Notitie Inventarisatie Monumentenzorg Groningen
1
Inleiding: In de cultuurnota 2005-2008 "Stroomversnelling" zijn in programma II "Het verhaal van Groningen" twee beleidsregels vastgelegd: presentatie en verbinding en instandhouding van de Collectie Groningen. In de cultuurnota is bovendien de ambitie opgenomen om samen met gemeenten en betrokken monumentenorganisaties te komen tot een masterplan voor restauratie en instandhouding van de Groninger monumenten. De Commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal beleid (WCS) heeft ons college gevraagd om deze ambitie uit te werken. Om nadere invulling te geven aan het masterplan is het noodzakelijk eerst de onderhouds- en restauratiebehoefte van de monumenten binnen onze provincie te inventariseren. Dit is ook aan de orde gesteld in de Commissie WCS. Deze inventarisatie is het eerste onderdeel van dit masterplan. Wij verwachten in het voorjaar van 2007 een compleet beeld van de inventarisatie te hebben. Wij willen dan vervolgens met u de mogelijkheden voor uitwerking van dit masterplan nader onderzoeken. Een dergelijk masterplan is nodig vanwege de veranderende subsidie-instrumenten en de negatieve doorwerking daarvan voor de monumentenbezitters, de restauratie- en instandhoudingsknelpunten. Drie vragen staan in deze notitie centraal: Welke monumenten in Groningen kunnen tot de gebouwde Collectie Groningen worden gerekend? Daarnaast wordt antwoord gegeven op de vraag: Welke knelpunten doen zich voor en hoe groot is de restauratie en onderhoudsbehoefte? De derde vraag is:Van welke financiële instrumenten kunnen monumentenbezitters gebruik maken? Om deze laatste vraag te beantwoorden wordt er een overzicht gegeven van de bestaande en per 2006 vervallen financiële regelingen op het gebied van de monumentenzorg. Monumenteigenaren ervaren met de invoering van de nieuwe rijkssubsidieregelingen pas dit jaar de negatieve effecten hiervan. Door deze opbouw willen wij in deze notitie de hiaten in de monumentenzorg in beeld brengen en aangeven waar deze nieuwe financiële instrumenten tekortschieten. Wij hebben het Platform Monumentenzorg gevraagd ons in dit proces te adviseren. Dit houdt in dat zij de door ons verzamelde gegevens complementeren en adviseren over de onderzoeksresultaten. In het Platform zijn de grote monumentenorganisaties, de gemeenten en het rijk vertegenwoordigd. Daarnaast hebben wij Libau Welstandzorg gevraagd om voor het onderdeel woonhuizen en boerderijen vanuit hun deskundigheid ons van informatie te voorzien betreffende de restauratie- en onderhoudssituatie van dit specifieke deel van ons monumentenbezit. Gemeente Groningen: De gemeente Groningen voert als het gaat om monumenten een eigen beleid met eigen criteria en doelstellingen. Om deze reden wordt de gemeente Groningen vooralsnog niet meegenomen in deze inventarisatie. In de toekomst kan overwogen worden om met de gemeente Groningen samenwerking op dit terrein aan te gaan. De inventarisatie richt zich dus op de 24 gemeenten buiten de stad Groningen. Leeswijzer: De notitie is als volgt opgebouwd: gegeven van 1. Gebouwde Collectie Groningen 2. Inventarisatie van de restauratiebehoefte en knelpunten 3. Overzicht financiële instrumenten monumentenzorg De notitie sluit af met een conclusie.
