Dienst Weg- en Waterbouwkunde
Objectbeheerregime Kunstwerken 2006 BON Waterbeheren en Vaarwegen
Versie 1 juni 2006
Objectbeheerregime Kunstwerken 2006 BON Waterbeheren en Vaarwegen
Versie 1 juni 2006
DWW-2006-065
Beheer & Onderhoud-huis RWS Dienst Weg- en Waterbouwkunde
Kader en uitgangspunten …………………………………………………………………………………………………………………………………………
BASISONDERHOUDSNIVEAU WATER BEHEREN EN VAARWEGEN 2006 Het voorliggende objectbeheerregime Kunstwerken (OBR Kunstwerken) is opgesteld ten behoeve van het basisonderhoudsniveau (BON) Water Beheren en Vaarwegen 2006. Het BON geeft aan welk minimumpakket aan maatregelen op het gebied van beheer en onderhoud noodzakelijk is om de infrastructuur op langere termijn in stand te houden en naar behoren te laten functioneren. Tevens geeft het BON weer welke gemiddelde jaarlijkse kosten hieraan zijn verbonden. Hierbij wordt uitgegaan van het waarborgen van de veiligheid, het op peil houden van de gebruiksmogelijkheden die de infrastructuur biedt en het handhaven van de huidige normen en richtlijnen voor de uitvoering van het onderhoud. Het BON voorziet in deze basisinformatie door op landelijk niveau en op hoofdlijnen een overzicht te geven van de arealen, de werkwijzen, de normen en richtlijnen die worden gehanteerd en de kosten die daar op langere termijn aan verbonden zijn. Het BON is het uitvoeringskader voor de SLA’s en fungeert in de praktijk als referentiedocument voor het beheer en onderhoud.
I N S T A N D H O U D I N G
Hoofddoelstellingen
Elementen basisonderhoudsniveau
Handhaven functies
Wet- en regelgeving infrabeheer
Bedrijfseconomische rationaliteit
Handhaven Servicelevels Efficiency (civiel)technische voor gebruikers functionaliteit
Elementen basisonderhoudsniveau
OBJECTBEHEERREGIMES De kern van de onderbouwing in het BON is dat voor alle (deel)objecten van de hoofdinfrastructuur wordt aangegeven waarom en wanneer welke beheersmaatregelen en onderhoudsmaatregelen noodzakelijk zijn, en welke gemiddelde jaarlijkse kosten hieraan zijn verbonden op landelijk niveau. De aard, de constructie, de specifieke functionaliteit en het gebruik van de verschillende soorten objecten lopen sterk uiteen. Daarom is voor alle zes objectcategorieën binnen het programma Water Beheren en Vaarwegen (respectievelijk Oevers, Bodems, Kunstwerken, Verkeersvoorzieningen, Water en Exploitatie) een
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
1
zogenaamd objectbeheerregime (OBR) opgesteld. In de OBR’s worden de volgende tien aspecten toegelicht: 1.
Omschrijving van de aard en de functie van de objecten (inclusief randvoorwaarden voor functionaliteit).
2.
Areaalgegevens (zowel algemeen als met betrekking tot deelsystemen) en verschijningsvormen.
3.
Relevante wet- en regelgeving, juridisch beheer, hieruit voortvloeiende normen en eisen.
4.
Functionaliteit en kenmerken, verouderingsprocessen / aantasting / schadebeelden / levensduren.
5.
Servicelevels / gebruikseisen.
6.
Onderhoudsmaatregelen (cyclisch, toestandsafhankelijk of storingsafhankelijk), key issues, vast en variabel onderhoud. Interventie)normen, maatgevende schade en herstelnormen.
7.
Indicatie van de gemiddelde jaarlijkse kosten op landelijk en regionaal niveau wanneer conform het OBR wordt gewerkt.
8.
Bijzondere aandachtspunten zoals mogelijkheden tot het combineren van werkzaamheden, speciale randvoorwaarden bij het uitvoeren van werkzaamheden, mogelijkheden voor innovatie en verbetering (kan het slimmer?).
9.
Gevoeligheidsanalyse: effecten van meer / minder / vroeger / later onderhoud (‘knoppen’, ‘mag het wat minder?’).
10. Referenties en bijlagen. Bij het uitwerken van de objectbeheerregimes zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. •
De objectbeheerregimes richten zich uitsluitend op de Batenlasten werksoorten Hoofd VaarWegenNet Beheer en Onderhoud en ontwikkeling (HVWN BOO) en Hoofd WaterSystemen Beheer en Onderhoud en Ontwikkeling WaterBeheren (HWS BOO WB) van Waterbeheer en vaarwegen. De overige werksoorten van Waterbeheer en vaarwegen en alle werksoorten van Waterkeren blijven buiten beschouwing.
•
Waar mogelijk is uitgegaan van de life cycle benadering (lcc). De basisgedachte hierbij is dat de volledige kosten van het beheer en onderhoud gedurende een langere periode in ogenschouw moeten worden genomen. Dit betekent dat – tenzij anders vermeld – de kosten van vervanging van objecten aan het einde van de levensduur zijn meegerekend en omgeslagen naar de gemiddelde kosten per jaar. Bij de uitvoering van wettelijke taken is deze benadering uiteraard niet aan de orde.
•
Bij het berekenen van het kostenniveau is per object eerst bepaald welke maatregelen (aard en frequentie) noodzakelijk zijn en welke gemiddelde kosten hieraan zijn verbonden, gegeven het huidige prijsniveau. Vervolgens zijn de aantallen objecten of de arealen vermenigvuldigd met deze kosten en omgeslagen naar de gemiddelde kosten van het vaste en het variabele onderhoud per jaar. Op plaatsen in de tekst waar gesproken wordt van de 'berekende kosten' (ook aangeduid als de p•q benadering) is deze benadering gehanteerd.
•
De berekende kale kostprijzen per jaar zijn – tenzij anders vermeld – verhoogd met drie toeslagen voor respectievelijk (1) uitvoeringskosten, algemene kosten, winst en risico (UAKWR, 20 procent), (2) BTW (19 procent) en (3)
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
2
kosten van voorbereiding, administratie en toezicht (VAT, 20 procent 1 ). Verder zijn de gegevens steeds zoveel mogelijk uitgesplitst naar externe projectuitgaven (EPK’s) en interne projectuitgaven (IPK’s). •
Bij activiteiten en objecten waar het (nog) niet mogelijk is om de p•q benadering toe te passen is gebruik gemaakt van de financiële informatie uit de beleidsdoelprogrammering van de Regionale Diensten. Waar mogelijk zijn deze ‘geschoond’ voor kosten die niet direct betrekking hebben op de betreffende activiteit of het betreffende object. Verder zijn de gegevens uit de beleidsdoelprogrammering omgerekend naar gemiddelde kosten op jaarbasis. Indien deze benadering is toegepast is dit expliciet in de tekst vermeld.
Er is uitgegaan van continuering van de huidige aantallen objecten en arealen, alsmede van de huidige normen, interventiewaarden, beleidsrichtlijnen en gebruiksmogelijkheden.
TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN BON Het BON heeft diverse toepassingsmogelijkheden, zowel binnen de Rijkswaterstaat als bij de aansturing van de uitvoeringsorganisatie. Deze laatste is toegelicht in hoofdstuk 5. Met betrekking tot de aansturing van de Rijkswaterstaat als uitvoeringsorganisatie vormt het BON het uitvoeringskader voor SLA’s en beheercontracten inzake het beheer en onderhoud. Het BON specificeert op landelijk niveau de arealen, de onderhoudsbenadering, de normen en richtlijnen en de meerjarige kosten van het onderhoud. Bij de overgang naar de agentschapstatus en naar het batenlastenstelsel biedt het BON aanknopingspunten voor het uitwerken van de balanswaardering en de afschrijvingssystematiek. In meer algemene zin biedt het BON duidelijke inzichten om beleids- en besturingsbeslissingen te nemen ten aanzien van de wijze waarop het beheer en onderhoud op hoofdlijnen dient te worden uitgevoerd, inclusief inzicht in de financiële consequenties van eventuele bijstellingen van het beleid. De werkwijze die in het BON is omschreven kan worden beschouwd als de meest effectieve en efficiënte manier van instandhouding, bezien op landelijk niveau en over een meerjarige periode. Ook voor het op een verantwoorde wijze aangaan van prestatiecontracten voor beheer en onderhoud is het noodzakelijk dat de infrabeheerder als opdrachtgever over deze basiskennis beschikt. Verder kan het BON als basis dienen voor zowel interne als externe auditing en benchmarking, bij voorkeur in combinatie met referentiedocumenten en beschikbare instandhoudingplannen. Dit betreft zowel het toetsen van de best practices (kan het nog beter of efficiënter?) als het toetsen van de door de Regionale Diensten gehanteerde werkwijze in de praktijk (wordt het onderhoud op hoofdlijnen conform de richtlijnen uitgevoerd?). Eventueel kan ook internationale benchmarking plaatsvinden op basis van het BON. Ten slotte inventariseert het BON thema’s en onderwerpen die voor innovatie in aanmerking komen en signaleert het ontwikkelingen die in de komende jaren knelpunten kunnen gaan opleveren.
1 De VAT-toeslag varieert afhankelijk van de aard van de maatregelen en activiteiten waar het om gaat tussen de 5 en 35 procent. Gemiddeld wordt 20 procent aangehouden. In gevallen waar hiervan wordt afgeweken is dit expliciet aangegeven in de tekst.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
3
RELATIE MET INSTANDHOUDINGSPLANNEN EN REFERENTIEDOCUMENTEN Bij het opstellen van de objectbeheerregimes is veelvuldig gebruik gemaakt van referentiedocumenten en instandhoudingplannen. De in de objectbeheerregimes beschreven werkwijzen liggen dan ook in lijn met de voorschriften uit de (beschikbare) referentiedocumenten. Het BON is echter niet primair bedoeld voor normering (zoals de referentiedocumenten) of voor planning van maatregelen (zoals de instandhoudingplannen), maar voor het onderbouwen en creëren van (externe) transparantie op landelijk niveau. Het BON geeft derhalve ook voor zaken waarvoor (nog) geen referentiedocumenten zijn ontwikkeld weer welke benadering op hoofdlijnen zou moeten worden gevolgd bij het beheer en onderhoud en welke kosten hieraan zijn verbonden op landelijk niveau en op langere termijn. In vergelijking met de op een specifiek object of deel van een watersysteem gerichte instandhoudingplannen hebben de objectbeheerregimes een generiek karakter en gelden ze voor alle (deel)objecten. Samenvattend kan worden gesteld dat het BON als een aanvulling op de referentiedocumenten en de instandhoudingplannen kan worden beschouwd, waarbij de meerwaarde vooral ligt bij de B&O-brede landelijke, meerjarige onderbouwing en transparantie. Uitgangspunten Bij de uitwerking van het OBR Kunstwerken zijn de volgende uitgangspunten van kracht:
Activiteiten die niet tot de baseline activiteiten behoren worden niet in beschouwing genomen. De reden is dat dergelijke activiteiten niet tot de minimaal benodigde uit te voeren activiteiten behoren, om het object in stand te houden. De kosten die in dit OBR worden meegenomen zijn de kosten voor het proces “verkeersmanagement Nat”, en wel de subprocessen verkeersordening nat en verkeersbegeleiding nat. Bij het berekenen van het kostenniveau is bepaald welke maatregelen (aard en frequentie) noodzakelijk zijn en wat de gemiddelde kosten hiervan zijn. Vervolgens is de rekenregel “areaal x maatregel frequentie x gemiddelde kosten maatregel” toegepast en is bepaald welke toeslagen hier nog bovenop dienen te komen. Het betreft het areaal dat in het beheer is van het Rijk. De areaalgegevens zijn over het algemeen ontleend aan het NIS.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
4
Inhoudsopgave .............................................................................................
