Notitie: Bevindingen scenario’s werk moet lonen December 2014
Inhoud Notitie: bevindingen scenario’s werk moet lonen ............................................................................. 2 1. Doel en toelichting Utrechtse scenario’s werk moet lonen......................................................... 2
2. Uitkomsten en conclusies Utrechtse scenario’s ......................................................................... 3
2.1 Een overzicht per huishoudtype ............................................................................................ 3 2.2 Werk loont maar is niet voor iedereen haalbaar ...................................................................... 6 2.2.1 Alleenstaande ouders en kosten kinderopvang .................................................................... 7 2.2.2 Gezin en inkomen rond het Wettelijk Minimumloon ............................................................. 8 2.2.3 Reiskosten en samenloop van kosten .................................................................................. 9 2.3 Activerings- en beloningsinstrumenten kunnen doorstroom naar werk belemmeren ............... 9 2.4 Voor specifieke groepen werken de bestaande prikkels niet, dit vraagt om andere oplossingen: ................................................................................................................................................. 10 3. Ontwikkelingen 2015 en invloed op werk moet lonen ............................................................. 11 4. Conclusies, visie financiën op maat en concrete oplossingsrichtingen ..................................... 12
4.1 Visie op financiën op maat ................................................................................................... 12
1
Notitie: bevindingen scenario’s werk moet lonen Landelijk gezien is de armoedeval in het afgelopen decennium verbeterd. Dit zien we ook terug bij het doorrekenen van de Utrechtse scenario’s. Na verrekening van de fiscale regelingen, het Utrechtse armoedebeleid, de Utrechtse activerings- en beloningsinstrumenten en de landelijke toeslagen, is het inkomen van Utrechters die uitstromen naar werk is namelijk hoger dan de bijstand. Of werk loont is vervolgens afhankelijk van de persoonlijke situatie. Met name voor alleenstaande ouders en voor gezinnen zijn er situaties waardoor het financieel niet loont om te werken. Maar dat geldt dus niet voor alle alleenstaande ouders en gezinnen. De uitkomsten van de Utrechtse scenario’s laten zien dat werk financieel loont maar in praktijk niet voor iedereen haalbaar is. Naast directe uitstroom naar werk hebben we ook gekeken of werken met behoud van uitkering loont en of het financieel loont om vervolgens volledig uit te stromen. We constateren dat de activerings- en beloningsinstrumenten een belemmering kunnen vormen voor uitstroom naar werk. We concluderen dat de huidige financiële prikkels en het Utrechtse armoedebeleid op hoofdlijnen bijdragen aan werk moet lonen, maar dat er voldoende aanknopingspunten zijn om ervoor te zorgen dat dit voor meer Utrechters met een uitkering haalbaar wordt. Een effectieve aanpak sluit aan op bovenstaande bevindingen en kan impliceren dat er bepaalde instrumenten of regelingen alleen voor specifieke doelgroepen of huishoudsituaties beschikbaar worden gesteld. De informatie kan worden gebruikt voor de uitwerking van de beloningsinstrumenten uit het ondersteuningsmodel en de plannen rondom het armoedebeleid. Daarbij is het aan te bevelen om naast financiële prikkels ook niet-financiële prikkels mee te nemen die werk lonend maken, bv invloed op de persoonlijke ontwikkeling, goede informatie over wanneer werk loont en soepele procedures zodat (deeltijd)werk aannemen eenvoudig is.
1. Doel en toelichting Utrechtse scenario’s werk moet lonen Het Utrechtse ondersteuningsmodel is gericht op het stimuleren van de doorstroom en uitstroom van
uitkeringsgerechtigden naar werk. Werk is altijd het uitgangspunt in de begeleiding van Utrechters met
een uitkering, maar afhankelijk van iemands mogelijkheden, stellen we andere eisen aan het werk
(additioneel of regulier). Verder is Werk moet lonen een leidend principe. We willen dat het loont om
aan de slag te gaan. Dat kan financieel zijn, maar ook niet-financieel zoals persoonlijke ontwikkeling
(eigenwaarde, trots, uitzicht op een carrière), goede informatie en soepele procedures. Hierbij is het belangrijk om te beseffen dat uitstroom naar werk niet voor iedereen een haalbare optie is. Voor sommige mensen (bv mensen in arrangement 4) is vrijwillige inzet het hoogst haalbare.
