ONDERWIJSPR ONDERWIJSPR1 PR1MAIR Openbaar Primair Onderwijs Krimpenerwaard & Oudewater
Een handreiking voor het stichtingsbestuur en directies van de openbare basisscholen in de Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Oudewater, Schoonhoven en Vlist
Dit protocol is op voorstel van de directeuren vastgesteld door het bevoegd gezag d.d.: De GMR heeft …..
2
Inhoudsopgave 1. INLEIDING _______________________________________________________________________________ 4 2. BEGRIPSBEPALING _______________________________________________________________________ 5 3. PREVENTIE VAN SEKSUELE INTIMIDATIE __________________________________________________ 5 3.1. Gedragsregels __________________________________________________________________________ 5 3.1.1. Het schoolklimaat _____________________________________________________________________ 6 3.1.2. De één op één contacten met leerlingen____________________________________________________ 6 3.1.3. Schoolsituaties _______________________________________________________________________ 6 3.1.4. Toezicht in de kleed- en douchelokalen ____________________________________________________ 6 3.1.5. Lichamelijke hulp _____________________________________________________________________ 6 3.1.6. Buitenschoolse activiteiten ______________________________________________________________ 6 3.1.7. Het computernetwerk __________________________________________________________________ 6 3.2. De vertrouwens-/contactpersoon en de vertrouwensinspecteur__________________________________ 7 3.2.1. De contactpersoon _____________________________________________________________________ 7 3.2.2. De vertrouwenspersoon ________________________________________________________________ 7 3.2.3. De vertrouwensinspecteur ______________________________________________________________ 7 4. HET INDIENEN VAN EEN KLACHT _________________________________________________________ 7 5. DE BEHANDELING VAN KLACHTEN ________________________________________________________ 8 5.1. Organisatorische maatregelen_____________________________________________________________ 8 5.2. Rechtspositionele maatregelen ____________________________________________________________ 8 5.3. Justitionele maatregelen _________________________________________________________________ 8 5.3.1. Meldplicht voor personeelsleden _________________________________________________________ 9 5.3.2. Meldplicht in relatie tot de klachtenregeling _______________________________________________ 9 5.3.3. De externe vertrouwenspersoon en meldplicht______________________________________________ 9 5.3.4. Aangifteplicht voor het bevoegd gezag ____________________________________________________ 9 5.3.5. Rehabilitatie na valse aantijgingen ______________________________________________________ 10 6. OPENHEID ______________________________________________________________________________ 10 GERAADPLEEGDE LITERATUUR ____________________________________________________________ 12
3
1. INLEIDING Leerlingen en personeelsleden kunnen alleen goed functioneren als zij zich op school veilig voelen. Seksuele intimidatie leidt tot gevoelens van onveiligheid. Om seksueel misbruik en seksuele intimidatie te voorkomen is het belangrijk dat scholen aandacht hebben voor een veilig schoolklimaat: zorg voor een goede omgang met elkaar, het respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover, het hanteren van gedragsregels die iedereen in de school kent. Ook het geven van seksuele voorlichting aan leerlingen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid en zelfverdediging dragen bij aan preventie van seksuele intimidatie. De verantwoordelijkheid voor een veilig schoolklimaat ligt primair bij de school zelf. Het gaat erom dat veiligheid een vaste plek krijgt in het schoolbeleid.. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is het bevoegd gezag van scholen verplicht om beleid te voeren om seksuele intimidatie te voorkomen en eventuele klachten adequaat te behandelen. Dit beleid richt zich op zowel personeelsleden als leerlingen. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat klachten van of over voormalig personeel of oud-leerlingen onder de aandacht van het bestuur of de schoolleiding gebracht worden. Op 28 juli 1999 is de wetswijziging bestrijding van seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs in werking getreden (Staatsblad 313) Deze wetgeving geldt voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Het gaat in de wet om strafbare vormen van seksuele intimidatie en seksueel misbruik: zedenmisdrijven, zoals ontucht, aanranding en verkrachting, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling jegens een minderjarige leerling. De wet bevat een aangifteplicht voor het bevoegd gezag en een meldplicht voor het personeel bij een dergelijk zedenmisdrijf. De wettelijke maatregelen moeten worden gezien als sluitstuk op het veiligheidsbeleid dat de school voert. In dit protocol omschrijven we de kaders van het voorkomen en bestrijden van seksuele intimidatie voor de openbare scholen van de Krimpenerwaard. We geven richtlijnen voor gedragsregels. Het toepassen van het protocol kan er toe leiden dat in overleg tussen scholen en het bevoegd gezag, artikelen geconcretiseerd en aangescherpt worden. De laatste jaren is er een discussie gevoerd over de term “ongewenste intimiteiten”. Velen beschouwen de begrippen “ongewenst” en “intimiteit” als onverenigbaar. Daarom hanteren we in het protocol de term “seksuele intimidatie”. Dit document dient na advies van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad vastgesteld te worden door het bevoegd gezag. Als iemand zich niet aan de eenmaal afgesproken regels houdt, kan men zich tot de schoolleiding en/of bovenschools directeur c.q. het bevoegd gezag wenden. Het is van groot belang dat de regels gedragen worden door de gehele school. Het verdient aanbeveling de gemaakte afspraken jaarlijks te evalueren en de regels zodoende bij te stellen of te bekrachtigen.