2
Hoofdstuk 1 Gebouwde Collectie Groningen "Wij willen zorg dragen voor de instandhouding van de collectie Groningen", staat in de cultuurnota opgenomen. Welke monumenten kunnen tot de gebouwde Collectie Groningen gerekend worden? De cultuurhistorische waarde van een monument wordt door verschillende factoren bepaald. Naast de cultuurhistorische waarde van het monument an sich is de omgeving waarin het monument staat met andere woorden de beeldkwaliteit een belangrijk element. Het is het ensemble van monument en haar omgeving die het verhaal van Groningen vertelt. Zo kan bijvoorbeeld aan de hand van de kerk en kerkhof van Zuurdijk de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp afgelezen worden. Landschapsontwikkeling en stads- en dorpsontwikkeling zijn dus belangrijk voor monumenten. De onderstaande monumenten worden tot de gebouwde collectie Groningen van de gebouwde monumenten gerekend: 1 In principe alle rijksmonumenten: De RDMZ heeft aan de hand van criteria op zorgvuldige wijze alle panden met een dermate grote cultuurhistorische waarde rijksbescherming gegeven door ze aan te wijzen tot rijksmonument. 2 Alle gemeentelijke monumenten: Gemeenten hebben aan de hand van eigen gemeentelijke criteria panden die niet van rijkswege worden beschermd aangewezen tot gemeentelijke monumenten. 3 Alle panden die wel tijdens het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) geïnventariseerd zijn maar niet in het Monumenten Selectie Project (MSP) zijn meegenomen de zogenoemde "MSP afvallers". Een nadere toelichting: MIP: In het monumentenregister van het Rijk waren tot de jaren negentig monumenten opgenomen van 1850 en ouder. Om het register te actualiseren heeft het rijk het MIP in 1987 gestart. Hoofddoelstelling van het MIP was het verkrijgen van een systematische inventarisatie van alle objecten, gebouwen en ensembles uit de periode 1850-1940. Het MIP is in Groningen in opdracht van GS uitgevoerd door Libau Welstandszorg en liep tot 1993. De inventarisatie is uitgevoerd in vijf geografische deelgebieden. Per object is een beschrijving gemaakt met daarbij de bouw- en cultuurhistorische waarden. Boerderijen kregen in het MIP speciale aandacht. Met de uitvoering van het MIP werden de volgende doelstellingen nagestreefd: - bevorderen kennis en waardering voor historische stads- en dorpsgezichten uit de periode 1850-1940 - bouwsteen voor het te ontwikkelen gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid met betrekking tot ruimtelijke ordening, stadsontwikkeling en monumentenzorg. - basis voor beleidsontwikkeling inzake gesubsidieerde onderhoud voor historisch waardevolle boerderijen. MSP: Het MIP is in 1994 gevolgd door het Monumenten Selectie Project (MSP). Aan de hand van selectiecriteria zijn panden van algemeen belang voorgedragen en vervolgens door het Rijk aangewezen als rijksmonument. De Rijksdienst hanteerde hiervoor vijf hoofdcriteria: cultuurhistorische, architectonische, ensemble-, gaafheidswaarden en herkenbaarheid. Per MIP inventarisatiegebied zijn panden geselecteerd een aangewezen als rijksmonument. Hierbij heeft het rijk indien er zich binnen zo'n gebied bijvoorbeeld vier kerken van dezelfde architect en bouwperiode bevonden slecht één exemplaar aangewezen als rijksmonument, terwijl de andere drie wel voldeden aan de MSP criteria. Het meest gave exemplaar werd aangewezen. We willen de afvallers meenemen in de gebouwde collectie Groningen omdat al deze panden van belang zijn in het kader van de gebouwde collectie Groningen .
3
1.1 Nadere beschrijving onderdelen Gebouwde Collectie Groningen in categorieën De gebouwde Collectie Groningen bestaat dus uit de bovengenoemde drie groepen (Rijks- en gemeentelijke monumenten en 'MSP-afvallers') . Deze drie groepen zijn weer in te delen in verschillende categorieën monumenten: orgels, molens, kerken etc. Iedere categorie heeft zijn eigen kenmerken en geschiedenis. Om deze reden wordt per categorie monument ingegaan om de collectievraag. 1.1.1. Orgels: De Provincie Groningen is in het bezit van ongeveer 375 orgels waarvan 120 zijn opgenomen in het monumentenregister. Nergens ter wereld zijn zoveel historisch waardevolle instrumenten/pijporgels te vinden. Groningen wordt door de liefhebber ook wel de 'orgeltuin van Europa' genoemd. Toch zijn de orgels een 'ondergeschoven kindje'. Er is weinig aandacht en oog voor dit unieke onderdeel van ons cultureel erfgoed. Zelfs de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) erkent dat orgels bij inventarisaties zoals het hierboven beschreven MIP en MSP zijn vergeten. Hierdoor zijn niet alle orgels, die wel aan de criteria voldoen, ook werkelijk geregistreerd in het rijksmonumentenregister als monument. Het oudste orgel dateert uit 1531 en staat in de NH kerk van Krewerd. Hiervan is de bouwer onbekend. Orgels van wel bekende beroemde bouwers als Schnitger, Hinsz en Van Oeckelen uit de periode 1700 t/m 1900 staan in kerken binnen de