ONDERWIJSRAAD 's-GRAVENHAGE,
2k december
1980.
Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage
O.R. 1 / 5 9 2 WO
TeL 0 7 0
Bericht op het schrijven van
28 augustus 1980, HW/OS 365.899-II; ingekomen op 2 september I98O.
"63
79 55
AAN
Betreffende:
Verzoek Vrije Universiteit Amsterdam tot instelling van een studierichting medisch-biologische wetenschappen ex artikel 20 W.w.o.
de minister van onderwijs en vetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-Gravenhage.
M/AK
In antwoord op het aan de kant vermelde schrijven bericht de Eerste Afdeling van de Onderwijsraad u - na ontvangst op 15 december jl. van het advies van de Academische Raad met de commentaren van de universiteiten en hogescholen in Nederland en de commentaren van de betrokken secties van genoemde Raad - als volgt ter zake van het verzoek van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam tot instelling van een studierichting medisch-biologische wetenschappen in de nog op te richten Interfaculteit der Mediich-Biologische Wetenschappen. Uit de stukken blijkt, dat aan de genoemde universiteit te Amsterdam, reeds binnen de subfaculteit der biologie, een medisch-biologische opleiding bestaat geënt op artikel 5Û, 1 2, juncto artikel 54, lid 1, sub 35 en artikel 55, lid 2, van het Academisch statuut, de zgn. B5-opleiding. De Afdeling begrijpt dat het de bedoeling is deze opleiding om te vormen tot een zelfstandige studierichting. Zij ziet echter geen noemenswaardige wijziging ten opzichte van de opzet en inhoud van het bestaande curriculum. Immers het studieprogramma blijft toch duidelijk uitgaan van een "biologische onderbouw" en heeft ook in zijn geheel een sterk biologisch karakter. Voorts is er kennelijk voor deze (om)vorming niet of nauwelijks behoefte aan uitbreiding van onderwijs en onderzoek, gelet op de suggestie in de Nota instelling op blz. 12, dat de extra lasten minimaal zullen zijn. Naar de mening van de Afdeling iB er dehhalve geen sprake van een studierichting die een duidelijk alternatief biedt voor de bestaande opleiding. Het is naar het oordeel van de Afdeling dan ook de vraag of men mag spreken van een (nieuwe) experimentele studierichting. Verder blijkt dat de inhoud van de voorgestelde studierichting niet zo nieuw of uniek c.q. experimenteel is, gezien het feit dat - zoals ook het advies van de Academische Raad vaststelt - reeds aan enkele andere universiteiten door de subfaculteiten biologie in samenwerking met de (sub)faculteiten geneeskunde en diergeneeskunde een programmatisch vergelijkbare en gelijkwaardige opleiding wordt verzorgd.
Men gelieve bij het antwoord dagtekening en nummer van dit schrijven te vermelden
À 1/592 WO
m
-2-
De vraag naar de behoefte aan de voorgestelde studierichting is daarom naar het oordeel van de Afdeling een zaak die niet alleen de aanvrager regardeert, maar evenzeer de bedoelde universiteiten. Voor een dergelijke duidelijk meer algemene problematiek is dan wellicht een meer algemene oplossing beter op haar plaats, met name door een desbetreffende wijziging van het academisch statuut. Uit de stukken blijkt overigens dat ook aanvrager (zie brief d.d. 23 januari I98O van het College van Bestuur V.U. aan de universiteitsraad) aanvankelijk aan deze oplossing heeft gedacht. De Afdeling heeft de indruk dat er nog een onvoldoend duidelijk beeld bestaat van de specifieke taak en werkzaamheden van de medisch-biologisch afgestudeerde c.q. onderzoeker. Uit het gestelde op blz. h van de Nota instelling komt naar voren dat eerder door het Voorlopig College voor Medisch-Biologisch Wetenschappelijke Onderzoekers is gedacht aan een post-doctorale opleiding voor medisch-biologische onderzoekers voor afgestudeerden in de geneeskunde, diergeneeskunde, biologie, farmacie of scheikunde. Dit doet twijfel rijzen of de hier gekozen weg van een afzonderlijke studierichting nu wel aanbeveling verdient. Ook is er bijvoorbeeld de mogelijkheid van een differentiatie binnen de medische faculteit. Naar het oordeel van de Afdeling is er te meer behoefte aan duidelijkheid vooraf ten aanzien van het beroepsbeeld van een medisch bioloog, omdat van het adjectief "medisch" een therapeutische suggestie uit kan gaan. In ieder geval lijkt een goede afbakening van taken en bevoegdheden van enerzijds artsen en anderzijds medisch biologen gewenst. Verzoeker kiest voor een interfacultaire studierichting. Dit zou in feite betekenen oprichting van een nieuwe centrale interfaculteit tussen de faculteit geneeskunde en die der wiskunde en natuurwetenschappen. Daartoe is echter krachtens artikel 17, lid 3, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs eveneens wijziging van het academisch statuut vereist. Bovendien is deze keuze moeilijk te rijmen met de tendens om de interfaculteiten te doen vervallen (zie Voorontwerp van Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs I98I). Overigens komen naar het oordeel van de Afdeling de opzet en de organisatie van de interfacultaire studierichting in het voorstel niet duidelijk uit de verf. De componenten van de biologische en medische opleiding welke daadwerkelijk relevant zijn voor het werkterrein van de afgestudeerde medisch bioloog zouden duidelijker moeten worden aangegeven. Een onderscheid tussen hoofd en bijvakken wordt niet gemaakt en ook hun onderlinge relatie wordt niet nader aangeduid. Voorts zijn er nog de bedfenkingen tegen het voorgestelde studieprogramma, geuit in de adviezen van de instellingen en van de Academische Raad.
4 OR 1/592 WO
-3-
De Afdeling onderschrijft met name het bezwaar tegen de reeds aangegeven overwaardering van de biologische kant ten detrimente vooral van de scheikundige en medische onderdelen. Zij acht in het bijzonder de 1*00 à 500 uren te besteden aan plantenkennis weinig relevant voor deze studierichting. Verdient overigens gelet op de aard van het wetenschapsgebied de ethiek geen bijsondere aandacht? Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie, dat - bij all« waardering voor het initiatief van de aanvrager om tot een oplossing van bestaande en toekomstige problemen met betrekking tot de medisch-biologische opleiding te geraken inwilliging van het onderhavige verzoek niet de aangewezen weg daartoe is. De Afdeling acht nader overleg gewenst, zo mogelijk met alle betrokkenen, om tot een meer bevredigende voorziening te Komen. De Afdeling geeft u in overweging verzoeker dienovereenkomstig te berichten.