4
2. BEGRIPSBEPALING Het is moeilijk om een strikte definitie te geven van de term seksuele intimidatie, immers degene die het ondergaat bepaalt of het gedrag ongewenst is. Dit kan van persoon tot persoon verschillen. Een algemene omschrijving van het verschijnsel seksuele intimidatie die de vertrouwensinspecteurs in de circulaire van november 1993 (Inspectie van het onderwijs) formuleren is:
Het gaat om seksueel gerichte aandacht, tot uiting komend in verbaal, fysiek of ander non verbaal gedrag Dit seksueel intimiderend gedrag kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn. De gedragingen vinden plaats binnen of in samenhang met de onderwijssituatie en worden door degene die ze ondergaat als ongewenst en onplezierig ervaren. In veel gevallen is er sprake van machtsongelijkheid tussen de betrokkenen. Voorbeelden van vormen van seksuele intimidatie zijn: •
• •
Non-verbaal: iemand met de ogen uitkleden, het maken van obscene gebaren, het doen toekomen van seksueel geladen afbeeldingen of presentjes, brieven of schriftelijke uitnodigingen met een seksuele ondertoon; Verbaal: opmerkingen van seksuele aard, intieme vragen, dubbelzinnige opmerkingen; Fysiek: van hinderlijk aanraken tot aanranding en verkrachting.
Het protocol verstaat onder: • •
• •
Bevoegd gezag: het bestuur; Klacht: een klacht over ongewenste intimiteiten waaronder valt ongewenst, seksueel getinte aandacht binnen of in samenhang met de onderwijssituatie, tot uiting komend in verbaal, fysiek en/of ander non-verbaal gedrag, dat zowel opzettelijk als onopzettelijk kan zijn; Klager: de natuurlijke persoon die een klacht heeft ingediend; Aangeklaagde: de natuurlijke persoon tegen wie een klacht is ingediend.
3. PREVENTIE VAN SEKSUELE INTIMIDATIE Bij alle omgang tussen volwassenen onderling, volwassenen en leerlingen en leerlingen onderling binnen schoolverband geldt als leidraad: vermijd zoveel mogelijk iedere vorm van ongewenst intiem gedrag. Bij een probleem van seksuele intimidatie is geen standaard oplossing te geven. De aanpak moet dan ook veelzijdig zijn. Voor de ontplooiing van leerlingen is een veilige sfeer nodig. Seksistische opmerkingen, van wie dan ook, zijn hierbij uit den boze. De grens van grappig en seksistisch is niet altijd even helder. Een schoolteam kan regelmatig met elkaar bespreken welke opmerkingen onder welke omstandigheden ontoelaatbaar zijn. Ook het onderwijsondersteunend personeel kan hierin een belangrijke rol vervullen.
3.1. Gedragsregels De vertrouwensinspecteurs van het Ministerie van O.C& W pleiten voor het vastleggen van gedragsregels voor de omgang binnen de onderwijsinstelling en bij buitenschoolse activiteiten. Zij zien gedragsregels als een belangrijk instrument in de preventie van seksuele intimidatie. Het opstellen van gedragsregels op het terrein van seksuele intimidatie is primair een zaak van iedere school afzonderlijk. Iedere school heeft immers een eigen cultuur, sfeer en onderwijsklimaat, waarbinnen de omgang tussen leerling en personeel en tussen kinderen en personeel onderling vorm krijgt. Maar het opstellen van gedragsregels is niet alléén een zaak van ieder school afzonderlijk. Een deel van deze gedragsregels ligt op het terrein van seksuele intimidatie. Naast de preventieve waarde hebben gedragsregels ook een functie, indien leerkrachten een vermoeden hebben van ongewenst gedrag van een collega. De ervaring leert dat leerkrachten soms jaren lang een vermoeden niet uitspreken uit misplaatste collegialiteit of gêne. Het afspreken van de gedragsregels brengt als voordeel met zich mee
5
dat personeelsleden elkaar kunnen aanspreken op het naleven van deze gedragsregels. Een nadeel is dat de suggestie gewekt kan worden dat datgene wat niet vastgelegd is toegestaan is.