gehele provincie. Een ander aandachtspunt is, naast instandhouding, het bevorderen van de publieke belangstelling voor dit onderdeel van ons erfgoed. In samenwerking met stichtingen voor behoud van de orgels, gemeenten en overige betrokkenen moet beleid ontwikkeld worden om de publieke belangstelling te bevorderen en de orgels een duidelijker plaats binnen ons erfgoed te geven. Stichting Groningen Orgelland zal ons nog van informatie voorzien. Daarnaast verwachten wij van de andere kerkelijke instellingen nog specifieke gegevens betreffende de orgels. Voorgesteld wordt naast de rijksmonumenten, de 'vergeten' orgels uit de periode 1700 t/m 1900 tot de collectie te rekenen. Totaal zal het dan om ongeveer 150 orgels gaan. 1.1.2. Grafcultuur: Groningen (en ook Friesland) is beroemd om zijn grafcultuur. De Groninger ruimde, in tegenstelling tot de rest van Nederland, in het verleden de graven niet. Soms werd de kerk afgebroken, maar de dodenakker bleef over. In het Rijksregister zijn diverse zerken met veel poëzie opgenomen. Meestal gaat het om zerken in kerken en bijbehorende kerkhoven. Op een enkele plaats in de provincie zijn begraafplaatsen in zijn geheel of gedeeltelijk aangewezen als monument. Het gaat dan vaak om Joodse begraafplaatsen zoals die in Leek en Winsum of zeer oude (soms vrijwel vergeten) begraafplaatsen zoals die van Ranum, Westerdijkshorn en Maarhuizen. Ook zerken van vooraanstaande Groninger families zijn van Rijkswege beschermd. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft wel oog gehad voor dit unieke onderdeel van ons cultureel erfgoed. Aanwijzing van rijksmonumenten in deze categorie als onderdeel van de Collectie Groningen is zeker aan de orde. Discussie moet nog gevoerd worden over de zerken die niet opgenomen zijn in het monumentenregister van het Rijk. Het aanwijzen als onderdeel van de Collectie Groningen zal goed moeten worden onderzocht. Wat zijn de criteria? Behoren zerken van voor 1900 of familiegraven van vooraanstaande Groninger Families tot de collectie? Vooral in verband met nabestaanden zal hier zorgvuldig mee om moeten worden gegaan. Samenwerking met stichtingen als de Stichting Oude Groninger Kerken, de Stichting Behoud Kerkelijke Gebouwen en gemeenten is noodzakelijk. Met het Project Kerken in het Groen zijn veel kerkhoven en oude zerken opgeknapt door vrijwilligers. Restauratiebehoefte is nog niet bekend, maar zal zeker aan de orde zijn. 1.1.3. Molens: Alle 82 draaiende en in werking zijnde molens in de provincie Groningen worden tot de collectie gerekend. De molenrompen die rijksmonument zijn eveneens binnen de collectie opgenomen.
4
1.1.4. Kerkelijke gebouwen: Alle kerkelijke gebouwen zoals opgenomen in het rijksmonumentenregister van het Rijk en de MSPafvallers vallen binnen de Collectie Groningen, dus ook de bijbehorende toegangshekken, kerkhoven en baarhuisjes. 1.1.5. Industrieel erfgoed: Het in het monumentenregister van het Rijk opgenomen industrieel erfgoed behoort tot de collectie. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld de overblijfselen van de Groninger baksteen- en strokartonindustrie tot de collectie gerekend worden. Onder andere de overblijfselen van de steenfabrieken zijn niet aangewezen als monument, omdat het rijk van mening is dat er in het westen van het land voldoende steenfabrieken zijn die van rijkswege beschermd zijn. Wij zijn met betrekking tot deze categorie in overleg met Stichting Industrieel Erfgoed Noord-Nederland om tot een nadere definiëring te komen. 1.1.6. Borgen: Alle Groninger borgen en historische buitenplaatsen behoren tot de collectie Groningen. 1.1.7. Waterwerken: De door de waterschappen reeds op hun cultuurhistorische waarde geïnventariseerde waterwerken (denk aan bruggen, sluizen, gemalen, coupures e.d.) en de waterwerken opgenomen in het monumentenregister behoren tot de gebouwde Collectie Groningen. 1.1.8. Boerderijen en woonhuizen: Wij hebben besloten Libau Welstand opdracht te verlenen om de inventarisatie- en collectievraag voor deze categorieën te beantwoorden. De uitkomsten verwachten wij begin 2007. 1.1.9 Beschermde stads- en dorpsgezichten: In onze provincie hebben achttien gemeenten een of meerdere beschermde stads- en dorpsgezichten. Zes gemeenten hebben (nog) geen beschermde gezichten. De gemeente Groningen wordt buiten beschouwing gelaten. Middels het MSP zijn ook voorstellen gedaan om beschermde gezichten aan te wijzen. Een deel zijn aangewezen en een deel is nog in procedure. Bij beschermde gezichten worden hele straten of gebieden van rijkswege beschermd. Hierbinnen kunnen panden van verschillende pluimage zitten: rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden of "gewone panden". De panden gelegen binnen het beschermde gebied hoeven dus niet per definitie monument te zijn. Om deze reden worden alleen de gemeentelijke en rijksmonumenten en de MSP-afvallers uit beschermde gezichten tot de gebouwde collectie gerekend.
