Onderzoek naar de opzet van het nationaal onafhankelijk Kennis- en informatiecentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Eindrapport
Den Haag, 18 September 2001
Inhoudsopgave Samenvatting ........................................................................................................................................... 3 1 Inleiding................................................................................................................................................ 5 1.1 Kabinetstandpunt maatschappelijk verantwoord ondernemen ...................................................... 5 1.2 Het Kennis- en informatiecentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen ........................... 5 1.3 Verschillende visies op meerwaarde kennis- en informatiecentrum ............................................. 6 1.4 Adviesvraag, onderzoeksaanpak en opbouw van dit rapport ........................................................ 6 2 Doelgroepen van het Kennis- en Informatiecentrum............................................................................ 8 2.1 Belang duidelijke keuze doelgroep ............................................................................................... 8 2.2 Informatiebehoefte bedrijven ........................................................................................................ 9 2.3 Stand van zaken en toekomstige ontwikkelingen MVO ............................................................... 12 2.4 Aanbod MVO informatie .............................................................................................................. 13 2.5 Meningen stakeholders over doelgroepen ................................................................................... 17 2.6 Opties voor primaire doelgroepen ............................................................................................... 18 2.7 Advies keuze primaire doelgroep................................................................................................ 18 3 Dienstenaanbod van het Kennis- en Informatiecentrum .................................................................... 20 3.1 Mening bedrijven en andere stakeholders over aan te bieden diensten....................................... 20 3.2 Doorverwijzen en actief aanbieden van informatie..................................................................... 22 3.3 Makel- en schakelfunctie ten behoeve van lerende netwerken ................................................... 23 3.4 Inventariseren en initiëren van onderzoek................................................................................... 23 3.5 Initiëren van samenwerkingsprojecten ........................................................................................ 24 3.6 Non-interferentie met commerciële activiteiten .......................................................................... 25 4 Distributiekanalen .............................................................................................................................. 26 4.1 Passief verstrekken van informatie.............................................................................................. 26 4.2 Actief verstrekken van informatie ............................................................................................... 27 4.3 Initiëren van onderzoek- en samenwerkingsprojecten ................................................................ 28 5 Organisatie, bestuur en mensen van het Kennis- en informatiecentrum ............................................ 29 5.1 Organisatie................................................................................................................................... 29 5.2 Bestuur......................................................................................................................................... 29 5.3 Directeur en medewerkers........................................................................................................... 30 5.4 Relatie met het NCP en overige kenniscentra en -instellingen.................................................... 30 6 Implementatie en evaluatie................................................................................................................. 32 6.1 Implementatie.............................................................................................................................. 32 6.2 Evaluatie...................................................................................................................................... 32 7 Afsluitende opmerkingen ................................................................................................................... 34 Bijlage A1: Geïnterviewde organisaties en personen............................................................................ 35 Bijlage A2: Samenvatting visie stakeholders ........................................................................................ 37 Bijlage B1: Overzicht van de onderzochte aanbieders MVO informatie................................................ 51 Bijlage B2: Belangrijkste kenmerken van aanbieders MVO informatie................................................. 53
2
Samenvatting De oprichting van een nationaal, onafhankelijk kennis- en informatiecentrum MVO is één van de zes kabinetsinitiatieven om maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. Een zeer ruime meerderheid van het Nederlands bedrijfsleven staat positief ten opzichte van de oprichting van een kennis- en informatiecentrum MVO. Ook andere stakeholders zijn positief over de oprichting van het kenniscentrum, al wordt verschillend gedacht over de invulling. Het is van groot belang om tot een duidelijke keuze met betrekking tot de doelgroep(en) van het kennis- en informatiecentrum te komen. Een organisatie zonder duidelijke focus heeft een kleine kans van slagen. Het centrum zal daarom niet alle wensen en verwachtingen van alle stakeholders kunnen verwezenlijken. De meeste bedrijven geven aan dat zij actief zijn op het gebied van MVO. Een groeiend aantal bedrijven is, mede als gevolg van de veranderingen in het krachtenveld rond de onderneming, bezig om een onderbouwde visie en strategie op MVO-gebied te formuleren. Met name het krachtenveld rond grote, internationale bedrijven ontwikkelt zich in sterke mate autonoom. Er mag dan ook worden verwacht dat ook volgers en achterblijvers op termijn invulling zullen (moeten) geven aan MVO. Uit het onderzoek van EIM blijkt dat middelgrote - en kleine bedrijven de grootste informatievraag hebben (informatiebehoefte minus informatieaanbod). Dit betreft zowel het op verzoek doorverwijzen naar specialisten als de voorziening van informatie met betrekking tot een veelheid aan MVO-thema’s. De grote - en multinationale ondernemingen hebben naar eigen zeggen voldoende inzicht in de meeste relevante MVO-thema’s en weten de weg naar de voor hun relevante informatieaanbieders te vinden. Wel is er behoefte aan kennisontwikkeling op specifieke onderwerpen en bestaat bij bedrijven die actief zijn op het gebied van MVO de bereidheid om kennis te delen. Ook de meeste van de geraadpleegde stakeholders verwachten dat het MKB de grootste behoefte aan MVO-informatie heeft. Een aantal stakeholders noemt de rijksoverheid en lokale overheden als mogelijke doelgroep voor het kenniscentrum. Maatschappelijke organisaties geven aan behoefte te hebben aan de ontwikkeling van onafhankelijk toetsbare standaarden op het gebied van MVO en willen meer inzicht in de milieu- en sociale aspecten van internationale productketens. Een ruime meerderheid van kennisdragers en aanbieders van informatie op het gebied van MVO richt zich op de ontwikkelingen in het krachtenveld rond multinationale ondernemingen. Slechts een beperkt aantal kennisdragers en informatieaanbieders richt zich op middelgrote - en kleine bedrijven, (lokale) overheden en investeerders. Gegeven de wensen en verwachtingen van stakeholders zijn er voor de primaire doelgroepen van het kenniscentrum meerdere opties. Wij adviseren dat het kennis- en informatiecentrum zich in de eerste twee jaar van zijn ontwikkeling primair richt op ondernemingen. Het centrum dient met name middelgrote - en kleine bedrijven actief te voorzien in hun informatiebehoefte en hen op verzoek effectief door te verwijzen naar specialisten. In de tweede plaats dient het kenniscentrum zich te richten op grote, internationale bedrijven om te voorzien in de behoefte aan kennisontwikkeling op specifieke thema’s. Deze groep bedrijven is tevens van groot belang om opgedane kennis en ervaring te vertalen naar middelgrote - en kleine bedrijven. Het kennis- en informatiecentrum kan naar verwachting in een later stadium van zijn ontwikkeling ook een nuttige rol vervullen voor de rijksoverheid (beleidsignalerende rol), voor lokale overheden (samenwerking met MKB bedrijven op het gebied van MVO) en maatschappelijke organisaties (onderzoek- en samenwerkingsprojecten op het gebied van internationale productketens). Met betrekking tot de dienstverlening adviseren wij dat het kenniscentrum grote, middelgrote - en kleine bedrijven kan doorverwijzen naar bestaande kennisdragers en aanbieders van MVO-informatie, actief en gericht informatie aanbiedt aan middelgrote - en kleine bedrijven, in samenwerking met bestaande netwerken bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van lerende netwerken van kleine -, 3
middelgrote - en grote bedrijven, in samenwerking met bestaande kennisinstellingen onderzoeksprogramma’s op specifieke MVO-thema’s ontwikkelt en samenwerkingprojecten tussen bedrijven en andere stakeholders tot stand brengt op het gebied van internationale productketens in specifieke sectoren. Hiermee wordt een combinatie van een agendavolgende of vraaggestuurde en agendabepalende rol voorgesteld. De distributie van kennis moet zowel passief (op afroep) als actief (op initiatief van het centrum) verlopen. De passieve distributie zal naar verwachting met name via het internet verlopen. Voor een effectieve en efficiënte actieve distributie van informatie moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van intermediaire organisaties. Teneinde samenwerkingsprojecten te inventariseren en initiëren moet het centrum zich richten op brancheverenigingen, kennisinstellingen, NGOs en grote internationale bedrijven. Wij adviseren dat het centrum een onafhankelijk bestuur krijgt waarvan de leden zijn geselecteerd op basis van hun kennis en netwerken en niet namens een bepaalde organisatie optreden. Het financieel toezicht moet worden uitgeoefend door een vertegenwoordiger van het Ministerie van Economische Zaken. Voorzien wordt dat het centrum uit een directeur/meewerkend voorman en vijf medewerkers zal bestaan. Het kennis- en informatiecentrum dient nauwe relaties te onderhouden met het NCP en het Kenniscentrum Grote Steden (KCGS). Wij adviseren om als doel te stellen dat het centrum vijf maanden nadat het politieke en ambtelijke besluitvormingsproces is afgerond van start gaat. De voorbereidingen hiertoe worden gedaan door het bestuur (te benoemen direct na het oprichtingsbesluit) en de (twee maanden later te benoemen) directeur. Voorgesteld wordt om het functioneren van het centrum na een jaar te evalueren. Na twee jaar volgt een diepgaande evaluatie en wordt besloten tot voortzetting, bijsturing of, in geval het centrum niet in een reële behoefte blijkt te voorzien, stopzetting.
4
1 Inleiding 1.1 Kabinetstandpunt maatschappelijk verantwoord ondernemen Het kabinet wil de verdere ontwikkeling van maatschappelijk verantwoord ondernemen actief ondersteunen1. Het kiest daarbij voor een stimulerende rol die erop is gericht om partijen bij elkaar te brengen, kennis te ontwikkelen en te verspreiden en de transparantie van het maatschappelijk gedrag van ondernemingen te bevorderen vanuit het perspectief van de stakeholders: “De SER stelt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen zich van onderop ontwikkelt: bij de individuele onderneming. Er blijken ook uiteenlopende manieren te zijn waarop ondernemingen er invulling aan kunnen geven. De combinatie van deze belangrijke kenmerken –eigen initiatief en diversiteit- maakt generieke regelgeving niet tot een geschikt instrument om maatschappelijk verantwoord ondernemen te ondersteunen. Het kabinet kiest voor een aanpak die maatwerk mogelijk maakt: partijen bij elkaar brengen, kennis ontwikkelen en verspreiden en vooral de transparantie bevorderen, zodat stakeholders zich een goed oordeel kunnen vormen over het maatschappelijk ondernemerschap van bedrijven”.
In het kabinetstandpunt wordt een overzicht gegeven van de wijze waarop het kabinet invulling heeft gegeven aan deze rol. Tevens worden een zestal nieuwe initiatieven aangekondigd: 1. Bevorderen lokale partnerships 2. Oprichting van een onafhankelijk kennis- en informatiecentrum op het gebied van MVO 3. Adviesvraag aan de Raad voor de Jaarverslaglegging over de integratie van maatschappelijke aspecten in de verslaglegging van bedrijven 4. Opstellen leidraad voor maatschappelijke aspecten van internationaal inkopen en aanbesteden door de overheid 5. Verzoek om bijdrage van bedrijven bij het oplossen van grote milieuproblemen in de context van NMP4 6. Onderzoek naar wenselijkheid nieuwe internationale afspraken ter voorkomen van milieudelicten in het buitenland Dit advies heeft betrekking op punt 2: De oprichting van het Kennis- en informatiecentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen. 1.2 Het Kennis- en informatiecentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen Ten opzichte van het SER advies ligt in het kabinetsstandpunt het ambitieniveau van het kennis- en informatiecentrum hoger en dient het breder te worden opgevat: Het informatiecentrum dient actief informatie op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen te verzamelen, te analyseren en te verspreiden en gebruik te maken van de bestaande kennis en expertise op het gebied van MVO:
1
Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het perspectief van de overheid, maart 2001.
5
“Op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn tal van samenwerkingsverbanden actief, al dan niet met betrokkenheid van de overheid. Zij bestrijken met elkaar het brede spectrum van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar richten zich vaak op een onderdeel ervan. Daarom acht de SER de oprichting van een informatiecentrum wenselijk. Het kabinet is het hiermee eens. De oprichting van een kenniscentrum kan pas geschieden na zorgvuldige analyse van de behoeften van de doelgroepen. De SER heeft een kenniscentrum voor ogen dat een spin in het (ww)web is en links naar alle relevante informatiebronnen legt. Het kabinet meent dat daarmee niet kan worden volstaan. Zijn ambitie is dat er een onafhankelijk kennis en informatiecentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen komt dat actief algemene informatie verzamelt, analyseert en verspreidt. Essentieel is dat een nieuw kenniscentrum goed wordt afgestemd met reeds bestaande kenniscentra waar raakvlakken mee bestaan, zoals bijvoorbeeld de kenniscentra PPS en GSB”.
Het is de bedoeling dat het Kennis- en informatiecentrum begin 2002 wordt opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken is voornemens om de opstartkosten van het centrum te dragen en het centrum gedurende 5 jaar financieel te ondersteunen. De voorbereidingen voor de oprichting van het kennis- en informatiecentrum valt onder de verantwoordelijkheid van het Directoraat-Generaal Ondernemingsklimaat en vinden, vanwege de internationale dimensie van MVO, plaats in samenwerking met het Directoraat-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen. 1.3 Verschillende visies op meerwaarde kennis- en informatiecentrum De visie op de meerwaarde en rol van het kennis- en informatiecentrum MVO is in het SER-advies en het kabinetstandpunt nog niet in detail uitgewerkt. De meerwaarde wordt bepaald door de huidige en toekomstige behoefte van de specifieke doelgroepen, de mate waarin en wijze waarop het kennis- en informatiecentrum waarde kan toevoegen aan het bestaande aanbod op MVO-gebied en de mate waarin het centrum invulling kan geven aan de wensen en verwachtingen van de verschillende stakeholders. Op het moment dat het onderzoek van start ging hadden diverse stakeholders zich inmiddels uitgelaten over hun visie op het kennis- en informatiecentrum MVO. De meeste stakeholders stonden in principe positief tegenover de oprichting van een kennis- en informatiecentrum MVO. Uitzondering zijn de werkgeversorganisaties. Deze vroegen zich af wat de toegevoegde waarde van dergelijk centrum is ten opzichte van de reeds bestaande infrastructuur waarvan bedrijven gebruik kunnen maken. Al snel bleek achter deze positieve houding een breed spectrum aan visies te bestaan met betrekking tot de primaire doelgroepen, de producten en diensten en het bestuur en de organisatie van het centrum. Over de distributiekanalen, implementatie en evaluatie van het centrum bestonden in juni 2001 nog weinig concrete ideeën. 1.4 Adviesvraag, onderzoeksaanpak en opbouw van dit rapport Het Ministerie van Economische Zaken heeft dit onderzoek naar het Kennis- en informatiecentrum ingesteld om op basis van de resultaten de daadwerkelijke oprichting te kunnen voorbereiden. Daartoe moet het onderzoek inzicht geven in de informatiebehoefte bij het bedrijfsleven en andere stakeholders en de wenselijkheid en mogelijke vormen van samenwerking met het centrum (vraagkant). Tevens moet het onderzoek een duidelijk beeld geven van informatie die op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen reeds bestaat (aanbodkant). Op basis van verschillende opties moet vervolgens de concrete vormgeving van het op te richten kenniscentrum en de mogelijkheden voor samenwerking met bestaande kennisdragers worden uitgewerkt. Het onderzoek dient bij te dragen aan de verzakelijking van het maatschappelijke en politieke debat met betrekking tot het kenniscentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen. De onderzoeksbronnen die in dit advies gebruikt zijn: · Het door het (EIM) Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf uitgevoerde onderzoek onder ruim driehonderd bedrijven2 (vraagkant bedrijven) 2
“Kennis- en informatiecentrum MVO, onderzoek naar de kennisbehoeften en het oordeel van ondernemers”.
