november 2011
Jaargang 2, nr. 3
Voorwoord
In deze GGazet, die met onze excuses door enige technische problemen rijkelijk laat in de mailbox valt, wordt de hedendaagse praktijk over het werken met psychotische stoornissen belicht. U kan eerst en vooral het relaas lezen van een boeiende individuele psychologische therapie met een jongeman die lijdt aan een waanstoornis. Een degelijk geestelijk gezondheidszorgbeleid rond psychose vergt echter meer: vroegtijdige detectie en preventie bij risicogroepen hoort bij een hedendaags beleid én het betrekken van de familieleden van psychotici bij de behandeling verhoogt wel degelijk de kans op herstel. Hoe een en ander zich in onze provincie in de praktijk ontrolt kunt u ontdekken in de – overigens erg gewaardeerde – bijdragen in dit nummer. Jan Callens
Redactieleden Jan Callens | Sint-Jozefskliniek Pittem |
[email protected] | 051 46 70 41 Fabien Corneillie | PZ Heilig Hart Ieper | fabien
[email protected] | 057 23 91 11 Frederiek Dumarey | AZ Groeninge Kortrijk | frederiek
[email protected] | 056 63 63 63 Mia Ramboer | CGG Mandel en Leie Izegem |
[email protected] | 056 23 00 21 Filip Vanneste | CGG Mandel en Leie Izegem |
[email protected] | 056 23 00 21 Jozef Verbrugghe |
[email protected] Adelin Verslyppe | CGG Prisma Oostende |
[email protected] |050 41 84 22 Vormgeving en administratie: Jacqueline Delodder |
[email protected] Mia Ramboer |
[email protected]
Diagnostiek en behandeling van een jonge man met een waanstoornis Line Vereecke kliniekpsycholoog Kliniek 2-Psychosenzorg PZ Onze-Lieve-Vrouw Brugge De praktijk benadrukt het belang van een goede klinische multidisciplinaire psychodiagnostiek. Een aanmelding op een opnameafdeling psychosenzorg, gebeurt vaak in een ontredderde of uitzichtloze situatie waar voornamelijk de familie en omgeving aan de alarmbel trekt. Zeker bij een nieuwe aanmelding is de vertrouwensband nog ver zoek. Wantrouwen en angst staan vaak op de voorgrond. Het is hierbij dan belangrijk om naast de aanmeldingklacht ook de onderliggende mechanismen en gebeurtenissen die deze situatie mee veroorzaakt hebben goed in kaart te kunnen brengen. Naast de sociaal anamnestische gegevens gaat het ook over de psychologische coping, draagkracht en draaglast van patiënt.
K., 25 jaar, meldt zich aan met voornamelijk depressieve en angstige klachten. Hij heeft het gevoel dat er heel de tijd over hem gepraat wordt, dat anderen hem veroordelen om wat hij gedaan heeft Hij is ervan overtuigd dat zijn overbuurmeisje hem gefilmd heeft en dit filmpje op het internet gezet heeft. Nu kent iedereen zijn doen en laten. In een eerste contact is hij heel angstig. De laatste twee jaar was er zeer veel vermijdingsgedrag en sociaal isolement. De familie is zeer ondersteunend maar krijgt weinig toegang in de leefwereld van K.
Zeker binnen de setting waar ik werk, krijgt men zelden enkelvoudige verhalen voorgeschoteld waar men een protocollair behandelplan kan opstellen. Een goede assessment omvat het bevragen van verschillende domeinen. Vanuit een holistische benadering geeft men aandacht aan de persoonlijke geschiedenis en aan de invulling van belangrijke levensdomeinen. Men bevraagt motieven en doelen en probeert zicht krijgen op negatieve levenservaringen of traumata.
K. werd in het verleden vaak gepest. Hij heeft altijd al een laag zelfbeeld en weinig vertrouwen in eigen kunnen. Als we de concrete situaties waarin hij telkens achterdochtig is goed analyseren, blijkt dat hij vooral angst heeft dat er ook een filmpje is waarin hij masturbeert. Patiënt bouwt een eigen bewijzenverhaal op omtrent zijn basisovertuiging dat iedereen weet van het filmpje. Tot voor de sociale isolatie was er sprake van intensief cannabisgebruik. Dit laatste is vermoedelijk zeer faciliterend geweest voor de ontwikkeling van zijn achterdocht. K. heeft een onvoldoende maturiteit op vlak van relaties en eigen seksuele
Zoals bij vele casussen is het aanpakken van de primaire klacht niet altijd de eerste keuze binnen de behandeling. Het is vaak aangewezen om aan de hand van een ruime holistische theorie (idealiter gebaseerd op klinische en test diagnostiek) een indicatiestelling voor de behandeling uit te stippelen. Goede klinische diagnostiek aan de hand van een gedragstherapeutisch kader is meer dan een beschrijving van de klachten en het maken van functieanalyses.