5
Hoofdstuk 2 Inventarisatie van de restauratiebehoefte en knelpunten in de Collectie Groningen : De inventarisatie richt zich in eerste instantie op de volgende monumenten: kerkelijke monumenten, orgels, molens en de categorie overige monumenten (rolpalen, tramhuisjes etc.) maar ook waterwerken en grafcultuur. In het kader van de inventarisatie hebben wij onder andere de door ons gesubsidieerde instellingen verzocht om gegevens aan te leveren over de staat van onderhoud en restauratiebehoefte van de monumenten die zij in hun bezit hebben of waarvoor zij de belangen vertegenwoordigen. Eigenaren van een monument hebben te maken met een restauratiecyclus van gemiddeld dertig jaar. Dit betekent dat een gebouw naast regulier onderhoud iedere dertig jaar gerestaureerd moet worden. Het BRIM voorziet alleen in het reguliere sobere onderhoud. Naast de reeds bestaande restauratieachterstand wordt vanwege de genoemde restauratiecyclus in de komende jaren een toename aan restauratiebehoefte verwacht. Op basis van de prioriteitenlijsten ten behoeve van het door de provincie opstelde laatste PRUP van 22 gemeenten is er een restauratiebehoefte van ruim 41 miljoen euro geconstateerd. Drie gemeenten (Groningen, Winsum en De Marne) zijn niet meegenomen omdat zij zelf een uitvoeringsprogramma opstelden. 2.1. Per categorie een overzicht van knelpunten en restauratiebehoefte: 2.1.1 .Kerkelijke gebouwen: Wij hebben gegevens ontvangen van de Stichting Oude Groninger Kerken (SOGK) en de Stichting Behoud Kerkelijke gebouwen Groningen Drenthe (SBKGD). Een probleem dat de stichtingen onder de aandacht brengen is de in het BRIM vastgelegde maximum aan subsidiabele kosten. Dit is bij lange na niet voldoende. De SOGK geeft aan dat het BRIM geen grote onderhoudsproblemen kan oplossen. Met name de instandhouding van de daken van kerken levert met alleen financiële ondersteuning van het BRIM een probleem op. De SBKGD heeft voor een bedrag van ruim 4,9 miljoen euro aan knelpunten als het gaat om restauraties van kerkelijke gebouwen. De SOGK heeft een restauratieachterstand van 3,7 miljoen euro. Beide stichtingen hebben aangegeven de gegevens verder aan te vullen met een berekening van de gevolgen van de invoering van de BRIM. 2.1.2. Molens: Voor de 83 molens is BRIM subsidie niet afdoende voor instandhouding van de molens. Per instandhoudingsplan (zes jaren) is er tekort van 30.000,-- euro (2,5 miljoen euro voor 83 molens) per molen om de instandhouding te financieren. Daarnaast is er bij de molens een restauratieachterstand van 4 miljoen euro. 2.1.3. Waterwerken: De waterschappen in de provincie Groningen, Hunze en AA's en Noorderzijlvest hebben een inventarisatie en waardestelling laten uitvoeren van de cultuurhistorische objecten die deze waterschappen in bezit hebben. In deze inventarisatie zijn zowel gemeentelijke als rijksmonumenten meegenomen alsmede objecten met cultuurhistorische waarde. De waterschappen hebben een overzicht gemaakt van de totale restauratiekosten per object om het in stand te houden. Opgesomd komt dit in ieder geval op een bedrag van 4,7 miljoen euro. De waterschappen moeten nog doorberekenen wat de invoering van het BRIM betekent voor het reguliere onderhoud. Deze gegevens verwachten wij in het begin van 2007 te ontvangen. 