6
· · ·
Interviews met vertegenwoordigers van overheden, maatschappelijke organisaties en werkgeversen werknemersorganisaties (vraagkant overige stakeholders, zie Bijlage A) Inventarisatie en analyse van het bestaande aanbod van informatie en diensten op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (aanbodkant, zie Bijlage B) Interviews met MVO kennisdragers om bestaande ideeën in kaart te brengen en de onderzoeksbevindingen te toetsen (vormgeving).
Bij de analyse en interpretatie van de onderzoeksgegevens en de daaropvolgende compilatie van resultaten tot een concreet advies over de vormgeving van het Kennis- en informatiecentrum hebben vijf vragen centraal gestaan: · Wat zijn de doelgroepen waar het centrum zich op gaat richten? (zie Hoofdstuk 2) · Wat zijn de producten en diensten die het centrum zal gaan aanbieden? (zie Hoofdstuk 3) · Middels welke distributiekanalen gaat het centrum de diensten aanbieden? (zie Hoofdstuk 4) · Hoe ziet het centrum er uit qua organisatie- en bestuursstructuur? (zie Hoofdstuk 5) · Hoe moeten de implementatie en evaluatie van het centrum verlopen? (zie Hoofdstuk 6) De gekozen volgorde van onderwerpen is niet willekeurig. De keuze voor de primaire doelgroepen van het kennis- en informatiecentrum is sterk bepalend voor de te maken keuzes met betrekking tot de producten en diensten en distributiekanalen. Het geheel aan antwoorden op bovenstaande vragen vormt de basis voor het ondernemingsplan van het Kennis- en informatiecentrum.
7
2 Doelgroepen van het Kennis- en Informatiecentrum Tijdens het onderzoek kwamen vier opties voor de primaire doelgroepen van het kennis- en informatiecentrum naar voren. Wij adviseren dat het kenniscentrum zich in zijn beginfase primair richt op middelgrote - en kleine bedrijven (doorverwijzen, actief informatie aanbieden en ontwikkeling lerende netwerken) en grote internationale bedrijven (doorverwijzen, onderzoek- en samenwerkingsprojecten gericht op internationale productketens). Dit advies is gebaseerd op: · de analyse van de informatiebehoefte van bedrijven · de wijze waarop bedrijven momenteel invulling geven aan MVO · het huidige aanbod van MVO-informatie · de visie van de meerderheid van de geraagdpleegde stakeholders. Schema 2.1 geeft een overzicht hoe het advies tot stand is gekomen met bijhorende paragraafnummers.
Schema 2.1
Keuze primaire doelgroep kennis- en informatiecentrum
Duidelijke keuze primaire doelgroep van groot belang (2.2) Keuze doelgroep bepaald door:
Advies (2.8)
• informatiebehoefte bedrijven (2.3)
Primaire doelgroep: bedrijven
• ontwikkelingen mvo (2.4)
• MKB bedrijven: voorzien in informatiebehoefte
• aanbod mvo-informatie (2.5) • visie stakeholders (2.6)
• grote internationale ondernemingen: kennisontwikkeling en samenwerkingsprojecten
Opties primaire doelgroep (2.7): • kleine - en (middel)grote ondernemingen • multinationale ondernemingen • maatschappelijke organisaties • overheden
2.1 Belang duidelijke keuze doelgroep Maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft vele verschijningsvormen. De concrete invulling die ondernemingen hieraan gegeven verschilt en wordt onder meer bepaald door het type kernactiviteiten en de plaats in de waardeketen, de bedrijfsomvang, de landen en regio’s waarin het bedrijf opereert en de eisen die de verschillende spelers in het krachtenveld rond de onderneming stellen. De grote diversiteit wordt mede geïllustreerd door de veelheid aan thema’s waarover met name middelgrote en kleine bedrijven behoefte aan informatie blijken te hebben. Tegelijkertijd staat het kennis- en informatiecentrum voor de uitdaging om overzicht te creëren in het grote en diverse aanbod aan MVO-informatie. Dit om gericht door te kunnen verwijzen, actief kwalitatief goede informatie aan te bieden, onderzoek te initiëren en samenwerkingen tussen ondernemingen en andere partijen tot stand te brengen.Als het kenniscentrum, zeker in het begin van zijn ontwikkeling, wil voorzien in de informatiebehoefte van bedrijven, overzicht wil creëren in de bestaande kennisdragers en aanbieders van MVO-informatie én invulling wil geven aan de wensen en verwachtingen van alle stakeholders bestaat het gevaar dat het centrum zich verliest in de veelheid van 8
MVO-thema’s
en doelgroepen die het zou moeten bedienen. De middelen in termen van budget en daarmee menskracht zijn immers totnogtoe beperkt. Het belang van een duidelijke keuze voor een primaire doelgroep wordt ook benadrukt door de directeur van het Kenniscentrum Grote Steden en herkend door de meerderheid van de geraagdpleegde stakeholders.
Op basis van bovenstaande overwegingen adviseren wij dat het centrum een duidelijk gedefinieerde doelgroep kiest. De keuze voor de primaire doelgroep is mede bepalend voor de producten en diensten die het kennis- en informatiecentrum gaat aanbieden en de verdere vormgeving van het kenniscentrum, met name de te kiezen distributiekanalen en de specifieke kennis en expertise van de directeur en de andere medewerkers. 2.2 Informatiebehoefte bedrijven De informatiebehoefte van bedrijven op het gebied van MVO is geïnventariseerd door het EIM. Er is een onderzoek uitgevoerd onder 300 bedrijven, evenredig verdeeld over de relevante grootteklassen3. Dit onderzoek kan volgens het EIM als representatief worden beschouwd voor het MKB en grotere bedrijven. In aanvulling op dit onderzoek zijn interviews gehouden onder 16, door Triple Value geselecteerde, multinationals. Dit deel van het onderzoek, waarvoor dezelfde vragenlijst (zie Tabel 1) is gebruikt, dient als indicatief te worden beschouwd. De door de SER en het kabinet gehanteerde definitie van MVO diende als uitgangspunt voor het opstellen van de vragenlijst: de onderneming als waardescheppende organisatie die systematisch de belangen van de belangrijkste stakeholders afweegt vanuit milieu-, sociaal en financieel perspectief. Deze opvatting impliceert dat MVO-beleid dient te worden vormgegeven vanuit de kernactiviteiten van de onderneming. Vanuit dit perspectief is gezocht naar een optimum tussen het strategisch gehalte van de vragenlijst, het type en het aantal vragen en de beschikbare tijd en het kennisniveau op het gebied van MVO van de gemiddelde ondernemer4. Tijdens het onderzoek bleek dat de meeste ondernemers geen problemen hebben ondervonden bij het beantwoorden van de vragen en dat de telefonische enquête voldoende informatie opleverde om conclusies te kunnen trekken met betrekking tot het inzicht in de relevante MVO-thema’s, de behoefte aan informatie, de bekendheid met bestaande kennisdragers en de heersende mening over het oprichten van een kennis- en informatiecentrum op het gebied van MVO.
Tabel 1: Selectie van items uit de vragenlijst van het EIM onderzoek: Informatiebehoefte van ondernemingen en bekendheid met bestaande kennisdragers Krachtenveld rond onderneming
Implementatie MVO-beleid
Milieu- en sociale eisen klanten Beleid banken bij kredietverlening Belang dat werknemers hechten aan MVO-prestatie bedrijf MVO-prestatie en concurrenten Beleid en activiteiten overheden en maatschappelijke organisaties
Voordelen MVO-beleid Opstellen van gedragscodes Concrete vormgeving MVO-beleid Communicatie over MVO-prestatie
Kennisdragers/aanbieders Recent informatie over MVO ingewonnen? Bekendheid met MVO-beleid en activiteiten overheden, koepel- en intermediaire organisaties5 Bekendheid met kennisdragers en aanbieders van MVO-informatie6
3
91 bedrijven met minder dan 10 werknemers, 98 met 10-100 werknemers, 111 met meer dan 100 werknemers en 16 multinationale, beursgenoteerde bedrijven. 4 Op dit punt hebben Triple Value en het EIM intensief samengewerkt. Triple Value vanuit de kennis van strategievorming op MVO-gebied, het EIM vanuit de kennis van de praktijk van veldonderzoek. 5 Ministeries van EZ, VROM en SZW, provincies en gemeenten, VNO-NCW, MKB Nederland, Kamer van Koophandel, Syntens, brancheorganisaties 6 Kenniscentrum duurzaam ondernemen (website), Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling, Stichting Samenleving & Bedrijf, NOVEM, Nationaal Contact Punt Multinationale Ondernemingen, milieuwinst.nl, schoner produceren.nl. Nota bene: Er is gekozen voor een selectie van kennisdragers en aanbieders om een indruk te krijgen van de bekendheid van ondernemingen met deze organisaties.
9
De belangrijkste conclusies van het EIM onderzoek7 voor wat betreft de visie op de voorgenomen oprichting van het kenniscentrum en de informatiebehoefte van bedrijven op MVO gebied zijn8: · Een zeer ruime meerderheid van alle geïnterviewde bedrijven staat positief ten opzichte van de oprichting van een kennis- en informatiecentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een argument dat vaak wordt genoemd is dat het centrum zal bijdragen aan het vergroten van het bewustzijn over de betekenis van MVO en de manier waarop bedrijven voordelen kunnen ontlenen aan gestructureerd MVO-beleid. Een tweede argument is de behoefte aan een organisatie die overzicht heeft in de veelheid en diversiteit van MVO-aanbod en -aanbieders. · Van de multinationale en MKB/grotere bedrijven verwacht 94 % respectievelijk 63% gebruik te maken van het kennis- en informatiecentrum · Alle multinationale ondernemingen en vrijwel alle grotere bedrijven zijn (naar eigen zeggen) actief op MVO gebied (zie Schema 2.2). Verreweg de meeste ondernemingen hebben inzicht in de belangrijkste MVO-thema’s. Van deze ondernemingen geeft bijvoorbeeld slechts een kleine minderheid aan geen inzicht te hebben in de voordelen van MVO (Schema 2.3). De multinationals zijn goed op de hoogte van het beleid van de overheid en de diverse regelingen op milieu- en sociaal gebied. Dat geldt ook voor de MVO-activiteiten van koepel- en intermediaire organisaties en de kennisdragers en informatieaanbieders op MVO-gebied. · Middelgrote - en kleine bedrijven zijn relatief minder actief op MVO gebied. Het inzicht in de belangrijke MVO-thema’s bij zowel het MKB als de grotere ondernemingen is aanzienlijk minder dan bij de multinationals. Een meerderheid zegt bijvoorbeeld geen of weinig inzicht te hebben in de voordelen van MVO-beleid. Wel is er, net als bij de andere thema’s, een duidelijke behoefte aan kennis- en informatie op MVO-gebied. Het inzicht in het beleid van de rijksoverheid en met name de lokale overheden is beperkt. De bekendheid met het MVO-beleid en de MVO-activiteiten van koepel- en intermediaire organisaties is vrij groot. De bekendheid met gespecialiseerde aanbieders en kennisdragers op het gebied van MVO is laag tot zeer laag. Dit verklaart de bovengenoemde behoefte aan een centraal punt met overzicht over MVO kennis en - expertise.
7
De conclusies zijn gebaseerd op uitspraken van vertegenwoordigers van de ondernemingen zelf. De resultaten van het onderzoek geven naar verwachting een accurate reflectie van de werkelijkheid. Wel dient bij de interpretatie van de gegevens rekening te worden gehouden met het geven van sociaal wenselijke antwoorden. 8 Wij beperken ons hier tot die zaken die direct relevant zijn voor de keuzes met betrekking tot de doelgroepen van het kenniscentrum. Voor details wordt verwezen naar het rapport “Kennis en informatiecentrum MVO, onderzoek naar de kennisbehoeften en het oordeel van ondernemers” van het EIM.
10
Schema 2.2
MVO activiteiten van bedrijven van verschillende omvang
Multinationale bedrijven
Grote bedrijven
Middelgrote bedrijven
Toekomstig actief
Kleine bedrijven
Nu reeds actief 0
25
50
75
100
Percentage van geïnterviewde bedrijven
Bron: EIM Enquete
Schema 2.3
Informatiebehoefte van bedrijven Inzicht in en behoefte aan informatie over voordelen MVO
Kleine bedrijven
Middelgrote bedrijven
Grote bedrijven Geen of weinig inzicht in voordelen MVO
Multinationale bedrijven 0
25
50
75
100
Behoefte aan informatie over voordelen MVO
Percentage van geïnterviewde bedrijven
Bron: EIM Enquete
11
2.3 Stand van zaken en toekomstige ontwikkelingen MVO Zoals blijkt uit Schema 2.2 houden de meeste bedrijven zich, naar eigen zeggen, bezig met MVO. Slechts een beperkt aantal bedrijven is niet actief op dit gebied en is dit in te toekomst ook niet van plan. Deze groep is ‘bewust inactief’. De in het EIM onderzoek door bedrijven genoemde milieu-activiteiten hebben voornamelijk betrekking op zaken als afvalscheiding en recycling. Met name (middel)grote bedrijven zijn bezig met de ontwikkeling en implementatie van milieumanagementsytemen en verslaglegging. De ontwikkeling op deze gebieden is sinds begin jaren negentig in een stroomversnelling gekomen en zal zich naar verwachting doorzetten: Steeds meer bedrijven beschikken over volgens ISO 14000-norm gestructureerde managementsystemen. Ook de kwaliteit van de milieuverslaglegging neemt toe. Onderwerpen die te maken hebben met de volgende fase van milieumanagement, zoals milieugericht ketenmanagement, de integratie van milieuaspecten in de ondernemingsstrategie worden vrijwel niet genoemd. Hiervan zijn overigens wel voorbeelden te vinden bij grotere Nederlandse bedrijven die actief zijn in onder meer de chemie, olie&gas, luchtvaart, voedingsmiddelen en retail. De door de ondernemingen genoemde sociale activiteiten hebben vooral betrekking op de veiligheid van werknemers, secundaire arbeidsvoorwaarden, ontwikkelingsmogelijkheden van medewerkers en het in dienst nemen van WAO-ers en allochtonen. Hoewel deze onderwerpen nog volop in ontwikkeling zijn, zijn de belangrijkste thema’s geadresseerd, is gericht beleid ontwikkeld en wordt via bestaande kanalen voorzien in de informatiebehoefte. Deze onderwerpen zijn, vanuit het perspectief van het kennis- en informatiecentrum MVO, wellicht minder relevant. De externe sociale dimensie van MVO krijgt vooralsnog vooral vorm via sponsoring, bijdragen aan goede doelen en vrijwilligerswerk. De nadruk ligt in de meeste gevallen op initiatieven in het Nederlandse speelveld die niet of in beperkte mate zijn gerelateerd aan de kernactiviteiten van de onderneming. Net als bij de milieudimensie van MVO ontbreekt in de door de ondernemers genoemde voorbeelden het ketenperspectief. Hierover bestaan voorzover bekend geen specifieke gegevens. Wel bestaat de indruk bij een aantal van de geraadpleegde stakeholders dat slechts een beperkt aantal bedrijven (olie&gas, voeding, kleding en retail) systematisch aandacht besteedt aan de sociale aspecten aan de grondstoffen- en leveranciers kant van de productketen. Dit is niet verrassend omdat ook bij de milieudimensie van MVO systematisch ketenmanagement nog volop in ontwikkeling is9. De meeste gedragscodes en richtlijnen op het gebied van MVO10 omvatten systematische aandacht voor de sociale aspecten van internationale productketens. Met name maatschappelijke organisaties benadrukken de noodzaak om dit aspect in de context van het kennis- en informatiecentrum verder te ontwikkelen. De resultaten van dit EIM onderzoek zijn op hoofdlijnen vergelijkbaar met de “Ondernemerschapsmonitor MVO”, het eveneens door EIM in de winter van 2000/2001 voor het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerde onderzoek naar de aard en omvang van de activiteiten op het gebied van MVO. Ook daaruit bleek dat een ruime meerderheid van het Nederlands bedrijfsleven invulling geeft aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Echter, de invulling van MVO is meeromvattend dan de in het kader van dit onderzoek genoemde voorbeelden op milieu- en sociaal gebied. Zoals eerder opgemerkt staat in de door de SER gebruikte definitie, waar ook in het kabinetstandpunt naar wordt verwezen, een meer strategische, geïntegreerde benadering centraal waarbij MVO wordt vormgegeven vanuit de kernactiviteiten van de onderneming. Bezien vanuit deze opvatting van MVO, die overigens door een snel toenemend aantal multinationals
9
Novem voert bijvoorbeeld de Stimuleringsregeling Productgerichte Milieuzorg (pmz) uit. Ondernemingen krijgen tot 2004 de tijd om pmz in te voeren. Een groot aantal sectoren oriënteert zich op dit instrument of is bezig om de eerste concrete stappen te zetten. Ook hier geldt dat met name MKB bedrijven moeite hebben om milieugericht ketenmanagement te ontwikkelen en te implementeren. 10 Social Audit 8000, AA 1000, de OESO- en ILO- richtlijnen.