Namens de Afdeling voornoemd,
l (ar. CA.P.C. van Asseldonk, tweede secretaris).
ÓNDE^.'V.:'
•
r/ £^ SrJ
NOTA INSTELLING VAN EEN EXPERIMENTELE STUDIERICHTING MEDISCH-BIOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
Vrije Universiteit Amsterdam mei 1980
INHOUD
PAG,
I
Inleiding
1
II
Bestaande (voor)opleidingen tot medischbiologisch onderzoeker in Nederland
2
III
Nieuwe plannen voor inrichting van opleidingen tot medisch-biologisch onderzoeker
4
IV
Maatschappelijke behoefte aan medischbiologisch onderzoekers
5
V
Belangstelling van studenten
6
VI
Motivering van de gekozen opzet van de opleiding- tot modisch-biologisch onderzoeker aan de Vrije Universiteit
7
VII
Budgettaire gevolgen
12
VIII
Beschrijving studieprogramma
13
IX
Ingangsdatum
14
X
Evaluatie
15
BIJLAGEN A
Gemeenschappelijk basisprogramma voor biologiestudenten-Fase I
B
Onderwijs in de steunvakken-Fase II, eerste gedeelte
C
Voorlichtingsbrochure Fase II (tweede gedeelte)
D
Doctoraalprogramma voor de medisch-biologisch onderzoekers-Fase III
E
Studiebelasting in uren voor de verschillende studieonderdelen
1
I
»
INLEIDING Al gedurende een tiental jaren v/orden aan de Vrije Universiteit pogingen ondernomen te komen tot een goede opleiding van medisch-biologisch onderzoekers. Na enkele jaren van voorbereiding werd in 1971 de eerste stap gezet door binnen de Subfaculteit der Biologie de afstudeerrichting B5' tot medisch-biologisch onderzoeker in te voeren. Dit programma staat alleen open voor studenten van de studierichting biologie. Mogelijkheden voor de opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker voor studenten uit de Subfaculteit der Scheikunde (hoofdrichtingen biochemie en farmacochemie) en uit de Faculteit der Geneeskunde zijn echter ook zeer gewenst. Hiertoe heeft nu de Universiteitsraad van de Vrije Universiteit op 12 februari 19Û0 een experimentele studierichting medisch-biologische wetenschappen ingesteld in de Interfaculteit der Medisch-Biologische Wetenschappen in oprichting. Het is de bedoeling dat in deze interfaculteit vanuit de Subfaculteiten der Biologie en der Scheikunde en de Faculteit der Geneeskunde een aantal afstudeerrichtingen tot ontwikkeling wordt gebracht binnen een studierichting medisch-biologische wetenschappen. Als eerste afstudeerrichting geldt het bestaande B5'-programma. In deze nota wordt uitvoerig ingegaan op de bestaande (vooropleidingen tot medisch-biologisch onderzoeker in Nederland en op plannen om hierin verbetering te brengen (hoofdstukken II en lil),, op de maatschappelijke behoefte en de belangstelling van studenten (hoofdstukken IV en V) en op de motivering van de gekozen opzet aan de Vrije Universiteit en de budgettaire gevolgen (hoofdstukken VI en Vil). Verder wordt, grotendeels aan de hand van bijlagen, het studieprogramma beschreven (hoofdstuk VIIl), Tot slot wordt ingegaan op de ingangsdatum (hoofdstuk IX) en de wijze waarop de experimentele studierichting zou kunnen worden geëvalueerd (hoofdstuk x ) .
2 BESTAANDE (VOOR)OPLEIDINGEN- TOT MEDISCH-BIOLOGISCH ONDERZOEKER IN NEDERLAND De mogelijkheden voor opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker in Nederland zijn erg beperkt. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de starre indeling van de universiteit in faculteiten en subfaculteiten. Drie mogelijkheden kunnen worden genoemd. Twee hiervan, a en b, leveren wel afgestudeerden op die een werkkring kunnen vinden in de medisch-biologische sector maar van een gerichte opleiding ia daarbij nauwelijks sprake. &
In het verleden was het reeds mogelijk bij een studie in de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen een bijvak uit de Faculteit der Geneeskunde te kiezen. Deze mogelijkheid bestaat voor studenten die zich voorbereiden op een doctoraalexamen in de biologie, de scheikunde of de natuurkunde. De meeste thans in functie zijnde medisch-biologisch onderzoekers hebben deze weg gevolgd. Het nadeel hiervan is dat de kennis in bepaalde, voor de wetenschapsbeoefening essentiële, delen sterk onvoldoende is. Hierdoor wordt het doelmatig functioneren in het onderzoek zeer belemmerd. Dat geldt ook voor de ontwikkeling van het onderhavige wetenschapsgebied in het land. Ook thans nog vinden vele afgestudeerden hun v/eg naar het medisch-biologisch onderzoek op deze wijze. Door nascholing en zelfstudie moeten de lacunes in kennis worden weggewerkt. De practijk leert dat dit slechts ten dele gebeurt en dan nog alleen voor de meest essentiële lacunes. b Hiernaast bestaat de mogelijkheid medisch-biologisch onderzoeker te worden door na de opleiding in de Faculteit der Geneeskunde tot basis arts een specialisatie in één van de richtingenvan het. medisch-biologisch onderzoek te kiezen. Het nadeel hiervan is dat bij deze medisch-biologisch onderzoekers een aanzienlijke lacune bestaat in natuurwetenschappelijke kennis. Ten aanzien van het wegwerken van deze lacunes geldt hetzelfde als hiervoor werd opgemerkt onder a. Een andere manier om via de Faculteit der Geneeskunde medisch-biologisch onderzoeker te worden betreft de opleiding via de vrije studierichting. Dit is een betere mogelijkheid dan de eerst genoemde. De practijk leert evenwel dat slechts uiterst weinig studenten hiervan gebruik maken. c_ In 1971 werd binnen de Subfaculteit der Biologie van de Vrije Universiteit de zogenaamde B5'-opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker ingevoerd. Het candidaatsexamen B5' omvat biologie en geneeskunde als hoofdrichtingen en scheikunde en natuurkunde als bijvakken. Later werd een soortgelijk studieprogramma ook ingevoerd bij de Subfaculteiten der Biologie aan de Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit te Utrecht, Dit studieprogramma biedt de student in het voorcandidaatsprogramma een brede kennismaking met de medisch-biologische wetenschappen. Op dit punt betekent het programma een wezenlijk
^
3 voordeel in vergelijking met de hiervoor beschreven mogelijkheden. Een belangrijk nadoel is echter dat alleen studenten in de biologie deze opleiding kunnen volgen (zie ook hoofdstukken III en VI). Buiten Nederland is de situatie ten aanzien van de opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker evenmin bevredigend. Ook daar wox-den de lacunes in kennis onderkend. Momenteel worden door de World Health Organization de opleidingen geïnventariseerd.