2.1.4. Orgels: Van de restauratieachterstand is via de prioriteitenlijsten van het PRUP bekend dat voor restauratie 2 miljoen nodig is. Dit is echter niet het volledige bedrag. Niet alle noodzakelijke restauraties zijn bekend. Nader onderzoek moet uitwijzen waar zich de knelpunten voordoen en wat de financiële behoefte is om de instrumenten weer bespeelbaar te maken. Stichting Groningen Orgelland zal ons nog van informatie voorzien. Daarnaast verwachten wij van de andere kerkelijke instellingen nog specifieke gegevens betreffende de orgels. 6
2.1.5. Boerderijen en woonhuizen: Wij hebben besloten Libau Welstand de opdracht te verlenen om de inventarisatie- en collectievraag te beantwoorden. 2.1.6. Industrieel erfgoed: Voor wat betreft het industrieel erfgoed ontvangen wij nog gegevens van Stichting Industrieel Erfgoed Noord-Nederland. 2.1.7. Grafcultuur: Wij hebben de stichting Oude Groninger Kerken en Stichting Behoud Kerkelijke gebouwen Groningen en Drenthe gevraagd ons van informatie te voorzien. Categorie monument Kerkelijke gebouwen Molens Waterwerken Orgels Woonhuizen en Boerderijen Industrieel Erfgoed Grafcultuur
Restauratiebehoefte € 8.600.000,-€ 4.000.000,-€ 4.700.000,-€ 2.000.000,Gegevens voorjaar 2007 Gegevens voorjaar 2007 Gegevens voorjaar 2007
2.2. Knelpunten in restauratie: Op basis van de bovenstaande gegevens komen wij voor de provincie Groningen op een bedrag van 63 miljoen euro aan restauratiebehoefte. Hierbij moet opgemerkt worden dat wij van een aantal categorieën nog gegevens moeten ontvangen. De verwachting is dus dat het bedrag nog verder zal oplopen. Wij hebben de monumentenorganisaties en deskundigen tevens gevraagd om voorbeelden te geven van monumenten waarbij de knelpunten zodanig zijn dat het monument gevaar loopt. Ook deze voorlopige lijst met knelpunten is lang. (bijgevoegd als bijlage I) Om deze knelpunten op te lossen is een bedrag van 5.377.513,-- euro nodig. De problemen rondom de restauratie van de klokken in Stedum en de kerk en het orgel in Vierhuizen zijn inmiddels breed in de pers aan de orde gesteld. Een aantal andere voorbeelden: Het interieur (gewelf en muren) van de Nederlands Hervormde kerk te Loppersum moet gerestaureerd worden omdat de Middeleeuwse fresco's in de kerk door de tand des tijds zijn aangetast. De restauratie van het interieur van dit landelijke top 100 monument (rijksclassificatie) kost 365.150,-euro. Het dak en de toren van de Nederlands Hervormde kerk te Uithuizen is door kevers zodanig aangetast dat de klok is stilgezet en dat het Hinsz-orgel groot gevaar loopt. Kosten van deze restauratie bedragen 121.264,-- euro. Molen De Hoop in Haren is in zo'n slechte staat dat er vanwege instortingsgevaar van de stelling hekken om de molen zijn geplaatst. De restauratiekosten van deze molen zijn € 460.000,--.