Om zicht te krijgen op de huidige werking van de financiële prikkels en instrumenten zijn scenario’s
doorgerekend. Door naast de fiscale regelingen en de landelijke toeslagen ook de Utrechtse regelingen op te nemen in het model hebben we situaties berekend die voor Utrechtse huishoudens van
toepassing zijn. De Utrechtse scenario’s bieden inzicht in de financiële situatie van mensen met een uitkering die een stap richting uitstroom naar werk of vrijwillige inzet zetten. De uitkomsten geven
antwoord op de vraag of (een stap richting) werk of vrijwillige inzet financieel loont (of dat sprake is
van een armoedeval) en geven inzicht in de dilemma's en keuzes ten aanzien van financiële prikkels en instrumenten. De informatie kan worden gebruikt voor de uitwerking van de nieuwe plannen
armoedebeleid en de uitwerking van de beloningsinstrumenten uit het ondersteuningsmodel. En het
biedt input om de samenhang tussen het armoedebeleid en de beloningsinstrumenten te versterken. 2
Opzet van het Utrechtse rekenmodel
In het Utrechtse rekenmodel zijn scenario’s berekend voor alleenstaanden, alleenstaande ouders met 2 kinderen jonger dan 12 jaar, een gezin met 2 kinderen jonger dan 12 jaar en een gezin met 4
kinderen ouder dan vijf jaar 1. In het model zijn, per huishoudtype, verder de volgende situaties
opgenomen: bijstand; bijstand met vrijwillige inzet; bijstand met een participatieplaats; werk met
aanvulling bijstand; inkomen uit werk 110%, 125%, 140% en 150% van de bijstandsnorm 2.
Bijstandsnorm versus Wettelijk Minimumloon
De hoogte van het inkomen is gerelateerd aan de bijstandsnorm en is daarmee niet hetzelfde als het Wettelijk Minimumloon (WML). In de analyses wordt wel een relatie gelegd met het WML, zodat
inzichtelijk wordt hoeveel uur iemand moet werken op basis van het WML om een bepaald inkomen uit werk te generen. Omdat de bijstandsnorm per huishoudtype anders is, verschillen de uitkomsten van
de scenario’s per huishoudtype en daarmee ook het aantal uur dat iemand moet werken op basis van het WML om uit te stromen naar werk.
In bijlage 1 is meer informatie opgenomen over de opzet van het Utrechtse rekenmodel In dit document wordt op hoofdlijnen de belangrijkste uitkomsten en conclusies gepresenteerd.
2. Uitkomsten en conclusies Utrechtse scenario’s In dit hoofdstuk presenteren we eerst per huishoudtype de financiële plaatjes die voor alle
huishoudens van toepassing zijn (paragraaf 2.1). Vervolgens laten we zien in welke situaties het
financieel niet loont om vanuit de bijstand uit te stromen naar werk (paragraaf 2.2). Daarna maken we
inzichtelijk waarom activerings- en beloningsinstrumenten bij werken met behoud van uitkering een belemmering kunnen vormen voor uitstroom naar werk (paragraaf 2.3) en voor welke specifieke groepen de prikkels niet werken of anders werken (paragraaf 2.4).
2.1 Een overzicht per huishoudtype
Landelijk gezien is de armoedeval in het afgelopen decennium verbeterd. Dit zien we ook terug bij het doorrekenen van de Utrechtse scenario’s. Na verrekening van de fiscale regelingen, het Utrechtse armoedebeleid en de landelijke toeslagen, is het inkomen van mensen die uitstromen naar werk
namelijk hoger dan de bijstand. Onderstaande figuren geven per huishoudtype een overzicht van werk loont financieel. Per stap richting werk is aangegeven hoeveel euro een huishouden ten opzichte van de bijstandsnorm overhoudt. De hoogte is gevisualiseerd zodat zichtbaar is hoe het inkomen zich ontwikkelt bij doorstroom vanuit de bijstand (links onder).
De laatste groep als risicogroep geformuleerd in: Nibud (2013). Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2013. De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens.
1
2
Voor deze systematiek is gekozen omdat de armoederegelingen hierop zijn gebaseerd.