2
identiteitsontwikkeling. Er is ook sprake van een aantal negatieve/ traumatische ervaringen op vlak van relaties. Hoewel we ervan uitgaan dat dit thema erg voedend is voor de ontwikkeling en onderhoud van het waansysteem, blokt patiënt het voorlopig af om dit in therapie te bespreken. Zijn wantrouwen en de bewijslast voor de waan zijn voor patiënt nog veel te groot. Bij een psychose krijgen willekeurige toevallige stimuli uit de omgeving een grote persoonlijke betekenis. In normale omstandigheden kan men informatie vanuit de buitenwereld op een goede manier filteren en laat men enkel informatie toe die op dat moment relevant of van belang is. Wanneer dit niet goed gebeurt, worden onverwachte inhouden en irrelevante prikkels naar voren geschoven. Deze gewaarwordingen en opvallende stimuli leiden vaak tot een waanachtige verklaring. Een centraal punt binnen het zicht krijgen op de problematiek is net het ontdekken van deze denkstoornissen en/of cognitieve tendensen, die steeds maar weer opnieuw naar voren komen.
Psychotici hebben een selectieve aandacht voor gevaar en zoeken meer dan gemiddeld een bevestiging van hun waanachtige constructie. Iedereen heeft de tendens om voor zijn eigen overtuiging bevestiging te zoeken ondanks strijdige informatie die door anderen gegeven wordt, maar psychotici doen dit veel hardnekkiger en hebben veel meer verhoogde aandacht voor dreiging. Velen hebben ook de neiging om de bron van hun gedachten toe te wijzen aan anderen (bronmonitoringstendens) en de samenhang van twee gebeurtenissen veel minder aan het toeval toe schrijven (covariatietendens).
Deze overmatige toekenning van betekenissen en het persoonlijk belang dat aan stimuli gegeven wordt, wordt door K. vaak gestaafd met zeer veel voorbeelden: “Iemand op straat eet een ijslolly in mijn gezicht: die persoon wil testen of ik geen homo ben ; iemand hoest in de gang waar ik passeer: hij heeft het filmpje gezien”. “Toen ik nog naar school ging en een groep medestudenten tegenkwam, wist ik zeker dat ze over mij bezig waren. Ze waren met zijn allen naar een filmpje aan het kijken op een gsm en lachten luid. Toen ik toekwam riepen ze naar mij: “hé K. moet je eens komen kijken wat die hier allemaal uitsteekt. Ik zou het nooit durven. Wat een viespeuk”. Paniek overviel mij. Ik wist zeker dat ze met mij aan het lachen waren en mij uittesten wat ik zou doen.” We kiezen er voor om in de behandeling te focussen op nieuwe situaties die zich voordoen tijdens de opname. Naast de overtuiging dat velen op school en in zijn vriendenkring weten van het filmpje en hem daarvoor uitlachen, zijn er ook nog de meer perifere overtuigingen dat mensen hem aanstaren omdat hij raar beweegt, dat ze over hem bezig zijn op de trein, dat ze hem aanstaren omdat hij er anders zou uitzien, dat vrienden niet met hem willen uitgaan omdat hij niets te bieden heeft … We kiezen er voor om eerst met deze niet centrale cognities te starten omdat we inschatten dat ze minder sterk verankerd zijn in het waansysteem.
Een eerste stap die we in de behandeling zetten is om patiënt individueel of in groep kennis te laten maken met een cognitief model van achterdocht. Dit kan via de weg van psycho-educatie gaan. Het model gaat ervan uit dat op basis van verstoorde cognitieve tendensen ( bv. covariatietendens) er een bepaalde beoordeling (bv. ze bedoelen het slecht met mij) wordt gegeven aan stimuli (bv. ze lachen als ik voorbij loop) uit de omgeving. Deze “appraisal” of beoordeling wordt gevoed door een attributiestijl en mogelijks een aantal stressoren of mediatoren. Veel voorkomende attributiestijlen zijn externaliseren en personaliseren. Een “G-schema” wordt opgesteld. Je leert de patiënt de vaardigheid aan om een onderscheid te kunnen maken tussen gebeurtenis, gedachte, gevoel en gedrag en het verband tussen deze onderling. Er wordt geoefend op het zoeken naar alternatieve gedachten. Dit moet in het begin sterk gestimuleerd worden door huiswerkopdrachten mee te geven en deze in de volgende sessie te overlopen. Zo komen we steevast tot een gevulde sessie met talrijke voorbeelden waarmee kan geoefend worden.