7
Hoofdstuk 3 Overzicht financiële instrumenten monumentenzorg: Het onderstaande overzicht geeft een beeld van de mogelijkheden die een monumenteigenaar heeft en had voor subsidiering. Een deel van deze regelingen zijn vervallen of zijn alleen in 2006 van kracht. 3.1. Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM) (Vervallen per 2006) Het BRRM was tot 2006 de subsidieregeling van het Rijk voor de restauratie van alle categorieën rijksmonumenten. Sinds 1998 stelde de provincie jaarlijks als budgethouder voor de verdeling van deze rijksgelden een Provinciaal Restauratie Uitvoeringsprogramma (PRUP) op. Bepalend voor deze uitvoeringsprogramma's waren de prioriteitenlijsten van de gemeenten met daarop de restauratieplannen die door de eigenaren bij de gemeenten werden ingediend. Op basis hiervan werden aan de hand van de volgende criteria de gelden weggezet: - gereed restauratieplan en dekkend financieringsplan; - technische urgentie; - cultuurhistorische waarde van het monument en omgeving; - bestemming na restauratie; - evenwichtige spreiding over de regio. De provincie heeft via de PRUP's tussen 1998 en 2006 in totaal een bedrag van ruim 20 miljoen euro aan BRRM gelden weggezet. Met de invoering van het BRIM is het BRRM afgeschaft. 3.2. Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten (BROM) (Vervallen per 2006) Het BROM regeling was bedoeld voor onderhoud aan alle categorieën rijksmonumenten. De subsidie werd verleend op basis van een meerjarig onderhoudsplan. De subsidie was bedoeld om het monument wind- en waterdicht te houden. Het BROM is met de invoering van het BRIM per 2006 afgeschaft. 3.3. Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM) (Ingevoerd per 2006) De Rijksoverheid wil met de invoering van het BRIM, de opvolger van BRRM en BROM, planmatig en sober onderhoud stimuleren. Monumenteigenaren kunnen voor de instandhouding van het rijksmonument op basis van een zesjarig onderhoudsplan subsidie of een lening aanvragen. Onder instandhouding wordt onderhoud verstaan maar tevens kleine werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan. Het Rijk gaat ervan uit dat hierdoor restauratie in de toekomst niet of nauwelijks nodig zal zijn. Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder een agrarische functie kunnen via de BRIM alleen nog een lening ontvangen. Boerderijeigenaren van nog functionerende bedrijven kunnen alleen gebruik maken van het subsidietraject (maximale subsidiabele kosten 50.000,-- euro over zes jaren). Voor een grote Oldambster Boerderij is evenveel subsidie beschikbaar als voor een kleine keuterij. De eigenaren van de overige categorieën (Molens, kerken etc.) kunnen voor een subsidie in aanmerking komen. Subsidie wordt verleend op basis van een berekening subsidiabele kosten, zijnde de kosten die gemaakt worden voor instandhouding. De totale begroting van het plan kan groter zijn. Aan deze subsidiabele kosten heeft het rijk per categorie monument een maximum subsidiebedrag gekoppeld en een apart subsidiepercentage vastgesteld. De subsidiepercentages over een periode van zes jaren voor het BRIM, waarbij onderscheid gemaakt wordt of de eigenaar recht heeft op fiscale afstrek of niet, zien er als volgt uit Recht op fiscale aftrek categorie percentage
categorie
Kerkgebouwen Kastelen, Buitenplaatsen Molens en gemalen Overige
Kerkgebouwen Kastelen, Buitenplaatsen Molens en gemalen Overige
55% 50% 50% 40%
Geen recht op fiscale aftrek percentage 65% 60%
maximale subsidiabele kosten € 100.000,€ 100.000,-
60% 40%
€ 50.000,€ 50.000,-
8
Een voorbeeld: Voor een molen wordt een zesjarig instandhoudingsplan door een stichting ingediend. De totale begroting bedraagt 200.000,-- euro. De subsidiabele kosten worden berekend op 195.000,-- euro. Voor molens geldt in de BRIM regeling een maximumbedrag aan subsidiabele kosten van 50.000,-- euro en een subsidiepercentage van 60%. Het subsidiebedrag is dan 30.000,-- euro. Dit wordt in een periode van zes jaren in gelijke delen uitbetaald. Dit betekent dat de stichting voor de molen zes jaar een bedrag van 5.000,-- euro ontvangt. In het bovenstaande voorbeeld wordt duidelijk dat de stichting om de molen goed in stand te houden zelf een bedrag van 170.000,-- euro moet financieren Een voorbeeld Een stichting dient voor een borg een plan in met een totale begroting van 360.000,--. De subsidiabele kosten worden berekend op 350.000,-- euro. Voor borgen geldt een maximum aan subsidiabele kosten van 100.000,-- en een subsidiepercentage van 60%. Het subsidiebedrag is dan 60.000,--. Dit wordt in een periode van zes jaren verleend. Jaarlijks ontvangt de stichting 10.000,-- euro. De stichting moet dus een bedrag van 290.000,-- euro zelf financieren. Stichtingen met woonhuizen of boerderijen in eigendom komen niet in aanmerking voor subsidie maar wel voor een hypothecaire lening. Dit is een