12
wordt onderschreven11, ligt de maatlat aanzienlijk hoger dan de stand van zaken die in Schema 2.2 is beschreven. Tegelijkertijd leert een snelle inventarisatie van best practices12 dat ook erkende voorlopers nog bezig zijn om antwoorden te formuleren op de vragen die een meer strategische benadering van MVO oproepen. Een diepgaande analyse van de mate waarin Nederlandse ondernemingen MVO strategisch en geïntegreerd vormgeven zou één van de onderzoeksthema’s van het kenniscentrum kunnen zijn (zie 3.4). 2.4 Aanbod MVO informatie Zowel de SER als het kabinet signaleren een veelheid en grote diversiteit aan kennisdragers op het gebied van MVO. Het doorverwijzen van bedrijven en andere doelgroepen van het kenniscentrum met vragen op het gebied van MVO is een dienst waaraan grote behoefte is (zie 2.2) en waarover grote mate van overeenstemming bestaat onder de stakeholders (‘maak gebruik van bestaande kennis en expertise’).Vanuit het perspectief van het op te richten kennis- en informatiecentrum is het van groot belang dat er overzicht wordt gecreëerd in het aanbod aan MVO-kennis en -informatie. In het kader van dit onderzoek zijn ruim 110 aanbieders van MVO diensten geïdentificeerd en zijn de belangrijkste kenmerken in kaart gebracht (zie Tabel 2). Schema 2.4 geeft een overzicht van de doelgroepen waarop de onderzochte aanbieders zich richten Tabel 2: Onderzochte kenmerken kennisdragers en informatieaanbieders MVO Algemeen Naam, omvang staf, website, geografische focus, reputatie en invloed Doelgroepen
Multinationals/grote bedrijven, MKB, investeerders, overheden, maatschappelijke organisaties
Thema’s (milieu, sociaal, business focus)
MVO-gedreven
ontwikkelingen in afzetmarkten, financiële markten, arbeidsmarkt
Strategische meerwaarde MVO, gedragscodes/standaarden, product- en procesontwikkeling, community investing, rapportage Type dienstverlening
Digitale bibliotheek, zoekfunktie op website, weblinks, onderzoek, advies, training, email-service en nieuwsbrieven
Financiering
Non-profit/for-profit, lidmaatschap, betaalde diensten, subsidies, sponsoring
Aanbod gericht op grote, internationale bedrijven De meeste kennisdragers en aanbieders richten zich op de ontwikkelingen in het krachtenveld rond grote, internationale ondernemingen. Het brede scala aan kwalitatief hoog aanbod van kennis en informatie verklaart mede de relatief beperkte behoefte aan MVO-informatie van multinationals. Dit type MVO-informatie wordt aangeboden door onder meer de volgende spelers: · Commerciële adviesbureaus: De meeste grotere adviesbureaus bieden diensten aan die zich richten op de ondersteuning van bedrijven bij het vormgeven van MVO-beleid en –strategie, de ontwikkeling en implementatie van gedragscodes en managementsystemen en de publicatie van milieu-, sociale- of geïntegreerde duurzaamheidverslagen. Ook het aantal kleinere adviesbureaus op dit terrein is de laatste jaren sterk toegenomen. De adviesbureaus beschikken over een grote kennis en ervaring op het gebied van MVO. Een aantal bureaus heeft aangegeven in principe bereid 11
Zie onder meer de publicaties van de World Business Council for Sustainable Development voor de definitie en interpretatie van Corporate Social Responsibility. 12 Bijvoorbeeld op basis van de Nederlandse bedrijven die vaak worden geselecteerd door de toonaangevende onderzoeksbureaus die worden geraadpleegd door duurzame beleggers (Dow Jones Sustainability Index Group, Innovest Strategic Value Advisors, EIRIS en KLD).
13
te zijn (een deel van) de opgebouwde kennis (database met MVO informatie, ontwikkeling websites, etc) beschikbaar te stellen. Dit kan aan de concrete vormgeving en operationalisering van het kennis- en informatiecentrum een grote impuls geven.
Schema 2.4
Doelgroepen waarop de onderzochte aanbieders van MVO diensten zich richten Aanbieders van MVO diensten per doelgroep
NL kleinere bedrijven
Krachtenveld rondom kleine bedrijven
NL overheden
Maatschappelijke organisaties
Krachtenveld rondom grote bedrijven
Internationale grote bedrijven
Investeerders
0%
20%
40%
60%
80%
Percentage aanbieders van MVO diensten die zich richten op doelgroep
100%
MVO Kernactiviteit aanbieder MVO geen kernactiviteit aanbieder
Bron: Triple Value analyse van 114 aanbieders van MVO diensten Noot: Aanbieders kunnen zich op meer dan één doelgroep richten
·
·
·
Business netwerken (internationaal): Een snel groeiend aantal grote, internationale bedrijven is aangesloten bij een of meerdere business networks. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD), European Partners for the Environment (EPE), het Global Reporting Initiative (GRI), de UN Global Compact (UN), CSR Europe, het Social Venture Network (SVN). Deze netwerken, waarin ook maatschappelijke organisaties als Amnesty en Greenpeace zijn vertegenwoordigd, zijn een zeer rijke en toegankelijke bron van kennis en expertise op het gebied van MVO. Business netwerken en MVO-specialisten (nationaal): Nederlandse kennisdragers die zich vooral richten op (Nederlandse werkmaatschappijen van) grote internationale bedrijven zijn onder meer de Stichting Samenleving & Bedrijf, de Stichting Maatschappij en Onderneming, het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling, het Kenniscentrum duurzaam ondernemen (website). Ook bij uitvoerders van diverse overheidregelingen, zoals Senter en Novem, zit de nodige kennis en ervaring op MVO-gebied. Alle genoemde partijen zijn gesproken in het kader van dit onderzoek en zijn in principe bereid om bij te dragen aan de ontwikkeling van het kenniscentrum (inbreng van kennis, ideeën en netwerken, samenwerking). Universiteiten: Diverse Nederlandse universiteiten hebben de afgelopen jaren onderzoeksprogramma’s gestart en hoogleraren benoemd op het gebied van MVO. Vooral Universiteit Nyenrode (duurzaam ondernemen en -beleggen), de Universiteit Groningen (definitie en meetbaarheid duurzaamheid) en de Erasmus Universiteit (milieustrategie, -management en gedragscodes) zijn actief op dit gebied. De onderzoeken vinden deels plaats in samenwerking met grotere ondernemingen. Ook van de kennis- en expertise van deze kennisinstellingen kan het kennis- en informatiecentrum gebruik maken.
14
Zoals opgemerkt in 2.3 neemt het aantal ondernemingen dat systematisch aandacht besteed aan MVO gestaag toe. De voorlopers zijn goed op de hoogte van het zojuist beschreven aanbod. Er mag worden verwacht dat ook de volgers en achterblijvers op termijn invulling zullen geven aan MVO-beleid. Grote, internationale ondernemingen: · krijgen steeds meer zicht op de voordelen van systematisch MVO-beleid, · ontwikkelen en implementeren gedragscodes waarin de business values en principles expliciet worden gemaakt, · volgen in hoeverre de wensen van afnemers (business to business) en consumenten (business to consumer) op milieu- en sociaal gebied veranderen en spelen hier op in, · verschuiven de aandacht langzaam maar zeker van bedrijfsintern milieu (en sociaal) management naar (internationaal) ketenmanagement, · worden diepgaand geanalyseerd door duurzame beleggers (retail, private banks en in toenemende mate pensioenfondsen) en communiceren actief met de onderzoeksbureaus op dit terrein, · hebben belang bij een goede reputatie op de arbeidsmarkt en bij het grote publiek (bescherming of versterking van de merknamen en de corporate brand), · ervaren in een aantal sectoren dat concurrenten zich actief profileren op MVO-gebied, · staan blijvend in de belangstelling van maatschappelijke organisaties, · hebben steeds meer aandacht voor communicatie met stakeholders (dialoog en rapportage). In het SER advies worden deze zaken samengevat onder de noemer ‘reputatiemechanisme’. Zoals eerder opgemerkt maken de grote, internationale ondernemingen gebruik van het bestaande aanbod op dit terrein. Het is dan ook niet noodzakelijk dat het kennis- en informatiecentrum zich richt op het actief aanbieden van informatie aan multinationale ondernemingen. Door het creëren van overzicht in de veelheid van aanbod en het gericht doorverwijzen naar bestaande kennisdragers kan het centrum wellicht voor volgers en achterblijvers binnen deze groep een nuttige functie vervullen. Aanbod gericht op MKB bedrijven Het reputatiemechanisme werkt naar alle waarschijnlijkheid minder sterk in het krachtenveld rondom MKB bedrijven. Dit komt door het ontbreken van twee belangrijke stakeholders: NGOs (omdat zij zich veelal richten op grote bedrijven die zich bewust zijn van hun reputatierisico) en investeerders (omdat een beursnotering voor kleinere bedrijven vaker uitzondering dan regel is). Ook buitenlandse overheden spelen niet in alle gevallen een rol. Het aanbod van informatie aan MKB bedrijven staat aan het begin van zijn ontwikkeling. Slechts een zeer beperkt deel van de kennisdragers en aanbieders op het gebied van MVO richt zich expliciet op MKB bedrijven. Ook de kwaliteit van het aanbod is, in vergelijking met de kwaliteit van de hierboven genoemde kennisdragers, beperkt. Het aanbod bestaat vooral uit spelers die MVO niet, of in beperkte mate als kernactiviteit hebben. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan de Kamers van Koophandel, provincies en gemeenten, branches en MKB Nederland (Stichting Maatschappelijk Ondernemen). Ook Novem, Senter en Syntens en enkele regionale ontwikkelingsmaatschappijen zijn actief richting MKB bedrijven. Het kennis- en informatiecentrum kan voor deze doelgroep van grote toegevoegde waarde zijn door actief informatie aan te bieden (van voorlichting tot specifieke instrumenten ter ondersteuning bij de ontwikkeling en implementatie van MVO beleid). Tevens kan het centrum een belangrijke rol spelen bij het vertalen van de kennis die is opgebouwd door grotere bedrijven en andere spelers in dit krachtenveld. De bovengenoemde organisaties zijn bezig om gestalte te geven aan het eigen MVObeleid en de wijze waarop zij de aangesloten bedrijven/klanten kunnen ondersteunen. De meesten hebben aangegeven bereid te zijn om hierbij een actieve rol te spelen. Uiteraard is ook hier de doorverwijsfunctie van belang. Deze wordt enigszins beperkt door het lage aantal aanbieders en het relatief lagere kwaliteitsniveau.
15
Aanbod gericht op lokale overheden Ook het kennis- en informatieaanbod voor lokale overheden is nog beperkt ontwikkeld. Uit de inventarisatie van het MVO-aanbod blijkt dat slechts een beperkt aantal kennisdragers zich op deze groep richt. Daarbij kan worden gedacht aan het Kenniscentrum Grote Steden, de Stichting Samenleving & Bedrijf, Business in the Community, de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en de provincies. Dit beeld wordt bevestigd door verschillende stakeholders. Om die reden worden lokale overheden dan ook regelmatig genoemd als doelgroep voor het kenniscentrum. Het gaat hierbij dan voornamelijk om MVO activiteiten in samenwerking met regionaal opererende bedrijven die zijn gericht op de lokale omgeving. Het kenniscentrum kan, zodra specifieke kennis is opgebouwd voor middelgrote – en kleine bedrijven een nuttige rol vervullen bij het formuleren van lokaal MVO-beleid en het tot stand brengen van samenwerkingen tussen lokale overheden en het MKB. Aanbod gericht op vermogensbeheerders De vraag van professionele vermogensbeheerders (retail funds, private banking en pensioenfondsen) naar informatie over de milieu- en sociale prestatie van ondernemingen groeit. De laatste jaren is er, in navolging van en aanvulling op de pioniers zoals Kinder, Lydenberg & Domini in de Verenigde Staten en EIRIS in het Verenigd Koninkrijk een veelheid van informatieaanbieders en onderzoeksbureaus ontstaan op dit terrein. De toonaangevende nieuwe internationale spelers zijn de Dow Jones Sustainability Group Index/Dow Jones Sustainable Asset Management (DJ SAM) en Innovest Strategic Value Advisors. In Nederland is een internationaal samenwerkingsverband op dit terrein opgericht door Triodosbank: het Sustainable Investment Research Initiative (SIRI). Het Triple P Performance Center, dat is aangesloten bij het IVM en jaarlijks de Triple Bottom Line Investing Conference organiseert, heeft een goed overzicht over de internationale ontwikkelingen op dit gebied. Ook de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) is actief. De VBDO, die bezig is om een database op te zetten met de milieu- en duurzaamheidverslagen van grotere bedrijven, is gaarne bereid om de mogelijkheden om met het kennis- en informatiecentrum samen te werken te onderzoeken. De genoemde onderzoeksbureaus richten zich momenteel voornamelijk op grote internationale bedrijven, bijvoorbeeld de top 2000 wereldwijd. De beleggingsfondsen worden samengesteld op basis van de best in class per sector. In de toekomst kan worden verwacht dat een graduele verschuiving zal optreden naar grotere en MKB bedrijven. Als gevolg daarvan, in aanvulling op de AEX-fondsen ook de mid en small caps door deze spelers worden geanalyseerd op hun milieu- en sociale prestatie. De ontwikkeling van het aanbod richting vermogensbeheerders is vraaggedreven en voltrekt zich in grote mate autonoom. De onderzoeksbureaus professionaliseren zich in hoog tempo en ontwikkelen omvangrijke, kwalitatief hoogwaardige databases. Ook de kwaliteit van de analysemethoden wordt steeds beter. De beperkte beschikbaarheid van kwalitatief goede verslaglegging op MVO-gebied is een breed gesignaleerde belemmering. Echter, als de markt voor duurzaam beleggen verder groeit en daarmee het aantal toonaangevende financiële partijen dat milieu- en sociale aspecten integreert in het beleggingsbeleid toeneemt, mag worden verwacht dat ondernemingen worden gestimuleerd tot kwalitatief goede verslaglegging op MVO-gebied. Om bovengenoemde redenen vormen vermogensbeheerders en de genoemde onderzoeksbureaus niet de primaire doelgroep van het kenniscentrum. Wel dient het kenniscentrum zeer goed op de hoogte te zijn van de zojuist samengevatte ontwikkelingen op het gebied van duurzaam- en maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijke organisaties Maatschappelijke organisaties op het gebied van milieu en mensenrechten beschikken over ruime kennis en expertise op MVO-gebied en zijn actief betrokken in de nationale en internationale netwerken (zie ‘aanbod gericht op grote internationale bedrijven’). Zij bepalen mede de MVO-agenda. Hun wensen en verwachtingen (zie bijlage A en 2.5) vormen een vrij goede indicatie van de 16
ontwikkelingsrichting op MVO-gebied. Om beide redenen kunnen de NGO’s een nuttige rol vervullen voor het kennis- en informatiecentrum MVO. Verschil tussen behoefte en aanbod MVO diensten Uit de analyses van behoefte en aanbod is af te leiden waar het grootste verschil bestaat aan MVO diensten. In Schema 2.5 is een indicatief overzicht gegeven van informatiebehoefte, -aanbod en het verschil tussen beiden. Het schema bevat de informatie die eerder gegeven is in Schema 2.3 en 2.4. De informatiebehoefte van lokale overheden, NGOs en investeerders is ingeschat ten opzichte van de kleinere en grote bedrijven met behulp van de informatie verkregen uit de interviews. Uit Schema 2.5 blijkt dat het grootste verschil tussen informatieaanbod en -behoefte ligt bij kleine - en middelgrote bedrijven en lokale overheden.