Kader en uitgangspunten
1
Inhoudsopgave
5
1 1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
Aard en functie Indeling in objectsubcategorieën Sluizen Schutsluizen Spui- en uitwateringsluizen Stuwen Vaste en beweegbare bruggen Gemalen Aanleginrichtingen Kunstwerken overig
7 7 7 8 8 9 9 9 9 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Areaal Areaal Schutsluizen Spui- en uitwateringsluizen Stuwen Vaste en beweegbare bruggen Gemalen Aanleginrichtingen Kunstwerken overig
11 11 12 14 14 15 16 16 17
3 3.1 3.2
Relevante wet- en regelgeving Wetgeving Normen en richtlijnen
18 18 20
4 4.1 4.2 4.3
Civieltechnische kenmerken en functie-eisen Civieltechnische functionaliteit Verouderingsprocessen Gevolgen van veroudering
22 22 23 24
5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.2
Service level/ gebruikseisen De OBR in de aansturing van Rijkswaterstaat Afspraken tussen de minister en de Rijkswaterstaat Afspraken maken binnen Rijkswaterstaat Inhoudelijke functie-eisen en service-levels
25 25 25 26 26
6 6.1 6.2 6.3 6.4
Onderhoudsmethoden en interventieniveaus Schutsluizen, spuisluizen en stuwen Vaste en beweegbare bruggen Gemalen Aanleginrichtingen
29 29 31 32 32
7 7.1 7.2
Indicatie gemiddelde kosten: financieel overzicht Op bouw kosten berekeningen Gemiddelde jaarlijkse kosten
33 33 33
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
5
8
Aandachtspunten
35
9 9.1 9.2
Gevoeligheidsanalyse Keuzemogelijkheden Gevoeligheidsanalyse
37 37 38
10
Referenties en Bijlagen
41
Bijlagen
42
Bijlage A
CEMT klassen
43
Bijlage B
Uitgangspunten en berekening OBR
44
Bijlage C
Kosten per objectsubcategorie, per regionale dienst
45
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
6
1 Aard en functie ..........................................................................................
Dit hoofdstuk beschrijft de aard en functie van kunstwerken. Een overzichtstabel van het door RWS beheerde areaal is opgenomen in hoofdstuk 2. 1.1 Indeling in objectsubcategorieën Binnen de objectcategorie kunstwerken worden – in de BPN systematiek – de volgende objectsubcategorieën onderscheiden (zie Wegwijzer BPN): Tabel 1.1 Objectsubcategorie kunstwerken Objectsubcategorie
Schutsluizen Spui- en uitwateringssluizen Stuwen Vaste bruggen Beweegbare bruggen Gemalen Aanleginrichtingen Vistrappen
Code KS KU KW KV KB KG KA -
Het OBR Kunstwerken heeft betrekking op de kunstwerken van de natte infrastructuur die in het beheer zijn bij het Rijk. Hiertoe behoren de kunstwerken in en nabij de grote rivieren, het IJsselmeer, het AmsterdamRijnkanaal, het Noordzeekanaal, de Waddenzee, het Eems-Dollard-Estuarium, en de Deltawateren. In het volgende is voorzien in een beschrijving van de aard en functie van deze kunstwerken.
1.2 Sluizen Een sluis is een kunstwerk dat deel uitmaakt van een vaste waterscheiding en dat dient om twee watergangen met verschillende waterpeilen door middel van beweegbare afsluitorganen naar behoefte van elkaar te scheiden of met elkaar in verbinding te brengen. Naar gelang de primaire functie van de sluis 2 kan een onderscheid gemaakt naar: 1. schutsluizen: ten behoeve van het tot stand brengen van een scheepvaart verbinding tussen twee scheepvaartwegen met een verschillende waterstand; 2. spui- of uitwateringsluizen: ten behoeve van het beheerst afvoeren en aanvoeren van water; 3. keersluizen: ten behoeve van het permanent of periodiek keren van water. Naast de genoemde functionele opdeling van sluizen, bestaan tevens sluizen met een militaire functie, zoals inundatiesluizen, plofsluizen en damsluizen. Deze sluizen hebben louter een militaire functie en worden in het kader van onderhavig OBR niet specifiek benoemd.
2
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
7
Keersluizen worden in dit document verder niet behandeld. In § 1.2.1 komen de specifieke kenmerken van schutsluizen aan de orde. De spui- en uitwateringsluizen komen aan de orde in § 1.2.2. 1.2.1 Schutsluizen
Alle schutsluizen hebben meerdere functies dan alleen het faciliteren van de scheepvaart. Een schutsluis zal zorg moeten dragen voor een beheerste af- en aanvoer van water. In veel voorkomende gevallen is de sluis daarnaast uitgerust met een spuisluis of een waterreguleringswerk (bijvoorbeeld in de Zuid Willemsvaart). In de kustgebieden en langs de grote rivieren is een groot aantal sluizen onderdeel van een waterkering als beschreven in de Wet op de Waterkering. Dergelijke sluizen zijn dan een onderdeel van een dijkring. Bij veel schutsluizen is naast de beroepsvaart tevens recreatievaart toegestaan. Hiervoor zijn speciale voorzieningen getroffen. Een probleem dat hierbij kan optreden, is dat in zomerse perioden als gevolg van de recreatie drukte, aanzienlijke wachttijden bij de sluizen ontstaan. Veel sluiscomplexen bestaan daarom zelfs uit meerdere kolken (2 á 3) waardoor de beroepsvaart en recreatievaart gescheiden van elkaar kunnen worden geschut. Een sluiscomplex wordt vaak gecombineerd met een overgang (beweegbare brug) ten behoeve van het landverkeer. Zodra schepen worden geschut, ondervindt het landverkeer hinder. Op een aantal sluiscomplexen (zoals bijvoorbeeld in Terneuzen en IJmuiden) is daarom een verkeerscirculatieplan gerealiseerd, waardoor de hinder voor het landverkeer wordt geminimaliseerd. Wanneer een sluis ter plaatse van een zoetwater - zoutwater overgang ligt, is de functie ecologie en waterkwaliteit van belang. De sluis dient zodanig uitgerust te zijn, dat zout indringing als gevolg van het schutten van schepen, minimaal is en dat het zoetwater verlies zoveel mogelijk beperkt wordt [10]. 1.2.2 Spui- en uitwateringsluizen
Spui- en uitwateringsluizen dragen zorg voor de uitslag (lozen) van overtollig oppervlakte water op een boezem, een rivier, een meer of de zee. Onder deze objectsubcategorie vallen alle sluizen die primair dienen voor het beheersen van de waterhuishouding, zoals de spuisluizen in de Afsluitdijk. Een uitwaterings- of suatiesluis is een duiker met een beweegbare waterkering en komt in Nederland veelvuldig voor in rivier en zeedijken. Twee typen kunnen worden onderscheiden: • geheel zelfwerkende met een of meer deuren (zoals de uitwateringssluis te Lauwersoog) • niet zelfwerkende en uitgerust met een schuif (zoals de Haringvliet sluis) De spui- en uitwateringsluizen missen de voor de schutsluizen kenmerkende kolk. De sluizen staan open of zijn gesloten, waarbij in geopende stand het water vrij door de sluis kan stromen. Dit in tegenstelling tot schutsluizen, waar gewoonlijk altijd één afsluitmiddel is gesloten [11]. Spuisluizen hebben, naast de zorg voor de waterhuishouding, invloed op en een taak in relatie tot de waterkwaliteit van het te ontwateren gebied. Wanneer een spuisluis aan zee ligt, heeft het tevens een waterkerende functie in de zin van de Wet op de Waterkering. Wanneer spuisluizen een bijdrage leveren aan het handhaven van een stabiel peil op een kanaal ten behoeve van de scheepvaart, is tevens de functie scheepvaart van toepassing.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
8
1.3 Stuwen Een stuw is een waterbouwkundige constructie die in een rivier wordt geplaatst met als doel het bovenstrooms peil te handhaven. Door de verhoging of verlaging van het bovenstrooms peil kan de rivier de scheepvaart functie blijven vervullen en treedt er geen schade op in geval van droge en natte periodes. Een tweede functie van een stuw is het regelen van het debiet. Dit is van belang voor het opwekken van elektriciteit, ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de irrigatie of de watertoevoer benedenstrooms. Een onderscheid kan worden gemaakt naar vaste en beweegbare stuwen. Vaste stuwen worden vaak gecombineerd met sluizen, om de scheepvaart doorgang te kunnen laten vinden. In geval van beweegbare stuwen, dient rekening gehouden te worden met de klasse van de vaarweg en het maatgevende schip. Over het algemeen worden vaste stuwen uitgevoerd op plaatsen waar de oever ten opzichte van de gemiddelde waterstand hoog ligt. Naast het belemmeren van de scheepvaart, kunnen stuwen ook een obstakel voor vissen zijn. Om te waarborgen dat vissen ook stroomopwaarts kunnen voortbewegen, zijn stuwen vaak uitgerust met vistrappen.
1.4 Vaste en beweegbare bruggen Het primaire kenmerk van zowel vaste als beweegbare bruggen is dat het een verbinding tussen twee oevers van een vaarweg betreft. Bruggen faciliteren het landverkeer (weg- of spoorwegverkeer) bij het kruisen van de waterweg met zo min mogelijk hinder voor de kruisende scheepvaart en vice versa. Vaste bruggen vormen een ononderbroken verkeersverbinding tussen de oevers. Beweegbare bruggen kunnen voor de scheepvaart worden opengesteld als de doorvaarthoogte niet toereikend is voor passerende schepen (zowel beroepsvaart als recreatievaart).
1.5 Gemalen Een gemaal wordt gebruikt ten behoeve van de waterhuishouding. Een gemaal is een constructie waarmee de waterstand gereguleerd kan worden. Door middel van een pompinstallatie wordt water vanuit een lager gelegen gebied (een polder) uitgeslagen naar een hoger gelegen gebied (de boezem). Gemalen zorgen er zo voor dat water verplaatst kan worden tussen twee waterloopkundig gescheiden gebieden. Gemalen dienen vaak ter ondersteuning van schutsluizen of vervanging van uitwateringsluizen, wanneer natuurlijke lozing te kort schiet of niet meer mogelijk is. Gemalen verplaatsen water van een gebied met een lage waterstand naar een gebied met een hogere waterstand.
1.6 Aanleginrichtingen Aanleginrichtingen zijn plaatsen langs een vaarweg waar voorzieningen getroffen zijn, zodat schepen veilig kunnen afmeren en eventueel aanleggen. Aanleginrichtingen komen voor ter plaatse van kunstwerken als schutsluizen en bruggen in de diverse benamingen: ligplaatsen, aanlegsteigers of remming- en
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
9
geleidewerken. In de buurt van havens worden aanleginrichtingen ook wel loswallen, aanlegsteigers of pieren genoemd. Het is vaak de gewoonte de remming- en geleidewerken op te nemen als onderdeel van een sluis of een brug, wanneer deze zich bevinden ter plaatse en aan weerszijden van het kunstwerk.
1.7 Kunstwerken overig In verband met de over het algemeen geringe omvang van de gemiddelde jaarlijkse onderhoudsinspanningen, worden de volgende kunstwerken onder het kopje ‘ kunstwerken overig’ nader toegelicht. • Sifons, duikers en hevels (KZ) • Waterreguleringswerken (KR) • Kunstwerken ten behoeve van de natuur (KN) • Aquaducten (KQ) • Tunnels (KT) • Hoogwaterkeringen (KH) Sifon, duiker, hevel (KZ) Een sifon of een grondduiker dient om een rivier, beek of poldertocht onder een andere watergang (bijvoorbeeld een kanaal) door te voeren. Doordat de kruisende wateren geen gelijk waterpeil hoeven te hebben, heeft de sifon ook een waterkerende functie. Volgens de Wet op de Waterkeringen moeten dergelijke constructies dubbel zijn uitgevoerd. Om deze reden is vaak aan beide zijden van de sifon een afsluitmogelijkheid aanwezig. Een duiker is een (doorgaans betonnen) koker onder een dijk, dam of weg die tot doel heeft een verbinding te vormen tussen twee wateren (sloten) aan weerszijden van de dijk, de dam of de weg. Het water in een duiker heeft een vrije waterspiegel. Waterreguleringswerken (KR) Een voorbeeld van een waterreguleringswerk is een overlaat, inlaatwerk of aflaatwerk. Een overlaat is een automatisch werkende uitwateringssluis, zonder beweegbare waterkering. Kunstwerken tbv natuur (KN) Een voorbeeld van een kunstwerk ten behoeve van de natuur is een vistrap. Stuwen en sluizen kunnen een obstakel voor vissen vormen. Om te waarborgen dat vissen stroomopwaarts kunnen voortbewegen, worden vistrappen geconstrueerd. Aquaducten en tunnels (KQ, KT) Aquaducten leiden watergangen over een dal, een weg of een spoorweg. Tunnels voeren het landverkeer onder een watergang door. Hoewel beide objectsubcategorieën zijn benoemd in het beheerplan nat (BPN), worden deze in onderhavig OBR niet verder uitgewerkt. Voor meer inzicht in aquaducten en tunnels wordt volstaan met een verwijzing naar het OBR kunstwerken droge infrastructuur.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
10
2 Areaal ……………………………………………………………………………………………………………………………… In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het door Rijkswaterstaat beheerde areaal aan kunstwerken. Hierbij is de informatie uit het NIS (dd. Juli 2005) gebruikt. 2.1 Areaal Dit OBR betreft het areaal kunstwerken in beheer van Rijkswaterstaat. Zie voor een overzicht Figuur 2-1 en Tabel 2-1.
Figuur 2-1 Areaal in beheer bij Rijkswaterstaat (Hoofdwatersysteem / Hoofdvaarwegennet)
Opmerking: Ook het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee (NCP) is in beheer bij Rijkswaterstaat (Dienst Noordzee). Dit is in Figuur 2-1 niet volledig weergegeven.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
11
Tabel 2-1 Areaal kunstwerken in beheer bij Rijkswaterstaat in de netwerken Hoofdvaarwegen en Hoofdwatersysteem (Stuks)
IJ
LB
NB
NH
NN
NZ
ON
UT
ZH
ZL
Totaal
Objectsubcategorieën
Netwerk
schutsluiskolken
HVWN
10
32
17
8
0
0
9
16
11
15
118
bruggen beweegbaar
HVWN
5
8
37
6
0
0
5
7
11
15
94
bruggen vast
HVWN
3
63
19
5
0
0
50
19
7
17
183
remmingwerken
HVWN
136
20
16 106
0
0 101
22
18
spui-, uitwateringssluis
HWS
37
0
10
3
0
2
3
4
gemaal
HWS
0
11
4
1
0
5
4
0
kunstwerken t.b.v. natuur HWS
0
8
0
3
0
3
2
0
0
16
Aanleginrichtingen/ 419 5
64 25
stuwcomplex
HWS
0
8
0
0
3
0
0
0
11
Stormvloedkering
HWS
0
0
0
0
0
0
3
1
4
hoogwaterkering, kw
0
0
0
0
0
1
0
0
1
aquaduct/naviduct
HWS Niet opgenomen
1
0
0
0
0
0
0
0
1
waterreguleringswerken
HWS
7
0
0
53
5
2
0
67
sifons / duikers / hevels
HWS Niet opgenomen
1
31
20
0
15
12
0
79
0
5
0
0
0
0
5
overige kunstwerken
De vervangingswaarde van de kunstwerken die is opgenomen in de volgende paragrafen is ontleend aan opgaven van het rapport ‘Vervangingskosten kunstwerken’ ([2] Bouwdienst Rijkswaterstaat, projectteam VKK, 2002). De in de volgende paragrafen vermelde vervangingswaarden zijn geïndexeerd naar 2001.