knelpunt want stichtingen willen en kunnen vaak geen risico aangaan door een lening af te sluiten met een rente voor twintig jaar. Door de Rijksdienst aangewezen organisaties voor monumentenbehoud met meer dan twintig monumenten in eigendom komen in aanmerking voor subsidie voor alle categorieën monumenten dus ook woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie. Voor deze aangewezen organisaties gelden binnen het BRIM specifieke subsidiepercentages, die afwijken van de bovenstaande tabel en ruimere voorwaarden. In de provincie Groningen zijn nog geen stichtingen aangewezen. Ook voor de decentrale overheden geldt voor alle categorieën monumenten een subsidiepercentage van 30%. Een voorbeeld: Een gemeente bezit een molen. De gemeente dient een instandhoudingsplan in met een totale begroting van 170.000,-- euro. De subsidiabele kosten worden berekend op een bedrag van 160.190,-- euro. De maximale subsidiabele kosten voor molens is in de regeling vastgelegd op 50.000,-- euro en het subsidiepercentage voor decentrale overheden is 30%. Het subsidiebedrag wordt dan 15.000,-- euro. Dit bedrag wordt over een periode van zes jaren in gelijke delen uitbetaald. Dit betekent dat er jaarlijks een subsidie van 2.500,-- euro beschikbaar is. De gemeente moet dus een bedrag van 155.000,-- euro zelf financieren. Regeling Rijkssubsidiëring Wegwerken Restauratieachterstanden 2006 (Ingevoerd per 2006) Het Rijk heeft zich voorgenomen om de restauratieachterstand terug te brengen. Met het BRIM kan de restauratieachterstand niet worden teruggebracht. Om deze reden heeft de regering voor het jaar 2006 een bedrag van 32,6 miljoen euro beschikbaar gesteld. Plannen konden tot 1 september 2006 worden ingediend. Eigenaren van woonhuizen en boerderijen kunnen geen gebruik maken van deze regeling. De kanjerprojecten in onze provincie kwamen niet in aanmerking voor deze regeling omdat niet aan de veeleisende criteria kon worden voldaan zoals het minimum aan subsidiabele kosten (bijvoorbeeld 1.000.000,- euro voor kerken of € 300.000,- euro voor molens) en de ligging binnen een beschermd dorpsgezicht etc. De aanvragen van de overige kleinere restauratieprojecten zijn nog in behandeling bij de rijksdienst. Gezien de veeleisende criteria wordt verwacht dat weinig aanvragen gehonoreerd zullen worden. De regering bepaalt per jaar het budget en de criteria voor deze regeling. Voor 2007 heeft de regering een budget gereserveerd maar hoe hoog dat is en hoe de regeling eruit gaat zien is nog niet bekend.
9
3.4 Onderhoudsregeling orgels Groningen (provincie) De provincie Groningen heeft een onderhoudsregeling voor orgels. Eigenaren van deze monumenten krijgen op basis van het BROM beschikking over jaarlijks 10 % van de door de Rijksdienst vastgestelde subsidiabele kosten. Het gaat om een klein en meer symbolisch bedrag en dekt de kosten die eigenaren moeten maken om het BROM subsidie aan te vragen. 3.5. Cultuurfonds voor Monumenten Groningen Eigenaren van gemeentelijke monumenten en/of beeldbepalende panden, gelegen binnen beschermd stads- of dorpsgezicht, komen voor een restauratieproject niet in aanmerking voor subsidie van het rijk. Maar ook de provinciale en gemeentelijke subsidies, indien aanwezig, zijn niet altijd voldoende om de financiering van een restauratieproject rond te krijgen. Het gevolg hiervan is, dat een noodzakelijke restauratie vaak niet kan plaatsvinden. Daarom hebben het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds, samen met de provincie Groningen, het JB Scholtenfonds en het VSB fonds, een speciaal fonds opgericht dat hierin verandering brengt: het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen. Dit fonds stelt eigenaren van de betreffende panden in staat voor een restauratieproject een lening tegen een lage rente af te sluiten. Het geleende geld vloeit weer terug in het fonds, waardoor steeds nieuwe eigenaren van het fonds gebruik kunnen maken. Het fonds beschikt bij aanvang over een bedrag van 684.000,-- euro. Het rentepercentage van de lening ligt ca. 4,5% onder de marktwaarde en is minimaal 1,5%. 3.6. Plattelands ontwikkelingsprogramma (PLOP) Via het PLOP (PMJP) zijn in het verleden enkele restauratieprojecten gefinancierd. Deze restauraties vormden vaak onderdeel van grotere ruimtelijke projecten. Ook in de toekomst kunnen via het PMJP restauraties gefinancierd worden, echter de uitwerking van de plattelandsvisie moet nog worden vastgesteld. 3.7 Groninger Monumenten Fonds (GMF) Het fonds heeft als doel het verwerven en restaureren van monumentale gebouwen, in het bijzonder waar deze dreigen verloren te gaan. Het fonds richt zich op monumenten in stad en provincie Groningen die niet door de markt worden opgepakt en moeilijk rendabel te exploiteren zijn. Doel is om na restauratie de panden vervolgens als bedrijfsruimte en/of woonruimte te verhuren.