Schema 2.5
Informatiebehoefte, -aanbod en -gap per doelgroep
Doelgroep
Informatiebehoefte, -aanbod en –gap
Kleine/middelgrote bedrijven
Lokale overheden
Maatschappelijke organisaties
Grote bedrijven
Investeerders afwezig (0-15%)
klein (15-30%)
redelijk (30-45%)
aanzienlijk (45-60%)
groot zeer groot (60-75%) (>75%)
Informatie behoefte aanbod en verschil
behoefte(1) aanbod(2) verschil
Bron: EIM enquete; Triple Value Strategy Consulting analyse (1) Behoefte uit EIM enquete en interviews (2) Aanbod is percentage van huidge aanbieders
2.5 Meningen stakeholders over doelgroepen Tijdens het onderzoek zijn 4 interviews gehouden met werkgevers- en werknemersorganisaties en de voorzitter van de SER, 8 interviews met NGOs, 6 vertegenwoordigers van ministeries en 9 interviews met kennisdragers en intermediaire organisaties. Voor een overzicht van geïnterviewde organisaties en een samenvatting van de visie van de stakeholders wordt verwezen naar Bijlage A. Met uitzondering van de Consumentenbond, die vind dat het centrum zich primair moet richten op maatschappelijke organisaties en overheden, vinden alle stakeholders dat bedrijven de primaire doelgroep van het centrum moeten zijn. De meeste stakeholders herkennen de zich relatief snel voltrekkende, autonome ontwikkelingen in het krachtenveld rond grote internationale bedrijven. Zij verwachten dat het centrum waar het de actieve informatievoorziening op MVO-gebied betreft de grootste meerwaarde heeft voor middelgrote - en kleine bedrijven. Met name de maatschappelijke organisaties benadrukken echter dat de internationale dimensie van MVO duidelijke aandacht verdiend en dat (grote) bedrijven met internationale productketens en multinationale ondernemingen daarom ook tot de doelgroep behoren. Ook vinden de meesten dat het 17
centrum zich niet uitsluitend op bedrijven moet richten, maar ook op andere doelgroepen. Over welke deze zouden moeten zijn lopen de meningen uiteen. 2.6 Opties voor primaire doelgroepen Op basis van de informatiebehoefte van bedrijven, het bestaande aanbod aan kennis- en informatie op het gebied van MVO en de visie van de verschillende stakeholders komen een viertal mogelijke doelgroepen vrij prominent naar voren. Dit zijn middelgrote - en kleine bedrijven, multinationals en grote bedrijven, NGO’s en de overheid. De vermogensbeheerders zijn niet als mogelijke doelgroep opgenomen omdat de ontwikkeling op het gebied van duurzaam beleggen zich autonoom voltrekt én dit type spelers door de meeste stakeholders niet als doelgroep wordt genoemd. De verschillende opties die mogelijk zijn voor de keuze van de doelgroep(en) van het kennis- en informatiecentrum zijn samengevat in Schema 2.6. Voor de mogelijke primaire doelgroepen genoemd in de opties zijn de meest relevante stakeholders, onderwerpen, het type informatiebehoefte en daarmee de aard van het bijbehorende Kennis- en informatiecentrum verschillend.
Schema 2.6
Vier opties voor het Kennis- en infomatiecentrum MKB
Primaire doelgroep
Kleine - en middelgrote bedrijven
Multinationals/ grootbedrijf
NGOs
Overheid
Multinationale bedrijven
Maatschappelijke organisaties
Overheden
Meest relevante Lokale overheden stakeholders
Maatschappelijke organisaties, Investeerders
Multinationale bedrijven
Bedrijven en maatschappelijke organisaties
Lokale - en Relevante nationale dimensie onderwerpen MVO
Internationale dimensie MVO
Internationale dimensie MVO
Lokale/nationale en Internationale dimensie MVO
Best practices, doorverwijzingen, samenwerkingen
Best practices, doorverwijzingen
MVO prestatie bedrijven en benchmarking
MVO prestatie bedrijven en beleidsimplicaties
Kennis verspreidend
Kennis verdiepend en inventariserend
Transparantie vergrotend en projectinitiërend
Onderzoekend en beleidsvoorbereidend
Informatiebehoefte Aard van KIC
2.7 Advies keuze primaire doelgroep In Schema 2.7 zijn de vier opties, op basis van de bevindingen zoals beschreven in de voorgaande paragraven, kwalitatief gewaardeerd op de volgende aspecten: · informatiebehoefte · het aanbod van MVO-informatie gericht op de betreffende doelgroep · het verschil tussen informatiebehoefte en bestaand aanbod · de mate van autonome ontwikkeling
18
Schema 2.7
Prioriteitstelling van doelgroepen voor actieve informatievoorziening MKB
Multinationals/ grootbedrijf
NGOs
Overheid
Aanwezige behoefte(1)
Aanzienlijk
Zeer groot
Groot
Redelijk
Bestaand aanbod(1)
Klein
Groot
Aanzienlijk
Klein/afwezig
Verschil behoefte en aanbod(1)
Aanmerkelijk
Klein
Klein
Redelijk
Autonome ontwikkeling
Gering
Toenemend
Aanwezig
Gering
Voorkeur
1
4
3
2
(1) Zie Schema 2.5
Op grond daarvan adviseren wij dat het kennis- en informatiecentrum zich in het begin van zijn ontwikkeling primair richt op ondernemingen. Het centrum dient met name middelgrote - en kleine bedrijven actief te gaan voorzien in hun informatiebehoefte en moet op verzoek effectief kunnen doorverwijzen naar specialisten. In de tweede plaats dient het kenniscentrum zich te richten op grote, internationale bedrijven om te voorzien in de behoefte aan doorverwijzingen en aan kennisontwikkeling op specifieke thema’s (zie 3.4). Deze groep bedrijven is, ondanks de beperkte behoefte aan actieve informatievoorziening van de bedrijven zelf, tevens van groot belang als bron van best practices en om opgedane kennis en ervaring te vertalen naar middelgrote - en kleine bedrijven (zie 3.3 en 3.5). Het kennis- en informatiecentrum kan naar verwachting in een later stadium van zijn ontwikkeling ook een nuttige rol vervullen voor de rijksoverheid (beleidsignalerende rol), lokale overheden (samenwerking met middelgrote - en kleine bedrijven op het gebied van MVO) en maatschappelijke organisaties (kennisontwikkeling en projecten op het gebied van internationale productketens).
19
3 Dienstenaanbod van het Kennis- en Informatiecentrum De informatiebehoefte van bedrijven, het gebrek aan overzicht in het aanbod van MVO kennis en informatie en de wensen en verwachtingen van de verschillende stakeholders wijzen uit dat het kennisen informatiecentrum in ieder geval actief informatie moet aanbieden aan middelgrote - en kleine bedrijven en zowel deze bedrijven als grote, internationale bedrijven effectief moet kunnen doorverwijzen naar kennisdragers en informatieaanbieders. Deze dienst is te beschouwen als respons van het centrum op de vragen die leven bij de primaire doelgroepen en is daarmee vraaggestuurd/agendavolgend. Over andere rollen, zoals het creëren van lerende netwerken en het initiëren van onderzoek- en samenwerkingsprojecten lopen de meningen uiteen. Dit type diensten is op te vatten als mede kennisontwikkelend en agendabepalend. Een ruime meerderheid van de geraadpleegde stakeholders is het erover eens dat trainingen en cursussen en de organisatie van congressen in voldoende mate in de markt tot stand zullen komen. Wij adviseren dat het kennis- en informatiecentrum de volgende diensten gaat aanbieden: · Het op afroep doorverwijzen zowel van middelgrote - en kleine bedrijven als grote, internationale ondernemingen naar gespecialiseerde kennisdragers en informatieaanbieders, · Het actief aanbieden van informatie op het gebied van MVO richting middelgrote - en kleine bedrijven, · Het, in nauwe samenwerking met bestaande netwerken op dit terrein en intermediaire organisaties, verder ontwikkelen van lerende netwerken van middelgrote - en kleine bedrijven en grotere bedrijven, · Het, in nauwe samenwerking met bestaande kennisinstellingen, identificeren van ‘witte vlekken’ in kennis om op basis daarvan onderzoeksprogramma’s op te zetten, · Het opzetten van samenwerkingsprojecten gericht op sectoren en internationale productketens. Deze projecten hebben een kennisontwikkelingfunctie en zijn primair gericht op groepen bedrijven die met dezelfde problematiek worden geconfronteerd. Hier spelen grote bedrijven en maatschappelijke organisaties een belangrijke rol. 3.1 Mening bedrijven en andere stakeholders over aan te bieden diensten De diensten die het Kennis- en informatiecentrum aan kan gaan bieden variëren van het (passief) verschaffen van informatie tot het (actief) adviseren van bedrijven. Daartussen liggen activiteiten als het zelfstandig uitvoeren van onderzoek en benchmarking, het initiëren van projecten en het verzorgen van trainingen en events. In Schema 3.1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende meningen met betrekking tot de specifieke diensten die het centrum zou moeten gaan aanbieden. De algemene trend is dat NGOs het breedste takenpakket voor ogen staat en dat de belangenorganisaties van werkgevers de voorkeur geven aan een beperkt takenpakket. Opvallend is dat de werkgeversorganisaties behoudender zijn dan hun leden aangeven in het onderzoek van het EIM. Over het feit dat het centrum in ieder geval een informatie verschaffende en doorverwijzende functie heeft zijn nagenoeg alle partijen het eens. Tevens zijn alle partijen van mening dat het centrum geen activiteiten moet verrichten daar waar activiteiten op commerciële basis tot stand komen. Vooral het verzorgen van trainingen aan en het adviseren van individuele bedrijven worden gezien als taken die aan de markt kunnen worden overgelaten.
20
Schema 3.1
Visie stakeholders op diensten van het Kenniscentrum
Advies
Training en events Samenwerking/ Initiëren projecten Onderzoek/ benchmarking Informatie verschaffen
Doorverwijzen NGO’s
Ministerie Actieve Ministerie VakInvesMinisterie MKB Grote Werkgevers(4) SZW bedrijven(1) VROM bonden(2) teerders(3) EZ bedrijven bedrijven Oordeel over scope van Kennis- en informatiecentrum
(1) o.a. Social Venture Network; Samenleving & Bedrijf (2) FNV
(3) VBDO (4) VNO-NCW; MKB Nederland
Schema 3.2 geeft een gedetailleerder overzicht van de behoeften van het bedrijfsleven zoals die uit het EIM onderzoek naar voren kwamen. Het blijkt dat ook MKB bedrijven, in aanvulling op hun informatiebehoefte, kennis willen opdoen in de vorm van samenwerkingsprojecten.
Schema 3.2
Behoefte aan diensten per doelgroep
100 Percentage bedrijven met behoefte 80
60
40
Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven
20 Grote bedrijven Multinationale bedrijven
0 Informatie verschaffen
Doorverwijzen
Samenwerking/ projecten initiëren
Training verzorgen
Advies geven
Bron: EIM onderzoek
21
3.2 Doorverwijzen en actief aanbieden van informatie In het EIM onderzoek is aan bedrijven gevraagd wat hun informatie behoefte is, zowel wat betreft stakeholders als informatie over specifieke MVO onderwerpen. Uit Schema 3.3 blijkt dat de behoefte aan informatie over stakeholders duidelijker gedifferentieerd is dan de behoefte over MVO onderwerpen. Opvallend is dat er weinig behoefte lijkt te bestaan aan informatie over de activiteiten van maatschappelijke organisaties en werknemers. Dit is mede, maar niet uitsluitend, een gevolg van het grotere gewicht dat in de weging is gegeven aan de kleine- en middelgrote bedrijven. Het blijkt dat interesse in - met name - de wensen van werknemers en – in mindere mate - de activiteiten van maatschappelijke organisaties toenemen met bedrijfsomvang (hoewel zelfs bij multinationale ondernemingen niet meer dan 50% van de bedrijven een informatiebehoefte zegt te hebben). Zoals te verwachten is de informatiebehoefte bij kleinere bedrijven met name gericht op die stakeholders met wie zij een directe en financiële relatie hebben. De informatiebehoefte over specifieke MVO onderwerpen ligt rond de 50% en varieert nauwelijks, niet qua onderwerp en niet qua bedrijfsomvang.
Schema 3.3
Informatiebehoefte van bedrijven per MVO thema
Behoefte aan informatie over stakeholders
Behoefte aan informatie over onderwerpen Voordelen van MVO
Klanten
Kapitaalverschaffers
Gedragscodes Concurrenten
MVO communicatie
Werknemers
MVO mogelijkheden
Maatschappelijke organisaties
0
20
40
% geïnterviewde bedrijven
60
0
20
40
60
% geïnterviewde bedrijven
Bron: EIM onderzoek
In Schema 3.4 is voor een aantal van de onderwerpen genoemd in Schema 3.3 aangegeven welk gedeelte van de onderzochte organisaties informatie en/of diensten aanbieden. Het is aannemelijk dat bij een groot verschil tussen behoefte en aanbod een doorverwijzende rol van het centrum niet voldoende is, maar dat het centrum ook een informatie generende rol zou moeten spelen. Bij de in schema’s 3.3 en 3.4 genoemde thema’s kan onder meer aan worden gedacht aan de volgende producten: · Digitale bibliotheek met publicaties en gerangschikte overzichten van informatie- en diensten aanbieders. Deze informatie moet via een zoekfunctie ontsloten wordt voor de gebruikers, · Het creëren van overzichtsdocumentatie per thema, · Het inventariseren van lopende (binnen- en buitenlandse) initiatieven en het genereren van informatie over best practices.
