NOTA ZIENSWIJZE, COMMENTAAR EN WIJZIGING Ontwerpbestemmingsplan Froombosch, Hoofdweg 154. Inhoudsopgave 1. 2. 3.
Inleiding..................................................................................................................................................................................................... 2 Overzicht indieners zienswijze ................................................................................................................................................................ 3 Zienswijze, commentaar en wijziging...................................................................................................................................................... 4
1
1. Inleiding Het ontwerpbestemmingsplan Froombosch, Hoofdweg 154 heeft overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegen, namelijk van 2 december 2010 tot en met 12 januari 2011. Er zijn tijdens deze periode 2 zienswijzen ingediend. Dit document geeft weer welke zienswijzen zijn ingediend op het ontwerp bestemmingsplan, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en welke wijzigingen ambtshalve ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht. Deze nota wordt als onderdeel van de besluitvorming van het bestemmingsplan op internet gepubliceerd. In verband met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn de zienswijzen daarom geanonimiseerd. Omdat het Besluit ruimtelijke ordening niet expliciet verplicht tot het elektronisch beschikbaar stellen van persoonsgegevens, is de Wbp van kracht bij de elektronische beschikbaarstelling van bestemmingsplannen op internet. Dit betekent dat inspraakreacties, zienswijzen e.d. niet elektronisch beschikbaar gesteld mogen worden indien deze NAW gegevens (naam, adres, woonplaats) bevatten of andere persoonsgegevens die vallen onder de Wbp. De werking van de Wbp strekt zich niet uit tot gegevens omtrent ondernemingen, die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.). Indien het noodzakelijk is ten behoeve van de uitvoering van een publieke taak, is het wel toegestaan om persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen. Dit heeft tot gevolg dat NAW gegevens met betrekking tot persoonsgebonden overgangsrecht wél in een bestemmingsplan mogen worden genoemd en elektronisch beschikbaar zijn. Omdat deze nota Zienswijze, Commentaar en Wijziging elektronisch beschikbaar wordt gesteld, zijn de zienswijzen gerubriceerd op nummer, zodat de inhoud van de nota geen NAW gegevens van natuurlijke personen bevat. Om te kunnen herleiden wie welke zienswijze heeft ingediend is er een los overzicht indieners zienswijzen opgesteld. Dit overzicht wordt niet elektronisch beschikbaar gesteld.
2
2. Overzicht indieners zienswijzen
Zie los document Overzicht indieners zienswijzen.
3
3. Zienswijze, commentaar en wijziging In de onderstaande tabel zijn alle zienswijzen opgenomen die zijn binnengekomen, voorzien van commentaar en daarnaast (indien van toepassing) de wijziging in het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijze. Nr. Zienswijze 1
Provincie Groningen geeft aan dat op grond van art. 4.27 lid 4 van de Provinciale Omgevings Verordening (voortaan POV) een bestemmingsplan regels dient te stellen over hergebruik van in het buitengebied vrijkomende gebouwen. Dit artikel voorziet er in ieder geval in, dat de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte en oppervlakte, gehandhaafd blijft behoudens geringe uitwendige aanpassingen. In art. 3.7.1 van de planregels is bepaald dat de bestemming Agrarisch kan worden gewijzigd in de bestemming Wonen-1A. Hieraan is onder meer de voorwaarde verbonden dat de bestaande maatvoering van het woongebouw gehandhaafd mag blijven. De provincie constateert dat zij voor de gemeente Slochteren geen afwijkende regeling heeft vastgesteld op grond van art. 4.28 lid 1 POV. Hierdoor acht het college van GS artikel 3.7.1 van het bestemmingsplan in strijd met artikel 4.27 lid 4 POV. Het college van GS verzoekt het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen.
Commentaar
Wijziging
Het plan sluit aan op de uitgangspunten van het VAB-beleid (8 februari 2011 door het college van B&W vastgesteld). In dit beleid maken wij onderscheid tussen karakteristieke en niet-karakteristieke boerderijen. Bij karakteristieke boerderijen is het uitgangspunt behoud van de boerderij(vorm), c.q. bestaande maatvoering, en eventueel aanwezige karakteristieke bijgebouwen.
