Ongekend talent Ketenbrede innovatieaanpak voor excellentiebevordering in het Nederlandse onderwijs
Platform Bèta Techniek, September 2010
Colofon Uitgave Platform Bèta Techniek Lange Voorhout 20, 2514 EE Den Haag Postbus 556, 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10
[email protected] www.platformbetatechniek.nl Vormgeving Ambitions, ’s-Hertogenbosch September 2010 Auteursrechten voorbehouden. Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld.
2
Inhoudsopgave Samenvatting en leeswijzer
5
1 Excellentiebevordering in de schijnwerpers De uitdaging Twee miljard jaarlijks Hoge ambities en veel support. Veel initiatieven Kanttekeningen Hoge ambities vragen om een ambitieuze aanpak
7 7 7 8 9 10 12
2 Het kan structureler en slimmer Het belang van een heldere beleidsvisie Resultaten boeken: vastleggen van kwantitatieve indicatoren
13 13 14
3 Ketenbrede aanpak Focus en massa Keten Programmadoelen Outline innovatieprogramma Excellentie Stimuleer het actief gebruik van beschikbare kennis
15 15 15 16 17 19
4 Bundelen van subsidiestromen Subsidies: verbinden en integreren Witte vlekken
23 23 26
5 Krachtige buitenboordmotor als aanjager Budgettaire consequenties
27 28
Bijlage 1: Overzicht initiatieven, projecten, stimuleringsregelingen excellentiebevordering Bijlage 2: Kijkrichtingen excellentievisies Bijlage 3: Instrumenten ten behoeve van kwalitatieve indicatoren
31 35 37
3
4
Samenvatting en leeswijzer Nederland heeft de ambitie om weer tot de wereldtop te gaan behoren. Kennisontwikkeling en innovatie zijn hierbij van cruciaal belang: niet alleen voor het bereiken van economische groei, maar ook voor het vergroten van de effectiviteit van tal van (overheids)diensten. Een hoog opgeleide, anticiperende en efficiënt werkende beroepsbevolking is één van de belangrijkste voorwaarden voor kennisontwikkeling en innovatie. De basis daarvoor ligt in een onderwijssysteem waarin leerlingen en studenten gestimuleerd en uitgedaagd worden om het maximale uit zichzelf te halen. De laatste jaren bestaat er in toenemende mate interesse voor excellentiebevordering en talentontwikkeling. Het thema is opgenomen in alle verkiezingsprogramma’s en de verschillende sectorraden erkennen het als prioriteit. Ook onderwijsinstellingen zelf zijn hier op eigen initiatief in meer of mindere mate mee bezig. Vanuit het ministerie zijn rondom het thema inmiddels meerdere programma’s gestart, maar dit zijn veelal sectorale initiatieven. Op verzoek van het ministerie van OCW heeft het Platform een eerste verkenning gedaan naar hoe beleid en initiatieven op het gebied van excellentiebevordering en talentontwikkeling zich ontwikkelen en zich tot elkaar verhouden (paragraaf 1). De belangrijkste conclusies zijn dat een eenduidige (beleids)visie op excellentie en talent ontwikkeling voor de gehele onderwijsketen momenteel ontbreekt. De verwachting is dat hierdoor de beoogde operationele beleidsdoelen niet optimaal gerealiseerd zullen worden. In deze notitie wordt het belang benadrukt van (de ontwikkeling van) een richtinggevende ketenbrede visie. Hiervoor worden vervolgens handvatten geboden, met ideeën voor de operationalisering van effecten op leerling-niveau, zodat de beoogde meerwaarde gemeten kan worden aan de hand van indicatoren (paragraaf 2). Door regelingen, aanpakken en initiatieven te harmoniseren, door slimmere organisatie en eenvoudige aansturing, kan er efficiënter gebruik gemaakt worden van subsidiestromen en andere budgetten. In de notitie is een eerste aanzet gedaan om de ketenaanpak programmatisch uit te werken (paragraaf 3). Daarnaast zijn er scenario’s uitgewerkt om bestaande subsidiestromen effectiever te benutten en efficiencyvoordelen te behalen (paragraaf 4). Tot slot wordt er aandacht besteed aan een mogelijke vorm van programmamanagement (paragraaf 5).
5
Om ervoor te zorgen dat Nederland weer in de wereldtop meespeelt, is het van belang dat de toponderwijsprestaties stijgen, maar dan wel zo dat zij ook daadwerkelijk betekenis hebben voor het afnemende veld. Het nadenken over een ketenbrede, richtinggevend aanpak op het thema excellentie is daarbij van cruciaal belang.
6
1 Excellentiebevordering in de schijnwerpers De uitdaging Nederland staat voor de enorme uitdaging om sterker uit de crisis te komen en de komende jaren haar plaats in de wereldeconomie te verstevigen. De Concurrentie Kracht Agenda van het tweede Innovatie-platform en de KIA-coalitie liegen er niet om: Nederland moet terugkeren in de wereldtop van kennislanden. Op europees niveau is De Europese Commissie 2020- strategie leidend. Het is evident dat als Nederland dit waar wil maken zij een hoog opgeleide, innovatieve en efficiënt werkende beroepsbevolking nodig heeft. In de internationale concurrentiestrijd moet de Nederlandse economie het vooral hebben van kennis en innovatie. Hoogwaardige kennis is de stuwende kracht achter innovatie en duurzame groei. Kennis is een, hernieuwbare, grondstof die aan de basis ligt van onze welvaart. Uit onderzoek van de OECD1 is gebleken dat hogere onderwijsprestaties (denk bijvoorbeeld aan de score op PISA) een positief effect hebben op de economische groei van een land. Excellente prestaties in het onderwijs, baanbrekend onderzoek en slim opererende bedrijven zijn dus belangrijke wapens in de concurrentiestrijd. De basis hiervoor is gelegen in een succesvolle deelname aan een onderwijssysteem waarin het maximale uit de talenten van leerlingen en studenten wordt gehaald. Het Nederlandse onderwijs zou dus optimaal toegerust moeten zijn voor het stimuleren van talenten en het bevorderen van excellente prestaties van leerlingen en studenten.
Twee miljard jaarlijks Feit is in ieder geval dat hogere onderwijsprestaties een positief effect hebben op de economische groei van een land. In het eerder genoemde OECD rapport wordt voorgerekend hoeveel het verbeteren van leerprestaties de diverse landen kan opleveren. Er worden 3 scenario’s doorgerekend: - bij alle OECD-landen stijgt de PISA-score met 25 punten; - bij alle OECD-landen stijgt de PISA-score tot het niveau van topscoorder Finland; - bij alle OECD-landen scoren alle leerlingen een minimum PISA-score van 400
1 The High Cost of Low Educational Performance:THE LONG-RUN ECONOMIC IMPACT OF IMPROVING PISA OUTCOMES, OECD 2010.
7
Als het jaarlijks wordt bekeken levert het voor Nederland volgens het rapport zo’n 0,3% tot 0,4% aan extra economische groei per jaar op, afhankelijk van het gekozen scenario. Met een huidig Nederlands BNP van 595 miljard euro (2008) is dat toch een potentieel van zo’n twee miljard euro per jaar aan extra economische groei.
Hoge ambities en veel support De afgelopen tijd is er vanuit diverse hoeken aandacht voor excellentiebevordering in het onderwijs: • T weede Kamer: in de aangenomen Motie Hamer wordt het volgende beeld geschetst ten aanzien van het onderwijs: we presteren op dit moment boven het internationale gemiddelde, met een enkele uitschieter naar boven. Kort gezegd: er zijn veel goede, maar weinig excellente studenten. Om aansluiting te vinden en te houden bij de top moeten de prestaties van het Nederlandse onderwijs verder omhoog; • Politieke partijen: in veel verkiezingsprogramma’s is talentontwikkeling in het onderwijs een prioritair thema; • S ectorraden: bij alle sectorraden is er veel aandacht voor het bevorderen en benutten van talent, bijvoorbeeld in de investeringsagenda van de VO-Raad (Elk talent telt!) en in de strategische agenda van de HBO-raad (Kwaliteit als opdracht). De VSNU heeft aangegeven het rapport “Wegen voor talent” te onderschrijven en stimuleert universiteiten om topstudenten zo goed mogelijk te bedienen en de massaliteit te breken door het bieden van maatwerk; • K ennisInvesteringsAgenda: In zowel de KIA 2006-2016, met ondertitel: “Nederland, het land van talenten” als de KIA 2020, staat talent en excellentie bevordering hoog op de agenda: “het ontplooien van al het aanwezige talent bepaalt of Nederland de kansen benut die de wereldwijde kennissamenleving biedt”; • SER: in haar advies roept zij op tot een cultuuromslag om een beter innovatieklimaat te realiseren. Universiteiten worden uitgedaagd om excellentie na te streven door concentratie, meer samenwerking met elkaar, meer samenwerking met bedrijven en door het omarmen van kennisvalorisatie als expliciete (wettelijke) taak. Op vergelijkbare wijze geeft de staatssecretaris van OC&W in het recente Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan aan dat de transitie naar een kennissamenleving meer kenniswerkers en meer samenwerking vraagt tussen kennisinstellingen onderling en tussen kennisinstellingen en bedrijven; • Commissie Veerman: in haar rapport ‘Differentiëren in drievoud’ stelt zij een krachtige impuls voor voor de kwaliteit en diversiteit van het Nederlandse hoger onderwijs door middel van differentiatie in een drievoudige aanpak: in de structuur van het stelsel, in de profielen van instellingen en in het onderwijsaanbod. De meest efficiënte aanpak om het Nederlandse onderwijs weer op de wereldkaart te zetten, is ervoor zorgen dat meer leerlingen en studenten kunnen excelleren;
8
• O nderwijs- en kennisinstellingen: er zijn allerlei uiteenlopende initiatieven ontstaan op het gebied van talentontwikkeling en excellentiebevordering in het onderwijs. In de gehele onderwijsketen trachten instellingen de talenten van jongeren te ontplooien. Voorbeelden hiervan zijn de plusklassen, internationale olympiades en (ingedaalde) onderzoekstrajecten. Instellingen werken veelal op eigen tempo en met zelf gekozen ambities en instrumenten aan excellentie op hun school/instelling; • Het ministerie van OCW: de overheid stimuleert sinds enkele jaren op verschillende manieren excellentie en talentontwikkeling in het onderwijs door middel van diverse programma’s; • D e inspectie Onderwijs: concludeert dat de realisering van een adequaat aanbod dat is afgestemd op de onderwijsbehoefte van hoogbegaafde leerlingen op veel po- scholen verdere ontwikkeling vraagt.