Gebeurtenis: neef belt op om samen iets te gaan drinken in het jeugdlokaal, Gedachte: ik ben toch geen aangenaam gezelschap voor anderen , Gevoel: bedroefd en onzekerheid, Gedrag: ik ga niet mee met excuus dat ik ziek ben. Gebeurtenis: ik zit op de trein naar huis, jongeren op de bank achter mij praten luidruchtig en lachen, ik versta slechts flarden van hun gesprek, Gedachte: ze zijn over mij bezig en lachen met het filmpje, Gevoel : angst, Gedrag: ik zet mijn muziek op zodat ik hen niet meer hoor. Naarmate er vooruitgang geboekt wordt en de therapie verder gaat, komt er meer en meer opening om een aantal centrale cognities in de therapie binnen te brengen.
Zo wordt er in de therapie van K. een opening gecreëerd om de eigen seksuele ontwikkeling en de twijfels omtrent seksuele voorkeur een plaats te
3
geven. En krijgen we meer ruimte en mandaat om ook een aantal „bewijslasten‟ van de centrale overtuiging af te toetsen. Belangrijke volgende stap in de therapie is de draad terug op pikken op vlak van sociale contacten. Vermijding en sociaal isolement waren tot voor kort evidente mechanismen.
K. wordt na een tijdje dagpatiënt en oefent hierdoor dagelijks in het terug opnemen van de sociale contacten. In de sessie zelf worden een aantal stappen voorbereid. Zo wil K. via een netwerksite een vroegere vriendin terug contacteren, maar weet niet goed hoe dit te doen. In een laatste contact maanden geleden deed hij heel vreemd en was hij onder invloed van alcohol. Verschillende scenario‟s worden uitgewerkt alsook de mogelijk te verwachten reactie van haar kant. Hoewel er naar het einde van de behandeling toe bij momenten nog steeds verstorende gedachten naar voren komen, kunnen we toch van een geslaagde behandeling spreken. Patiënt heeft namelijk geleerd om de hyperalertheid en de mogelijks verkeerde interpretaties vlugger op te merken en de situaties met de nodige bagage vanuit de therapie met een andere blik en een andere interpretatie te overschouwen.
Psycho-educatieve sessies voor familieleden van mensen met psychose Dr. An Verbrugghe psychiater Volwassenenkliniek eenheid Psychosenzorg Kliniek Sint-Jozef Pittem Met de start van het project Vroegdetectie en Interventie Psychose (VDIP) in de regio Roeselare-Ieper, ontstond bij de partners de idee om ook psycho -educatieve sessies voor familieleden van mensen met psychose ziekenhuisoverstijgend aan te bieden. Dit resulteerde in een nieuw samenwerkingsproject tussen de psychiatrische ziekenhuizen van Ieper en Pittem en de PAAZ-afdelingen van beide Roeselaarse ziekenhuizen. Psycho-educatie, een noodzakelijk onderdeel van de behandeling bij psychose, wordt in de ziekenhuizen aangeboden voor de opgenomen patiënten, maar niet overal is er ook een aanbod voor familieleden of andere betrokkenen. Nochtans hebben ook die mensen nood aan voorlichting. Bovendien leert de ervaring dat het voor veel familieleden moeilijk is om zich hiervoor overdag vrij te maken en dit leidt tot lage opkomst. Omdat uit onderzoek blijkt dat dergelijke sessies niet alleen bij patiënt zelf maar ook bij familieleden of andere betrokkenen leiden tot betere copingvaardigheden leek deze investering op zijn plaats. In september 2010 werd het samenwerkingsinitiatief voorgesteld aan de huisartsen van de regio. Zij werden geïnformeerd en uitgenodigd om ook zelf mensen te motiveren om de sessies te volgen. De huisarts is immers in vele gevallen de enige hulpverlener