Geen wijziging
Voor (eventueel) hergebruik van niet-karakteristieke boerderijen (onderhavige boerderij) vinden wij de bepaling uit art. 4.27 lid 4 onder c POV te weinig flexibiliteit bieden en in sommige gevallen zelfs verbetering van de ruimtelijke kwaliteit blokkeren. Zo is het denkbaar dat (voormalig) agrarische bebouwing qua vorm niet passend is binnen, en afbreuk doet aan, het cultuurlandschap. In deze gevallen is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit niet mogelijk omdat op grond van art. 4.27 lid 4 onder c POV de hoofdvorm van de boerderij niet gewijzigd mag worden. Wij vinden dat bij hergebruik van niet-karakteristieke boerderijen in plaats van de bestaande maatvoering uitsluitend de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit centraal dient te staan. Deze kwaliteitsverbetering wordt door middel van het gemeentelijk beleid (VABbeleid, Welstandsnota 2010 en de bestemmingsplannen) in voldoende mate gewaarborgd. Dit beleidskader staat onder voorwaarden wijziging van de bestaande maatvoering toe, waardoor eigenaren meer mogelijkheden krijgen om niet-karakteristieke boerderijen aan de eigen woonwensen aan te passen. Hierdoor neemt het woongenot toe en ontstaat er een grotere bereidheid te investeren in kwaliteit én deze in stand te houden. Wij zijn van mening dat met genoemde beleidskaders (verbetering van) de ruimtelijke kwaliteit beter gewaarborgd wordt dan het star vasthouden aan de bestaande maatvoering. Wij achten de opgenomen planregel in artikel 3.7.1 van het bestemmingsplan dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, het POP en het POV.
4
2.
Reclamanten vinden de uitbreiding van het agrarisch bedrijf ruimtelijk ongewenst. Men plaatst vraagtekens bij de noodzaak én de wenselijkheid van de uitbreiding, mede gelet op de nabijheid van (burger)woningen. Ruimtelijk gaat de vrije doorkijk vanaf de Hoofdweg op achterliggende agrarische gronden volledig verloren, hetgeen reclamanten beperkt in het vrije uitzicht. Indien uitbreiding noodzakelijk is waarom wordt de stal dan niet op of direct grenzend aan het bouwblok dan wel op de andere gronden behorend bij het bedrijf (Lodijk), gerealiseerd. Tot slot leidt uitbreiding tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van zwaar materieel op het laantje naast de woning. Ondanks bovenstaande zien reclamanten in dat een bedrijf zich moet kunnen ontwikkelen en dat de nieuwe stal leidt tot verbetering van de huidige milieuhygiënische situatie (vee op grotere afstand van de woningen). Echter vraagt men zich af waarom dan niet alle (stank)overlast veroorzakende activiteiten naar het nieuwe bouwblok verplaatst worden. Hierbij doelt men met name op de mestsilo. De in het verleden gemaakt afspraken over plaatsing van deze silo zijn niet nagekomen. Hierdoor staat de silo te kort op het perceel van reclamanten (erf 10m, terras 35m en woning 45m). Aansluitend dient het bedrijf zich te beperken tot opslag van koeienmest (wordt nu ook varkensmest aangevoerd) en zouden de bestaande stallen niet langer meer in gebruik moeten worden genomen voor vee, en/of mest- en voeropslag. Kort samengevat kunnen reclamanten instemmen met de ontwikkeling indien er daadwerkelijk sprake is van een verbetering van de milieuhygiënische situatie. Oftewel alle (stank)overlast veroorzakende activiteiten verplaatsen naar het nieuwe bouwblok.