Veel initiatieven Onder de Kabinetten Balkenende heeft het thema Excellentie veel aandacht gekregen. Internationale vergelijkingen gaven voeding aan beleidsinitiatieven en projecten op dit terrein. Dit alles tegen de achtergrond dat het gedifferentieerde Nederlandse onderwijs systeem er in slaagt om de meeste leerlingen relatief goed op te leiden. De huidige differentiatie in, met name het voortgezet onderwijs, zorgt ervoor dat leerlingen (en ouders) een prikkel hebben om binnen het systeem een zo hoog mogelijk niveau te bereiken. Binnen de verschillende onderwijs- sectoren is bovendien altijd relatief veel aandacht voor de minder presterende leerlingen. De recente relatief hoge Nederlandse PISA score kan langs deze lijnen verklaard worden: internationaal gezien presteert een grote middenmoot van de Nederlandse leerlingen relatief goed. De Nederlandse scores op de gemiddelde vragen zijn (zeer) goed, maar op de moeilijker vragen lopen we ver achter. Nog te weinig leerlingen presteren excellent. Daarnaast weten we dat momenteel veel getalenteerde scholieren en studenten zich te weinig uitgedaagd voelen. Ook het Centraal Plan Bureau heeft in 2006 voor het voortgezet onderwijs geconstateerd dat te weinig excellente leerlingen tot hun recht komen. Een belangrijk aandachtspunt is dat we relatief weinig hoogvliegers in huis hebben die ook internationaal tot de top behoren2. Zoals gesteld, men heeft de afgelopen jaren niet stil gezeten gegeven deze signalen.
2 CPB-rapport ‘Excellence for Productivity’, 2006 .
9
In bijlage 1 van deze notitie wordt een systematisch overzicht gegeven van alle – ons – bekende beleidsinitiatieven, projecten en programma’s. Het totale budgettair volume (meerjarig) van deze programma’s en projecten kan op plus minus 200 mln euro worden geschat. Primair onderwijs : 7 programma’s en projecten. Voortgezet onderwijs : 6 programma’s en/of beleidskaders indien we de Kwaliteitsagenda VO daar ook toe rekenen MBO : 1 programma (centra voor innovatief vakmanschap) is in voorbereiding. De vraag is overigens of dit programma niet beter past in de context van het bevorderen van meer variëteit tussen instellingen Hoger onderwijs : 4 programma’s/projecten.
Kanttekeningen Uit het overzicht in bijlage 1 komen een aantal opvallende zaken naar voren: • Er worden/zijn in de gehele onderwijsketen een hele waaier aan initiatieven (projecten, programma’s, activiteiten) op het gebied van excellentiebevordering/ talentontwikkeling ontwikkeld. Termen als ‘excellentie’, ‘talent’, ‘(hoog)begaafdheid’, ‘excellentiebevordering’, ‘talentontwikkeling’, ‘topprestaties’ worden veelvuldig door elkaar gebruikt, vaak zonder dat er concrete definities gehanteerd worden. • E r bestaan binnen die waaier verschillende beelden en definities over wat onder excellentie of talent verstaan moet worden, waardoor er ook verschillen bestaan ten aanzien van de gehanteerde selectiecriteria. De initiatieven verschillen van aard en aanpak, ook op sectorniveau. Sommige initiatieven werken vanuit een vastomlijnd onderwijsconcept, andere bieden juist ruimte voor een eigen aanpak. Ook worden er diverse instrumenten ontwikkeld om excellentiebevordering en talentontwikkeling binnen het onderwijs een plek te geven. Voorbeelden hiervan zijn inhoudelijke en/of didactische onderwijsconcepten maar ook organisatorische constructies zoals centers of expertise. • D e initiatieven variëren bovendien ten aanzien van de geformuleerde outcome. Voorbeelden van outcome zijn leerling-prestaties, ontstane netwerken, excellente centres en aantal bereikte leerlingen/docenten. Sommige initiatieven (Olympiades, First Lego League) hebben geen expliciete definitie of doelstelling op het gebied van excellentiebevordering maar vervullen wel een functie voor de betere leerlingen.
10
• O p instellingsniveau ontbreekt vaak een integrale aanpak. Vaak is er sprake van losse initiatieven en eenmalige activiteiten. De resultaten die instellingen boeken zijn bovendien nu vaak nog moeilijk meetbaar en niet goed zichtbaar. • E r is onvoldoende regie op ketenafhankelijkheid ingebouwd in de verschillende programma’s, initiatieven en projecten. Voor het merendeel staan zijn ze los van elkaar georganiseerd en vindt er geen uitwisseling plaats van kennis, expertise en good practices. Het streven naar het maximaal ontplooien van talenten zou een rode draad moeten (kunnen) vormen gedurende de schoolloopbaan van een jongere. Dat betekent dat er sprake is van ketenafhankelijkheid: de verschillende onderwijssectoren moeten op dit punt nauw met elkaar samenwerken. Het is essentieel dat juist op de breuk in de leerlijn (bijvoorbeeld van voortgezet naar hoger onderwijs of van primair naar voortgezet onderwijs) excellentiebeleid afgestemd is op de loopbaan van de jongeren. Afstemming, samenwerking en gezamenlijk zorg dragen voor een soepele overgang tussen sectoren, is evenwel nog geen gemeengoed in onze onderwijsketen. • E r sprake is van versnippering. Versnippering in geldstromen, uitvoerende organisaties en intermediairs. De versnip pering is een belemmering voor het ontwikkelen van een kennisbasis, de uitwisseling tussen programma’s, het gebruik maken van good practices en efficiënte inzet van spaarzame overheidsmiddelen. • H et huidige palet van programma’s, projecten en activiteiten mist de dimensie van het werken aan een cultuurverandering binnen het onderwijs als geheel. Het Nederlandse onderwijssysteem biedt gelijke kansen voor iedereen. Deze aanpak heeft Nederland, ook internationaal gezien, geen windeieren gelegd: ‘Oranje’ is top in de breedte want een grote middenmoot van de Nederlandse leerlingen presteert relatief goed. De keerzijde van deze egalitaire cultuur is dat excelleren niet nadrukkelijk gestimuleerd wordt. Van ouders, leerlingen en studenten weten we daarnaast al enige tijd dat een (groot) deel zich niet uitgedaagd voelt. Er is een cultuuromslag nodig, inclusief een mentaliteitsverandering van jongeren zelf. Het veelvuldig gehoorde probleem van de ‘zesjescultuur’ moet plaats maken voor meer ambitie en het koesteren van uitblinkers.