die contact heeft met de patiënt. Iemand die zelf niet tot bij een hulpverlener van geestelijke gezondheidszorg raakt, kan niet via die kanalen uitgenodigd worden voor de sessies. In oktober startte de eerste cyclus educatieve infosessies voor familieleden van mensen met psychotische stoornissen en voor niet opgenomen patiënten met een probleem van psychose. De hele cyclus omvat vijf sessies die wekelijks doorgaan op een vaste avond en locatie. In 2010 was dat het H. Hartziekenhuis Roeselare en in 2011 het Psychiatrisch Ziekenhuis H. Hart in Ieper. Elke avond wordt geleid door een van de vijf betrokken psychiaters en altijd is er een verpleegkundige of andere medewerker aanwezig voor het onthaal en de logistieke ondersteuning. Doel van de sessies is aan hervalpreventie te doen door de kennis over psychose te vergroten. Mogelijk wordt ook een eerste stap gezet rond verwerking van het hebben van een psychiatrische ziekte of hoe om te gaan met een familielid dat aan zo‟ n ziekte lijdt. Geprobeerd wordt een antwoord te geven op vragen als: „Gaat dit ooit nog over?‟, „Moet ik voor de rest van mijn leven medicijnen slikken?‟, „Kan hij nog alleen wonen?‟,… Per sessie staat er één bepaald thema centraal. Eerst wordt stilgestaan bij wat een psychose nu eigenlijk is, hoe we een psychose kun-
4
nen begrijpen. De tweede sessie gaat over medicatie, de hoeksteen van de behandeling bij psychose. Aanvullend worden de andere therapeutische interventies uitgebreid overlopen. Op de vierde avond wordt de relatie met middelenmisbruik bekeken en in de laatste sessie komen de juridische en sociale aspecten aan bod. Na elke theoretische uiteenzetting krijgen de genodigden de kans hun vragen of bedenkingen te formuleren. Over het algemeen werd het initiatief goed onthaald. Mensen waarderen vooral dat moeilijke begrippen en medische taal vermeden worden in de voordrachten. De sprekers streven er naar deze complexe psychiatrische aandoeningen zo duidelijk mogelijk uit te leggen. Belangrijk punt van kritiek was dat de focus te veel op schizofrenie in het bijzonder lag, waardoor de andere psychotische stoornissen minder aan bod kwamen en waardoor bij enkele mensen de indruk gewekt werd dat elke psychose evolueert naar schizofrenie. Hier werd rekening mee gehouden bij het opstellen van de sessies voor 2011. Dat het hele pakket gespreid wordt over vijf sessies van elk een tweetal uur, heeft men als positief ervaren. Dit betekent echter niet dat er een strikte inhoudelijke opdeling is. Een bedenking bij een vorige sessie kan gerust ook nog aan bod komen verder in het traject.
Enkele mensen volgen enkel de eerste avond mee, maar doorgaans volgen familieleden meerdere of zelfs alle sessies. De deelnemers voelen zich gaandeweg meer op hun gemak. Naarmate de cyclus vordert, komen de verhalen makkelijker los en worden ook de minder prettige ervaringen gedeeld met de andere groepsleden. Het taboe dat nog steeds rust op psychose en schizofrenie blijft moeilijk om mee om te gaan. Zeker het oneigenlijk gebruik
van de term schizofrenie of psychose in de publieke opinie/de media, draagt hier enkel in negatieve zin toe bij.
Vroege detectie en interventie bij psychose VDIP (Vroege Detectie en Interventie Psychose)-team Roeselare-Ieper Suïcidepreventie Het VDIP project kadert officieel binnen het Actieplan voor suïcidepreventie van de Vlaamse overheid en richt zich op personen met een psychotische kwetsbaarheid. Uit onderzoek blijkt dat het aantal geslaagde zelfdodingen in Vlaanderen boven het gemiddelde ligt. Dit gaf aanzet tot het ontwikkelen van verscheidene projecten rond suïcidepreventie, waaronder het VDIP project. Personen gediagnosticeerd met schizofrenie vormen een belangrijke risicogroep voor zelfdoding. Er wordt vermoed dat 10% van de schizofrene patiënten suïcide pleegt binnen de eerste 10 jaar na vaststelling van de ziekte, wat toch een verontrustend cijfer is.