3
Figuur 2.1
Financieel loont werk relatief snel voor alleenstaanden. Wanneer zij 28 uur gaan werken op basis van het WML stromen zij uit de bijstand. Hoe meer uur zij werken hoe hoger hun inkomen zal zijn ten
opzichte van de bijstand. Als we rekening houden met eventuele reiskosten onder de 10 kilometer 3
e/o representatiekosten (€25 - €50 per maand) loont het voor alleenstaanden nog steeds financieel om uit te stromen naar werk.
Werk met behoud van een uitkering loont eveneens, maar het inkomen zal in veel gevallen lager zijn als alleenstaanden vervolgens volledig uitstromen naar werk (zie voor meer informatie 2.3).
3
Voor deze afstand is het niet mogelijk om via de belastingopgaaf een bedrag voor reiskosten af te trekken. Voor
deze afstand gaan we uit van de kosten die mensen maken om met de fiets naar het werk te reizen.
4
Figuur 2.2
Alleenstaande ouders die volledig uitstromen naar werk gaan er financieel op vooruit. Zij maken in vergelijking met alleenstaanden ook grotere financiële stappen. Alleenstaande ouders moeten wel
meer uur werken op basis van het WML dan alleenstaanden om volledig uit te stromen naar werk. Als
we rekening houden met eventuele reiskosten onder de 10 kilometer 4 e/o representatiekosten (€25 -
€50 per maand) loont het voor alleenstaande ouders nog steeds financieel om uit te stromen naar werk.
De situatie verandert als zij gebruikmaken van formele kinderopvang. Dit is in 2.2 verder uitgewerkt. Werk met behoud van een uitkering loont eveneens, maar het inkomen zal in veel gevallen lager zijn als alleenstaande ouders vervolgens volledig uitstromen naar werk (zie voor meer informatie 2.3).
4
Voor deze afstand is het niet mogelijk om via de belastingopgaaf een bedrag voor reiskosten af te trekken. Voor
deze afstand gaan we uit van de kosten die mensen maken om met de fiets naar het werk te reizen.
5
Figuur 2.3
Ook voor gezinnen loont het financieel om uit te stromen naar werk. We zijn er bij dit scenario vanuit gegaan dat een van de partners gaat werken. Om uit te kunnen stromen moet deze partner dus meer kunnen verdienen dan een inkomen op basis van het WML (zie ook 2.2).
Utrechtse armoederegelingen
De uitkomsten voor de verschillende huishoudtypen maken inzichtelijk dat de inkomensgrenzen van
de Utrechtse armoederegelingen niet leiden tot een terugval in het inkomen. De enige uitzondering is gezinnen met een laag inkomen (125% van de bijstandsnorm) die meer gaan werken (140% van de
bijstandsnorm). Zij gaan er in inkomen op achteruit. De belangrijkste oorzaken zijn dat zij geen recht meer hebben op een U-pas en op huurtoeslag.
2.2 Werk loont maar is niet voor iedereen haalbaar De uitkomsten die hierboven beschreven zijn, zijn in alle gevallen van toepassing. Immers voor alle
huishoudens met een bepaald inkomen zijn de fiscale regelingen, de gemeentelijke regelingen en de landelijk toeslagen van toepassing. Toch is het in praktijk niet voor iedereen haalbaar dat werk
financieel loont. Per huishoudtype kan sprake zijn van bepaalde situaties waarin het financieel niet
loont om te gaan werken. De disbalans is dan afhankelijk van het huishoudtype én de persoonlijke
situatie. Deze disbalans wordt versterkt door het beperkt aantal instrumenten dat wordt ingezet voor huishoudens met een laag inkomen om de meerkosten van werk te compenseren in vergelijking met uitkeringsgerechtigden. Het gaat dan om tegemoetkomingen en de meerkosten als kinderopvang, buitenschoolse opvang, reiskosten, representatiekosten en/of een samenloop van kosten. In de 6
huidige situatie worden de armoederegelingen niet ingezet voor deze doeleinden, het gebruik is niet afhankelijk van de mate van activering of werk.
Hieronder presenteren we de meest voor de hand liggende situaties waarvoor werk financieel niet loont.
2.2.1 Alleenstaande ouders en kosten kinderopvang Kosten buitenschoolse opvang en kinderopvang
Als mensen gebruikmaken van kinderopvang moeten zij altijd een eigen bijdrage betalen. De kosten worden
namelijk niet volledig gecompenseerd door de kinderopvangtoeslag. In Utrecht is de eigen bijdrage hoger omdat
de tarieven voor kinderopvang boven het maximum tarief liggen dat wordt gecompenseerd met de
kinderopvangtoeslag. Utrechtse ouders betalen boven op de eigen bijdrage voor buitenschoolse opvang 50 cent en voor kinderopvang 39 cent per uur extra.