11
Hoge ambities vragen om een ambitieuze aanpak Deze stand van zaken op het thema excellentie anno 2010 doet sterk denken aan de situatie op het thema Bètatechniek eind jaren negentig/begin jaren 2000. Ook daar was er sprake van vele initiatieven en projecten ter stimulering van Bètatechniek, zonder zicht op een veranderende outcome (meer bètatechnici) uit het stelsel als geheel. Met het Deltaplan Bètatechniek heeft het Kabinet toen een nieuwe koers ingeslagen. Het Deltaplan bevatte een doortimmerde visie, heldere operationele doelen (15% groei en in- en uitstroom) en de belangrijkste bouwstenen voor (keten)aanpak binnen het onderwijs en arbeidsmarkt. Het Deltaplan bevat daarmee de hoofdelementen van een ambitieuze aanpak (buitenboordmotor en mainstreaming van Bèta techniek) in de jaren 2004 – 2010. Het draagvlak voor het met kracht bevorderen van excellentie als mainstream ontwikkeling in het Nederlandse onderwijssysteem (van primair tot hoger onderwijs) is groot. Dat biedt natuurlijk kansen maar vraagt tegelijkertijd om een ambitieuze aanpak van dit thema ‘excellentie’. Niet in de laatste plaats, om te waarborgen dat er daadwerkelijk zichtbare resultaten geboekt worden op instelling- en stelselniveau en deze inspanningen ook weerspiegeld worden op internationaal niveau (in bijvoorbeeld PISA-scores). Er zijn echter nogal wat kanttekeningen te plaatsen bij de opbrengsten en dus bij het rendement op het thans lopende excellentiebeleid. Kanttekeningen die met name gevoed worden vanuit de vraag of we er met dit gehele palet daadwerkelijk in zullen slagen excellentie in de periode 2011 – 2015 tot mainstream innovatie te maken bij scholen en kennisinstellingen. Overall gezien – van primair onderwijs tot en met hoger onderwijs - zal dat naar verwachting niet het geval zijn. Dit onverlet latend dat op sectorniveau – zie bijvoorbeeld hoger onderwijs – excellentiebevordering met de huidige aanpak wel mainstream zal kunnen zijn. De belangrijkste oorzaken daarvoor zitten niet in de hoeveelheid middelen die beschikbaar zijn maar vooral in de aanpak van thema: • Vanuit het overheidsbeleid ontbreekt een ketenbrede visie en een operationele beleidsdoelstelling die richting geeft aan het gevarieerde programma- en projectenbeleid; • Hoewel in elke sector wel initiatieven lopen/binnenkort gaan lopen is van een ketenaanpak de facto geen sprake; • Het ontbreekt aan het gericht stimuleren van cultuurverandering binnen het onderwijs en de samenleving. Kortom, er is nog lang geen zicht op een vergelijkbare aanpak voor het thema excellentie zoals het Deltaplan Bètatechniek.
12
2 Het kan structureler en slimmer Het belang van een heldere beleidsvisie Aan de orde kwam dat in de context van het thema ‘excellentie’ doorlopend verschillende termen gehanteerd worden, die zelden helder gedefinieerd worden. Meer dan eens worden ze door elkaar gebruikt. Vanuit de sturingsoptiek bezien is het juist gewenst om het thema excellentie te voorzien van eenduidige beleidsvisie en er zodoende voor te zorgen dat excellente prestaties in de onderwijsketen doorlopend gestimuleerd worden en er een andere, zichtbare outcome uit het onderwijssysteem ontstaat. In bijlage 2 hebben we twee ideaaltypische kijkrichtingen uitgewerkt om te illustreren dat het hanteren van een kijkrichting gevolgen heeft voor de uitwerking van beleid. Deze exercitie levert ook een lijst met belangrijke vragen die geadresseerd moeten worden: • Over welke type talent gaat het? • Gaat het om manifest talent of ook om verborgen talent? • Ligt de focus op de top van de ‘talent-piramide’ of ook op de laag daaronder (met andere woorden hoeveel jongeren wil je bereiken)? • Is het primaire streven gericht op het versterken van de kenniseconomie of meer algemeen op talentontwikkeling in brede zin op basis waarvan een hogere in-, door- en uitstroom van excellente leerlingen en studenten wordt gerealiseerd? • Hoe meet je de meerwaarde van talentontwikkeling en excellentie? Een grafische weergave van de situatie ten aanzien van excellentiebevordering in Nederland kan hierbij helpen: Figuur 1. De Talentpyramide
I
II
I) H uidige beeld: Een ‘talentpiramide’ met een brede basis in de vorm van een stevig fundament en een aanzienlijk presterende middencategorie, maar met een kleine top (dat wil zeggen dat er maar weinig mensen excellent presteren. II) In dit plaatje wordt een mogelijk toekomstige situatie geschetst: Een ‘talentpiramide’ die meer in balans is, dat wil zeggen waarin meer mensen (excellent) presteren.
13
Het maken van keuzes ten aanzien van visie en beleidsdoelen zijn van wezenlijk belang en zullen hun weerslag krijgen in de verschijningsvorm van de toekomstige talentpiramide. Het maken van een keuze is uiteraard aan het ministerie van OCW. Het ministerie zou bij haar verdere gedachtevorming gebruik kunnen maken van externe experts die nu ook betrokken zijn bij excellentieprogramma’s. Met name de leading expertcommissie van het Siriusprogramma onder voorzitterschap van Frans van Vught- voor dit doel mogelijk aangevuld met andere experts- zou hier op korte termijn een belang wekkende bijdrage kunnen leveren.
Resultaten boeken: vastleggen van kwantitatieve indicatoren Om een succesvol beleid te voeren is de vraag cruciaal welke effecten we op leerling-niveau willen bereiken met excellentiebevorderend onderwijs. Natuurlijk is het antwoord op deze vraag wederom afhankelijk van de te beargumenteren visie en beleidsdoelen op het excellentiethema. Maar los daarvan is het benoemen van effecten op leerling-niveau van groot belang voor het concretiseren van de resultaten van beleidsinspanningen van scholen en instellingen. Met andere woorden: wat is het resultaat van de extra inspanningen die de instelling levert in het kader van excellentie voor de leerling en student? Wat is de toegevoegde waarde voor deze (excellente) leerling en student ten opzichte van een andere (reguliere) leerling/ student? Het moet gaan om meetbare prestaties en effecten, nieuw of extra ten opzichte van de ‘reguliere’ situatie. Hiervoor dienen kwalitatieve èn kwantitatieve indicatoren aangegeven te worden. Om effecten van een excellentiebeleid op prestatieniveau te kunnen monitoren ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken met bestaande landelijke toetsinstrumenten als de Cito-toets, en de Centrale Eindexamens voor het voortgezet onderwijs. Maar nog interessanter zijn internationale toets-instrumenten zoals de PISA (Programme for International Student Assessment) en TIMSS (Trends in International Mathematics and Science Studys). Maar ook andere indicatoren als versneld studeren, verzwaarde programma’s, extra kwalificaties en civiele effecten kunnen gebruikt worden. Bijlage 3 bevat een overzichtelijke beschrijving van deze meetinstrumenten.
14
3 Ketenbrede aanpak Focus en massa In het vigerende palet aan programma’s en projecten op thema excellentie (zie bijlage 1) ontbreekt focus en massa. Beide zijn echter nodig om mainstreaming van het Excellentie thema in de periode 2011 – 2015 te realiseren. Focus ontbreekt omdat met het ontbreken van (1) een heldere beleidsvisie, (2) er geen sprake is van overall operationele beleidsdoelen en (3) indicatoren niet eenduidig zijn gekozen. Drie aspecten die van groot belang zijn om richting te geven aan programma’s en projecten.
Sirius: good practice Het excellentieprogramma hoger onderwijs (Sirius) kan in dit verband overigens als voorbeeld dienen hoe een sectorale visie op excellentie uitgewerkt kan worden in een richtinggevende operationele (5-10% excellente studenten) beleidsdoelen. In het Siriusprogramma wordt ingezet op focus en massa binnen het hoger onderwijs. Op basis van die doelstelling is vervolgens het Siriusprogramma (strategie en organisatie) ontworpen.
Keten Op de ervaringen met de vigerende aanpak (zie bijlage 1) kan worden voortgebouwd, maar de keten zou daarbij als geheel benaderd moeten. Een ketenbenadering betekent werken vanuit een samenhangende beleidsvisie op een thematisch vraagstuk over het gehele onderwijsveld. ‘Excellentie’ leent zich hier bij uitstek voor omdat het een thema is dat alle sectoren bezig houdt. Met een ketenbenadering kan: - gericht gewerkt worden aan een meer eenduidige definitie van excellentiebevordering voor het hele onderwijsveld; - meer samenhang aangebracht worden in ontwikkeling en implementatie; - al vroeg een stevig fundament gelegd worden waarop duurzaam voortgebouwd wordt; - een sneeuwbaleffect optreden waardoor resultaten geoptimaliseerd worden; - (overall) resultaten echt zichtbaar worden; - doorlopende leerlijnen voor jongeren gecreëerd kunnen worden. Met de keuze voor een ketenaanpak kan een innovatie programma worden ontworpen dat het integraal werken aan excellentiebevordering als leidraad heeft, waarbij in alle sectoren van het onderwijs, van primair onderwijs tot hoger onderwijs door scholen en kennis instellingen onderwijsaanbod ontwikkeld en uitgevoerd wordt voor leerlingen en studenten die meer kunnen en willen dan dat het reguliere onderwijs hen biedt.
15
Speciale aandacht moet daarbij besteed worden aan de schakels ‘de kruispunten’ tussen de onderwijssectoren, omdat deze overgangen nog niet goed verlopen in het licht van excellentiebevordering.