3.1.1. Het schoolklimaat Seksistisch taalgebruik, seksueel getinte grappen, toespelingen en bepaalde wijzen van aanspreken van leerlingen zijn niet aanvaardbaar. Het is aan een ieder die zich in het gebouw of op het terrein van de school bevindt, niet toegestaan: − Seksueel getinte / seksistische grappen of opmerkingen te maken; − Ongewenste seksuele toespelingen te maken; − Over te gaan tot (non)verbale seksuele intimidatie; − Materialen te verspreiden die seksistisch zijn of hiertoe aanzetten. Dit geldt b.v. voor affiches, tekeningen, de schoolkrant, video, computerprogramma’s en internet sites; − Propaganda te maken voor organisaties die seksisme beogen of andere daartoe aanzetten.
3.1.2. De één op één contacten met leerlingen Leerlingen blijven alleen na als er werk moet worden afgemaakt of zaken moeten worden uitgesproken (dit voor ten hoogste de tijd die in de schoolgids van de desbetreffende school is aan gegeven). Als regel voor de leerkracht geldt dat het niet raadzaam is leerlingen buiten schooltijd alleen op school te houden of bij zich thuis te laten komen. Voor gevallen dat dit toch noodzakelijk is dienen er afspraken gemaakt te worden en moeten ouders op de hoogte zijn.
3.1.3. Schoolsituaties Zorgvuldigheid is extra geboden bij het op schoot nemen en bij troost en veiligheid bieden van kinderen. Een en ander geschiedt echter nooit tegen de zin van een leerling. Naarmate kinderen ouder worden zal de leerkracht hierin terughoudender moeten zijn. In alle gevallen moet de leerkracht zich correct opstellen, hinderlijke aanrakingen vermijden en onnodig één op één contact voorkomen.
3.1.4. Toezicht in de kleed- en douchelokalen Het is ongewenst deze ruimtes onaangekondigd binnen te komen. Men spreekt met de groep af eerst aan te kloppen en even te wachten om zo de kinderen de gelegenheid te geven om bijvoorbeeld een handdoek om te slaan.
3.1.5. Lichamelijke hulp Het onderwijzend personeel mag in de onderbouw helpen bij het aan- en uitkleden. Bij het aan- en uitkleden na het douchen / zwemmen en bij andere lichamelijke hulp kunnen ouders ingeschakeld worden. Gelet op de eindverantwoordelijkheid van het onderwijzend personeel berust het toezicht bij het verkleden te allen tijde bij de leerkracht. Er dient begrip te zijn voor het zich ontwikkelend schaamtegevoel bij jongens en bij meisjes en daar ook rekening mee te houden. Hierbij is extra aandacht voor kinderen uit andere culturen. De leerkrachten moeten altijd zelf gekleed zijn als zij kinderen helpen.
3.1.6. Buitenschoolse activiteiten In situaties waar de omgang in het algemeen wat losser is, is het belang van duidelijke afspraken des te groter. Dit geldt voor schoolkampen, werkweken, schoolreizen, sportactiviteiten en excursies. De leerkracht dient zich juist ook onder dergelijke omstandigheden correct op te stellen en onnodig één op één contact te vermijden.
3.1.7. Het computernetwerk De beveiliging van het computernetwerk is een belangrijk aandachtspunt. Via het netwerk kan men toegang krijgen tot pornografische sites of andere seksueel ongewenste uitingen. De school dient er zorg voor te dragen dat sites met seksistische of seksueel ongewenste informatie niet toegankelijk zijn. Netwerkgebruikers kunnen door het gebruik van bijvoorbeeld email van buitenaf ongewenste informatie toegestuurd krijgen. Deze ongewenste emails moeten worden geweerd of anders zo snel mogelijk worden verwijderd .