2.2 Schutsluizen In Nederland zijn 125 sluiscomplexen in beheer bij de Rijkswaterstaat. De omvang van de sluiscomplexen varieert, dit is afhankelijk van een aantal factoren zoals: het maatgevende schip waarvoor de sluis is gedimensioneerd; de klasse schepen waarvoor de vaarweg is gedimensioneerd (met name de diepgang speelt hierbij een belangrijke rol); en de intensiteit van het scheepvaartverkeer (zowel beroepsvaart als recreatievaart). De omvang van de sluizen komt tot uiting in het aantal kolken en de afmetingen (lengte, breedte en drempeldiepte) van elk van de kolken. De kolken kunnen verschillend van vorm zijn en zijn over het algemeen geconstrueerd van gewapend beton (in oudere gevallen zijn de kolken nog gemetseld). Een kolk bestaat uit een binnenhoofd, buitenhoofd en tussenhoofd, en wordt aan de uiteinden beschermd door stortbedden. Aan elk uiteinde van een sluis bevinden zich deuren. De deuren kunnen uitgevoerd zijn als rol-, hef-, of puntdeuren. De keuze voor het type deur is tijdens het ontwerp afhankelijk van een aantal factoren, zoals de beschikbare ruimte, de vereiste doorvaarthoogte en -breedte, de ligging van de sluis (aan een rivier, kanaal of in getijde gebied) en dergelijke [9?]. In [10, deel 1?] is voorzien in een stroomschema met betrekking tot het voorontwerp van schutsluizen.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
12
Naast kolken en deuren bestaan sluizen doorgaans uit de volgende hoofdonderdelen: vul- en leidingsysteem (omloopriolen of deuropeningen) energievoorziening zoet/zout scheidingssysteem gebouwen en terreinen 3 werktuigkundige (W) bewegingswerken elektrotechnische (E) besturingsonderdelen onderhoudsvoorzieningen (zoals schotbalken en hijsjukken) De ontwerp levensduur van sluizen is gemiddeld 100 jaar. De totale vervangingswaarde bedraagt ongeveer 5.700 miljoen € [2]. Tabel 2-2 Omvang areaal normale schutsluizen per regionale Dienst [2]
Regionale Dienst
Noord-Nederland IJsselmeergebied Oost-Nederland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Limburg Noord-Brabant Totaal
Schutsluis (complexen) [stuks] 0 7 12 16 2 11 12 28 17
Kolken [stuks] 0 10 9 16 8 11 15 32 17
0 20 27 41 17 28 36 69 35
0 40 40 58 26 56 34 102 70
0 0 1 0 4 0 15 3 0
0 0 3 3 0 0 2 8 0
119
147
318
508
28
37
Hoofden Puntdeuren Roldeuren Hefdeuren [stuks] [stuks] [stuks] [stuks]
Alle informatie is afkomstig uit het NIS. Het aantal sluisdeuren is gelijk aan het aantal sluisdeuren in bedrijf, dus exclusief de reserve deuren. De schutsluizen in Tabel 2-2 betreffen redelijk vergelijkbare schutsluizen. Dusdanig vergelijkbaar dat ze in de kostenbepaling met de P*Q-benadering vergelijkbaar zijn. Naast deze schutsluizen is er nog een categorie schutsluizen die in omvang dusdanig afwijkend zijn (lees groter) dat ze in de toekomst apart behandeld kunnen worden in de kostenbepaling. Dit betreft de schutsluiscomplexen in Tabel 2-3. Tabel 2-3 Grote schutsluizen in Hoofdvaarwegennet Kunstwerknaam Dienst Noordzeesluizen IJmuiden Sluizencomplex Terneuzen Kreekraksluizen Krammersluizen Hansweert Volkeraksluizen Pr Bernhardsluizen Pr Irenesluizen 3
NH ZL ZL ZL ZL ZH UT UT
Gebouwen en terreinen voor bediening van de sluis en de opslag van materiaal ten behoeve van de sluis worden tot de sluis gerekend [4].
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
13
2.3 Spui- en uitwateringsluizen De Rijkswaterstaat heeft 64 spui- en uitwateringsluizen in beheer. Een aantal hiervan is in bijzondere constructies te vinden zoals de Afsluitdijk. De afmetingen van uitwateringssluizen zijn afhankelijk van het af te wateren gebied. Het grootste spuicomplex zijn de Haringvlietsluizen met een capaciteit van 9.510 m3/s. Een spuisluis is een betonnen constructie bestaande uit een aantal kokers. Door de kokers wordt het water gespuid. De kokers worden afgesloten door middel van schuiven. De schuiven worden door een bewegingswerk ‘aangestuurd’. De totale vervangingswaarde van de spui- en uitwateringsluizen bedraagt ruim € 1.438 miljoen [2]. De gemiddelde levensduur is 100 jaar. Tabel 2-4 Omvang areaal spuisluizen per Dienst
Dienst
Spuisluizen
Totaal debiet [m3/s]
Noord-Nederland IJsselmeergebied Oost-Nederland
0 37 2
0 6.990 ?
Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Limburg Noordzee Noord-Brabant
3 3 4 5 0 0 10
50 1.040 9.510 390 0 0 p.m.
Totaal
64
17.980
De spuisluizen verschillen enorm in omvang. De volgende spuisluizen worden gekenmerkt als bijzonder groot. Dit is met name van belang bij de bepaling van de onderhoudskosten op basis van P*Q. Tabel 2-5 Grote spuisluizen in Hoofdvaarwegennet Kunstwerknaam Dienst Haringvlietsluizen Stevinsluis Lorentz Houtribspuisluis Noordzeesluizen IJmuiden
ZH IJ IJ IJ NH
2.4 Stuwen In beheer van Rijkswaterstaat zijn op dit moment 11 stuwcomplexen, die bestaan uit 27 stuwopeningen. Stuwen zijn grof te verdelen in vaste en beweegbare stuwen. Vaste stuwen bestaan voornamelijk uit een aarden dam bekleed met een steenzetting en voorzien van de nodige damwanden of (bij grote werken) uit gewapend beton. Beweegbare stuwen kunnen worden onderscheiden naar stuwen die in verticale richting bewegen (de schotbalkstuw en de schuifstuw) en stuwen die roteren om de as (zoals de klepstuw, dakstuw
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
14
en de vizierstuw). In Limburg is een viertal stuwen als een stoney / poiree combinatie uitgevoerd. Het bijzondere van het poiree gedeelte is dat het opengesteld kan worden, zodat scheepvaart mogelijk is tijdens hoogwater. Het stoney gedeelte bestaat uit boven- en onderschuiven, aan de hand waarvan het waterpeil op het bovenstrooms deel van de rivier geregeld kan worden. Tabel 2-6 Omvang areaal type stuwen per dienst
Regionale Dienst
Type opening Aantal openingen totaal lengte [m]
Oost-Nederland
Vizier
6
288
Limburg
Klep/schuif* Poiree Stoney
8 4 9
253 319 198
Totaal 27 1.058 *Het aantal kleppen en schuiven in de openingen varieert per stuw. Een stuw bestaat doorgaans uit een betonconstructie van portalen of heftorens waaraan de schuiven zijn bevestigd. De bodem of vloer van de stuw wordt aan beide zijden (stroom op- en afwaarts) beschermd tegen uitspoeling door middel van een ontvangstbed of stortbed. De schuiven worden aangedreven door bewegingswerken. De gemiddelde levensduur van stuwen is 100 jaar. De vervangingswaarde van de stuwen is totaal ruim € 532 miljoen.
2.5 Vaste en beweegbare bruggen Het primaire kenmerk van een brug is dat het een verbinding tussen oevers van een vaarweg vormt: bruggen liggen er voor het weg- en treinverkeer. De bruggen die worden onderhouden uit het natte budget zijn de natte bruggen. Dit zijn de bruggen waarvan de autoweg een ondergeschikte functie heeft aan de waterweg. Een voorbeeld is een weg met een regionale verkeersfunctie die kruist met een hoofdvaarweg, gericht op nationaal verkeer. De keuze van een beweegbare of vaste brug is afhankelijk van de intensiteit en aard van de scheepvaart in relatie tot de intensiteit van het wegverkeer. De meest voorkomende bruggen zijn uitgevoerd in staal, beton of een combinatie daarvan. Beweegbare bruggen hebben in tegenstelling tot vaste bruggen, een bewegingsmechanisme voorzien van mechanische en elektronische onderdelen. Daarbij is bij een beweegbare brug bediening nodig, al dan niet met personeel, om het open en dichtgaan van de brug te regelen. Afhankelijk van de plaats van de pijlers van de brug, in het water of op de oever, zal de onderhoudsfrequentie hoger of lager zijn. In totaal zijn bij de Rijkswaterstaat 274 natte bruggen in beheer. Het komt vaak voor dat het beheer betrekking heeft op de onderbouw van de brug, terwijl het wegdek en de verharding in beheer zijn bij een provincie, gemeente of de NS.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
15
Tabel 2-7 Omvang areaal bruggen per dienst in stuks Dienst Beweegbare Vaste bruggen Totaal Noord-Nederland IJsselmeergebied
0 9
0 9
0 18
Oost-Nederland Utrecht Noord-Holland
9 4 5
45 20 3
54 24 8
Zuid-Holland Zeeland
14 19
8 28
22 47
Limburg
2
45
47
Noordzee Noord-Brabant
0 46
0 10
0 56
Totaal
108
168
276
De ontwerp levensduur van vaste bruggen is 80 jaar, waarbij de totale vervangingswaarde is geraamd op €932 miljoen. Dit komt neer op een vervangingswaarde per brug van € 5,5, miljoen. Voor beweegbare bruggen is de levensduur 75 jaar en de totale vervangingswaarde €350 miljoen. Dit komt neer op € 3,2 miljoen per brug.
2.6 Gemalen Gemalen komen in polders en kanalen voor. Rijkswaterstaat heeft 25 gemalen in beheer (Tabel 2-1) die zich hoofdzakelijk bevinden in of langs kanalen. Verschillende typen gemalen kunnen worden onderscheiden. Een eerste verschil is de energiesoort die het gemaal verbruikt: er zijn stoomgemalen, dieselgemalen en elektrische gemalen. Een verdere onderverdeling kan worden gemaakt naar bemalingtechniek: schepraderen, vijzels, zuigerpompen, centrifugaalpompen en schroefpompen [12]. De oude gemalen hebben schepraderen met houten bladen die nog handmatig aan en uit moeten worden gezet; de nieuwe gemalen hebben veelal een stelsel van schroefpompen, die aan de hand van een beslissingsondersteunend systeem wordt aangestuurd. Bij grote gemalen is vaak een bedieningruimte aanwezig. Een belangrijk aspect van gemalen is het vermogen van de pompen en het daarmee te bereiken debiet [m3/s]. Het gemaal van IJmuiden is sinds 2004 uitgebreid en het grootste gemaal van Europa, met een debiet van 250 m3/s [11]. De ontwerp levensduur van gemalen varieert van 50 tot 100 jaar. De totale vervangingswaarde van de gemalen is ongeveer € 241 miljoen.
2.7 Aanleginrichtingen Aanleginrichtingen zijn scheepvaartvoorzieningen in de vorm van aanlegsteigers, aanmeerplaatsen, remmingwerken, meerstoelen en dergelijke. Het totaal aantal aanleginrichtingen 419 stuks (Tabel 2-8) met een totale lengte van ruim 15.000 meter. Het aantal meerstoelen of meerpalen bedraagt ruim 500 stuks [2]. Overigens wordt een aaneengesloten rij meerpalen geteld als één enkele aanleginrichting.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
16
Tabel 2-8 Omvang areaal aanleginrichtingen per dienst
Dienst
Aantal in stuks Lengte steigers Meerstoelen in in meters stuks IJsselmeergebied 136 650 250 Noord-Nederland 0 0 0 Oost-Nederland 101 1.197 0 Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland
22 106 18 0
5.260 2.865 1.910 0
0 80 59 0
Noord-Brabant Limburg
16 20
? 150
? 88
Totaal
419
15.422
542
Aanleginrichtingen kunnen van hout, staal, kunststof of een combinatie hiervan zijn. De ontwerplevensduur van aanleginrichtingen varieert van 20 tot 50 jaar. De totale (geïnventariseerde) vervangingswaarde komt overeen met € 58 miljoen.