10
4. Conclusie: Als wij kijken naar de drie vragen die in deze notitie centraal staan kunnen wij de volgende conclusies trekken. Wij rekenen in principe de rijks- en gemeentelijke monumenten en de 'MSP-afvallers tot de gebouwde collectie Groningen. Voor de categorieën boerderijen en woonhuizen, industrieel erfgoed en grafcultuur willen wij ons nader beraden welke objecten wij tot de gebouwde Collectie Groningen gaan rekenen. Wij verwachten in het voorjaar van 2007 dit onderdeel te kunnen afronden. Deze notitie geeft een goed beeld van de problematiek met betrekking tot de restauratiebehoefte en knelpunten in de monumentenzorg in onze provincie. Er blijkt een grote restauratiebehoefte te zijn en de instandhouding van monumenten is een probleem. Op basis van de ontvangen gegevens van instellingen en de gemeentelijke prioriteitenlijsten van het laatste opgestelde PRUP is er in onze provincie een restauratieachterstand van minimaal 63 miljoen euro, die gezien de huidige tegemoetkoming via de rijkssubsidie alleen maar groter wordt. In het voorjaar van 2007 willen wij de inventarisatie met de op dit moment ontbrekende gegevens complementeren. Wij willen gemeenten vragen gegevens betreffende de restauratieachterstanden aan te leveren van de rijksmonumenten die in gemeentelijk bezit zijn. Daarnaast moeten een aantal organisaties de effecten van het BRIM nog doorbereken. Met het afschaffen van het BRRM en BROM en de invoering van het BRIM regeling is er veel veranderd in de monumentenzorg. Het BRIM richt zich enkel op sober onderhoud en in stand houding. Verder is binnen het BRIM een maximum gesteld aan subsidiabele kosten. Dit wordt door de monumentenorganisaties als een groot bezwaar gezien en leidt tot knelpunten. Door de inventarisatie is bovendien duidelijk geworden dat het BRIM onvoldoende is voor de instandhouding van monumenten. Het Rijk heeft uiteindelijk toch besloten een regeling in het leven te roepen om de achterstanden in restauratie weg te werken. De verwachting is dat deze achterstandenregeling 2006 niet zal leiden tot het reduceren van de restauratieknelpunten in onze provincie. Dit wordt veroorzaakt door de veeleisende criteria voor deze regeling. Deze zijn zo geformuleerd dat restauraties moeilijk in aanmerking kunnen komen voor een subsidie. Het is dan ook de verwachting dat met enkel het BRIM en de huidige achterstandenregeling de restauratieachterstanden in de loop van de tijd in onze provincie zullen toenemen. Deze notitie is de eerste stap van het masterplan voor restauratie en instandhouding van de collectie Groningen. Zodra de inventarisatie gecomplementeerd is (voorjaar 2007), willen wij met u op basis van de dan volledige inventarisatie de mogelijkheden van het masterplan en de uitwerking daarvan verkennen. Wij willen de grote restauratiebehoefte in onze provincie en het tekortschieten van de nieuwe rijksregelingen via het IPO en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten landelijke aan orde stellen. Wij willen de voorzetting van de achterstandenregeling bij het rijk aanhangig maken om daarmee toereikend budget vrij te krijgen om de achterstanden en bij voorrang de knelpunten in onze provincie op te lossen. Wij zullen u over de uitkomsten hiervan rapporteren.
11