22
Schema 3.4
Informatiebehoefte en -aanbod per MVO thema
60% Percentage bedrijven met informatiebehoefte cq Percentage aanbieders van diensten 40%
20% Informatiebehoefte Dienstenaanbod Verschil
0% Klanten/ afzetmarkt
Voordelen MVO/ Business Case
Werknemers/ Arbeidsmarkt
Gedragscodes/ Principes
Kapitaal Rapportage markt
Bron: EIM onderzoek; Triple Value Analyse
3.3 Makel- en schakelfunctie ten behoeve van lerende netwerken Naast het actief aanbieden van informatie het doorverwijzen naar specialisten kan het Kennis- en informatiecentrum ook een nuttige rol spelen door bedrijven met elkaar in contact te brengen en zodoende de uitwisseling van praktijkervaring tussen bedrijven te stimuleren. Deze makel- en schakelfunctie zou kunnen worden opgezet op een zelfde manier als “Maak Kennis Met”. In dit samenwerkingsverband van het Ministerie van Economische zaken, Syntens, VNO-NCW en MKB Nederland worden bedrijven gekoppeld worden aan een gastbedrijf met als doel om van de wederzijdse ervaringen te kunnen leren. Op MVO gebied zouden bijvoorbeeld bij de diverse netwerken (Samenleving & Bedrijf, NIDO, Social Venture Network en regionale ontwikkelings-maatschappijen) aangesloten bedrijven kunnen fungeren als gastbedrijven. 3.4 Inventariseren en initiëren van onderzoek De kennisontwikkeling op het gebied van MVO is de laatste 5 jaar in een stroomversnelling terecht gekomen. In 2.4 is een overzicht gegeven van de ontwikkeling van commerciële advies- en onderzoeksbureaus, business netwerken en universiteiten. Door het hoge tempo waarin deze ontwikkeling heeft plaatsgevonden hebben slechts een beperkt aantal experts binnen de genoemde organisaties het overzicht over de veelheid aan lopende onderzoeken en projecten op het gebied van MVO. De volgers of achterlopers binnen het grote bedrijfsleven en MKB bedrijven hebben dit overzicht niet of slechts in beperkte mate en ervaren soms moeilijkheden bij het inschatten van de stand van kennis. Als gevolg hiervan kunnen de mogelijkheden die MVO biedt worden onderschat, bijvoorbeeld door onbekendheid met beschikbare analysemethoden (meerwaarde MVO) en instrumenten (milieugericht ketenmanagement, MVO prestatie-indicatoren). Daarom adviseren wij dat het kenniscentrum niet alleen gericht kan doorverwijzen naar kennisdragers maar zich ook verdiept in de inhoudelijke aspecten van de lopende onderzoeksprogramma’s en 23
projecten. Het kenniscentrum bevindt zich in de unieke positie dat capaciteit kan worden vrijgemaakt om de kennisontwikkeling ‘op metaniveau’ te analyseren. Vrijwel geen van de huidige MVOspecialisten richt zich expliciet op deze taak. Dit betekent dat de directie en de staf van het kenniscentrum op termijn zicht krijgen op de grote lijnen in kennisontwikkeling en de toekomstige ontwikkelingsrichting kunnen inschatten en vertalen naar de primaire doelgroepen en andere stakeholders. Samenwerking met bestaande kennisdragers is hierbij een must. Ter illustratie een selectie van de lopende projecten van enkele van deze organisaties: · Analyse strategische meerwaarde MVO; interrelatie tussen people, planet, profit (NIDO) · Ontwikkelingen op het gebied van gedragscodes (Erasmus Universiteit) · Definitie en meten duurzaamheid (Universiteit Groningen) · Vormgeving duurzaam ondernemen; duurzaam beleggen (Nyenrode) · People, planet, profit en marketingcommunicatie (NIDO) · Creëren van lerende netwerken (Stichting Samenleving en Bedrijf, NIDO) · Communicatie en samenwerking in (internationale) waardeketens (Stichting Maatschappij en Onderneming) Op bovengenoemde onderwerpen wordt ook binnen diverse internationale netwerken kennis ontwikkeld. De toonaangevende spelers zijn de UN Global Compact, de World Business Council for Sustainable Development, de Global Reporting Initiative en CSR Europe. De genoemde Nederlandse kennisinstellingen en een aantal Nederlandse bedrijven zijn over het algemeen goed op de hoogte van de internationale ontwikkelingen of maken onderdeel uit van deze netwerken. Het Kennis- en informatiecentrum kan in samenwerking met de verschillende kennisinstellingen overzicht creëren op het gebied van lopende onderzoeken en projecten, beschikbare kennis ontsluiten voor de primaire doelgroep en andere stakeholders, witte vlekken identificeren en bijdragen aan kennisontwikkeling door gericht onderzoek te initiëren. Dit is geen eenvoudige taak vanwege de breedte en complexiteit van MVO en de veelheid van onderzoekprogramma’s. Naar verwachting zal het kennis- en informatiecentrum deze functie pas op de middellange termijn effectief kunnen vervullen. 3.5 Initiëren van samenwerkingsprojecten Een andere belangrijke agendabepalende ligt op het gebied van MVO-thema’s die bedrijfsoverstijgend zijn. Vaak zullen dit keten- of branchespecifieke thema’s zijn die de internationale dimensie van MVO betreffen. Ook kleine- en middelgrote bedrijven opereren dikwijls in product- of waardeketens die grensoverschrijdend zijn. De reden dat het centrum hier een belangrijke rol kan spelen is dat het als een van de weinige partijen de ontwikkelingen kan volgen in diverse branches en ketens en maatschappelijke organisaties. Een van de beste mogelijkheden om deze rol in te vullen, zo blijkt uit de gehouden interviews, is door het inventariseren en initiëren van keten- of sectorspecifieke samenwerkingsprojecten (bijvoorbeeld Stichting DuVo13, de Clean Clothing Campaign in de textielsector, Product Stewardship in de chemie en “Connecting Value14” van de Stichting Maatschappij en Onderneming). Bijgevolg richt het centrum zich hier niet zozeer op individuele bedrijven maar veeleer op de brancheverenigingen, maatschappelijke organisaties en eventueel op productschappen. Het is dan met name aan deze organisaties om individuele bedrijven bij dergelijk projecten te betrekken. Participatie van grote - en multinationale ondernemingen bedrijven in dit soort projecten is van wezenlijk belang omdat zij een vaak bijzonder zichtbare rol in de ketens hebben. Ook de geïnterviewde maatschappelijke organisaties zijn bereid deel te nemen aan dit soort samenwerkingsverbanden. 13 14
DuVo: Duurzame voedingsketen. Samenwerking in Europees-Afrikaanse productketens (landbouwproducten, textiel)
24
3.6 Non-interferentie met commerciële activiteiten Een belangrijke randvoorwaarde die door alle geïnterviewden wordt onderschreven is dat het centrum zich niet of zo min mogelijk moet mengen in activiteiten die in de markt op commerciële wijze worden vervuld. De functies ‘doorverwijzen’ en ‘actief informatie aanbieden’ lijken op dit punt weinig problemen op te leveren. Op het gebied van kennisontwikkeling en samenwerkingsprojecten dient het kenniscentrum primair onderzoek te initiëren (en niet zelfstandig uit te voeren). Het gevaar van interferentie met commerciële activiteiten bestaat met name wanneer het centrum zich zou begeven op het gebied van advies en het verzorgen van trainingen voor individuele bedrijven en het organiseren van congressen. De meeste stakeholders geven aan dat dit type activiteiten aan de markt kan worden overgelaten.
25
4 Distributiekanalen Gezien het verschillende karakter verdient het aanbeveling om de in het voorgaande hoofdstuk beschreven diensten op verschillende wijze te distribueren (zie Schema 4.1): · Aanbieden van informatie aan de doelgroepen § Passief: bedrijven en andere geïnteresseerden kunnen middels een internetsite met actieve zoekfaciliteit kennis nemen van informatie over de (combinatie van) stakeholders, thema’s en regio’s door hen zelf opgegeven. § Actief: het faciliteren van intermediaire organisaties die actieve contacten hebben met de gekozen doelgroepen. · Inventariseren en initiëren van projecten in branches/ketens. Het centrum richt zich hier op brancheverenigingen, kennisinstellingen, NGOs en op grote internationale bedrijven die een dominerende rol hebben in hun branche/keten.
Schema 4.1
Grote bedrijven
Overzicht van de distributiekanalen van het Kenniscentrum
Branches
Kennisinstellingen
NGOs
Actief inventariserend en initiërend
Overheden
Samenwerking/ Project initiërend
Kennis- en informatiecentrum
Actief via Syntens en Kamer van Koophandel, Brancheverenigingen
Informatie/ doorverwijzing Passief MKB Bedrijven
Passief Lokale Overheden
Bedrijven
Actief via VNG en Kenniscentrum Grote stedenbeleid
Overheden; NGOs
4.1 Passief verstrekken van informatie Door het ter beschikking stellen van informatie vervult het Kennis- en informatiecentrum zijn meest letterlijke taak: het vormen van een loket waar de doelgroepen terecht kunnen voor informatie. Uiteraard moet deze taak voornamelijk via het internet vorm worden gegeven. De doelgroepen zullen hier naar verwachting in overgrote meerderheid op zijn aangesloten. Bovendien legt deze vorm van distributie een zo klein mogelijk beslag op de middelen en mensen van het centrum. Een “afhaal loket” voor informatie werkt echter slechts dan wanneer de informatie ontsloten wordt via een zoek applicatie waar men op (een combinatie van) stakeholders, thema’s en regio kan zoeken. Het Kennis- en informatie centrum zal zowel de aan te bieden informatie als de doorverwijzingen naar andere partijen op deze drie dimensies moeten categoriseren. Tevens zal bijgehouden moeten worden welk soort informatie het meest wordt opgevraagd zodat het aanbod kan meegroeien met de actuele vraag. Om de bekendheid en daarmee de reikwijdte van de internetsite snel te vergroten moet vanaf het begin een link te vinden zijn op relevante en door de doelgroep veelbezochte sites. Omdat de informatie 26
aanbiedende rol zo goed mogelijk de agenda van de doelgroep moet volgen is het bezoek aan de site een relevante prestatie indicator. 4.2 Actief verstrekken van informatie Gezien de aard van de gekozen doelgroepen is het van belang dat het centrum ook op actieve wijze informatie en expertise verstrekt. Het is belangrijk dat dit gebeurd via bestaande intermediaire organisaties omwille van effectiviteit en efficiëntie: · De doelgroepen maken in het algemeen gebruik van een beperkt aantal informatiebronnen15 en het niet bij die bronnen aansluiten zou de effectiviteit van de distributie aanmerkelijk reduceren, · Met name MKB bedrijven vormen een sterk gefragmenteerde doelgroep en het is daarom efficiënter om gebruik te maken van de bestaande infrastructuur, zeker gezien de beperkte omvang die het centrum naar alle waarschijnlijkheid zal krijgen, · Met name voor bedrijven staat MVO doorgaans niet op zichzelf, maar is het onderdeel van een groot aantal activiteiten die een bedrijf onderneemt (marketing, ontwikkeling, procesvoering, personeelsbeleid, werving, financiering). Intermediaire organisaties die met de doelgroepen over veel van die activiteiten contact hebben kunnen dus een natuurlijke rol vervullen om de link MVO aan te geven. Kleine - en middelgrote bedrijven Voor kleine - en middelgrote bedrijven wordt geadviseerd vooral te onderzoeken of de Kamer van Koophandel en het innovatienetwerk Syntens de genoemde actieve distributierol op zich kan nemen. Ook organisaties als Senter en Novem zouden een dergelijke rol kunnen spelen16. De KvK kan middels het beleggen van voorlichtingsbijeenkomsten efficiënt meerdere bedrijven in een regio bereiken. Bovendien speelt de KvK een belangrijke rol op het grensvlak tussen (lokale) overheden en bedrijven. Met zo'n 400 adviseurs en 16 regionale vestigingen heeft Syntens een grote distributiekracht richting individuele bedrijven. De onderwerpen waarover Syntens bedrijven adviseert, producten, productieprocessen en bedrijfsvoering, hebben duidelijk raakvlakken met MVO en bieden daarom een goede mogelijkheid om MVO in het verlengde van de kernactiviteiten op de agenda van bedrijven te zetten. Deze vorm van distributie is daarmee toegesneden op individuele bedrijven en daarom meer inhoudelijk van aard. Syntens is bovendien zelf voornemens om een actieve rol te gaan spelen op MVO gebied17. Dit geldt ook voor Novem, dat zich bezint op de rol die hij op het gebied van MVO kan gaan spelen18. Als (mede) financier van zowel Syntens als het Kennis- en informatiecentrum kan een dergelijke koppeling voor het Ministerie bovendien kostenbesparend werken en voorkomt het een verdere versnippering van middelen. Uiteraard vormen ook de brancheverenigingen een belangrijke distributiekanaal. Lokale Overheden Hoewel de fragmentatie van lokale overheden beduidend minder is dan die van bedrijven is het ook hier zinvol gebruik te maken van de bestaande infrastructuur voor de actieve distributie van informatie. Voor gemeenten is een vanzelfsprekende organisatie die hiervoor in aanmerking komt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met name voor het beleggen van voorlichtingsbijeenkomsten voor lokale overheden. Deze rol zou vergelijkbaar zijn met de hiervoor beschreven rol van de KvK voor bedrijven.
15
Volgens cijfers van het CBS maakt aanmerkelijk minder dan 30% van de kleinere bedrijven gebruik van externe adviesinstellingen als informatiebron bij vernieuwende activiteiten. 16 Het is aan EZ of, op termijn aan de toekomstig directeur van het kenniscentrum om in overleg met het bestuur om keuzes te maken met betrekking tot de primaire distributiekanalen. 17 Syntens nota Strategieontwikkeling Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in MKB-bedrijven 18 Novem heeft concrete ideeën over de rol die de organisatie kan spelen in relatie tot het kenniscentrum.
27
Een andere belangrijke rol voor het bereiken van lokale overheden is weggelegd voor het Kenniscentrum Grote Steden (KCGS). De doelgroep van dat centrum bestaat uit de bestuurders van de grote steden en MVO is een van de thema’s van het centrum. Het Kennis- en informatiecentrum MVO heeft ook op een andere manier baat bij een dergelijke samenwerking omdat het KCGS informatie en kennis heeft vanuit het perspectief van overheden waarmee bedrijven hun voordeel kunnen doen. 4.3 Initiëren van onderzoek- en samenwerkingsprojecten In paragraaf 3.5 is de rol besproken die het centrum kan vervullen om onderzoeksamenwerkingsprojecten te initiëren. Naast kleine- en middelgrote bedrijven spelen hier ook grote (multinationale) bedrijven, maatschappelijke organisaties en (binnen- en buitenlandse) onderzoekinstituten en initiatieven zoals bijvoorbeeld Nyenrode en het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) een belangrijke rol. Vanzelfsprekend is het onderhouden van contacten en het bijhouden van door die partijen ontplooide activiteiten voor het centrum cruciaal om ook daadwerkelijk de beoogde rol te kunnen spelen. In de database van aanbieders van MVO informatie en diensten is een uitgebreid overzicht gemaakt van de huidige activiteiten van een groot aantal belangrijke spelers op dit gebied. Uiteraard zijn de genoemde partijen voor het centrum tevens van belang als dragers van kennis en ervaring die van belang zijn voor kleine- en middelgrote bedrijven.