2.8 Kunstwerken overig In de volgende tabel is de omvang van het areaal van de overige kunstwerken opgenomen. Tabel 2-9 Omvang areaal overige kunstwerken per dienst Totaal (Stuks)
IJ
Objectsubcategorieën
LB
NB
NH
3
NN
NZ
ON
UT
ZH
ZL
Netwerk
kunstwerken t.b.v. natuur
HWS
0
8
0
0
3
2
0
0
16
hoogwaterkering, kw
HWS Niet opgenomen
0
0
0
0
0
1
0
0
1
1
0
0
0
0
0
0
0
1
0
67
aquaduct/naviduct waterreguleringswerken
HWS
sifons / duikers / hevels
HWS Niet opgenomen
overige kunstwerken
7
0
0
53
5
2
1 31
20
0
15 12
0
79
0
0
0
5
0
5
0
De vervangingswaarde van de duikers en sifons is geschat op € 69 miljoen; die van de waterreguleringswerken op €123 miljoen [2].
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
17
3 Relevante wet- en regelgeving ……………………………………………………………………………………………………………………………………
Voor de meeste kunstwerken kan wat betreft het beheer en onderhoud een algemeen beeld worden gegeven van relevante wet- en regelgeving. Zo is de wet- en regelgeving bij onder meer conserveringswerken en verkeersmaatregelen voor meerdere objectsubcategorieën toepasbaar. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op wet- en regelgeving die van toepassing is voor het beheer en onderhoud van kunstwerken.
3.1 Wetgeving In Tabel 3-1 staat per onderhoudsactiviteit de relevante wet- en regelgeving vermeld. Tabel 3-1 Globaal overzicht wet- en regelgeving
Activiteit Aanpassen/reconstructie weg
Conserveringswerken
Kust- en oeverwerken werken aan primaire & secundaire waterkering
Remming-, aanleg en geleidewerken
Verkeersmaatregelen Verkeersmaatregelen droog Verkeersmaatregelen nat Werkzaamheden binnen bepaald gebied Werken in of nabij natuurmonumenten Werken binnen luchtvaartterreinen Werken binnen verhuurd jachtgebied
Relevante wet en regelgeving Wet op de Ruimtelijke Ordening Wet geluidhinder Wet beheer rijkswaterstaatswerken Wegenwet, provinciale verordening Pachtwet Gemeentewet, APV Wet milieubeheer Wet verontreiniging oppervlaktewateren Wet op de waterkering Wet beheer rijkswaterstaatswerken Waterschapswet Waterstaatswet 1900 Provinciale verordening Scheepvaartverkeerswet Woningwet Wet beheer rijkswaterstaatswerken Waterschapswet Scheepvaartverkeerswet Wegenverkeerswet Scheepvaartverkeerswet Natuurbeschermingswet Luchtvaartwet Jachtwet
In het volgende is een aantal wetten meer uitgewerkt. Deze wetten hebben betrekking op grote onderhoudsactiviteiten in geval van kunstwerken. Bouwstoffenbesluit: Milieueisen inzake bouw- en verbruiksmaterialen Onderscheid kan worden gemaakt tussen bouwstoffen en materialen die door hun aanwezigheid in de constructie de directe omgeving belasten (door
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
18
bijvoorbeeld uitloging of vervluchtiging van schadelijke bestanddelen) en die, welke door hun winning en/of productie een zware belasting voor het milieu elders betekenen (aantasting tropisch regenwoud, energiegebruik etc.). Enkele aanwijzingen: • Voorkomen van gebruik van tropisch hardhout uit niet duurzaam beheerde bossen. • Stralen onder geconditioneerde omstandigheden in geval conserveringswerken. • Geen c.f.k.’s in elektrische apparatuur. • Voorkomen dat smeermiddelen in oppervlaktewater terecht komen bij (bijvoorbeeld) het onderlopen van bewegingswerk kelders. • Bij keuze van smeermiddelen en hydraulische vloeistoffen moet het gebruik van niet-toxisch, biologisch afbreekbare stoffen worden overwogen. Bij renovatie, reconstructie of soortgelijke activiteiten dient rekening te worden gehouden met bestuurlijk juridische aspecten (vergunningen, volgen van geldende procedures zoals bijvoorbeeld Tracéwetprocedure, m.e.r. of bestemmingsplanwijziging). Woningwet: op grond daarvan wordt de bouwvergunning verleend. Sloopvergunning: voor te verwijderen constructies, bij B&W van de gemeenten. Wet op de waterkering: als een kunstwerk deel uitmaakt van een dijkring is dit van toepassing. Wet is gericht op veiligheid bij hoge stormvloed of hoog oppervlaktewater, én voorziet in versnelde procedures. Art. 7 stelt o.a. dat een wijziging in de richting, vorm, afmeting of constructie van een waterkering dient te geschieden overeenkomstig een door de beheerder goedgekeurd plan. Dit plan moet ingediend worden bij de betreffende provincie. Voor wat betreft het kerende aspect van kunstwerken gaat de leidraad Toets op de Veiligheid hier dieper op in. In de Wet op de Waterkering is opgenomen welke overschrijdingsfrequentie het desbetreffende dijkringgebied heeft, waaraan het kunstwerk minimaal moet voldoen. Het kunstwerk dient 1 maal per 5 jaar te worden getoetst op veiligheid. Naast hoogte zijn de stabiliteit en de sterkte van belang. Voor wat betreft de toetsing is samenwerking tussen de overheden (provincie, waterschappen en Rijk) vereist. Een wijziging in een primaire waterkering is in het Besluit m.e.r. (valt onder Wet Milieubeheer) MER plichtig gesteld. De Wet Milieubeheer stelt voorts dat bepaalde activiteiten belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu en dat daarom een milieu effect rapportage (m.e.r.) moet worden gemaakt. De Wet Milieubeheer kent het instrument van de vergunning. Artikel 8.1 creëert een vergunningplicht om een inrichting op te richten, te veranderen of de werking daarvan te veranderen, en/of een inrichting in werking te hebben. Een inrichting is een begrip dat verder uitgewerkt wordt in het Inrichtings- en Vergunningenbesluit Milieubeheer. Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) heeft tot doel de verontreiniging van de oppervlaktewateren en de onderwaterbodem tegen te gaan en te voorkomen.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
19
Grondwaterwet (Gww) stelt regels ten aanzien van het onttrekken en infiltreren van grondwater. Bij bijvoorbeeld grote renovaties van kunstwerken kan als vergunningsplichtige activiteit gedacht worden aan het onttrekken van grondwater in en om bouwputten en het ter compensatie infiltreren van grondwater in de bodem. Aanvullende regels op de Gww zijn voorzien in de provinciale grondwaterverordening. Wet op de Waterhuishouding: vult de WVO en de Gww en andere wetgeving aan op het gebied van de waterhuishouding door aan te geven hoe tot planvorming gekomen kan worden. Het voorziet daarnaast in een regeling voor het operationele kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater (registratie, vergunning, peilbesluit e.d.). Voor alle kunstwerken, behalve de bruggen, geldt dat de Wet op de waterhuishouding de aanwijzing geeft tot het opstellen van waterakkoorden met lokale waterautoriteiten. In deze waterakkoorden is de gewenste uitslagcapaciteit van bijvoorbeeld de uitwaterings- en spuisluizen vastgelegd. Dat geldt ook voor de kleinere of kleinschaligere kunstwerken, zoals duikers en sifons. Wet bodembescherming: hierin staat de zorgplicht vermeld met betrekking tot het tegengaan van bodemverontreinigende activiteiten tijdens werkzaamheden. Wet beheer RWS-werken: deze wet dient te verzekeren dat op een veilige en doelmatige manier omgegaan wordt met Rijkswaterstaatwerken.
3.2 Normen en richtlijnen Wat betreft de van toepassing zijnde normen, geldt voor het vervangen en/of renoveren van onderdelen van kunstwerken dat doorgaans de ontwerpnormen van toepassing zijn. Een onderscheid wordt gemaakt naar de volgende categorieën (over het algemeen NEN-) normen: • constructie algemeen • betonconstructies • funderingstechniek • houtconstructies • staalconstructies • steenconstructies • werktuigbouwkunde • elektrische installaties • bouwkunde algemeen: wettelijke voorschriften In [10] wordt uitvoeriger ingegaan op de van toepassing zijnde normen. Voor wat betreft het dagelijks gebruik en onderhoud aan de kunstwerken zijn onder andere de volgende specifieke normen en richtlijnen van belang. NEN 3040 / NEN 3140 NEN 1890 NEN 1014 NEN-EN 40 NBD 06000 NBD bladen
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
Veiligheidsvoorschriften met betrekking tot werkzaamheden aan of in de omgeving van laagspanningsinstallaties. Functionele eisen binnenverlichting Bliksembeveiliging Lichtmasten Eisen voor hydraulische bewegingswerken Richtlijnen voor conservering en verf, elektrotechnische installaties en onderdelen, elektrisch lassen, eisen aan materialen, tandwielkasten, staalkabels, etc.
20
Voor wat betreft de (veilige) uitvoering van werkzaamheden moet rekening worden gehouden met Arbo richtlijnen en voorschriften. De Arbo voorschriften bepalen een groot deel van de vaste onderhoudskosten van een kunstwerk. Daarnaast zijn wettelijke keuringen van kracht zoals bijvoorbeeld: • milieu keuringen van olietanks, brandstoftanks en dergelijke • brandblusinstallaties • hijs- en hefmiddelen • liften De Commissie Vaarweg Beheer (CVB) heeft voor de inrichting, de maatvoering en het gebruik van vaarwegen richtlijnen opgesteld [1]. De richtlijnen gaan in op de vormgeving, inrichting en veiligheid van sluizen, bruggen en vaarwegen, onder andere als functie van de CEMT klasse. De richtlijnen zijn als aanbeveling door de DG aangereikt en worden veel toegepast in de praktijk.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
21
4 Civieltechnische kenmerken en functie-eisen ……………………………………………………………………………………………………………………………………
In het volgende komt de civieltechnische functionaliteit van de kunstwerken aan de orde. Op basis van de civieltechnische functionaliteit wordt ingegaan op de kenmerken van de ‘verouderingsprocessen’ die van invloed zijn op het functioneren van het object. Tot slot wordt ingegaan op de wijze waarop de veroudering zich manifesteert.
4.1 Civieltechnische functionaliteit In het BPRW wordt achtereenvolgens de hoogste prioriteit gegeven aan de bescherming tegen hoogwater, de aan- en afvoer van water en vervolgens het transport op de vaarwegen. Dit betekent dat eerst de hoogste eisen gesteld worden aan de kunstwerken die dienst doen als primaire waterkering en vervolgens de kunstwerken die zich bevinden in de vaarwegen. Waterkeren In de Wet op de Waterkering wordt aangegeven wat de faalkans is van elk van de dijkringgebieden. Maakt een kunstwerk deel uit van een dijkringgebied, dan zal het kunstwerk aan de bijbehorende eisen moeten voldoen. De Toets op de Veiligheid geeft verdere richtlijnen hiervoor, evenals de TAW-leidraad ‘Waterkerende Kunstwerken en Bijzondere Constructies’. In de laatstgenoemde staan eisen geformuleerd voor wat betreft overlopen en overslag, sterkte en stabiliteit en betrouwbaarheid van afsluitmiddelen. Voor wat betreft de veiligheidseisen wordt geen onderscheid gemaakt naar het soort kunstwerk. Het kan dus een sluis (Terneuzen), een gemaal (IJmuiden) of een spuisluis (Afsluitdijk) zijn. Waterbeheer Omdat Nederland ook te kampen kan hebben met hoge of lage waterstanden op de rivieren of op de meren, zal tevens water (ijs en sediment) afgevoerd of vastgehouden moeten worden. Het eerste doel is gelijk aan het doel van het keren van water: droge voeten behouden. Het tweede waterhuishoudkundige doel heeft betrekking op het tegen gaan van verdroging en te lage waterstanden. De kunstwerken die dat bij uitstek doen, zijn de spui- of uitwateringssluis, het gemaal en duikers en sifons. Ook schutsluizen kunnen hieraan een bijdrage leveren. Kenmerkend voor de kunstwerken die belast zijn met de afvoer is de capaciteit in termen van kubieke meters per tijdseenheid. Daarnaast is een aantal rivieren (de Neder-Rijn en de Maas) met stuwen uitgerust, om de waterstand in droge tijden op een aanvaardbaar peil te houden. De afvoer van water wordt beïnvloed, waardoor scheepvaart mogelijk is. In een aantal gevallen zijn stuwen uitgerust met een waterkrachtcentrale. Kenmerkende eenheid voor stuwen is het effectief doorstroom oppervlak (m2) per opening. Scheepvaart Voor wat betreft de sluizen, de vaste en beweegbare bruggen geldt dat deze moeten voldoen aan de eisen van de aan de corridor of vaarweg toegekende vaarwegklasse. Vanuit het perspectief van het BPRW wordt een onderscheid gemaakt naar hoofdtransportas (HTA), hoofdvaarweg (HVW) en overige vaarweg (OVW).
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
22
Vanuit Europees perspectief bestaat eveneens een duiding voor de binnenvaart: de CEMT klassen. Over het algemeen geldt dat naarmate de toegekende klasse hoger is, de intensiteit op de vaarweg groter is, de omvang van de schepen groter is en daarmee de eisen voor wat betreft de betrouwbaarheid, de beschikbaarheid en de afmetingen van de kunstwerken toenemen. Een overzicht van de CEMT klassen met bijbehorende scheepsafmetingen is opgenomen in bijlage A. Voor al deze kustwerken geldt dat de scheepvaart, in termen van het maatgevend schip behorend bij de gegeven vaarwegklasse, zodanig snel en veilig moet kunnen passeren als maatschappelijk of macro-economisch verantwoord is.