Programmadoelen De snelste route naar mainstreaming van excellentiebevordering in het onderwijs de komende jaren vergt focus en massa. Met focus door het excellentiethema herkenbaar voor de hele keten en niet vrijblijvend op de innovatie-agenda van scholen en kennisinstellingen te zetten. Met massa – voorwaarde voor mainstreaming – doordat veel scholen en kennisinstellingen het excellentiethema adopteren in hun beleid. Via de ketenaanpak wordt dus ingezet op meer focus en massa, wat zijn weerslag krijgt in de volgende programma doelen: Kwalitatieve doelen qua outcome op leerling/student-niveau kunnen zijn: a) Op landelijke parameters wordt beter gescoord: te denken valt aan een groei van het aantal leerlingen dat hoger scoort op cito-toetsen en eindexamens en cum laudes bij bachelor of masterbul. b) Een zichtbare groei van het aantal leerlingen dat meer doet dan het reguliere programma: te denken valt aan extra vakken of meer ECTS of diplomasupplement. c) Een zichtbare groei van het aantal leerlingen dat sneller een studieroute aflegt. d) Op internationale parameters wordt beter gescoord: te denken valt aan een groei van het aantal leerlingen dat hoger scoort op TIMSS-en PISA testen. Participatiedoelstellingen op programmaniveau kunnen zijn: a) 1 op de 3 scholen voor primair onderwijs participeren in het excellentieprogramma en hebben per 1.1.2016 excellentiebevorderende programma’s en aanpakken ingevoerd in hun school; b) 1 op de 3 scholen voor voortgezet onderwijs participeren in het excellentieprogramma en hebben per 1.1.2016 excellentiebevorderende programma’s en aanpakken ingevoerd in hun school; c) voor mbo, hbo en wo geldt als doelstelling dat alle instellingen per 1.1.2016 excellentiebevorderende programma’s en aanpakken geïmplementeerd hebben.
16
Outline innovatieprogramma Excellentie Heldere visie, operationele beleidsdoelen en integrale ketenaanpak vormen de rand voorwaarden voor een excellentieprogramma dat ten doel heeft excellentiebevordering tot mainstream in het onderwijsbeleid van scholen en kennisinstellingen te maken. Het gaat er vervolgens om een innovatiestrategie toe te passen die instellingen uitdaagt het thema op hun innovatieagenda te zetten en hen over een reeks van jaren zodanig te faciliteren dat zij met succes te werken aan het ontwikkelen van: instellingsbeleid, excellentiebevorderende programma’s en aanpakken, een adequate kennisbasis, het professionaliseren van docenten etc. Een strategie die dus de nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen, maar hen tegelijkertijd stimuleert en faciliteert in het met succes doorlopen van het innovatieproces op instellingsniveau als onderdeel van het middellange strategische beleid van instellingen. Leg met andere worden de eerste verantwoordelijkheid voor innoveren met het oog op het realiseren van een andere outcome van onderwijs daar neer waar hij ook hoort, te weten bij de instelling. Maar zorg er tegelijkertijd voor dat de instelling daar niet alleen in staat. Een dergelijke innovatiestrategie zal in elk geval de volgende bouwstenen hebben:
1. Bottom- up en niet vrijblijvend Instellingen dragen zelf zorg voor verbetering en borging van de kwaliteit. Zij stellen zelf hun eigen prioriteiten en doelstellingen – binnen de door het ministerie landelijk gestelde beleidsthema’s en doelen - en zijn vrij voor wat betreft de inzet van de extra aan hen ter beschikking gestelde middelen en mogelijkheden. Instellingen nemen zelf verantwoordelijkheid voor hun eigen ambities en bijbehorende resultaten. Ze staan hierbij open om te leren van anderen; zij willen hun ambities vergelijken en toetsen met de ambities, ervaringen van collega’s en staan open voor intervisie van experts. Er vindt reflectie plaats op het behalen van de door de instelling geformuleerde ambities. De participatie van instelling wordt ook op programmaniveau (landelijk) zichtbaar gemaakt en is daarmee niet vrijblijvend. Dat op zichzelf geeft ook dynamiek aan en zorgt voor draagvlak binnen de instellingen. 2. High trust en resultaatgericht Er is een high trust tussen subsidiegever en instelling. De visie en ambitie van een instelling zijn, naast de haalbaarheid daarvan, leidend in de beoordeling van toelating van een instelling tot het programma. De manier waarop instellingen deze prestaties gaan realiseren is aan hen. De bureaucratie ten aanzien van de verantwoording is dan ook zo beperkt mogelijk. Met elke instelling worden individuele prestatieafspraken gemaakt. De overkoepelende landelijke doelstelling is hierbij leidend. De participerende instellingen ontvangen hun financiële middelen (ten dele) pas nadat de prestaties behaald. Daarnaast investeren scholen, kennisinstellingen en bedrijven zelf ook (cofinanciering).
17
3. Critical Friend en Lerend verantwoorden De ruimte die instellingen hebben en ervaren om bottom-up hun instellingsbeleid naar eigen inzicht in te richten is van wezenlijk belang voor hun draagvlak. Tegelijkertijd zijn instellingen zich er terdege van bewust dat de noodzakelijke kennis, ervaringen, deskundigheid binnen scholen en het interne draagvlak van essentieel belang is voor het met succes realiseren van hun ambities (het behaalde resultaat). Collegiale intervisie en expert-audits maken het veranderingsproces dat instellingen aangaan binnen de instelling niet alleen minder vrijblijvend maar bieden ook nuttige kennis, good practices en ervaringen die instellingen kunnen gebruiken en toepassen in hun eigen beleid. De ervaring is dat instellingen juist aangesproken willen worden op hun beleid en in die zin zich “al lerende verantwoorden”. 4. Netwerkvorming De afgelopen jaren heeft zich een nieuwe traditie ontwikkeld: onderwijsinstellingen die investeren in relaties en activiteiten met het (aanleverend) onderwijs op het niveau van student-leerling, het niveau van docent-docent en op managementniveau. Daarnaast is de samenwerking met vooraanstaande Nederlandse bedrijven en instellingen van belang. 5. Aansluiten bij en voortbouwen op thans lopende arrangementen Door (nieuwe) projecten te koppelen aan bestaande arrangementen kan eenduidiger worden opgetreden naar onderwijsinstellingen, ontstaat meer draagvlak en samenhang en wordt efficiënter gewerkt, omdat onnodige parallelle trajecten voorkomen worden. Bovenal kunnen de verschillende programma’s elkaar op die manier versterken, zodat er ook ten aanzien van de resultaten een sneeuwbaleffect ontstaat. Stapsgewijs kan daarmee het vigerende palet van programma’s, projecten en activiteiten ingekaderd worden in programmatische aanpak van het Excellentiethema. 6. Communicatie gericht op cultuurverandering Zet in op het bevorderen van een cultuuromslag, onder meer door middel van een zorgvuldig ontworpen communicatiestrategie. Het doel is een verbeterd imago te creëren ten aanzien van talentontwikkeling, waarbij er een cultuur ontstaat waarbinnen uitblinken mag. Gedacht wordt aan het ontwikkelen van een tool die vergelijkbaar is met het ‘bèta-mentalitymodel’. Er zijn namelijk verschillende ‘typen’ jonge talenten, die vanuit efficiencyoogpunt ieder op een eigen manier benaderd zouden moeten worden. In navolging van eerder onderzoek zijn bijvoorbeeld te onderscheiden: de zelfstandige leerling, de uitdagende leerling en de onderduikende leerling.
18
7. Voortgang en transparantie Transparantie over de resultaten, voortgang en verantwoording over de uitvoering van het programma is cruciaal voor het behoud van bestuurlijk draagvlak. Door bundeling van alle instellingsresultaten zal transparantie en daardoor een beter inzicht ontstaan in de verhoogde meerwaarde van excellente leerlingen en studenten die uitstromen uit (de verschillende sectoren) van het onderwijssysteem. Deze informatie kan vervolgens weer gebruikt worden als basis voor eventuele gewenste bijstellingen en verbeteringen in de landelijke aanpak van het thema. Deze “bouwstenen” heeft het Platform Bèta Techniek met succes toegepast in de aanpak van het bètatechniek thema. Een aanpak die door scholen en kennisinstellingen zeer gewaardeerd wordt (zie evaluatie Ecorys 2009) en hen daadwerkelijk heeft geholpen de bètatechniek in-, door- en uitstroom te vergroten. Deelnemende onderwijsinstellingen (van primair onderwijs tot hoger onderwijs) geven aan met deze aanpak meer zicht en inzicht in hun keuzes, voortgang en resultaten te hebben gekregen. En ook dat ze professioneler, slimmer en succesvoller zijn geworden in de uitvoering van hun (bètatechniek)beleid. Op afzonderlijk instellingsniveau worden de volgende opbrengsten gerealiseerd: - Kritische en opbouwende reflectie op het beleid door middel van intervisiegesprekken met collega-instellingen en een expertcommissie, dat het lerend vermogen en innovatiekracht van instellingen stimuleert. - Meer inzicht in de voortgang van de instelling zelf ten aanzien van de doelstellingen uit de landelijke beleidsagenda ten aanzien van leraren, op verbeterpunten en de verankering van (toekomstig) beleid. - Verbreden van kennisbasis van instellingen door kennisimpuls, kennisdeling met andere instellingen, aanreiken van good practices.