6
Voorlopig is het gebruik van kennisnet aan te bevelen. De provider geeft aan dat het netwerk wordt beheerd en is beveiligd; dat laatste zorgt ervoor het risico van ongewenst gebruik beperkt blijft. Alle gebruikers binnen kennisnet zijn geregistreerd en er kan vastgesteld worden of iemand wel of niet toegangsrechten tot bepaalde delen van kennisnet heeft. Door firewalls en proxies wordt ieder die niets te zoeken heeft op kennisnet geweerd. Er wordt nog onderzoek verricht naar de wijze waarop scholen zelf filters kunnen kiezen, zodat hiermee de keuze voor zware of lichte beveiliging bij de school komt te liggen.
3.2. De vertrouwens-/contactpersoon en de vertrouwensinspecteur Als leerlingen of hun ouders vraagtekens plaatsen bij een bepaald gedrag van een leerkracht of ander personeelslid of vraagtekens plaatsen bij een bepaald klimaat op school dan kunnen zij er behoefte aan hebben dit vertrouwelijk met iemand te bespreken. Om hieraan tegemoet te komen is er een contactpersoon op school en een vertrouwenspersoon door het bevoegd gezag aangesteld. Elke school dient een lid of meerdere leden van het team aan te wijzen als contactpersoon. Alle klachten of observaties inzake de toepassing van het protocol kunnen aanhangig worden gemaakt. De vertrouwenspersoon vormt de spil van het beleid ter bestrijding van seksuele intimidatie. Hij/zij verzorgt de opvang van degene die zich geconfronteerd voelt met seksuele intimidatie en heeft daarnaast ook een preventieve taak. De school vermeldt in zijn schoolgids wie de vertrouwenspersoon is, en wie de contactpersoon. Verder wordt aangegeven hoe en waar deze te bereiken zijn.
3.2.1. De contactpersoon De contactpersoon zorgt voor de eerste opvang van de klager/klaagster en begeleidt deze naar de externe vertrouwenspersoon. De contactpersoon is aangesteld door de schoolleiding.
3.2.2. De vertrouwenspersoon De vertrouwenspersoon functioneert als aanspreekpunt voor (oud)leerlingen en/of (voormalige)personeelsleden die seksuele intimidatie ervaren hebben. Hij/zij zorgt voor de opvang en verdere begeleiding. De vertrouwenspersoon is aangesteld door het bevoegd gezag van de school.
3.2.3. De vertrouwensinspecteur Bij de onderwijsinspectie zijn per onderwijssector vertrouwensinspecteurs aangesteld, die een speciale scholing hebben gevolgd om klachten over seksuele intimidatie adequaat af te handelen. Vertrouwensinspecteurs vervullen een klankbordfunctie voor leerlingen en personeelsleden die slachtoffer zijn van seksuele intimidatie of die worden geconfronteerd met seksuele intimidatie jegens andere leerlingen of personeelsleden. Vertrouwensinspecteurs adviseren over te nemen stappen en verlenen bijstand bij het zoeken naar oplossingen. Desgewenst begeleiden ze bij het indienen van een klacht of het doen van aangifte.
4. HET INDIENEN VAN EEN KLACHT Een klacht kan ingediend worden bij: • De contactpersoon; • De vertrouwenspersoon; • Het bevoegde gezag; • De klachtencommissie. Het indienen van een klacht kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. Van de schriftelijk ingediende klacht krijgt de klager binnen een week een bericht van ontvangst, toegezonden door degene bij wie de klacht wordt ingediend (niet zijnde de contactpersoon). Van mondeling ingediende klachten wordt terstond procesverbaal opgemaakt. De klager en de ontvanger van de klacht ondertekenen het procesverbaal. De klager krijgt binnen een week nadat het procesverbaal is opgemaakt, een afschrift daarvan toegezonden door degene bij wie de klacht is ingediend. Een klacht die in eerste instantie is ingediend bij de contactpersoon, de klachtencommissie of het bevoegd gezag wordt ter behandeling doorgezonden naar de vertrouwenspersoon. De klager ontvangt van de doorzending binnen een week schriftelijk bericht van degene die de klacht heeft doorgezonden.
7
Een anoniem ingediende klacht wordt niet in behandeling genomen. In bijzondere gevallen kunnen boven genoemde ontvangers van een klacht hiervan afwijken. Indien het bevoegde gezag aangifte doet bij de officier van justitie van een klacht inhoudende de melding van een strafbaar feit als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, ontvangen de klager en de aangeklaagde hiervan schriftelijk bericht.