Ook uitkeringsgerechtigden die in deeltijdwerk werken (of een re-integratietraject volgen) hebben hierdoor te
maken met een hogere eigen bijdrage, ondanks de gemeentelijke regeling waar zij gebruik van kunnen maken.
Financieel loont het voor alleenstaande ouders om te werken mits zij niet (volledig) afhankelijk zijn van formele kinderopvang. Of het financieel loont hangt af van een aantal zaken. Namelijk, de hoogte van het inkomen, het aantal dagen dat zij zijn aangewezen op formele opvang en - afhankelijk van de
leeftijd van de kinderen- welke vorm van formele opvang (kinderopvang of buitenschoolse opvang
(bso)). Dat het voor alleenstaande ouders in sommige situaties financieel niet loont om te werken
wordt versterkt door het feit dat de tarieven in Utrecht hoger zijn dan de tarieven die worden gebruikt bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag (zie bovenstaande box).
Buitenschoolse opvang (bso): kinderen ouder dan vijf jaar
Alleenstaande ouders met twee kinderen tussen de 5 en de 12 jaar (de scenario’s zijn voor deze
leeftijdsgroep berekend) kunnen gebruikmaken van buitenschoolse opvang ( (deze vorm van opvang is goedkoper dan kinderopvang). Als zij uitstromen naar werk met een inkomen van 110% van de
bijstandsnorm én als zij daarbij zijn aangewezen op buitenschoolse opvang dan loont het financieel alleen als de kinderen 2 dagen gebruikmaken van de buitenschoolse opvang. 5 Als zij meer dagen
gebruikmaken van de bso gaan zij er in inkomen op achteruit (zie figuur 2.4). Als hun inkomen rond het wettelijk minimumloon ligt dan zullen zij 32 uur per week moeten werken, waardoor zij in ieder
geval voor twee dagen buitenschoolse opvang moeten organiseren. Bij gebruik van vier dagen bso ligt het omslagpunt (er is geen sprake van terugval in inkomen maar nog geen vooruitgang) rond een inkomen van 115% van de bijstandsnorm.
In de Utrechtse scenario’s zijn we ervan uitgegaan dat in een gezinssituatie één partner gaat werken en één partner voor de kinderen zorgt. De kosten voor kinderopvang vormen daarmee geen belemmering voor werk moet lonen.
Kinderopvang: kinderen jonger dan 5 jaar
Alleenstaande ouders met jonge kinderen hebben geen arbeidsplicht (wel hebben zij een
scholingsplicht). Als alleenstaande ouders met twee jonge kinderen wel gaan werken én als zij daarbij
(volledig) afhankelijk zijn van formele kinderopvang dan loont het voor hen financieel niet om uit te
5
Bij de berekeningen van de meerkosten van kinderopvang is de eenmalige tegemoetkoming kosten kinderopvang
(€ 300) meegenomen. Het eerste jaar komt dit neer op een tegemoetkoming van 25 euro per maand. Na een jaar vervalt deze tegemoetkoming en zullen de meerkosten van kinderopvang hoger zijn.
7
stromen naar werk. Het omslagpunt ligt voor hen bij een inkomen rond de 150% van de bijstandsnorm.
Uitkeringsgerechtigden die in deeltijd werken (met aanvulling bijstand) of een re-integratietraject volgen kunnen een gemeentelijke tegemoetkoming krijgen waarmee de eigen bijdrage wordt
gehalveerd. 6 Door de hogere tarieven van de Utrechtse kinderopvang bedraagt de eigen bijdrage wél
meer dan dat. In praktijk wordt weinig gebruikgemaakt van deze regeling. Naast financiële kosten
vormen ook onbekendheid van mensen met kinderopvang, de opzegtermijnen van de kinderopvang en de beperkte mogelijkheden om flexibele opvang af te nemen een obstakel in het gebruik.
Onderstaande figuur geeft een overzicht van werk moet lonen bij gebruik van formele kinderopvang.