28
5 Organisatie, bestuur en mensen van het Kennis- en informatiecentrum Wij adviseren dat het kennis- en informatiecentrum als een onafhankelijke organisatie zal gaan fungeren. De organisatie zou in zijn beginfase kunnen bestaan uit vijf personen en worden geleid door een directeur die fungeert als meewerkend voorman. Voor wat betreft actieve distributie van kennis en expertise naar de doelgroepen dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van bestaande organisaties. Het bestuur moet onafhankelijk zijn en niet bestaan uit vertegenwoordigers van organisaties of instellingen die een specifiek belang vertegenwoordigen. De leden van het bestuur moeten worden geselecteerd op basis van hun expertise en netwerk. Het financiële toezicht berust bij een vertegenwoordiger van het Ministerie van Economische Zaken. Om een geloofwaardige rol te kunnen spelen moeten de directeur en medewerkers van het centrum gezamenlijk over een breed vertakt netwerk beschikken in bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid. Tevens moet hun gezamenlijke kennis de drie dimensies van duurzaamheid vertegenwoordigen: de financiële -, milieu - en sociale aspecten van ondernemen. 5.1 Organisatie Voor de in de voorgaande hoofdstukken beschreven werkzaamheden is een eerste inschatting gemaakt. Het centrum kan naar verwachting in zijn beginfase volstaan met een directeur en vijf medewerkers19, zoals aangegeven in Schema 5.1. Ook is een overzicht opgenomen van de op hoofdlijnen bepaalde taken van de medewerkers. Te zien is dat het takenpakket van de medewerkers in grote lijnen het in hoofdstuk 4 besproken distributiemodel volgt en dat de directeur als meewerkend voorman bij alle aspecten betrokken is. 5.2 Bestuur Bij een onafhankelijk Kennis- en informatiecentrum hoort een onafhankelijk bestuur. Het wordt aanbevolen dat deze onafhankelijkheid wordt verkregen door in het bestuur uitsluitend mensen te laten plaatsnemen met bewezen kennis en kunde op MVO gebied die niet namens een organisatie optreden. Het alternatief om een tri- of meerpartite bestuur te vormen waarin vertegenwoordigers zitten van de belangrijkste stakeholders ligt minder voor de hand. De agenda van activiteiten zou dan in sterke mate bepaald kunnen worden door het compromis in de verschillende belangen in plaats van door de vragen die leven bij de diverse doelgroepen van het centrum. Naast het uitoefenen van inhoudelijke sturing kan het bestuur ook deuren openen in de individuele netwerken van de bestuursleden. Het bestuur, dat zo snel mogelijk na het oprichtingsbesluit dient te worden samengesteld, kan de juridische vorm vaststellen. Hier ligt, gegeven het non-profit20 karakter van het kenniscentrum een stichting voor de hand. Het bestuur zal niet tot taak hebben om financiële controle uit te oefenen. Deze taak ligt bij een afgevaardigde van het ministerie van Economische Zaken. Deze scheiding van inhoudelijke sturing en financiële controle onderstreept de onafhankelijke positie van het centrum
19
De exacte bestaffing van het kenniscentrum kan pas worden vastgesteld als de definitieve keuze met betrekking tot de doelgroepen, producten en diensten en de distributiekanalen zijn gemaakt. 20 Uit het EIM onderzoek kan worden geconcludeerd dat het niet uitgesloten is dat het centrum op termijn een inkomstenstroom kan genereren. Een ruime meerderheid van de bedrijven geeft aan in principe bereid te zijn voor de producten en diensten van het kenniscentrum te willen betalen. Het is op dit moment niet mogelijk om hier een inschatting van te geven.
29
Schema 5.1
Organisatie en overzicht van taken
Algehele leiding Interactie met bestuur en EZ Evaluatie personeel
Directeur
Evaluatie informatie aanbod en gebruik
Initiatie van samenwerkingen en projecten met bedrijven, NGOs en overheden
Externe contacten met NGO’s, belangenorganisaties en overheden
Kantoormanager
Webmaster
Kennismanager
Adviseur
Adviseur
Secretariële ondersteuning Financiële adminsitratie Kantoor management
Interne zaken
IT management Ontwerp internetpagina’s/verzorgen van kennisontsluiting Onderhoud internetpagina’s Bijhouden internetpagina statistieken
Actualiseren en categorizeren van projecten, informatie en organisaties Verzorgen van overzichtsdocumentatie Bepalen en vormgeven nieuwe aandachtegebieden op basis gebruikerswensen en vragen
Passieve informatie distributie
Onderhoud contacten intermediaire organisaties Actieve ondersteuning van medewerkers van die organisaties Signalering nieuwe ontwikkelingen Initiatie van samenwerkingen en branche projecten met bedrijven, NGOs en overheden Actieve informatie distributie/samenwerkingen
5.3 Directeur en medewerkers Het in Schema 5.1 geschetste takenpakket stelt verschillende eisen aan de medewerkers van het centrum. Naast het beschikken over een goede inhoudelijke kennis van MVO thema’s is geloofwaardigheid naar bedrijven, (lokale) overheden en NGOs met name voor de directeur- en adviseurposities cruciaal. Uiteraard zal deze geloofwaardigheid moeten worden opgebouwd, maar het is aannemelijk dat de geloofwaardigheid van het centrum wordt vergroot door de betrokkenheid van (ex-)ondernemers. Omdat bij de selectieprocedure zowel de inhoudelijke kennis als de geloofwaardigheid zwaar moeten wegen, verdient het aanbeveling om het bestuur van het centrum intensief te betrekken bij het selectieproces, omdat de leden daarvan in staat moeten worden geacht over beide criteria te kunnen oordelen. 5.4 Relatie met het NCP en overige kenniscentra en -instellingen Het kennis- en informatiecentrum MVO dient nauwe relaties te ontwikkelen met zowel het NCP als het kenniscentrum Grote Steden (KCGS). Het NCP beschikt over kennis en ervaring over de implementatie van de OESO-richtlijnen door bedrijven. Tevens beschikt het NCP, door de intensieve contacten met de diverse Ministeries en werkgevers- en werknemerse en maatschappelijke organisaties, over inzicht in de wensen en verwachtingen van de relevante stakeholders op het gebied van gedragscodes en MVO in bredere zin. Ditzelfde geldt voor het KCGS. Hier ligt de nadruk echter op MVO-gerelateerde vraagstukken die spelen bij lokale overheden en, in iets mindere mate, op de samenwerking met de private sector op dit terrein. Op dit punt kunnen de beide kenniscentra elkaar, zowel inhoudelijk als qua distributie van de kennis en informatie, versterken. Ook kan het op te richten kennis- en informatiecentrum MVO leren van de ervaringen van het KCGS. Dit betreft met name de keuze van doelgroepen, het aanbrengen van focus in de dienstverlening, de organisatie van het kenniscentrum en het functioneren van het bestuur. 30
In de hoofdstukken 2, 3 en 4 is al opgemerkt dat het kenniscentrum nauw dient samen te werken met bestaande kennisdragers (vormgeving producten en diensten) en intermediaire organisaties (distributie).
31
6 Implementatie en evaluatie Nadat het politieke en ambtelijke besluitvormingsproces is afgerond zou het kennis- en informatiecentrum idealiter binnen vijf maanden moeten starten. Als eerste moet het bestuur worden samengesteld. Nadat officieel tot oprichting van het Kenniscentrum is besloten zou binnen twee maanden een directeur kunnen worden aangesteld die in de daaropvolgende drie maanden de gedetailleerde vormgeving van het kenniscentrum en de werving en selectie van medewerkers voor zijn rekening neemt, uiteraard in nauw overleg met het bestuur. Wij adviseren om het functioneren van het centrum na een jaar te evalueren. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een zestal prestatie indicatoren die de gehele breedte van het werkterrein bestrijken. Deze eerste evaluatie heeft tot doel om tot tijdige bijsturing van de scope en werkzaamheden van het centrum te komen. Een diepgaander evaluatie te houden na twee jaar heeft ook tot doel om een beslissing te nemen over het al dan niet continueren van het centrum (in geval geen duidelijke behoefte ingevuld blijkt te worden) en/of het verzelfstandigen van bepaalde taken. 6.1 Implementatie In Schema 6.1 zijn de drie stappen aangegeven die genomen moeten worden voordat het Kennis- en informatiecentrum van start kan gaan. Ervan uitgaande dat het besluitvormings-traject begin december afgerond is lijkt de ambitie gerechtvaardigd om als doel te stellen dat het kennis- en informatiecentrum in april/mei 2002 van start gaat. Omdat het bestuur zal bestaan uit onafhankelijke experts is het logisch van hun kennis gebruik te maken bij de selectie van een directeur voor het centrum. Wanneer al voor de definitieve besluitvorming een begin wordt gemaakt met het specificeren van de eisen die aan een directeur gesteld worden, is het mogelijk zijn om na ongeveer twee maanden een directeur te benoemen. Vervolgens moet deze in ongeveer drie maanden het centrum gedetailleerder vorm geven, op het gebied van doelgroepen, diensten, distributiekanalen en vormgeving en evaluatiecriteria. Daarnaast moet de directeur het werving- en selectieproces voor de medewerkers gaan opzetten. Het is niet nodig dat het centrum zijn voltallige bezetting heeft voordat een start wordt gemaakt. Het lijkt logisch om het centrum te laten starten met het opzetten van de passieve informatievoorziening. Daarvoor moeten de webmaster en kennismanager functies in ieder geval zijn ingevuld. De werving van de adviseurs, bij wie geloofwaardigheid in de diverse netwerken het voornaamste selectiecriterium is, zal waarschijnlijk langer duren maar hoeft de start van het centrum niet te belemmeren. 6.2 Evaluatie Het Kennis- en informatiecentrum zal zich na oprichting continu moeten aanpassen aan de behoeften van de doelgroepen en aan de zich snel voltrekkende ontwikkelingen op gebied van MVO. Daarom wordt aanbevolen om in voorjaar 2003 het centrum te beoordelen met behulp van een zestal prestatie indicatoren. Deze indicatoren geven inzicht in de bekendheid en penetratie van het centrum bij de doelgroepen, de kwaliteit en relevantie van de dienstverlening aan de doelgroepen en de ontplooide activiteit van het centrum bij het initiëren van samenwerkingen:
32
Schema 6.1
Implementatie kalender voor het Kenniscentrum Maand 1
Besluitvorming Politieke en ambtelijke besluitvorming Inventariseren en selecteren kandidaat bestuursleden Benaderen en benoemen van bestuursleden
Maand 2
Maand 3
Maand 4
Maand 5
Oprichtingsbesluit Kandidaat bestuursleden
Initiatie Vaststellen profielschets directeur door bestuursleden Opstellen kandidatenlijst Selectie en benadering van te benaderen kandidaat
Directeur
Vormgeving en bestaffing
Start van het centrum
Gedetailleerde vormgeving centrum door directeur Vaststelling taken van en eisen aan medewerkers Werving en selectie medewerkers
· · · · · ·
Gemiddeld aantal bezoekers op de website en de groei daarvan Het aantal bedrijven/overheden dat actief of passief met het centrum in aanraking is gekomen en de groei daarvan De bekendheid van het centrum bij de gekozen doelgroepen De door de doelgroepen waargenomen relevantie van de diensten die zij van het centrum betrekken c.q. aangeleverd krijgen De tevredenheid van de primaire doelgroepen over de dienstverlening van het centrum Het aantal samenwerkingsprojecten dat geïnitieerd is
Het is aan de directeur van het centrum om voorafgaande aan de start van het centrum en in samenspraak met het bestuur om doelen op te stellen voor elk van deze indicatoren. Aan de hand van de resultaten kan de scope en/of organisatie van het centrum worden bijgesteld en kunnen doelen voor het tweede jaar geformuleerd worden. Aan het einde van het tweede jaar moet een gedetailleerd inzicht worden verkregen over de gerealiseerde toegevoegde waarde van het centrum. Gezien de tijd die het kost om geloofwaardigheid op te bouwen bij de verschillende stakeholders is het niet verstandig om eerder dan na twee jaar een diepgaander evaluatie te houden waarbij over het voortbestaan van het centrum beslist kan worden. Er moet dan ook nauwgezet worden bekeken of het centrum inmiddels ook taken vervult in de markt verkrijgbaar zijn. Dit zou kunnen inhouden dat het centrum bepaalde taken afstoot of dat die taken worden verzelfstandigd om vervolgens commercieel aangeboden te kunnen worden.
33
7 Afsluitende opmerkingen Tot slotte willen wij kort aangeven hoe het hierboven geschetste Kennis- en informatiecentrum zich verhoudt tot datgene wat in de interviews en onderzoeken naar voren is gekomen. Zoals in het begin al opgemerkt hebben we in dit advies duidelijke keuzes willen maken. Dit omdat die uiteindelijk gemaakt moeten worden wil het centrum een relevante rol vervullen en niet verzanden in het grote aantal mogelijke doelgroepen en de breedte van onderwerpen. Wij verwachten dat de meeste stakeholders zich grotendeels in dit advies kunnen herkennen. Tegelijkertijd zal een aantal organisaties duidelijke verschillen aantreffen ten opzichte hun standpunten. Dit wil niet zeggen dat er niet naar die stakeholders geluisterd is, maar dat wij alles afwegende tot een andere prioriteitstelling zijn gekomen. Hieronder wordt een aantal van deze punten worden genoemd: 1. Er wordt geadviseerd om wel een Kennis- en informatiecentrum op te richten. Met name de werkgeversorganisaties hebben vraagtekens bij het nut van een dergelijk centrum voor bedrijven. De uitkomsten van het EIM onderzoek geven echter duidelijk aan dat bedrijven het nut van een dergelijk centrum wel zien en de meerderheid geeft dan ook aan te verwachten dat ze er gebruik van zullen gaan maken. 2. Het centrum zal zich voornamelijk richten op bedrijven. Hiermee vervult het centrum dus geen expliciete rol in de ondersteuning van NGOs en duurzame beleggers bij hun beoordeling van grote en in de meeste gevallen beursgenoteerde - bedrijven. Wij adviseren een sterk stimulerende en faciliterende functie van het centrum. Deze voorkeur is mede gebaseerd op de verwachting dat reputatiemechanisme zal functioneren en het krachtenveld rond grote internationale bedrijven zich in sterke mate autonoom ontwikkeld. Wanneer de bestaande ontwikkeling van toenemende transparantie tot stilstand komt liggen andere instrumenten meer voor de hand. 3. Het centrum krijgt in dit advies geen directe rol voor consumenten, bijvoorbeeld door het verschaffen van informatie over producten en productketens. Dergelijke informatie zou via het koopgedrag van consumenten wellicht kunnen leiden tot veranderingen bij bedrijven. Er wordt echter in toenemende mate getwijfeld aan dit mechanisme, enerzijds omdat prijs nog steeds het dominante criterium is voor aankoopbeslissingen en anderzijds dat consumenten de beoordelingsrol steeds meer lijken uit te besteden aan bedrijven (door te kopen bij bedrijven die zij vertrouwen). 4. Het Kennis- en informatiecentrum krijgt in dit advies niet alleen een informatie-verstrekkende en doorverwijzende rol, maar tevens een kennisontwikkelende en projectinitiërende functie. Met name de werkgeversorganisaties twijfelen sterk of het centrum een dergelijke verdergaande rol zou moeten hebben, omdat zij zien hierin een gevaar zien dat het door hen benadrukte proces van eigen initiatief meer verschuift naar het door hen niet voorgestane controlerende en voorschrijvende beleid. De redenen dat in dit advies toch een initiërende functie voor het centrum wordt voorzien is de behoefte van bedrijven aan kennisontwikkeling en samenwerking. Ook van belang is dat de algemeen als essentieel ervaren internationale dimensie van het MVO niet onderbelicht mag blijven, een gevaar dat bestaat wanneer het centrum voornamelijk volgend zou zijn op de agenda van kleine - en middelgrote bedrijven en overheden. Echter, deze samenwerkingen kunnen slechts dan tot stand komen wanneer bedrijven op basis van vrijwilligheid en welbegrepen eigenbelang in deze projecten participeren. 5. Er wordt een bestuur geadviseerd dat bestaat uit experts en niet uit vertegenwoordigers van overheden, sociale partners en maatschappelijke instellingen. Met name de diverse ministeries en de werkgeversorganisaties bepleiten een tri- of meer partite bestuur. Zoals reeds genoemd zien wij in die laatste vorm het gevaar dat de agenda en activiteiten van het centrum bepaald worden door de belangen van de diverse vertegenwoordigde partijen, daar waar het centrum zich vooral moet bezighouden met het voorzien in de behoefte van de doelgroepen.