4 II
NIEUWE PLANNEN VOOR INRICHTING VAN OPLEIDINGEN TOT MEDISCHBIOLOGISCH ONDERZOEKER Een aantal plannen ter verbetering van de opleiding tot medischbiologisch onderzoeker is in ontwikkeling. Deze nota handelt over de instelling, op basis van het bestaande onderwijsprogramma van de B5»-afstudeerrichting, aan de Vrije Universiteit van een experimentele studierichting medischbiologische wetenschappen in de Interfaculteit der MedischBiologische Wetenschappen in oprichting. Hiermede kunnen de nadelen die zijn verbonden aan de huidige situatie - B5'-afstudeerrichting als medisch-biologische opleiding binnen de Subfaculteit der Biologie - worden opgeheven. In hoofdstuk VI zal hierop nader worden ingegaan. Een geheel andere weg voor de realisering van opleidingsmogelijkheden voor medisch-biologisch onderzoekers wordt voorgestaan door het Voorlopig College voor Medisch-Biologisch Wetenschappelijke Onderzoekers (CMWBO). In het CMWBO participeren de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (die in totaal 17.000 leden omvat), de Vereniging van Medisch Wetenschappelijke Onderzoekers en de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen terwijl de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst in het CMWBO door waarnemers is vertegenwoordigd. Door het CMWBO wordt de opleiding tot medischbiologisch onderzoeker gedacht in de vorm van postdoctorale 5 cursussen met een tijdsduur van 4 jaar. Een voorstel voor een stelsel van dergelijke opleidingen is door het CMWBO in juni 1979 aan de minister van onderwijs en wetenschappen aangeboden. Een eerste oriënterend gesprek heeft inmiddels op het ministerie plaatsgevonden. De door het CMWBO voorgestane weg is toegankelijk voor afgestudeerden in de geneeskunde, diergeneeskunde, biologie, farmacie of scheikunde. Het betreft sterk deficiënte vooropleidingen (zie hoofdstuk II, a en b) waardoor een lange postdoctorale opleiding noodzakelijk is. Door het langdurig uitblijven van een besluit over zoeven genoemd voorstel zijn enige verenigingen, behorend tot de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (b.v. de Nederlandse Vereniging voor Immunologie), een informele opleiding als in het voorstel van het CMWBO - begonnen of hebben daartoe voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd. Medio 1979 werd door de Faculteit der Geneeskunde van de Rijksuniversiteit te Leiden bij de minister een voorstel ingediend om in september I98O te beginnen met een experimentele studierichting medisch onderzoek. Om een aantal redenen ie dit voorstel teruggenomen. Thans vindt een nieuwe uitwerking plaats: het multidisciplinaire karakter, dat voor de opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker van grote betekenis is, kwam namelijk onvoldoende tot uitdrukking.
5 MAATSCHAPPELIJKE BEHOEFTE AAN MEDISCH-BIOLOGISCH ONDERZOEKERS Het is niet moeilijk de behoefte aan medisch-biologisch onder- . zoekers in kwalitatieve zin aan te geven. Voor de moderne gezondheidszorg in de meest uitgebreide zin van het woord is in de afgelopen decennia het medisch-biologisch wetenschappelijk onderzoek een essentiële component geworden. Dit onderzoek omvat een breed scala van gebieden: van onderzoek gericht op vergroting van ons fundamentele inzicht in het normaal functioneren van de gezonde mens tot onderzoek dat als het ware naast het ziekbed wordt verricht (nieuwe diagnostische en therapeutische technieken). Het onderzoek wordt uitgevoerd in een groot aantal universitaire en niet-universitaire instituten voor medisch onderzoek, academische en andere geavanceerde ziekenhuizen, bepaalde industriële laboratoria en enkele TNOinstituten; het heeft een sterk multidisciplinair karakter. In dit verband kunnen worden genoemd het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid, het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst en het Centraal Diergeneeskundig Instituut. Bedoelde instituten hebben grote behoefte aan academici die een diepgaande kennis bezitten van een of meer medisch-biologische vakken en bijbehorende natuurwetenschappelijke onderzoekmethoden en die voorts in staat zijn zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te beoefenen. Het aangeven van de maatschappelijke behoefte in kwantitatieve zin is minder eenvoudig. Op basis van de ledenaantallen van de verenigingen v/aarvan medisch-biologen lid zijn en van het aan-. tal van deze leden dat binnen het gebied van de medisch-biologische wetenschappen een werkkring heeft, wordt door de. opstellers van deze nota geschat dat in Nederland 2000 personen als medisch-biologisch onderzoeker werkzaam zijn. Indien van een evenwichtige leeftijdsopbouw sprake zou zijn en het werkzaam leven wordt gesteld op een gemiddelde van 25 jaar bedraagt de jaarlijkse vervangingsbehoefte 80 afgestudeerden. Op onafhankelijke wijze heeft de secretaris van het CMWBO de jaarlijkse behoefte geschat op 100 afgestudeerden. Van een evenwichtige leeftijdsopbouw is evenwel geen sprake. Voorlopig is de vervangingsbehoefte geringer; in de toekomst zal zij echter aanzienlijk groter worden. Een verdere uitbreiding van het aantal plaatsen lijkt dan ook niet uitgesloten. Hoewel deze bex*ekening veel onzekerheden bevat kan wel worden gesteld dat de grootte-orde van de uitkomst aangeeft dat eon opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker zeker in een maatschappelijke behoefte zal voorzien. Een dergelijke behoefte valt tenslotte eveneens af te leiden uit het grote aantal pogingen dat in het verleden ie gedaan om een goede opleiding tot stand te brengen (zie hoofdstuk VI). Bovendien is gebleken dat de afgestudeerden van de B5 1 opleiding aan de Vrije Universiteit vlot een werkkring hebben gevonden, merendeels in de medisch-biologische sector.