5
Voor het toekomstperspectief van het bedrijf is nieuwbouw noodzakelijk om mee te kunnen in de schaalvergroting en modernisering in de landbouw (strengere eisen t.a.v. milieu en dierenwelzijn). Deze ontwikkeling kan niet binnen of direct aangrenzend aan het bestaande bouwvlak gerealiseerd worden, omdat op basis van milieuwetgeving ten opzichte van woningen een minimale afstand van 100 meter aangehouden dient te worden. In dit plan voldoet het gekoppeld bouwvlak aan deze afstandeis. Aansluitend achten wij deze locatie ruimtelijk geschikt vanwege de nabijheid van de bestaande agrarische bebouwing op het perceel, de bestaande ontsluiting op het laantje en het ontbreken van bijzondere cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. De ‘vrije’ doorkijk wordt in de huidige situatie zowel vanaf de Hoofdweg (door de 2 woningen aan het laantje) als vanuit de woning (bestaande, eigen, bebouwing) reeds belemmerd. Gelet op bovenstaande vinden wij het verlies van deze doorkijk, c.q. het uitzicht, minder zwaar wegen dan het economisch belang van het bedrijf én het verbeteren van de milieuhygiënische situatie ter plaatse (toekomstig milieuknelpunt). De overige bedrijfsgronden spelen in deze afweging geen rol, omdat aanvrager op deze gronden niet over een bestaand bouwvak beschikt en op basis van art. 4.22 POV een plan niet in een nieuw agrarisch bouwvlak mag voorzien. Tot slot zal het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling (vrijwel) niet toenemen. Het plan betreft vooral het verplaatsen van activiteiten (het vee en de ondergrondse mestopslag) in plaats van uitbreiding. Hier komt bij dat het zwaar materieel in de huidige situatie reeds van het laantje gebruik maakt. Wij delen het standpunt van reclamanten dat de milieuhygiënische situatie echt verbetert indien alle (stank)overlast veroorzakende activiteiten uit het lint verplaatst worden. Echter betreft het, op grond van wet- en regelgeving, legale situaties die uitsluitend op vrijwillige basis verplaatst kunnen worden. Voor de mestsilo heeft aanvrager in het kader van het Besluit mestbassins milieubeheer in 2006 melding gedaan. Deze melding is door ons geaccepteerd, in ’t Bokkeblad gepubliceerd en daarmee bestaand recht. Dit plan leidt tot verbetering van de milieuhygiënische situatie dankzij het, op verzoek van aanvrager, verhuizen van het vee en de ondergrondse mestopslag naar het nieuwe bouwvlak. Hierbij kunnen geen nieuwe (stank)overlast veroorzakende activiteiten in deze stal gestart worden. Verplaatsing van overige overlast veroorzakende activiteiten, zoals de mestsilo, kan uitsluitend op vrijwillige basis plaatsvinden.
Geen wijziging.
4. Wijzigingen In de toelichting van het plan zijn een aantal tekstuele wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De wijzigingen zijn hieronder kort weergegeven. Toelichting: 1) In §3.5.2 werd nog uitgegaan van het Woonplan 2002. Inmiddels is het nieuwe Woonplan begin 2011 vastgesteld. Inhoudelijk heeft dit voor dit plan geen consequenties, er wordt een nieuwe stal opgericht en geen woning, maar de tekst is op dit punt geactualiseerd. 2) In §3.5.4 werd nog de Welstandsnota 2004 aangehaald. Inmiddels is eind vorig jaar de Welstandsnota 2010 vastgesteld, hetgeen aan de tekst is toegevoegd; 3) In §4.3 Externe veiligheid werd onder het kopje Wetgeving aardgastransportleidingen nog vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geanticipeerd op dit Bevb. Op 1 januari 2011 is het Bevb daadwerkelijk in werking getreden. De tekst is hierop aangepast. Doordat in het ontwerpplan reeds geanticipeerd is op de Bevb verandert er inhoudelijk niks aan het plan. 4) In §4.3.4 is een stukje tekst toegevoegd. De resultaten van de door de NAM uitgevoerde Carola-berekening voor leiding NAM 501130 (leiding A -6 in het plan) zijn tekstueel toegevoegd aan deze paragraaf. Conclusie is dat de plaatsgebonden risicocontour (PR 10 ) voor deze leiding niet buiten de vrijwaringszone van 5 meter ligt en er ten opzichte van de huidige situatie geen wijzigingen plaatsvinden qua risicocontouren. 5) In Hoofdstuk 8 is §8.4 Zienswijzen opgenomen met daar aan gekoppeld de toevoeging van bijlage 6 Nota Zienswijze, Commentaar en Wijziging.
6