Stimuleer het actief gebruik van beschikbare kennis Gebaseerd op kennis en ervaring geven we instellingen altijd een aantal koersbepalende elementen, een zogenaamde receptuur, mee. Het gaat hier nooit om een blauwdruk, maar wel om het geven van een richtinggevend handvat voor het bereiken van de doelstellingen. Immers, een instelling hoeft niet telkens het wiel zelf uit te vinden. Er is veel kennis (practice based vaak) die gebruikt kan worden. Op basis van de know-how die het Platform de afgelopen jaren heeft opgedaan bij programmering van een beleidsthema bèta over de gehele keten, en aan de hand van de al opgedane ervaringen met de Sirius, het Orion en TalentenKracht programma’s, wordt hier al een eerste voorzet gedaan voor een aantal koersbepalende elementen voor scholen en kennisinstellingen die excellentie willen bevorderen:
19
1. Visie en strategie Om als onderwijsinstelling extra aandacht te besteden aan excellente leerlingen is het van belang dat dit een belangrijke positie inneemt binnen de instelling, dat helder is wat binnen de specifieke instelling/ school gezien wordt als excellente leerling/ student, dat excellentie verankerd is (wordt) in het instellingsbeleid, dat er activiteiten ontplooid worden die bijdragen aan de doelstelling om het maximale uit excellente leerlingen en studenten te halen. 2. Organisatorische randvoorwaarden voor een excellentie cultuur Uit onderzoek blijkt dat een klimaat van verbondenheid op de instelling cruciaal is voor het behalen van goede leerprestaties (voor alle leerlingen en studenten). Het vormen van een community en een cultuur binnen de instelling en diens omgeving, waarbinnen jongeren de ruimte krijgen om te excelleren is belangrijk. In de organisatie van het onderwijs moeten de randvoorwaarden voor een klimaat van verbondenheid tussen leraar, leerling/student en instelling aanwezig zijn. Pas dan kunnen de leerlingen en studenten worden uitgedaagd om goed te presteren. 3. Docenten De rol van de docent en hoe de docenten te inspireren zijn belangrijke factoren voor talentontwikkeling. Een docent is de cruciale factor om talentvolle leerlingen en studenten te (h)erkennen en hen qua inhoud en didactiek te kunnen stimuleren. Uit onderzoek blijkt dat docenten ruimte nodig hebben om eigen professionele keuzes te maken, maar ook dat docenten binnen de organisatie voldoende invloed op het instellingsbeleid moeten ervaren. Wanneer docenten in instellingen gestimuleerd worden om weer meester te worden over hun eigen vak en zich leren verder te professionaliseren (bijscholen in dit vak, maar ook door middel van kennisdeling en intercollegiale contacten), sorteert dit positieve effecten op de rest van het docentenkorps. Ook de nadruk op kennisdeling en intercollegiaal contact leidt in veel gevallen tot een hoge mate van enthousiasme, een goede positionering en positieve energie van docenten. 4. Onderwijsaanbod Bij de ontwikkeling van een nieuw excellentieprogramma en bijbehorend instrumentarium is het vormgeven van de programma-inhoud van groot belang. De instelling bepaalt zelf welk aanbod zij ontwikkelt voor excellente leerlingen en studenten. Wel kan het belangrijk zijn om de extra inspanningen van leerlingen ook te waarderen door middel van aantekeningen op diploma’s, extra studiepunten of certificaten. Ook vormt een gedifferentieerde benadering (vergelijkbaar met het bètamentalitymodel) dat inspeelt op verschillende “typen” excellente leerlingen en studenten een sleutel tot succes.
20
5. Keten met andere onderwijsinstellingen en bedrijfsleven Instellingen werken samen met partners uit de onderwijsketen en het bedrijfsleven om zodoende gezamenlijk een andere outcome ten aanzien van excellentie in het onderwijs te bewerkstelligen. Afstemming en samenwerking wordt opgezocht met het toeleverend onderwijs (bijvoorbeeld primair- en voortgezet onderwijs) en afnemend onderwijs (zoals voortgezet onderwijs, MBO, HBO of WO instellingen, maar ook met het bedrijfsleven). Het bedrijfsleven is in staat te laten zien wat werken in de praktijk betekent en daarmee leerlingen en studenten te voorzien van inspirerende beroepsbeelden. In een Excellentieprogramma zal de kennisbasis rond de bevordering van het opleiden van excellent talent de komende jaren gerealiseerd worden met inbreng van honderden scholen en kennisinstellingen, geordend door middel van een excellentiekompas dat per sector gedifferentieerd is uitgewerkt. Het biedt scholen en instellingen practice based kennis en good practices die zij gebruiken voor de vormgeving van hun instellingsbeleid. Evenzeer vormt het de leidraad voor expertaudits en collegiale intervisies waarmee deze kennis op actieve wijze wordt ingebracht in het innovatiebeleid van de scholen en kennisinstellingen.
21
22
4 Bundelen van subsidiestromen In het overzicht schema in bijlage 1 zijn ook de subsidie budgetten – voor zover bij ons bekend, danwel traceerbaar – opgenomen. Dit financiële overzicht moet overigens wel op zijn juiste merites worden geschat. Er zijn programma’s die dedicated werken aan excellentie (zie Sirius, Krachtig Meesterschap). Er zijn programma’s die een meervoudige doelstelling hebben. Dat geldt met name voor de bètatechniek programma’s in het primair en voortgezet onderwijs die per 1.1.2011 starten en naar verwachting een looptijd hebben t/m 2016. Ook deze programma’s zijn in het overzicht “meegenomen”. De toerekening in termen van hun aandeel in het totale budgettaire beslag van het excellentiethema is niet meer dan een schatting. Daarnaast is er sprake van bijdragen van derden. Ook die zijn niet gekwantificeerd. Met nadruk wordt gewezen op de pragmatische werkwijze die bij het in kaart brengen van programma’s/projecten en activiteiten op het gebied van excellentie is gehanteerd. In die pragmatiek zijn bijvoorbeeld de sectorinvesteringsplannen voor mbo en hbo wel mee genomen hoewel hun primaire gerichtheid, te weten het realiseren van centers of expertise (hbo) en innovatief vakmanschap (mbo), van een andere orde is dan bijvoorbeeld het Siriusprogramma. Ongetwijfeld zijn er meer vragen te stellen bij de samenstelling van het overzicht. Nuanceringen zijn belangrijk, zeker in een later stadium.
Subsidies: verbinden en integreren In de bètatechniek-plannen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2011 – 2016 wordt ingezet op het verbinden van de bètatechniek-ambities met die van excellentie. De komende jaren wordt op een slimme manier gebruik gemaakt van de bètatechniek-subsidiestromen om het excellentiethema op de agenda van instellingen te zetten. Dat is één van de mogelijkheden om subsidies te benutten voor een ketenaanpak van het excellentiethema. Onderstaand werken we 3 sporen van bundelend subsidiebeleid uit. • Het eerste spoor is het meervoudig gebruik van verwante subsidies (voor elke euro twee uitkomsten). • Het tweede spoor – van groot belang voor een ketenaanpak met massa en focus – brengt afzonderlijke projecten en activiteiten onder in een programmatische aanpak en integreert de projecten op instellingsniveau. • Het derde spoor is aflopende projectsubsidies niet te verlengen en waar nodig de follow-up te borgen binnen de brede ketenaanpak. Alle drie de sporen zijn cruciaal om een financiële toerusting van een programmatische ketenaanpak van het excellentiethema te borgen. Onderstaand werken we de drie sporen verder uit.
23
Spoor 1. Meervoudig gebruik van verwante subsidiestromen Het overzicht laat zien dat de getotaliseerde meerjarige (t/m 2015/16) budgettaire tegenwaarde van alle lopende en soms ook al aflopende programma’s en projecten waarschijnlijk zo rond de 200 mln. euro ligt. Naar schatting 50 mln. is toe te rekenen aan bètatechniek-budgetten die vanaf 2011 met een tweevoudige doelstelling – (1) bevorderen bètatechniek talent en (2) talentontwikkeling/excellentie - worden ingezet. De combinatie bètatechniek & excellentie, is een goed voorbeeld van het op een slimme manier inzetten en benutten van overheidsmiddelen. Door beide thema’s met elkaar te verbinden wordt beleidsconcurrentie op instellingsniveau voorkomen, kan vanuit een gemeenschappelijke innovatiestrategie en budgettair kader worden gehandeld en kan efficiënt (geen dubbele kosten) gewerkt worden waar het gaat om kosten verbonden met het uitvoeren van de programma’s. De overheid krijgt voor dezelfde euro twee resultaten en “verdient” op de uitvoeringskosten. De combinatie bètatechniek & excellentie heeft daarbij als grote voordeel dat voor beide thema’s gewerkt kan worden aan mainstreaming op schoolniveau, waarbij de school zelf aan het roer blijft voor wat betreft de beleidskeuzes die worden gemaakt.