6 V
BELANGSTELLING VAN STUDENTEN De belangstelling voor de bestaande B5'-afstudeerrichting medischbiologisch onderzoeker binnen de Subfaculteit der Biologie van de Vrije Universiteit is groot. Sedert 1971 hebbon 14O studenten zich voor deze afstudeerrichting ingeschreven. Tot 1 maart I960 hebben 97 studenten het candidaatsexamen afgelegd en 24 het doctoraal examen. De verwachting is dat door de instelling van een aparte studierichting medisch-biologische wetenschappen de belangstelling van de studenten nog zal toenemen. De mogelijkheid het doctoraal examen medisch-biologische wetenschappeii te behalen in plaats van zoals nu het doctoraal examen biologie zal hun betere plaatsings- en carrièremogelijkheden bieden.
7 MOTIVERING VAN DE GEKOZEN OPZET VAN DE OPLEIDING TOT MEDISCH-BIOLOGISCH ONDERZOEKER AAN DE VRIJE UNIVERSITEIT a. Voorgeschiedenis In de jaren 19°7 en i960 werd door de minister van onderwijs en wetenschappen in brieven aan het Interfacultair Overleg Geneeskunde (lOG) de wenselijkheid naar voren gebracht van "meer concreet geformuleerde doctoraal examens voor aanstaande wetenschappelijke werkers op het gebied van de geneeskunde". In het preadvies van de Interfacultaire Onderwijscommissie van het IOG d.d. 8 mei I968 werd geconstateerd dat het ontbreken van speciale, op de medisch-biologische research geriohte, opleidingen een ernstige lacune is in de scala van studierichtingen in het nederlands wetenschappelijk onderwijs . Het IOG verbond daaraan de conclusie dat "het scheppen van nieuwe opleidingsvormen, welke niet uitlopen op de bevoegdheid tot uitoefening van de geneeskunde, wenselijk is" . Terzelfdertijd werkte de Commissie Wetenschappen van het Leven van de Academische Raad aan deze materie. In haar nota stelde de Commissie voor een nieuw doctoraal examen in te voeren binnen de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen met een hoofdvak uit de Faculteit der Geneeskunde . Voor een oplossing op lange termijn werd gedacht aan de instelling van een interfaculteit door beide zojuist genoemde faculteiten, een gedachte die werd gesteund doox- de Faculteiten der Geneeskunde van ds Rijksuniversiteit te Leiden ^ en de Katholieke Universiteit . Het effectueren van een dergelijke interfaculteit zou echter onnodig oponthoud veroorzaken, reden waarom de voorkeur werd gegeven aan een examen binnen bestaande faculteiten. In de jaren zeventig werden t.a.v. de opleiding van medischbiologisch onderzoekers voorstellen geformuleerd door de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Geneeskunst, de Vereniging van Medisch Wetenschappelijke Onderzoekers, de Biologische Raad van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en door verschillende gespecialiseerde y^g enigingen op het terrein van de biomedische wetenschappen' . Al in 1968 werd aan de Vrije Universiteit de interfacultaire Commissie Niet-klinische Geneeskundige Wetenschappen ingesteld met het doel te komen tot een opleiding tot medischwetenschappelijk onderzoeker. In 1971 werd een aanvang gemaakt met de door de Commissie voorbereide opleiding door de instelling van het candidaatsexamen B5' binnen de Subfaculteit der Biologie (hoofdvakken biologie en geneeskunde, bijvakken natuurkunde en scheikunde). In 1972 werd de daarop aansluitende doctoraalopleiding geregeld, waarbij echter nog steeds een doctoraal examen biologie in de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen behoorde. De Commissie Niet-klinische Geneeskundige Wetensohappen merkte in haar brief aan het College van Bestuur van 27 april 1972 op: "Het ontbreken van de mogelijkheid om een doctoraal examen in de biomedisohe wetenschappen (in plaats van een doctoraal examen biologie) te doen volgen op het candidaatsexamen B5'
8 wordt als een groot nadeel gevoeld. Om het afleggen van een dergelijk doctoraal examen mogelijk te maken zou instelling van een interfaculteit voor biomedische wetenschappen nodig zijn". Op 5 augustus 1974 besloot het College van Bestuur een Commissie Interfaculteit Medisch-Biologische Wetenschappen in te stellen met als taak zich te oriënteren over de verschillende mogelijkheden van samenwerking op medisch-biologisch gebied en de vormgeving van die samenwerking, alsmede over de consequenties van het eventueel instellen van een interfaculteit medisch-biologische wetenschappen. De Commissie werd samengesteld uit vertegenwoordigers van de Faculteit der Geneeskunde en de Subfaculteiten der Natuurkunde en Sterrenkunde,, der Soheikunde en der Biologie (Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen) . Na enkele tussentijdse rapportages bracht de Commissie in juni 1977 haar eindrapport uit. Hierin werd geconcludeerd dat de oprichting van een interfaculteit medisch-biologische wetenschappen van betekenis zou zijn voor de integratie van zowel het onderwijs als het onderzoek binnen de Faculteiten der Wiskunde en Natuurwetenschappen en der Geneeskunde. De interfaculteit zou een doctoraal examen medisch-biologische wetenschappen moeten instellen, waarbinnen diverse afstudeerrichtingen mogelijk zijn. In dit doctoraal examen zou op omschreven wijze het natuurwetenschappelijk en medisch element vertegenwoordigd moeten zijn. Het examen zou de toegang moeten vormen tot een verdere postdoctorale (en erkende) opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker. Op grond van het rapport en mede gezien de positieve reactie daarop van het College van Decanen heeft het College van Bestuur in maart 1978 in principe besloten dat tot oprichting van bedoelde interfaculteit moet v/orden overgegaan. Hierna heeft de al eerder genoemde Commissie een nadere uitwerking gegeven van opzet, structuur en bevoegdheden van de op te richten interfaculteit. Het resultaat hierveji werd na goedkeuring door de deelnemende (sub)faculteiten in een definitieve nota op 11 september 1979 aangeboden aan het College van Be~ stuur. Op 23 october 1979 bracht het College van Decanen over de nota een positief advies uit. Ook de (universiteits)Commissie Onderwijs en Onderzoek en de Commissie Onderwijs en Onderzoek van de Universiteitsraad e,dviseerden positief. Op 12 februari 1980 besloot de Universiteitsraad tot instelling van de studierichting der medisch-biologische wetenschappen in de Interfaculteit der Medisch-Biologische Wetenschappen in oprichting.
x In de commissie hadden zitting: prof.dr.Joh. Blok, prof.dr. H.H. Boer, dr. W.van Dijk, prof.dr, J. Joosse, prof.dr. W.Th. Nauta, prof.dr. H.K. Oosterhuis, prof. dr. R.J. Planta, prof. dr. P.G. Smelik, prof.dr. A.H. Stouthamer en dr. J.G. Streefkerk. De commissie stond onder voorzitterschap van de heer Stouthamer. De heer Streefkerk was secretaris van de commissie tot 1978, waarna het sesecretariaat werd overgenomen door de heer Van Dijk.