4.2 Verouderingsprocessen De kwaliteit van de kunstwerken neemt af naarmate het kunstwerk ouder wordt. De afname in kwaliteit wordt veroorzaakt door de afname in kwaliteit van onderdelen. De afname in kwaliteit van de verschillende onderdelen van het kunstwerk verloopt niet voor alle onderdelen hetzelfde. Een aantal verouderingsprocessen kan worden onderscheiden. De meest ‘gewone’ is, naast ouderdom, de slijtage van onderdelen door het gebruik van het kunstwerk. Naarmate van een kunstwerk intensiever gebruik wordt gemaakt, wordt het meer belast, waardoor de slijtage van de onderdelen groter zal zijn. Over het algemeen is de slijtage aan/van de bewegingswerken van kunstwerken gedurende een zelfde tijdspanne groter dan de slijtage aan/van de dragende (statische) constructie. Met name de mechanische en elektrotechnische onderdelen hebben een kortere levensduur dan de overige (betonnen en stalen) onderdelen van het kunstwerk. Naast slijtage en gebruik van W&E -onderdelen en -installaties geldt nog een aantal aanvullende factoren die invloed zijn op de ‘veroudering’. Vaak komt de technische levensduur van installaties niet overeen met de functionele en/of economische levensduur. Een aantal maatschappelijke, technische en markt ontwikkelingen kunnen worden onderscheiden als oorzaak: • Materialen zijn niet meer leverbaar. • Product ondersteuning wordt niet meer geleverd. • Nieuwe (industriële) standaarden en normen. • De energie / prestatie verhouding voldoet niet meer aan de normen. Een niet of nauwelijks te beïnvloeden factor zijn weersomstandigheden zoals wind, ijsvorming en langdurige natte of droge periodes. De ligging van het kunstwerk is eveneens van belang: slijtage aan onderdelen treedt sneller op in een zout milieu dan in een zoet milieu. Het is tevens van belang in wat voor water een kunstwerk zich bevindt: een rivier, een kanaal, een meer of in getijde water. Dit is van invloed op slijtage als gevolg van belasting door golven, veroorzaakt door scheepvaart of door wind. Een laatste categorie die van invloed is op de kwaliteit van het kunstwerk zijn calamiteiten. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden naar aanvaringen of schadevaringen, ongelukken, menselijke fouten die optreden bij de bediening van een kunstwerk, vandalisme en terrorisme.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
23
Resumerend kan een aantal generieke faalmechanismen worden onderscheiden ten aanzien van kunstwerken: • Onvoldoende kerende hoogte • Erosie onder en langs de constructie • Sterkte van de constructie(-onderdelen) is onvoldoende • Stabiliteit van de constructie(-onderdelen) is onvoldoende • Belasting op de constructie(-onderdelen) is te hoog • Mechanische installatie werkt niet • Elektrotechnische installatie werkt niet • Menselijk handelen bij bediening kunstwerk faalt • Plaatsing noodkering faalt • Calamiteiten • Obstakels c.q. vervuiling voor deuren / schuiven of slagdrempels
4.3 Gevolgen van veroudering Naarmate een kunstwerk ouder wordt, neemt de kwaliteit af. Een verminderde kwaliteit leidt tot een afname van de betrouwbaarheid van het functioneren van het kunstwerk. De kans op storingen neemt toe, wat van invloed is op de beschikbaarheid van een kunstwerk. Afhankelijk van de functie en de locatie van het kunstwerk kan een niet functionerend kunstwerk enorme (economische en niet economische) gevolgen voor de omgeving hebben. Een aantal recente voorbeelden hiervan kan worden gevonden in [5]. De levensduur van een kunstwerk is de periode na de bouw, gebeurende welke de betrouwbaarheid van de constructie voldoet aan de gestelde eisen. Voorwaarde is dat onderhoud (klein/groot, vast/variabel) op het juiste moment wordt uitgevoerd. Bij natte infrastructuur wordt als gevolg van levensduurverlengend onderhoud of renovaties de daadwerkelijke levensduur langer dan de ontwerplevensduur of de geplande levensduur. In tabel 4-1 staat de ontwerplevensduur van kunstwerken en een aantal onderdelen weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat de levensduur van bedieningsgebouwen, mechanische onderdelen en energievoorziening voor alle genoemde kunstwerken gelijk is. Tabel 4-1: ontwerp levensduur kunstwerken[2] Objectsubcategorie Levensduur (jaar) Schutsluis 100 Spuisluis 100 Sluisdeuren 100 Stuw 100 Aanleginrichting 50 Vaste brug 80 Beweegbare brug 75 Gemaal 50 Bedieningsgebouw 50 Mechanische onderdelen 10 tot 50 Energievoorziening 10 tot 40
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
24
5 Service level/ gebruikseisen ……………………………………………………………………………………………………………………………………
Dit hoofdstuk bevat zowel de inhoudelijke beschrijving van de prestatie-eisen, als de wijze waarop in de aansturing van Rijkswaterstaat hier mee omgegaan wordt.
5.1 De OBR in de aansturing van Rijkswaterstaat
Figuur 5-1 Positie OBR en BON in aansturingcyclus Rijkswaterstaat 5.1.1 Afspraken tussen de minister en de Rijkswaterstaat
Eens in de vier jaar gaan de Rijkswaterstaat en het ministerie van Verkeer en Waterstaat prestatie afspraken maken. Deze worden vast gelegd in prestatie indicatoren (PIN’s). Tussen de RWS en verkeer en waterstaat zijn dit Landelijke PIN’s. De hoogte van de PIN wordt beïnvloed door de hoeveelheid onderhoudswerkzaamheden die in de genoemde periode plaatsvinden. Als er, in de contractperiode, veel onderhouden wordt zal de prestatie op bijvoorbeeld doorstroming lager liggen. Verder kan het zijn dat er nog achterstanden zijn in het onderhoud. Dit houdt in de dat prestaties, voor het voldoen van de infrastructuur aan het Basis OnderhoudsNiveau (BON), lager zullen liggen dan het BON. Als allerlaatste kan het zijn dat de beschikbare budgetten lager zijn dan de benodigde langjarige landelijke PxQ. Dit heeft invloed op de hoeveelheid onderhoud die uitgevoerd kan worden en dus op de PIN’s.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
25
5.1.2 Afspraken maken binnen Rijkswaterstaat
Speerpuntenbrief Met een afgesproken set van landelijke PIN’s krijgt de Regionale Diensten middels een Speerpuntenbrief een aantal vragen en randvoorwaarden. Voor het beheer en onderhoud gaan deze vragen over de te leveren regionale PIN’s en de daarbij behorende budgetten. De budgetten die in eerste instantie ter beschikkling worden gesteld zijn de regionale PXQ budgetten. Als blijkt dat er landelijk ontoereikend budget is wordt middels een prioriteitenstelling (bijvoorbeeld vanuit het BPRW) per dienst een ander budget en andere PIN set toegekend. Realisatietoets De regionale diensten toetsen de in de speerpuntenbrief opgegeven randvoorwaarden aan de eigen realisatieplannen. De realisatieplannen zijn samengesteld uit de langjarige onderhoudsplannen vanuit de Instandhoudingplannen gebaseerd op de OBR’s. Deze toets geeft aan of de dienst de gevraagde PIN’s voor het beschikbare budget kan halen. Dit leidt uit eindelijk tot een afspraak tussen de DG Rijkswaterstaat en de HID van een Regionale Dienst. De afspraak wordt vastgelegd in het managementcontract dat jaarlijks wordt opgesteld. De dienst geeft hierbij aan hoe omgegaan is met prioriteitstelling. Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat vanwege de lagere prioriteit de vaarwegen niet worden onderhouden, met als gevolg dat onderhoudsachterstand ontstaat of toeneemt. Ook kan er voor gekozen worden om voor een korte periode minder bedrijfseconomisch onderhoud uit te voeren zoals bijvoorbeeld storingsafhankelijk onderhoud in plaats van toestandsafhankelijk onderhoud uit te voeren. In de Bijlage worden hier enkele mogelijke scenario’s uitgewerkt. Uitvoeringsplan De afspraken in het managementcontract worden uitgewerkt in een uitvoeringsplan. Het uitvoeringsplan geeft aan wat er in de regionale dienst en district onderhouden gaat worden. Verantwoording Elk kwartaal wordt er middels een kwartaal rapportage door de diensten op de PIN’s gerapporteerd. Eventuele knelpunten worden dan ook aangegeven.
5.2 Inhoudelijke functie-eisen en service-levels Teneinde de veiligheid te waarborgen en een vlotte en efficiënte verkeersafwikkeling te garanderen zijn de volgende eisen aan de vaarweg(vakken) te stellen (SLA hoofdvaarwegennet, 2002). De vaarweg moet voldoende diep zijn, zodat de schepen de bodem niet raken en goed bestuurbaar zijn. De vaarweg moet voldoende breed zijn, zodat de maatgevende verkeerssituaties zonder te grote risico’s kunnen worden afgewikkeld. De vaarweg moet voldoende ruim zijn, zodat de oeverbelasting binnen aanvaardbare grenzen blijft en de beroepsvaart met een uit vervoerseconomisch oogpunt acceptabele snelheid kan varen.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
26
Schepen dienen goed, snel en veilig te kunnen varen op de voor hen bestemde vaarwegen. De classificatie van de vaarwegen geeft inzicht in de afmeting van de vaarwegen en de schepen die op de betreffende vaarwegen kunnen varen. Deze afmetingen gelden ook voor de kunstwerken in en over de vaarwegen. De kunstwerken die in een vaarweg gelegen zijn, moeten zodanig zijn uitgerust dat een veilige en vlotte verkeersafwikkeling mogelijk is. Veruit de meeste kunstwerken zijn daarom uitgerust met bijvoorbeeld een fuikconstructie in de vorm van remming- en geleidewerken. De beheerder van het betreffende kunstwerk in de vaarweg garandeert een beschikbaarheidpercentage en/of een maximale water- en schuttijd. De functie van de vaarweg is van invloed op de te handhaven / te garanderen beschikbaarheid van een kunstwerk. Het beschikbaarheidpercentage van sluizen voor het schutten van schepen in de hoofdtransportassen ligt rond de 98-99%. De niet beschikbaarheid wordt daarbij veroorzaakt door storingen, gepland onderhoud en aanvaringen. De beschikbaarheid van sluizen of bruggen op een ‘lagere’ vaarweg is daarnaast meer afhankelijk van de bedieningstijden van het kunstwerk. Stuwen en sluizen Een sluis moet een voldoende ruim dwarsprofiel hebben om te voorkomen dat schepen de bodem en de drempel raken en om een voldoende hoge vaarsnelheid mogelijk te maken om in- en uitvaren vlot te laten verlopen. In veel sluizen worden de recreatievaart en beroepsvaart samen geschut. Hierdoor moet extra aandacht zijn voor de veiligheid voor, tijdens en na het schutten, zodat ongelukken worden voorkomen. Dit betekent dat bijvoorbeeld aanvullende eisen aan de inrichting van de sluizen moeten worden gesteld voor wat betreft de sluisinrichting, zoals de hoogte en de afstand van haalkommen en bolders. Daarnaast moeten afmeervoorzieningen beschikbaar zijn in zowel een kolk als in de voorhavens. In sommige sluiscomplexen wordt beroeps- en recreatievaart gescheiden afgewerkt in aparte kolken. Daarnaast worden er nog een aantal eisen aan de primaire functie gesteld, zoals wachttijden en passagetijden van schepen en eventueel wachttijden van auto’s (deze laatste komt voort uit de droge doelstellingen). Deze tijden zijn per sluizencomplex verschillend. De wachttijden in sluizen worden voor een belangrijk deel bepaald door de nivelleertijden. De nivelleertijden zijn afhankelijk van het gekozen vul- en ledigingssysteem. De in Nederland gebruikelijke nivelleertijden variëren van 8 tot 15 minuten: 8 tot 10 minuten voor binnenvaartsluizen en 11 tot 15 minuten voor grote zeesluizen [10]. De gegarandeerde beschikbaarheid van schutsluizen is hoog. Bij een schutsluis is de gemiddelde passeertijd afhankelijk van de verhouding tussen de intensiteit van de scheepvaart en de schutcapaciteit van de sluis (belastingsgraad). Als de belastingsgraad groter is dan 40% wordt begint de gemiddelde passeertijd merkbaar op te lopen. Een voorbeeld van een streefcijfer voor de passagetijd van de Beatrix sluis (Lekkanaal, Dienst Utrecht): 30 minuten met een 95% bovengrens van 1 uur. Van belang voor de beschikbaarheid is tevens de bediening van kunstwerken en de verlichting, signalering en bebording. In de ‘Richtlijnen vaarwegen’ door de CVB worden voorwaarden hiervoor aangedragen [1]. In het OBR ‘Verkeersvoorzieningen’ wordt hier verder op ingegaan.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
27
Hoogwaterkering Sluizen of stuwen in de scheepvaartweg met enkel een functie ten behoeve van de waterhuishouding staan over het algemeen open om scheepvaart mogelijk te maken. Wanneer deze keersluizen of stuwen gesloten worden, wordt de scheepvaart belemmerd. Dit gebeurt dan enkel in nood situaties. Wanneer de hoogwaterkeringen gesloten zijn hebben zij een waterkerende functie. Het achterland moet gewaarborgd zijn tegen overstromingen. In de Wet op de Waterkering is opgenomen welke overschrijdingsfrequentie het desbetreffende dijkringgebied heeft, waaraan minimaal moet worden voldaan. Een sluis dient 1 keer per 5 jaar te worden getoetst op veiligheid. Naast hoogte zijn van belang stabiliteit en sterkte. Vaste en beweegbare bruggen Bruggen worden als onderdeel van de vaarweg op de profielindeling van de vaarweg en de soort scheepvaart afgestemd. Dit heeft voor vaste en beweegbare bruggen verschillende consequenties. Het is van belang dat de veiligheid zowel voor de weggebruiker als de vaarweggebruiker wordt gewaarborgd. Voor beweegbare bruggen worden, net zoals bij sluizen, bedrijfszekerheidseisen en bedieningseisen opgesteld. De bedieningseisen worden in overleg opgesteld met de beheerders van een corridor of doorgaande vaarweg. Tabel 5-1 geeft de streefwaarden voor de bedieningstijden ten behoeve van de beroepsvaart. Voor de hoofdtransportassen (HTA) en bijna alle hoofdvaarwegen (HVW) zijn deze streefwaarden gerealiseerd. Tabel 5-1 Streefwaarde bedieningstijden beroepsvaart (BPRW-2005-2008 [6]) Regime Vaarwegklasse / functie Uren per Percentage week 1 HTA + enkele HVW 168 100% 2 HVW >15 mln ton goederen 146 87% 3 HVW <15 mln ton goeden 100 60% 4 OVW 90 54% 5 OVW, weinig beroepsvaart 60 36%
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
28
6 Onderhoudsmethoden en interventieniveaus …………………………………………………………………………………………………………………………………
De functies die de kunstwerken vervullen zullen moeten worden gewaarborgd (Hoofdstuk 1) om het overeengekomen servicelevel te garanderen (Hoofdstuk 5). Daarbij dient echter rekening te worden gehouden met de veroudering van de (onderdelen van de) kunstwerken (hoofdstuk 4.2). Om de (gevolgen van) veroudering het hoofd te bieden en bedrijfszekerheid en functievervulling gedurende de levensduur van een kunstwerk te garanderen, wordt onderhoud uitgevoerd. Het streven is daarbij de levensduurkosten van een kunstwerk zo laag mogelijk te houden. In de volgende paragrafen wordt op een hoog abstractie niveau ingegaan op het onderhoud aan kunstwerken. De aandacht gaat uit naar maatregelen die de grootste kostenposten vormen. In bijlage B is de onderbouwing opgenomen waar de maatregelen meer in detail zijn toegelicht. Verbetermaatregelen komen niet aan de orde, omdat deze geen onderdeel van het basis onderhoudsniveau zijn. Een verbetering suggereert immers dat aan aangepaste functie eisen wordt voldaan. De beschrijving van de maatregelen, de interventieniveaus en de indicatie van het onderhoudsinterval is ontleend aan een groot aantal instandhoudingplannen. Voor wat betreft de werktuigkundige (W) en elektrotechnische (E) onderdelen en deelinstallaties is gebruik gemaakt van de landelijk geïnventariseerde gegevens voor wat betreft de vervangingsintervallen.