Daarbij is een uitsplitsing gemaakt naar buitenschoolse opvang en kinderopvang. Voor beide vormen van kinderopvang is gerekend met zowel 2 dagen als 4 dagen opvang per week. Figuur 2.4
2.2.2 Gezin en inkomen rond het Wettelijk Minimumloon
Voor gezinsleden waarvan één partner gaat werken en aangewezen is op een inkomen rond het WML
loont het financieel niet om te werken. Werk loont financieel als één partner boven het WML verdient of
als beide partners gaan werken.
6
Uitkeringsgerechtigden betalen zelf ongeveer 10,9% van de kosten voor de kinderopvang voor het 1e kind en
3,5% voor het 2e kind.
8
Grote gezinnen
In de minimaeffectrapportage van Utrecht (cijfers hebben betrekking op 2012) 7 is de conclusie opgenomen dat
een echtpaar met vier kinderen (tussen de 6 en 18 jaar) op geen van de onderzochte inkomensniveaus de
maandbegroting rond kan krijgen. Het scenario voor dit gezinstype laat zien dat op alle inkomensniveaus het
inkomen achter de streep precies gelijk is aan het gezinshuishouden met twee kinderen. Dat zij te weinig geld overhouden om de maandbegroting rond te krijgen heeft te maken met hogere kosten voor school, kleding, sport- en culturele activiteiten. In praktijk komt deze situatie zeer beperkt voor. Er zijn op dit moment 33 gezinnen in de bijstand met vier kinderen ouder dan vijf jaar en jonger dan 18 jaar. 8
2.2.3 Reiskosten en samenloop van kosten
Bij de overzichten van werk loont per huishoudtype hebben we rekening gehouden met eventuele
reiskosten voor woon- werkverkeer en representatiekosten. We zijn bij de reiskosten uitgegaan van
een afstand van 10 kilometer omdat deze niet door een werkgever worden vergoed of om een bedrag van de kosten via de belasting terug te krijgen. Er zijn situaties denkbaar dat reisafstand en de
reiskosten hoger zijn en dat daar geen vergoeding van de werkgever tegenover staan. De hoogte van de reiskosten zou er dan toe kunnen leiden dat het financieel niet loont om te werken.
Als daarnaast nog extra kosten zijn die niet door de werkgever worden tegemoetgekomen,
bijvoorbeeld kosten voor kinderopvang, dan kan spreken we van samenloop van kosten. Deze kunnen uiteindelijk er toe leiden dat werk financieel niet loont.
Tegemoetkoming reiskosten voor burgers die uitstromen naar arbeid in loondienst: Drechtsteden
Uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar werk met een inkomen van maximaal 110% van de bijstandsnorm
kunnen een tegemoetkoming krijgen in de reiskosten. Deze vergoeding staat los van eventuele reiskosten die iemand van de werkgever of de belastingdienst ontvangt. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan de
reiskostenvergoeding die wordt verstrekt aan uitkeringsgerechtigden in een re-integratietraject. Na 24 maanden wordt de vergoeding gehalveerd . Ook mensen die werken voor uitzendbureaus komen in aanmerking voor deze vergoeding .
Stapelingsregeling Amsterdam
Als uitkeringsgerechtigden extra kosten (hoger dan 99 euro/ 109 euro) hebben voor reis/forenzen, kinderopvang en tussentijdse opvang, dan spreekt men van een stapeling van de kosten. Hiervoor is bijzondere bijstand
mogelijk. Hierbij is ook rekening gehouden met mensen met schulden. Stapeling van deze kosten komt ook voor bij mensen die al zijn uitgestroomd en bij werkenden met een laag inkomen. Om te voorkomen dat deze groep gevangen blijft in de armoedeval, is de stapelingsregeling ook voor hen opengesteld.
2.3 Activerings- en beloningsinstrumenten kunnen doorstroom naar werk belemmeren Naast directe uitstroom naar werk hebben we ook gekeken of werken met behoud van uitkering loont
en of het financieel loont om vervolgens volledig uit te stromen. De Utrechtse scenario’s laten zien dat het financieel meer loont om binnen de uitkering actief te zijn door middel van vrijwillige inzet of
deeltijdwerk (met aanvulling bijstand) dan volledig uit te stromen naar werk met een inkomen van 110% van de bijstandsnorm (zie ook figuren uit paragraaf 2.1). De prikkels kunnen daarmee een averechts effect hebben op de door- en uitstroom van individuele mensen.