9 b. Motivering van de opzet die de Vrije Universiteit voorstaat De opzet die de Vrije Universiteit voorstaat voor de opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker werd al even vermeld in hoofdstuk III. Op basis van het bestaande onderwijsprogramma van de B5'-afstudeerrichting tot medisch-biologisch onderzoeker van de Subfaculteit der Biologie is aan de Vrije Universiteit een experimentele studierichting medisch-biologische wetenschappen ingesteld in de Interfaculteit der MedischBiologische Wetenschappen in oprichting. Voor deze opzet is gekozen omdat aan de huidige situatie een aantal nadelen is verbonden: - Het programma van de afstudeerrichting B5' is nog voor verbetering vatbaar. Ten dele zijn verbeteringen echter moeilijk te realiseren aangezien de studenten van deze afstudeerrichting de mogelijkheid behouden de leraarsbevoegdheid biologie te behalen, hetgeen met zich mee brengt dat het studieprogramma aan bepaalde eisen moet voldoen. - Thans bestaat alleen een studieprogramma voor studenten van de studierichting biologie. Maar ook mogelijkheden voor opleiding tot medisch-biologisch onderzoeker voor studenten uit de Subfaculteit der Scheikunde (vnl. met de hoofdrichting biochemie) en uit de Faculteit der Geneeskunde zijn zeer gewenst. Hiervoor zullen andere studieprogramma's rs3p. afstudeerrichtingen nodig zijn, waardoor het geheel van de opleiding op een breder gedeelte van de medisch-biologische wetenschappen kan worden gericht. - De keuze van hoofdrichting en bijvakken bij de studie voor een doctoraal examen biologie is onderv/orpen aan de criteria voor vakkencombinaties, opgesteld door de examencommissie. In de nieuwe opzet wordt een groter aantal zinvolle combinaties van vakken binnen de medisch-biologische wetenschappen mogelijk, aangezien het dan ook is toegestaan dat alle vakken b\iiten de Subfaculteit der Biologie worden gekozen. De bevoegdheden van de adviescommissie voor de keuze van hoofdrichting en bijvakken (Commissie Stouthamer-Van Rooijen, zie bijlage D) zullen bij het van start gaan van de nieuwe studierichting hieraan worden aangepast. De opleiding vindt dus plaats binnen een interfaculteit (in oprichting). Door tal va,n lichamen, die zich in het verleden met opleidingen in de medisch-biologische wetenschappen hebben beziggehouden, is de instelling van een dergelijke interfaculteit krachtig aanbevolen ' . Binnen een interfaculteit komt het multidisciplinaire karakter van de opleiding het best tot zijn recht. Een ander groot voordeel is dat in een later stadium de instroom van studenten uit meerdere studierichtingen (biologie, scheikunde en geneeskunde) kan worden geregeld. Binnen de interfaculteit kunnen zich dan meerdere afstudeerrichtingen ontwikkelen, waarbij voor de diverse richtingen de accenten verschillend zullen worden gelegd op biologische aspecten, biochemi80he aspecten dan wel op medische aspecten.
10 De Interfaculteit der Medisch-Biologische Wetenschappen in oprichting valt onder de bepalingen die terzake in de Regelen en het Bestuursreglement voor de Vrije Universiteit zijn gestold m.b.t. een faculteit. In de opzet van de interfaculteit is echter gestreefd naar een minimum aan overlap met reeds bestaande organisatiestructuren. De interfacultaire gemeenschap wordt gevormd door de leden van de vakgroepen van da Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen en de Faculteit der Geneeskunde die aan het onderwijs en onderzoek in de medisch-biologische wetenschappen deelnemen* en uit het bij de interfaculteit aangestelde personeel en de studenten die bedoeld onderwijs volgen. Er zullen m.a.w. geen nieuwe vakgroepen v/orden gevormd: de vakgroepen die bedoeld onderwijs geven zullen als geheel gaan deelnemen aan de interfaculteit, evenwel zonder dat zij hun eigen faculteit verlaten. Voor deze structuur is gekozen om te voorkomen dat door het instellen van een interfaculteit weer nieuwe grenzen zullen ontstaan binnen de verschillende vakgebieden, door het nog verder opdelen van vakgroepen - werkzaam op hetzelfde vakgebied - over meerdere faculteiten. De interfaculteit zal een raad en een bestuur hebben en voorts de wettelijk verplichte commissies. De interfaculteitsraad zal worden gekozen uit de verschillende geledingen van de interfacultaire gemeenschap, met inachtname van een gelijke verdeling van de zetels over beide stichtende faculteiten. Daarnaast zal de interfaculteit tenminste de volgende commissies kennen: een examencommissie, een onderwijscommissie en een onderzoekcommissie, in te stellen door de interfaculteitsraad. De studenten die in de interfaculteit studeren blijven ingeschreven bij de (sub)faculteit waarin door hen het basisprogramma is gevolgd. Daarnaast worden zij ook ingeschreven bij de interfaculteit.
£ Voorlopig wordt hier gedacht aan de volgende vakgroepen: Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen: Subfaculteit der Natuurkunde: Biofysica Subfaculteit der Scheikunde: Biochemie en Farmacochemie Subfaculteit der Biologie: Algemene en Experimentele Dierkunde Celbiologie van Planten en Microorganismen Faculteit der Geneeskunde: Fysiologie, Medische Chemie, Medische Fysica, Medische Miorobiologie en Parasitologic, Farmacologie, Anatomie, Celbiologie, Anthropogenetica, Pathologie, Inwendige Geneeskundec
11
Referenties 1.
2.
- Brief Minister van Onderwijs en Wetenschappen aan Interfacultair Overleg Geneeskunde (IOG) d.d. 3 april I967. - Verslag Bespreking tussen Ministerie en IOG. Preadvies Interfacultaire Onderwijscommissie aan IOG d.d. 8 mei 1968.
5.
Verslag IOG d.d. 12 October I968.
4.
Nota Commissie Wetenschappen van het Leven (CWL) van de Academische Raad (AR) d.d. november I968.
5.
Commentaar Faculteit der Geneeskunde Rijksuniversiteit te Leiden op Nota CWL aan Sectie Geneeskunde AR d.d. 18 februari 1969.
6.
Idem van Faculteit der Geneeskunde Katholieke Universiteit d.d. maart I969.
7. 8.
Discussienota VMWO d.d. september 1971 (stuk 71/936 zwart). Nota "De opleiding tot Medisch Wetenschappelijk Onderzoeker" van de Biologische Raad van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen d.d. februari 1974.