5. DE BEHANDELING VAN KLACHTEN Het is de autonome verantwoordelijkheid van het bestuur om zorg te dragen voor goed onderwijs aan elke onderwijsinstelling. Dit veronderstelt in elk gevaldat het bevoegd gezag garandeert dat de goede gang van het onderwijs niet wordt verstoord door ongewenst gedrag van een personeelslid en/of leerling. De besturen van de openbare basisscholen in de Krimpenerwaard heeft gelet op de bepalingen van de Wet op het primair onderwijs in overleg met de MR / GMR een klachtenregeling vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft zich aangesloten bij de landelijke klachtencommissie. Zowel leerlingen en hun ouders als personeelsleden kunnen een klacht indienen bij de klachtencommissie. Dit kan een klacht zijn over seksueel misbruik of seksuele intimidatie. Als de klachtencommissie na onderzoek de klacht gegrond verklaart, dan volgt rapportage en advies naar het schoolbestuur. Het schoolbestuur neemt vervolgens maatregelen. Voor de afhandeling van een klacht verwijzen we naar deze regeling. Als het bevoegd gezag van een school te maken krijgt met een klacht of een vermoeden van seksuele intimidatie, dan zal het zich moeten bezinnen op die situatie. Afhankelijk van de inhoud van de melding zal het bestuur organisatorische en/of rechtspositionele maatregelen moeten treffen dan wel de justitie in moeten schakelen. In het Wetboek van Strafrecht Boek 2, Titel XIV, staat een reeks van zedendelicten omschreven. Bij de meeste delictomschrijvingen zijn bepalende omstandigheden opgenomen, bijvoorbeeld gebruik van geweld, minderjarigheid geestesgesteldheid enz. Bij de behandeling van een klacht vormen de juridische kaders het uitgangspunt. Bij twijfel zal het bevoegd gezag zich laten adviseren door bijvoorbeeld juridische bijstand, inspectie en/of de vertrouwenspersoon. Indien het bestuur bij een klacht aan een vertrouwensinspecteur advies vraagt zal deze vertrouwensinspecteur als regel de eigen inspecteur van de school op de hoogte stellen en zo mogelijk en nodig ook inschakelen.
5.1. Organisatorische maatregelen Bij organisatorische maatregelen kan gedacht worden aan voorschriften, afspraken of het verwijderen van seksistische of aanstootgevend materiaal.
5.2. Rechtspositionele maatregelen Het bevoegd gezag zijn beleid neemt bij rechtspositionele maatregelen Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (RPBO) in acht.
5.3. Justitionele maatregelen In 1999 is de wetswijziging bestrijding van seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs in werking getreden. Het gaat in de wet om strafbare vormen van seksuele intimidatie en seksueel misbruik: zedenmisdrijven, zoals ontucht, aanranding en verkrachting, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling jegens een minderjarige leerling. Om tot gerechtelijke vervolging te kunnen overgaan, is aangifte bij politie of justitie noodzakelijk. Daarom bevat de wet een aangifteplicht voor het bevoegd gezag. Daarnaast is het personeel een meldplicht opgelegd. Alleen zo kan worden bewerkstelligd dat het bevoegd gezag daadwerkelijk kennis krijgt van een mogelijk strafbaar feit. De aangifte- en meldplicht geldt bij een zedenmisdrijf, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling. Daaronder vallen niet alleen personeelsleden, maar ook personen die buiten dienstverband werkzaamheden verrichten voor de school, zoals stagiairs, schoonmaakpersoneel, uitzendkrachten en vrijwilligers.
8
De wettelijke aangifteplicht en meldplicht is beperkt tot seksueel misbruik van leerlingen die op het moment van het misbruik jonger zijn dan achttien jaar. De grens is bij deze leeftijd gelegd omdat alle seksuele handelingen tussen leerkrachten en minderjarige leerlingen strafbaar zijn. Er kan bij slachtoffers behoefte bestaan aan advies of steun, zonder dat de kwestie meteen in de openbaarheid komt. Daarom geldt de aangifteplicht niet voor vertrouwensinspecteurs. Zij zijn daarvan wettelijk vrijgesteld. Daarnaast zijn vertrouwensinspecteurs volgens de wet verplicht tot geheimhouding van wat hen door leerlingen, ouders of medewerkers van een school is toevertrouwd.