7
Nibud (2013). Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2013. De invloed van gemeentelijke maatregelen op de
financiële positie van inwoners met lage inkomens. 8
Het is onbekend hoeveel van dergelijke gezinnen er zijn met lage inkomens.
9
De gemeente heeft niet op alle instrumenten de mogelijkheid om direct in te grijpen. Zo wordt de
vergoeding voor vrijwillige inzet verstrekt door de organisatie waar vrijwillige inzet wordt verricht. 9 De
vrijlating van de vergoeding is wettelijke bepaald.
Tabel 1 Overzicht vrijwillige inzet, participatieplaats, deeltijdwerk: bedragen en duur Stap richting
uitstroom naar werk
Maximale
Gemiddelde
mie per maand
vergoeding/premie
vergoeding/pre
uitgekeerde
Maximale duur
Budget
Vergoeding door
per maand
Vrijwillige inzet
€ 150
€ 60
onbeperkt
Participatieplaats*
€ 50
€ 25**
4 jaar
€ 118
€ 73
30 maanden (na
Deeltijdwerk (werk + aanvulling bijstand) Deeltijdwerk,
alleenstaande ouders
€ 193
€ 123
6 maanden
periode van 6
externe
organisatie
Participatiebudget Werkgever Werkgever
mnd)
* De hoogte van de vergoeding voor een participatieplaats vormt géén belemmering voor (een stap richting)
uitstroom naar werk. De premie kan zowel worden verstrekt voor werkzaamheden op een participatieplaats als voor
het doen van vrijwillige inzet dat is gericht op arbeidsinschakeling
** In 2013 hebben 168 personen een participatiepremie ontvangen. Meestal is dit een eenmalig bedrag van € 300.
In principe kan twee keer per jaar een bedrag van € 300 worden uitgekeerd.
De disbalans met betrekking tot deeltijdwerk is niet permanent. De vrijlating van de inkomsten uit
werk is eindig (zie bovenstaande tabel). En verder is in de praktijk geen sprake van een belemmering
om door te stromen van vrijwillige inzet naar volledige uitstroom omdat het aantal mensen waarop dit van toepassing is zeer beperkt is.
2.4 Voor specifieke groepen werken de bestaande prikkels niet, dit vraagt om andere oplossingen: Er zijn specifieke groepen waarvoor de bestaande financiële prikkels niet van toepassing zijn of een
andere uitwerking hebben. Dit vraagt om andere oplossingen om hen blijvend te motiveren en te belonen om zich langdurig te blijven inzetten. Het gaat om de volgende groepen: -
Mensen uit arrangement 4: zij hebben (nog) geen perspectief op (betaald) werk. Het vrijlaten van een vergoeding voor vrijwillige inzet of bijvoorbeeld beschutwerk (onder de
Participatiewet) vormt daarmee geen drempel om een volgende stap te zetten omdat
doorstroom op de helling/berg (voorlopig) niet aan de orde is. Dit biedt ruimte om voor deze -
groep vrijwillige inzet andere afspraken te maken om vrijwillige inzet of werk te laten lonen;
Jongeren: jongeren onder de 27 jaar hebben géén recht op de bestaande financiële prikkels
(vrijlating van inkomsten, vrijlating van vrijwilligersvergoeding, premie). Bovendien loont het financieel om te werken omdat de bijstandsnorm lager is dan de norm voor
uitkeringsgerechtigden boven de 27 jaar. Dat geldt in versterkte mate voor jongeren die bij -
9
hun ouder(s) wonen;
Kwetsbare jongeren onder de 27 jaar: deze groep zal met de introductie van de Participatiewet groter worden. Deze groep heeft (nog) geen perspectief om uit te stromen naar werk;
Voor mensen zonder arbeidspotentieel zijn in Utrecht afspraken gemaakt over de maximale
vrijwilligersvergoeding. Naast de financiële afspraken krijgen zij in praktijk ook vergoedingen in natura zoals werkkleding, gratis maaltijden, gratis deelname aan sport en bijvoorbeeld een kerstpakket.
10
-
Mensen met (problematische) schulden: (Een stap richting) uitstroom naar werk kent voor
schuldenaren een andere dynamiek en heeft wel een positief effect op lange termijn maar niet
op korte termijn.