9.
Nota "Introductie bij het programma van eisen voor de opleiding tot Immunoloog" door Adviescommissie Nederlandse Vereniging voor Immunologie d.d. juni 1974.
10. Concept-programma vrije studierichting in de geneeskunde, hoofdvak Celbiologie dooi" het Bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Celbiologie d.d. januari 1971. 11. Nota "Over de problematiek van de opleiding tot medischbiologisch onderzoeker, de eventuele instelling van een vierde specialistenregister en de rol hierbij van de Nederlandse Vereniging voor Biochemie" door het Bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Biochemie d.d. juli 1973. 12. Nota Opleiding tot Medisch-Biologisch Wetenschappelijk Onderzoeker van het Voorlopig College voor Medisch-Biologisch Wetenschappelijke Onderzoekers d.d. 21 juni 1979.
12 VII
BUDGETTAIRE GEVOLGEN De interfaculteit heeft voorlopig geen behoefte aan een volledige eigen formatie. Enerzijds blijven de studenten, zoals wij hiervoor zagen, ingeschreven bij de (sub)faoulteit waar zij hun basisprogramma volgen hoewel zij ook zijn ingeschreven bij do interfaculteit, anderzijds wordt het onderwijs en onderzoek uitgevoerd in de deelnemende (sub)faculteiten. Wel zal voor het functioneren van de interfaculteit een formatieplaats voor administratieve en secretariële ondersteuning nodig zijn, terwijl daarnaast in verband met initiële lasten en jaarlijkse kosten behoefte bestaat aan een budget overige lasten. Ten behoeve van eventueel nieuw te starten onderzoek zullen ondermeer aanvragen worden ingediend bij de universitaire beleidsruimte onderzoek aangezien één van de criteria voor toewijzing uit deze ruimte juist is de ondersteuning van interfacultair onderzoek.
3 j.^cy.Ki.iviKC i.Tino]:iKOC«Aia4* o-
Bet *^*iG*TOl^Tcu
M J
l
de experimentele . t * j ! r £ h J £ S l n . B5'vven bestaat voorlopig nit «• £ óe
van
r.Ä'. Ä»
SÄ/»--"
Äy^-sräs:
te voeren twee-fasen B t r u c t u u r t i e B t r u o t o r he » d a i *• « ™ £ g ' £ . * vetevoorP . l i » .na-rwiij. f ^ ^ a e t e « . . . I » * » »' T p e T i oäe dat hieromtrent » t o p %oA, ie ontwiMtaia in een p er -1 tweede plaaie I nd 8 ag stellen In het ™ r » h » t J « ^ h e t resultaat » 1 « J » r f . . .
ASMS Ä - Ä Ä J 5Î-ÏÏU Ä S 3 S ' ; ^ S v e l indera • Geneeskunde n i e t £ B * e * o l g o n , maar ook a a n . « * ^ n n e n a a n P a s verweve^ax ^ daarB5..afstudeerric^xng v | g e ^ afstudeerrichtingen. ft t u e l e vettelijke r e Bingen in dee gc "0 r *d ^ * « * de aanpassingen van dl ß ° ^tSvinden. om alleen etudieriohtingen plaatev t e B c h r i j v i n g gegeven
\
d bijlagen A * / • » i - • « ^ î a g e "
gevat iia e « »l Kort samengevat
^"e"Studiebelasting. ^ -
^-biologiestuden. ^
-
Fase I
Fase I I T .,,
„ -R^ Het daaropvolgend j a Btudenten ? Â dooi cursussen (nijlage C ) ; De « Twee genomen door c ussen t a volg h t e curB ogram-; dienen zev e n v e j p n geko2en u i t» £ » worden CUXB e
ij
ma
r de sSSaoult.it der Biologi-., Teve
B
r . f a s e colleges gegeven i n aan in deze fase co o v £ m d l t jaar
he
... .
basisvakken. Aan het candidaatsexamen afgelegd
_.
+„flieduur hiervan iß oa.
1 v a kken
- - • . . ."S^^rSfond-oe^oepen t « g - - «S«V " •. •.::. , . e o r l p t i e en 8«n r e f e r ;..,.:' '.. examen af geleed. ..
•
... _. .. . . . •-., :-...,;,/.•, _.. .,;
ip ii«ii.inuelun.
14 IX
INGANGSDATUM Gelet op de in de wet gestelde termijn die aan het al dan niet goedkeuren van experimentele studierichtingen is verbonden kan worden gesteld dat bij een positieve beslissing van de minister per 1 februari 1981 de eerste studenten de differentiatiefase kunnen gaan volgen van de experimentele studierichting medisch-biologische wetenschappen in de Interfaculteit der Medisch-Biologische Wetenschappen in oprichting. Het betreft hier studenten die in 1979 met de studie biologie zijn begonnen en die het basisprogramma biologie hebben volbracht.
15 EVALUATIE Volgens artikel 20 lid 4 W.W.O. dient een door de minister goedgekeurde experimentele studierichting binnen tien jaar na goedkeuring in het Academisch Statiiut te zijn opgenomen op straffe van verlies van het recht die studierichting te handhaven. In verband hiermee zal ruimschoots voor het verstrijken van genoemde termijn een evaluatie plaatsvinden. Een belangrijk punt daarbij zal het aantal afgestudeerden zijn dat een werkkring heeft gevonden binnen de medisch-biologische wetenschappen. Bij hen zal worden nagegaan of zij in de opleiding achteraf nog belangrijke lacunes kunnen aanwijzen die de vervulling van hun functie nadelig beïnvloeden. Tevens zullen bij de evaluatie de ervaringen van de docenten worden betrokken. Daarnaast zullen de verenigingen, die zijn aangesloten bij de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen, en de desbetreffende secties van de Academische Raad om advies worden gevraagd. Op grond van de verkregen informatie zullen de studieprogramma's eventueel worden bijgesteld.