Voorbeeld: Het Orionprogramma. Wordt naast het Masterplan W&T en het Siriusprogramma met een aparte projectsubsidie gefinancierd. In het integratiescenario verdient het aanbeveling de financiering van het programma te integreren in het Excellentieprogramma HO (Sirius) waarbij het integraal onderdeel wordt van het excellentiebeleid van universiteiten en Hogescholen. In deze optie wordt het realiseren van wetenschapsknooppunten niet als losstaande activiteit gezien maar wordt nut, noodzaak en realisatie gekoppeld aan het bredere excellentiebeleid van met name universiteiten. Dan is het evident de subsidie van het programma te integreren met het bredere sectorbrede excellentieprogramma. Daarin krijgen universiteiten een stimuleringssubsidie (zie Sirius) waarbinnen – in deze optie - ook de financiering van wetenschapsknooppunten valt.
Spoor 2. Integreren van losse projecten in de programmatische ketenaanpak Naast een aantal grote programma’s (Sirius, excellent Bèta in het VO, masterplan W&T) die de ruggengraat kunnen vormen voor een ketenaanpak excellentie, bevat het overzicht in bijlage 1 ook projectmatige activiteiten en subsidiestromen. Ook hier is weer sprake van grote diversiteit. Er zitten “pilotachtige” projecten tussen, projecten om infrastructuur te realiseren (Orion), specifieke doelgroepprojecten (hoogbegaafden), etc. Integreren van deze projecten in een ketenprogrammabeleid excellentie is geen sinecure maar kan wel met kracht bevorderd worden.
24
Bij de start van het Deltaplan Bèta Techniek was er ook sprake van een soortgelijke situatie: een zeer gevarieerd geheel van projecten en activiteiten. Gevolg was dat het beleid van scholen sterk subsidiegericht was. Het platform heeft vervolgens in het eerste jaar gewerkt aan een omkering van het perspectief. Niet langer stond het gesubsidieerde project als leidend te boek. Scholen werden uitgedaagd hun bètatechniek-ambities te formuleren en daar werd een financiële incentive aangekoppeld. Met die incentive financierden de scholen de door hen zelf gekozen activiteiten waaronder voormalige gescheiden gesubsidieerde projectactiviteiten. Toegepast op de waaier van excellentieprojecten is het mogelijk eenzelfde integratiescenario toe te passen. Het is wel zaak oog te houden voor maatwerk. Er kan vanuit 2 varianten gewerkt worden: • “Voorkant” variant: waar mogelijk worden afzonderlijke subsidies gebundeld en gaan deze op in geïn tegreerde stimuleringsbudgetten voor excellentie te verstrekken aan scholen en kennisinstellingen. De ervaring leert dat een dergelijke aanpak waarbij de financiering van beleidskeuzes van de scholen centraal staan: a) meer professionaliteit brengt in de financiering van innovaties op instellingsniveau. b) de financiering van afzonderlijke projecten niet langer een subsidievraagstuk van de overheid is. c) wildgroei voorkomt in activiteitsgerichte financiering en subsidiedruk op de overheid van goedbedoelde initiatieven en projecten. • “Achterkant”variant: waar het niet meer mogelijk is te koersen op geïntegreerde stimuleringbudgetten worden op instellingsniveau geïntegreerde prestatieafspraken gemaakt over de diverse projecten heen.
Voorbeeld: Eerst de Klas. Dit programma wordt VO-scholen als apart subsidieprogramma aangeboden. In het integratie scenario wordt Eerst de Klas gepositioneerd als onderdeel van het excellentieprogramma om academisch toptalent als docent binnen te halen. Door het Eerst de Klas programmatisch in een ketenprogramma excellentie te plaatsen worden scholen uitgedaagd in het kader van hun integrale aanpak een goede afweging te maken over het langs deze weg – samen met bedrijven - werken aan “excellente” docenten. Tot die afweging behoort ook de inzet van financiële middelen uit het aan de school beschikbaar gestelde stimuleringsbudget Excellentie en/of eigen lump-sum middelen.
25
Spoor 3: aflopende afzonderlijke subsidiestromen niet te verlengen maar de financiële follow-up te regelen binnen het kader van het brede ketenprogramma. Bundelen van subsidiestromen kan gerealiseerd worden door aflopende subsidie verplichtingen te verplaatsen naar het financieel kader van het ketenprogramma.
Voorbeeld: Krachtig Meesterschap. Spoor 3 Huidige looptijd van het programma is t/m 2012. In dit geval is een scenario denkbaar dat het programma als afzonderlijke subsidiestroom daarna niet gecontinueerd hoeft te worden en follow-up acties inclusief eventuele financiële stimuli ingebouwd worden in sectorbrede aanpak Sirius.
Witte vlekken Meervoudig gebruik en integreren van subsidies biedt mogelijkheden om het totale budgettaire volume (200 mln.) van aan het excellentiethema direct en indirect gerelateerde programma’s, projecten en activiteiten in te zetten voor een ketenaanpak met focus en massa binnen alle onderwijssectoren. Dat geldt grosso modo voor het primair onderwijs en het hoger onderwijs met daarbinnen de lerarenopleidingen. Voor de mbo-sector moet een scenarioverkenning plaatsvinden. Het mbo-sectorinvesterings plan techniek (12 mln.) is een eerste opmaat naar excellentiebevordering in het mbo. Maar gelet op de scope van dit programma (realiseren van Centra voor Innovatief Vakmanschap op vooreerst 3 sleutelgebieden) is een focus en massa georiënteerde programmering voor excellentie met dit programma niet realistisch. Uitgezocht moet worden of voor deze sector een additioneel stimuleringsbudget noodzakelijk is danwel dat ook hier andere financiële arrangementen (Innovatiebox) passend te maken zijn bij de voorgestelde strategie. Ook binnen het voortgezet onderwijs loopt nog geen omvangrijk excellentieprogramma. Onderzocht zou moeten worden of en hoe de huidige en op stapel staande programma’s tot voldoende massa leiden.
26
5 Krachtige buitenboordmotor als aanjager Voor het uitvoeren van een ketenbrede aanpak op het thema excellentie kan het ministerie gebruik maken van een kleine buitenboordmotor die: - als aanjager optreedt voor de participatie van instellingen (massa maakt) - maatwerk biedt en instellingen uitdaagt tot het formuleren van prestaties en beleid (ambitie stimuleert) - regie voert over de ketenaanpak en stuurt op resultaten (focus aanbrengt) - (practice based) kennis verzamelt en deelt (een duurzame kennisbasis opbouwt) - instellingen en hun partners faciliteert met feedback (een systematiek van monitor en audit ontwikkelt) - transparantie creëert en de vinger aan de pols houdt (jaarlijks verantwoording aflegt) Om uitvoering te geven aan deze innovatiestrategie omvat het programmamanagement een aantal kenmerken: • Programmaontwerp en -beleid Het landelijke beleid zal omgezet worden in een programmatische aanpak per sector en daarbij waken voor het leggen van verbindingen; • Governance: maatwerk en prestatieafspraken Met instellingen zullen rechtstreeks bindende prestatie-afspraken gemaakt worden. Een incrementele innovatiestrategie vormt hiervoor de basis: aansluitend bij de opportuniteit en ambities van instellingen worden stapsgewijs verbeteringen/ innovaties in de uitvoering door instellingen gerealiseerd. Uit onderzoek is gebleken dat instellingen zeer tevreden zijn over de mogelijkheden om met eigen ingebrachte initiatieven aan de programma’s van het Platform deel te nemen;3 • Netwerk en alliantievorming Er wordt aandacht besteed aan de opbouw van een sterke community rondom het thema, waarin kennisdeling voorop staat en die ook na afloop van het programma kan voortbestaan. De cultuur van de verschillende participerende instellingen, maar ook de leerling-, studenten- en docentenpopulaties verschillen zeer. Zowel bij het opdoen en verspreiden van kennis, als bij het bouwen aan de community wordt hier rekening mee gehouden. Hierbij wordt het concept van ‘open innovatie’ gehanteerd, in de overtuiging dat niet alle goede ideeën per definitie uit de koker van één instelling hoeven te komen. 3 E valuatie Platform Beta Techniek, Aansturingsfilosofie en duurzaamheid, ECORYS, Research and consulting, 2009, p. 8.
27
Daarnaast hoeven niet alle goede ideeën noodzakelijk binnen de eigen instelling verder ontwikkeld te worden. Samenwerking met en leren van andere instellingen binnen de eigen sector, binnen het hoger onderwijs, met andere onderwijsinstellingen in de keten (het voortgezet onderwijs of onderzoeksinstellingen) of met het afnemende veld is een wezenlijk aspect van innovatie. Een kleine buitenboordmotor heeft de mogelijkheid, gezien haar positie als spin in het web, om instellingen aan elkaar te koppelen en zo het netwerk te versterken; • Creëren van een duurzame kennisbasis Door het geboden maatwerk voor instellingen is er ruimte voor diversiteit. Op basis daarvan wordt een stevige en duurzame kennisbasis opgebouwd. Naast het opbouwen van kennis staat ook het uitwisselen en verspreiden van kennis op het gebied van excellentie centraal. Op basis van deze incrementele aanpak wordt kennis geordend, worden good practices verzameld en vindt onderzoek en toetsing plaats (evidentie). De expertise die binnen het programma ontstaat, zal verder gebracht worden en toepasbaar gemaakt worden voor alle onderwijsinstellingen. Zo worden zowel participerende als niet-participerende instellingen uitgenodigd voor grote kennisdelingsconferenties; • Verantwoording Jaarlijks zal op een transparante wijze verantwoording afgelegd worden aan het ministerie onder meer op basis van de resultaten van de monitor en auditcyclus.