In 2006 is het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Ahasverus te Halle - Vilvoorde gestart met een experimenteel project in die regio. In 2009 kreeg VDIP Halle - Vilvoorde navolging van Sint- Niklaas, Brugge, Leuven en Antwerpen. Op 18 juni 2010 werd VDIP Roeselare - Ieper opgestart vanuit een samenwerking tussen het CGG Largo te Roeselare, de kliniek Sint- Jozef Pittem en het Heilig Hart ziekenhuis te Ieper die elk op hun beurt medewerkers afvaardigden om het project te dragen. De werkvorm is gebaseerd op reeds bestaande projecten in het buitenland, meerbepaald in Groot-Brittanië en Australië, waar „outreachend‟, laagdrempelig en vraaggericht wordt gewerkt met als gevolg een
5
daling van het aantal opnames, de duur van een opname en de duur van de onbehandelde periode. Een belangrijke doelstelling van VDIP is het creëren van een zorgpad voor mensen met een psychotische kwetsbaarheid in samenwerking met reeds bestaande diensten binnen de gezondheidszorg. De vroegtijdige detectie van mensen met een verhoogd risico op de ontwikkeling van een psychose, mensen met een „At Risk Mental State (ARMS)’, is er op gericht een psychotische decompensatie te voorkomen. Het vroegtijdig interveniëren poogt de duur van de onbehandelde periode te doen afnemen alsook de impact en intensiteit van een psychose te beperken om zo kansen te creëren voor de toekomst.
De doelgroep De doelgroep moet aan een aantal criteria voldoen. Enerzijds gaat het over personen tussen 14 en 35 jaar binnen de regio Midden West-Vlaanderen, meerbepaald uit Roeselare, Ieper, Poperinge, Tielt, Izegem en Pittem. Op die 6 plaatsen bieden we actieve begeleiding aan huis, in de rest van de regio voorzien we patiëntgericht advies en doorverwijzing. Het gaat over jongeren en volwassenen die een eerste psychose doormaken, jongeren en volwassenen die werden gediagnosticeerd met een psychotische kwetsbaarheid binnen een eerste opname en jongeren die zich in de categorie „ARMS‟ bevinden. Een woordje uitleg betreffende het begrip ‘ARMS’, binnen deze groep onderscheiden we een aantal subgroepen die we als „At Risk Mental State‟ of „Ultra Hoog Risico‟ beschouwen. De eerste groep bestaat uit jonge mensen met een „At Risk Mental State‟ vanwege subklinische psychotische symptomen gedurende langer dan een week. Dit wil zeggen milde symptomen die de drempelwaarde voor een psychose niet bereiken vanwege de te lage intensiteit en de te lage frequentie. Een andere groep zijn personen met kortdurende psychotische symptomen die spontaan verminderen en/ of onderbroken worden zonder daarom helemaal te verdwijnen. Een laatste groep heeft een familielid in de eerste graad die gediagnosticeerd werd met schizofrenie en wordt gekenmerkt door een duidelijke achteruitgang in het dagelijks functioneren het laatste jaar. Diagnostiek is een belangrijk punt binnen onze projectwerking, dit kan bijdragen tot een heel individueel gerichte behandeling en/of een gepaste doorverwijzing. De diagnostiek gebeurt enerzijds
door onze twee consulent psychiaters, anderzijds maken we gebruik van de CAARMS (Comprehensive Assessment of At Risk Mental State). Een semi- gestructureerd interview waarmee we de psychopathologie en het dagelijks functioneren in kaart brengen om zo een eventueel hoog risico op psychose vast te stellen of uit te sluiten.
als te bedreigend ervaren maar waarbij wel problemen worden opgemerkt door de rechtstreekse omgeving. Dit heeft als doelstelling het behouden van contact met de verwijzer of de directe omgeving en tegelijk een aanklampende, uitnodigende houding aan te nemen t.a.v. de cliënt om toch een minimale hulpverlening te realiseren.
Werking
Het doel van het VDIP project, namelijk een specifiek zorgpad te creëren voor mensen met een psychotische kwetsbaarheid, vereist een goede samenwerking met reeds bestaande initiatieven zoals psychiatrische thuiszorg, huisartsen, PAAZ, CGG, CAW, OCMW, psychiaters, psychiatrische ziekenhuizen, … . Hierdoor zien we de mogelijkheid om gebruik te maken van de kennis binnen het landschap van deze diensten en op die manier een nieuw element te vormen binnen het netwerk.