10
Zij kunnen bijvoorbeeld extra inkomsten als een participatiepremie of
mantelzorgcompliment niet zelf behouden omdat deze worden ingezet voor de aflossing van hun schulden. 11 Schuldenaren kunnen wel tegemoetkomingen in werkelijk gemaakte kosten
behouden, zoals tegemoetkoming reiskosten, kosten voor werkkleding of kosten voor lunch, koffie of thee.
3. Ontwikkelingen 2015 en invloed op werk moet lonen In 2015 zijn een aantal wijzigingen in de Participatiewet en aanverwante regelgeving die van invloed
zijn op werk moet lonen. Door bijvoorbeeld de invoering van de kostendelersnorm en wijzigingen voor alleenstaande ouders wordt de uitkering of bijstandsnorm verlaagd waardoor het financieel meer loont om te gaan werken dan in 2014. De consequentie van deze wijzigingen is wel dat het besteedbaar
inkomen van deze uitkeringsgerechtigden lager wordt. Hieronder worden de belangrijkste
ontwikkelingen weergegeven -
Alleenstaande ouders en Kindgebondenbudget: werken wordt financieel meer lonend door
lagere uitkering die niet volledig wordt gecompenseerd door Kindgebondenbudget. Werkende
alleenstaande ouders gaan er in vergelijking met 2014 op vooruit. De precieze budgetten en -
daarmee de precieze consequenties voor alleenstaande ouders zijn nog niet bekend;
Mensen met een medische uren beperking/arbeidshandicap: er zijn twee amendementen die (een stap richting) werk stimuleren: o
amendement maakt werken voor mensen met medische uren beperking lonend door structurele vrijlating van inkomsten, met een een maximum van € 124 per maand;
o
gemeenten de mogelijkheid om aan mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als
ze studeren. Enerzijds kan dit mensen stimuleren om toch de stap te zetten om naar
school te gaan of een studie te gaan volgen. Anderzijds biedt het een financiële
compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan 12.
-
Kostendelersnorm maakt de stap naar werk financieel aantrekkelijker door een verlaging van
-
Utrecht verstrekt onder bepaalde voorwaarden een participatiepremie (zie 2.3). Een nieuwe
de uitkering, de verlaging kan oplopen tot 30%. Naar schatting zullen 800 uitkeringsgerechtigden in Utrecht hiermee te maken krijgen;
vereiste onder Participatiewet is dat (indien de gemeente besluit participatieplaatsen in te zetten) de hoogte van de participatiepremie moet worden opgenomen in de re-
10
Het hebben van schulden kan een obstakel vormen bij het vinden van werk. In bepaalde branches en functies
vormt het een risico voor fraude en chantage waardoor deze niet geschikt zijn voor mensen met schulden.
Werkgevers kunnen ook vanwege de administratieve lasten bij loonbeslag mensen met schulden uitsluiten. 11
Deze worden bij de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) meegerekend als inkomen. Schuldenaren met
een inkomen uit werk (minimaal 18 uur) kunnen wel een arbeidstoeslag krijgen van 5% waardoor het vtlb hoger is. 12
Amendement van de leden van Weyenberg en Schouten, nummers 120 en 125.
11
integratieverordening met een relatie met de armoedeval. Bij een maximale
participatiepremie 13 is doorstroom en uitstroom naar werk financieel niet lonend.
4. Conclusies, visie financiën op maat en concrete oplossingsrichtingen De uitkomsten van de scenario’s laten zien dat er een natuurlijk spanningsveld is tussen werk moet
lonen en belonen. Een beloning zou idealiter een prikkel moeten zijn om werk te aanvaarden of een
stap richting werk te zetten. Maar een (structurele) beloning kan uiteindelijk een belemmering vormen omdat hierdoor minder loont om te stijgen op de helling/berg inclusief uitstroom naar werk.
De scenario’s laten ook zien dat de uitkomsten niet alleen per huishoudtype kunnen verschillen maar ook dat werk niet voor iedereen financieel loont. Of werk financieel loont is afhankelijk van de
specifieke huishoud- en persoonlijke situatie. Daarnaast wordt de disbalans die in het huidige systeem zit bij de doorstroom vanuit vrijwillige inzet en deeltijdwerk naar volledige uitstroom versterkt door
het beperkt aantal instrumenten dat wordt ingezet voor huishoudens met een laag inkomen om de meerkosten van werk te compenseren in vergelijking met uitkeringsgerechtigden.
