Notitie Ontheffingen bevoegdheidsregels De wet op het voortgezet onderwijs (WVO) kent een aantal bepalingen waarbij limitatief is vastgelegd wanneer het onderwijs - gedurende een beperkte tijd en onder strikte voorwaarden - ook onbevoegd mag worden gegeven. In deze notitie wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bepalingen. Hierbij wordt de ontheffing in 3 groepen verdeeld: geheel onbevoegd, andersbevoegd en onderbevoegd. De letterlijke teksten van de bepalingen vindt u onderaan de notitie.
Bepalingen onbevoegd De wet kent 3 groepen docenten die zonder in het bezit te zijn van enige onderwijsbevoegdheid toch onderwijs mogen verzorgen: Ter vervanging of bij een onvervulbare vacature, telkens voor ten hoogste één jaar. LIO, maximaal gedurende een schooljaar. Zij-instromer. Voor deze categorie geldt dat ze maximaal 2 jaar ontheffing krijgen met een mogelijkheid tot een verlenging met nog 2 jaar. Alvorens een zij-instromer in dienst genomen kan worden, dient hij te beschikken over minimaal een HBO-opleiding en een geschiktheidsverklaring.
Bepalingen andersbevoegd Een onderwijsbevoegdheid voor bijvoorbeeld wiskunde sluit geen bevoegdheid voor een ander vak in. Op grond van de WVO kan een docent wiskunde wel ontheffing krijgen voor het geven van een ander vak. Dat mag voor ten hoogste 2 jaar en mits werkgever en werknemer schriftelijk hebben verklaard zich in te spannen om binnen 2 jaar alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Ook hier geldt dat de termijn met nog ten hoogste met 2 jaar kan worden verlengd. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat in de eerste 2 leerjaren wordt afgeweken van de eis, bedoeld in de derde volzin.
Bepalingen onderbevoegd Docenten met alleen een tweedegraads bevoegdheid mogen slechts in beperkte mate worden ingezet in het eerstegraads gebied. De beperkingen zijn neergeslagen in een AMVB. De docent mag alleen in het eerstegraadsgebied worden ingezet als: A. de werkzaamheden waarmee de leraar is belast binnen zijn betrekkingsomvang voor het grootste gedeelte zijn gelegen buiten het voorbereidend hoger onderwijs, en B. het totale aantal lessen waarvoor toestemming wordt gegeven aan een school op grond van het eerste lid, in het betrokken schooljaar niet groter is dan 5% van het totale aantal lessen dat wordt gegeven in die hogere leerjaren.
De ontheffingen zijn te vinden in de WVO:
Artikel 33 lid 3: ter vervanging bij tijdelijke afwezigheid of onvervulbare vacature Artikel 33 lid 4: andersbevoegd Artikel 33 lid 9: LIO Artikel 33 lid 14: zij-instromer titel IVC WVO eisen waaraan voldaan moet worden om een zij-instromer onbevoegd onderwijs te laten verzorgen Artikel 35A: onderbevoegd algemene maatregel van bestuur waarin bepaald onder welke voorwaarden een tweedegraads docent in het eerstegraads gebied mag lesgeven.
Artikel 33 WVO Ontheffing ter vervanging of openstaande vacature 3. Bij tijdelijke afwezigheid van een leraar kan ten aanzien van degene, die hem vervangt, telkens voor ten hoogste een jaar worden afgeweken van de eisen, gesteld in het eerste lid onder b. Indien in een vacature niet terstond kan worden voorzien door de benoeming of de tewerkstelling zonder benoeming van een leraar die aan de genoemde eisen voldoet, is het bepaalde in de vorige volzin van overeenkomstige toepassing.
Ontheffing tot het geven van een ander vak dan waar voor bevoegd 4. Degene die benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming is voor enig vak, mag, onverminderd het vijfde lid, door het bevoegd gezag gedurende ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als leraar waarvoor hij niet voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag kan de in de eerste volzin bedoelde termijn verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs aan de school. De tweede volzin is in dat geval van overeenkomstige toepassing. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat in de eerste twee leerjaren wordt afgeweken van de eis, bedoeld in de tweede volzin.
Ontheffing LIO 9. Onverminderd het derde, vierde en vijfde lid, lid 5a en het achtste lid en artikel 35a kan ten aanzien van studenten die: A. aan een hogeschool een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, dan wel B. een duale opleiding als bedoeld in dat artikel aan een universiteit volgen tot leraar voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van het onderwijs waarvoor de desbetreffende opleiding opleidt tot het daarvoor vereiste getuigschrift, worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.
Ontheffing zij-instromer 14. In geval van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode, al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.
Eisen die gesteld worden aan de zij-instromers Titel IVC. Zij-instroom in het beroep Artikel 118k. Geschiktheidsverklaring 1. Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek als bedoeld in artikel 118l voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming of tewerkstelling zonder benoeming tot leraar met goed gevolg deel te nemen aan het in artikel 118o bedoelde bekwaamheidsonderzoek, geeft het bestuur van een instelling die op grond van artikel 118n is erkend, een geschiktheidsverklaring af. 2. Bij ministeriële regeling wordt een model voor de geschiktheidsverklaring vastgesteld.