De werking van Vdip projecten is zoals eerder vermeld gebaseerd op initiatieven uit het buitenland. De keuze werd gemaakt om het FACT model toe te passen. In de GGZ werken verschillende teams met de methodes „Assertive Community Treatment‟ en/of de Functie ACT. Deze teams bieden intensieve, langdurige, multidisciplinaire, outreachende zorg en behandeling aan mensen met een ernstige psychiatrische ziekte en problemen op meerdere levensgebieden. In het geval van het VDIP spreken we over de psychotische kwetsbaarheid als ernstige psychiatrische aandoening. Binnen onze werking onderscheiden we een drietal vormen van begeleiding: individuele begeleiding, „follow-up‟ en „watch and wait‟. 1) Als eerste spreken we over individuele begeleiding, dit is een intensieve vorm van begeleiding waarbij meerdere personen van het team actief betrokken zijn bij de patiënt. Hier is vrij frequent contact op de manier en de plaats naar keuze van de cliënt. Binnen een vraaggestuurde begeleiding/behandeling kunnen psycho-educatie, gezinsinterventies, psychologische begeleiding, werk- of studiebegeleiding en farmacotherapie plaats vinden. 2) Een andere vorm van begeleiding is „follow-up‟. Hierbij houden we maandelijks contact voor ogen maar eveneens vanuit een vraaggestuurde benadering. 3) Een laatste vorm van begeleiding is de „watch and wait‟ module, binnen deze vorm van begeleiding plaatsen we cliënten die geen hulpvraag hebben en/of de begeleiding
6
Toekomst De toekomst van het project lijkt enigszins verzekerd. In 2011 zullen immers 70% van de middelen uitgekeerd worden door de overheid. Dit laat ons toe om het project uit te breiden met enkele medewerkers. Het project sluit ook aan bij artikel 107, meerbepaald bij de eerste functie, namelijk activiteiten inzake preventie, promotie van de geestelijke gezondheidszorg, vroegdetectie, screening en diagnosestelling. De projectaanvraag, waar VDIP deel van uitmaakt, die werd ingediend in de regio Ieper - Diksmuide werd ontvankelijk verklaard en zal dus een verdere evolutie binnen het GGZ - landschap meemaken. Kortom we zijn klaar om ons steentje bij te dragen tot de vermaatschappelijking van de zorg binnen de gegeven regio.
COMPAS een cursus voor familieleden van mensen met psychose Dirk Snauwaert, maatschappelijk werker Familietherapie Psycho-educatie Kliniek 2: Psychosenzorg Kliniek 3: Geronto-psychiatrie P.Z. Onze-Lieve-Vrouw Brugge De copingcursus Compas die we U willen voorstellen situeert zich binnen de ruimere psycho-educatieve werking van de psychosenkliniek. In onderstaand schema ziet U waar deze zich daarin situeert.
Compas is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de Belgische Schizofrenieliga, Similes (1) , deskundigen uit de sector geestelijke gezondheidszorg en familiebetrokkenen. Het volgt op het InFopprogramma (2) dat een informatieprogramma is voor familieleden over psychose.
Samen vormen zij een globaal programma dat de familieleden informeert en helpt bij het verwerven van een aantal vaardigheden om met de psychotische kwetsbaarheid van hun familielid te kunnen omgaan.
de pathologie van een psychose. Het tweede deel de copingcursus verondersteld dat de deelnemers het eerste deel gevolgd hebben of gelijkaardige informatie gekregen hebben. Inhoud van de sessies
Het eerste deel van dit programma, de psycho-educatie, legt de nadruk op informatie over het ziektebeeld en
7
De eerste sessies over copingvaardigheden stimuleren de zoektocht naar
de eigen omgangsvormen met schizofrenie. De volgende sessies onder het thema zelfzorg, confronteren met de eigen behoeften en voorwaarden. En tijdens de laatste sessies wordt de vraag naar zingeving gesteld. Niet zelden moeten familieleden naar aanleiding van de ingrijpende veranderingen op zoek gaan naar een nieuwe zingeving, zowel voor zichzelf, als voor de andere en voor hun onderlinge relatie.
Compas begeleidt de familieleden in dit proces en betracht dat de familieleden inspiratie vinden voor de invulling van die persoonlijke zingeving. Tijdens de laatste sessie voorzien we na de evaluatie een rituele afsluiting om te benadrukken dat er nu een nieuwe fase kan beginnen waarin ze met hun eigen kompas op weg kunnen gaan.