Een effectieve aanpak sluit aan op deze bevindingen en kan impliceren dat er bepaalde instrumenten of regelingen alleen voor specifieke doelgroepen of (huishoud)situaties beschikbaar worden gesteld. Bij het bepalen van de beleidskeuzes en oplossingsrichtingen in het kader van het nieuwe
armoedebeleid en de beloningsinstrumenten is het raadzaam om de volgende centrale vragen te stellen bij het maken van een afweging: •
wie is de doelgroep (o.a. uitkeringsgerechtigden e/o werkende armen, jongeren, alleenstaand
•
voor welke situaties/specifieke doelgroepen is het een oplossing;
ouders et cetera);
•
voor wie is het een prikkel en wie kan daardoor mogelijk ‘gevangen’ raken in de bestaande situatie en;
•
op welke wijze kunnen specifieke groepen waarvoor prikkels niet werken, gemotiveerd of beloond worden om zich langdurig te blijven inzetten?
4.1 Visie op financiën op maat Wanneer we focussen op de financiële kant van werk moet lonen dan leiden de bevindingen uit de Utrechtse scenario’s tot de volgende drie uitgangspunten:
1. Elke stap richting werk loont financieel. De financiële prikkels en instrumenten worden zo ingezet dat zij bijdragen aan de doorstroom en uitstroom naar werk;
2. Financiën op maat. Dit betekent dat bepaalde financiële prikkels en instrumenten alleen voor specifieke doelgroepen of (huishoud)situaties kunnen worden ingezet zodat het loont om te werken;
3. De financiële beloningsinstrumenten van het ondersteuningsmodel en het armoedebeleid
worden zo ingezet dat de samenhang tussen de twee type vormen van dienstverlening wordt versterkt;
13
De maximale premie die kan worden toegekend is omgerekend per maand 192 euro. De premie is daarmee ruim
hoger dan de maximale vrijlating van de vrijwilligersvergoeding en de inkomsten uit deeltijdwerk die in de Utrechtse praktijk wordt vrijgelaten (€ 123).
12
Meer algemene aanvullende uitgangspunten daarbij zijn: • •
Regelingen zijn simpel vormgegeven en de uitvoering is efficiënt;
Oplossingen worden samen met partners in de stad opgepakt;
Onderstaande figuur geeft een beeld van het uitgangspunt werk loont financieel. Elke stap naar
uitstroom naar werk leidt (tijdelijk) tot een hoger inkomen. Niet iedereen hoeft daarbij alle stappen te doorlopen. Uitstroom kan rechtstreeks vanuit de bijstand of vanuit elke tussenstap worden
gerealiseerd. De hoogte van financieel lonen hangt af van de bron van inkomsten (bijstand of werk of een combinatie) en de mate waarin de werkzaamheden bijdragen aan volledige uitstroom naar werk.
In deze figuur is niet meegenomen dat specifieke groepen op andere wijze (kunnen) worden beloond. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat dit geldt voor mensen die het vermogen hebben om te
werken, het is niet voor iedereen een haalbare optie is om uit te stromen naar werk. Voor bepaalde
groepen, bv mensen uit arrangement 4, is vrijwillige inzet het hoogst haalbare.
Figuur 4.1: (elke stap richting) werk loont financieel voor mensen die het vermogen hebben om te werken
De uitkomsten en de visie op werk moet lonen bieden inzicht in de dilemma's en keuzes ten aanzien
van financiële prikkels en instrumenten. Het biedt daarmee belangrijke informatie voor de uitwerking van de nieuwe plannen armoedebeleid en de uitwerking van beloningsinstrumenten uit het
ondersteuningsmodel (waaronder premies en vrijlatingen). Daarbij is het aan te bevelen om naast
financiële prikkels ook niet-financiële prikkels mee te nemen die werk lonend maken, bv invloed op de persoonlijke ontwikkeling (zoals eigenwaarde, trots, uitzicht op een carrière), goede informatie over
wanneer werk loont en soepele procedures zodat (deeltijd)werk aannemen eenvoudig is. Voorstellen
voor bijvoorbeeld nieuwe instrumenten of uitbreiding van de doelgroep(en) wordt in de afzonderlijke trajecten uitgewerkt.
13