34
Bijlage A1: Geïnterviewde organisaties en personen Overheden Ministerie van EZ Ministerie van EZ/NCP Ministerie van VROM Ministerie SZW Ministerie van Buitenlandse Zaken Ministerie van LNV Vereniging Nederlandse Gemeenten Sociale partners VNO-NCW
Mevrouw M. van Ginkel De heer R. van Vliet De heer R. Sikkel Mevrouw J. Balieu De heer H. Kuijjer Mevrouw H. van Dueren Mevrouw J. Baerwaldt De heer W. Anema De heer B. van Ojik Mevrouw I. van der Veen De heer H. De Vlaming
Sociaal Economische Raad
De heer A. Driessen De heer B. van der Loeff De heer W. van Mierlo De heer C. Driessen Mevrouw A. Kaag De heer H. Wijffels
Maatschappelijke organisaties/actoren op het gebied van MVO VBDO Stichting Natuur en Milieu Amnesty International Landelijke India Werkgroep Consumentenbond Stichting Samenleving & Bedrijf Stichting Maatschappij en Onderneming Social Venture Network Europe
De heer P. Sprengers De heer J. Henselmans Mevrouw M. van Ruiven De heer G. Oonk Mevrouw M. Peeters De heer M. Smulders Mevrouw S. Hogewind De heer A. Fischer
MKB Nederland FNV
35
Kennisinstellingen MVO Nyenrode universiteit
Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling Triple P Performance Center
De heer G. Keyzers Mevrouw G. Crijns De heer C. Vlek Mevrouw S. Smulders De heer K.de Groot De heer H. Geijzers De heer H. Nijhuis De heer E. Menten Mevrouw J. Cramer De heer M. van Marrewijk
Intermediaire organisaties Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie Kamer van Koophandel Utrecht
De heer S. Looijs De heer J. van Dijk
Adviesbureaus Good Company DHV Management Consulting
Mevrouw L. Warmerhoven De heer F. van der Molen
Universiteit van Groningen Syntens Senter Novem
36
Bijlage A2: Samenvatting visie stakeholders Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: bedrijfsleven (onderzoek EIM, juni/juli 2001) Visie op kenniscentrum Informatiebehoefte21
Producten en diensten Distributie Betrokkenheid partijen
Multinationale ondernemingen Ruime meerderheid positief over oprichting kc; 94 % verwacht hiervan gebruik te maken; Eenzelfde percentage heeft het afgelopen jaar informatie ingewonnen over MVO. Thema’s (belangrijkste hiaten) Activiteiten en MVO-prestatie concurrenten Regelingen 4 van de 6 in het onderzoek genoemde regelingen slechts in beperkte mate bekend Overheden en koepelorganisaties Bekend met MVO-informatie relevante spelers: Branche-organisaties (81%), VNO-NCW (81 %), EZ (75 %), SZW (69%), VROM (56%). Aanbieders MVO Bekend met kenniscentrum duurzaam ondernemen (69 %), Stichting Samenleving & Bedrijf (88%), NOVEM (88%). Minder respectievelijk nauwelijks bekend met NIDO (50%) en Nationaal Contact Punt (6%). Focus kc: aanbieden van informatie (94%), doorverwijzen (81%),samenwerkingen tot stand brengen (69%). In mindere mate: onderzoek & advies (50%) en training (50%). Via internet én kantorennetwerk (56%) Aansluiten bij bestaande organisatie (50%) Overheid 100%), werkgevers (94%), werknemers (81%) en maatschappelijke organisaties (75%)
MKB bedrijven Ruime meerderheid positief over oprichting kc; 63% verwacht hiervan gebruik te maken (met name grote en middelgrote bedrijven). Slechts 19% heeft het afgelopen jaar informatie ingewonnen over MVO. Thema’s Behoefte aan informatie over vrijwel alle MVO-thema’s (zie tabel x). Regelingen Bekendheid aanzienlijk lager dan bij multinationale ondernemingen. Relatief lage bekendheid met subsidie milieugerichte technologie (23%), MKB minderheden convenant (27%), convenant multicultureel personeelsbeleid (36%). Overheden en koepelorganisaties MKB bedrijven weten de weg op MVO-gebied naar KvKs (76%) en MKB Nederland (69%) goed te vinden. Branches scoren gemiddeld (48%). Lage respectievelijk gemiddelde bekendheid met MVO-beleid en –informatie provincie (27%) en gemeenten (46%); Bekendheid met Syntens is gering (19%). Aanbieders MVO Alleen NOVEM is bekend bij MKB bedrijven; Bekenheid met Stichting Samenleving & Bedrijf (28%), kenniscentrum duurzaam ondernemen (20%), NIDO (4%) en het Nationaal Contact Punt (3%) zeer laag. Nota bene: 32% van de MKB bedrijven (met name kleine en middelgrote ondernemingen) kent geen van de genoemde organiaties. Focus kc: aanbieden van informatie (84%), doorverwijzen (84%),samenwerkingen tot stand brengen (87%). In mindere mate: onderzoek & advies (61%) en training (56%). Via internet en kantorennetwerk (61%) Aansluiten bij bestaande organisatie (68%) Overheid (84%), werkgevers (85%), werknemers (80%) en maatschappelijke organisaties (59%)
21
Samenvatting van de belangrijkste hiaten en kennis en/of informatievoorziening. Over de overige in tabel genoemde items beschikken de ondernemingen over voldoende kennis of weten zij de weg naar een geschikte kennisleverancier te vinden.
37
Betaling voor dienstverlening kc
Ja (75%); voor specifieke diensten (75%), lidmaatschap (50%)
Ja (56%), voor specifieke diensten (78 %), lidmaatschap (50 %)
38
Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: rijksoverheid Visie op kenniscentrum
Doelgroepen
EZ Oprichting KC begin 2002
Multinationale ondernemingen ivm best practices; kennisontwikkeling op specifieke thema’s Focus: MKB Bedrijven
NCP KC dient aparte organisatie te worden naast NCP; wel zullen nauwe relaties worden onderhouden MVO is breder dan OESOrichtlijnen (= focus NCP) NCP is gehouden aan taakstelling als overeengekomen in OESO verband; beperkte ruimte voor wijzigingen Capaciteit NCP is te beperkt om tevens als KC te fungeren.
Multinationals: best practices; maak onderscheid tussen corporate niveau en werkmaatschappijen De verwachting is dat bij het MKB veel vragen op MVOgebied leven
VROM KC is relatief kleine organisatie die de komende 3 jaar een impuls kan geven aan het verspreiden van kennis op MVOgebied.
SZW KC werkt voor veelheid van doelgroepen en biedt variatie van producten en diensten aan. De nadruk ligt hierbij op de internationale dimensie van MVO.
Kennisontwikkeling en opgedane ervaring vorm input voor beleidsontwikkeling
De KC organisatie groeit in 5 jaar van een staf van 4-5 ongeveer 10 personen.
Na 2-3 jaar uitgebreide evaluatie behaalde resultaten; analyse vraag- en aanbod/toegevoegde waarde KC (opties: 1. Stopzetten; 2. continuëren; 3. Verzelfstandigen. Verduidelijken relatie met NCP Bedrijven22 Regionale overheden23 Professionele dienstverleners (onderzoeks- en adviesbureaus, AAaccountants, etc). Maatschappelijke organisaties: welke info-behoefte, wel veel kennis aanwezig. Overheid: afstemming beleid (nb: interdepartementale werkgroep)
De sociale dimensie van MVO omvat een veelheid van beleidsthema’s van SZW, de prioritaire onderwerpen en precieze relatie dient nog te worden vastgesteld.
Burgers Bedrijven Werknemers VNG, gemeenten, provincies, rijksoverheid, semi-collectieve instellingen Onderzoeksinstellingen en adviesbureaus ‘iedereen die wat wil weten op het gebied van MVO’
22
leren van koplopers, verbreden MVO naar middengroep; kc volgt fasering MVO beleid (analoog aan implementatie milieubeleid); dit betekent dat het aanbod wordt afgestemd op het tempo van implementatie door het bedrijfsleven. 23 onder meer via BMPs (worden strategischer van aard door integratie van ketenmanagement en duurzaam ondernemen en dekken zo’n 7000 bedrijven in 10 bedrijfstakken) 39
Producten en diensten
Informatie aanbieden Doorverwijzen Samenwerkingen tot stand brengen Onderzoek & advies: nee Training: nee
Zie ‘kolom EZ’; Benadrukt wordt dat het KC geen monitoring funktie kan en mag krijgen
Distributie
Voorkeur voor aansluiten bij bestaande organisatie
Zie ‘kolom EZ’; ‘de ideale Fysiek en virtueel organisatie hiervoor bestaat niet’ Aansluiting bij nader te bepalen bestaande organisatie.
Financiering
KC zou termijn zelfstandig moeten functioneren; mogelijke bronnen van inkomsten dienen hiertoe te worden geïdentificeerd. Financiering: Primair EZ, op termijn bijdrage van andere departementen mogelijk Bestuur: Overheid, werkgevers, werknemers en maatschappelijke organisaties Staf: ongeveer 5 personen (1 directeur, 3 adviseurs en 1 ondersteunende funktie)
Niet expliciet aan de orde gekomen.
Zie ‘kolom EZ’
Zie ‘kolom EZ’
Zie ‘kolom EZ’
Bestuur & Organisatie
Informatie aanbieden Doorverwijzen Samenwerking tot stand brengen Congressen: beperkt, komen in de markt tot stand; wel: seminars op specifieke thema’s. Training: nee Onderzoek uitvoeren: nee; wel: formuleren onderzoeksvragen/uitzetten onderzoek
Informatie aanbieden/voorlichting Overlegstructuur/platform bieden Doorverwijzen naar specialisten Onderzoek uitvoeren/projecten initiëren en begeleiden (mits dit niet interfereert met de markt): beleidvoorbereidend Monitoring: beleidevaluerend Benchmarking van MVO initiatieven en best practices Trainingen en cursussen Organisatie congressen Fysiek en virtueel kc Geen expliciete mening over aansluiting bij bestaande organisaties; relatief onbekend met aanbieders MVO-informatie Financiering: Zie ‘kolom EZ’
Bestuur: zie ‘kolom EZ’ Nadruk op neutrale en onafhankelijke positie, dit komt ook tot uiting in de vestiging van het KC (niet binnen een van de Ministeries) Organisatie: op termijn staf met ongeveer 10 personen.
40
Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: rijksoverheid24 Visie op kenniscentrum
Buitenlandse Zaken Centraal punt voor MVO kennis- en informatie lijkt nuttig.
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Positief over de oprichting van een kennis- en informatiecentrum MVO
Buza kijkt mbt MVO vooral naar activiteiten Nederlandse bedrijven in ontwikkelingslanden; Qua thema’s heeft Buza niet alleen aandacht voor milieu en sociale (lees: arbeidomgeving-gerelateerde) issues maar vooral voor belastingbetaling, corruptie, transferbetalingen , eerlijke concurrentie etc. Doelgroepen
Producten en diensten
Distributie
Multinationals kunnen dienen als best practices (bijdrage aan sociale omgeving op het gebied van zorg, onderwijs, aidspreventie); specifieke thema: eisen aan (lokale) leveranciers Verwachting: grotere vraag bij MKB KC dient niet exclusief op MKB bedrijven te focussen. Informatie aanbieden Doorverwijzen (ook naar Buza ivm mensenrechtenkwesties) Inventariseren best practices Denktank/discussieplatform Geen specifieke voorkeur voor virtueel of fysiek Buza kan infrastructuur voor verspreiding MVO-informatie bieden via ambassades
Primair: bedrijfsleven; Aanbod van producten en diensten dient te worden bepaald vanuit de vraagkant LNV (Industrie en Handel) kijkt vooral naar de landbouw/agro-bedrijfsleven keten KC kan rol spelen bij coördinatie tussen departementen. KC dient maatwerk te leveren op basis van analyse behoeften bedrijfsleven. Naast kennis verzamelen en verspreiden ook platform voor het uitwisselen van ervaringen. Niet expliciet aan de orde gekomen
24
Om planningtechnische redenen was het niet mogelijk geweest om VWS, V&W en BZK (wel: Gerard Schouw, directeur Kenniscentrum Grote Steden) te interviewen; Deze departementen zijn vertegenwoordigd in de interdepartementale werkgroep MVO en kunnen onder meer via die weg hun standpunten inbrengen; LNV en Buza zijn bezig met een Plan van Aanpak voor MVO en hadden tijdens de looptijd van dit onderzoek nog geen afgerond standpunt geformuleerd met betrekking tot het kennis- en informatiecenturm. Bovenstaande samenvatting dient vanuit dit perspectief te worden bezien. 41
Financiering
Bestuur & Organisatie
KC zou termijn zelfstandig moeten functioneren; mogelijke bronnen van inkomsten dienen hiertoe te worden geïdentificeerd. Financiering: Primair EZ, op termijn bijdrage van andere departementen mogelijk Bestuur: Overheid, werkgevers, werknemers en maatschappelijke organisaties Staf: ongeveer 5 personen (1 directeur, 3 adviseurs en 1 ondersteunende funktie)
Idem
Idem
42
Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: regionale en sectorale spelers Visie op MVO/kenniscentrum
Lokale overheden Lokale overheden hebben beperkte interesse in MVO (weinig kennis, capaciteit en financiële middelen; weinig vraag van ondernemingen)
KvK MVO beleid: nadruk op eigen invulling van bedrijven en vrijwilligheid met betrekking (OESO-richtlijnen, rapportage etc) KvK Utrecht heeft ambitie op echter onder bovengenoemde voorwaarde. De MVO-toets wordt als te dwingend ervaren. MVO-gebied,
Inhoudelijk gaat het met name om een initiatief op het gebied van gedragscodes. Tevens wordt overwogen om milieuen sociale aspecten te integreren in het kernpakket van de KvK25. Doelgroepen
Verwachting: behoefte aan MVOinformatie bij lokale overheden.