6.1 Schutsluizen, spuisluizen en stuwen Voor zowel schutsluizen, spuisluizen en stuwen geldt dat de maatregelen met de grootste impact, maatregelen zijn die betrekking hebben op de bewegende delen. Het kleinste onderhoudsinterval is gelieerd aan de conservering van het staalwerk van sluisdeuren en schuiven. In principe moet tijdens de tweede conserveringscyclus een groot deel van het W en E deel van het bewegingswerk zelfs worden vervangen. Tijdens de derde tot vierde conserveringscyclus is het betonwerk pas aan de beurt. Omdat sluizen, spuisluizen en stuwen complexe kunstwerken zijn, is het type uit te voeren onderhoud sterk afhankelijk van het te onderhouden onderdeel en de bijdrage die elk onderdeel levert aan de toegekende functies. Bij schutsluizen die ook een waterkerende functie vervullen wordt het onderhoud doorgaans niet uitgevoerd tijdens het stormseizoen (lopend van oktober tot en met april), vanwege de grote risico’s die hieraan verbonden zijn. Vast onderhoud zoals het smeren, schoonmaken, schouwen, het verwijderen drijfvuil, draagt zorg voor het dagelijks operationeel zijn van de schutsluis, de spuisluis en de stuw. De beheerder garandeert een beschikbaarheidpercentage en maximale wateren schuttijd. Deze garanties zijn bepalend voor de wijze en het moment van uitvoering van het onderhoud. De beheerder tracht stremmingen als gevolg van werkzaamheden tot een minimum te beperken door meerdere
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
29
onderhoudsactiviteiten tegelijkertijd uit te voeren. Hiervoor is afstemming tussen betrokken onderhoudsdiensten als de WED en dienstkringen van belang. Voor wat betreft de wachttijden doet een algemene regel opgeld. Lagere percentages wachttijden leiden tot hogere variabele kosten, omdat in een korter tijdsbestek meer gepresteerd moet worden. Naar mate de installaties verouderen, neemt de niet-beschikbaarheid van kunstwerken toe omdat dan vaker onderdelen vervangen moeten worden of omdat er storingen optreden. Met name voor werktuigkundige (W) en elektrotechnische (E) onderdelen geldt dat het verouderen van de gebruikte techniek aanleiding kan geven voor een afwijkende onderhoudsstrategie. Onderdelen zijn niet goed meer verkrijgbaar of slechts tegen hoge kosten. Deze onderdelen worden dan vanuit economisch oogpunt vervangen, terwijl vanuit technisch oogpunt daar nog geen aanleiding voor is. Een voorbeeld is een bewegingswerk van een sluisdeur met een panamawiel. Deze zijn ‘uit de tijd’, waardoor men bij vervanging genoodzaakt is hydraulische werken daarvoor in de plaats te installeren. Tabel 6-1 Interventieniveaus en onderhoudsintervallen schutsluis (KS), Stuw (KW), Spui- uitwateringssluis (KU) OSC
Onderdeel
Maatregel
Interventieniveau
KS/KU/ KW
Betonnen constructie
Herstel betondekking; - chloride indringing en carbonatatie verhelpen. - Nieuwe betondekking aanbrengen.
KS KS / KU / KW
Betonwerk Schutdeuren/schuiven staal
conserveren conservering
Afhankelijk van aard schade (zie Redoc 3.0 Beton van de Bouwdienst) De te verwachten omvang van de maatregel: Carbonatatie schade: 1 % zichtbare opp. Chloride schade: 0,5 % zichtbare opp. 20 % v.h. zichtbare opp. bladdert Afhankelijk van percentage beschadigd oppervlak: groot of klein conserveringswerk.
KS/ KU KS
Schutdeuren/schuiven hout Sluis inrichting
KS / KU / KW
Aandrijving en bewegingswerken
KS KS / KU / KW
Besturingsinstallatie E installaties
vervangen conservering vervangen plaatselijk repareren vervangen bolders / haalkommen / ladders elektromechanisch / elektrohydraulisch (E) elektromechanisch (W) elektrohydraulisch (W) aanpassen PLC’s, relais, schakelkasten e.d. Vervangen CCTV, communicatie, SVS, en dergelijke
KU
Damwand
Conserveren, scheuren verwijderen
KS / KU / KW KS / KU / KW
Energievoorziening Vervangen Noodstroominstallaties Vervangen Laagspanningsinstallatie Besturingsgebouw Onderhoud gebouw Vervangen
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
30
---
Einde levensduur / vervanging op economische gronden / Machine richtlijnen / Nen normen Vervanging op economische gronden
Onderhouds -interval 25-35 jaar
10-15 jaar 12-20 jaar
<90 jaar <15 jaar <80 jaar <10 jaar <50 jaar 20 – 30 jaar 30 – 50 jaar 20 – 30 jaar 10 – 20 jaar
Einde levensduur / vervanging op economische gronden
8 – 12 jaar
Algemene toestand: het totale schadebeeld is maatgevend: gaten, materiaaldikte, lassen, e.d. ----
<15 jaar
15 – 30 jaar 25 – 30 jaar 10 jaar 90 jaar
6.2 Vaste en beweegbare bruggen Ook voor bruggen, vast dan wel beweegbaar, verschilt de onderhoudsstrategie voor elk van de onderdelen. Vaste bruggen behoeven, vanwege de niet beweegbare constructie, relatief minder onderhoud dan beweegbare bruggen. De plaats van de pijlers verschilt per brug. Als deze in direct contact staan met water zal er een hoger onderhoudsniveau moeten worden toegepast. Hetzelfde geldt voor bruggen die zich in een zout milieu bevinden. Het kleinste onderhoudsinterval, behoudens het vaste ‘dagelijkse’ onderhoud, is verbonden aan de verharding op het rijdek van de brug. In de regel wordt op betonnen bruggen de toplaag van de rechter rijstrook elke 8 jaar onderhouden, baanbreed is elke 15 tot 16 jaar nodig. Evenals bij sluizen hebben betonnen constructie onderdelen doorgaans het grootste onderhoudsinterval. Tabel 6-2 Interventieniveaus en onderhoudsintervallen bruggen Onderdeel Stalen draagconstructie
Maatregel Bijplekken Groot onderhoud
Betonnen draagconstructie
Chloride indringing en carbonatatie verhelpen. Nieuwe betondekking aanbrengen
Pijlers en landhoofden
Conserveren, scheuren dichten, standzekerheid waarborgen Conserveren: Klein onderhoud Groot onderhoud
Leuningen
Bediening / besturing Voegovergangen
Rijdek Zichtbare betonconstructie Beweegwerken (beweegbare brug) Communicatie installatie
Vervangen Groot onderhoud: Opknappen Vervangen Groot onderhoud Verwijderen graffiti, bijkleuren Onderhoud en inspectie Schade herstellen Aanpassen PLC’s en communicatie
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
Interventieniveau 1% corrosie hoeken e.d. 5% corrosie constructie
Onderhoudsinterval 10-15 jaar 20-30 jaar zo mogelijk bundelen met ander conserveringsonderhoud Afhankelijk van aard schade (zie Redoc 25-35 jaar 3.0 Beton van de Bouwdienst) De te verwachten omvang van de maatregel: Carbonatatie schade: 1 % zichtbare opp. Chloride schade: 0,5 % zichtbare opp. Zicht-/meetbare afwijkingen > 20 jaar, in principe geen regulier onderhoud nodig
1% corrosie hoek e.d. 5% corrosie constructie
--
10-15 jaar 20-30 jaar zo mogelijk bundelen met ander conserveringsonderhoud 10 – 20 jaar
Rubber lekt/ zit los/ vervormd Scheuren en losse delen Spoor vorming 14 mm of 10% rafeling of craquelé 10% verweerde/veranderde kleur
10 jaar (afhankelijk van soort) 30 – 16 jaar 12-20 jaar
--
<12 jaar Incidenteel
Economische gronden
8 – 20 jaar
31
10 jaar
6.3 Gemalen Een gemaal vervult een belangrijke functie, namelijk het droog houden van het achterland. Het onderhoud wordt daarom op basis van inspecties uitgevoerd. Correctief onderhoud wordt hierdoor (zoveel mogelijk) voorkomen. Storingsafhankelijk onderhoud wordt uitgevoerd bij bijvoorbeeld het dichtslibben van de kokers door het bezwijken van het krooshek. De renovatie van pompen komt pas aanbod wanneer een onderdeel zijn economische of technisch levensduur heeft bereikt
Tabel 6-3 Onderhoudsintervallen gemalen
Onderdeel Pompinstallatie E installaties Schuiven / kleppen Krooshekken
Maatregel Conserveren, klein onderhoud, revisie Vervangen motor Vervangen besturingsinstallaties Vervangen
Conserveren Vervangen Bedieningsruimte Renovatie
Interventieniveau Zie NeN normering Idem ----
Onderhoudsinterval < 1 jaar < 25 jaar 15 – 30 jaar < 50 jaar < 15 jaar < 40 jaar < 15 jaar
6.4 Aanleginrichtingen De onderhoudswerkzaamheden aan aanleginrichtingen, remming- en geleidewerken, meerstoelen en meerpalen bestaan hoofdzakelijk uit het plegen van groot onderhoud en het vervangen. Omdat aanleginrichtingen kunstwerken (en oevers) moeten beschermen tegen aanvaringen, zijn het bij uitstek objecten die de geprognosticeerde levensduur niet halen. Dit geldt met name voor de objecten die zich in de grotere vaargeulen bevinden. Het groot onderhoud bestaat uit het conserveren van het staalwerk van de remmingwerken, ladders, loopbruggen en haalkommen. Het onderhoudsinterval bedraagt 15 – 25 jaar voor het groot onderhoud en 40 – 50 jaar voor het vervangen.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
32
7 Indicatie gemiddelde kosten: financieel overzicht In de volgende paragrafen wordt een indicatie gegeven van de gemiddelde kosten van de maatregelen voor het areaal van de Rijkswaterstaat.