5.3.1. Meldplicht voor personeelsleden De wet verplicht personeelsleden om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren als zij - op welke manier dan ook - informatie krijgen over een mogelijk zedenmisdrijf, gepleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling. Het is niet voldoende om zich te wenden tot een tussenpersoon, zoals een lid van de schoolleiding. Het personeelslid is ervoor verantwoordelijk dat de informatie het bevoegd gezag bereikt. Meldt een personeelslid dergelijke informatie niet, dan kan hij worden aangesproken op het verzaken van zijn plichten als werknemer. Dit betekent dat het bevoegd gezag disciplinaire maatregelen kan treffen. Ook is denkbaar dat het slachtoffer of zijn ouders een schadeclaim indienen tegen deze persoon, als door diens zwijgen het seksueel misbruik heeft kunnen voortduren.
5.3.2. Meldplicht in relatie tot de klachtenregeling De meldplicht geldt voor alle personeelsleden. Ook contactpersonen en interne vertrouwenspersonen die binnen hun taakuitoefening informatie krijgen over vermeende zedendelicten, hebben als personeelslid de verplichting om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren. Interne vertrouwenspersonen kunnen zich in dit geval niet op hun geheimhoudingsplicht beroepen. Als de klacht over een mogelijk zedenmisdrijf bij de klachtencommissie binnenkomt waarin een personeelslid zitting heeft, dan zal dit personeelslid eveneens aan zijn wettelijke meldplicht moeten voldoen. Op deze manier wordt bereikt dat zo snel mogelijk onderzoek plaatsvindt door justitie en politie. Het belang van een onderzoek op heel korte termijn is evident.
5.3.3. De externe vertrouwenspersoon en meldplicht Externe vertrouwenspersonen die niet tot het onderwijspersoneel behoren, hebben geen meldplicht bij een vermoeden van strafbare feiten. De externe vertrouwenspersoon dient de klager wel te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte bij politie of justitie. Desgewenst verleent de externe vertrouwenspersoon bijstand bij het doen van aangifte. Daarnaast kan de externe vertrouwenspersoon de klager en diens ouders uitnodigen om de schoolleiding te informeren.
5.3.4. Aangifteplicht voor het bevoegd gezag In de wet is vastgelegd welke procedure het bevoegd gezag moet volgen als het op enigerlei wijze informatie krijgt over een vermeend zedendelict, gepleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling (vermoeden van een strafbaar feit). In alle gevallen verplicht de wet het bevoegd gezag om onmiddellijk met de vertrouwensinspecteur in overleg te treden. Dit overleg heeft tot doel om een antwoord te vinden op de vraag of er een redelijk vermoeden is van een strafbaar feit. Onder het begrip redelijk vermoeden wordt verstaan dat elk redelijk denkend persoon tot een zelfde oordeel zou komen als hij kennis had van dezelfde feiten en omstandigheden. Is de conclusie van het overleg dat er sprake is van een redelijk vermoeden, dan doet het bevoegd gezag direct aangifte bij politie of justitie. Vooraf stelt het bevoegd gezag de aangeklaagde en de ouders van de klager op de hoogte. Mogelijke bedenkingen van betrokken ouders en leerlingen ontslaat het bevoegd gezag niet van de verplichting tot het doen van aangifte. De wet stelt in dit geval het algemeen belang boven dat van individuele betrokkenen. Voorop staat dat een herhaling van het seksueel misbruik wordt voorkomen. De stappen in de procedure zijn:
9
1. schoolleider/personeelslid/contactpersoon/interne vertrouwenspersoon krijgt informatie en meldt dit aan het bevoegd gezag 2. het bevoegd gezag neemt kennis van strafbaar feit 3. het bevoegd gezag overlegt met vertrouwensinspecteur 4. als er een redelijk vermoeden is van strafbaar feit, dan wordt aangifte gedaan. In verband hiermee moet nog een reeks van vragen worden beantwoord. Het bevoegd gezag vraagt – zo nodig advies aan de vertrouwensinspecteur. Vragen die beantwoord moeten worden zijn bijvoorbeeld: − Bij wie wordt aangifte gedaan: regiopolitie, officier van justitie. − Wie informeert de betrokkenen over de aangifte? In principe informeert het bevoegd gezag (ouders van) klager en aangeklaagde dat aangifte