INHOUD EN STRUCTUUR VAN DE CURSUS Blok 1: Copingvaardigheden (Communicatie-)vaardigheden in omgaan met de andere + omgaan met agressie Blok 2: Zelfzorg Vaardigheden in omgaan met zichzelf, beleving van de familie, belang van grenzen Blok 3: Zingeving Verwerkingsproces, perspectieven, … Doelgroep De copingcursus richt zich uitsluitend tot familieleden van mensen met kwetsbaarheid voor psychose die zeer dicht bij de patiënt staan. Dit is nodig om voldoende ruimte, vrijheid en veiligheid voor de familieleden te garanderen. Bij voorkeur hebben zij de informatieve cursus psycho-educatie gevolgd, zo niet is een grondig intakegesprek noodzakelijk. Een minimum aan openheid en een positieve ingesteldheid is een voorwaarde om het groepsproces niet te belasten. Idealiter houdt men tevens rekening met de verschillende betrokkenen (ouders, broer/zus, partner, kind) en streeft men een evenwicht na tussen de diverse invalshoeken.
mailen, of eventueel te bellen, indien nodig. Empowerment
Timing, duur en frequentie
In deze cursus staat niet de patiënt maar de familie centraal. Vertrekkende vanuit de behoeften van de patiënt wordt gekeken hoe de familie hiermee kan omgaan zonder de eigen behoeften uit het oog te verliezen. Coping is een afgeleide van het Engelse woord to cope en wordt vertaald als vaardig zijn in, omgaan met. Familieleden van mensen met kwetsbaarheid voor psychose worden geconfronteerd met een zeer ingrijpende ziekte waarop zij op geen enkele manier zijn voorbereid. In tegenstelling tot hulpverleners hebben zij meestal ook geen enkele voorkennis wat betreft pathologie en omgangregels.
De cursus bestaat uit 10 sessies van elk 3 uur maximum. De sessies worden met een regelmaat van om de twee weken georganiseerd. Bij avondsessies blijkt dat 2,5 uur het maximum is. De deelnemers worden gestimuleerd om hun bevindingen op te schrijven na de sessie en tussen de sessies door. Ook via tussentijdse opdrachten worden zij gevraagd actief met de cursus bezig te blijven. Zij worden uitgenodigd de begeleiders te
Informatie en psycho-educatie zijn dan ook de eerste behoeften die familieleden ervaren in het leren omgaan met deze ziekte. Maar de ziekte is niet alleen een medisch gegeven dat betrekking heeft op de patiënt. De veranderingen die de ziekte bij de patiënt teweeg brengt, heeft invloed op de relatie van de patiënt met zijn familie, niet zelden zijn eerste en belangrijkste zorgdragers. De oorspronkelijke relatie tussen de patiënt en zijn familieleden (ouder, partner,
8
kind, broer of zus), komt onder druk te staan door de zorg en de verantwoordelijkheid die zij voor hun ziek familielid krijgen. De patiënt blijft voor hen in eerste plaats een papa, mama, partner, kind, zus of broer, met andere woorden een betekenisvolle persoon met wie zij wezenlijk verbonden zijn. De copingcursus heeft als doel familieleden te ondersteunen in de verwerking van deze veranderingen in de relatie met hun ziek familielid. Veranderingen waardoor familieleden ook geraakt worden in hun eigen leven. Men spreekt in dit verband soms over lotsverbondenheid. Lotsverbondenheid is een zeer persoonlijke dimensie die specifiek is voor betrokken familieleden. Ondersteuning van de verwerking van deze veranderingsprocessen bij de patiënt en bij de familie zelf, vraagt een specifieke aanpak waarop de copingcursus een antwoord tracht te bieden. Hulpverleners hebben een professionele relatie tot de patiënt en zijn niet lotsverbonden. Vooral andere familieleden of m.a.w. lotgenoten kunnen elkaar in deze materie zeer goed aanvoelen. Daarom wordt de cursus ook bewust in groep aangeboden om interactief te kunnen werken. Lotge-