7.1 Op bouw kosten berekeningen De werkzaamheden met betrekking tot het beheer en onderhoud verschillen per objectsubcategorie. Aan de hand van het areaal en de gemiddelde kosten per jaar van de maatregelen is voor de betreffende objectsubcategorie een kostenniveau berekend. Alle objectsubcategorieën samen vormen dan de totale kosten van het OBR Kunstwerken. In geval van zowel uitbesteding van de werkzaamheden als uitvoering door eigen mensen, zal sprake zijn van een toeslag in de vorm van uitvoerings- en administratieve kosten en winst en risico (UAKWR; 20%). In de meeste gevallen zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden verkeersmaatregelen nodig (VKMTR; 5%). Bij bepaalde werkzaamheden is sprake van toezicht door het eigen personeel. Hier wordt dan een toeslag voor de kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht (VAT; 20%) berekend. In onderstaande tabel staat de opbouw van de berekening weergegeven. Tabel 7-1 Opbouw kosten per objectsubcategorie
Maatregel
Berekening
Maatregel 1 Maatregel 2
prijs* areaal prijs* areaal
…….. Totaal 1 VKMTR (5%)
(Totaal 1) *1,05 Totaal 2
UAKWR (20%)
(Totaal 2) *1,2 Totaal 3
BTW (19%)
(Totaal 3) *1,19 Totaal 4
VAT (20%)
(Totaal 1) *1,2
eindtotaal
EPK IPK
(Totaal 4) + VAT
7.2 Gemiddelde jaarlijkse kosten De maatregelen, frequenties en bijbehorende kosten zijn opgesteld door de OBR-werkgroep Kunstwerken. De bepaling van de EPK’s en IPK’s zijn conform Tabel 7-1. De IPK’ s bestaan volledig uit personele inzet. De bepaling van het aantal FTE is gedaan op basis een kostprijs van € 60.000,-/FTE.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
33
Tabel 7-2 Totale gemiddelde jaarlijkse kosten kunstwerken (k€) (k€)
EPK Vast
Schutsluizen Sluiskolk en sluishoofden Sluisdeuren: punt Sluisdeuren: rol Sluisdeuren: hef Vul- en ledigingssystemen Energievoorzieningen Elektrotechnische installaties Gebouwen en terreinen
Variabel
IPK
FTE
Totaal
15.552 3.203 4.840 1.636 839 2.361 1.848 376 450
47.418 9.067 11.739 1.631 4.384 3.393 2.870 12.221 2.113
62.970 12.271 16.579 3.267 5.222 5.754 4.718 12.597 2.562
55.561 10.827 14.628 2.882 4.608 5.077 4.163 11.115 2.261
7.408 123 1.444 24 1.950 33 384 6 614 10 677 11 555 9 1.482 25 301 5
40 0 40 0 0
23.439 12.555 1.807 9.077 0
23.478 12.555 1.847 9.077 0
20.716 11.078 1.629 8.009 0
2.762 1.477 217 1.068 0
46 25 4 18 0
Spuisluizen Beton en civiel Conserveren staal W&E Installaties Overige
1.567
9.317
10.884
9.604
1.280
21
Stuwen Betonconstructie Schuiven Onderhoudsvoorzieningen Energie voorzieningen Elektrotechnische installaties
1.169 132 647 0 204 186
7.332 3.220 1.244 548 316 2.004
8.501 3.353 1.891 548 519 2.190
7.501 2.958 1.668 484 458 1.932
1.000 394 222 65 61 258
17 7 4 1 1 4
483 0 3 0 0 219 262 0
6.529 848 279 589 2.075 1.683 407 648
7.012 848 281 589 2.075 1.902 669 648
6.187 748 248 520 1.831 1.678 590 571
825 100 33 69 244 224 79 76
14 2 1 1 4 4 1 1
2.106
587
2.693
2.376
317
5
0 0 0
2.567 2.247 320
2.567 2.247 320
2.265 1.982 283
302 264 38
5 4 1 0
Vaste bruggen Landhoofden / aanbruggen Hoofdoverspanning Brugdek Voorzieningen / E-installaties
Beweegbare bruggen Landhoofden / aanbruggen Overspanning Brugdek aanbrug en overspanning (vast) Beweegbaar deel overspanning Bewegingswerk Energievoorziening E-installaties Gemalen Beton en civiel Conserveren staal W&E Installaties Exploitatie Aanleginrichtingen Aanleginrichtingen/steigers/remmingwerken Meerstoelen TOTAAL OBR KUNSTWERKEN
20.917
97.188 118.105 104.211 13.895 232
De berekening van de onderhoudsmaatregelen is gebaseerd op standaardmaatregelen met eenheidsprijzen. Vermenigvuldigd met het areaal.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
34
8 Aandachtspunten De levensduur van kunstwerken wordt bepaald door de keuzes die bij het ontwerp zijn gemaakt ten aanzien van geometrie, belasting en duurzaamheid materialen en componenten. De ontwerplevensduur voor kunstwerken ligt meestal tussen de 50 en 100 jaar. In zo’n lange periode vinden veel ontwikkelingen plaats. Vaak wordt het gebruik intensiever en neemt de belasting toe. Door technologische, economische en klimatologische ontwikkelingen ‘verouderen’ de destijds gekozen oplossingen. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden de manier waarop bijvoorbeeld met veiligheidsrisico’s omgaan wordt. Alle genoemde factoren beïnvloeden de mate waarin een kunstwerk aan de functie eisen voldoet. Deze aspecten zijn van invloed op de levensduurkosten van een object voor zover sprake is van levensduurverlengend onderhoud en niet van verbeter maatregelen. Vooral voor natte kunstwerken geldt, dat het moeilijk is om ze geheel buitengebruik te stellen, zodat bijvoorbeeld een nieuwe sluis kan worden gebouwd. Veelal wordt in plaats daarvan levensduurverlengend onderhoud toegepast of wordt een nieuw complex of kolk naast het oude geplaatst. Met name voor werktuigkundige (W) en elektrotechnische (E) onderdelen geldt dat het verouderen van de gebruikte techniek aanleiding kan geven voor een afwijkende onderhoudsstrategie. Onderdelen zijn niet goed meer verkrijgbaar of tegen relatief hoge kosten. Deze onderdelen worden dan vervangen vanuit economisch oogpunt terwijl vanuit de techniek daar nog geen aanleiding voor is. In het bijzonder de besturingssystemen van bewegingswerken van kunstwerken zijn kostendrijvers. Vroeger ging alles met een relais, tegenwoordig met plc’s. Gevolg is dat duurdere specialisten en programmatuur nodig zijn om het te onderhouden. Daar komt bij dat de houdbaarheid van (dure, vaak unieke) software ongeveer 5 tot 10 jaar is. Het onderhoud van met name de werktuigkundige (W) en elektrotechnische (E) onderdelen van kleinere beheerobjecten neemt dan ook een relatief groot aandeel in van de totale levensduurkosten van het object. Mogelijke aanpassing in het beheer regime bestaat uit het aanpassen van de beschikbaarheid aan het werkelijke aanbod van schepen (flexibilisering). Stremming als gevolg van onderhoudsactiviteiten worden zo veel als mogelijk gepland in perioden waarin sprake is van een beperkt verkeersaanbod. Daarnaast kan het combineren van maatregelen aan meerdere objecten in één corridor tegelijkertijd, de beschikbaarheid van de corridor vergroten. Als aandachtspunt geldt de afstemming tussen gemeenten, provincie en Rijkswaterstaat over de verschillende beheerverantwoordelijkheden. Een goede afstemming van uit te voeren onderhoudsactiviteiten is van belang om te voorkomen dat met name de veiligheid in het geding is. Dit is voornamelijk van belang voor kunstwerken met de functie afvoer en waterkeren, zoals gemalen en spuisluizen. De Arbo wetgeving neemt een steeds belangrijkere plaats in. De Arbo wetgeving is verantwoordelijk voor een aantal veranderingen die met name aan de inrichting van kunstwerken moeten plaatsvinden. Een voorbeeld is de hoogte van leuningen van onderhoudsruimtes waar mensen nauwelijks komen: deze zijn ontworpen voor een hoogte van 70 cm, terwijl de Arbo wetgeving voorschrijft dat leuningen minimaal 90 cm hoog moeten zijn.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
35
Een aantal nieuwe ontwikkelingen van technische aard kan worden genoemd in relatie tot (hoofdzakelijk) schutsluizen [10]: • Nieuwe materialen voor deuren en schuiven: kunststof en hoge sterkte beton • Aluminium coatings voor staal van sluisdeuren • Kunststof glijstrippen bij deuren en schuiven in plaats van railbanen en wielgeleiding.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
36
9 Gevoeligheidsanalyse De gevoeligheidsanalyse beoogt een kwalitatief inzicht te geven in de effecten van veranderingen aan het onderhoudsregime. De veranderingen die in § 9.2 aan de orde komen zijn: • het verruimen van het interventieniveau, • het verruimen van de omvang van een maatregel, • het vergroten van de frequentie van de uit te voeren onderhoudsmaatregelen. Allereerst wordt in § 9.1het kader aangegeven waarbinnen deze keuzemogelijkheden zich bevinden.
9.1 Keuzemogelijkheden Indien voldoende financiële middelen ter beschikking staan om het areaal op het BON-kwaliteitsniveau te kunnen onderhouden dan hoeven in principe geen keuzes gemaakt te worden. Mochten echter de middelen niet toereikend zijn dan moeten er wel keuzes gemaakt worden. Deze keuzes hebben betrekking op de kaders waarbinnen het OBR is opgesteld. Het maken van deze keuzes kan niet door RWS worden gedaan, maar is zaak van de opdrachtgever van Rijkswaterstaat. 4 9 maart 2006
Keuzemogelijkheden • WBR • HTA • HVW
• WM
CLASSIFICATIE
WETGEVING
• OVW
• WVO • .. • beschikbaarheid
• leeftijd
• zoet/zout • bestuurlijke complexiteit
Q
P
OMGEVINGSFACTOREN
NORMEN EN RICHTLJNEN
SERVICESNIVEAUS
• ..
OBJECTFACTOREN
• bouwmat.
• wachttijden • criteria vergunningverlening •.
• NEN • ARBO • ..
• ..
Echter niet alle kaders bieden keuzemogelijkheden: 1.
Areaal : factor Q De knop Objectfactoren zijn vaststaande feiten en niet beïnvloedbaar (leeftijd, gebruikte materialen en technieken,..). Bij nieuwbouw zijn
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
37
deze wel beïnvloedbaar doch dat valt buiten de scope van het OBR. De knop Omgevingsfactoren zijn slechts in beperkte mate te sturen, zo kunnen we bijvoorbeeld een zoet watermilieu veranderen in een in zoutwatermilieu (bijv. project Ander Beheer Haringvlietsluizen). Het beïnvloeden van omgevings-factoren kan echter grote consequenties hebben voor ook andere (niet RWS) belangen. De knop Classificatie geeft een keuze mogelijkheid in de drie vaarwegklassen vast gelegd in het BPRW te weten Hoofdtransportassen, Hoofdvaarwegen en Overige VaarWegen. Hierin kunnen wel keuzes gemaakt worden : delen van het areaal (en alle zich daarin bevinden objecten) kunnen worden opgewaardeerd of gedegradeerd met directe gevolgen voor de kostprijs. De in de OBR’s opgenomen objectsubcategoriën zijn gespecificeerd op deze classificatie dan wel dat m.b v. NIS dit onderscheid kan worden gemaakt. 2.
Eenheidsprijs : factor P De eenheidsprijs voor het beheer en onderhoud van het areaal wordt bepaald door de knop Wetgeving, de knop Normen en richtlijnen en de knop Service-niveau.. Wordt er aan deze knoppen gedraaid dan heeft dit directe gevolgen voor de eenheidsprijs : zo kan een soepeler wetgeving meer verwerkings-mogelijkheden bieden voor bijvoorbeeld vervuilde baggerspecie.