Budgettaire consequenties Een soortgelijk type programmamanagement wordt al binnen een aantal bestaande programma’s op het gebied van excellentiebevordering gebruikt en deze aanpak kan daar dus gecontinueerd worden. Andere programma’s, projecten en activiteiten kunnen hierin ondergebracht worden, waarmee ook zij ingebed worden in deze werkwijze. Het uitgangspunt is dan ook dat de personele capaciteit die het Platform inzet voor de lopende programma’s de basis kan vormen voor ketenbrede excellentieaanpak. De taxatie is dat daarvoor wel een beperkte uitbreiding nodig is. Die kan gevonden worden doordat met de bundeling en integratie en van subsidies efficiencywinst naar verwachting gerealiseerd kan worden op de overhead van de nu nog afzonderlijke subsidies. Echter, het in elkaar weven van de verschillende losse programma’s tot een overkoepelend ketenbreed programma vergt additionele kosten ten aanzien van de innovatiestrategie, met name daar waar het gaat om communicatie en kennisdeling. Het bewerkstelligen van de noodzakelijke cultuurverandering ten aanzien van excellentie in Nederland vergt namelijk een goed doordachte communicatiestrategie en de opbouw van een community waarin kennisopbouw en -uitwisseling centraal staan. Gedacht wordt aan instrumentontwikkeling en onderzoek naar bijvoorbeeld de ontwikkeling van een ‘bèta-mentality model’ voor excellentie.
28
Extra aandacht voor communicatie is kansrijk als het verbonden is aan een innovatietraject voor excellentiebevordering als voorgesteld waarbij op micro- en macroniveau gericht gewerkt wordt aan alle punten van het excellentiekompas. Het versterkt dan de ingezette beweging en gaandeweg daarmee de cultuurverandering. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met kosten die gemoeid zijn met het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven in kenniscommunities. Om Nederland weer op de kaart te zetten in de wereldtop is het van belang dat de onderwijsprestaties stijgen, maar dan wel zo dat zij ook daadwerkelijk betekenis hebben in en voor het afnemende veld.
29
30
Bijlage 1: Tabel 1. Overzicht initiatieven, projecten, stimuleringsregelingen excellentiebevordering Contouren
Definitie excellentie
Selectie
Instrumenten
Beoogde resultaten
Masterplan Wetenschap en Techniek
90 miljoen 2010-2016
Talent ontwikkeling
Breed (alle leerlingen)
Keuze aan instellingen iig leerling indicatoren
- Leerprestaties leerlingen omhoog - Leraren meer bekwaam in wetenschap en techniek en talentontwik keling
Excellentie programma po (als onderdeel van de Kwaliteits agenda PO)
10 miljoen 2009-2013 iig 28 projecten (350 scholen) en cofinanciering van de instellingen
Hoogbegaafdheid
Hoogbegaafdheid (2%)
Verschillende programma’s waaronder subsidieregeling die keuze biedt aan instellingen
- Basisscholen kunnen talent beter signaleren en bedienen en gaan onderpresteren tegen - Basisscholen helpen mee met het bevorderen van een cultuur waarin excellente prestaties gewaardeerd worden
Toptoets
Private financiering, sponsors
Cognitief talent: talent op het gebied van leren, weten en denken
Leerlingen uit groep 8 met hoge cito-score
• J aarlijkse competitie Toptoets met een taalopdracht en een denken/ rekenopdracht • Digitale topschool • Kennis verwervende, leerzame evenementen voor ouddeelnemers
Toptoets is een initiatief van de Stichting Cognitief Talent, dat zich inzet om talent op het gebied van leren, weten en denken tot uiting te brengen. Wil dat het intellectuele kapitaal van ons land zo goed mogelijk wordt benut en Nederland zich kan handhaven als innovatieve kenniseconomie.
PO
Programma
31
Contouren
Definitie excellentie
Selectie
Instrumenten
Beoogde resultaten
First Lego League
Sponsors 1998-heden
De FIRST® LEGO® League is een wedstrijd die jongeren tussen de 8 en 15 jaar uitdaagt om de maatschappelijke rol van techniek en technologie te onderzoeken aan de hand van verschillende thema opdrachten.
Doorgaans de betere leerlingen met interesse voor techniek (worden door de school geselecteerd)
De League is meer dan alleen een robotwedstrijd. Elk team voert binnen het jaarlijkse thema een eigen onderzoek uit over de maatschappelijke rol van techniek en technologie en presenteert de uitkomst tijdens de regionale en landelijke finale
FIRST® (For Inspiration and Recognition of Science and Technology) en LEGO® willen kinderen bereiken via de filosofie van spelenderwijs en betekenisvol leren.
Leonardoconcept
Private financiering 2009-doorlopend 20 scholen
Hoogbegaafdheid
Hoogbegaafdheid (2%)
Op zich zelf staand onderwijs concept
Maximale talentontwikkeling van cognitief hoogbegaafde leerlingen op hun eigen niveau
Orion Programma
2,4 miljoen 2009-2012 12 netwerken
Talentontwikkeling, speciale aandacht voor hoogbegaafdheid
Breed, specifiek ook hoogbegaafdheid
Oprichting Wetenschapsknooppunten: invulling keuze regionale netwerkpartners
- L eerlingen inspireren door wetenschap - Duurzame netwerkvorming po-ho, waar mogelijk po-vo-ho
Hoogbegaafdheids Profielscholen
2,1 miljoen 2004-2009 22 vo-scholen
Hoogbegaafdheid
Hoogbegaafdheid
Voorgeschreven set van thema´s en indicatoren
Landelijk dekkend netwerk van scholen met predicaat ´Hoogbegaafdheidprofielschool´
Excellent Bèta (VO)
2011-2016 350 scholen
Betere bèta- en techniek leerlingen
Beste 15% van de populatie
Keuze aan instelling iig leerling indicatoren
Leerprestaties leerlingen omhoog
VO
PO/VO
Programma
32
VO MBO VO/HO
Programma
Contouren
Definitie excellentie
Diverse labels (VO): TTO, Jet Net Universum, Loot Technasium, Cultuur-profielschool, Vakcollege Havisten competent
Divers, deels door scholen zelf, deels subsidies OCW
Gaat over leerlingen met bepaalde (latente) interesses en capaciteiten
Kwaliteits agenda VO
Stimuleringsregeling 2008-2011 jaarlijks 53,1 miljoen in de lumpsum
Uitblinken op alle niveaus omvat ook aandacht voor toptalent van elke soort en niveau.
Innovatie platform-VO
Het totaal aan benodigde gelden voor 2010 wordt begroot op 2,6 miljoen euro. Dit bedrag wordt gefinancierd door de scholen zelf èn door een bijdrage van het ministerie van OCW.
Sectorinvesteringsplan MBO (Centra voor Innovatief Vakmanschap) Pre-University Colleges (VO/HO)
Selectie
Instrumenten
Beoogde resultaten
Onderwijsconcepten, onderwijs aanbod
- O nderwijs/ school aantrekkelijker maken door specifieke interesses en talenten aan te spreken - Gerichtere studie- een loopbaankeuze - Beste uit leerlingen halen
Eigen beleid school
Eigen beleid school
Alle jongeren uitgedaagd om hun talenten zo goed mogelijk te gebruiken en te ontplooien
Elke leerling verdient de kans om zich op basis van zijn eigen karakteristieken, competenties en mogelijkheden te ontwikkelen.
Eigen beleid school
Leermateriaal schoolorganisatiemodellen, leermiddelen beleid en professiona lisering.
Het optimaliseren van leerresultaten van leerlingen door uit te gaan van individueel talent centraal.