Artikel 118l. Geschiktheidsonderzoek 1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen of tewerk te stellen zonder benoeming, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van een instelling die op grond van artikel 118n is erkend. Dat instellingsbestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen of tewerk te stellen zonder benoeming, of indien betrokkene de aanvraag zelf indient, een bevoegd gezag dat daartoe in overeenstemming met betrokkene is uitgenodigd. 2. Het geschiktheidsonderzoek omvat: A. de beoordeling of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding tot de door deze beoogde werkzaamheden aan een school, en indien dat het geval is B. het onderzoek naar de geschiktheid van betrokkene voor die werkzaamheden, waartoe in ieder geval wordt gerekend de beoordeling of betrokkene in de feitelijke klassituatie tot verantwoord lesgeven in staat is, alsmede C. de beoordeling, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk moeten worden geacht om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. 3. Uit de aanvraag voor het geschiktheidsonderzoek blijkt dat betrokkene in het bezit is van: A. een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EGberoepskwalificaties voor overeenkomstig onderwijs,
B. een diploma van een middenkaderopleiding of van een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d respectievelijk e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of van een vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van die wet, aangewezen op grond van artikel 7.24, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voorzover betrokkene voornemens is onderwijs te geven in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beroepsgerichte vakken als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EGberoepskwalificaties voor overeenkomstig onderwijs, of C. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het bestuur van de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, gelijkwaardig is aan een getuigschrift of diploma als bedoeld onder a respectievelijk b. 4. Het in het tweede lid, onder b, bedoelde onderzoek is erop gericht, vast te stellen of betrokkene in voldoende mate beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om te kunnen worden belast met het geven van onderwijs dat voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen, in aanmerking nemend dat betrokkene in de periode van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming begeleid en verder geschoold zal worden om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. De in de eerste volzin bedoelde kennis en vaardigheden en het in die volzin bedoelde inzicht zijn afgeleid van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen en omvatten in het bijzonder beroepsmatige vaardigheden. 5. Het geschiktheidsonderzoek is zodanig ingericht dat daarbij in gelijke mate zijn betrokken, A. personen die zijn belast of belast zijn geweest met het geven van onderwijs aan een lerarenopleiding, alsmede B. leraren in het desbetreffende vak of vakgebied, niet zijnde personeelsleden van het bevoegd gezag dat is betrokken bij het geschiktheidsonderzoek. 6. Ten behoeve van het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek is de aanvrager aan de instelling die het onderzoek zal verrichten, een bij ministeriële regeling vast te stellen bijdrage verschuldigd.
7. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Alvorens zij-instromer mag worden bevoegd moet een verklaring worden afgegeven Niet elk bestuur mag zo een verklaring afgeven.
Artikel 118n. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek 1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur een instelling erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt plaats indien het bestuur in zijn aanvraag ten genoegen van Onze Minister aantoont dat de instelling het geschiktheidsonderzoek onafhankelijk, deskundig en betrouwbaar zal uitvoeren. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin, waaronder regels over de behandeling en beoordeling van de aanvraag. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid tot het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van het geschiktheidsonderzoek en tot het doen van voorstellen over de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 118l, tweede lid, onder c.
Artikel 35a. WVO Afwijking benoemingvereisten leraren Volgens regelen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, kunnen in bijzondere gevallen, in afwijking van de eisen van benoembaarheid, gesteld in artikel 33, eerste lid onder b, leraren die voldoen aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, niet zijnde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, tot een bepaald aantal lessen tijdelijk tevens onderwijs geven in het desbetreffende vak of de desbetreffende combinatie van vakken aan de scholen of leerjaren van scholen waarvoor moet worden voldaan aan laatstgenoemde bekwaamheidseisen. In de gevallen, bedoeld in de eerste volzin, is melding aan de inspectie vereist.
Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel1 Besluit van 23 augustus 2005, houdende vaststelling van bekwaamheidseisen voor leraren in het basisonderwijs, het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en voor docenten educatie en beroepsonderwijs, alsmede houdende aanwijzing van vakken voor bekwaamheid als vakleerkracht in het primair onderwijs
Algemene maatregel van bestuur als genoemd in artikel 35A WVO Artikel 3.1. Tijdelijke afwijking bekwaamheidseisen voortgezet onderwijs 1. Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs kan toestaan dat de leraar die ten aanzien van een vak of combinatie van vakken in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of het hoger algemeen voortgezet onderwijs wel voor de eerste drie leerjaren maar niet voor het voorbereidend hoger onderwijs voldoet aan de bekwaamheidseisen van artikel 36, eerste en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat onderwijs gedurende ten hoogste één schooljaar ook geeft in die hogere leerjaren. 2. Voorwaarde voor toepassing van het eerste lid is dat: A. de werkzaamheden waarmee de leraar is belast binnen zijn betrekkingsomvang voor het grootste gedeelte zijn gelegen buiten het voorbereidend hoger onderwijs, en B. aan een school het totale aantal lessen waarvoor toestemming wordt gegeven op grond van het eerste lid, in het betrokken schooljaar niet groter is dan 5% van het totale aantal lessen dat wordt gegeven in die hogere leerjaren.
1
Staatsblad 2005 460