noten kunnen leren van elkaar, zoals ook de hulpverleners in deze materie kunnen leren van hen. Het is een nog vrij onontgonnen gebied met veel uitdagingen zowel voor de familie als voor de hulpverlening. Het is een gezamenlijk zoekproces waarin zowel de familie als de hulpverlener zichzelf tegenkomt. Vertrekkende vanuit het leren omgaan met mensen met kwetsbaarheid voor psychose, wordt een proces op gang gebracht waarbij de focus geleidelijk verschuift naar het familielid zelf. Onder leren omgaan met en vaardig zijn, verstaan we adequaat, effectief en efficiënt kunnen reageren. Maar vaardig zijn betekent ook constructief reageren, zichzelf niet wegcijferen en oog hebben voor de eigen noden. De focus gaat naar de zelfzorg om uiteindelijk in de laatste sessies toe te komen aan zingeving. Een zingeving die al of niet anders of vernieuwend kan zijn t.o.v. van de vroegere zingeving. We stellen vast dat het persoonlijke verwerkingsproces en de ontwikkeling van copingvaardigheden bij familieleden een grote evolutie doormaken doorheen de cursus. Het grootste werk gebeurt daarbij niet door de hulpverleners maar door de familieleden zelf die feilloos aanvoelen waarmee iemand nog heel erg worstelt. Als begeleiders streven we naar dit empowerment van de deelnemers. Empowerment zou je kunnen vertalen tot “ in staat stellen om”, het richt zich op ontwikkelen van de capaciteiten van de deelnemers. De begeleiders zijn niet zozeer aanwezig als de grote experten die op alles het antwoord hebben maar delen dikwijls de machteloosheid met de deelnemers. Het vraagt een voortdurende alertheid van de begeleiders om antwoorden zo veel mogelijk uit de groep te laten komen. De bijgewerkte versie van de compascursus zal daar ook een grotere nadruk op leggen. Volgens de definitie van Rappaport is empowerment een proces waarbij mensen of groepen meer invloed krijgen over gebeurtenissen en situ-
aties die belangrijk voor hen zijn. (3). Empowerment in de zin van de ontwikkeling van kracht verwijst naar de ontwikkeling van competentie en vermogen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de eigen kracht. De ontwikkeling van competentie en vermogen draagt bij aan de mogelijkheden, die een individu of groep heeft om invloed uit te oefenen op de omgeving. Gezinsempowerment Compas vormt in de behandeling van psychose een essentieel onderdeel van het proces dat familieleden in staat stelt hun capaciteiten te verhogen in het omgaan met het familielid, de hulpverlening en de omgeving. Het begrip gezinsempowerment (4) zoals dat werd omschreven door Resendez e.a. kan ons daarbij inspireren. Citaat Gezinsempowerment:
“Bij deze methode leert men de verschillende leden van het gezin vaardigheden aan en vergroot men hun toegang tot informatie en voorzieningen, zodat ze in staat zijn de kwaliteit van hun leven te verbeteren. Het is de bedoeling dat de leden van het gezin actieve participanten worden in het behandelingsproces, zodat de besluiten omtrent de behandeling van het kind genomen worden door de geestelijke gezondheidsinstellingen, de professionals en de gezinsleden samen.”
zorg, waarbij met name de ouders worden gemotiveerd om een actievere rol te spelen in het vinden van voorzieningen die ze nodig hebben en wordt hun geleerd hoe ze dit kunnen doen. Tot slot is er nog het politieke of het gemeenschapsniveau. Dit niveau betreft de strijd van ouders voor de verbetering van de voorzieningen voor hun kinderen. We stellen vast dat we in de Compasgroepen ook met deze 3 niveau‟s te maken krijgen. De eerste twee niveau‟s zijn opgenomen in de cursus. Het politieke of het gemeenschapsniveau wordt eigenlijk gemeden omdat onze nadruk eerder ligt op het persoonlijke proces van de deelnemers. Wel worden zaken die er aan bod komen gesignaleerd. Zij het naar de eigen organisatie, zij het naar het hogere niveau. Het belangrijkste kanaal dat we daarvoor ter beschikking hebben is uiteraard onze nauwe samenwerking met Similes. Deze organisatie levert al jaren belangrijk werk levert in het “empoweren” van de families.
(1)
Gezinsempowerment kent volgens Resendez e.a. drie niveaus. Ten eerste het gezinsniveau. Op dat niveau leert het gezin omgaan met de dagelijks problemen. Dit niveau betreft dus met name het verhogen van competentie. Ten tweede het niveau van het systeem van geestelijke gezondheids-
9
Similes is een vereniging voor gezinsleden en nabijbetrokkenen van personen met psychiatrische problemen. (2) Voor meer informatie over InFop: zie http://nl.similes.be/ Downloads. (3) Rappaport (1987 in Zimmerman, 1995) (4) Resendez, Quist & Matshazi, (2000)