wordt gedaan − Wie ondersteunt de klager en de ouders tijdens het onderzoek? Dat kan een vertrouwenspersoon of de vertrouwensinspecteur zijn. Deze kan de klager desgewenst doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening. − Wie ondersteunt de aangeklaagde tijdens het onderzoek: een vertrouwenspersoon of de juridische afdeling van een onderwijsvakorganisatie? Kan een beroep worden gedaan op een rechtsbijstandsverzekering van de aangeklaagde? − Moet de school, zolang het justitieel onderzoek loopt, maatregelen treffen om te voorkomen dat de klager telkens wordt geconfronteerd met de aangeklaagde? De aangeklaagde zou bijvoorbeeld met andere taken kunnen worden belast. Ook schorsing behoort tot de mogelijkheden. − Moeten personeel, ouders en leerlingen worden geïnformeerd over het feit dat er een onderzoek wordt ingesteld? Informatievoorziening kan noodzakelijk zijn, omdat een dergelijke kwestie meestal niet onopgemerkt voorbij gaat aan de leden van de schoolgemeenschap. Wel is het - in het belang van klager en aangeklaagde - gepast om hiermee zorgvuldig en terughoudend om te gaan en geen onnodige details te verstrekken. − Is het wenselijk dat de school, parallel aan het justitieel onderzoek, zelf een onderzoek laat uitvoeren? Gezien de lange looptijd van een justitieel onderzoek kan het bevoegd gezag daartoe besluiten. Of het bevoegd gezag kan de klager uitnodigen om een klacht in te dienen bij de klachtencommissie. Volgens de klachtenregeling bepaalt de klachtencommissie maximaal acht weken na het horen van de partijen of de klacht gegrond is, en adviseert over de maatregelen die het bevoegd gezag kan nemen.Uit de jurisprudentie blijkt dat met disciplinaire maatregelen niet hoeft te worden gewacht totdat de strafrechter uitspraak heeft gedaan. Tot disciplinaire maatregelen kan worden overgegaan als zorgvuldig onderzoek, waarbij het principe van hoor en wederhoor is toegepast, tot de overtuiging leidt dat de aangeklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een zedendelict.
5.3.5. Rehabilitatie na valse aantijgingen Als na justitieel onderzoek blijkt dat de klacht op valse gronden is ingediend, gaat het bevoegd gezag in overleg met de betrokkene en biedt de aangeklaagde indien gewenst een rehabilitatietraject aan. Zo’n traject wordt in overleg met de valselijk beschuldigde samengesteld. Mogelijkheden zijn: een brief aan de ouders, een teamgesprek, een leerlingenbijeenkomst, al dan niet in aanwezigheid van de vals beschuldigde. Het bevoegd gezag kan tevens maatregelen nemen jegens de leerling die de valselijke beschuldiging heeft geuit. Dit kan variëren van de eis dat in het openbaar excuses worden aangeboden tot schorsing of verwijdering. De aangeklaagde kan over een incorrecte behandeling door het bevoegd gezag een klacht indienen bij de klachtencommissie. De aangeklaagde wordt daarmee klager.
6. OPENHEID Het is van belang dat het bevoegd gezag en de schoolleiding er goed aan doen een kwestie behalve zeer zorgvuldig, ook met zoveel mogelijk openheid te behandelen. Als men laat merken dat men bepaalde zaken niet tolereert en men uit zal zoeken wat er gebeurd is, geeft dit meer rust op school en vertrouwen in het bestuur en/of de schoolleiding, dan wanneer men de indruk wekt het niet ernstig op te vatten. Dan gaan geruchten een eigen leven leiden.
10
Er bestaat een mogelijkheid om zaken in de medezeggenschapsraad achter gesloten deuren te behandelen. Het is de vraag of dit altijd verstandig is. In voorkomende gevallen zal zoveel mogelijk gekozen worden voor een transparante en open opstelling.
11
GERAADPLEEGDE LITERATUUR Seksuele intimidatie aangepakt, varianten op schoolbeleid: Anke Visser en Ina Kallenbach. Utrecht 1997 in opdracht van het ministerie van OC&W. Voorkomen en bestrijden sexuele intimidatie in het primair onderwijs: 1993 uitgave Inspectie van het Onderwijs. Non-discriminatiecode voor het onderwijs: Den Haag 1992 ’t Haags Anti-Rascisme en Discriminatie Team. Informatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over Seksuele misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs: meldplicht en aangifteplicht. (29 oktober 1999)
12