Naar verwachting hebben MKB bedrijven behoefte aan duidelijkheid over de definitie en interpretatie van het begrip MVO, inzicht in de voordelen van MVO beleid en reductie van complexiteit (bijvoorbeeld heldere vertaling van de OESO richtlijnen)
VNCI Positief over oprichting KC MVO/duurzaam ondernemen wordt gezien als volgende stap op veiligheid, gezondheid en milieubeleid (intern en in de keten); Daarom noodzakelijk om aan te sluiten bij bestaand beleid en aanpak (bv. integratie ketenmanagement en duurzaam ondernemen in BMP326) VNCI is in principe bereid om inhoudelijke kennis en ervaringen en haar netwerk in te brengen (bijvoorbeeld op het gebied van Product Stewardship/ ketenmanagement27) MVO issues zijn vaak sterk branchespecifiek; VNCI biedt de mogelijkheid om generieke MVO-aanpak te vertalen naar Nederlandse chemische industrie Behoefte branche: meer informatie over sociale dimensie van MVO en interrelatie tussen people, planet en profit (met name kosten en baten) VNCI kijkt primair naar mogelijkheden voor de eigen leden. Verwachting is dat grotere bedrijven minder behoefte hebben aan MVO-informatie dan MKB-bedrijven binnen Nederlandse chemische industrie.
25
De KvK biedt specifieke ondersteuning aan bedrijven in alle fasen van het ondernemen: de start, de groei, internationalisatie en beëindiging. BMP3: Derde generatie bedrijfsmilieuplannen, onderdeel van het doelgroepenbeleid. De VNCI komt in september met een handreiking voor BMP3. 27 Dit gebeurt al in de context van Stichting DuVo (duurzame voedingsmiddelenketen), presentaties aan andere branches binnen en buiten Nederland. 26
43
Producten en diensten
Informatie aanbieden Doorverwijzen
Niet expliciet aan de orde gekomen.
KC dient nieuwe, specifieke, kennis op te ontwikkelen (initiëren onderzoek), door te verwijzen naar specialisten, overzicht te creëren op MVODe KvK Utrecht is bezig met gebied en bij te dragen aan een betere het ontwikkelen van een CDrom. Dit wordt een hulpmiddel match van vraag en aanbod van informatie voor het efficiënt opstellen van op dit terrein. een bedrijfsspecifieke KC heeft platformfunktie: inzicht geven in gedragscode voor MKB ontwikkelingsrichting MVO/duurzaam bedrijven. ondernemen; input voor beleid VNCI en andere brancheverenigingen. MVO-gebied
KC kan inzicht geven in mate van implementatie van MVO-beleid binnen specifieke branches. Creëren van verbindingen tussen partijen (in de keten; bedrijven, overheden, maatschappelijke organisaties) en tot stand brengen van samenwerkingen.
Distributie
VNG kan rol spelen door middel van organisatie van voorlichtingsbijeenkomst.
Bestuur & Organisatie
Niet aan de orde gekomen.
Trainingen en cursussen: overlaten aan de markt. KvKs kunnen een belangrijke Voorkeur voor aansluiting bij bestaande rol spelen bij de distributie van organisatie. MVO-informatie. VNCI kan bijdrage leveren aan praktische Opschaling: KvK zijn sterk vertaling van generieke kennis (KC) naar autonoom en regionaal chemische industrie en kan deze kennis en geörienteerd; formele informatie effectief verspreiden,. besluitvorming tot integratie van MVO in KvK pakket in algemene ledenvergadering van Vereniging van KvKs. Zie ‘kolom EZ’
Overheid, werkgevers, werknemers Maatschappelijke organisaties: kan belemmerend zijn voor openheid waarmee dilemma’s op MVO-gebied worden besproken.
44
Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: sociale partners Visie op kenniscentrum
Doelgroepen Producten en diensten
Werkgevers VNO-NCW MKB Nederland Vraagtekens bij toegevoegde waarde Scepsis over toegevoegde waarde KC. KC Verwachting: ondernemers gaan VNO-NCW zelf actief op MVO-gebied hiervan geen gebruik maken (vragen (inclusief verspreiden van bestaande worden gesteld aan MKB Nederland kennis) en/of brancheverenigingen) Naar verwachting grootste Als KC er moet komen, focus op informatiebehoefte bij MKB MKB bedrijven bedrijven Beperkte rol: met name Alleen doorverwijzen naar doorverwijzen naar specialisten specialisten
Distributie
Niet expliciet aan de orde gekomen
Bestuur
Overheid (EZ), werkgevers, werknemers, maatschappelijke organisaties.
Betaling voor dienstverlening kc
Niet expliciet aan de orde gekomen.
28
Gebruik maken van infrastructuur MKB Nederland en brancheorganisaties. Als KC er moet komen, dan overheid, werkgevers, werknemersmaatschappelijke organisaties. Verwachting: ondernemers willen voor diensten KC niet betalen.
Werknemers28 FNV Positief over oprichting KC.
MKB bedrijven; internationale dimensie MVO belangrijk: sociale aspecten internationale productketens Informatie aanbieden Doorverwijzen Samenwerkingsverbanden opzetten Mede via intermediaire organisaties (branches, KvKs) Onafhankelijk, organisatie van beperkte omvang, niet noodzakelijkerwijs vertegenwoordiging alle partijen. Afhankelijk van kwaliteit dienstverlening.
Het was om planningstechnische redenen niet mogelijk om de CNV, die ook actief is op het gebied van MVO, te spreken.
45
Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: NGO’s Amnesty29 Pleidooi voor onafhankelijk kennisen promotiecentrum dat zicht bezig houdt met de internationale context waarin Nederlandse bedrijven opereren.
Stichting Natuur en Milieu KC en NCP 1 instituut, tenzij duidelijke verschillen in activiteiten SNM verwacht hoog ambitieniveau
Doelgroepen
Bedrijven (grote bedrijven met internationale ketens) Maatschappelijke organisaties Kennisinstituten
Multinationale ondernemingen en MKB bedrijven; wel aandacht voor verschillen qua type vraagstukken en benadering.
Producten en diensten
Voorlichting (‘aan alle betrokken partijen’, onder andere via website)
Informatie aanbieden Doorverwijzen Kennisontwikkeling/onderzoek Definitie en scope MVO Ontwikkeling van standaard voor
Visie op kenniscentrum
Onderzoek: uitvoeren/bevorderen beleidsgericht onderzoek naar internationale ontwikkeling MVO. Ondernemen van proefprojecten: onderzoek naar specifieke sectoren, nadruk op vergroten informatie over productketens en verificatie
Toetsing op implementatie MVObeleid aan te ontwikkelen standaard, gefaseerd in te voeren
Consumentenbond Oprichting KC van belang; niet alleen stimuleren ontwikkeling MVO ; tevens bijdragen aan beschikbaarheid van betrouwbare informatie over de milieu- en sociale aspecten van internationale productketens en maatschappelijk debat MVO/vergroten Consumenten (‘hebben momenteel onvoldoende informatie over MVO-aspecten producten’) Product- en bedrijfsschappen Branches NGO’s Overheden Informatie aanbieden (nadruk op productinformatie) Doorverwijzen naar specialisten Training Kennisontwikkeling/initiëren onderzoek/beleidsvoorbereiding (ontwikkeling van milieu- en sociale standaarden met betrekking tot producten en productketens, rol NMA met betrekking fair trade)
Primair via brancheverenigingen
Niet aan de orde gekomen.
MVO
Ondersteuning bieden aan ontwikkeling van onafhankelijk gecontroleerde gedragscodes, keurmerken Distributie
29
Website Kennis verspreid via samenwerkingsverbanden (zie doelgroepen)
En andere maatschappelijke organisaties waaronder de Landelijke India Werkgroep
47
Bestuur en organisatie
Bestuur: erkende experts op het gebied van ‘MVO internationaal’
Betaling voor dienstverlening kc
Niet ter sprake gekomen
Nadruk op onafhankelijkheid KC; nog geen voorkeur voor bestuur met experts of tripartite (voorwaarde voor laatste vorm is voldoende overeenstemming over strategie KC) Zie model SCCM: tripartite organisatie waarin SNM participeert. Niet ter sprake gekomen.
Bestuur: Onafhankelijke experts Rapportage aan 2e kamer Voorziet relatief grote organisatie
Niet ter sprake gekomen
48
Informatiebehoefte en visie op kenniscentrum MVO: NGO’s
Visie op kenniscentrum
Doelgroepen
VBDO
SVN30
Stichting Samenleving & Bedrijf
KC dient effectief gebruik te maken van bestaande kennis en expertise bestaande organisaties
Positief over oprichting; voorziet belangrijke rol voor verdere ontwikkeling van MVO.
KC welkome aanvulling op bestaande initiatieven. Bereidheid om samen te werken met KC.
KC kan kennis-verzamelingsfunktie van bestaande MVO-aanbieders die dit niet als kernactiviteit hebben overnemen en deze rol verder professionaliseren en ontwikkelen (KC kan bijvoorbeeld gebruik maken van de VBDO databank op het gebied van rapportage)
Bepaal toegevoegde waarde KC op basis van inschatting vraag naar MVOinformatie; pleidooi voor gebruikmaken reeds bestaande kennis bij MVO-specialisten.
VBDO is geïnteresseerd in actieve relatie met KC; kan bijdragen aan vergroten betrokkenheid (en invloed) pensioenfondsen en andere institutionele beleggers. VBDO zou klant van KC kunnen zijn; Focus: MKB bedrijven en lokale Focus VBDO: multinationals overheden.
Producten en diensten
Samenvatting essentialia van beschikbare best practices (rapportage, gedragscodes, etc) Doorverwijzen naar specialisten of specifieke websites.
Informatie Doorverwijzen Samenwerkingen tot stand brengen Onderzoek: overzicht lopende projecten
Distributie
Niet expliciet aan de orde gekomen
KC moet integraal onderdeel van bestaande organisatie; KC heeft wel onafhankelijke positie/eigen beleid SVN bereid om kennis en expertise te leveren.
30
Bedrijven (focus: MKB) Lagere overheden Koepelorganisaties NGO’s Informatie aanbieden Doorverwijzen Onderzoek: inschatting toekomstige ontwikkeling op MVO-gebied. Kennisontwikkeling/input voor beleid Niet expliciet aan de orde gekomen.
Stichting Maatschappij en Onderneming Positief op oprichting KC SMO is geïnteresseerd om relaties met het KC te gaan onderhouden en bereid om expertise op dit terrein (variërend van implementatie MVO in regio’s tot management van milieu- en sociale aspecten van internationale productketens) in te brengen.
Multinationals: nuttig voor best practices Focus op MKB bedrijven Informatie aanbieden Doorverwijzen naar specialisten Onderzoek uitzetten bij MVOspecialisten
Aansluiten bij bestaande organisatie.
SVN kan als organisatie geen formeel standpunt innemen namens haar leden. Bovenstaande visie op het kenniscentrum is gebaseerd op gesprekken met twee bestuursleden.
49
Bestuur en organisatie Betaling voor dienstverlening kc
Kleine organisatie (kosten beperkt houden)
Bestuur: EZ, werkgevers, MVOspecialisten Ja, bepaalde activiteiten kunnen wellicht op termijn commercieel worden vormgegeven.
Bestuur: experts
Niet expliciet aan de orde gekomen
Niet aan de orde gekomen.
Niet expliciet aan de orde gekomen.
50
Bijlage B1: Overzicht van de onderzochte aanbieders MVO informatie AccountAbility Alternatieve Konsumentenbond Amnesty International Bureau Milieu en Ruimtelijke Ordening Business for Social Responsibility Business Impact Business in the Community/Environment Canadian Centre for Busines in the Community Center for a sustainable economy Centre for Innovation in Corporate Responsibility Centre for Tomorrow's Company Coalition of Environmentally Responsible Economies Conference Board of Canada Consumentenbond Corporate Citizenship Company Corporate Governance Corporate register Corporate Social Responsibility Europe Corporate Social Responsibility Forum Corporation for Enterprise Development CorpWatch Council for Ethics in Economics Council on Economic Priorities Diversity/Responsibility inc Ecosustainable Hub Environmental Defense Environmental Yellow Pages Environmental-expert.com Ethical Trade Initiative Euro Busines Network Euro Info Centre European Business Ethics Network European Business Institute for Business Ethics (Nyenrode)
European Partners for the Environment Forum for the future Friends of the Earth Global Compact Global Reporting Initiative Global Risk Management Services GoodCompany Greenpeace International Innovatie Relay Center Innovest Strategic Value Advisors Institute for sustainable futures Interfaith Center on Corporate Responsibility International Chamber of Commerce International Corporate Environmental Reporting Site International Institute for sustainable development International Labor Organization Investor Responsibility Research Center Investors in People Kamer van Koophandel Kenniscentrum duurzaam ondernemen Kenniscentrum Grote Steden Maak kennis met Maatschappelijk Ondernemen Milieumagazine Milieuwinst Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling National Contact Punt Nationale commissie voor internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling Natural Resources Defence Council Nederland Kennisland Nederlandse onderneming voor Energie en Milieu Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk NOV 'Maatschap in betrokkenheid' Netwerk Bedrijfsethiek Nederland
51
New Economic Foundation Ondernemers Doen Meer Opportunity in Bedrijf Organisation for Economic Cooperation and Development Overlegplatform Stedelijke vernieuwing PlanetArk.com Programma Uitzending Managers Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Samenleving en bedrijf Schoner Produceren Senter Social Accountability International Social Venture Network Europe Society and Business State of the World Forum Stichting Coördinatie Certificatie Milieuzorgsystemen Stichting de Wijk is van ons allemaal Stichting KDI, Stichting voor Kennisontwikkeling, Documentatie en Informatie Stichting Maatschappelijk Ondernemen, MKB-Nederland Stichting Maatschappij en Onderneming Stichting Natuur en Milieu Stichting Projecten Samen Werken Stichting van de Arbeid Sustainability Institute
Sustainability ltd. Sustainability Network Sustainable Busines InvestorEurope Sustainable Communities Network Sustainable Web Ring Sustainablebusiness.com Syntens The Concord Consortium The Conference Board The Copenhagen Centre The National Centre for Business & Sustainability The UK Centre for Economic and Environmental Development TNO-STB Tomorrow Magazine Transparency International Triple P Performance Centre Triple Value Strategy Consulting Vereniging Milieudefensie Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling Verening van Milieukundigen VNO-NCW Working Values World Business Academy World Business Council for Sustainable Development World Resources Institute World Watch Institute Worldaware
52
Bijlage B2: Belangrijkste kenmerken van aanbieders MVO informatie In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kenmerken de onderzochte aanbieders van MVO diensten en informatie en de onderwerpen die zij beschouwen. In het onderzoek zijn 115 organisaties onderzocht. Daar waar niet alle kenmerken achterhaald konden worden, hebben de percentages in de hierna volgende schema’s alleen betrekking op de groep waarvan de desbetreffende informatie bekend is.
Schema B.1
Percentage van aanbieders
Belangrijkste kenmerken van onderzochte aanbieders
Thema’s
80%
Diensten
Percentage 80% van aanbieders 60%
60%
40%
40%
20%
20%
0% 0%
Informatie milieu en sociaal
Percentage van aanbieders
80%
alleen milieu
alleen sociaal
Financiële structuur
60%
doorverwijzing
nieuwsbrief
consulting
training
subsidies
advertisements
Inkomsten
Percentage 80% van aanbieders 60% 40%
40%
20%
20%
0%
0%
membership
non-profit
for-profit
payed services
sponsors
53
Schema B.2
Onderwerpen in aandachtsgebied van de onderzochte informatieaanbieders
Percentage 60% van aanbieders 50%
40%
30%
20%
10%
0% MensenArbeidsProducten KapitaalProcessen Rapportage Afzetmarkt markt Business rechten Governance markt Community Gedragscase codes
54