1
Bijlage A GEMEENSCHAPPELIJK BASISPROGHAIWA VOOR BIOLOGIE STUDENTEN - PASE 1 De leidende gedachte bij het samenstellen van het gemeenschappelijk basisprogramma is geweest dat hierin alle stof wordt gedoceerd die iedere biologie-student moet hebben gehad, ongeacht zijn latere speoialisatie. Van alle biologische vakgebieden worden de basisbegrippen in deze periode behandeld. Het onderwijs vindt vrijwel geheel in blokvorm plaats: een aantal weken wordt vrijwel geheel aan één studie-onderdeel gewijd, waarna een studiepauze en een tentamen volgen. In het 1e en 2e semester van het eerste jaar komen aan de orde: Plantenmorfologie_I »Er wordt een systematisch overzicht gegeven van de lagere planten (algen en schimmels). Na voorcolleges worden (levende) voorbeelden uit de meeste behandelde groepen (microscopisch) bestudeerd. De algenexcursie naar Zeeland levert een terugkoppeling naar het veld. Celfysiologie Het blok celfysiologie omvat de moleculair biologische aspecten van de vakken biochemie, microbiologie en plantenfysiologie, aangevuld met enige basisstof natuurkunde en scheikunde. In colleges en practicum wordt de studenten een geïntegreerd overzicht over deze vakgebieden geboden. Daarnaast beoogt het practicum een eerste scholing te geven in opzet en uitvoering van moleculair biologische experimenten. Biostatistiek Inleiding tot de meest basale begrippen van de mathematische statistiek. College en vraagstukkenpracticum zijn direct gericht op de toepassing van statistiek in biologisch onderzoek. Behandeld worden normen voor de opzet van experimentele en objectieve procedeeën voor het trekken van conclusies uit experimenteel verkregen gegevens. Zoölogie I In de cursus zoölogie I wordt, zowel functioneel als morfologischanatomisch, de bouw van ongewervelde dieren bestudeerd. Met behulp van de verkregen gegevens wordt geprobeerd de relaties tussen dieren en hun omgeving te begrijpen. Algemene systematiek In het college algemene systematiek komen de volgende punten aan de orde: 1. De principes en de theorieën die ten grondslag liggen aan de indeling van organismen. 2. De bespreking van het onderzoekgebied, dat door de systematiek wordt bestreken. Daartoe behoort o.m. het onderzoek naar het ontstaan van de grote hoeveelheid (enige miljoenen) soorten van organismen. Daarnaast wordt ook de relatie met andere onderzoekrichtingen binnen de biologie besproken. 3. Enkele hoofdzaken uit de biografie: de verspreiding van planten en dieren op aarde.
2 Plantenmorfologie II Hierin wordt een systematisch overzicht geboden over mossen, varens en zaadplanten. Ha inleidende voorcolleges worden representatieve vertegenwoordigers uit elke groep bestudeerd en getekend. Een excursie naar het Pinetura verbreedt de gymnospermen-kennis. Plantenfysiologie De nadruk wordt hier gelegd op het verband vorm/functie bij hogere planten, Aan de orde komen vooral de fysiologie van de groei (kieming, hormonen, differentiatie) en van verdamping/transport. Floristiek Tijdens de cursus floristiek wordt kennisgemaakt met de in Nederland * meest voorkomende soorten van hogere planten en met enkele mossen en korstmossen. Tevens wordt een indruk verkregen van enkele belangrijke nederlandse vegetatietypen. Aandacht wordt besteed aan diverse theoretische achtergronden van de floristiek. Een en ander wordt gerealiseerd door het maken van een zestal excursies (heemtuin V.U., Kalfjeslaan, Amsterdamse Bos, Amsterdamse Waterleidingduinen, Amstelveense Poel en Texel) en het geven van enige zaalpractica. Faunistiek In de cursus faunistiek worden excursies gehouden naar een drietal nederlandse biotopen. De oecologische en systematische eigenschappen van een aantal voor deze biotopen kenmerkende faunistische elementen worden in het laboratorium nader bestudeerd. Encyclopedie I Tijdens deze colleges v/orden biologische basis-begrippen (leven, plant-dier, mannelijk-vrouwe1 ijk, soort, enz.) en hoofdproblemen (bv. voortplanting, differentiatie, evolutie) behandeld, veelal tegen een historische en theoretische achtergrond. In het eerste semester van het tweede jaar komen aan de orde : Encyclopedie II Het college encyclopedie II handelt over de wijsbegeerte van de biologie, v/aarbij o.a. logica, methodologie en ethiek de aandacht krijgen. Er is gelegenheid voor discussie en analyse van biologische literatuur. Oecologie I In het college wordt een analyse gegeven van de belangrijkste milieufactoren in vier verschillende habitat-typen (kust, duin, bos, zoet water) en van de aanpassingsmechanismen van planten, dieren en levensgemeenschappen aan die factoren. Het practicum is een eerste kennismaking met experimenteel oecologisch onderzoek.
5 Zoölogie II In het blok zoölogie II wordt vanuit verschillende biologische disciplines de biologie van de gewervelde dieren benaderd: dierfysiologische, histologische, endocrinologische, neurofysiologische en morfologische aspecten van diverse thema's worden behandeld. Tevens wordt in dit blok, in samenhang met de neurofysiologische aspecten, aandacht besteed aan de hiervoor benodigde basale natuurkunde. Achtereenvolgens komen systematiek-fylogenie, skelet, huid, embryonale ontwikkeling, bloed en ademhaling, spijsvertering en energiehuishouding, ionenhuishouding en excretie, neurofysiologie en zenuwstelse, spieren en zintuigstelsel aan de orde. De stof is op logische wijze in drie grote delen gesplitst die elk apart worden getentamineerd. Veel aandacht wordt besteed aan zelfstandige stofbehandeling door middel van werkcolleges, voor- en nabesprekingen en gemengde studie- en practicumopdrachten. Genetica Op deze cursus wordt gewerkt met fagen, bacteriën, schimmels, gist, vliegen, mais en de mens. Door de geboden verscheidenheid aan experimenten wordt getracht een indruk te geven van de vele deelgebieden van het vak genetic©.. Algemene vorming Het doel van het st\idieonderzoek algemene vorming is de studenten enig inzicht te geven in de eigen wetenschap en de positie van die wetenschap ten opzichte van andere wetenschappen en de maatschappij« zowel in historisch perspectief als met betrekking tot de wijsbegeerte. a. Filosofie Dit college bestaat uit twee onderdelen (het volgen van één van beide is verplicht): 1. moderne wijsgerige stromingen en 2. cuituui'f ilosof ie. b. Geschiedenis en maatschappelijke aspecten der natuurwetenschappen. Het college behandelt de ontwikkeling van de wiskunde en natuurwetenschappen (in hun historische relatie met het maatschappelijk gebeuren, vanaf de l6e eeuw tot heden). PROPEDEUSE Hoewel het basisprogramma 18 maanden duurt wordt om practische redenen reeds na één jaar een eerste beoordelingspunt ingelast. De "propedeuse" beslaat dus niet de gehele basisfase. De normen waaraan men moet voldoen om tot het vervolg van de studie te worden toegelaten zijn: 1. Zeven vakken van het eerste jaar: plantenmorfologie I, celfysiologie, biostatistiek, plantenmorfologie II, algemene systematiek, zoölogie I en plantenfysiologie, leveren alle één cijfer. 2. Een student is geslaagd wanneer hij: a. alle vakken voldoende heeft; b. één vijf heeft en de overige vakken voldoende; o. twee vijven heeft en de overige vakken voldoende en gemiddeld tenminste een zes; d. één vier heeft en de overige vakken voldoende en gemiddeld een zes. 3. Een student die niet volgens regel 2 is geslaagd krijgt een herexamen in de vakken waarvoor hij een onvoldoende heeft.