Het OBR geeft binnen de hierboven genoemde kaders het optimale bedrijfseconomische beheer en onderhoud, niet meer maar ook niet minder. Het bevat derhalve ook geen scenario’s indien er “aan de knoppen gedraaid” wordt. 9.2 Gevoeligheidsanalyse Verruimen interventieniveau Het verruimen van het interventieniveau komt neer op het later uitvoeren van onderhoud. Aan elk onderdeel van een kunstwerk is een interventieniveau verbonden, dat een maatstaf is voor het moment van ingrijpen. Wanneer niet of later ingegrepen wordt, voldoet een kunstwerk op termijn niet meer aan de functie-eisen. Afhankelijk van de ernst van de consequenties van het niet voldoen aan de functie eis(-en) en het mogelijk falen van een onderdeel kan het verruimen van het interventieniveau een bewuste keuze zijn. De gevolgen van kritieke onderdelen die niet meer voldoen aan de functie eisen, zijn ernstiger dan de gevolgen van niet kritieke onderdelen (bijvoorbeeld een sluisdeur versus een leuning). Het verruimen van het interventieniveau leidt tot een afname van de bedrijfszekerheid en daarmee de veiligheid. De kans op falen wordt groter, de gevolgen blijven gelijk, het risico (kans * gevolg) neemt toe. Het verruimen van het interventieniveau leidt in principe tot een afname van de beschikbaarheid van het betreffende kunstwerk. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt naar het type onderdeel waarvan het interventieniveau wordt verruimd. In geval van mechanische en elektrotechnische kritieke onderdelen geldt dat een kunstwerk zijn primaire functie niet meer of in mindere mate kan
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
38
vervullen. Storingen treden steeds vaker op. Een sluis schut minder snel, of is in het ergste geval buiten bedrijf. Een gemaal kan het water niet, of minder snel afwateren. Een beweegbare brug kan niet meer open of dicht. Ter illustratie: een aantal recente voorbeelden van disfunctionerende objecten is opgenomen in bijlage 1 van het ‘plan van aanpak beheer en onderhoud van Rijksvaarwegen’. Een voordeel van het verruimen van het interventieniveau is dat de kosten van maatregelen later worden gemaakt. In geval van het baten lasten stelsel heeft dit in principe een positieve uitwerking. Maar of de totale levensduurkosten van een object door het verruimen van het interventieniveau geringer worden, hangt af van de ‘gekozen’ onderdelen. Een leuning waarvan de verflaag is afgebladderd leidt niet tot dezelfde gevolgen van het uitstellen van het conserveren van een sluisdeur. In het meest ernstige geval kan het gebeuren dat een sluisdeur vervangen moet worden, omdat het niet meer ‘opgelapt’ kan worden. Ook neemt het vast onderhoud toe. Het uitstellen van ingrijpen kan in bepaalde gevallen efficiënt zijn. In ‘niet al te ernstige’ situaties kunnen onderhoudswerkzaamheden worden uitgesteld, zodat in één grote onderhoudsactie alles wordt aangepakt. Het verruimen van het interventieniveau leidt in een dergelijk geval tot een efficiënter beheer. Wanneer maatregelen niet ‘slim’ worden gecombineerd (zie ook hieronder) neemt de efficiëntie af.
Verruimen omvang maatregel: combineren van werkzaamheden Het combineren van werkzaamheden komt neer op het ‘slim’ en efficiënt combineren van onderhoudsmaatregelen of inspecties aan één of meerdere objecten tegelijkertijd. Wanneer bijvoorbeeld de roldeuren van een sluis worden geconserveerd, kan dit gecombineerd worden met het conserveren van de onderrolwagens. Wanneer als gevolg van een inspectie van een sluiskolk de kolk gestremd is, combineer dit met inspecties aan andere objecten die in dezelfde vaarweg liggen en eveneens een tijdelijke stremming tot gevolg hebben. Een belangrijke voorwaarde voor het kunnen combineren van maatregelen, is dat een volledig inzicht bestaat in alle onderhoudsacties en maatregelen van alle onderdelen. Het verruimen van de omvang van een maatregel kan hogere kosten tot gevolg hebben. Omdat niet alle onderdelen van een kunstwerk een gelijke onderhoudsfrequentie hebben, moeten er concessies worden gedaan. Zoals hierboven gesteld, leidt het verruimen van het interval in principe tot lagere levensduurkosten. Andersom geldt dat wanneer alles op tijd wordt gedaan, met een aantal onderdelen die te vroeg worden onderhouden, hogere kosten met het onderhoud gemoeid zijn. Het combineren van werkzaamheden leidt tot een toename van de beschikbaarheid van het kunstwerk. Het combineren van werkzaamheden heeft geen invloed op de veiligheid. Voor beide aspecten geldt uiteraard de voorwaarde dat de maatregelen worden uitgevoerd, voordat het interventie niveau bereikt is.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
39
Verhogen frequentie Het verhogen van de frequentie komt neer op het vaker uitvoeren van onderhoud dan strikt noodzakelijk. Door vaker inspecties te doen en vaker maatregelen uit te voeren, wordt de bedrijfszekerheid en daarmee de veiligheid vergroot. Het verhogen van de frequentie leidt in principe tot een grotere beschikbaarheid van het kunstwerk. De kans op storingen neemt aanzienlijk af, wanneer meer toestandsafhankelijk en gebruiksafhankelijk onderhoud wordt gepleegd, en storingsafhankelijk onderhoud tot een minimum wordt beperkt. Een kunstwerk kan echter vaker buiten gebruik zijn, omdat vaker onderhoud gepleegd wordt. Het effect op de beschikbaarheid is dan negatief. Het grote nadeel van het verhogen van de frequentie is de onlosmakelijke kostenpost die hieraan verbonden is. Meer onderhoud betekent doorgaans meer kosten. Daarnaast is te veel en te vaak onderhoud niet efficiënt: er wordt immers meer gedaan dan strikt noodzakelijk. Resumé De effecten van de in de voorgaande paragrafen genoemde knoppen, staan in de onderstaande tabel weergegeven. Een ‘+’ betekent een positief effect; een ‘0’ een indifferent effect; een ‘-‘ een negatief effect. Een gegeneraliseerde kosten baten analyse zou inzicht moeten kunnen geven in het landelijke financiële bereik van elke knop. Tabel 9-1 Effecten van knoppen op service level en kosten Veiligheid Beschikbaarheid Interventie niveau verruimen Omvang maatregel vergroten 0 + Verhogen frequentie + 0/+
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
40
Efficiëntie 0/+ + -
Kosten 0/+ 0 -
10 Referenties en Bijlagen [1] Commissie voor Vaarweg Beheer, Richtlijnen vaarwegen, 1996. [2] Rijkswaterstaat Bouwdienst, Vervangingskosten kunstwerken; project vervangingskosten kunstwerken, 2002. [3] DWW, Wegwijzer BPN, Delft, januari 2004. [4] Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Plan van aanpak beheer en onderhoud Rijkswaterwegen, 2003. [5] Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Beheersplan voor de rijkswateren, 2005–2008 Den Haag, augustus 2005. [6] Instandhoudingplannen van de Dienst Noord Holland, Zuid Holland, Utrecht, Oost Nederland, Limburg, Noord Brabant en Zeeland. [7] Referentie documenten van de Bouwdienst. [8] Josephus Jitta, J.P. Sluizen en andere Waterbouwkundige Kunstwerken in en langs Kanalen, De Erven F. Bohn N.V. Haarlem, 1947. [9] Bouwdienst Rijkswaterstaat, Ontwerp van schutsluizen 1 en 2, Utrecht, 2000. [10] Arends, G.J. Sluizen en gemalen in het Noordzeekanaal, Anderhalve eeuw ontwerpen, bouwen en vernieuwen, Utrecht, 2001. [11] Götz, H.F. en Tak, C.J.M. Gemalen… als het water deert. 2e uitgave, Delft.
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
41
Bijlagen
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
42
Bijlage A
CEMT klassen lengte (m) breedte (m) diepgang (m) hoogte (m) tonnage (ton) leeg geladen 38.05 5,05 1,8 2,2 5,0 250 - 400 0
klasse Type schip I
Spits
II
Kempenaar
50- 55
6,60
1,4 2,5
6,0
400- 650
IIa** III
Hagenaar Dortmunder
55 - 76 67 - 80
7,2 8,20
1,4 2,5 1,5 2,50 0
6,3 6,3
650- 1000
IV*** Rijn-Hernekanaalschip Europa schip 80- 85
9,50
1,6 2,80 0
6,3
1000-1500
Va
6,7/ 8,8* 8,8
1250-1450 1500-3000 1600-3000 3200-6000
95- 110
11,40
Vb
Groot Rijnschip 1-baks duwstel 2-baks duwstel
172-185
11,4
1,8 3,50 0 1,8 4,0
VIa
2-baks duwstel
95-110
22,8
1,8 4,0
8,8
3200-6000
duwstel 22,8
1,8 4,0
8,8
6400-12000
VIb 185-195 VIc
4-baks
6-baks duwstel
270-280
9600-18000 9600-18000
195-200 VII
9-baks duwstel
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
285
33,0
43
2,5
4,5
9,1
14500-27000
Bijlage B
Uitgangspunten en berekening OBR gegevens staan in het bestand 040608 OBR K onderhoud.xls. De volgende opmerkingen zijn van belang. • Een groot aantal schattingen van eigenschappen van het areaal zijn gedaan om te komen tot een onderbouwing. Deze schattingen zijn voorlopig alleen in de Excel spreadsheet terug te vinden. De aannames kunnen worden opgevraagd bij EBO. • Het onderdeel gebouwen en terreinen van de sluizen zijn in afwachting van het OBR exploitatie nog niet compleet en volledig uitgewerkt. • Verondersteld wordt dat de remming- en geleidewerken en wachtplaatsen nabij sluizen voldoende onderbouwd is door middel van de objectsubcategorie aanleginrichtingen. Daarbij is het niet helder hoe consequent de remmingwerken nabij bijvoorbeeld een sluis tot de sluis worden gerekend en wanneer niet. Het verdient de aanbeveling eenduidige afspraken hierover te maken. • In afwachting van het OBR vaarwegmeubilair zijn de gegevens hiervan bij de objecten niet verder uitgewerkt. • Van spuisluizen en gemalen zijn geen of weinig instandhoudingplannen beschikbaar gekomen. Volstaan is met een indicatieve uitwerking, dus geen onderbouwing, op basis van de gegevens uit Topper. • een bedieningsgebouw hoort altijd bij een kunstwerk en wordt dus bijvoorbeeld op basis van zwaartepuntprincipe ingedeeld bij het meest ‘zwaarwegende’ kunstwerk. Een algemeen gebouw dat niet bij een kunstwerk hoort, valt in de subcategorie gebouwen (EG).
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
44
Bijlage C
Kosten per objectsubcategorie, per regionale dienst
Schutsluis Vast
Var
Vaste brug
EPK -
IPK -
-
Vast
Var
DNN
-
-
RDIJ
932
2.799
3.292
439
2
DZL
2.558
6.823
8.278
1.104
-
-
DUT
2.466
7.180
8.512
1.135
Beweegbare brug
EPK
-
IPK
Vast
Var
-
-
-
-
930
822
110
42
15
9.255
8.179
1.091
6
3.790
3.350
-
EPK
IPK
Vast
Var
-
-
-
-
809
751
100
-
153
2.179
2.057
274
-
8
51
-
-
447
Aanleginrichting
7
-
IPK
Vast [k€]
Var [k€]
609
3.622
3.734
37
1.010
5.055
5.352
714
701
93
2.726
19.051
19.215
2.562
-
-
-
-
316
279
794
52
EPK
TOTAAL [k€]
-
-
EPK
IPK 498
273
356
555
74
-
3.669
11.866
13.707
1.828
8.896
9.567
1.276 1.054
DNH
1.085
3.018
3.621
483
0
12
11
1
31
302
294
39
-
636
561
75
1.947
DZH
1.285
4.306
4.933
658
2
1.135
1.003
134
90
1.683
1.565
209
-
463
408
54
1.376
7.587
7.909
-
-
894
2.243
2.768
369
234
31
1.562
8.747
9.096
1.213
1.477
DON
4.946
5.668
756
6
3.265
2.886
-
-
-
385
33
256
254
34
DNB
2.043
5.512
6.666
889
1
727
643
86
114
1.143
1.110
148
DLB
3.705
12.834
14.593
1.946
8
4.325
3.823
510
12
107
104
14
15.552
47.418
55.561
7.408
23.439
20.716
2.762
6.187
825
RWS
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
40
45
483
6.529
-
-
-
265
-
-
3.263
12.705
14.089
1.879
94
83
11
3.724
17.359
18.603
2.480
2.567
2.265
302
16.075
79.952
84.730
11.297
Stuw Vast
Var
Spuisluis EPK
IPK
Vast
Var
Gemaal
EPK
DNN
-
-
-
-
-
RDIJ
-
-
-
-
609
3.622
3.734
DZL
-
-
34
202
208
-
-
-
-
-
-
-
IPK
-
Hoogwaterkering
Var
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
498
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
28 -
-
-
-
-
EPK
IPK
-
-
DUT
-
-
-
-
4
26
27
4
216
60
244
33
DNH
-
-
-
-
91
539
555
74
1.093
305
1.234
164
-
829
4.928
5.080
677
-
-
-
-
-
-
-
DZH
-
-
-
-
-
2.063
2.041
DON
250
DNB
-
DLB
918
5.269
1.169
7.332
RWS
-
-
-
-
-
Vast
Var
EPK
Overige kunstwerken
Vast
IPK
EPK
IPK
-
-
-
265
266
35
15
5
18
2
-
-
4
1
4
1
37
-
-
-
-
-
-
Var
-
-
Vast
-
-
-
1 -
-
0 -
-
1 -
0 -
272
-
-
-
-
629
175
710
95
-
-
-
-
14
5
16
2
-
-
-
-
-
9
2
10
1
-
-
-
-
38
13
45
6
5.459
728
-
-
-
-
158
44
179
24
-
-
-
-
28
9
33
4
7.501
1.000
1.567
9.317
2.106
587
2.376
317
266
35
100
33
117
16
-
Object Beheer Regime Kunstwerken - Versie 22 mei 2006
46
9.604
1.280
37
265
De Dienst Weg- en Waterbouwkunde is de adviesdienst voor techniek en milieu in de weg- en waterbouw. Klantgericht, innovatief, deskundig, gericht op samenwerking, zakelijk en flexibel zijn de kernbegrippen voor de organisatie. Het werkplezier van de medewerkers is hierbij essentieel. Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postadres Postbus 5044 2600 GA Delft Bezoekadres Van der Burghweg 1 2628 CS Delft Telefoon (015) 251 85 18 Telefax (015) 251 85 55 E-mail
[email protected] Internet www.venwnet.minvenw.nl/rws/dww/
Publicatienummer: DWW-2006-065