12 miljoen 2011-2016, 50% cofinanciering
Innovatief vakmanschap
Eigen beleid (15% van de studenten haalt het topniveau halen)
Oprichting Centra voor innovatief vakmanschap
Opleiden tot innovatief vakmanschap gericht op de sleutelgebieden
Budget universiteiten, eigen bijdrage leerlingen
Bovenbouw leerlingen met een brede interesse en academische belangstelling
Selectie door universiteit en vo-school (hoge cijfers en assesment
Onderwijs programma’s
- Kennis maken met verschillende disciplines bij diverse faculteiten; - Betere leerling extra uitdaging bieden
33
Contouren
Definitie excellentie
Selectie
Instrumenten
Beoogde resultaten
Sectorinvesteringsplan HBO (Centres of expertise)
15 miljoen 2011-2016, 50% cofinanciering
Innovatieve en talentvolle studenten
Eigen beleid
Oprichting Centres of expertise
Talentont wikkeling, kennis valorisatie- en innovatieversnellingsfunctie gericht op de sleutelgebieden
Sirius Programma (HO)
61 miljoen, 50% cofinanciering 2008-2016 Ba 20 instellingen Ma ±12 instellingen
De beste studenten
5% van de populatie
Keuze aan instellingen iig leerling indicatoren
- L eerprestaties leerlingen omhoog - E xcellentiecultuur in Nederland bevorderen - Succes en faalfactoren identificeren (ook in onderwijs systeem)
Krachtig meesterschap (HO)
18 miljoen 2009-2012
Toptalent, maar ook onderpresteerders
Stimuleren van samenwerkingsverbanden van scholen en lerarenopleidingen
Meer en beter opgeleide leerkrachten
Eerst de Klas (HO)
2.2 miljoen 2009-2012
Een goede leraar is een goede leider, en andersom
Deelnemers worden eerstegraads docent en participeren in een leiderschapsprogramma in het bedrijfsleven
Meer en betere leraren én meer, maar vooral betere leiders (toptalent interesseren voor het onderwijs als mooi begin van een carrière)
HO
Programma
34
Selectie door scholen, bedrijven en lerarenopleiding (hoge cijfers en assessment)
Bijlage 2: Kijkrichtingen excellentievisies Door de oogharen heen kijkend naar alle programma’s, rapporten en beleidsstukken, kunnen er - denken wij - zeker twee ‘kijkrichtingen’ ten aanzien van ‘excellentie’ ontwaard worden. Deze sluiten elkaar niet (perse) uit, maar geven aan welke (accent)verschillen er te onderscheiden zijn bij het definiëren van ‘excellentie’. Het zijn ideaaltypische varianten beschreven aan de hand van kenmerken die vaak samen voorkomen binnen een kijkrichting. De twee kijkrichtingen (voor uitwerking zie tabel 2) hebben voor de herkenbaarheid de volgende namen gekregen: - Bloem der natie - Kweekvijver Tabel 2. Kijkrichtingen voor excellentie Bloem der natie
Kweekvijver
Dominante beeld: talent is er en moet derhalve vooral ‘gevonden’ worden, waarna het verder bevorderd kan worden
Dominante beeld: talent moet je ontwikkelen (‘kweken’), de context die geboden wordt is cruciaal
Vooral gericht op cognitief talent
Gericht op alle soorten talent (sport, kunst, ondernemerschap, bèta, talen). Het aanspreken van een specifiek talent kan er toe bijdragen dat een kind, adolescent zich op andere gebieden ook sterker ontwikkeld
Bevorderen van toptalent van belang om als samenleving mee te kunnen in de internationale competitie tussen kenniseconomieën
Bevorderen van talent is van belang vanuit het welzijn van het individu. Een individu dat zijn/haar talenten kan ontwikkelen zal eerder optimaal participeren in de samenleving en naar vermogen daaraan bijdragen
Talent zit vooral in de bovenkant van het onderwijssysteem (hoge cito-scores, vwo leerlingen, hoog-meer begaafden)
Talent is aanwezig bij alle typen leerlingen/studenten in alle onderwijssectoren
Omvang: stabiel percentage van de bevolking
Omvang: onbekend, zal gaandeweg moeten blijken
Talent moet je koesteren want net als een bloem is het kwetsbaar en mooi
Talent moet je aanjagen: hoe groter de kweekvijver hoe meer kans dat er talent tussen zwemt
Specifiek, intensief aanbod dat veelal fysiek apart wordt aangeboden
Breed, gevarieerd aanbod, voor elk wat wils. Niet structureel fysiek apart gezet van het reguliere aanbod
Talent is gegeven, zichtbaar en constant aanwezig
Talent lang niet altijd manifest, kan per (levens)fase fluctueren
Belangrijk: goede indicatoren en diagnose-instrumenten om talent op te sporen
Belangrijk: goede interventies om talenten zich te laten ontwikkelen
Voorbeelden: Leonardo-scholen, Hoogbegaafdheidsprofielscholen
Voorbeelden: Universum Programma, Meer vakmanschap, Krachtig Meesterschap, Orion
Sluit aan bij de angelsaskische onderwijstraditie
Sluit aan bij de humanistische, Duitse (Humboldt) onderwijstraditie
35
Deze ideaaltypische opvattingen zijn uitsluitend uitgewerkt om te illustreren dat het hanteren van een bepaalde kijkrichting gevolgen heeft voor de uitwerking van beleid op het gebied van excellentie. Zo kent de kijkrichting ‘Bloem der natie’ een meer afgebakende doelgroep en is deze kijkrichting wellicht ‘stuurbaarder’. De kijkrichting ‘Kweekvijver’ kan echter, gezien de onderliggende visie van het bieden van zoveel mogelijk kansen voor zoveel mogelijk jongeren, op meer draagvlak rekenen onder instellingen en in de maatschappij als geheel. Wederom met verwijzing naar de bijlage (zie tabel 1) met het overzicht van excellentieprogramma’s en projecten zie je dat momenteel elementen uit beide kijk richtingen gebruikt worden in de verschillende programma’s.
36
Bijlage 3: Instrumenten ten behoeve van kwalitatieve indicatoren • CITO Cito Eindtoets Basisonderwijs bestaat uit meerkeuzevragen op het gebied van taal, rekenen, wiskunde, studievaardigheden en wereldoriëntatie. Op de toets kan een score van 501 tot 550 worden behaald. De scores zijn over de jaren te vergelijken Dat wil zeggen dat een leerling die in 2009 545 scoort in 2010 ook 545 scoort. In 2010 had ongeveer 15% van de leerlingen een score van 545 of hoger en 3% behaalde de maximale score van 550. Hoewel de citoscores vooral ingezet worden voor advisering op leerling-niveau ligt het voor de hand om de cito-scores te gebruiken als indicator voor effectief beleid op het gebied van excellentiebevordering en talentontwikkeling. • PISA PISA (Programme for International Student Assessment) is een grootschalige, driejaarlijkse internationale studie, die de kennis en vaardigheden van 15-jarigen test. Dit programma valt onder de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In elke cyclus (tot nu toe in de jaren 2000, 2003, 2006 en 2009 - over dit laatste jaar moet nog gerapporteerd worden) worden dezelfde drie cognitieve domeinen onderzocht: leesvaardigheid, wiskundige geletterdheid en wetenschappelijke geletterdheid. Onderzocht wordt in welke mate leerlingen begrippen en concepten verstaan, bepaalde processen beheersen en vaardigheden in verschillende situaties kunnen toepassen. Voor excellentie op het bètavlak bieden de wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid houvast wat indicatoren betreft. De leerlingen in Nederland doen het op de schaal voor wetenschappelijke geletterdheid in 2006 best aardig aangezien Nederland in de voorhoede zit. Ruim 13% zit in de hoogste 2 schalen. Beste scoort Finland, ruim 20% zit in de hoogste 2 schalen. Of een ketenbrede excellentie aanpak zijn vruchten afwerpt, zou mogelijkerwijs ook zichtbaar kunnen worden in de PISA-scores.
37
• TIMSS TIMSS (Trends in International Mathematics and Science Studys) is een internationaal vergelijkend onderzoek naar leerprestaties in de exacte vakken waar Nederland aan deelneemt. Uit het onderzoek TIMSS 2007 bleek dat Nederland hoort tot de top-10 van best-scorende landen voor rekenen-wiskunde in groep 6. Nederlandse kinderen presteren boven het internationaal gemiddelde. Er staan echter meer landen boven Nederland dan bij de vorige afname in 2003. Ook is er opzichte van 1995 een lichte achteruitgang. Ook de TIMSS-studies kunnen mogelijk gebruikt worden om effecten van excellentiebevordering te monitoren. • Examenresultaten Voor de vo-scholen hebben we van alle scholen de beschikking over eindexamencijfers per vak, uitgesplitst naar vak en Schoolexamen en Centraal Examen. Met name de cijfers op het Centraal Examen maakt prestaties van leerlingen tussen scholen en over jaren heen vergelijkbaar. Een relatie tussen excellentiebevordering en hoogte van cijfers is plausibel. • Andere indicatoren als versneld studeren, extra kwalificaties Los van deze landelijke (toets)instrumenten kunnen ook andere indicatoren gebruikt worden om de effecten op leerling-niveau zichtbaar te maken: a. versneld studeren bijvoorbeeld 5 jaar vwo, bijvoorbeeld versneld studeren vmbo-mbo; b. verzwaarde programma’s zoals extra vakken in het vo, extra ECT in het hoger onderwijs, intersectorale dubbelkwalificaties in het beroepsonderwijs; c. Voor het hoger onderwijs kan gekeken worden naar cum laude aantallen, (extra en hogere) civiele effecten en extra arbeidsmarkt- en wetenschappelijke kwalificaties.
38
39
Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10
[email protected] www.platformbetatechniek.nl