4 De eindbeoordeling vindt plaats in juni. Herexamens worden, zonder aanvullend onderwijs, afgenomen uiterlijk eind augustus. Herkansingen gedurende de cursus zullen mogelijk worden gemaakt, zij facultatief en staan alleen open voor degenen die aan het eerste tentamen hebben deelgenomen (uitzonderingen als gevallen van ziekte daargelaten). Ha deelname aan herkansingen en herexamens geldt het hoogste der behaalde cijfers voor het desbetreffend vak. Een student die na het herexamen niet is geslaagd volgens regel 2 wordt afgewezen en dient alle tentamens opnieuw af te leggen. Over het opnieuw volgen van het practisch onderwijs wordt overleg gepleegd met de desbetreffende docent.
Bijlage B ONDERWIJS IN DE STEUNVAKKEN - FASE II, EERSTE GEDEELTE In het 2e semester van het tv/eede jaar wordt, voortbouwend op de reeds in de blokken celfysiologie en zoölogie II van fase I behandelde natuurkunde en scheikunde (niet in uren uitgesplitst in bijlage E), verder onderwijs gegeven in deze steunvakken. Daarnaast wordt onderwijs gegeven in de humane anatomie. Natuurkunde Het college natuurkunde handelt over straling, radioactiviteit en de werking van straling op levende organismen. * Scheikunde In dit college worden de basisprincipes besproken van do organische en fysische chemie. Tevens worden de achtergronden van een aantal analytisch-chemische bepalingsmethoden behandeld. Humane anatomie Het blok humane anatomie ornvat 30 uur college en 30 uur ticum. Het doel is een algemene indruk te geven van het van de mens in aansluiting op het vertebraten practicum sisprogramma. Het afgeleide doel is hot aanleren van de terminologie.
snijpraclichaam in het bamedische
Bijlage C VOORLICHTINGSBROCHURE FASE II (TWEEDE GEDEELTE) Als bijlage C dient te worden beschouwd de afzonderlijk bij deze nota gevoegde brochure "FASE 2. Een voorlichtingsbrochure over FASE 2 van het nieuwe curriculum aan de Subfaculteit Biologie der Vrije Universiteit te Amsterdam".
Bijlage D DOCTORAALPROGRAMMA
VOOR DE MEDISCH-BIOLOGISCH ONDERZOEKERS-FASE III
Daar tot op heden het doctoraal examen wordt afgelegd in de Subfaculteit der Biologie is uitgegaan van de huidige studieopzet in deze subfaculteit. De studenten kiezen een hoofdrichting van 12 maanden en twee bijvakken van 6 maanden. Daar de toekomstige werkkring van de doctoraalstudenten vooral zal liggen in de medisch-biologische sector, moeten steeds minstens het hoofdvak of de twee bijvakken worden gekozen uit de medische sector. De vakkenkeuze van de betrokken student moet worden voorgelegd aan de Commissie van Overleg, bestaande uit docenten uit de betrokken (sub)faculteiten (momenteel de Commissie Stouthamer-Van Rooijen). Deze commissie onderzoekt de keuze van de student en treedt zo nodig in overleg met vakgroepen en instituten. *In de Faoulteit der Geneeskunde aan de Vrije Universiteit kan o.m. worden gekozen uit de vakken anatomie, anthropogenetica, chemische fysiologie, experimentele pathologie, farmacologie, fysiologie, histologie, medische fysica, medische microbiologie en parasitologic. Uit het doctoraal examen biologie kunnen stages worden gevolgd, in o.mc biochemie, histologie, microbiologie, moleculaire biofysioa, moleculaire genetica, theoretische biologie, vergelijkende endocrinologie, zintuig- en zenuwfysiologie. Indien gewenst en mogelijk zullen ook stages kunnen v/orden gelopen buiten de Faculteit der Geneeskunde en de Faculteit dor Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Vrije Universiteit, In voorkomende gevallen is de docent de hoogleraar onder wie de vakgroep c.q. de werkgroep waarin de student werkt, ressorteert. Ingeval de werkgroep niet onder een hoogleraar ressorteert is de docent een hoogleraar uit de (sub)faculteit wiens leeropd.racht het door de werkgroep bestreken gebied dekt of raakt. De eerder genoemde Commissie StouthamerVan Rooijen treedt als contactpersoon op ter garantie van de zwaarte en inhoud van het programma. Met een aantal instituten zijn afspraken gemaakt m.b.t. het verrichten van een bijvakstage, te v/eten: het Centraal Laboratorium Bloedtransfusiedienst, het Herseninstituut en het Kankerinstituut.
Bijlage E STUDIEBELASTING IN UREN VOOR DE VERSCHILLENDE STUDIEONDERDELEN Fase I - Basisprogramma plantenmorfologie I oelfysiologie biostatistiek zoölogie I plantenmorfologie II algemene systematiek plantenfysiologie floristiek/faimistiek encyclopedie I en II » oecologie I zoölogie II genetica algemene vorming totaal basisprogramma
studiebelasting (in 104 440 126 197 124 106 208 120 137 236 \>68 201 82
2649
Fase II - Differentiatiefase Onderwijs in de steunvakken natuurkunde scheikunde humane anatomie
124 106 84
Colleges en cursussen college basisimmunologie college chemische fysiologie college algemene klinische ziekteleer college geschiedenis en maatschappelijke aspecten der natuurwetenschappen cursus algemene medische microbiologie cursus medische genetica cursus speciële histologie/pathobiologie oursus humane fysiologie cursus farmacologie/chemische fysiologie 2 keuzecursussen totaal differentiatiefase Fase III - Doctoraalfase hoofdrichting bijvak 1 bijvak 2 totaal doctoraalfase totale studiebelasting Normen 1 uur college 1 uur practicum 1 tentamen
3 uur studiebelasting 1 uur studiebelasting 4 mir studiebelasting
34 76 82
200 200 200 200 280 _4Q0 205O
2120 1000 960 4080 8779