg van de werkzaamheden zullen op de terzake gebruikelijke wijze dienen te worden afgehandeld. III. voor wat betreft de eis dat het pad tussen de reeds gesloopte panden 2e Nieuwstraat 11 t/m 15 enerzijds en het pand 2e Nieuwstraat 17 anderzijds niet zal worden gebruikt ter ontsluiting van de aan te leggen parkeergelegenheid. Ook dit punt is niet relevant in het kader van een onteigeningsprocedure. Het perceel, waarvan het pad deel uitmaakt is reeds eigendom van de gemeente. Het is gedeeltelijk op de lijst van te onteigenen percelen opgenomen, teneinde het voor de uitvoering benodigde gedeelte te zuiveren van lasten en beperkingen. Het gedeelte dat voor de heer Tilanus als overpad gehandhaafd blijft, zal wellicht een openbare functie krijgen ter ontsluiting van de aan te leggen parkeerplaatsen ter plaatse. Zulks zal evenwel geen afbreuk doen aan het recht van overpad van de heer Tilanus; IV. voor wat betreft de eis dat er geen parkeergelegenheid achter zijn woning wordt aangelegd. Dit is een bezwaar van planologische aard en behoort in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te berde te worden gebracht. 7. Indien nodig ten name van de gemeente te procederen tot benoeming van derden als bedoeld in artikel 20 van de Onteigeningswet; tot opneming door deskundigen voor de aanvang van het geding als bedoeld in artikel 54a van de Onteigeningswet; 8. tot onteigening (in eerste aanleg en – zo nodig – in hoger beroep en cassa-
Uit: Staatscourant 1997, nr. 106 / pag. 9
tie, zowel eisende als – zo nodig – verwerende), indien en voor zover vermelde onroerende zaken niet door de gemeente bij minnelijke verwerving vrij van lasten en rechten in eigendom zijn of kunnen worden verkregen. 9. te bepalen, dat gedurende de gehele onteigeningsprocedure getracht zal blijven worden vermelde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 oktober 1996. De voorzitter, De secretaris.
4
Nr. v/h
Te
grond-
onteigenen
van het perceel kadastraal bekend gemeente Hilversum
plan
grootte Als ha
1
a
ca
geheel
Ter grootte
Sectie en
van
nummer
ha huis
a
ca
1
38
Gasthuisstr 13
Ten name van
N, Nummer
De Weerd, Marten
985
Vreeland
1211 KB Hilversum
(1/2 eigendom)
Gasthuisstr 13 Bv
De Weerd, Tonny
1211 KB Hilversum
Nederhorst D Berg (1/2 eigendom)
2
3
02
huis, garage,
7
94
bergplaats
N, Nummer
De Weerd, Marten
3505
Vreeland
Gasthuisstr 15
(1/2 eigendom)
1211 KB Hilversum
De Weerd, Tonny
Gasthuisstr 9301
Nederhorst D Berg
Hilversum
(1/2 eigendom)
Havenstr 20 A 1211 KM Hilversum Havenstr 20 B 1211 KM Hilversum 3
geheel
schuur, erf
1
10
Havenstr. 50A
N, Nummer
Bontje, Hendrik Cornelis
1019
Hilversum
N, Nummer
Bontje, Hendrikus Cornelis
6888
Hilversum
1211 KM Hilversum Havenstr. 52A 1211 KM Hilversum 4
geheel
opslagruimte
12
Havenstr Hilversum
In algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Straathof, Hendrika Wilhelmina Margaretha
5
geheel
erf
28
Havenstr
N, Nummer
Bontje, Hendrikus Cornelis
6889
Hilversum
Hilversum
in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Straathof, Hendrika Wilhelmina Margaretha
6
geheel
erf
22
Havenstr
N, Nummer
Bontje, Hendrik Cornelis
5247
Hilversum
N, Nummer
Bontje, Hendrikus Cornelis
5249
Hilversum
Hilversum 7
geheel
erf
38
Mauritsstr Hilversum
in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Straathof, Hendrika Wilhelmina Margaretha
8
geheel
erf Gasthuisstr Hilversum
29
N, Nummer
Koning, Geertrui
5246
Kralendijk Nederlandse Antillen (1/3 eigendom) Koning, Hendrik Johannes Geertrudes Hilversum (1/3 eigendom) Koning, Elisabeth Christina Eemnes (1/3 eigendom)
Uit: Staatscourant 1997, nr. 106 / pag. 9
5
Nr. v/h
Te
grond-
onteigenen
van het perceel kadastraal bekend gemeente Hilversum
plan
grootte Als ha
10
a
ca
geheel
Ter grootte
Sectie en
van
nummer
ha
a
huis, garage, tuin
Ten name van
ca 97
Gasthuisstr 49
N, Nummer
Van Diest, Michiel
6763
Hilversum
N, Nummer
Publiekrechtelijk
6936
Rechtspersoon: de
1211 KC Hilversum 12
35
Woonhuis, 3 garages, erf
7
09
Gasthuisstr 34
gemeente Hilversum
1211 KD Hilversum
Hilversum
2e Nieuwstr 11 1211 JV Hilversum 2e Nieuwstr 11a 1211 JV Hilversum 2e Nieuwstr 11b 1211 JV Hilversum 2e Nieuwstr 13 1211 JV Hilversum 2e Nieuwstr 15 1211 JV Hilversum
Behoort bij het besluit van de Raad der gemeente Hilversum dd. 9 oktober 1996
Uit: Staatscourant 1997, nr. 106 / pag. 9
6